Memorandum voor de nieuwe Federale Regering Vanwege de meerderheidspartijen van de stad Gent 16 augustus 2007 1. Inleiding Steden en gemeenten nemen in het politieke leven een specifieke en zeer belangrijke plaats in. Hun nauw contact met de bevolking is van essentieel belang om organisatie te brengen in het maatschappelijke leven. Over welke overheid we het ook hebben, voor vele mensen is het lokale beleid in de eerste plaats verantwoordelijk. Ook al heeft de gemeente op een aantal gebieden nauwelijks of geen bevoegdheden, zij is voor de inwoners het eerste en meest directe aanspreekpunt. Anders gezegd: lokale overheden worden door de inwoners aangesproken op het al dan niet goed functioneren van diensten en instellingen, ook al vallen die onder de hogere overheden, zoals de federale. Het is dus voor alle overheden essentieel dat er goede afspraken gemaakt worden. Die moeten het gevolg zijn van een gedegen overleg tussen alle partijen. Geen enkel bestuur heeft er baat bij om vanuit een ivoren toren te regeren. Dit memorandum heeft de bedoeling een stap te zetten naar een betere samenwerking. Er worden een aantal bezorgdheden in toegelicht rond beleidsdomeinen die zich op het federale niveau situeren. Misschien komen zij over als ergernissen, en in sommige gevallen is dit ook zo. Ergernissen spruiten immers voort uit de onmogelijkheid om gestelde doelen te bereiken, of uit onmacht om situaties waar iets aan te doen valt, recht te trekken. Wij zijn er echter van overtuigd dat een goede communicatie, gepaard met overleg, voor beide overheden een winwinsituatie zal opleveren. Met dit Gentse document willen wij het memorandum aanvullen dat de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten reeds in februari ll. opstelde. We beperken ons dus tot specifieke lokale thema’s. Daarom worden de aandachtspunten van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten waar wij het mee eens zijn, in dit document niet hernomen, wat dus niet wil zeggen wij deze als minder belangrijk zouden beschouwen. Sommige worden wel extra onder de aandacht gebracht.
Memorandum Stad Gent voor de Federale Regering. Integrale tekst – 07/2007 - pagina 1
2 .Inhoud De uitwerking staat onder deel 3. De codes tussen haakjes verwijzen naar dit deel 3
Personeel (3.1.) Vraag: Herziening van het statuut van de gesubsidieerde contractuelen (gesco’s) en van de gemengde federale en gewestelijke subsidiëring ervan, zonder financieel nadeel voor de steden en gemeenten. Pensioenen (3.2.) Vraag 1: Overleg over een voor de steden financieel aanvaardbare regeling bij de invoering van de tweede pijler voor pensioenen van contractuelen. Vraag 2: de wet van 25.4.2007 betreffende de pensioenen in de openbare sector, die een transfer van middelen tussen pool 5 en pool 2 binnen de R.S.Z.P.P.O. regelt, kan voor de stad Gent onaanvaardbare gevolgen hebben, die bovendien voortvloeien uit een onjuiste redenering.
Federale ondersteuning (via fondsen en dotaties) (3.3.) Federaal Grootstedenbeleid (3.3.1.) Vraag: versterking en uitbreiding van het federaal grootstedenbeleid voor alle federale materies. Dus geen overheveling naar Vlaanderen, maar wel betere afstemming/samenwerking. Strategisch Veiligheids- en Preventieplan (3.3.2.) Vraag: strategische instrumenten voor het lokaal integraal veiligheidsbeleid, ontwikkeld in goede samenwerking en overleg, op maat van de lokale noden, met voldoende financiële armslag en een degelijke financiële opvolging.
Belastingen (3.4.) Aanvullende belastingen (3.4.1.) Vraag: verzoek om betrokkenheid bij discussies over aanvullende belastingen en geen federale belastingsverminderingen zonder regeling van de impact hiervan op de opbrengst voor de steden en gemeenten. Lokale fiscaliteit (3.4.2.)
Memorandum Stad Gent voor de Federale Regering. Integrale tekst – 07/2007 - pagina 2
Vraag: behoud van de lokale autonomie inzake fiscaliteit, gezien de sterk verschillende noden en aard van de steden en gemeenten. 3.4.3. BTW betaald door steden en gemeenten Vraag: voor lokale besturen een gunstiger BTW-tarief voor investeringen in gemeenschapsinfrastructuur, 0-tarief voor historische gebouwen en monumenten. 3.4.4. Groeiend gebruik van vennootschappen Vraag: compensatie voor verschuivingen van inkomstenbelasting naar vennootschapsbelasting.
Politie (3.5.) Personeelsproblematiek (3.5.1.) Vraag: • een structuur en de nodige middelen om voldoende geüniformeerden te kunnen aantrekken en op te leiden. • Herziening van de bevorderingspolitiek, om de uitstroom te beperken. • Voortzetting van de implementatie van het interventiekorps. • Beperking van de oneigenlijke opdrachten. • Gerechtelijke administratieve vereenvoudiging. • Verdere implementatie van het Veiligheidskorps. KUL-norm en subsidies (3.5.2.) Vraag: correctie van de KUL-norm en een financiering gebaseerd op recente gegevens. Afschaffing van de KUL-norm als maximum voor betoelaging van bijkomende aanwervingen. Solidariteitsbijdrage (3.5.3.) Vraag: verdere afbouw van de solidariteitsbijdragen tussen politiezones, zoals bij de invoering van de politiehervorming was voorzien. Ongelijke financiering tussen de zones (3.5.4.) Vraag: herziening van de verdeling van de federale dotatie, waarbij van een correcte en recente basis wordt uitgegaan. Verkeersveiligheidsfonds (3.5.5.) Vraag: herziening van de verdeling van het fonds, op basis van een aanpassing van de criteria en rekening houdend met de gedane inspanningen.
Memorandum Stad Gent voor de Federale Regering. Integrale tekst – 07/2007 - pagina 3
Brandweer (3.6.) Vraag: de hervorming van de Brandweer mag voor de gemeenten geen meerkost veroorzaken en federale overheid moet zo snel mogelijk haar aandeel ten belope van de helft van de brandweerkost hard maken.
Openbare Werken en Mobiliteit (3.7.) Openleggen van openbaar domein door openbaar telecommunicatiebedrijf (3.7.1.) Vraag: opheffing van artikel 98§2 van de Wet van 21 maart 1991, waarbij de stad geen enkele vorm van vergoeding kan vragen aan de operatoren van een openbaar telecommunicatienet voor het gebruiksrecht van het openbaar domein. En daardoor geen wapen in handen heeft om de werken te sturen. Wet De Decker (3.7.2.) Vraag: problematiek is reëel maar wet De Decker lost niets op en veroorzaakt vooral administratieve lasten. Dus afschaffing van de ‘wet De Decker’ en vervanging door andere wetgeving. HST-antenne (3.7.3.) Vraag: de internationale ontsluiting van Gent noodzaakt een stopplaats in het HST-netwerk in het grootste reizigersstation van Vlaanderen. Zijnde Gent-Sint-Pieters.
Haven (3.8.) Veiligheid en beveiliging (3.8.1.) Vraag: actie en financiële ondersteuning voor het afsluiten van de beveiligingszones in de haven. Douane (3.8.2.) Vraag: elektronische declaratie moet sneller. Scheepvaartcontrole (Port State Control) (3.8.3.) Vraag: mensen en middelen om de federale controledienst snel en efficiënt te laten functioneren, ten einde de reputatie van de haven hoog te houden. FOD Financiën – Comités van aankoop (3.8.4.)
Memorandum Stad Gent voor de Federale Regering. Integrale tekst – 07/2007 - pagina 4
Vraag: snelle uitvoering van onteigeningen. Federale Commissie voor het Zeehavenbeleid (3.8.5.) Vraag: reactivering van Federale Commissie voor het Zeehavenbeleid of het opzetten van een structuur die de behandeling van federale materies mogelijk maakt.
Economie / Werkgelegenheid (3.9.) Plaatselijk Werkgelegenheidsagentschap (PWA) (3.9.1.) Vraag: duidelijkheid over de toekomst en de rol van het Plaatselijk Werkgelegenheidsagentschap (PWA) in het werkgelegenheidsbeleid. Fiscaliteit t.o.v. tewerkstelling (3.9.2.) Vraag: maatregelen in de domeinen tewerkstelling, arbeid en fiscaliteit om de tewerkstelling in groeisectoren zoals horeca en toerisme verder te laten groeien én aantrekkelijker te maken voor doelgroepen. Voorstel was om hetgeen hieronder staat niet zo maar onder een rubriek administratieve vereenvoudiging op te nemen.
Welzijn, Huisvesting (3.10.) Huisvesting (3.10.1.) Vraag: maatregelen om de huisvestingsmarkt toegankelijker te maken: • uitwerken van richthuurprijzen voor de private huurmarkt • Fiscale voordelen bij investeren in kwaliteitsvol, duurzaam en betaalbaar wonen • Inperken van prijsstijgingen op de koop- en huurmarkt in die gebieden waar speculatie zich voordoet ingevolge stadsprojecten • Meer mogelijkheden om een actief onteigeningsbeleid te voeren binnen het kader van langdurige (minstens vijf jaar) en door de eigenaar niet betwiste leegstand en verkrotting Een grondige herziening van de fiscale heffing op onroerend vermogen gezien de kadastrale inkomens niet meer zijn aangepast en hoe dan ook als enige basis niet langer meer volstaan om de belastingsplicht van eigenaars te regelen..
Memorandum Stad Gent voor de Federale Regering. Integrale tekst – 07/2007 - pagina 5
Problemen bij opvang van Roma en andere kwetsbare groepen uit nieuwe EU-landen (3.10.2.) Vraag: voor een coherent en humaan beleid, structureel overleg met de gemeenten en met Vlaanderen, met daarbij: • Meer controle op het georganiseerd misbruik van het statuut van zelfstandige; • financiering van maatschappelijke assistenten specifiek belast met begeleiding van nieuwe EU-burgers in problematische omstandigheden • tijdelijke opvangcapaciteit voor noodsituaties • ruimere toegang tot de reguliere arbeidsmarkt, minstens begeleiding naar knelpuntberoepen. Asiel – en vluchtelingenbeleid (3.10.3.) Vraag: de stad in de mogelijkheid stellen om opvang te voorzien voor een grotere groep dakloze mensen met een precair verblijfsstatuut. In de dagelijkse werking is gebleken dat de doelgroep te eng werd gedefinieerd (i.c. uitsluitend asielzoekers in de procedure, met geldige papieren). Nachtopvang (3.10.4.) Vraag: ondersteuning voor permanente opvang van daklozen, tegelijk georganiseerd in alle grote steden.
Gezondheidsproblematiek (3.11.) Drughulpverlening (3.11.1.) Vraag: het voorzien in voldoende en kwaliteitsvolle opvangcapaciteit voor verslaafden aan illegale drugs. Gebruik van biodiesel bij de "captive fleet" van de publieke actoren – vraag vrijstelling accijnzen (3.11.2.) Vraag: de accijnsregelgeving voor de gewestelijke vervoersmaatschappijen uitbreiden naar andere publieke diensten.
Memorandum Stad Gent voor de Federale Regering. Integrale tekst – 07/2007 - pagina 6
3. Uitwerking
3.1. Personeel Gesubsidieerde contractuelen (Gesco’s) Vraag: Herziening van het statuut van de gesubsidieerde contractuelen (gesco’s) en van de gemengde federale en gewestelijke subsidiëring ervan zonder financieel nadeel voor de steden en gemeenten. Gesco’s worden op twee manieren gesubsidieerd: via een toelage van de Vlaamse gemeenschap én via verminderde sociale bijdragen. Dit laatste is de bevoegdheid van de federale regering. Contractueel is een contingent gesco’s vastgelegd. De subsidies zijn afhankelijk van een minimumbezetting van dit contingent. Zoniet worden de toelagen bijna gehalveerd. Dit alles houdt in dat het onmogelijk wordt om gesco’s via examens vastbenoemd te maken. Want op dat moment verliest de stad de toelagen en voordelige patronale bijdragen voor betrokkenen. Bovendien moet zij nieuwe gesco’s in dienst nemen om aan de contractuele voorwaarden van het contingent te voldoen. Het gevolg is dat geen examens voor statutaire benoeming georganiseerd kunnen worden. Met de Vlaamse Regering zou een afspraak over de toelagen mogelijk zijn, maar aangezien de voordelige patronale bijdragen een federale materie is, zal ook hier een oplossing moeten gevonden worden. Wellicht zal die moeten gevonden worden in een bijkomende transfer van middelen naar de Vlaamse Gemeenschap, gelijk aan de extra inkomsten uit patronale bijdragen bij een benoeming. Ook de contractuele voorwaarden van het minimumcontingent zullen moeten herbekeken worden. Dit probleem stelt zich extreem bij de politie, waar gesco’s via een federaal examen naar een vaste benoeming dingen. Indien de politiezone deze vaste benoeming ook uitvoert, komt de stad onder de minimumbezetting van het contingent gesco’s. Bijgevolg zou de stad voor elke vaste benoeming van een gesco binnen de politiezone een nieuwe gesco in dienst moeten nemen. Dit is uiteraard onmogelijk. 3.2. Pensioenen Vraag 1: Overleg over een voor de steden financieel aanvaardbare oplossing bij de invoering van de tweede pijler voor pensioenen van contractuelen. Voor wat betreft de wettelijke pijler voor de pensioenen van de vastbenoemden legt de stad Gent zichzelf een budgettair pad op om de toekomstige stijging van de pensioenlasten te kunnen financieren. Echter: de invoering van een tweede pijler voor de contractuelen wordt een zware budgettaire dobber voor de stad. Het invoeren van een kapitalisatiesysteem zonder retroactiviteit (d.w.z. dat alle personeelsleden een pensioen krijgen voor de jaren vanaf het jaar waarin bijdrage werd betaald) zou volgens een ruwe berekening een bijdrage vergen van 8% op de contractuele Memorandum Stad Gent voor de Federale Regering. Integrale tekst – 07/2007 - pagina 7
loonmassa. Voor Gent betekent dit een bijkomende jaarlijkse budgettaire last van ongeveer 5,2 miljoen euro. Vraag 2: de wet van 25.4.2007 betreffende de pensioenen in de openbare sector, die een transfer van middelen tussen pool 5 en pool 2 binnen de R.S.Z.P.P.O. regelt, kan voor de stad Gent onaanvaardbare gevolgen hebben, die bovendien het gevolg zijn van een onjuiste redenering. De Wet van 25.4.2007 (Belgisch Staatsblad 11.05.2007) HOOFDSTUK VI. - Autonome bepalingen Art. 66. Voor de plaatselijke besturen aangesloten bij het stelsel van de nieuwe bij de Rijksdienst aangeslotenen bedoeld in artikel 1bis, d) van de wet van 6 augustus 1993 betreffende de pensioenen van het benoemd personeel van de plaatselijke besturen, wordt, vanaf 1 januari 2007, het beschikbare saldo bedoeld in artikel 7 van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid, verdeeld tussen het stelsel van de nieuwe bij de Rijksdienst aangeslotenen en het plaatselijk bestuur zelf. Het gedeelte van het beschikbare saldo dat aan elkeen van de twee voormelde entiteiten toekomt, wordt vastgesteld in functie van de verhouding die op het ogenblik van de aansluiting bestond tussen de last van de overgenomen pensioenen en de last van de pensioenen die ten laste van het plaatselijk bestuur gebleven zijn. Deze wet heeft zware financiële gevolgen voor de Stad Gent. De herverdeling kan inhouden dat in globo ongeveer 10 miljoen euro aan ristorno voor de stad verloren gaat. In het wetsontwerp stelde men: Ten einde de financiering van de bestaande pensioenstelsels waarbij de verschillende naar de geïntegreerde politie overgehevelde personeelscategorieën waren aangesloten, niet te verstoren, wordt het beschikbare saldo van het Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie (de zogenaamde “ristorno’s”) verdeeld onder de pensioenstelsels waarbij de personeelsleden op 31 maart 2001 aangesloten waren. Voor de plaatselijke besturen aangesloten bij het stelsel van de nieuwe bij de Rijksdienst aangeslotenen (pool 2) bestond een gedeelte van de bij de aansluiting ten laste van pool 2 overgenomen pensioenen uit pensioenen van gewezen personeelsleden van het politiekorps terwijl de rest van deze pensioenen ten laste zijn gebleven van het plaatselijk bestuur zelf. Het is bijgevolg logisch om voor de bij pool 2 aangesloten plaatselijke besturen de ristorno te verdelen tussen pool 2 en het plaatselijk bestuur zelf. Deze verdeling wordt uitgevoerd in functie van de verhouding bij de aansluiting tussen enerzijds de door pool 2 overgenomen pensioenen en anderzijds de pensioenen die ten laste van het plaatselijk bestuur gebleven zijn. Op het eerste gezicht schuilt een logica in de voorgestelde transferten tussen pool 5 en pool 2, maar de redenering klopt niet. In 2005 werden pensioenen, die de Stad Gent voorheen zelf financierde via haar stedelijke pensioenkas, overgenomen door de R.S.Z.P.P.O. Hierin waren inderdaad pensioenen van politiepersoneel van vóór de politiehervorming (en dus van vóór de oprichting van pool 5) begrepen. De overname van de pensioenen gebeurde echter slechts gedeeltelijk. Ze werd berekend op basis van 37% van de loonmassa voor het statutair personeel van de Stad Gent, EXCLUSIEF het politiepersoneel. Dat bedrag bepaalde het aantal pensioenen dat overgenomen werd, op
Memorandum Stad Gent voor de Federale Regering. Integrale tekst – 07/2007 - pagina 8
basis van de leeftijd. Daarin mocht geen onderscheid gemaakt worden tussen rechthebbenden met een al dan niet politioneel verleden. Men beschouwde ze allemaal als gelijke gepensioneerden. Indien geen pensioenen van gewezen politiepersoneel waren overgenomen, zouden dus automatisch MEER pensioenen van andere gewezen ambtenaren in pool 2 opgenomen zijn. De last zou voor iedereen dezelfde gebleven zijn. Alle pensioenen van gewezen politiepersoneelsleden zouden dan in de stedelijke pensioenkas gebleven zijn, en het ristorno uit pool 5 volledig naar de Stad Gent teruggekeerd. In feite werd alles dus bepaald door het toeval, zijnde de leeftijd van de gepensioneerden. Uit dit alles blijkt duidelijk dat de pensioenen van het gewezen politiepersoneel in pool 5 reeds gefinancierd zijn door onze bijdragen in pool 2, en dat een bijkomende financiering via een ristorno uit pool 5 een dubbele financiering in pool 2 creëert. Immers, de politiepensioenen in pool 2 worden reeds gefinancierd via de bijdragen betaald op de lonen van het niet-politiepersoneel. De wet voegt nu aan pool 2 via een overdracht van het ristorno uit pool 5 een bijkomende financiering toe, omdat men stelt dat er in pool 2 politiepensioenen zijn opgenomen. Wij willen die redenering volgen, maar dan klopt het bedrag van 37% waarvoor pensioenen zijn gesolidariseerd bij de overname, niet meer. Als die redenering bij de overstap van de Stad Gent naar pool 2 direct was toegepast, dan zou het bedrag waarbinnen door de R.S.Z.P.P.O. pensioenen van de Stad Gent werden overgenomen hoger gelegen hebben. Er zouden dus met andere woorden meer pensioenen overgenomen zijn. Het is dan eveneens logisch dat de Stad Gent, bij goedkeuring en uitvoering van een wet waarbij een deel van ristorno uit pool 5 naar pool 2 overgeheveld wordt, moet vragen om een evenredige verhoging van het aantal pensioenen dat in pool 2 werd overgenomen. Het aanvankelijke budgettair voordeel van de solidarisering van de pensioenen is voor Gent reeds sterk aangetast door de opeenvolgende stijgingen van de bijdragevoeten die er sinds de toetreding zijn geweest. Gegeven de stand van de wetgeving op het moment dat Stad en het O.C.M.W. de beslissing namen tot toetreding tot de R.S.Z.P.P.O., was er geen aanleiding om aan te nemen dat de stad ook een deel van het ristorno zou moeten afstaan. Dit was overigens logisch, gezien pool 2 reeds op een andere manier door ons gefinancierd werd. Dit werd ook mondeling bevestigd op vergaderingen, waar toelichting werd verstrekt over de overnamemodaliteiten. Het huidige wetsontwerp holt opnieuw het aangeboden voordeel van de solidarisering uit, ditmaal gebaseerd op een volgens ons foute redenering. In 2007 moet de stedelijke pensioenkas van de Stad Gent UIT EIGEN MIDDELEN nog steeds 5.203.854 euro uitkeren voor de uitbetaling van de niet-overgenomen politiepensioenen van voor 1.4.2001. Het ristorno uit pool 5 werd geraamd op 4.446.484 euro, wat al merkelijk lager is. Onze eigen pensioenkas voor het oud-politiepersoneel staat dus al negatief. Pool 5 wordt door ons gefinancierd met al onze persoonlijke en patronale bijdragen van en voor het politiepersoneel. Ondanks het feit dat een heel deel van die pensioenen ten laste van de Stad gebleven zijn. Die middelen werden voor 1.4.2001 in onze stedelijke pensioenkas gestort, voor de betaling van alle politiepensioenen. Wij geven met andere woorden de financiering van de gebleven politiepensioenen in onze stedelijke pensioenkas volledig aan pool 5, en verwachten dan ook heel logisch dat, wat men in pool 5 niet nodig heeft, terugbetaald wordt. Overeenkomstig artikel 7 van de wet van 6 mei 2002 moeten de ristorno’s toegekend worden aan de verschillende pensioenstelsels die op 31 maart 2001 de last droegen van de politiepensioenen (gemeentelijke politie, gerechtelijke politie, rijkswacht, …). Pool 2 draagt geen last van de gewezen politiepensioenen, omdat wij in pool 2 reeds voor die pensioenen een bijdrage leveren. Derhalve redeneert de Stad Gent dat het ristorno volledig toekomt aan Memorandum Stad Gent voor de Federale Regering. Integrale tekst – 07/2007 - pagina 9
haar eigen pensioenkas, die de rest van de pensioenlasten van het gewezen politiepersoneel draagt. Gezien de toepassing van de wet voor de Stad ten onrechte en naar onze normen een zware financiële aderlating betekent, vragen wij om een oplossing. U zult begrijpen dat we ons nooit zullen kunnen neerleggen bij een verlies dat volgens ons gebaseerd is op een foute redenering.
3.3. Federale ondersteuning (via fondsen en dotaties) 3.3.1. Federaal Grootstedenbeleid Vraag: versterking en uitbreiding van het federaal Grootstedenbeleid voor alle federale materies. Dus geen overheveling naar Vlaanderen, maar wel betere afstemming/samenwerking. De stad Gent pleit voor een versterking van het Federaal Grootstedenbeleid. De eventuele overheveling van de middelen naar de gewesten komt de facto neer op het stopzetten van een federaal grootstedenbeleid. Terwijl we als stad net méér nood hebben politieke aandacht voor de steden, en dat op alle bestuursniveaus. Bovendien is er geen zekerheid dat deze middelen binnen de Vlaamse Regering dezelfde bestemming krijgen. De overlap met gewestmaterie klopt overigens maar ten dele. Wonen is een topprioriteit voor alle steden, maar de budgetten blijven ontoereikend. Ook die van Vlaanderen. Bijgevolg is elke alternatieve financiering, voor de stad vandaag meer dan welkom. Met de middelen van het federaal grootstedenbeleid worden trouwens ook projecten gefinancierd die tot de federale scoop behoren. Deze moet dan weer niet te eng geïnterpreteerd worden. Zo kunnen bijvoorbeeld parken en investeringen in socio–culturele infrastructuur bijdragen aan de sociale cohesie en het veiligheidsgevoel. Fondsen moeten elkaar immers kunnen versterken. De Stad Gent stelt voor dat de federale overheid het Federaal Grootstedenbeleid inhoudelijk, methodisch en financieel versterkt. (vb format Vlaams stedenfonds) De versterking gaat minstens in 3 richtingen: • Een inclusief federaal grootstedenbeleid, waarbij alle bevoegdheden van de federale overheid worden gevat. • Een samenwerkingsovereenkomst tussen alle bestuursniveaus. • De trekkingsrechten van het fonds optrekken en evenzo het aandeel per stad. . Een regionalisering van het huisvestingscontract is voor de Stad Gent, in tegenstelling tot het memorandum van de V.V.S.G., geen optie, tenzij we minimaal van dezelfde ondersteuning kunnen genieten. 3.3.2. Strategisch Veiligheids- en Preventieplan Vraag: strategische instrumenten voor het lokaal integraal veiligheidsbeleid, ontwikkeld in goede samenwerking en overleg, op maat van de lokale noden, met voldoende financiële armslag en een degelijke financiële opvolging. De Stad Gent zal haar lokaal integraal veiligheidsbeleid verder uitbouwen. In het verleden heeft de Stad Gent hierbij goed werk kunnen leveren dank zij de federale instrumenten voor Memorandum Stad Gent voor de Federale Regering. Integrale tekst – 07/2007 - pagina 10
een lokaal integraal veiligheidsbeleid zoals de preventie- en veiligheidscontracten, de politiesubsidies en de justitiecontracten. Enkele recente evoluties binnen deze federale instrumenten bemoeilijken echter de verdere, goede samenwerking tussen de Stad en de federale overheid. Het Strategisch Veiligheids- en Preventieplan (vroegere Veiligheidscontract) is uitgegroeid tot een strikt actieplan voor vier jaar en mist de inhoudelijke strategische ruimte voor een degelijk lokaal integraal beleid. Door de inhoudelijke beperkingen boet het lokaal beleid in aan integraliteit. Een goed, concreet voorbeeld is het wegvallen van drugpreventieprojecten, zonder dat daarvoor afspraken werden gemaakt met de regionale overheden. De oprichting van de Algemene Cel Drugs (en een Interministeriële Conferentie Drugs), waarvan reeds sprake in de federale drugnota van 19 januari 2001, dringt zich op. Het is in dit orgaan dat afspraken tussen de lokale en bovenlokale overheden kunnen worden gemaakt. De nieuwe financiële richtlijnen bij het Strategisch Veiligheids- en Preventieplan zijn zeker een stap in de goede richting. Alléén blijft het een bittere pil dat de loonsubsidies niet de echte kosten dekken en de meerkost voor de Stad jaarlijks toeneemt (nu ± 25%). Het is positief dat de maximale loonbarema’s werden opgetrokken, doch dit biedt weinig soelaas gezien het totale budget voor de totale periode van 4 jaar slechts eenmalig met 1,8% werd opgetrokken. Het voeren van een goed bestuur rond justitie is welkom. Dit mag meer zijn dan het louter toepassen van managementtechnieken, waarbij de betrokkenen niet geraadpleegd worden. Zo bemoeilijkt het lanceren van de BPR (Business Process Reengineering) binnen de Justitiehuizen de samenwerking tussen de Justitiehuizen en de stedelijke justitieprojecten. De definitieve, financiële afhandeling van de justitiecontracten voor gerechtelijke alternatieve maatregelen verloopt zeer moeizaam. De Stad Gent prefinanciert de projecten. De Stad vraagt om een tijdige uitbetaling van de voorschotten voor het lopende jaar en van de saldo’s voor de voorbije jaren sinds 1999 (in totaal heeft de Stad Gent nog ongeveer 1,3 miljoen euro achterstallige subsidies tegoed!). De federale overheid heeft de voorbije jaren een aantal nieuwe initiatieven genomen. We denken aan de gemeentelijke administratieve sancties, de extra stadswachten en de wet op de gemeenschapswachten. Met veel goede wil grijpt de Stad Gent deze kansen en initiatieven aan om haar lokaal integraal veiligheidsbeleid te versterken. De praktijk leert echter dat de federale richtlijnen niet altijd op maat van de stad zijn. Een beter overleg tussen de steden en de federale overheid rond nieuwe instrumenten is zeker wenselijk. De praktijk leert ook dat nog steeds verschillende initiatieven naast elkaar worden gelanceerd (bvb de projecten rond gemeentelijke administratieve sancties binnen Federaal Grootstedenbeleid, de financiering van extra lijnspotters). Een betere afstemming op federaal vlak tussen de verschillende, federale en regionale, beleidsinitiatieven rond preventie en veiligheid is meer dan welkom. 3.4. Belastingen (fiscaliteit) 3.4.1. Aanvullende belastingen Vraag: verzoek om betrokkenheid bij discussies over aanvullende belastingen en geen federale belastingsverminderingen zonder regeling van de impact hiervan op de opbrengst voor de steden en gemeenten.
Memorandum Stad Gent voor de Federale Regering. Integrale tekst – 07/2007 - pagina 11
Aangezien de gemeenten een belangrijk deel van hun inkomsten uit een aanvullende belasting halen, en zijn geen enkele impact hebben op de belastbare grondslag, moet bij het doorvoeren van een belastingshervorming telkens rekening gehouden worden met het effect op de gemeenteontvangsten. De lokale overheden moeten in deze aangelegenheid een volwaardige gesprekspartner zijn en daarbij over voldoende gegevens beschikken om simulaties te kunnen maken. (Zie ook deel Huisvesting (3.10.), waar fiscale voorstellen worden gedaan) 3.4.2. Lokale fiscaliteit Vraag: behoud van de lokale autonomie inzake fiscaliteit, gezien de sterk verschillende noden en aard van de steden en gemeenten. De lokale overheden moeten een eigen financieel beleid kunnen voeren. Daarvoor moeten zij op het gebied van inkomsten over voldoende beslissingsvrijheid beschikken. Om een echt beleid te kunnen voeren, heeft een bestuur nood aan een voldoende volume aan eigen inkomsten. In theorie zou men kunnen vertrekken van een systeem waarbij de centrale overheid de middelen helemaal zelf verdeelt. Dat betekent dat gemeenten dan wel beleidskeuzes kunnen maken, maar die moeten telkens binnen het toebedeelde budget blijven. Het budget vergroten kunnen de gemeenten dan immers niet. Naarmate een groter deel van de inkomsten niet door de gemeente kunnen worden gestuurd, wordt die gemeente ook afhankelijker van (financiële) keuzes die op een ander niveau worden genomen. In die positie willen wij absoluut niet terecht komen. De federale overheid zal een belangrijke partner zijn wanneer wordt nagedacht over eventuele nieuwe fiscale mogelijkheden voor de gemeenten in geval de huidige bedrijfsbelastingen verboden of afgeschaft zouden worden. Het bedrijfsleven heeft vooral kritiek op gemeentelijke belastingen omdat die per definitie (andere mogen niet) niet resultaatgebonden zijn. Of een onderneming het nu goed doet of niet, de gemeentelijke fiscale factuur blijft dezelfde. Willen we aan die, niet helemaal onterechte, kritiek iets doen, dan moeten we als stad de mogelijkheid creëren om wel min of meer resultaatgebonden belastingen te heffen. Een bijkomend argument hiervoor ligt trouwens in het feit dat de voorbije jaren steeds meer zelfstandigen en uitvoerders van vrije beroepen hun activiteiten in een vennootschap hebben ondergebracht. Die is wel onderworpen aan de vennootschapsbelasting, maar niet (of alleen door het aan de betrokken zaakvoerder uitgekeerde inkomen) aan de personenbelasting en de gemeentelijke aanvullende personenbelasting. Drie mogelijke nieuwe grondslagen voor gemeentelijke belastingen zijn bespreekbaar: • Op de omzet (of een daaraan gerelateerde grootheid) gerealiseerd in een bepaalde gemeente voor zover die omzet voldoende in relatie staat met het resultaat van het bedrijf. Het invoeren van resultaatgerelateerde belastingen vergt een wijziging van art. 464 van het WIB. • Op het verbruik van elektriciteit en aardgas. Deze belasting zou een alternatief kunnen vormen voor de bestaande Eliaheffing (die de komende jaren toch verdwijnt). Ze is bovendien een bijkomende stimulans voor zuinigheid en past dus in de verschuiving van belastingen op arbeid naar belastingen op (CO2-gerelateerd) verbruik.
Memorandum Stad Gent voor de Federale Regering. Integrale tekst – 07/2007 - pagina 12
•
Belastingen op de toegevoegde waarde gerealiseerd in een bepaalde bedrijfsvestiging. Dat is een beter alternatief dan gemeentelijke opcentiemen op de vennootschapsbelasting, omdat de vennootschapsbelastingen niet in de bedrijfszetel maar op de plaats van de administratieve zetel (vaak Antwerpen of Brussel) worden betaald. Bovendien is de toegevoegde waarde minder aan jaar-op-jaarschommelingen onderhevig dan de vennootschapsbelasting.
3.4.3. BTW betaald door steden en gemeenten Vraag: voor lokale besturen een gunstiger BTW-tarief voor investeringen in gemeenschapsinfrastructuur. Steden en gemeenten betalen net zoals particuliere consumenten BTW op alle aankopen en investeringen. Doordat lokale overheden belastingen betalen aan de federale overheid worden investeringen tot 21% duurder. Dit remt investeringen af. Het is niet te verantwoorden dat lokale overheden op dezelfde wijze en tegen dezelfde voet BTW moeten betalen als particuliere eindconsumenten. Een bijzonder tarief voor lokale besturen is gepast en kan de investeringen in het publiek domein sterk doen toenemen. We vragen dan ook een vermindering van het BTW-tarief voor gemeenschapsinfrastructuur en de afschaffing van BTW-aanslag voor investeringen in en onderhoud van historische monumenten. 3.4.4. Toenemend aantal vennootschappen Vraag: compensatie voor verschuivingen van inkomstenbelasting naar vennootschapsbelasting. Meer en meer zelfstandigen en beoefenaars van vrije beroepen oefenen een beroepsactiviteit uit in vennootschapsverband. Daardoor wordt een belangrijk deel van hun inkomsten niet langer belast in de inkomstenbelasting maar in de vennootschapsbelasting. Omdat het aan steden en gemeenten niet is toegestaan aanvullende belastingen te heffen op vennootschappen, doch enkel op particuliere belastingplichtigen (door het stelsel van opcentiemen op de inkomstenbelasting) gaat een groeiend deel van de belastbare basis verloren, waardoor de noodzaak bijna onvermijdelijk wordt om de opcentiemen op inkomstenbelastingen te verhogen. Als stad willen we over de mogelijkheid beschikken om over te gaan tot een evenwichtige verdeling van de lokale fiscale lasten op arbeid, onroerend vermogen en economische activiteiten in vennootschapsverband. 3.5. Politie Namens de Federale en Lokale Politie werd een document “aandachtspunten ter attentie van de formateur” overgemaakt. Onderstaande tekst is dus aanvullend. 3.5.1. Personeelsproblematiek Vraag: • een structuur en de nodige middelen om voldoende geüniformeerden te kunnen aantrekken en opleiden. • Herziening van de bevorderingspolitiek, om de uitstroom te beperken. • Voorzetting van de implementatie van het interventiekorps. Memorandum Stad Gent voor de Federale Regering. Integrale tekst – 07/2007 - pagina 13
• • •
Beperking van de oneigenlijke opdrachten. Gerechtelijke administratieve vereenvoudiging. Verdere implementatie van het Veiligheidskorps.
De politiezone Gent vraagt met grote aandrang om voldoende budgettaire en andere middelen te voorzien om, gelet op de precaire tekorten in haar personeelsbezetting, het huidige ritme van aanwervingen door de rekruteringsdienst van de federale politie jaarlijks gevoelig op te trekken. Extra rekruteringen zijn nodig om aan de operationele behoeften van de politiezone Gent en de verwachtingen van de burger te voldoen. Op 1 juni 2007 kende de politiezone Gent een tekort van 211 operationele personeelsleden t.o.v. de in 2001 goedgekeurde formatie. Het personeelstekort is bovendien structureel van aard: niet alleen slaagt de politiezone er zelf niet in om voldoende manschappen in haar basiskader te laten instromen, maar bovendien wordt de onderbezetting in de hand gewerkt door de onredelijke bevorderingspolitiek van de federale politie. De opeenvolgende promotieopleidingen (inspecteur voor de agenten, hoofdinspecteur voor de inspecteurs, …) zorgen immers voor een quasi permanente (gedwongen) uitstroom uit het basiskader. De kosten verbonden aan de promotieopleidingen vallen bovendien ten laste van de lokale korpsen, terwijl de laureaten ervan na de opleiding doorgaans hun korps van oorsprong verlaten. De implementatie van het interventiekorps moet worden voortgezet. Momenteel is het interventiekorps, wat Gent betreft, ingebed op provinciaal niveau en bedienen de 41 personeelsleden ervan 29 politiezones. Om een meer proportionele en continue steun te kunnen realiseren aan de 29 zones, is een uitbreiding van het effectief aangewezen. De oneigenlijke opdrachten van de lokale politie moeten verder worden beperkt, zodat zij zich meer op de uitvoering van haar basispolitiefuncties kan oriënteren. In de politiezone Gent is het aantal 101-oproepen gestegen van 61.900 in 2004 naar liefst 92.782 in 2006. In haar derde evaluatierapport van de Commissie voor de begeleiding van de politiehervorming op lokaal niveau, haalt de Commissie aan dat de burger het noodnummer 101 veel te vaak gebruikt, en dat meer dan de helft van de oproepen niets met politieopdrachten te maken heeft. Ook het Comité P maakt in haar activiteitenverslag 2005-2006 gewag van het feit dat er te veel oneigenlijke opdrachten aan de interventiediensten worden toebedeeld en er te weinig filtering gebeurt. Er moeten initiatieven ontwikkeld worden om de deur naar de gerechtelijke administratieve vereenvoudiging te openen. Tal van feiten, die geen misdrijven de facto uitmaken, moeten overeenkomstig de omzendbrief nr. Col.8/2005 van het College van Procureurs-generaal bij de Hoven van Beroep - middels een vereenvoudigd proces-verbaal (VPV) toch worden gevat in de ANG. Deze werkwijze is tijdrovend en complex. Wat het werkingsjaar 2006 betreft, heeft de politiezone Gent 33.499 VPV’s verwerkt. Wanneer men weet dat de redactionele afhandelingsduur van één VPV 17 à 25 minuten bedraagt, dan begrijpt men dat dit overeenkomt met tien tot veertienduizend werkuren/jaar. Ons inziens ware het beter om voor de feiten die geen misdrijf uitmaken de module” bestuurlijke afhandeling” (BA) te gebruiken, waarvan de verwerkingsduur veel korter is.
Memorandum Stad Gent voor de Federale Regering. Integrale tekst – 07/2007 - pagina 14
De implementatie van het veiligheidskorps moet worden voortgezet. Momenteel werden aan de politiezone Gent 8 effectieven toebedeeld. Dit is - in de wetenschap dat de zone 3 justitiepaleizen kent en zij regelmatig 40 à 50 effectieven moet voorzien om de aan de MFO-1 gelieerde taken te kunnen uitvoeren - veel te weinig. Bovendien kunnen organisatorische ingrepen op justitieel niveau (organisatie hoven en rechtbanken en transfers strafinrichtingen) wellicht resulteren in een daling van de inzet van politiecapaciteit.
3.5.2. KUL-norm en subsidies Vraag: correctie van de KUL-norm en een financiering gebaseerd op recente gegevens. Afschaffing van de KUL-norm als maximum voor betoelaging van bijkomende aanwervingen, zonder meerkost voor federale regering. Bij de start van de politiehervorming had de Gentse Politie een historisch lage bezetting. Dat kwam deels door besparingen, maar ook door een zeer ongelukkige peildatum (december 1999). Amper een paar maanden later hadden we al 66 geüniformeerden meer in dienst. De bezetting op december 1999 werd gehanteerd als norm (KUL-norm), de minimumbezetting voor onze politiezone. Uiteraard lag die te laag. Deze norm werd echter een maximumnorm als het op subsidies aankwam. Hoeveel politiemensen een politiezone ook in dienst heeft, de federale overheid financiert niet meer dan de KUL-norm. Die bijkomende agenten moet de stad bovendien betalen aan de nieuwe hogere weddeschalen. M.a.w. De lokale overheid krijgt niet alleen geen toelage, maar moet ook de meerkost uit de politiehervorming voor de aanwervingen boven de KUL-norm volledig zelf dragen. Het gaat hier altijd over geüniformeerden. Burgerpersoneel wordt niet gesubsidieerd, wat op zich al zwaar verlieslatend is, temeer daar de vorige federale regering wou dat we bijkomend burgerpersoneel in dienst namen om het blauw op straat te krijgen. De politiezone vraagt - net als de voorzitter van de VCLP en de CG van de federale politie dit ook reeds benadrukten in hun gemeenschappelijke brief aan de formateur - met grote aandrang om hiervoor voldoende budgettaire middelen te voorzien. Onze vraag aan de federale overheid is uiteraard om elke geüniformeerde in dienst, dus ook boven de KUL-norm, te subsidiëren. Op het eerste gezicht lijkt dit een bijkomende kost voor de federale regering, maar net het omgekeerde is waar omdat de federale regering bij een bijkomende aanwerving meer inkomsten verwerft dan zij als toelage moet uitkeren. Indien de Federale Overheid elke bijkomende aanwerving (bovenop de KUL-norm) van een geüniformeerde zou subsidiëren, zou zij bij de meest minimale benadering een financieel boni van 4.321 euro verwerven. In realiteit zal dit boni echter oplopen tot ruim 18.000 euro (36.000 euro min 17.837,95 euro), of een winst van meer dan 100%. In het Staatsblad van 13.3.2006 werd de minimumnorm voor de politiezone Gent weliswaar opgetrokken van 956 naar 1.156. Maar het aantal effectieven waarvoor we subsidies krijgen bleef echter beperkt tot de zogenaamde KUL-norm van 956.
Memorandum Stad Gent voor de Federale Regering. Integrale tekst – 07/2007 - pagina 15
3.5.3. Solidariteitsbijdrage Vraag: verdere afbouw van de solidaritetisbijdragen tussen politiezones, zoals bij de invoering van de politiehervorming was voorzien. De politiehervorming betekent een jaarlijkse meeruitgave voor de Stad Gent jaarlijks van ca 5.000.000 euro. Toch wordt de Politiezone Gent, net als een aantal andere zones, als “winstgevend” beschouwd. Met andere woorden, zij zou aan de hervorming verdiend hebben. Dit in tegenstelling tot een aantal andere steden en gemeenten, die door de hervorming plots een zware factuur kregen. Om dit te compenseren wordt jaarlijks een deel van de subsidies afgeroomd, de zogenaamde “solidariteitsbijdrage”. Deze zou jaarlijks met 1/12de verminderen, maar die daling is inmiddels bevroren. Uiteraard is het de vraag om deze onrechtvaardige geldstroom naar andere politiezones verder af te bouwen, of nog liever stop te zetten. 3.5.4. Ongelijke financiering tussen de zones Vraag: herziening van de verdeling van de federale dotatie, waarbij een van een correcte en recente basis wordt uitgegaan Bij de opstart van de politiezones werden diverse criteria gehanteerd waarbij zones, onder meer op basis van het verleden, een verschillende financiering kregen. Daarbij werden bovendien vreemde redeneringen opgezet en betwistbare berekeningen gemaakt, die zovele jaren later nog steeds een negatieve invloed hebben op de federale dotatie. Een overzicht: Inspanning per inwoner De inspanning die men vroeger deed voor de politie bepaalde de categorie waarin men terechtkwam. Reeds diverse malen hebben wij erop gewezen dat de wijze waarop de eigen inspanning berekend werd begrotingstechnisch onjuist was. Men ging uit van de rekeningscijfers van 1999 zoals die onder de functionele groep 3 (code 330 justitie – politie) in de rekening voorkwamen. Daarbij werd voorbijgegaan aan de talrijke uitgaven die op andere functionele codes voorkwamen. Grote steden werken met centrale diensten, die dan ook centraal gebudgetteerd worden. Hoe meer centrale diensten, hoe minder budgetten op de functionele code 330 voorkomen. Zowel de begroting als de begrotingsrekening bevatten geen analytische gegevens die deze centrale uitgaven toewijzen en zijn dus niet geschikt om de eigen inspanning van een stad of gemeente af te wegen. Het gevolg is dat we “onder” de mediaan terechtkwamen die de gemiddelde inspanning aangaf. Het was dus des te erger dat, na het gebruik van deze verkeerd ingeschatte parameter bij de basisverdeling van de federale dotatie, hij opnieuw gebruikt werd om de omvang van de bijkomende dotatie te bepalen.
Memorandum Stad Gent voor de Federale Regering. Integrale tekst – 07/2007 - pagina 16
Rijk of arm? Dat Gent slechts een Q3-zone als gecatalogeerd staat is eveneens een onrecht, want gebaseerd op de gemiddelde fiscale draagkracht. Deze wordt bepaald op basis van de aanvullende personenbelasting, waaruit men afleidde dat Gent rijker is dan andere steden. Dit is slechts een van de vele mogelijke parameters en dus weinig representatief. Hij gaat voorbij aan het totale pakket uitgaven van een stad. Zo wordt de fiscale draagkracht ook sterk aangetast door de kosten voor het OCMW, infrastructuurwerken en zovele andere. Men zou evengoed de graad van werkloosheid kunnen gebruiken, wat een totaal ander plaatje zou geven. Als Q3-zone verloren we 40% aan toelagen t.o.v. een Q1-zone! Niet elke geüniformeerde is gelijk. Een bijkomend gegeven: zones die winst maken zijn net diegenen die weinig exrijkswachtperoneel gekregen hebben. Zij krijgen echter ook weinig bijkomende werkingsmiddelen omdat deze berekend zijn op het aantal overgedragen ex-rijkswachters. In de bijkomende (latere) financieringen werden die subsidies voor de werkingskosten van de gewezen rijkswachters opgetrokken, zodat dit nadeel nog vergroot werd. Nemen we als voorbeeld de zone Bergen, die situatie 2 heeft. Deze zone voldoet exact aan haar KUL-norm via 224 eigen geüniformeerden en 114 toegevoegde ex-rijkswachters. De zone Gent heeft 828 eigen mensen t.o.v. 147 toegevoegd uit de Rijkswacht. Bergen krijgt hierdoor voor 34% van haar manschappen een bijkomende werkingstoelage, Gent slechts voor 15% van haar mensen. De 25%-regel Bij de invoering van de politiehervorming werd aan alle zones gevraagd of zij nog bijkomende elementen hadden die hun financiering ter discussie kon stellen. Het gevolg was dat een aantal zones specifieke correcties kregen, maar dat ook algemene wijzigingen werden aangebracht. Tot eenieders verbazing werd de tussenkomst voor meerkosten voor het gewezen rijkswachtpersoneel slechts voor 25% toegestaan aan zones die geen dossier meer hadden ingediend. Waardoor een blijvende ongelijkheid tussen de financiering van de zones gecreëerd werd. Deze ongelijkheid maakt het voorwerp uit van een procedure bij de Raad van State. De Stad Gent had geen dossier ingediend, om de eenvoudige reden dat de stad geen nieuwe elementen aan te brengen had (wat een voorwaarde was). Van in het begin van de vorige discussies over de meerkost hadden wij een goed gefundeerde verantwoording gegeven van onze standpunten over de meerkost en een opgave van de gegevens die dit bewezen. Wij hadden dat al op diverse manieren overgemaakt en konden daar niets meer aan toevoegen. Deze opmerkingen komen hierna overigens aan bod. Wij hadden ons dus aan de voorwaarden gehouden die gesteld werden voor het indienen van een dossier. Wij moesten daarna constateren dat diegenen die zich niet aan die voorwaarde gehouden hebben of diegenen die voorheen geen goed dossier hadden ingediend en dat nu voor de eerste keer deden, daarvoor beloond werden. Dit was fundamenteel onrechtvaardig, omdat de weerhouden meerkost gebaseerd was op een feit dat altijd reeds bestaan had. Het is overigens niet de enige “sanctie” die in de berekening zit. Alle negatief werkende mechanismen die reeds bij de oorspronkelijke verdeling van de federale dotatie sterk in ons nadeel speelden worden bij deze verdeling allemaal opnieuw in gang gezet
Memorandum Stad Gent voor de Federale Regering. Integrale tekst – 07/2007 - pagina 17
3.5.5. Verkeersveiligheidsfonds Vraag: herziening van de verdeling van het fonds, op basis van een aanpassing van de criteria en rekening houdend met de gedane inspanningen. Het blijft moeilijk aanvaardbaar de inspanningen die een stad zich getroost inzake toezicht op de verkeersveiligheid, waarvan de boetes een logische afspiegeling zijn, helemaal niet evenredig terug te vinden zijn in de uitgekeerde bedragen. Bovendien is het voor zones die in het verleden aanzienlijke inspanningen leverden op het gebied van verkeersveiligheid, veel moeilijker om nog hogere cijfers voor te leggen. Een vaststaand feit is dat Gent in de rangschikking op basis van inkomsten per inwoner uit het verkeersboetefonds bijzonder slecht scoort. Laten we even nader ingaan op de vergelijking tussen de inkomsten en het bevolkingsaantal. Een van de parameters betreft het aantal slachtoffers. Dichtbevolkte zones maken hoe dan ook een grotere kans op meer slachtoffers. Er zijn meer auto’s op de wegen, terwijl enkel de lengte van de wegen geteld wordt. Bovendien zijn de verkeersstromen in zones zoals Gent veel intensiever, door de vele pendelaars, de op- en afritten van autostrades, de studentenbevolking, de industrie en de bijbehorende transporten, het uitgangsleven en de sportieve en culturele manifestaties. Het zou dus niet meer dan billijk zijn dat drukke centra bij de verdeling van toelagen gemiddeld meer zouden ontvangen. Of toch minstens evenveel. Maar net het omgekeerde doet zich voor. Het kan toch geen toeval zijn dat zowat alle grote steden slecht of minder goed scoren, en dat bijna enkel landelijke gebieden goede resultaten kunnen voorleggen. Wij beseffen wel dat boetes niet alleen zaligmakend zijn en dat preventie een belangrijke rol speelt. En dat een integraal recht evenredig verband tussen uitgeschreven boetes en inkomsten uit het boetefonds ook niet te verdedigen valt. Het zou echter wel kunnen gebruikt worden als een bijkomende parameter, naast andere die de huidige verdeling dichter bij de logica kunnen brengen. Wij betwijfelen tenslotte sterk of het criterium “aantal doden en zwaargewonden” een weergave is van de inspanningen binnen een politiezone.
3.6. Brandweer Vraag: de hervorming van de Brandweer mag voor de gemeenten geen meerkost veroorzaken en de federale overheid moet zo snel mogelijk haar aandeel ten belope van de helft van de brandweerkost hard maken. Hierbij verwijzen we naar het “memorandum voor de nieuwe regering” door de brandweervereniging Vlaanderen.
Memorandum Stad Gent voor de Federale Regering. Integrale tekst – 07/2007 - pagina 18
Naast een optimale werking wenst de Stad Gent toch haar bezorgdheid voor een herhaling van het financiële scenario van de politiehervorming uit te drukken. De Stad Gent heeft steeds veel belang gehecht aan een goed bezette brandweer. Meerkosten, zeker op het gebied van lonen, kunnen hierdoor een zware belasting op het budget veroorzaken.
3.7. Openbare Werken en Mobiliteit 3.7.1. Openleggen van openbaar domein door openbaar telecommunicatiebedrijf Vraag: opheffing artikel 98§2 Wet van 21 maart 1991, waarbij de stad geen enkele vorm van vergoeding kan vragen aan de operatoren van een openbaar telecommunicatienet voor het gebruiksrecht van het openbaar domein. En derhalve geen wapen in handen heeft om de werken te sturen. Vanaf de invoering van het reglement op werken aan nutsvoorzieningen, werd geijverd om artikel 98§2 van de Wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven op te heffen. Samen met het reglement op werken aan nutsvoorzieningen werd door de Stad een retributiereglement op werken aan nutsvoorzieningen goedgekeurd. Om dit retributiereglement effectief te kunnen toepassen op alle nutsmaatschappijen is het van belang dat bovengenoemd artikel wordt opgeheven. Momenteel dienen namelijk de operatoren van een openbaar telecommunicatienet geen retributie te betalen voor het uitvoeren van werken op het openbaar domein, en dit omdat zij hiervoor vrijgesteld worden op basis van artikel 98§2 van bovengenoemde wet. Andere nutsmaatschappijen (zoals elektriciteits- en gasmaatschappijen) worden niet vrijgesteld van het betalen van een vergoeding voor het gebruiken van het openbaar domein. Argumentatie: De Wet van 21 maart 1991 voorziet in artikel 98§2 een bepaling waardoor de overheid geen enkele vorm van vergoeding kan vragen aan de operatoren van een openbaar telecommunicatienet voor het gebruiksrecht van het openbaar domein. Oorspronkelijk gold deze bepaling enkel voor Belgacom. Bij het tot stand komen van de wet bezat Belgacom een monopolie. Naar aanleiding van de beslissingen van de Europese autoriteiten om de gehele sector op 1 januari 1998 voor concurrentie open te stellen, werd in 1997 de wet aangepast en werd artikel 98§2 uitgebreid tot "alle operatoren van een openbaar telecommunicatienet". Wanneer we de andere regelgeving i.v.m. nutsvoorzieningen, zoals de Elektriciteitswet en de Gecoördineerde Gaswet, nader bekijken blijkt dat in deze wetten geen dergelijke bepaling is voorzien. De wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven voorziet een prominente rol voor de overheden op wiens openbaar domein kabels, bovengrondse lijnen en bijbehorende uitrustingen dienen aangelegd te worden. Meer bepaald wordt in artikel 97 van de wet benadrukt dat het plan van de plaats van aanleg en de bijzonderheden ervan, aan de goedkeuring van de overheid van wie het openbaar
Memorandum Stad Gent voor de Federale Regering. Integrale tekst – 07/2007 - pagina 19
domein afhangt dient te worden voorgelegd. Deze overheid beschikt over een termijn van 60 dagen om de operator in kennis te stellen van haar beslissing. In concreto gaat het hier om de uitvoeringsmodaliteiten ( hoe, wanneer, waar e.d.) van de werken. Hiermee wordt impliciet de bevoegdheid en het belang van deze problematiek voor de lokale autoriteit benadrukt. Logischerwijs zou dan ook de lokale autoriteit, naast bovengenoemde bevoegdheid, over de mogelijkheid moeten kunnen beschikken om een retributie aan te rekenen. Zo zou de lokale overheid de opgelegde uitvoeringsmodaliteiten kracht kunnen bijzetten. 3.7.2. Wet De Decker Vraag: problematiek is reëel maar de wet De Decker lost niets op en veroorzaakt vooral administratieve lasten. Dus afschaffing van de ‘wet De Decker’ afschaffen, en vervangen door andere wetgeving. De ‘wet De Decker’ is een maat voor niets. De voorwaarden waaraan de getroffen handelaars moeten voldoen en de administratieve formaliteiten die ze daarvoor moeten invullen staan niet in verhouding tot de “schadeloosstelling” waarvan ze kunnen genieten. Bovendien leidt dit tot onredelijk extra werk voor de stedelijke administratie. 3.7.3. HST-netwerk Vraag: De internationale ontsluiting van Gent noodzaakt een stopplaats in het HSTnetwerk in het grootste reizigersstation van Vlaanderen, zijnde Gent-Sint-Pieters. Gent is per dag slechts 1 maal rechtstreeks met Parijs verbonden via de hogesnelheidstrein Thalys. De stad Gent kent een groeiend economisch belang en doet inspanningen om zich te profileren als congreslocatie. Het toerisme groeit in Gent sterker dan elders in Vlaanderen. Een betere bediening van Gent door de HST-treinen zou in dit opzicht niet meer dan evident zijn. Niet alleen de verbinding met Parijs (Thalys) kan naar frequentie toe verbeterd worden maar het gaat hier ook over het verkrijgen van nieuwe antennes tot in Gent/Brugge/Oostende vanuit London (Eurostar) en Keulen/Frankfurt (Thalys/ICE). 3.8. Haven Elke haven in België en zo ook de haven van Gent heeft een aantal raakvlakken met federale competenties. Deze situeren zich op volgende vlakken: - Veiligheid en beveiliging - FOD Financiën Douane - Scheepscontrole ook genaamd Port State Control (Memorandum van Parijs) - FOD Financiën – onteigeningscomités - Federale Commissie voor het Zeehavenbeleid Algemeen kan worden gesteld dat alle havens én de belangenverenigingen van de bedrijven in de haven en de goederenbehandelaars het alle eens zijn over bovenstaande punten. 3.8.1. Veiligheid en beveiliging.
Memorandum Stad Gent voor de Federale Regering. Integrale tekst – 07/2007 - pagina 20
Vraag: actie en financiële ondersteuning voor het afsluiten van de beveiligingszones in de haven. Als wij de vergelijking maken met de US-Administration dan kunnen we stellen dat het DHS (Department of Homeland Security) sinds 11-09-2001 reeds 700 miljoen USD heeft geïnvesteerd in de Amerikaanse havens. In 2006 zijn daar nog eens 173 miljoen $ bijgekomen en het "President's FY 2007 Budget" voorziet voor de bescherming van "Critical Infrastructure" (Targeted Infrastructure Protection), met inbegrip van havens, nog eens een bedrag van 600 miljoen $. Bij ons heeft de federale overheid nog geen euro uitgegeven, met uitzondering van de werkingskosten van de eigen NAMB (Nationale Autoriteit voor Maritieme Beveiliging) of het vroegere FCBH (Federaal Comité voor Beveiliging van de Havens). Wij moeten constateren dat de FOD Mobiliteit, beleidsdomein maritieme zaken, op 4 aangetekende brieven over de implementatie van de ISPS richtlijn en de EU verordening 725/2004 het voorbije jaar nog zelfs geen antwoord heeft gegeven. In de geest van de Eu-richtlijn 65/2005, waarbij maatregelen dienen te worden genomen ter beveiliging van het ganse havengebied, wat verder reikt dan de "ship-shore interface" van de EU-verordening 725/2004, zouden wij onze havenbeveiligingszones op de één of andere manier moeten kunnen afsluiten. Hiervoor moeten op bepaalde plaatsen, met risicogevoelige objecten, omheiningen worden voorzien en poorten of slagbomen om toegangswegen daar naartoe tijdelijk te kunnen afsluiten. Camerabewaking op vitale punten is ook een optie. Voor onze haven denken wij bijvoorbeeld aan de Port Arthurlaan en de toegangen tot de kaaien van het Grootdok, de toegang tot de Rigakaai, de Farmanstraat, Belgicastraat, Imsakkerlaan enz. In de haven van Duinkerke heeft men ook de beveiligingszones daar waar nodig omheind en voorzien van poorten, die slechts dicht gaan bij een SL2 (=Security Level) of SL3. Een groter probleem is het beveiligen van het wateroppervlak, laat staan het beveiligen van de wateroppervlakte in de dokken. Om dit te detecteren heeft hebben de havens radar- en CCTV-apparatuur nodig, die veel geld kosten. Tevens zal de uitvoering van een EPAIC (European Port Acces Identification Card) ook geld kosten. Hiervoor zou de federale regering financiering moeten kunnen ter beschikking stellen vermits het een federaal beleidsdomein is. De andere havens kleven in deze materie eenzelfde standpunt aan; 3.8.2. Douane Vraag: Elektronische declaratie moet sneller. Bij PLDA (PaperLess Douane Access) worden de goederen elektronisch gedeclareerd zowel bij import als bij export. De implementatie van PLDA is een vereiste stap om klaar te staan voor de "Supply Chain Security" (2009), waar AEO's (Authorised Economic Operators" worden gescreend en gecertificeerd. Dit laat toe om de goederenstromen te laten verlopen in een "green lane", m.a.w. zonder oponthoud van douane-inspecties, scanning van containers, enz. Enkel goederen die niet in deze "green lane" status zijn zullen grondig worden onderzocht. Dit kadert volledig in de US-programma's van CSI (Container Security Initiative) en CT-PAT (Customs Trade Partnership Against Terrorism). Als havenbestuur stellen wij mét onze klanten vast dat FOD financiën / douane er niet in slaagt snel en adequaat te volgen in deze elektronisatie, laat staan een voorloper te zijn. Dit speelt de Belgische economie parten vermits buitenlandse bedrijven en potentiële investeerders hier lucht van Memorandum Stad Gent voor de Federale Regering. Integrale tekst – 07/2007 - pagina 21
krijgen en wij als land (en havens) minder kansen krijgen om nieuwe investeerders binnen te halen. Alle Vlaamse havens en belangengroepen zijn het eens met deze stelling. Hierbij kan verwezen worden naar het “manifest aan de federale regering” vanuit de koepel van bedrijven in de havens, de Vlaamse Havenvereniging, gepubliceerd in mei van dit jaar. 3.8.3. Scheepvaartcontrole (Port State Control) Vraag: mensen en middelen om de federale controledienst snel en efficiënt te laten functioneren, ten einde de reputatie van de haven hoog te houden. Deze dienst, een afdeling van de FOD Mobiliteit, maritieme zaken is sinds jaren chronisch onderbemand. België heeft binnen de internationale verdragen hierover en de Europese verfijning ervan de plicht een bepaalde performantie te halen in de controle van het voldoen van zeeschepen aan geldende technische normen. Deze worden niet gehaald vooral omwille van onderbezetting van de dienst, ontoereikende werkingsmiddelen. België kan en mag geen “thuishaven worden voor schepen met dubieuze reputatie”. Zeker niet omdat de Belgische reders via de Belgische Redervereniging herhaaldelijk hebben aangedrongen om kwaliteit van de wereldvloot te promoten vermits Belgische reders zelf aan de hoogste normen voldoen. Ook in deze materie zitten de havens alle op dezelfde lijn. 3.8.4. FOD Financiën – Comités van aankoop Vraag: snelle uitvoering van onteigeningen. Het is van belang voor de burger die onteigend gaat worden dat de comités van aankoop de mensen kunnen bezoeken, de onderhandelingen voeren en snel tot een overeenkomst komen. Dit draagt sterk bij tot de perceptie van een performante overheid en vermindert aanzienlijk het leed van de onteigende die in bijna alle gevallen snel wil weten waar hij/zij aan toe is. Vandaag stellen alle havens, en ook de haven van Gent, vast dat deze comités onderbemand zijn, de ambtenaren een hoge gemiddelde leeftijd hebben en dat aan verjonging, opleiding nauwelijks gewerkt wordt. De gevolgen zijn vooral voor de onteigenden onprettig en ook voor de besturen die onteigenen vermits deze laatste hun plannen, meestal voor economische ontwikkeling / expansie, moeten vertragen, wat negatief is voor de groei van de economie. 3.8.5. Federale Commissie voor het Zeehavenbeleid Vraag: reactivering van Federale Commissie voor het Zeehavenbeleid of het opzetten van een structuur die de behandeling van federale materies mogelijk maakt. Op nationaal niveau bestaat er een structuur om federale havenproblemen te behandelen: de Federale Commissie voor het Zeehavenbeleid. Deze commissie is sinds enige jaren niet meer actief. Door de inactiviteit van deze commissie is het federale beleidsniveau veel minder toegankelijk dan het Vlaamse bestuursniveau, waar op regelmatige basis overleg wordt gepleegd in de Vlaamse Havencommissie. De stad Gent en het autonoom Havenbedrijf Gent pleiten voor de reactivering van Federale Commissie voor het Zeehavenbeleid of de opzet van een structuur die de behandeling van
Memorandum Stad Gent voor de Federale Regering. Integrale tekst – 07/2007 - pagina 22
federale materies mogelijk maakt (bijv. in functie van dossiers zoals douane, veiligheid en beveiliging van haven e.d.). Daarmee onderschrijven de stad Gent en het havenbedrijf de Aanbeveling van de Vlaamse havencommissie “Vergroting van het maatschappelijk draagvlak voor de Vlaamse havens” (23 mei 2007), waar de Vlaamse Havencommissie oproept tot de reactivering van Federale Commissie voor het Zeehavenbeleid of de opzet van een structuur die de behandeling van federale materies mogelijk maakt.”
3.9. Economie / Werkgelegenheid 3.9.1. Plaatselijk Werkgelegenheidsagentschap (PWA) Vraag: duidelijkheid over de toekomst en de rol van het Plaatselijk Werkgelegenheidsagentschap (PWA) in het werkgelegenheidsbeleid. De PWA-werking is in Gent volledig geïntegreerd in de vier werkwinkels. Waar er vorige jaren 9 consulenten in dienst waren, moest de PWA in 2006 de dienstverlening verzorgen met slechts 4,5 VTE consulenten . Samen met het Lokaal Werkgelegenheidsbureau (LWB) wordt het administratief secretariaat van de VZW PWA en de PWA-coördinatie verzorgd. Door de inkrimping van het personeel werd bespaard op het aanbod van de vorming en bijscholing. Toch werden er nog 10 verschillende opleidingen georganiseerd voor 81 deelnemers. De werkorganisatie in de werkwinkels werd drastisch aangepast om een minimale dienstverlening naar de klanten te kunnen garanderen. Uiteraard is de continuïteit in de dienstverlening zeer belangrijk om het contact met de PWAgerechtigden te blijven activeren, maar we stellen eveneens vast dat het aanwezige werkaanbod een aanzuigeffect heeft voor nieuwe PWA-werknemers. De verhoging van het werkaanbod in VZW’s en de meer dan verdubbeling van onderwijsinstellingen werkt stimulerend om die groep werkzoekenden aan de slag te krijgen. Ondertussen zorgen 52 VZW’s en 44 onderwijsinstellingen ervoor dat PWA-werknemers regelmatig activiteiten kunnen uitvoeren in hun organisatie. Alle netten maken gebruik van de PWA-mogelijkheden. In 2006 telde het PWA 345 actieve PWA-werknemers. 234 onder hen waren maandelijks actief. Het totale aantal gepresteerde PWA uren vertegenwoordigt het equivalent van 28,7 voltijdse betrekkingen. In 2006 werd op bestuursniveau heel wat energie gestoken in de uitwerking van een actuele visie, missie en strategie van het PWA-Gent. Die oefening resulteerde in een betere rolverwachting van alle betrokkenen. PWA’s leveren goed werk en we vragen van de federale overheid dan ook duidelijkheid over de toekomst en rol van het PWA in het werkgelegenheidsbeleid en een engagement op lange termijn. 3.9.2. Fiscaliteit t.o.v. tewerkstelling Vraag: maatregelen in de domeinen tewerkstelling, arbeid en fiscaliteit om de tewerkstelling in groeisectoren zoals horeca en toerisme zowel verder te laten groeien als aantrekkelijker te maken voor doelgroepen.
Memorandum Stad Gent voor de Federale Regering. Integrale tekst – 07/2007 - pagina 23
De steden kennen een voorzichtig economisch herstel in het algemeen positief economisch klimaat van de laatste jaren. Dit is deels conjunctureel, deels structureel. Specifiek in steden groeit de tewerkstelling sterk in een aantal sectoren. Enerzijds in de creatieve en hoogtechnologische sectoren zoals O&O. Anderzijds in zaken zoals horeca, cultuur, sport en recreatie. In Gent verdubbelde de tewerkstelling in horeca, cultuur, sport en recreatie tussen 1982 en 2004. Het gaat hier vaak om jobs voor kwetsbare doelgroepen (laaggeschoolden, allochtonen). Dit heeft ook te maken met het beleid dat overheden voeren om binnensteden weer aantrekkelijk te maken voor bewoners, bezoekers en ondernemers. Toch kennen deze subsectoren niet de beste loons- en arbeidsvoorwaarden. Daarnaast spelen fenomenen zoals werkloosheidsval, het verschil tussen het bruto en netto loon en zwartwerk hier een rol. Vandaar dat het wenselijk is dat de Federale overheid maatregelen zou nemen in de domeinen tewerkstelling, arbeid en fiscaliteit om de tewerkstelling in groeisectoren zoals horeca en toerisme zowel verder te laten groeien als aantrekkelijker te maken voor doelgroepen.
3.10. Welzijn, Huisvesting Algemeen: We vragen de Federale overheid om niet steeds nieuwe opdrachten op te leggen aan de lokale besturen zonder overleg en zonder middelen voor bijkomend personeel. Voorbeelden uit het recente verleden zijn de controle op de verplichte affichering van huurprijzen en de attesten van een gezonde en voldoende grote woning noodzakelijk voor gezinshereniging. In dat verband wijzen we op de conflicterende regelgeving met de richtlijnen voor de sociale huisvestingsmaatschappijen. Gezinsherenigers die vanuit een legaal verblijf met een toeristenvisum een gezinsherenigingsprocedure opstarten met een persoon die zelf over een tijdelijk verblijfsrecht beschikt krijgen volgens de huidige voorwaarden geen toegang tot de sociale woning waarin hun partner of verwant reeds woont. Bij gezinshereniging met een nietBelg of niet-EU-onderdaan is samenwoonst echter een verplichte voorwaarde. 3.10.1 Huisvesting:
Vraag: nemen van maatregelen om te huisvestingsmarkt toegankelijker te maken: • Uitwerken van richthuurprijzen voor de private huurmarkt • Fiscale voordelen bij investeringen in kwaliteitsvol, duurzaam en betaalbaar wonen • Inperken van prijsstijgingen op de koop- en huurmarkt in die gebieden waar speculatie zich voordoet ingevolge stadsprojecten • Meer mogelijkheden om een actief onteigeningsbeleid te voeren binnen het kader van langdurige (minstens vijf jaar) en door de eigenaar niet betwiste leegstand en verkrotting • Een grondige herziening van de fiscale heffing op onroerend vermogen gezien de kadastrale inkomens niet meer zijn aangepast en hoe dan ook als enige basis niet langer meer volstaan om de belastingsplicht van eigenaars te regelen.
Memorandum Stad Gent voor de Federale Regering. Integrale tekst – 07/2007 - pagina 24
Gent is een aantrekkelijke en gezellige stad waar veel mensen graag (willen) wonen. Dit leidt tot grote spanningen op de huisvestingsmarkt. Enerzijds zijn de woningen en de wijken in de 19e eeuwse gordel, zelfs mits de talrijke inspanningen de voorbije jaren, grotendeels aan vernieuwing toe. Anderzijds huisvesten we een aanzienlijke groep van mensen met een laag inkomen voor wie kwaliteitsvolle woningen onbetaalbaar zijn. De Gentse sociale Huisvestingsmaatschappijen huisvesten gemiddeld bewoners uit de laagste inkomenscategorieën van Vlaanderen. De stad levert talrijke inspanningen voor meer en betere woningen via stadsvernieuwingsprojecten, pilootprojecten zoals de paritaire huurcommissie en de bouwblokrenovatie, het regisseren van sociale woningbouw, het voeren van een kwaliteitsbeleid, enz. De aanvullende middelen van de Vlaamse en de federale overheid zijn voor een stad als Gent absoluut onmisbaar om het recht op degelijk en betaalbaar wonen mogelijk te maken voor alle Gentenaars. Daarbij kunnen een aantal regelgevende initiatieven vanuit de federale overheid een belangrijke steun zijn, zoals: 1. Het uitwerken van richthuurprijzen voor de private huurmarkt, eventueel vrijwillig toe te passen door eigenaars, met fiscale aanmoediging wanneer de woning conform is aan de Vlaamse Wooncode. Gent zal nog voor de zomer van 2008 een model voor richthuurprijzen in Gent uitwerken. 2. Fiscale voordelen voor eigenaars-bewoners, eigenaars-verhuurders en huurders die investeren in kwaliteitsvol, duurzaam en betaalbaar wonen. (naar analogie van de BTW-verlaging bij vervangbouw). We denken hierbij aan voordelen bij renovatie, bij het vrijwillig toepassen van richthuurprijzen., enz. 3. Het inperken van prijsstijgingen op de koop- en huurmarkt met bijzondere aandacht voor stadsvernieuwingsgebieden om sociale verdringing tegen te gaan. Bij aanvang van een stadsvernieuwingsproject zouden prijzen vastgelegd kunnen worden op basis van oppervlakte en aanvullende criteria om ze vervolgens te blokkeren gedurende de looptijd van het project (b.v. 5 jaar). 4. Meer mogelijkheden om een actief onteigeningsbeleid te voeren bij herhaaldelijke onwil van eigenaars om gronden en panden een kwaliteitsvolle bestemming te geven. (b.v. wanneer een pand minstens 5 jaar op de lijst van leegstand en verkrotting staat) 5. De huidige criteria voor het bepalen van het kadastraal inkomen zijn achterhaald. We pleiten voor het zoeken naar meer maatschappelijk verantwoorde criteria die rekening houden met de ligging (stedelijk gebied vs. buitengebied), de nabijheid van nutsvoorzieningen en openbare dienstverlening, enz…
Memorandum Stad Gent voor de Federale Regering. Integrale tekst – 07/2007 - pagina 25
3.10.2. Problemen bij opvang van Roma en andere kwetsbare groepen uit nieuwe EUlanden Vraag: voor een coherent en humaan beleid, structureel overleg met de gemeenten en met Vlaanderen, met daarbij: • • • •
Meer controle op het georganiseerde misbruik van het statuut van zelfstandige; financiering van maatschappelijke assistenten specifiek belast met begeleiding van nieuwe EU-burgers in problematische omstandigheden tijdelijke opvangcapaciteit voor noodsituaties ruimere toegang tot de reguliere arbeidsmarkt, minstens begeleiding naar knelpuntberoepen.
De stad Gent werd tijdens de voorbije 3 jaar en vooral tijdens het jongste half jaar geconfronteerd met een zeer sterke en moeilijk te controleren instroom van sterk verarmde burgers uit nieuwe EU-landen. Het gaat hoofdzakelijk om Roma-zigeuners afkomstig uit Slovakije, die onder diverse statuten in de stad verblijven. Velen hebben zich aangemeld als (schijn-)zelfstandige in sectoren zoals krantendistributie en poetsdiensten. Hun inkomsten zijn absoluut ontoereikend om te voorzien in hun levensonderhoud. Zij leven samen met hun (vaak vrij grote) gezinnen in schrijnende en mensonterende armoede, zwerven van kraakpand naar kraakpand, en overleven hoofdzakelijk door caritatieve steun en occasioneel zwartwerk. In enkele noodgevallen heeft het stadsbestuur tijdens de voorbije winter de tijdelijke opvang van haveloze families georganiseerd en bekostigd. Er is een acuut gebrek aan opvangcapaciteit voor noodgevallen. Structurele oplossingen worden sterk bemoeilijkt door de beperkte toegang van deze groepen tot de reguliere arbeidsmarkt (en door het feit dat de VDAB voor personen die enkel toegang hebben tot knelpuntberoepen geen opleiding en begeleiding voorziet). Om verdere menselijke drama’s en de ontwrichting van sommige stedelijke buurten te voorkomen is er (naast maatregelen in de betrokken nieuwe EU-landen, i.h.b. Slovakije en Bulgarije) nood aan: • controle op het georganiseerd misbruik van het statuut van zelfstandige; • financiering van maatschappelijke assistenten specifiek belast met begeleiding van nieuwe EU-burgers in problematische omstandigheden (huisvesting, onderwijs, gezondheidszorg, arbeid); • tijdelijke opvangcapaciteit voor noodsituaties, eventueel (doch niet enkel) door beschikbare opvangcapaciteit voor asielzoekers ter beschikking te stellen voor deze groepen; • ruimere toegang tot de reguliere arbeidsmarkt, minstens begeleiding naar knelpuntberoepen.
Memorandum Stad Gent voor de Federale Regering. Integrale tekst – 07/2007 - pagina 26
3.10.3. Asiel – en vluchtelingenbeleid Vraag: de stad in de mogelijkheid stellen om opvang te voorzien voor een grotere groep daklozen met een precair verblijfsstatuut. Uit de dagelijkse werking blijkt dat de doelgroep te eng werd omschreven (i.c. uitsluitend asielzoekers in de procedure, met geldige papieren). Als stad spreekt Gent zich uit tegen elke vorm van uitsluiting en ijvert voor sociale rechtvaardigheid, met als uitgangspunt dat iedere mens gelijke rechten heeft en dezelfde kansen moet krijgen om te participeren aan de maatschappij. In een open, ruimdenkende, verdraagzame en gastvrije stedelijke samenleving, is de gelijke behandeling van alle inwoners essentieel. Op woongebied manifesteert zich dit in een streven naar degelijke huisvesting en menswaardig wonen, met een aangepaste woning van goede kwaliteit, in een behoorlijke omgeving tegen een betaalbare prijs, en met woonzekerheid.(cf. art.3 van de Vlaamse Wooncode) Net zoals andere grote steden kent Gent het fenomeen van verwaarlozing van bepaalde buurten en verkrotting van panden, die vaak een aantrekkingspool en vestigingplaats zijn voor mensen die zich in een precaire administratieve of sociale toestand bevinden. Door het grote verloop van de bewoners, de intense bewoning door meestal grote gezinnen, de wooncultuur van de bewoners en de mentaliteit van de (vaak malafide) eigenaars zijn het overgrote deel van deze woningen uitgeleefd, uitgewoond en betekenen zij een gevaar voor de veiligheid en de gezondheid. Door de wet van 10.08.2005 tot wijziging van de diverse bepalingen met het oog op de versterking van de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel en tegen praktijken van huisjesmelkers werd het misdrijf “huisjesmelken” uit de vreemdelingenwetgeving gehaald en ondergebracht in het algemeen strafrecht. De wet werd later nog verruimd m.b.t. de verbeurdverklaring bij huisjesmelkerij. De stad draagt verantwoordelijkheid in de herhuisvesting na deze acties huisjesmelkerij, al dan niet na eerdere ongeschikt- of onbewoonbaarverklaringen. Aangezien oplossingen op de private huurmarkt en toewijs van sociale woningen op korte termijn meestal niet haalbaar zijn, opteerde de stad in 2002 voor het oprichten van een stedelijk opvanginitiatief voor asielzoekers, dat in 2004 de deuren opende, en gedeeltelijk in de opvang van dakloze asielzoekers voorzag. In de dagelijkse werking is echter gebleken dat deze doelgroep te eng werd gesteld (i.c. uitsluitend asielzoekers in de procedure, met geldige papieren) en dat geen aanbod kan worden gedaan aan een grote groep dakloze mensen met een precair verblijfsstatuut. Om tegemoet te komen aan deze realiteit, is het wenselijk dat de integrale groep van slachtoffers van dergelijke acties in haar bestaan wordt erkend en dit vanuit een ruime Europese en internationale vluchtelingencontext. Dit impliceert een uitbreiding van capaciteit in een stedelijk opvanginitiatief voor: • asielzoekers, • geregulariseerden, • erkende vluchtelingen, • subsidiaire beschermden,
Memorandum Stad Gent voor de Federale Regering. Integrale tekst – 07/2007 - pagina 27
•
mensen zonder wettig verblijf al dan niet met een regularisatieaanvraag in het kader van art.9 bis en 9 ter, die daadwerkelijk verblijven op Gents grondgebied en dakloos slachtoffer van huisjesmelkerij of onbewoonbaarverklaring zijn.
Deze opvang wordt ingegeven uit stedelijke solidariteit met asielzoekers en vluchtelingen en met de groep mensen zonder wettig verblijf waarvan repatriëring uitblijft. Bovendien is het fundamenteel onrechtvaardig om de slachtofferrol na uithuiszetting te bestendigen: bij gebrek aan opvang komen deze mensen immers vaak opnieuw terecht in mensonwaardige woonsituaties, of trekken zij in bij lotgenoten. Het concept van het stedelijk opvanginitiatief in Gent biedt degelijke opvang in een hiertoe geschikt pand met begeleiding aan dakloze asielzoekers en vluchtelingen in ruime zin, en dit door ervaren consulenten die instaan voor de sociale "herlancering" van daklozen in Gent. Door het bereiken van een ruime doelgroep, en het aanbod van herhuisvesting, kunnen veldwerkers inbreuken op behoorlijke huisvesting signaleren, waardoor verhuring in mensonwaardige omstandigheden op Gents grondgebied kan worden tegengegaan. Op 23.06.2003 werd tussen de stad en Fedasil een overeenkomst afgesloten, waarbij de stad zich engageerde om voor de opvang van asielzoekers in te staan, mits financiële tegemoetkoming van Fedasil. De opvangcapaciteit in het Stedelijk Opvanginitiatief bedraagt max. 50 personen, voor enerzijds eerstelijnsopvang en anderzijds de invulling van het herhuisvestingsbeleid van dakloze asielzoekers.(cf.supra) Het is opportuun om deze overeenkomst verder te zetten, en de beschikbare plaatsen te optimaliseren. Na de wijziging van de opvangwetgeving in 2007, wordt de materiële opvang opgesplitst in collectieve opvang (viertal maanden) en individuele (tijdens het verdere verloop van de asielprocedure ) In onderling overleg kan de doelgroep van opvang worden hergepositioneerd, met de mogelijkheid tot bijzondere aandacht voor de opvang van kwetsbare personen, zoals nietbegeleide minderjarige vreemdelingen. Het verdere behoud van individuele opvangcapaciteit voor Fedasil, al dan niet uit te breiden met de actuele nood aan specifieke opvang van niet-begeleide buitenlandse minderjarigen (als opvolg- lokaal opvanginitiatief voor de leeftijdscategorie 16-18 jaar) is de meerwaarde die Gent biedt als partner in humane en gestructureerde opvang van asielzoekers. Tenslotte wil het bestuur van de Stad Gent pleiten voor een tweede algemene regularisatie van asielzoekers, op basis van heldere criteria. 3.10.4. Nachtopvang Vraag: ondersteuning voor opvang van daklozen, tegelijk georganiseerd in alle grote steden Nachtopvang voor daklozen is een belangrijke stap om een poging te doen om deze mensen terug in de maatschappij te integreren. Op die manier kunnen er immers belangrijke contacten en banden ontstaan die een begeleiding mogelijk kunnen maken. Een volgende stap zou een tijdelijke verblijfplaats kunnen worden, die verdere integratie een degelijke basis kan leveren.
Memorandum Stad Gent voor de Federale Regering. Integrale tekst – 07/2007 - pagina 28
Nachtopvang is echter een dure zaak. Geschikte gebouwen vinden op de huurmarkt is bijna uitgesloten. Vandaar een vraag om ondersteuning. Daarnaast zouden initiatieven voor daklozen een gecoördineerde actie in alle grote steden moeten zijn, om aantrekkingskracht te vermijden. Net zoals de medische opvangsentra voor druggebruikers. Hier ligt zeker een federale opdracht. 3.11. Gezondheidsproblematiek 3.11.1. Drughulpverlening (zie ook federale fondsen) Vraag: voldoende en kwaliteitsvolle opvangcapaciteit voor verslaafden aan illegale drugs. Drugproblematiek manifesteert zich vooral in de grote steden. Drughulpverlening is naast preventie en repressie één van de pijlers van het drugbeleid en is effectief in de aanpak van het drugfenomeen. Het aanbod en de toegankelijkheid van zowel residentiële drughulpverlening is de laatste tien jaar, sinds het federale Actieplan Toxicomanie-Drugs, sterk toegenomen. Niettegenstaande dit blijft er toch nog een tekort aan laagdrempelige behandelingsplaatsen of worden drugverslaafden geconfronteerd met wachtlijsten. Nochtans is de gezondheids-, welzijns- en veiligheidsproblematiek die veroorzaakt wordt door drugverslaving dermate ernstig, dat het onverantwoord is de kaart van de hulpverlening onvoldoende uit te spelen. Om die reden vraagt de Stad Gent een voldoende, en kwaliteitsvolle, opvangcapaciteit voor alle verslaafden aan illegale drugs. Al sinds 1992 kan de Stad Gent dankzij middelen van de FOD Binnenlandse Zaken veiligheids- en preventieprojecten uitvoeren via jaarlijkse contracten. Ook de aanpak van de drugproblematiek werd ondermeer via deze middelen in Gent uitgebouwd, zowel preventief, hulpverlenend als coördinerend. De veiligheids- en preventiecontracten werden via het Koninklijk Besluit van 7 december 2006 hervormd in strategische veiligheids- en preventieplannen. In deze nieuwe plannen, afgesloten voor vier jaar, ligt de nadruk op overlastbestrijding en is er geen plaats meer voor primaire drugpreventie (dus universele preventie) en medisch-therapeutische projecten. Door deze koerswijziging vanuit Binnenlandse Zaken dreigt het Gentse drugbeleid haar noodzakelijke evenwicht te verliezen, een lokaal drugbeleid is namelijk veel meer dan enkel een (drugs)overlastbeleid. De samenwerking die de laatste 10 jaar gegroeid is en de inspanningen van de betrokken partners, zowel vanuit repressieve als vanuit preventieve en hulpverlenende hoek, hebben het drugbeleid in Gent op de kaart gezet, het zou dan ook zeer spijtig zijn om een aantal basistaken van dit lokale beleid te zien verdwijnen. Op de eerste plaats valt de subsidie weg voor de basiswerking van de Gentse drugpreventiedienst, het CAT Infopunt. Deze basiswerking garandeert dat elke Gentse burger gratis en zonder wachtlijst terecht kan voor alle vragen over drugs en druggebruik. Ook de
Memorandum Stad Gent voor de Federale Regering. Integrale tekst – 07/2007 - pagina 29
ondersteuning van de Gentse onderwijssector in het voeren van een drugbeleid valt onder deze basiswerking. Voor het wegvallen van de medisch-therapeutische werking, hopen wij dat het verslavingsfonds van minister Demotte vanaf 2008 een oplossing kan bieden. Gent zou dus willen vragen om mee te zoeken naar oplossingen om deze basiswerking van het lokale drugbeleid te kunnen voortzetten. Ook andere Vlaamse steden en gemeenten worden hiermee geconfronteerd.
3.11.2. Gebruik van biodiesel bij de "captive fleet" van de publieke actoren – vraag vrijstelling accijnzen Vraag: de accijnsregelgeving voor de gewestelijke vervoersmaatschappijen uit te breiden naar andere publieke diensten. Op vraag van de Stad Gent en De post is er binnen de schoot van GBEV een initiatief gegroeid over het gebruik van biodiesel bij de "captive fleet" van publieke actoren. Ghent Bio-Energy Valley is een publiek private samenwerking die de productie en het gebruik van bio-energie stimuleert in de regio. Verdere betrokken partijen zijn De Lijn, de provincie Oost-Vlaanderen en IVAGO. Binnen deze groep wordt de haalbaarheid van het gebruik van biodiesel bij de captive fleet van publieke actoren bestudeerd. Het gebruik van zuivere biodiesel (B100) op lange termijn wordt niet uitgesloten, maar op korte termijn wordt 30 % bijmenging (B30) vooropgesteld, wat veel hoger is dan de wettelijk voorziene bijmenging van 5,75 % tegen 2010. Dertig procent bijmengen heeft immers verschillende voordelen. -
Simpel in gebruik bij de bestaande motoren beperkte investeringskost; garantie van de meeste autoconstructeurs; hernieuwbaar karakter; opportuniteit voor de landbouwsector; verminderde afhankelijkheid van de fossiele brandstoffen; mogelijkheid om te allen tijde opnieuw over te schakelen op fossiele brandstof bij tekort aan biodiesel wegens toeleverings- of verdelingsproblematieken;
De Lijn, de Post en Stad Gent staan achter het project "biodiesel bij de publieke instellingen". De publieke actoren hebben reeds hun concrete interesse voor het project betuigd maar dringen allen aan op een economische haalbaar project. Wetgevend kader De wet betreffende biobrandstoffen van 10 juni 2006 legt een vermindering van de accijnzen vast voor: -
benzine en diesel waarin een hoeveelheid biobrandstoffen zijn vermengd, en motorbrandstoffen gebruikt door de gewestelijke vervoersmaatschappijen waarin een biocomponent aanwezig is die hoger is dan de in de diesel- en benzinenorm voorziene percentages
Memorandum Stad Gent voor de Federale Regering. Integrale tekst – 07/2007 - pagina 30
Dit betekent dat er geen vrijstelling is voorzien voor de andere publieke actoren. De verschillende publieke partijen betreuren dit en dringen er dan ook op aan deze regelgeving uit te breiden naar de "captive fleet" van de verschillende publieke actoren. Verder kan het gebruik van B30 bij de publieke actoren bijdragen tot het halen van de Europese streefdoelen vastgelegd in het witboek ‘Energie voor de toekomst: duurzame energiebronnen’1. De in het witboek genoemde doelstelling is om in 2010 12 procent van het energieverbruik van de EU uit duurzame energiebronnen te verkrijgen, waarvan 7 procent van het totale energieverbruik in 2010 uit bio-energie zou moeten bestaan. Transportbiobrandstoffen zouden tegen 2010 5,75 % van het totaal moeten uitmaken (Europese richtlijn 2003/30 van 8 mei 2003) In Frankrijk wordt het gebruik van de biodiesel bij de captive fleet voor publieke en private actoren actief gepromoot. Frankrijk loopt hierbij voor op de Europese wetgeving. Probleemstelling De haalbaarheid van dit project hangt in grote mate af van de economische impact van het gebruik van de biodiesel en de mogelijkheid tot vrijstelling van accijnzen. Hiertoe bepleiten de verschillende publieke actoren; de Post, de provincie Oost-Vlaanderen en Stad Gent een fiscale regelgeving die hen de mogelijkheid biedt om accijnsvrijstelling te krijgen. Intussen wordt door de verschillende partijen samen gewerkt om een oplossing te vinden voor de problemen zoals de technische impact van de B30 biodiesel, de garantie die de autoconstructeurs bieden en de gemeenschappelijke belevering van de brandstof. Conclusie Momenteel is de B30 biodiesel de optimale brandstof voor de captive fleet wegens het perfecte evenwicht tussen techniek en ecologie. In de toekomst, indien opportuun, kan worden gestreefd naar het gebruik van zuivere biodiesel B100. Om de economische haalbaarheid van dit project te garanderen wordt er bij de federale overheid op aangedrongen om de accijnsregelgeving voor de gewestelijke vervoersmaatschappijen uit te breiden naar andere publieke diensten.
Voor de Gentse sp.a-groep
Voor de Gentse Open VLD-groep
Voor de Gentse Spirit-groep
Daniël Termont
Sas van Rouveroij
Annelies Storms
1
Mededeling van de Commissie, Energie voor de toekomst duurzame energiebronnen", COM (1997) 599 definitief
Memorandum Stad Gent voor de Federale Regering. Integrale tekst – 07/2007 - pagina 31