Memorandum ter attentie van de nieuwe regering Augustus 2014
1
INHOUD INLEIDING ......................................................................................................................................................................2 A.
BESCHERMING VAN DE PERSOONLIJKE LEVENSSFEER ........................................................................................4 1.
VOORSTEL VOOR EEN ALGEMENE VERORDENING INZAKE GEGEVENSBESCHERMING ..................................4
2.
DE “BEL-ME-NIET-MEER-LIJST” ........................................................................................................................6
3.
VERMIJDEN VAN RECLAME AAN OVERLEDEN OF VERMISTE PERSONEN .......................................................7
4.
BESCHIKBAARHEID VAN PUBLIEKE DATABRONNEN .......................................................................................8
B.
C.
CONSUMENTENVERTROUWEN ............................................................................................................................9 1.
ZETEL IN DE RAAD VOOR HET VERBRUIK .........................................................................................................9
2.
HANDELSPRAKTIJKEN .....................................................................................................................................11
3.
AANPASSING VAN DE WET OP HET CONSUMENTENKREDIET ......................................................................13
4.
PUBLICATIE VAN DE JAARLIJKSE BALANSEN VAN BEDRIJVEN ......................................................................14 EEN GESLAAGDE LIBERALISERING VAN DE POST ...............................................................................................15
D. AFSCHAFFING VAN DE GEMEENTELIJKE AUTONOMIE VOOR DE BELASTING OP GEADRESSEERDE EN NIETGEADRESSEERDE RECLAMEDRUKWERKEN .................................................................................................................17
2
INLEIDING
De direct marketing sector is volop in beweging. De technologie evolueert zo snel, dat de wetgeving amper kan volgen. Uitvindingen zijn geen werk meer van jaren, maar van een paar maanden of zelfs dagen. Reclame is persoonlijk en interactief geworden. Snelheid is de norm. Snelheid biedt de consument ook het comfort om te kunnen kiezen uit een brede waaier producten die gemakkelijk op een geïndividualiseerde manier kunnen worden gekocht. Dikwijls met enkele muisklikken. Ook de problemen in verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer evolueren heel snel. Twintig jaar geleden werden onze gegevens opgeslagen op computers die zich bevonden in zalen met dikke muren en zeer strikte toegangsvoorschriften. Vandaag staat alles haast open en bloot op de sociale netwerken van het Internet. Gegevens van burgers kunnen zowel door de overheid als door bedrijven worden ingezameld in verhouding tot de beoogde doelstellingen. Dit betekent dat de te behandelen gegevens worden beperkt tot wat nodig is voor de verwerking ervan. Persoonsgegevens hebben verschillende niveaus. Om te beginnen is er het intieme leven van de burger (gegevens over zijn gezondheid, zijn seksuele geaardheid, zijn politieke of religieuze overtuigingen…) dat een hogere beschermingsgraad van de gegevens vergt. Naast die zogenaamde “gevoelige” gegevens, zijn er ook alle andere, die bijvoorbeeld via klantenkaarten worden ingezameld. Dergelijke gegevens hebben betrekking op de koopgewoonten van de consument. Profielen worden daarmee opgemaakt. “Profiel” is een lelijk woord dat in een reeks assisenprocessen gebruikt werd. In feite gaat het hier enkel om een segmentatie van de gegevens in categorieën, om de consumenten producten te kunnen aanbieden waarvoor ze belangstelling hebben. Hoe meer men dat profiel kan verfijnen, hoe meer het aanbod zal beantwoorden aan de belangstelling van de consument en hoe minder risico een nietgeïnteresseerde consument aangesproken of lastig gevallen wordt met aanbiedingen waarmee hij niets kan doen. Waarom jachtgeweren trachten te verkopen aan iemand die aan niets anders denkt dan aan vissen? De geëmancipeerde burger is méér dan een consument. Via blogs is hij een uitgever. Van eenrichtingsverkeer is communicatie tweerichtingsverkeer geworden. Dankzij de sociale netwerken leven we in een wereld waarin ondernemingen en consumenten met elkaar in gesprek gaan. Consumenten zijn prosumenten geworden. De rollen van producenten en consumenten beginnen in elkaar te lopen en te versmelten op een markt die sterk verzadigd is van standaardproducten.
3
Om te blijven groeien en winst te maken, voeren de ondernemingen een customizingproces uit, wat betekent dat ze sterk aangepaste producten gaan fabriceren. Geïndividualiseerde producten. Om tot dergelijk maatwerk te komen, nemen de consumenten deel aan het productieproces door hun ontwerpvereisten duidelijk kenbaar te maken via e-commerce sites. Op die manier evolueren de e-commerce sites, via de individualisering, van gewone uitstalramen naar direct marketing sites. Indien u een mantel op maat wilt kopen op het Internet, dan is het beter dat u de mogelijkheid krijgt om aan te geven of u een slanke dan wel volslanke lijn hebt. Dat u met enkele muisklikken een favoriete kleur of pasvorm kunt kiezen bij een onderneming die u vertrouwt. Een onderneming waaraan u, na enkele positieve ervaringen, met een gerust hart uw persoonsgegevens kunt toevertrouwen, zodat u bij elke aankoop niet telkens het Internetformulier dient in te vullen. En dat alles vanuit uw zetel, zonder de minste inspanning. In dat geval moet elke vorm van wetgeving betreffende de persoonlijke levenssfeer de burger in staat stellen om zijn persoonsgegevens vrij aan een derde mee te delen om aan zijn behoeften te voldoen. En ook om de industrie nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden te bieden. Het gaat erom meer mogelijkheden te scheppen en het consumentencomfort te vergroten. Dat geldt ook voor de direct marketing industrie. Een gebied waar individualisering en persoonlijke aanpak van de consument heilig is. De persoonlijke relaties zijn het duurzaamst wanneer het individu en zijn privéleven gerespecteerd worden. Vandaar de slagzin “direct marketing is respect marketing”. Tussen onderneming en consument “it takes two to tango”. Om dat ideale kader uit te tekenen, moet de sector als partner met de nieuwe regering samenwerken. Het gaat erom het juiste evenwicht te vinden tussen de belangen van de consument en die van de onderneming. Tussen de toegang tot de gegevens verbieden en toestaan. Door het ter beschikking stellen van middelen die evenredig zijn met de doelstellingen. Om niet met een kanon op een mug te schieten. Het privéleven is niet enkel meer iets dat moet beschermd worden. Het wordt ook een uitdaging in de zin van het creëren van opportuniteiten. Van het vinden van het juiste evenwicht tussen onderneming en burger, ook voor een goede ontwikkeling van de economie.
4
A. BESCHERMING VAN DE PERSOONLIJKE LEVENSSFEER
1. VOORSTEL VOOR EEN ALGEMENE VERORDENING INZAKE GEGEVENSBESCHERMING Op 12 maart 2014 heeft het Europees Parlement (EP) het voorstel voor een Algemene Verordening inzake Gegevensbescherming goedgekeurd, dat in oktober 2013 werd opgesteld door de Commissie Burgerlijke Vrijheden, Justitie en Binnenlandse Zaken (LIBE). Die stemming is niet het einde van het wetgevende proces. De Raad van Ministers van de EU (de Raad), die medewetgever is in die procedure, moet zijn standpunt nog bepalen. Na twee jaar werk en hoewel men streeft naar een evenwichtigere tekst dan die van het Europees Parlement, heeft de Raad nog steeds geen consensus kunnen vinden. Veel bepalingen uit de op 12 maart goedgekeurde tekst zijn in de praktijk onuitvoerbaar en zouden zelfs een bedreiging kunnen vormen voor de mogelijkheid van de ondernemingen om via uiteenlopende kanalen nieuwe prospecten aan te spreken, wat logischerwijze zou leiden tot een vermindering van hun omzet en tewerkstelling. De BDMA betreurt dat er geen beter evenwicht werd gevonden tussen het fundamentele recht van de consumenten op hun privéleven, het beschermen van de gegevens en het economisch belang dat het verwerken van persoonsgegevens betekent voor een onderneming. Concreet gesproken, legt de BDMA de nadruk op volgende punten: 1) De Europese wetgever wil het gebruik van de wettelijke basis voor het in evenwicht brengen van het legitieme belang van de verwerker met de rechten en vrijheden van de desbetreffende persoon. Momenteel verantwoordt de grote meerderheid van de ondernemingen de direct-marketing verwerking op die basis. Door die aan striktere voorwaarden te onderwerpen, dreigt men de sector het gebruik op te dringen van een andere wettelijke basis, namelijk die van de voorafgaande instemming van de persoon in kwestie. De BDMA stond a priori nooit vijandig tegenover de voorafgaande instemming, wanneer die specifiek verantwoord is, zoals voor elektronische post. Omdat die technieken door iedereen als zeer intrusief worden beschouwd, stond de BDMA altijd positief tegenover een opt-in ter zake. Voor het veralgemenen van de opt-in tot alle direct-marketingactiviteiten bestaat er echter geen specifieke reden. Uit onderzoeken blijkt bijvoorbeeld dat de consument graag mailing ontvangt en die ook opent (zo toont een door de Post gevoerd onderzoek aan dat tot 97% van de gezinnen dagelijks zijn brievenbus leegmaakt; 2/3 daarvan zijn echt nieuwsgierig naar wat er zich in hun brievenbus bevindt en kijken met genoegen naar dat moment uit, terwijl 78% van de mailings door de consument wordt geopend en gelezen).
5
Elke verandering op dat gebied zou een aanzienlijke negatieve weerslag hebben op heel de markt, zowel wat betreft de algemene turnover als de tewerkstelling. Bijgevolg wil de directmarketingsector nadrukkelijk wijzen op het belang van een status quo inzake opt-in/opt-out ten aanzien van de huidige toestand, met inbegrip van de definitie van de wettelijke basis voor het in evenwicht brengen van de wederkerige belangen van de verantwoordelijke voor de verwerking en van de betrokken persoon. 2) Het tekstontwerp houdt een aanzienlijke verzwaring in van de informatie die aan de betrokken personen moet worden bezorgd (meer bepaald door het gebruik van een tabel met een reeks opgelegde pictogrammen, die onmogelijk in een papieren mailing kan worden opgenomen, tenzij men er daarvoor een extra blad aan toevoegt). Te veel informatie is dodelijk voor informatie. De sector is voorstander van doorzichtige uitleg, die niet te lang is en door iedereen kan worden begrepen. 3) Een andere voor de direct-marketingnijverheid belangrijke tekstpassus gaat over de profilering, waarvan de definitie aanzienlijk werd uitgebreid. Het is nog steeds niet duidelijk of een loutere segmentatie van individuen die aan dezelfde kenmerken beantwoorden, om hun een gemeenschappelijk aanbod te doen, reeds profilering is. De BDMA vraagt dat dit geval uitdrukkelijk uit de definitie van profilering zou worden uitgesloten. Ten slotte houdt de desbetreffende tekst een aanzienlijke verzwaring van de administratieve lasten in. Zodra een onderneming meer dan 5.000 gegevens per jaar verwerkt (wat voor de grote meerderheid het geval zal zijn), moet ze speciale procedures invoeren voor risicoanalyse en voor het aanstellen van een Data Protection Officer. De BDMA vraagt dat de regering die maatregelen zoveel mogelijk zou beperken en dat de tekst meer zou worden toegespitst op het essentiële, namelijk het beschermen van de gegevens. Omdat ze bekommerd is om een goede werking van de industrie in het belang van de consument, wenst de BDMA bijgevolg een constructieve en voordurende dialoog te voeren met de regering en met de nationale vertegenwoordigers die in verbinding staan met de ter zake bevoegde Europese instanties.
6
2. DE “BEL-ME-NIET-MEER-LIJST” Op 5 augustus 2012 werd de wetgeving van kracht die de consument het recht geeft geen ongewenste telefoongesprekken voor reclamedoeleinden meer te krijgen, door daartoe een aanvraag in te dienen bij zijn telecomoperator. Dankzij de tussenkomst van de BDMA hebben de telecomoperatoren besloten een gemeenschappelijke lijst aan te leggen onder de naam “bel-me-niet-meer”. Zo kunnen firma’s of organisaties die aan telemarketing doen, dat centrale bestand gebruiken om uit hun eigen bestand de in die twee bestanden voorkomende nummers te schrappen. Na twee jaar werking kunnen de BDMA en Contactcentres.be een balans opmaken van het ingevoerde systeem. De centrale lijst werkt goed, zowel wat betreft het inschrijven van de personen als het gebruik ervan door de adverteerders. Toch blijven er enkele probleempunten bestaan, meer bepaald: 1) De personen die hun inschrijving op de lijst vragen, mogen niet meer gecontacteerd worden vanaf 5 dagen na de aanvraag. Die termijn is uiterst kort en kan haast niet worden nageleefd door de meeste ondernemingen. We hebben er geen bezwaar tegen dat de betrokkene wel degelijk binnen 5 dagen in de lijst wordt opgenomen, maar wel tegen het feit dat hij vanaf die termijn ook niet meer mag worden opgebeld. Dat brengt voor de ondernemingen zeer zware beheerskosten mee, omdat ze om de 5 dagen hun bestand opnieuw moeten kuisen, vooral als die ondernemingen klein zijn, weinig middelen hebben of wanneer ze met filialen of agentschappen werken. In de praktijk zou het voldoende zijn om te bepalen dat de persoon binnen 5 dagen na zijn aanvraag in de “bel-me-niet-meer-lijst” wordt opgenomen en dat hij binnen de 30 dagen na zijn opname geen ongewenste telefoonoproepen meer mag ontvangen. 2) De toepassing van de lijst op bestaande klanten op prospecten. De BDMA en Contactcentres.be vragen dat er een onderscheid zou worden gemaakt tussen die twee categorieën. Het is heel begrijpelijk dat iemand geen inopportune oproepen wil ontvangen van een onderneming die hij niet kent. Maar een onderneming verhinderen haar eigen klanten op te bellen, past helemaal niet in die logica. We zien niet in waarom een onderneming haar klant niet zou mogen bellen om hem er bijvoorbeeld op te wijzen dat zijn abonnement bijna afloopt en om hem voor te stellen het te vernieuwen of om hem een voordeliger tariefplan aan te bieden. Bijgevolg vragen de BDMA en Contactcentres.be de toepassing van de lijst te beperken tot de telefonische prospectie door een onderneming waarvan de persoon geen klant is.
7
3. VERMIJDEN VAN RECLAME AAN OVERLEDEN OF VERMISTE PERSONEN Om zijn cliënteel uit te breiden is de adverteerder verplicht om regelmatig de markt te prospecteren via allerhande media, en dus ook via bijvoorbeeld brief en telefoon. Daartoe zijn er op de markt een aantal bestanden beschikbaar met adressen van consumenten (verkoop of verhuur van adressen). Deze bestanden worden aangelegd in overeenstemming met de wet van 8 december 1992 inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer die bij het verwerken van persoonsgegevens geldt. Bij het verzamelen van informatie worden de personen ingelicht over het feit dat ze in een bestand zullen terechtkomen, dat ze de mogelijkheid hebben zich daartegen te verzetten en dat hun gegevens eventueel aan andere vennootschappen kunnen worden overgemaakt, tenzij ze zich daartegen verzetten (artikel 9 van voormelde wet). Eens die personen in een bestand zijn opgenomen, kan hun situatie evolueren. Ze kunnen overlijden of (tijdelijk) verdwijnen. Nergens op de markt beschikt de adverteerder over een officiële lijst met daarin de identiteit van die personen. Om daarover geïnformeerd te blijven, zit er voor hem dan ook niets anders op dan zelf te prospecteren en vervolgens te wachten op de reacties van de gecontacteerde personen. Op die manier wordt de adverteerder geconfronteerd met een aantal pijnlijke gevallen, zoals dat van een vrouw die liet weten dat haar echtgenoot net overleden was, van een moeder die reclame voor babyartikelen ontving terwijl ze net haar kind was verloren, of van ouders die reclame op naam van hun kind ontvingen dat al 10 jaar vermist is. Dit soort situaties zou makkelijk kunnen worden vermeden indien de sector over een bestand kon beschikken met daarin de identiteit van deze personen, net zoals dat vandaag met de Robinsonlijsten het geval is. Deze oplossing zou in het belang zijn van zowel de familie van de betrokken personen, als van de sector. De sector kan dat jammer genoeg niet zelf doen. Ten eerste omdat hij niet over voldoende betrouwbare en volledige bronnen ter zake beschikt en omdat de wet op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer verplicht om de betroffen personen in te lichten over de registratie in een bestand. Deze informatie blijkt dus onmogelijk of uiterst delicaat (moet met de ouders van een vermist kind contact worden opgenomen om hen in te lichten dat hun kind uit een commercieel bestand wordt geschrapt? Wordt het mes daarmee niet nog dieper in de wonde gedraaid ?). Om ervoor te zorgen dat de familie van overleden en vermiste personen geen reclame meer ontvangt gericht aan het overleden of vermiste familielid, vraagt de BDMA een wetgevend initiatief waardoor de sector een bestand zou kunnen aanleggen waarmee ze toegang krijgt tot de identiteit van overleden of vermiste personen. Dit bestand zou enkel mogen dienen om overleden of vermiste personen te verwijderen uit de bestanden die gebruikt worden voor direct marketing doeleinden.
8
4. BESCHIKBAARHEID VAN PUBLIEKE DATABRONNEN Een eenvoudige toegang tot publieke sector informatie is vitaal voor zowel private als publieke dienstverleningen en activiteiten. De publieke sector is de grootste producent van informatie en gegevens die gebruikt worden door ondernemingen in het kader van hun commerciële activiteiten, gaande van wettelijke teksten, kaarten en statistieken. De Europese regelgeving voorziet ook de beschikbaarstelling van publieke sector gegevens. De BDMA wenst met de overheid samen te werken om een meer dynamische omgeving in het leven te bewerkstelligen voor de ter beschikking stelling en hergebruik van informatie uitgaande van de publieke sector, zoals dat ook in de directieven op Europees niveau wordt voorzien (PSI – Public Sector Informations )
9
B. CONSUMENTENVERTROUWEN
1. ZETEL IN DE RAAD VOOR HET VERBRUIK BDMA heeft sinds 15 maart 2000 een plaatsvervangende zetel in de raad voor het verbruik in de categorie distributie. Voor BDMA is dit belangrijk als informatieplatform om informatie te verwerven en te verschaffen. Hierbij een aantal elementen ter ondersteuning van onze kandidatuur: De Belgian Direct Marketing Association (BDMA) verenigt de ondernemingen actief in Direct Marketing met als doelstelling het professionalisme in de sector te garanderen en het consumentenvertrouwen te versterken. De BDMA vervult haar opdracht door de Direct Marketing sector aan een zelfregulering te onderwerpen, publicaties uit te brengen en evenementen te organiseren om het correcte gebruik van Direct Marketing te promoten en de sector bij de overheid te vertegenwoordigen. Naast de bedrijven die Direct Marketing diensten aanbieden (reclamebureaus, adressenbeheerders, direct mail handlers en multimedia (= call centers, online en mobile services) gaat het ook om de instellingen die Direct Marketing gebruiken (uitgevers, banken, verzekeringen, reissector, auto, retail, ziekenfondsen, fondsenwervers, politieke partijen,...). BDMA heeft nauwe samenwerkingsverbanden met SafeShops.be en werkt met hen samen met betrekking tot het consumentenvertrouwen en belangenbehartiging op dossiers die gemeenschappelijk zijn. De aanvraag voor de zetel gebeurt ten behoeve van de 3 verenigingen. Ons inzien heeft de BDMA dan ook haar plaats in de Raad voor het Verbruik omdat: •
De investeringen in Direct Marketing snel stijgen, ondermeer met de opkomst van internet, mobiele telefonie. Direct Marketing biedt de consument immers de mogelijkheid om zelf te bepalen in wat hij/zij geïnteresseerd is, op welk moment en via welke kanalen. Vandaar dat het aandeel van de massamedia in de mediainvesteringen daalt van 60 naar 40%, ten voordele van de interactieve Direct Marketing.
•
Direct Marketing speelt ook een sociale rol door specifieke en soms op zwakkere doelgroepen gerichte producten/diensten te leveren die voor hen niet bereikbaar zijn via andere kanalen (bv ouderen/mindervaliden die van op afstand kopen en/of kunnen communiceren met hun bank, mutualiteit, warenhuis, caritatieve instellingen,…), gebruik makend van e-commerce en multichannel verkoop op afstand - bedrijven die vertegenwoordigd zijn in SafeShops.be.
10
Een correcte respectvolle relatie met de consument is prioritair voor de BDMA die daarom zijn zelfregulering ter zake heeft. Het Comité van Toezicht van de BDMA sanctioneert haar leden die de regels van haar gedragscode overtreden. Onze code promoot de transparantie op het gebied van handelspraktijken en privacy, de waarachtigheid en de welvoeglijkheid in de interactieve en directe communicatie ten opzichte van de consument in lijn met de ICC-code. •
Met de nieuwe technologieën evolueert de informatiemaatschappij (consument én bedrijf) snel in de richting van interactieve communicatie, en dus naar Direct Marketing, met een onweerlegbare sociale en economische impact.
•
Onze zetel in de raad voor het verbruik wordt verantwoord door het feit dat Direct Marketing activiteiten ertoe leiden een rechtstreeks contact met de verbruiker te leggen door rechtstreekse distributie via kanalen zoals o.a. verkoop op afstand en e-commerce.
De materies die in de Raad voor het Verbruik behandeld worden betreffende consumentenbeleid en handelspraktijken zijn cruciaal voor onze sector, wat onze effectieve zetel in de raad voor het verbruik verrechtvaardigt.
11
2. HANDELSPRAKTIJKEN Op 30 december 2013 werd de wet, houdende de invoering van boek VI “Marktpraktijken en consumentenbescherming” in het Wetboek van economisch recht, in het Staatsblad gepubliceerd. Dat heeft betrekking op de nieuwe Europese wetgeving inzake consumentenrechten, die de Lidstaten tegen 13 juni 2014 in hun nationale wetgeving moesten opnemen. In België werd de wet van kracht op 31 mei 2014. Dat wetboek van economisch recht dient om heel de economische wetgeving samen te bundelen in één enkele tekst. Boek VI voert ook een aantal nieuwe regels in die van toepassing zijn op e-commerce. Samen met SafeShops.be (www.safeshops.be , zie contact op laatste bladzijde) heeft BDMA de volgende bemerkingen. Sommige regels maken de werking van ondernemingen voor verkoop op afstand via het Internet moeilijker en zijn dwingender dan de regels die werden uitgevaardigd door de richtlijn uit 2011. Ze hebben ruimschoots betrekking op een uitgebreide informatieplicht. • De nieuwe wetgeving hinkt de technologie (mobiele toestellen, social media gebruik, video interactiviteit) na. Zo is bvb. het mobiele luik en het gebruik van social media bij ecommerce in volle expansie. Hier zijn bvb. de vereisten inzake hoeveelheid informatie die aan de consument dient verschaft te worden, niet aangepast aan de capaciteit van mobiele schermen van smartphones en gsm’s die slechts een beperkt volume aan informatie op het scherm kunnen weergeven. • Wat de bedenktijd betreft, legt de nieuwe wet een hele reeks bepalingen op in verband met de informatie die moet worden verstrekt op de websites van de verkopers. Ze moeten teksten toevoegen en de structuur van hun website veranderen (aan te vinken vak, grotere knop) en procedures invoeren voor het berekenen van de bedenktijden, de terugbetalingswijzen, de retourzendingen enz. De definities inzake kostprijsberekening en berekening van betalingstermijnen zijn onduidelijk. Dat zijn dingen die niet zomaar in een oogwenk kunnen worden aangepast. • De sector van luxeproducten is steeds actiever in e-commerce.Terwijl voor andere producten de bedenktijd van 14 dagen een redelijke termijn is dit een rem voor luxeproducten om aan internethandel te doen. Zo kunnen de wat minder oprechte consumenten bijvoorbeeld een juweel, een armbandje of avondkleedje bestellen om daarmee naar een feest te gaan en het vervolgens terugsturen. Met alle gevolgen in verband met beschadiging en retourbehandeling dat dit met zich kan meebrengen. Ook de garantieperiode van 2 jaar, is voor sommige producten zoals lederen bandjes van polshorloges en andere verfijnde toepassingen, vaak onhoudbaar. • Zo ook zijn de regels in verband met solden, die hun oorsprong vinden in de offline wereld, niet aangepast aan de grensoverschrijdende activiteiten eigen aan internethandel en benadeelt deze sector tegenover concurrenten uit andere Europese lidstaten.
12
Andere aandachtspunten zijn: • Het niet uitsluiten van de 13 contracten uit boek VI, die wel werden uitgesloten in de richtlijn, vormt een concurrentiële handicap voor de Belgische ondernemingen, vooral uit de financiële en de transportsector. Die moeten strengere regels toepassen inzake televerkoop, terwijl de concurrenten uit de buurlanden dat niet hoeven te doen. • De aanpassingen zijn ingewikkelder wanneer ze betrekking hebben op elementen die zeer weinig worden toegepast in de andere landen van de Europese Unie. Terwijl de richtlijn een zo groot mogelijke harmonisatie nastreeft, blijven de nationale verschillen toch bestaan. • Een structurele aanpassing heeft bijvoorbeeld betrekking op de kostprijs van het gebruik van de betaalmiddelen. De websites weten niet hoe ze dat probleem precies moeten aanpakken. Ook dat gaat leiden tot verschillen met de buurlanden. • Een hele reeks elementen blijft onnauwkeurig en moet worden verduidelijkt. Aangezien de elektronische handel een economische activiteit is die van nature verder reikt dan de landsgrenzen, is het voor die ondernemingen van belang op internationaal niveau te kunnen meespelen op dezelfde concurrentiële basis als bedrijven die vanuit de ons omringende landen werken. Daarom willen wij samen met de regering nagaan hoe regels die voor de Belgische ondernemingen nadelig zijn, kunnen worden geschrapt. Anderzijds vergt het implementeren van de door de nieuwe wetgeving opgelegde verplichtingen een hele inspanning van de ondernemingen. Daarom willen wij samen met de regering werken aan een administratieve vereenvoudiging ter zake, met het oog op "extra termijnen" voor wat betreft het implementeren van een reeks elementen uit de nieuwe wet. Specifieke aandachtspunten betreffen een aangepaste wetgeving voor de mobiele sector en voor de sector van luxeproducten.
13
3. AANPASSING VAN DE WET OP HET CONSUMENTENKREDIET In extremis werd er door de regering-Di Rupo een wetgeving op het economisch wetboek goedgekeurd, waarvoor er veel KB’s moeten worden genomen, en waarover wij meer duidelijkheid vragen, meer bepaald inzake het overgangsstelsel en het betrekken van de desbetreffende sectoren bij het nadenken over, onder andere, volgende punten. •
De sector heeft vragen in verband met de transfer/spreiding van de kredietactiviteiten van de FOD Economie naar de FSMA (Financial Services and Markets Authority), die de financiële diensten en markten controleert en de opvolger is van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (CBFA). Naast de Nationale Bank is dat de instantie die de financiële sector controleert. De overdracht van de controle op de kredietactiviteiten van de FOD Economie naar de FSMA houdt onder andere in dat de kredietverstrekkers hun erkenning als kredietverstrekker zullen moeten vernieuwen bij de FSMA, nadat hun contracten werden goedgekeurd door de FOD Economie. Echter, weinig kredietverstrekkers kregen al een “validatie” van hun contracten. Dat gebeurt ook haast nooit, aangezien het huidige stelsel niet voorziet in een formele validatie. Voor wat het krediet betreft, vreest de sector de verschuiving van de controle op de kredietactiviteiten van de FOD Economie naar de FSMA. Wij vragen dat de desbetreffende sectoren bij het daarover nadenken zouden worden betrokken. Wij menen bijvoorbeeld dat de validatie-/antwoordtermijn van de FOD Economie absoluut moet worden beperkt tot een door de sector als redelijk beschouwde termijn en dat de eventuele opmerkingen vanwege de FOD Economie duidelijk, nauwkeurig en objectief verantwoord moeten zijn (op basis van de verordening en niet op basis van interne interpretaties)
•
Verscheidene hervormingen worden doorgevoerd, waarvoor er wordt gewacht op KB’s die rechtstreeks betrekking hebben op de tussenpersonen, de handelaars die krediet verkopen enz. Zo zal het implementeren van de MIFID-richtlijn inzake de Markten voor financiële instrumenten striktere voorwaarden opleggen om verzekeringstussenpersoon te zijn. Ook voorkredietbemiddeling verwacht men nieuwe KB’s. De kredietsector (en de verzekering van de kredietnemers) dreigt zwaar te zullen lijden onder buitensporige voorwaarden . Wij vragen dat de desbetreffende sectoren worden betrokken bij het overleg hierover.
•
De wet op het consumentenkrediet bepaalt dat vanaf 01/01/2013 elke kredietopening van onbepaalde duur of voor een periode van meer dan 5 jaar moet voorzien in een nulstellingstermijn. Dat is om te vermijden dat een kredietopening door de burger de hele tijd een negatief saldo zou vertonen. De grote meerderheid van de verstrekkers van kredietopeningen zullen in 2014 en vooral in 2015 de eerste massale en concrete effecten voelen van die bepaling. Om een risicocrisis te vermijden, vragen wij de ondernemingen en de klanten de nodige tijd te geven om die nieuwe verplichtingen te integreren en te (leren) beheren. Bovendien waren er de jongste jaren grondige hervormingen aangaande de kredietactiviteiten, die later nog hun impact zullen hebben op de tussenpersonen. Die hervormingen scheppen rechtsonzekerheid voor bepaalde onderwerpen en zijn duur; wij vragen dan ook een “wetgevingspauze” ter zake om de ondernemingen in staat te stellen hun activiteiten te stabiliseren.
Omdat ze in het belang van de consument bekommerd is om de goede werking van de industrie, wenst de BDMA een constructieve dialoog met de regering.
14
4. PUBLICATIE VAN DE JAARLIJKSE BALANSEN VAN BEDRIJVEN In België zijn bedrijven al lang verplicht hun jaarrekeningen te publiceren Deze jaarrekeningen geven een goed zicht over de situatie van een bedrijf. Bijgevolg wordt deze informatie ook zeer veel gebruikt in het bedrijfsleven. In 2009 waren er in België meer dan 350.000 publicaties van jaarrekeningen. Er zijn echter op Europees niveau initiatieven om de publicatieverplichting te verminderen en enkel voor grotere bedrijven te behouden. Aangezien België heel veel KMO’s telt, zou er voor het merendeel van onze bedrijven geen publicatieverplichting meer zijn. Dat impliceert meteen dat er veel minder inzicht is in de gezondheidstoestand en evolutie van onze bedrijven, wat nadelige gevolgen kan hebben voor het bedrijfsleven en onze economie. De publicatieverplichting op zich vraagt geen zware administratieve inspanningen. Wij pleiten daarom voor het behoud van deze publicatieverplichting zoals wij deze al jaren kennen.
15
C. EEN GESLAAGDE LIBERALISERING VAN DE POST De BDMA staat achter een goed uitgevoerde liberalisatie met oog op de groei van direct mail in een markt waar voldoende ruimte is voor de ontwikkeling en de lancering van nieuwe producten aan een marktgerichte en marktconforme prijs. Dit kan enkel door concurrentie gestimuleerd worden. De BDMA streeft naar een kwalitatieve concurrentiële omgeving waar optimale prijs/kwaliteit verhoudingen steunen op een optimale dekking met regelmatige bedelingen. Het toepassingsgebied van deze liberalisering kan volgens de BDMA best gedifferentieerd bekeken worden, in functie van de deelprocessen stroomopwaarts en stroomafwaarts waarmee men te maken heeft. Wat betreft het proces stroomopwaarts, met name het inzamelen van poststukken, het conditioneren en het sorteren van de correspondentie, zou de concurrentie het best aan zijn recht moeten komen. Wat betreft het proces stroomafwaarts, met name de “last mile” vanaf de bedelingszak van de postbode tot de brievenbus van de eindbestemmeling, zou de concurrentie moeten geoptimaliseerd worden door nieuwe operatoren een alternatief te laten bieden door ofwel een eigen bedelingsnetwerk op punt te stellen, ofwel door gebruik te kunnen maken van het bedelingsnetwerk van de nationale operator aan aanvaardbare toegangsvoorwaarden. Voor de BDMA kunnen direct mail handlers (routeurs) niet geassimileerd worden met postale operatoren. Dat zou impliceren dat zij een licentie moeten aanvragen, terwijl zij geen postale activiteiten uitvoeren. Het is immers zo dat de activiteiten die de direct mail handlers als tussenschakel uitvoeren geen sorteeractiviteiten betreffen maar een ‘conditionering’ van de zendingen die aan een postale operator worden overgemaakt. Dit met als enig doel de laagste postale tarieven te bekomen. BDMA stuurt aan op een betere definitie van de postdiensten, in het bijzonder wat betreft de definities rond sorteren, ophalen, vervoer en distributie om te vermijden dat de direct mail handlers verward worden met de postale operatoren. Daarom kunnen ze ook niet binnen de werkingssfeer van een Ombudsdienst vallen en ook niet gevraagd worden eraan bij te dragen. Door hen mee te tellen als postale operator, geeft dit een verkeerd beeld van het werkelijke aantal spelers en is het moeilijk om een duidelijk beeld te krijgen van de evolutie van de “echte” geliberaliseerde markt De BDMA vindt dat het behoud van de ombudsdienst voor alle postoperatoren in de huidige economische context achterhaald is. Bedrijven die als postoperator beschouwd worden, zoals bijvoorbeeld express bedrijven, hebben hun eigen klantendienst die de opvolging van de klachten verzorgt, gebruik makend van moderne technieken die voorhanden zijn. De BDMA pleit voor het behoud van de vrijstelling van de BTW voor postdiensten. Mocht echter de BTW-regeling van toepassing worden, dan is het voor de BDMA van essentieel belang dat elke operator onderhevig zou zijn aan hetzelfde BTW-regime. In dit geval pleiten wij ook voor het verlaagd BTW tarief van 6%. De mogelijke invoering van BTW op de portkosten zou immers
16
de kostprijs van direct mail gevoelig verhogen met als gevolg volumedalingen die aanleiding kunnen geven tot grote verliezen van arbeidsplaatsen (bij de postale operatoren, bij de grafische nijverheid en de ganse toeleveringssector direct mail handlers). Wij verwijzen hiervoor naar de geschiedenis van dit dossier: In 2003 diende de Europese Commissie een voorstel in om concurrentieverstoringen in de postsector tegen te gaan en gelijke voorwaarden te creëren op de Europese postmarkt, en wenste de Europese Commissie bepaalde postgebruikers te beschermen tegen een prijsverhoging. Onder de huidige vrijstelling ontstaat er immers een verstoring van de concurrentie voor gelijkaardige diensten geleverd door de universele postdienstverleners en alternatieve postdienstverleners. De prijzen van de universele postdienstverleners worden vrijgesteld van BTW en zullen bijgevolg gunstiger uitvallen voor personen die geen recht op aftrek hebben (bijvoorbeeld particulieren, banken, verzekeringsmaatschappijen, charitatieve instellingen,…). Om hieraan te verhelpen stelde de Europese Commissie de invoering van een verlaagd BTW-tarief (6%) op standaard postdiensten (waaronder direct mail) voor, geleverd door zowel universele als alternatieve postdienstverleners. Het verlaagde BTW-tarief laat toe om prijsstijgingen te beperken voor de consument en bepaalde gevoelige sectoren van bedrijvigheid zoals de charitatieve instellingen en de zorgsector en moet leiden tot een eerlijkere behandeling van alle bedrijven die in de postsector actief zijn. Het voorstel van de Europese Commissie stootte echter op verzet in de Raad van Ministers van de Europese Unie en werd gedurende verschillende jaren geblokkeerd. Omdat ze in het belang van de consument bekommerd is om de goede werking van de industrie, wenst de BDMA een constructieve dialoog met de regering.
17
D. AFSCHAFFING VAN DE GEMEENTELIJKE AUTONOMIE VOOR DE BELASTING OP GEADRESSEERDE EN NIET-GEADRESSEERDE RECLAMEDRUKWERKEN
In overeenstemming met artikelen 41, 162 en 170§4 van de Grondwet, kunnen de gemeenten autonoom belastingen op hun grondgebied heffen. Dankzij die bepalingen kunnen de gemeenten de niet-geadresseerde publicitaire drukwerken belasten. Dit leidt tot een aantal ongewenste effecten. De extreme diversiteit van de gemeentereglementen terzake maakt het adverteerders, die niet geadresseerde publicitaire drukwerken over het volledige Belgische grondgebied willen verdelen, uiterst moeilijk door de administratieve rompslomp voor de adverteerders. Deze omslachtige vorm van belasting heeft zijn kosteneffecten op de gemeenten zelf. Reden genoeg om dit systeem af te schaffen en te komen tot een efficiënte methode om de kosten aan alle kanten zo laag en realistisch mogelijk te houden zonder het principe “de vervuiler betaalt” te schaden. Op dit moment zijn het bedrag en het systeem van belastingen in elke gemeente verschillend. In bepaalde gemeenten moeten adverteerders voorafgaand een verklaring afleggen over het aantal niet-geadresseerde publicitaire drukwerken die ze willen verdelen, op straffe van verhoging van de belasting, terwijl in andere gemeenten het systeem van ambtshalve heffing wordt toegepast (met als nadeel dat wanneer een adverteerder zijn huis-aan-huis folders slechts in een deel van de gemeente wil verspreiden, hij de belasting moet betwisten). De belasting leidt ook tot discriminatie van ongeadresseerde reclame ten opzichte van andere (papieren) reclamevormen zoals advertenties in (eveneens ongeadresseerd) gratis wekelijkse reclamebladen en advertenties of losse inserts in dagbladen. Deze laatstgenoemde reclamevormen kennen geen (of vrijwel geen) gemeentelijke belasting ondanks dat de hoeveelheid “commercieel” papier door deze reclamevormen in omloop gebracht aanzienlijk groter is dan dat van alle individuele commerciële ongeadreseerde drukwerken samen. Zo wordt “het papier van ongeadresseerde commerciële drukwerken” deels vervangen door eerder genoemde “andere papieren media”, omdat dit belastingtechnisch veel voordeliger is. Deze verschuiving leidt niet tot vermindering van papier. Bepaalde bedrijfstakken worden benadeeld door deze discriminerende fiscale maatregelen, waaronder verspreiders van ongeadresseerd drukwerk, de grafische industrie etc. Onder het mom van milieubescherming leidt deze taxatie tot een ongeoorloofde inkomstenbron voor de gemeenten omdat de hoogte van de taxen vele malen hoger zijn dan de kosten voor transport en inzameling. Deze kosten worden ruimschoots gedekt door de verkoop van het ingezamelde oud papier. Er is dus geen enkele reden om
18
hiervoor taks te heffen. In tijden dat de papierinzameling leidt tot extra kosten voor de gemeenten, zou de sector kunnen bijspringen via de afspraken die (al deels) vastliggen in Milieu Beleids Overeenkomsten (MBO’s). Hier worden zowel de reële kosten voor de gemeenten als de oud papieropbrengsten in aanmerking genomen. Het vervangen van de gemeentelijke taksen door de MBO’s die alle betreffende media op gelijke voet behandelen, kan de eerder geschetste problematiek oplossen. Het bedrag van de belastingen varieert trouwens naargelang de gemeente en ligt tussen de 1 en 8 cent. Deze belastingen zijn cumulatief met de huidige gewestbelastingen (MBO’s) en hebben betrekking op hetzelfde voorwerp, wat voor de sector onaanvaardbaar is. Omdat de bedrijven geen tweemaal belast wensen te worden voor hetzelfde voorwerp en bovendien met een verschillende bijdrage per gemeente, vraagt de BDMA een rationalisering van het systeem door de gemeenten om een identieke belasting ter zake op te leggen, zowel wat het bedrag, de grondslag van de belasting als het inningsysteem betreft.
19
CONTACT
Ivan Vandermeersch Secretary General BDMA Noordkustlaan, 1 1702 Dilbeek GSM: +32 477 200 894 Email:
[email protected] Website: www.bdma.be
Marc Périn Chairman SafeShops.be Kapelsesteenweg 195/1 2180 Ekeren +32 475 72 02 46 Email:
[email protected] Website: www.safeshops.be
Hilde Verdoodt President Contactcentres.be Leuvensesteenweg 658 B-1030 Brussel Email:
[email protected] Website: www.contactcentres.be/