1 0 d e p s yc h o lo o g / m e i 2 0 1 2
De helft van de vrouwelijke bevolking is ontevreden over haar uiterlijk en vindt zichzelf te dik. Vele van deze vrouwen bekruipt zelfs een intens gevoel van afkeer als zij in de spiegel kijken. Dit onbehagen beperkt zich niet tot volwassen vrouwen; meisjes van niet ouder dan tien jaar piekeren over hun gewicht en lichaamsvormen. Wat zijn de oorzaken van dat negatieve lichaamsbeeld? En is dit beeld mogelijk te verbeteren?
d e p s yc h o lo o g / m e i 2 0 1 2 1 1 ‘ H e l p, i k b e n z o l e l i j k ! ’ a u t e u r s : c a ro l i e n m a rt i j n , j e ss i c a a l l e va & a n i ta j a n s e n
Nieuwe interventies om tevredenheid met eigen uiterlijk te vergroten
‘Help, ik ben zo lelijk!’
V
eel vrouwen oordelen kritisch over hun uiterlijk. Ter illustratie, in een consumentenonderzoek in opdracht van cosmeticamerk Dove onder 639 Nederlandse en Belgische vrouwen tussen de twintig en dertig jaar was ongeveer de helft niet erg te spreken over het eigen uiterlijk. Vijftien procent van de vrouwen was zelfs ronduit ontevreden. Amerikaans onderzoek onder lezers van het populairwetenschappelijke maandblad Psychology Today liet vergelijkbare resultaten zien (Garner, 1997). Meer dan de helft van de vijfendertighonderd deelnemende lezeressen oordeelde negatief over het uiterlijk en maar liefst negentig procent wilde afvallen. Een klein aantal vrouwen was zelfs zo ontevreden dat zij bereid waren vijf jaar eerder te sterven in ruil voor het verkrijgen en behouden van een ideaal – lees: lager – gewicht. Ook al zijn de bovenstaande uitkomsten niet gebaseerd op gecontroleerd onderzoek onder representatieve populaties, toch vertonen zij veel overeenkomsten met de resultaten van beter gecontroleerde studies. Ook wetenschappelijke studies laten zien dat ongeveer de helft van de vrouwen
ontevreden is over hun uiterlijk en dan met name over hun lichaamsvormen en -gewicht (zie voor een discussie Tiggeman, 2004). Een (extreem) negatief lichaamsbeeld kan schadelijke consequenties hebben zoals depressie (Paxton et al., 2006), sociale angst (Cash & Fleming, 2002a) en een slechte kwaliteit van leven (Cash & Fleming, 2002b). Onderzoekers zijn het erover eens dat een negatief lichaamsbeeld een van de belangrijkste risicofactoren is voor het ontstaan en voortduren van een eetstoornis zoals anorexia nervosa, boulimia nervosa of een eetbuistoornis (Stice, 2002; Wilson, Fairburn & Agras, 1997). In dit artikel gaan we eerst in op wat een negatief lichaamsbeeld precies inhoudt. Daarna behandelen we de vraag waarom zoveel vrouwen zo ontevreden zijn met hun uiterlijk. Ten slotte bespreken we de effectiviteit van enkele interventies en programma’s om een negatief lichaamsbeeld te verbeteren.
Negatief lichaamsbeeld Wanneer vrouwen wordt gevraagd wat er precies niet aan hun lichaam bevalt, verwijzen zij meestal naar hun gewicht (te zwaar) en de vorm van
1 2 d e p s yc h o lo o g / m e i 2 0 1 2 ‘ H e l p, i k b e n z o l e l i j k ! ’ a u t e u r s : c a ro l i e n m a rt i j n e . a .
specifieke lichaamsdelen zoals buik, billen en dijen (te dik, te blubberig, te weinig gespierd). Andere uiterlijke kenmerken zoals lengte, het haar of (delen van) het gezicht leiden minder vaak tot ongenoegen (Garner, 1997; zie Tiggeman (2004) voor een overzicht). Voor veel vrouwen is lichaamsgewicht allesbepalend voor hun gevoel van eigenwaarde (Patrick, Neighbours & Knee, 2004). Experts in eetstoornissen spreken dan van overevaluation of body shape and weight (Fairburn, 1997). Wanneer vrouwen zichzelf te dik vinden of afkeurend commentaar op hun gewicht krijgen, dan heeft dit niet alleen een negatief effect op hun lichaamswaardering maar ook op hun algemene zelfwaardering (Clabaugh, Karpinsky & Griffin, 2008). Ook in andere opzichten vinden zij zichzelf dan minder waard. Ontevredenheid met het uiterlijk komt al op jonge leeftijd voor. Studies onder Amerikaanse, Australische en Schotse basisschoolleerlingen tussen de acht en twaalf jaar laten zien dat de helft van de meisjes piekert over hun gewicht en ‘altijd al dunner had willen zijn’ (Wood, Becker & Thompson, 1996; Thomas, Ricciardelli & Williams, 2000; Williams & Currie, 2000). Overigens vinden nogal wat jongens van die leeftijd zichzelf ook te dik, zij het in mindere mate (de geciteerde onderzoeken rapporteren percentages van tussen de achttien en vijfendertig). Lichaamsontevredenheid neemt toe naarmate meisjes ouder worden, om te pieken tijdens de vroege adolescentie (twaalf tot veertien jaar). Amerikaans onderzoek rapporteert dat ruim tachtig procent van de adolescente meisjes (en iets meer dan een kwart van de jongens) zichzelf vaak te dik voelt (Greenfield, Quinlan, Harding, Glass & Bliss, 1987). Helaas biedt het klimmen der jaren geen soelaas: lichaamsontevredenheid blijft tamelijk stabiel over leeftijd. Met de tijd nemen echter wel het belang van en de investering in het lichaamsbeeld af. Oudere vrouwen zouden meer relativeren: ‘Er zijn belangrijkere dingen in het leven dan een slank lichaam’ (Tiggeman, 2004).
Oorzaken negatief lichaamsbeeld Er wordt veel gespeculeerd waarom vrouwen zoveel belang aan hun uiterlijk hechten en met name waarom ze zo ontevreden zijn over hun gewicht. Het voert op deze plaats te ver om een overzicht te geven van alle oorzaken die ooit zijn aangevoerd. We beperken ons daarom tot een bespreking van de meest onderzochte factoren. In onze keuze hebben we ons gebaseerd op factoren waarvan de voorspellende waarde voor lichaamsontevredenheid middels meta-analyses is onderzocht (Littleton & Ollendick, 2003; Stice, 2002).
Sociaal-culturele druk Vrouwen zouden in toenemende mate druk ervaren om maar zo dun mogelijk te zijn (Stice & Agras, 1998; StriegelMoore & Cachelin, 1999). Dit zou komen door het zien van steeds dunner wordende mediamodellen en de invloed van belangrijke anderen zoals ouders, familie en vrienden. Als gevolg hiervan zouden vrouwen het westerse slankheidsideaal gaan internaliseren (bijv. ‘Slank is goed/mooi; dik is slecht/lelijk’) en ontevreden worden over hun eigen, vollere lichaamsvormen. Samen met een overwaardering van het belang van het uiterlijk zou dit leiden tot lichaamsontevredenheid en verstoord eetgedrag om aan het ideaal te voldoen (Fairburn, 1997). De ontevredenheid is zo groot omdat het voor de meeste vrouwen bijna onmogelijk is om aan het ideaal te voldoen – slechts twee procent van vrouwen voldoet aan het slankheidsideaal (Smolak, 1996). De meeste studies vinden inderdaad dat de ervaren druk om dun te zijn bijdraagt aan lichaamsontevredenheid (zie Stice, 2002). Een meta-analyse van 43 experimentele studies (Groesz, Levine en Murnen, 2002) toonde aan dat het zien van ultraslanke mediamodellen ontevredenheid met het eigen lichaam tot gevolg heeft. Dit geldt vooral voor hele jonge vrouwen (jonger dan negentien jaar) en voor vrouwen die het slankheidsideaal al hadden geïnternaliseerd. Op de wat oudere vrouwen en vrouwen die tamelijk tevreden zijn, heeft het zien van dunne modellen niet zo’n sterk effect. Groesz et al. benadrukken overigens het belang van verder onderzoek naar het causale verband: leidt het verheerlijken van slank zijn tot een voorkeur voor tijdschriften met ultradunne modellen waardoor vrouwen zich vervolgens te dik voelen, of ligt de oorzaak-gevolgrelatie misschien wel andersom? invloed directe sociale omgeving Sommige studies hebben een verband gevonden tussen het gedrag van ouders en de lichaamstevredenheid van hun dochters. Moeders van middelbare scholieren die problematisch, op boulimia lijkend eetgedrag vertoonden (eetbuien afgewisseld met excessief lijnen en/of laxeren en purgeren), lieten zelf ook vaker verstoord eetgedrag zien. Verder vonden moeders met eetproblemen hun dochters vaker te zwaar en waren zij vaker van mening dat hun dochters gewicht moesten verliezen dan moeders zonder eetproblemen (Pike & Rodin, 1991). Andere onderzoekers vonden dat de ouders van meisjes met een lage lichaamswaardering relatief vaker commentaar op het gewicht en de vormen van hun dochters leverden dan ouders van meisjes met een normale lichaams-
d e p s yc h o lo o g / m e i 2 0 1 2 1 3 ‘ H e l p, i k b e n z o l e l i j k ! ’
Een (extreem) negatief lichaamsbeeld kan schadelijke consequenties hebben zoals depressie, sociale angst en een slechte kwaliteit van leven waardering. Deze conclusies komen echter allemaal uit retrospectief onderzoek dat fouten in de herinnering met zich mee kan brengen. Longitudinale studies van Byely (2000) en van Grigg (1996) vonden geen enkele relatie tussen kritiek en waardering (in Littleton & Ollendick, 2003; Stice, 2002). Samenvattend: tot op heden is het niet duidelijk of en op welke wijze ouders het lichaamsbeeld van jonge meisjes beïnvloeden. Longitudinale studies zijn dringend nodig om meer inzicht in een mogelijk verband te krijgen. Leeftijdsgenoten kunnen een bron van steun en vriendschap zijn, maar ook een bron van lichaamsontevredenheid. De mate waarin meisjes denken dat leeftijdsgenoten vinden dat slank zijn belangrijk is, voorspelt stijgingen van lichaamsontevredenheid, negatieve stemming en verstoord eetgedrag (Stice & Whitenton, 2002; Stice & Bearman, 2001; Stice, 2001). Stice, Maxfield en Wells (2002) toetsten dit experimenteel door deelneemsters bloot te stellen aan zogenoemde fat talk. In de experimentele conditie zaten zij naast een ultradunne handlangster van de onderzoeker die klaagde over het gevoel dat ze ‘te dik’ was en haar intentie uitte om gewicht te verliezen. De handlangster was ongeveer van dezelfde leeftijd als de deelneemster. In de controleconditie
sprak zij over een neutraal onderwerp. Het gevolg was dat vrouwen in de experimentele conditie ontevredener over hun eigen lichaam werden – hetgeen bewijst dat fat talk van slanke leeftijdsgenoten iemands lichaamstevredenheid ten negatieve kan keren.
Cognitieve vertekeningen De lichaamsontevredenheid van vrouwen kan voortkomen uit een verkeerde inschatting van het belang dat anderen hechten aan dun zijn. Vrouwen met een negatief lichaamsbeeld denken bijvoorbeeld dat mannen een voorkeur voor dunne vrouwen hebben, dunner dan mannen in werkelijkheid appreciëren (Bergstrom, Neighbors & Lewis, 2004). Singh (1993) liet zien dat mannen de voorkeur geven aan vrouwen met een lage tot normale verhouding tussen de heupen en taille boven vrouwen met zeer lage ratio’s (i.e. heup-taille ratio; de ideale ratio is 0.7). Hoe lager de ratio, hoe rechter het figuur; hoe hoger de ratio, hoe meer taille. Volgens Singh is deze voorkeur evolutionair bepaald; een lage tot normale heup-tailleverhouding wijst op een betere gezondheid en reproductieve status (hogere vruchtbaarheid). Mannen daarentegen blijken wel vrij goed in te kunnen schatten wat vrouwen aantrekkelijk in mannen vinden (Bergstrom et al., 2004). Dit kan komen doordat mediabeelden van vrouwen meer afwijken van de ‘echte’ vrouw dan mediabeelden van mannen verschillen van de ‘echte’ man. Een andere mogelijkheid is dat lichaamsontevreden vrouwen zichzelf vertekend waarnemen. Er is dan sprake van een ‘verstoord’ lichaamsbeeld: deze vrouwen nemen zichzelf als dikker of lelijker waar dan in werkelijkheid het geval is. Eetstoornisexperts menen dat een verstoord lichaamsbeeld kenmerkend is voor eetstoornissen. Onderzoek van Jansen en collega’s (2006a, 2006b) laat echter een heel ander beeld zien. Zij vroegen een groep jonge vrouwen met en een groep jonge vrouwen zonder een eetstoornis hun eigen lichaam te waarderen met een rapportcijfer tussen de 1 en 10. Er was geen verschil tussen de groepen in body mass index en waist-to-hip-ratio. Daarna fotografeerden de onderzoekers alle vrouwen frontaal in een standaard houding – daarbij hingen de armen losjes langs het lichaam en droegen de vrouwen hetzelfde, neutrale ondergoed. Op de foto’s waren de vormen van het lichaam goed zichtbaar maar was het hoofd weggelaten. Vervolgens werden alle foto’s één voor één aan een onafhankelijk panel getoond en ook dat panel beoordeelde alle lichamen met een rapportcijfer. Als lichaamsontevreden vrouwen met een eetstoornis inderdaad een ‘verstoord’ lichaamsbeeld hebben, dan zou men verwachten dat zij
1 4 d e p s yc h o lo o g / m e i 2 0 1 2 ‘ H e l p, i k b e n z o l e l i j k ! ’ a u t e u r s : c a ro l i e n m a rt i j n e . a .
zichzelf negatiever beoordelen dan dat het panel hen zou beoordelen. De oordelen van de tevreden vrouwen zonder eetstoornis en het panel zouden ongeveer overeen moeten komen. In werkelijkheid waren het juist de tevreden vrouwen zonder eetstoornis die een vertekend beeld vertoonden: zij beoordeelden zichzelf veel positiever dan het panel. De oordelen van de vrouwen met een eetstoornis en het panel waren vrijwel identiek. Samenvattend, niet de lichaamsontevreden maar de tevreden vrouwen hadden last van vertekeningen en wel op een ‘zelfdienende’ manier: zij gaven zichzelf gemiddeld een zeven terwijl de buitenwereld hen een mager zesje gaf. De ontevreden vrouwen met een eetstoornis vertoonden een vorm van ‘depressief realisme’: het eigen oordeel en dat van het panel kwam opvallend overeen. Volgens Taylor en Brown (1994) is enige mate van zelfheffing nodig om psychisch gezond te blijven en goed te functioneren. Kennelijk gaat dit ook op voor ons lichaamsbeeld.
Het verhogen van lichaamstevredenheid Er is redelijk veel onderzoek gedaan naar de oorzaken van lichaamsontevredenheid. Interventies om die tevredenheid te verhogen zijn helaas echter veel minder onderzocht. Het weinige onderzoek dat er is laat bovendien zien dat de meeste interventies niet veel effect sorteren. Psycho-educatie werkt meestal niet tenzij de educatie intensief is en specifiek toegesneden op de cognities en het gedrag van het individu (Stice & Shaw, 2004; Littleton & Ollendick, 2003). Betere resultaten worden geboekt met gerichte ‘spiegelinterventies’, conditioneringsinterventies en attentietraining. In ons eigen onderzoeksteam hebben wij een aantal van deze interventies experimenteel onderzocht met hoopgevende resultaten. Hieronder bespreken we een aantal voorbeelden.
Spiegelinterventies Recentelijk zijn succesvolle resultaten geboekt met extinctietechnieken om iemands lichaamsbeeld te verbeteren. Een eerste voorbeeld hiervan is een studie van Tuschen-Caffier en collega’s waarin zij een spiegelinterventie (mirror exposure) testten om de lichaamsontevredenheid van volwassen vrouwen met een eetbuistoornis te doen afnemen (Hilbert, Tuschen-Caffier & Vögele, 2002). Een eetbuistoornis (Binge Eating Disorder) lijkt het meest op boulimia nervosa, met dit verschil dat eetbuistoornispatiënten hun eetbuien niet compenseren met bijvoorbeeld lijnen, laxeren en/of purgeren. Ze zijn dus meestal zwaarder dan patiënten met boulimia. Alle vrouwen moesten hun lichaam beschrijven terwijl zij in een spiegel
Voor mannen is het gevoel van fysieke effectiviteit belangrijk voor een positief zelfbeeld; voor vrouwen is het gevoel van fysieke aantrekkelijkheid van doorslag gevend belang keken. De opdracht was om hun eigen lichaam zo precies en zo neutraal mogelijk te beschrijven met behulp van een strak protocol en een serie vooropgestelde vragen (zoals ‘Hoe staan je ogen: uitgerust of vermoeid?’, ‘Draag je make-up?’). De spiegelsessie werd na enkele dagen herhaald. Vooraf en na afloop van elk van de twee sessies rapporteerden de deelnemers hun stemming, de inhoud van hun cognities over hun uiterlijk, en de waardering van hun lichaam. De belangrijkste resultaten waren dat deelnemers met een eetstoornis een beduidend lagere stemming rapporteerden tijdens de spiegelsessies dan de deelnemers in de controleconditie zonder eetstoornis. De waardering van het eigen lichaam nam bij beide groepen af. Tijdens de tweede spiegelsessie waren zowel de stemming als de waardering van het eigen lichaam hoger bij beide groepen, tevens rapporteerden de deelnemers minder negatieve cognities over het eigen lichaam. Om te kijken of deze interventie ook zou werken bij andere groepen, onderzocht Jansen het ‘neutraal-in-de-spiegel kijken’ bij adolescenten met obesitas (Jansen et al., 2008). Alle jongens en meisjes (de gemiddelde leeftijd was 15.4 jaar en varieerde tussen de dertien en zeventien jaar) werden een
d e p s yc h o lo o g / m e i 2 0 1 2 1 5 ‘ H e l p, i k b e n z o l e l i j k ! ’
vol jaar in een kliniek multidisciplinair behandeld om af te vallen. Deelnemers in de experimentele groep kregen zes spiegelsessies (vijftig minuten per sessie, twee keer per week); een controlegroep kreeg geen spiegelsessies. De resultaten laten zien dat de adolescenten in de experimentele groep minder angstig, en tevredener over hun lichaam werden. Een spiegelinterventie met een speciale kijkopdracht kan dus een krachtig bestanddeel vormen voor een succesvolle behandeling van mensen met een eetstoornis. Een mogelijke verklaring voor de verbeterde lichaamswaardering kan ontleend worden aan de conditioneringstheorie. Wanneer ontevreden adolescenten worden getraind om naar hun lichaam te kijken zonder negatieve associaties, dan nemen negatieve associaties zoals angst en afkeer af (Jansen et al., 2008). Met andere woorden, met behulp van deze speciale spiegelinterventies werd de deelnemers geleerd om moeilijk controleerbare, automatische en negatieve associaties te vervangen door neutrale associaties zonder evaluatieve lading. Zo leerden ze om hun eigen lichaam en een neutrale evaluatie aan elkaar te koppelen.
Conditioneren en positieve sociale feedback In een volgende studie onderzochten we of lichaamstevredenheid toeneemt wanneer vrouwen leren om hun eigen lichaam te associëren met positieve stimuli. We keken in het bijzonder naar stimuli die sociale goedkeuring en acceptatie representeren, zoals vriendelijk glimlachende gezichten (Martijn et al., 2010). Het centrale uitgangspunt was dat vrouwen het oordeel over hun eigen lichaam niet alleen baseren op wat zij zelf in de spiegel zien, maar ook op de inschatting van hoe anderen hun uiterlijk waarderen. Het doel was te testen of een conditioneringsprocedure het mogelijk maakt om representaties van het eigen lichaam te leren associëren met positieve sociale feedback en of dit vervolgens de waardering voor hun eigen lichaam doet stijgen. Tijdens de eerste sessie van ons onderzoek maten we de lichaamstevredenheid en zelfwaardering van vrouwelijke studentes. Elke deelneemster werd vervolgens in standaardkleding van top tot teen drie keer gefotografeerd: van de voorkant, de linker- en de rechterzijde. Een week later vond de conditioneringsfase plaats en werden de deelneemsters toegewezen aan een experimentele of controleversie van de conditioneringstaak (ontleend aan Baccus, Baldwin & Packer, 2004). De deelneemster nam plaats achter een computer en in een van vier kwadranten op het computerscherm verscheen telkens één van de drie foto’s van haar eigen
lichaam of een foto van het lichaam van een andere vrouw. Zij moest zo snel mogelijk met de muis in het kwadrant klikken waarin een foto verscheen van een lichaam (het eigen of dat van een andere vrouw). In de experimentele conditie volgde op foto’s van het eigen lichaam altijd een foto van een lachend gezicht. Op de foto’s van de andere vrouwen verscheen een neutraal gezicht of een fronsend gezicht (en dus nooit een lachend gezicht). In de controleconditie werden foto’s van het eigen lichaam en dat van de andere vrouwen willekeurig gevolgd door lachende, neutrale en fronsende gezichten. Figuur 1 illustreert de conditioneringsprocedure.
A
b
Figuur 1 Voorbeeld van de conditioneringstaak. Wanneer er een foto van een lichaam (het eigen of een ander lichaam) verscheen in een van de vier kwadranten (A) op het computerscherm, klikte de deelnemer zo snel mogelijk met de muis op het lichaam. Na de muisklik verscheen er gedurende 400 milliseconden een foto van een lachend, neutraal of fronsend gezicht.
Na afloop van de conditioneringstaak werden de waardering van het eigen lichaam en de algemene zelfwaardering weer gemeten. De belangrijkste bevinding was dat de vrouwen van wie foto’s van hun eigen lichaam altijd gevolgd werden door een lachend gezicht, significant hoger scoorden op lichaamswaardering. Bij de controlegroep daarentegen was dit effect niet te zien: de lichaamswaardering bij deze vrouwen bleef nagenoeg gelijk. De experimentele versie van de conditioneringstaak maakte de proefpersonen dus tevredener over hun gewicht en lichaamsvormen dan ze daarvoor waren.
1 6 d e p s yc h o lo o g / m e i 2 0 1 2 ‘ H e l p, i k b e n z o l e l i j k ! ’ a u t e u r s : c a ro l i e n m a rt i j n e . a .
Wanneer vrouwen zichzelf te dik vinden, heeft dit niet alleen een negatief effect op hun lichaamswaardering maar op hun algemene zelfwaardering Nadere analyses toonden aan dat dit effect uitsluitend optrad bij vrouwen die zich op de voormeting veel zorgen maakten over hun lichaam. Op de vrouwen met relatief weinig van dit soort zorgen had de conditioneringsprocedure geen effect, zij werden dus niet nóg tevredener. Ongeveer hetzelfde patroon vonden we voor globale zelfwaardering. De vrouwen die zich van tevoren de meeste zorgen over hun uiterlijk maakten, hadden na de experimentele conditioneringstaak een hogere globale zelfwaardering dan voor de conditioneringstaak. Wanneer jonge vrouwen die zich zorgen maken over hun lichaam herhaaldelijk worden blootgesteld aan hun eigen lichaam in combinatie met positieve sociale feedback, dan kan dit worden opgevat als teken dat anderen hun verschijning goedkeuren en accepteren. Dit blijkt zich vervolgens te vertalen in grotere tevredenheid met het eigen voorkomen en een stijging van de zelfwaardering. Zoals beschreven had de conditioneringsprocedure geen effect op vrouwen die al tevreden over hun uiterlijk waren; een mogelijke verklaring is dat deze vrouwen hun gevoelens van eigenwaarde niet of veel minder op de oordelen van anderen baseren. De eerste resultaten van ons onderzoek laten zien dat aspecten waarover mensen zich zorgen maken, kunnen worden veranderd door positieve, accepterende feedback.
Een intrigerende vraag is of het per se nodig is dat de feedback sociaal van aard is. Is het bijvoorbeeld voldoende wanneer het eigen lichaam wordt geassocieerd met positieve niet-sociale stimuli (fleurige bloemen, brabbelende baby’s, een oranje zonsondergang of kwispelende puppy’s)? Dit is een vraag voor toekomstig onderzoek, samen met de vraag of deze positieve effecten op de wat langere termijn beklijven.
Lichaamstaal In lopend onderzoek proberen wij vrouwen op een andere manier over hun lichaam na te laten denken dan zij gewend zijn. We haken daarbij in op de verschillende manier waarop vrouwen en mannen hun lichaam beschouwen. Voor mannen is het gevoel van fysieke effectiviteit belangrijk voor een positief zelfbeeld; voor vrouwen is het gevoel van fysieke aantrekkelijkheid van doorslaggevend belang. Dit verschil is al aanwezig tijdens de kindertijd: jongens beschrijven hun lichaam als een instrument om hun omgeving te beheersen, terwijl meisjes hun lichaam beschrijven als een object om anderen te behagen (Stephens, Hill & Hanson, 1994). Dit onderscheid is ook beschreven in de objectificatietheorie van Frederickson en Roberts (1997) die stelt dat meisjes geleidelijk leren om hun lichaam te zien als een object. Dit zou het resultaat zijn van hoe de maatschappij het vrouwelijke lichaam presenteert (bijvoorbeeld in visuele media), maar ook van hoe mensen (voornamelijk mannen) omgaan met vrouwen (het met een geseksualiseerde blik kijken naar vrouwen, in letterlijke zin bij voorkeur op borsthoogte). Dit socialisatieproces leert vrouwen om ook als een buitenstaander naar zichzelf te kijken en hun lichaam te behandelen als een object. Hun zelfwaarde is dan voornamelijk gebaseerd op het gepercipieerde uiterlijk en het lichaam kan een bron van schaamte en angst worden. Het lichaam wordt zo een object dat veroverd en geperfectioneerd moet worden (bijvoorbeeld door het dragen van make-up of door af te vallen). Onderzoek heeft aangetoond dat zelf-objectivatie ernstige consequenties kan hebben zoals depressiviteit en eetstoornissen (Harrison & Frederickson, 2003). Wat wij in ons meest recente, nog lopende onderzoek proberen te doen, is om vrouwen met een functionele blik naar hun lichaam te laten kijken. Wat kan je lichaam allemaal, in plaats van hoe ziet je lichaam eruit? We verwachten dat vrouwen hun lichaam positiever zullen waarderen wanneer zij zich concentreren op wat hun lichaam allemaal kan (denk aan bewegen, sporten, contact met anderen maken, zichzelf genezen, eten). Uit vooronderzoek bleek reeds dat vrouwen zelden spontaan in functionele termen over hun lichaam denken; in antwoord op het verzoek
d e p s yc h o lo o g / m e i 2 0 1 2 1 7 ‘ H e l p, i k b e n z o l e l i j k ! ’
‘beschrijf je lichaam’ bleek uit hun spontane beschrijvingen dat zij voornamelijk op uiterlijke aspecten ingaan. Door vrouwen min of meer te ‘dwingen’ een andere – mannelijkere – bril op te zetten door stil te staan bij wat hun lichaam allemaal kan (‘beschrijf wat je lichaam kan doen’) in plaats van hoe het eruit ziet, hopen wij dat dit tot grotere tevredenheid en zelfwaardering leidt. Op dit moment testen wij dit idee bij een niet-klinische populatie van jonge vrouwen. Wanneer de resultaten uitpakken zoals verwacht, hopen wij het onderzoek uit te breiden naar vrouwen met gediagnosticeerde eetstoornissen of een verhoogd risico daarop.
Discussie en conclusie Veel vrouwen zijn ontevreden met hun uiterlijk. Dat kan in de ergste gevallen tot depressie en eetstoornissen leiden. De oorzaken van lichaamsontevredenheid worden gezocht in de maatschappelijk norm die voorschrijft dat dun zijn een voorwaarde is voor geluk en succes, in de presentatie van ultraslanke modellen in de media, de internalisering van dit slankheidsideaal, de invloed van familie, vrienden en leeftijdsgenoten en in hoe vrouwen (ten onrechte) denken dat zij er volgens mannen uit moeten zien. De invloed van deze verschillende factoren staat niet onomstotelijk vast; sommige onderzoekers vinden sterke verbanden terwijl er in andere studies geen bewijs gevonden wordt. Ook is het goed om op te merken dat lichaamsontevredenheid niet exclusief voor vrouwen geldt. Mannen maken zich eveneens in toenemende mate druk over hun spiegelbeeld (Barlett et al., 2008). Mogelijk komt dit door gebruik van steeds gespierdere mannelijke modellen in de media waarmee de vergelijking voor de normaal geproportioneerde man tamelijk ongunstig uitpakt. Ook hier geldt weer dat sommige studies wel vinden dat mannen ontevredener worden na het zien van gespierde mediamodellen en andere studies geen enkel effect rapporteren (Diedrichs & Lee, 2010). Verbazingwekkend is dat er tot op heden weinig onderzoek is gedaan naar methoden om de lichaamstevredenheid te verhogen. Het onderzoek dat wel is gedaan, trekt over het algemeen de conclusie dat de meeste interventies niet veel effect hebben (zie voor een overzicht Stice & Shaw, 2004). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat veel interventies gebaseerd zijn op een vorm van psycho-educatie waarin mensen bijvoorbeeld geleerd wordt dat het huidige ideaalbeeld onhaalbaar is voor de meeste vrouwen. Dit mag dan zo zijn, uit recent onderzoek blijkt echter dat informatie die met het uiterlijk te maken heeft niet zozeer bewust beredeneerd wordt maar vooral automatisch verwerkt wordt
(Watts, Cranney & Gleitzman, 2008). Gevoelens van onvrede over het uiterlijk zijn wellicht daarom maar in heel beperkte mate controleerbaar. In onze onderzoeksgroep spelen we hierop in door disfunctionele aandachtprocessen en evaluaties te tackelen met behulp van impliciete veranderingsstrategieën. Bijvoorbeeld, in het conditioneringsonderzoek (Martijn et al., 2010) leerden vrouwen representaties van hun eigen lichaam te associëren met positieve sociale feedback, zonder dat zij zich daarvan bewust waren. Op dit moment doen wij onderzoek naar de effectiviteit van een herhaalde associatietraining onder vrouwen met een verhoogd risico op een eetstoornis of een gediagnosticeerde eetstoornis. Daarbij onderzoeken wij ook de belangrijke vraag of eventuele positieve effecten op de langere termijn blijven bestaan. Wanneer de interventies ook bij deze groepen verbetering in lichaamstevredenheid laten zien, kan dit een goede aanvulling zijn op cognitieve gedragstherapiebehandelingen voor eetstoornissen.
Carolien Martijn, Jessica Alleva en Anita Jansen zijn respectievelijk als universitair hoofddocent, assistent in opleiding en hoogleraar verbonden aan de Capaciteitsgroep Klinische Experimentele Psychologie van de Universiteit Maastricht, Postbus 616, 6200 MD Maastricht. Het onderzoek van de auteurs werd onder andere mogelijk gemaakt door een NWO-subsidie (dossiernummer 404-10-118). Voor meer informatie over ander onderzoek van deze auteurs: www.eetonderzoek.nl. Voor correspondentie over dit artikel:
[email protected].
Summary
‘Help, I am so ugly!’ Novel interventions to increase body satisfaction C. Martijn, J. Alleva & A. Jansen Body dissatisfaction runs rampant in Western society: around fifty percent of women dislike their bodies, and even fifty percent of girls aged eight to twelve worry about their weight. More than innocent discontent, body dissatisfaction can have serious consequences such as depression and eating disorders. The current article discusses what body dissatisfaction entails, how it develops and how it is currently being treated. We also discuss novel strategies to increase body satisfaction by working on the automatic system (e.g. by retraining attentional processes and conditioning processes), since recent research suggests that appearance-related information is processed automatically (i.e. outside of consciousness). We suggest that extant methods should be combined with these novel strategies, in order to optimally protect people from body dissatisfaction and its detrimental consequences.
1 8 d e p s yc h o lo o g / m e i 2 0 1 2 ‘ H e l p, i k b e n z o l e l i j k ! ’ a u t e u r s : c a ro l i e n m a rt i j n e . a .
Literatuur
Baccus, J. R., Baldwin, M. W. & Packer, D. J. (2004). Increasing implicit self-esteem through classical conditioning. Psychological Science, 15, 498-502. Barlett, C. P., Vowels, C. L. & Saucier, D. A. (2008). Meta-analyses of the effects of media images on men’s body-image concerns. Journal of Social & Clinical Psychology, 27, 279–310. Bergstrom, R. L., Neighbors, C. & Lewis, M. A. (2004). Do men find ‘bony’ women attractive? Consequences of misperceiving opposite sex perceptions of attractive body image. Body Image, 1, 183-191. Byely, L., Archibald, A. B., Graber, J., & Brooks-Gunn, J. (2000). A prospective study of familial and social influences on girls’ body image and dieting. International Journal of Eating Disorders, 28, 155–164. Cash, T. F. & Fleming, E. C. (2002a). Body image and social relations. In T.F. Cash & T. Pruzinsky (Red.), Body Image: A handbook of theory, research, and clinical practice (pp. 277-286). New-York: Guilford Press. Cash, T. F. & Fleming, E. C. (2002b). The impact of body-image experiences: development of the body image quality of life inventory. International Journal of Eating Disorders, 31, 455-460. Clabaugh, A., Karpinski, A. & Griffin, K. (2008). Body weight contingency of self-worth. Self and Identity, 7, 337-359. Diedrichs, P.C. & Lee, C. (2010). GI Joe of Average Joe? The impact of average-size and muscular male fashion models on men’s and women’s body image and advertisement effectiveness. Body Image, 7, 218-226. Fairburn, C. G. (1997). Eating disorders. In D. M. Clark & C. G. Fairburn (Eds.), Science and Practice of Cognitive Behaviour Therapy (pp. 209-242). Oxford, England: Oxford University Press. Fredrickson, B. L. & Roberts, T. (1997). Objectification theory: toward understanding women’s lived experiences and mental health risks. Psychology of Women Quarterly, 21, 173-206. Garner, D.M. (1997). The 1997 Body Image Survey Results. Psychology Today, 30 (1), 30-84. Greenfield, D., Quinlan, D. M., Harding, P., Glass, E. & Bliss, A. (1987). Eating behavior in an adolescent population. International Journal of Eating Disorders, 6, 99–111. Grigg, M., Bowman, J., & Redman, S. (1996). Disordered eating and unhealthy weight reduction practices among adolescent females. Preventive Medicine, 25, 748–756. Groesz, L. M., Levine, M. P. & Murnen (2002). The effect of experimental presentation of thin media images on body satisfaction: a meta-analytic review. International Journal of Eating Disorders, 31, 1-16. Harrison, K. & Fredrickson, B. L. (2003). Women’s sports media, selfobjectification, and mental health in black and white adolescent females. Journal of Communication, 53, 216-232. Hilbert, A., Tuschen-Caffier, B. & Vögele, C. (2002). Effects of prolonged and repeated body image exposure in binge-eating disorder. Journal of Psy- chosomatic Research, 52, 137–144. Jansen, A., Bollen, D., Tuschen-Caffier, B., Roefs, A., Tanghe, A. & Braet, C. (2008). Mirror exposure reduces body dissatisfaction and anxiety in obese adolescents: a pilot study. Appetite, 51, 214–217. Jansen, A., Smeets, T., Nederkoorn, C. & Martijn, C (2006a). I see what you see: the lack of a self-serving body-image bias in eating disorders. British Journal of Clinical Psychology, 45, 123-136. Jansen, A., Nederkoorn, C., Smeets, T., Havermans, R. & Martijn, C. (2006b). Jij ziet, jij ziet, wat ik niet zie: over het vertekende lichaamsbeeld van gezonde vrouwen. De Psycholoog, 10, 518-526. Littleton, H. L. & Ollendick, T. (2003). Negative body image and disordered eating behavior in children and adolescents: what places youth at risk and how can these problems be prevented? Clinical Child and Family Psychology Review, 6, 51-66. Martijn, C., Vanderlinden, M., Roefs, A., Huijding, J. & Jansen, A. (2010). Increasing body satisfaction of body concerned women through evaluative conditioning using social stimuli. Health Psychology, 29, 514-520.
Patrick, H., Neighbors, C. & Knee, C. R. (2004). Appearance-related social comparisons: the role of contingent self-esteem and self-perceptions of attractiveness. Personality and Social Psychology Bulletin, 30, 501-514. Paxton, S. J., Neumark-Sztainer, D., Hannan, P. J. & Eisenberg, M. E. (2006). Bodydissatisfaction prospectively predicts depressive mood and low self-esteem in adolescent girls and boys. Journal of Clinical Child and Adolescent Psychology, 35, 539-549. Pike, K. M. & Rodin, J. (1991). Mothers, daughters, and disordered eating. Journal of Abnormal Psychology, 100, 198-204. Singh, D. (1993). Body shape and women’s attractiveness: the critical role of waist-to-hip ratio. Human Nature, 4, 297-321. Smolak, L. (1996). Methodological implications of a developmental psychopathology approach to the study of eating problems. In L. Smolak & M.P. Levine (Red.), The developmental psychopathology of eating disorders:implications for research, prevention, and treatment (p.69-76). New York, NY: Oxford University Press. Stephens, D.L., Hill, R.P. & Hanson, C. (1994). The beauty myth and female consumers: the controversial role of advertising. The Journal of Consumer Affairs, 28, 137-153. Stice, E. (2001). A prospective test of the dual pathway model of bulimic pathology: mediating effects of dieting and negative affect. Journal of Abnormal Psychology, 110, 124-135. Stice, E. (2002). Risk and maintenance factors for eating pathology: a meta-analytic review. Psychological Bulletin, 128, 825-848. Stice, E. & Agras, S.W. (1998). Predicting onset and cessation of bulimic behaviours during adolescence: A longitudinal grouping analysis. Behavior Therapy, 29(2), 257-276. Stice, E. & Bearman, S.K. (2001). Body image and eating disturbances prospectively predict growth in depressive symptoms in adolescent girls: A growth curve analysis. Developmental Psychology, 37, 597-607. Stice, E., Maxfield, J. & Wells, T. (2002). Adverse effects of social pressure to be thin on young women: an experimental investigation of the effects of ‘fat talk.’ International Journal of Eating Disorders, 34, 108-117. Stice, E. & Shaw, H. (2004). Eating disorder prevention programs: A meta-analytic review. Psychological Bulletin, 130, 206-227. Stice, E. & Whitenton, K. (2002). Risk factors for body dissatisfaction in adolescent girls: a longitudinal investigation. Developmental Psychology, 38, 669-672. Striegel-Moore, R.H., Cachelin, F.M. (1999). Body image concerns and disordered eating in adolescent girls: Risk and protective factors. In J.G. Norine, M.C. Roberts & Judith, W. (Red.), Beyond appearance: a new look at adolescent girls (p. 85-108). Washington, DC, US: American Psychological Association. Taylor, S. E. & Brown, J. D. (1994). Positive illusions and well-being revisited: separating fact from fiction. Psychological Bulletin, 116, 21–27. Thomas, K., Ricciardelli, L. A. & Williams, R. J. (2000). Gender traits and self-concept as indicators of problem eating and body dissatisfaction among children. Sex Roles, 43, 441-458. Tiggemann, M. (2004). Body image across the adult life span: stability and change. Body Image, 1, 29-41. Watts, K., Cranney, J. & Gleitzman, M. (2008). Automatic evaluation of body-related images, Body Image, 5, 352-364. Williams, J. M. & Currie, C. (2000). Self-Esteem and physical development in early adolescence: pubertal timing and body image. The Journal of Early Adolescence, 20, 129-149. Wilson, G. T., Fairburn. G. C., & Agras, W. S. (1997). Cognitive-behavioral therapy for bulimia-nervosa. In D. M. Garner, & P. E. Garfinkel (Eds.), Handbook of treatment for eating disorders (pp. 67-93). New York: Guilford Press. Wood, K. C., Becker, J. A. & Thompson, J. K. (1996). Body image dissatisfaction in preadolescent children. Journal of Applied Developmental Psychology, 17, 85-100.
Wat is
WAISheid? Deze zomer zal de nieuwe versie van de WAIS test verschijnen met een verbeterde meting van fluid reasoning, verwerkingssnelheid en psychometrische eigenschappen. Dit betreft de 4de editie van deze breed toegepaste intelligentie test, die na een 3 jaar durende ontwikkelingsfase klaar is voor de Nederlandse en Vlaamse praktijken.
Als u meer informatie over deze nieuwe editie wilt ontvangen en op de hoogte gehouden wilt worden over de precieze verschijningsdatum, bezoek dan de webpagina www.pearson-nl.com/watiswaisheid. Op deze pagina kunt u zich inschrijven voor de Wat is Waisheid? nieuwsbrief. U krijgt dan automatisch toegang tot productinformatie over de WAIS-IV-NL en uitleg over de verschillen tussen de WAIS-III-NL en de WAIS-IV-NL. Daarnaast kunt u op onze Facebook pagina www.facebook.com/pearsonnederland meedoen aan de Wat is Waisheid?-quiz, waarmee u kans maakt op een gratis complete set van de WAIS-IV-NL.
www.pearsoN-Nl.com/watiswaisheid
WechSLer ADULt INteLLIgeNce ScALe IV-NL
De nieuwe brochure is uit!
Met meer dan 30 nieuwe activiteiten, waaronder: Signs of safety www.rino.nl/020 Werken met de Thematische Emotionally Focused Therapy (EFT) www.rino.nl/022 Apperceptie Test (TAT) www.rino.nl/023 SCID-II interview www.rino.nl/024 Seksualiteit in de partnerrelatietherapie www.rino.nl/028
ZomerRINO: leren en genieten
Kom deze zomer naar de RINO in Amsterdam en laat je inspireren! Keuze uit 22 verrassende en actuele workshops voor aantrekkelijke prijzen gedurende 2x2 weken rondom de vakantieperiode.
Kijk voor meer informatie op ww.rino.nl/zomer
kijk voor ons volledige aanbod op: www.rino.nl Leidseplein 5 - 1017 PR Amsterdam - (020) 625 08 03 -
[email protected]
Cursusaanbod Neurofeedback en rTMS Cursusdata 2012
Cursus/workshop
6-9 november 2012
4-daagse Neurofeedbackcursus Introductie- en verdiepingscursus Neurofeedback bij ADHD De cursus is voor academici die interesse hebben in Neurofeedback en kennis willen maken met de grondbeginselen van deze behandelmethode. Opgezet volgens de BCIA Neurofeedback blauwdruk.
28-29 juni 2012 13-14 december 2012
2-daagse rTMS-cursus voor professionals rTMS in psychiatrie en bij de behandeling van depressie De cursus is voor academici die de techniek van magnetische hersenstimulatie (rTMS) in combinatie met CGT willen toepassen.
1 2
1
2
Accreditatie verleend voor: VGCT, LVE, K&J (NIP), OG (NVO), SRVB, BCIA, NVVP en FGZP Accreditatie voor: FGZP
Voor meer informatie en inschrijvingen zie www.brainclinics.com/workshop