Amsterdam, april / mei 2012
Over Het Boek ij het vuil kwam ik onlangs een stapel boeken tegen. Ze hadden goede kaften en onbeschadigde ruggen en ik stopte om te kijken wat voor boeken het waren. Het bleek een verzameling Engelstalige handleidingen over management en bedrijfseconomie uit de 80-er jaren van de vorige eeuw te zijn. Duur uitgevoerde boeken, maar wat moet je er nog mee. Ik reed snel door want het regende op dat moment. Duur uitgevoerde boeken in de regen. Niemand zou ze ooit nog meenemen. Ze zijn afgedankt door de geschiedenis, handleidingen hebben vaak een kort leven. Stel je, ter vergelijking eens voor dat er een 14e eeuwse codex bij het vuil zou hebben gelegen. Dan had ik die zeker meegenomen. Zelfs al was ie nat en beschadigd. Criteria voor waarde it bracht me tot de vraag over de waarde van een boek. Is er een algemeen aanvaardbaar criterium te bepalen? Boeken over management zijn op het moment dat ze uitkomen heel duur, maar al na een paar jaar zijn ze niets meer waard. Een goedkope herdruk van een boek van Hermans maakt na een vergelijkbare tijdsspanne een veel grotere kans nog bij het vuil meegenomen te worden. De inhoud daarvan veroudert kennelijk minder snel. Ik bedacht drie criteria voor waarde. In de 1e plaats de maatschappelijke waardering van de inhoud, in de 2e plaats de kwaliteit van het materiaal, op de 3e plaats de schaarste. Ik weet dat deze criteria discutabel zijn. Ze gaan gedeeltelijk over vorm en gedeeltelijk over inhoud. Op grond van het 3e criterium – schaarste - kunnen bijvoorbeeld we het e-book gelijk afschrijven. Het gaat om een boek dat fysiek op voorhand al waardeloos is omdat het zonder enige moeite tot oneindige proporties is te vermenigvuldigen. Het verhoudt zich als een mp3 van een bepaald nummer tot een grammofoonplaat. De grammofoonplaat zal altijd meer waard zijn dan een mp3tje van hetzelfde nummer, simpelweg omdat het een uniek materieel object is, bestaande uit moleculen. De digitalisering heeft wel gevolgen voor de materiële wereld. Ik merk dat er de laatste tijd meer boeken bij het vuil liggen, soms hele leuke. Als we de geschiedenis bezien, is het mogelijk een denkbeeldige grafiek te maken van alsmaar dalende waarde. De belangrijkste oorzaak is het principe van schaarste. Vóór de uitvinding van de boekdrukkunst (en de blokdruk als voorloper) bestonden er alleen handschriften, waarvan soms meerdere kopieën in omloop waren. Elke kopie was op zich al weer een uniek exemplaar, en onderscheidde zich in allerlei opzichten van de andere. Maar ook zuiver tekstueel gezien is het verleden schaarser dan het heden. Als we het aantal woorden op schrift geproduceerd in de 12e eeuw bijvoorbeeld gaan vergelijken met dat in de 20e eeuw, komen we vermoedelijk gauw
1
uit op een verschil van een factor miljard. Al rond 1700 maakte de filosoof Leibniz zich zorgen over het feit dat er steeds meer geschreven werd, naar zijn mening ook van steeds minder belang. Daarom stelde hij voor om een zware belasting op papier te heffen.1 Het heeft niet mogen baten. Steeds meer tekst is in steeds grotere oplagen over de wereld uitgestort, waarmee het boek in een stroomversnelling van ontwaarding terecht is gekomen. Het boek als fenomeen e waarde van het individuele boek mag dan gedaald zijn, door het enorme succes is het fenomeen boek er alleen maar groter door geworden. Het fenomeen is minder vanzelfsprekend dan het lijkt. Laten we het boek vergelijken met het gesproken woord. Het spreken is een vloek zonder einde. Zo gauw twee wezens, zeg mensen, zich in elkaars nabijheid bevinden en een soort sociale relatie tot elkaar hebben, beginnen ze te praten. Waarover ze praten is niet eens altijd belangrijk. Het feit dat ze praten betekent dat ze elkaar niet aanvallen. Ze hebben het over iets triviaals als het weer. Op een niveau van organisatie wisselen mensen boodschappen uit die hun acties en taakverdelingen coördineren. “Ga jij koffie zetten? Dan wil ik ook wel”. Zijn de taken eenmaal duidelijk, dan worden ervaringen uitgewisseld of dingen uit het gevoelsleven. Dit soort communicatie in gesproken woord gaat door van het opstaan tot het slapen gaan. Sommige mensen praten zelfs nog als ze slapen. Met het ontstaan van het schrift komt er een geheel nieuwe manier van taalgebruik. Het belangrijkste kenmerk van de gesproken taal, de combinatie van ontvangen en verzenden van signalen, ontbreekt. Het schrift is gestolde taal, een statisch gegeven. En het boek is stil. De mond en de oren hebben niets meer te doen. De ogen des te meer. De hersenen maken een taalconnectie naar de ogen, en naar de handen. Want de handen moeten schrijven, of beitelen in marmer. Het begint met inscripties: tekeningen gegrift in materiaal. Misschien moeten we nog verder teruggaan: naar de grotten van Lascaux of de versieringen en tatoeages die mensen bij zichzelf aanbrengen. Afbeeldingen die iets vertellen over de sociale orde of de relatie tot de kosmos. De verentooi van de indianen gaf aan welke plaats men innam in de samenleving. Als de symbooltaal complexer wordt, ontwikkelen zich bepaalde regels, die geen relatie hebben tot de grammatica van de gesproken taal. Neem hulpmiddelen voor tijdsrekening, zoals Stonehenge. Of neem economische hulpmiddelen, zoals de qaipa’s van de Inca’s. Dat waren gekleurde touwtjes voor de belastingadministratie. De touwtjes gaven voor de verschillende volken de verplichte en geïnde betalingen aan.
1
André Klukhuhn: De geschiedenis van het denken. Bert Bakker, 2003, p.472
2
We spreken van schrift als de tekens in een gedefinieerde relatie tot elkaar staan en er sprake is van een bepaalde grammatica. Zoals de hiërogliefen laten zien is die grammatica afwijkend van de spreektaal. Probleem is dat er niet altijd een eenduidige vorm is om die grammatica te beschrijven. De eerste schriftvormen bestaan uit plaatjes. Dit beeldschrift kan aangevuld worden met, of vervangen worden door abstractere symbolen. Ook kunnen klanknabootsingen voorkomen. Deze verschillende vormen kunnen door elkaar bestaan in hetzelfde schrift. Een mooi voorbeeld is de Mexicaanse Codex Nuttall. Het gaat om een pre-Columbiaans boek dat is gemaakt van geschilderde dierenhuid en zigzagsgewijs opgevouwen als de blaasbalg van een accordeon. Het schrift is een combinatie van plaatjes (pictografisch), symbolen voor abstracte begrippen (logografisch) en zelfs fonetische elementen. Zo zouden ze bijvoorbeeld Wormerveer als in een rebus kunnen uitbeelden door een worm en een veer achter elkaar te tekenen. Een schrijftaal kan zich in verschillende richtingen ontwikkelen. Het Chinese schrift, dat weliswaar sterk gestileerd is in lineair te plaatsen karakters, is van pictografisch naar ideografisch gegaan. Het Soemerische spijkerschrift laat in de loop der tijd een overgang zien van ideografisch naar fonetisch. Deze taal is in het 8e millennium voor onze jaartelling begonnen als een boekhoudkundig systeem. Vergelijkbaar met de qaipa’s, ontwikkelde het zich later tot een syllabische taal: elk teken stond voor één of meerdere lettergrepen. In de 14e eeuw v. Chr. ontstond hieruit een alfabet van 31 tekens. Het Fenicische alfabet (22 letters) zou zich vanuit de Egyptische hiërogliefen ontwikkeld hebben en de voorloper zijn van het Griekse en het Semitische schrift (Hebreeuws en Arabisch). 2 De eerste dragers van geschreven tekst zijn steen en klei.3 Deze dragers zijn nog niet echt boeken te noemen. Hetzelfde geldt voor een papyrusrol met daarop wat hiërogliefen. Zo’n rol werd in het Grieks biblion genoemd, naar de stad Byblos waar papyrus werd geproduceerd. De Romeinen schreven normaal op wasbordjes, maar zouden ook gebruik maken van vellen gemaakt van boomschors dat ze liber noemden. Het Germaanse woord boek (bók) schijnt af te stammen van beuk, en heeft daarmee ook een boomachtige oorsprong. Maar deze etymologieën zijn twijfelachtig en het gebruik van deze woorden loopt niet synchroon met wat ik wil begrijpen als fenomeen. 2
Over hoe deze ontwikkelingen hebben plaatsgevonden bestaat nog veel controverse. Een interessant overzicht van de theorievorming rond schriftelijkheid komen we tegen in A. Kraak: Homo Loquens en Homo Scribens: Over Natuur en Cultuur Bij de Taal. Amsterdam University Press, 2005. Kraak bestrijdt de opvatting dat het fonetische schrift zich evolutionair ontwikkelt uit het logografische of het pictografische. Ik kan daaraan toevoegen dat er historische tendensen in andere richtingen zijn waargenomen. Wiskunde en computertalen zijn ondenkbaar zonder logografische notatie. Computernavigatie met iconen is weer voornamelijk pictografisch. 3 Ik concentreer me hier op de ontwikkelingen in het nabije Oosten. India, Korea en China blijven vrijwel ongesproken.
3
De wording van het boek et schrift maakt het mogelijk om informatie vast te leggen die de (sterfelijke) schrijver overleeft. Dat heeft die informatie de mogelijkheid gegeven een eigen leven te gaan leiden en zich los te zingen van de oorsprong. Het mooiste voorbeeld is wel de Bijbel. Die komt ons toch voor als de blauwdruk van het boek. Gelovigen spreken zelfs van het Boek der Boeken. De Bijbel is voor onze opvatting van wat een boek is vergelijkbaar met de viool in de instrumentgeschiedenis. De belofte van een ultieme waarheid tussen twee begrenzingen: bij de viool het voorblad en het achterblad, bij de Bijbel de twee kaften. De bladen tussen die twee kaften, gemaakt van het beste kalfsleer, moesten op esthetische wijze eenheid waarmaken die de buitenkant beloofde. Dikwijls waren die boeken pronkstukken waar diverse monniken een leven lang op werkten, ter meerdere glorie van God en de Kerk. Als het er allemaal zo mooi uitziet, moet het wel waar zijn, zo lijkt het bij het menselijk wezen te werken. De profeet Mohammed werd aangestoken door deze magie toen hij besloot een soortgelijk boek voor de Arabische wereld geopenbaard te krijgen, wat met hulp van de bovennatuur en enige redactie in de familiekring vrij goed lukte. Het Jodendom, het Christendom en de Islam baseren tot op heden hun ultieme bestaansgrond op een Boek. Maar is een geschrift als de Bijbel volgens de criteria van een hedendaagse uitgever wel een boek te noemen? Het is een verzameling teksten die minder samenhang vertoont dan de weekendbijlage van bijvoorbeeld de Volkskrant. De 66 bijbelboeken die tegenwoordig in Nederland 4 samen het Oude en het Nieuwe Testament vormen, zijn over een periode van meer dan 2000 jaar geschreven. Invalshoek en thematiek verschillen enorm. Er is zelfs een bijbelboek – Esther – waarin God niet eens voorkomt. Kijken we naar de afzonderlijke bijbelboeken, dan blijken die soms intern tegenstrijdig te zijn. Het begint al met het scheppingsverhaal. In Genesis 1 wordt gezegd dat God op de 6e dag van de eerste week de dieren en de mens als man en vrouw schept. Op de 7e dag gaat hij dan rusten. In Genesis 2 lezen we dat God eerst gaat rusten, daarna de man schept, daarna een tuin, daarna de dieren, en daarna de vrouw uit een rib van de man maakt. Vermoedelijk gaat het om twee verschillende scheppingsverhalen die door latere redacteuren gewoon achter elkaar geplakt zijn. Als totaal is de Bijbel een divers en incoherent geheel, de afzonderlijke boeken zijn vaak zonder kop of staart en zwabberen tussen mythe, geschiedschrijving, poëzie, moralistische traktaten en wetgeving. Eigenlijk een samenraapsel van teksten, vergelijkbaar met het werk van een iemand in onze tijd die zonder bronvermelding fragmenten van internet kopieert en plakt tot een nieuwe tekst. 4
De vertaling van Het Nederlands Bijbelgenootschap telt 39 boeken in het Oude Testament en 27 boeken in het Nieuwe Testament. Andere vertalingen of interpretaties van De Bijbel komen tot andere aantallen en soms tot heel andere teksten. Deze discussie is een onderwerp op zich en gaat het bestek van dit opstel ver te buiten.
4
Bij een boek stel ik me een eenheid voor die een reden heeft om tussen twee kaften te zitten en niet een samenraapsel van willekeurige lappen tekst. Maar die voorstelling is zelf een product van de moderniteit. Met moderniteit bedoel ik een tijdperk dat zit ingeklemd tussen de oudheid en de digitale revolutie. Een tijdperk dat een literaire etiquette heeft voortgebracht die daarvoor niet bestond en daarna ook niet meer bestaan zal. De oudheid en het internettijdperk kenmerken zich door anonimiteit: teksten waarvan de schrijver onbekend is. Er wordt nu weer onbeperkt gekopieerd en geplakt. We leven in een tijd waarin het moderne boek verdrongen wordt door een universum gevuld met digitale rollen waar je doorheen scrollt. De boekrol k wil het boek graag geboren laten worden op het moment dat een schrijver uit de oudheid een lege boekrol ter hand neemt en besluit: Nu wil ik tussen de twee stokjes die deze papyrus omsluit een verhaal vertellen met een kop, een staart en een middenstuk. Maar zo is het niet gegaan. De lengte van de toenmalige rol is beperkt. Enkelzijdig beschreven kun je 10 tot 15 A4tjes kwijt op zo’n ding, en tweevoudig het dubbele (wat onhandig is en niet veel voorkomt). Algemeen gesproken zou dit essay goed zijn voor ruim 1 rol. De lengte van de rol valt ook lang niet altijd samen met de portee van een bepaald geschrift. Veel teksten eindigen tamelijk abrupt, vermoedelijk omdat de rol vol was. In veel gevallen hebben we heel weinig zicht op de oorspronkelijke teksten, omdat we te maken hebben met kopieën van kopieën. De kopiisten of hun opdrachtgevers hadden soms zelf ook een bepaalde mening en zo kon het gebeuren dat passages werden veranderd, weggelaten of toegevoegd. Maar dat is vaak niet meer te achterhalen. De oudste teksten die ons in de westerse wereld bekend zijn, zijn de heldendichten van Homerus. Het gaat hier om een latere teboekstelling van een oorspronkelijk mondelinge overlevering. Lange tijd werd het geschreven betoog gezien als inferieur aan het gesprokene. Een hulpmiddel als bladmuziek dat pas tot leven komt bij de uitvoering ervan. Zo spreekt Plato nog met een onverholen dédain over de boekenschrijverij. De kern van zijn filosofie zal hij nooit aan het papier toevertrouwen, zegt hij. Wat aan hem wordt toegeschreven zijn voornamelijk dialogen, waarin de dan al dode Socrates meestal het hoogste woord heeft. Werden deze dialogen in een schouwburg of een poppenkast opgevoerd? Vanavond in dit theater: GORGIAS & SOKRATES, van de bekende schrijver PLATO! Voor een hedendaags publiek zou het wel afzien zijn met drie van die poppen die eindeloos lopen te argumenteren in de kast. De meest vermakelijke passages zijn die waarin Socrates kwaad wordt en uitroept: “Bij de hond!” Het is niet duidelijk of Plato de dialogen zelf geschreven heeft. Voor hetzelfde geld deed hij de stemmetjes bij de poppenkast en maakten de studenten aantekeningen. Dat geldt ook voor zijn leerling Aristoteles. Het redeneren stond in hoger aanzien
5
dan het schrijven, dus kunnen de teksten van die filosofen wel merendeels uit college-aantekeningen bestaan, of wat de kopiisten daar later van gemaakt hebben. Wel maken de aan hen toegeschreven werken een coherente indruk. In tegenstelling tot Plato had Aristoteles geen hekel aan het geschreven woord. Hij had een grote collectie geschreven teksen die hij later naar Alexandrië bracht, waar ze het begin vormden van de befaamde bibliotheek, die in haar hoogtijdagen zo’n 700.000 rollen telde. Een grove schatting komt dan in de buurt van 10 miljoen A4tjes. De rollen waren ingedeeld naar categorieën als geschiedenis, wetenschap, filosofie enz. Het streven was alle toenmalige kennis van de wereld er samen te brengen. Overigens was deze bibliotheek niet de enige. Al lange tijd beschikten de Griekse tirannen over hun eigen boekencollecties. Ik betwijfel of ze gedreven werden door literaire ambitie, want het schrift had voor alles een praktisch doel: administratie, wetgeving en de legitimatie van de eigen machtspositie door glorieuze geschiedschrijving. Ik denk niet dat ze bezig waren een monument voor de geschiedenis na te laten zoals Peter Sloterdijk lijkt te menen: Het behoort tot de schriftcultuur dat de afzenders hun werkelijke ontvangers niet kunnen voorzien. Niettemin wagen de auteurs de gok hun brieven aan niet geïdentificeerde vrienden te versturen. Zonder de codering van de Griekse filosofie op schriftrollen die kunnen worden doorgegeven, hadden de poststukken die wij de traditie noemen nooit kunnen worden aangeboden; …5
Waar zijn die poststukken? Mag ik de tracking code even zien? Wanneer heeft Aristoteles bijvoorbeeld z’n Analytica priora in de brievenbus gegooid, en wie was de geadresseerde? Veel rollen werden vernietigd als ze niet meer nodig waren, of men gebruikte de achterkant als kladpapier. Waarschijnlijk is dus dat veel filosofische traktaten in de eerste plaats werden geschreven als geheugensteuntje bij een mondelinge traditie, aantekeningen met een voorlopig karakter . Zo lijkt de filosoof Plotinus in de 3e eeuw na Chr. nog steeds in die schriftcultuur te leven. Dankzij z’n leerling en redacteur Porphyrius krijgen we een kijkje in de keuken van de schriftsteller: Als hij immers iets geschreven had, kon hij er nooit toe komen het geschrevene voor een tweede maal te kopiëren. Hij kon het zelfs niet éénmaal lezen en doorlopen, omdat zijn ogen hem niet voldoende in staat stelden te lezen. Bij het schrijven vormde hij de letters niet mooi en scheidde hij de lettergrepen niet duidelijk. Hij bekommerde zich ook niet om spelling, maar lette alleen op de betekenis; … 6 Ik ontdekte dat [de traktaten] maar onder een klein aantal mensen waren verspreid. De verspreiding was immers niet gemakkelijk omdat men zich een beetje schuldig voelde (als men daaraan meewerkte); men gaf de kopieën niet zomaar en uit de losse hand, maar onderwierp de begunstigden aan een nauwkeurig onderzoek. 7
5
Peter Sloterdijk: Regels voor het mensenpark. Boom, 1999, pp. 18-9 Prophyrius: Over het leven van Plotinus en de indeling van zijn traktaten. Ambo 1984, p.46 7 Ibid., p.42 6
6
Porphyrius heeft na zijn dood de traktaten naar thematiek gerangschikt tot een samenhangend geheel van 6 negentallen, en dit in 3 delen uitgegeven met inleidingen en annotaties (die echter weer verloren zijn gegaan). De codex van de Middeleeuwen ijdens de eerste eeuwen van onze jaartelling verschijnen de eerste boeken met bladzijden, kaften en een rug. Men noemt zo’n boek een codex, wat letterlijk blok hout betekent. Het concept is vermoedelijk ontstaan uit het samenbinden van meerdere wasplankjes door de Romeinen. Zo’n notitieboek was veel weersbestendiger dan de boekrol, die buiten het mediterrane gebied in no time weggerot was. Maar ook hier voltrekt de geschiedenis zich niet lineair. De vroegste codices zijn van Koptische oorsprong, en bekend als de Nag Hamadi-geschriften, naar de plaats waar ze in 1945 zijn gevonden. Ze zijn op papyrus geschreven en gebonden in leren kaften. Het gaat om gnostische teksten die men uit angst voor vernietiging heeft verborgen op een begraafplaats. Een van deze codices bevat het Evangelie van Thomas. Deze geschriften zien er even kaal uit als boekrollen en bevatten nog geen versiering of illustraties. De middeleeuwse codex heeft zich ontwikkeld in de kloosters, waar men het kopiëren van de Bijbel (vaak alleen de 4 evangeliën) tot een ware kunst verhief. Links het oudste nog bestaande exemplaar, een klein boekje met het Evangelie van Johannes uit de 7e eeuw (de St. Cuthbert-bijbel); het werd ten tijde van dit schrijven voor meer dan 10 miljoen euro verkocht aan de Brittish Library. Wat opvalt is de sierlijkheid. Veel aandacht is besteed aan het materiaal en de uitvoering. Het lijkt er op dat de monniken die deze boeken vervaardigden, veel meer met de duurzaamheid van hun product bezig waren dan de Grieken. De bladzijden zijn gemaakt van perkament of velijn (dun kalfsleer). Het meest fascinerend vind ik dat de codex van deze tijd sterk pictografisch is. De pagina’s zijn niet alleen om te lezen, maar ook om te bekijken. Het mooiste voorbeeld daarvan is misschien wel het Ierse Book of Kells, geproduceerd tussen de 6e en de 9e eeuw. Daarin is ook een afbeelding van de Maagd Maria, opgenomen, de eerste in een codex. Ik heb me afgevraagd waar dat iconische aspect vandaan komt. Dikwijls wordt de West-Europese cultuur behandeld als een erfgenaam van de Joodse en de Griekse traditie, maar de ontwikkeling van de codex tot een totaalkunstwerk laat zich daar moeilijk toe herleiden. De fraai uitgevoerde boeken werden prestigeobjecten van kloosters en kerkvorsten. Het hebben van zo’n boek betekende aanzien.
7
Overigens bezit Europa allerminst het alleenrecht op de productie van handschriften. Alleen al India en Perzië tellen er elk meer dan ons hele continent bij elkaar, vaak rijk geïllustreerd met miniaturen. Tot nu toe is er beperkt zicht op de totale omvang van de collecties in die landen. Veel geschriften zijn in particulier bezit, en als het bestaan ervan al bekend is, dan zijn ze vaak niet toegankelijk. En als ze toegankelijk zijn, en voor minder dan 50% door insecten en boktorren zijn opgegeten, dan rest er vaak een lange weg van historische duiding. De geschiedenis van deze regio’s is vele malen complexer dan het relatief overzichtelijke en homogene Europa.8 Het nader ingaan op die diverse historische omstandigheden zou dit kleine opstel tot encyclopedische proporties opblazen. Daarom doe ik dat niet. Waar ik nog wel iets over kwijt wil is de Afrikaanse boekproductie, die vanaf ongeveer het jaar 1000 van grote invloed zal zijn op de geschiedenis van het Europese boek. De Afrikaanse boeken lijken in veel opzichten veel meer op de Europese dan de Aziatische die ik net noemde. In Perzië en India zijn nauwelijks dierenhuiden gebruikt om op te schrijven. In de regio’s rond de Middellandse Zee wordt perkament de dominante informatiedrager. In Noordelijke richting strekt zich dat uit tot IJsland en zelfs Groenland, in Zuidelijke richting tot Mali. Door de handel in zout, goud en slaven groeit met name Timboektoe vanaf de 12e eeuw uit tot een belangrijke universiteitsstad met ruim 60 bibliotheken. In de hoogtijdagen is 25% van de bevolking student; men kan zich meten met Padua of Parijs in die dagen. Vanaf de 14e eeuw raakt de stad in verval en zal eindigen als een miezerig dorp met lemen hutten in een onbarmhartige woestijnwind. Maar nog steeds worden in de regio diverse handschriften gevonden. Soms juist door de droge woestijn weer barmhartig goed geconserveerd. Op initiatief van de Zuid-Afrikaanse president Mbeki werd in de 90-er jaren een fonds opgezet om dit culturele erfgoed in kaart te brengen en voor zover mogelijk te restaureren en te conserveren. Inmiddels zijn er meer dan 100.000 handschriften bekend. Laten we hopen dat tribale of fundamentalistische extremisten niet de kans krijgen de tragedie van de Alexandrijnse Bibliotheek van een eigentijdse versie te voorzien. De boeken zijn namelijk niet allemaal religieus. Er is literatuur over wetgeving, huwelijksvoorschriften en geneeswijzen. De meeste geschriften zijn in het Arabisch, maar ook in andere talen, waaronder een aantal Afrikaanse. Het boek hierboven, een exemplaar uit Timboektoe, laat zien dat de verluchting op perkament ook hier werd toegepast, zij het in de vorm van arabesken en niet van afbeeldingen.
8
Zie ook Teygeler, R (1997): Het Islamitische boek: studie en conservering. Verslag van een conferentie. (Geraadpleegd in PDF, pp. 35-40)
8
Het is goed om vast te stellen dat de Joods-Christelijke traditie van Europa waar men zo gemakkelijk over praat, geen historisch feit is. De Middeleeuwen laten een schriftsamenleving zien met een bereik van Noordpool tot evenaar, en al ging de communicatie wat langzamer dan tegenwoordig, de globalisering was er niet minder om. Via de Arabische boeken kwam West-Europa in aanraking met de Griekse geschriften, die de Europeanen veiligheidshalve in het begin van onze jaartelling in Afrika geparkeerd hadden. Na de vernietiging van de Alexandrijnse Bibliotheek, eerst door fundamentalistische Christenen en later door idem geïnspireerde Moslims, waren het liberale Afrikanen die dit erfgoed in tact hielden en uitbreidden met wiskundige, natuurkundige en medische geschriften. Het is de Arabische invloed, via Spanje en Italië, die het Europese boek buiten van het bijbelse monopolie heeft gebracht. Is het Woord eerst alleen bij de monniken van God, vanaf de 12e eeuw raken ook steeds meer handelaren in o.a. Antwerpen, Venetië, Parijs en Londen gealfabetiseerd. Die willen al gauw wel eens iets anders lezen of zien. De boekproductie treedt steeds verder buiten de begrenzing van de bijbelmakerij. Binnen de kerkelijke doeleinden wordt voor de leken het aanbod uitgebreid met psalmboeken, brevieren en werken met levensbeschrijvingen van heiligen. Dit zijn ook vaak ware kunstwerken, verlucht met kleurrijke miniaturen. Voor niet-kerkelijke doeleinden ontstaat er een snel groeiende markt: boeken voor geneeskunde, alchemie, muziek en geschiedkundige feiten. Populair zijn fabels, “sotternieën” en kluchten. Vaak zitten er meerdere genres tussen één kaft. De productie van deze codices of handschriften wordt het werk van commerciële kopiisten die bepaalde tarieven vragen per regel. De miniaturen worden afhankelijk van afmeting en kwaliteit apart afgerekend. Omdat zulke handschriften duur zijn gaat men er zuinig mee om, en dat kan de reden zijn dat er het een en ander bewaard gebleven is. Zo hebben we bijvoorbeeld voor het Nederlandse taalgebied het Gruuthuse, het Geraardsbergse, het Hulthemse en het Comburgse handschrift. Dat laatste is bijzonder omdat Van den vos Reynaerde er in zit. Het is niet bepaald het mooiste handschrift dat de Middeleeuwen hebben opgeleverd. Zoals je kunt zien op de afbeelding, is het perkament nogal dun en de bladspiegel een beetje scheef. Men denkt dat het hier gaat om een inkijk-exemplaar van een kopiistenbedrijfje waaruit de klant naar keuze een eigen handschrift kon samenstellen. Er bestond in die tijd nog geen relatie tussen de eenheid van tekst en de band waarin die was opgenomen. Desgewenst kon men ook bepaalde passages niet bestellen of iets laten invoegen.
9
Het drukwerk raaie handschriften waren in de 15e eeuw een begeerd bezit van zowel de geestelijkheid, de adel als de opkomende burgerij. Het liefste natuurlijk in folia van velijn, maar wie minder goed bij beurs was nam genoegen met slechter perkament of zelfs met papier. Vanaf de 12e eeuw verspreidde het papier zich vanuit Spanje over Europa. Aanvankelijk vond men het alleen geschikt voor administratieve doeleinden omdat het niet bestendig zou zijn. Dat bleek mee te vallen en vanaf 1460 ging men het gebruiken voor blokdruk. Een bekend voorbeeld is de Pauperbijbel, een soort evangelie in de uitvoering van een stripverhaal. Paginagrote houtsneden werden 1 op 1 op papieren vellen gedrukt. Wat hadden Gütenberg of Coster daar aan toe te voegen? Letters als afzonderlijke eenheden, van een matrijs en een harder materiaal. Het werd mogelijk de letters los te produceren van het beeld. De komst van de drukpers veranderde de verhouding tussen het geestelijke en het materiële boek. De technologie creëerde een nieuw soort vorm van tekst, en een nieuw soort van heiligheid. Zoals Pleij en Reynaert schrijven: Pas de gedrukte tekst mag stabiel heten in een voor de eeuwigheid neergelegde vorm en daardoor in feite onaantastbaar. […] Bovenal markeert de boekdrukkunst de geboorte van de auteur in de huidige zin. Door de verzelfstandiging van de tekst en de mechanische vermenigvuldiging daarvan was de schrijver pas toen in een positie om de verwerking van zijn kopij te volgen en min of meer te beheersen. 9
Eindelijk kon de schrijver zijn poststuk veilig aanbieden, om met de eerder geciteerde Stoterdijk te spreken. Maar dan krijgen we te maken met een ander probleem: de schrijver bestond nog helemaal niet. Het is tekenend dat Gütenberg’s grootste prestatie geweest is in 1455 een bijbel te drukken, waarbij hij erg z’n best deed die er als een handgemaakte codex uit te laten zien. In de daarop volgende jaren waren het niet de meest spannende publicaties die in druk verschenen. Veel mensen vonden de gedrukte boeken lelijker dan de handschriften en ergerden zich aan het onpersoonlijk karakter van de letters die allemaal eender waren. Het nieuwe medium was eerst vooral een technologische mogelijkheid, en de markt moest nog ontstaan. Het zou nog jaren voor het medium volwassen was. De eerste bestseller uit de geschiedenis staat op naam van Thomas a Kempis, van huis uit een bijbelkopiist, en lid van het Deventer genootschap de Moderne Devotie. In 1472 verscheen een viertal traktaten van zijn hand in druk onder de titel De Imitatione Christi. Na de Bijbel was zijn uitgave de best lopende in de toenmalige handels. Van die Thomas schijnt ook de uitdrukking afkomstig te zijn: ”Met een boekje in een hoekje”. Maar dat hoeft niet altijd even vredig uit te pakken. Als trivia lezen we op Wikipedia dat paus Johannes Paulus I in 1978 stierf terwijl hij in De Imitatione zat te lezen. Naar alle waarschijnlijkheid vergiftigd door de maffia omdat hij orde op zaken wilde stellen in het Vaticaan. Een titel kan soms zeer toepasselijk zijn, en een gezegde ook (met een boekje om het hoekje). 9
Herman Pleij, Joris Reynaert e.a. Geschreven en gedrukt: Boekproductie van handschrift naar druk in de overgang van Middeleeuwen naar Moderne Tijd. Academia Press, 2004, pp 5,10
10
De schrijver en het boek e loop der geschiedenis zal de schrijver en het boek tot elkaar veroordelen. Aanvankelijk beperken de drukkers zich voornamelijk tot teksten die als handschriften al een bepaalde standaard bereikt hebben. Daarbij kunnen we bijvoorbeeld denken aan Dante’s Divina Commedia die in vele kopieën voorkomt. De eerste geïllustreerde incunabel daarvan uit 1481 is in het bezit van de Bibliotheca Philosophica Hermetica te Amsterdam. Maar in de loop van de 16e eeuw worden steeds meer nieuwe titels uitgegeven op het gebied van wetenschap, filosofie en literatuur. Een baanbrekend werk is De revolutionibus orbium coelestium uit 1543 van de Poolse geestelijke Copernicus, waarin hij de hypothese poneert dat de zon in het midden van het heelal staat. De hypothese is niet empirisch maar zuiver wiskundig. Het is een boek in de moderne zin van het woord. Alles tussen de twee kaften draait om de hypothese. Dit zal voor alle grote boeken uit de latere tijd ook gelden. Als ik naar mijn eigen bibliotheekje thuis kijk, zie ik dat de meeste boeken niet aan de criteria van grootheid voldoen. Sommige boeken staan er omdat ik ze van iemand gekregen heb die aardig is, andere vanwege dat ene leuke verhaal of een bijzonder citaat dat ik nergens anders vind. Er zitten ook curiosa tussen zoals het “Rode Boekje” van Mao en Mijn Kamp van Hitler (vertaald door Steven Barends). Welgeteld heb ik maar een paar boeken die monumentaal zijn, zoals Kritik der reinen Vernunft van Kant of Das Kapital van Marx. Helaas geen echt oude uitgaven. Bovendien zijn ze vaak ook nog een beetje beschadigd. Het zou mooi zijn om een bibliotheek te hebben met monumentale boeken die ook in perfecte staat zijn. Met bijvoorbeeld onbeschadigde eerste drukken uit de 16e en de 17e eeuw. De kwaliteit van dat papier is hoog en de titelpagina’s zijn vaak ware kunstwerkjes, zoals bijvoorbeeld bij Leviathan van Hobbes uit 1651. Die boeken staan nog een beetje in de iconische traditie van de Middeleeuwen, met functionele plaatjes. De beelden activeren een ander deel van de hersenen dan kale letters. In de 19e eeuw verliezen de afbeeldingen terrein, en typografisch wordt het ook armzaliger. Er voltrekt zich een langzame beeldenstorm. Het moderne boek, zowel wetenschappelijk als literair, is pictografisch gezien weer net zo kaal als een kleitablet van 6 millennia terug. Laten we terugkeren tot de schrijver en het boek. De schrijver van de oudheid was iemand die voor een beperkte kring van kennissen of in dienst van een machthebber dingen opschreef. Zo rond de 16e eeuw wordt een nieuw schrijverschap geboren: de autonome geest die zich door middel van een boek richt tot een publiek dat hij (of zij) niet bij voorbaat kent.10 Bij de conceptie van het product is deze nieuwe schrijver zich al bewust van het toekomstig publicatieproces - waarbij de rode loper van drukker, 10
Dit is een geleidelijk proces geweest. Lange tijd bleven er nog anonieme titels verschijnen.
11
uitgever en boekhandel zich in de loop der eeuwen zal uitrollen van de gegoede klasse naar de koopgrage massa. De nieuwe schrijver is een denker: een Hobbes, een Montesquieu, een Marx of een Darwin, om er een paar te noemen. Maar deze mensen zijn nog niet volledig veroordeeld tot het boek. Het gaat om hun filosofische of wetenschappelijke gedachten. Het boek, hoe kunstig ook geschreven, blijft het voertuig van een hogere ambitie: te zeggen hoe het echt zit of moet zitten in de wereld. Als men zegt: de schrijver schrijft een boek, bedoelt men tegenwoordig niet: de filosoof schrijft een boek, of: de wetenschapper schrijft een boek. De filosoof, zoals Plotinus bijvoorbeeld, kan zich veroorloven om taalfouten te maken, te hakkelen of hier en daar ontoegankelijk te zijn. Het boek is een middel om de gedachte uit te drukken, niet meer dan een medium. Filosofen en wetenschappers gebruiken het schrift, maar het gaat ze om een waarheid die daarbuiten bestaat. In die zin is voor dit soort mensen het boek altijd een doorgangshuis naar iets absoluuts. Zo sprak de wiskundige Erdös over “het boek” als een soort gedroomd model waarin uiteindelijk alleen de best denkbare, meest elegante en minst weerlegbare modellen of formules voor zouden komen. Het boek als een soort verdwijnpunt zoals in het perspectief van een schilderij, een punt om naar de richten, maar onbereikbaar in de werkelijkheid. Het denken dat zichzelf denkt, om het maar even met Hegel te zeggen. De schrijver in de moderne zin is vooral een literaire schepper, die het medium boek niet gebruikt om een werkelijkheid of waarheid daarbuiten te beschrijven. Voor de schrijver is het boek lichaam en geest ineen. Het boek wordt een kunstvorm in zichzelf, zoals de uitvoering van een muzikant of een werk van een schilder. De kaft van het boek is dan wat de lijst is voor een schilderij. Het boek als kunstvorm is een afgebakende eenheid in het artistieke veld dat men literatuur noemt. Het meest sprekende voorbeeld is de roman als totaalcompositie. Het gaat om die begrenzing tussen de kaften en het absolute karakter daarvan. Een roman verschijnt in één deel, in twee, of het wordt een trilogie, een drieluik zoals een schilderij met een kader eromheen. De dieren van de grotten in Lascaux hadden geen kader eromheen. Gekaderd wordt de afbeelding van zo’n dier gelijk een ander ding, zoals je kunt zien: een kunstwerk met het doel een ding in zichzelf te zijn. Zo wordt ook het literaire werk een doel in zichzelf. Het heeft geen zin om je af te vragen: Wat zou er gebeuren na de laatste pagina? Je mag er niets aan toevoegen. Het schilderij als het ware buiten de lijst nog wat verder schilderen. Eigenlijk het omgekeerde van een grottekening inlijsten. Neem het einde van De Avonden van Gerard Reve. Hij zoog de borst vol adem en stapte in bed. ‘Het is gezien,’mompelde hij, ‘het is niet onopgemerkt gebleven.’ Hij sterkte zich uit en viel in een diepe slaap. En hij leefde nog lang en gelukkig. Uiteindelijk zou Frits van Egters de gezegende leeftijd van 87 jaar halen. De laatste jaren zat hij in
12
verzorgingstehuis “Het Brekebeen”, maar je hoorde hem eigenlijk niet klagen. Alleen over het eten was hij voortdurend ontevreden. Hij werd begraven op Westgaarde. Het graf zou onderhouden worden door zijn schoonzoon die op dat moment weinig om handen had. Maar op de derde dag was het graf leeg. Frits was opgestaan uit de dood, en verscheen als eerste aan die schoonzoon. De dag daarna zag die schoonzoon Donald Duck door de Hema lopen.
Amsterdam, zondag 18 mei 1947
Ik heb er even een stukje bijgeschreven, zodat men weet hoe het met de hoofdpersoon af gaat lopen. Maar dat is niet zoals het hoort in de hedendaagse etiquette rond een roman. We mogen er van uitgaan, dat Reve het boek bewust laat eindigen met het diep inslapen van de hoofdpersoon. Het is ook onzinnig om te willen weten hoe het verder gaat, want Frits van Egters heeft nooit bestaan. De fictie van de roman bouwt voort op een lange traditie van het verhaal. In verhalen gebeuren dingen die in werkelijkheid niet kunnen. Dieren praten, tovenaars verrichten bovennatuurlijke acties. Men slikt dat voor zoete koek zolang het om genres als fabels of stripverhalen gaat. Maar in de roman moet men in dit opzicht over eieren lopen. Aan de ene kant is de schrijver vrij, want iedereen weet dat hij historische of autobiografische feitelijkheden vermengt met dingen die nooit gebeurd zijn, en personen schept die niet echt zo bestaan hebben. Het belangrijkste is dat de tekst die vervolgens bereid wordt, tussen de twee kaften van het boek tot leven komt en de lezer meeneemt tot de laatste pagina. Het is niet erg om de lezer te confronteren met vreemde gebeurtenissen – het mag zelfs in strijd zijn met de natuurwetten zoals in bepaalde boeken van Marquéz – maar dan nog moet de lezer daarin op de een of andere manier mee kunnen gaan. In het stukje dat ik heb bijgeschreven bij De Avonden gebeuren dingen die volkomen irrelevant zijn voor de roman als zodanig. Vermoedelijk zal het leven van de fictieve schoonzoon van de fictieve Frits van Egters ook allerlei spannende dingen te bieden hebben. Maar dat zou in het beste geval onderwerp zijn voor een totaal andere roman die ik vermoedelijk zelf moet gaan schrijven. De lezer zou dan willen weten waarom de wederopgestane Frits zich openbaart aan zijn schoonzoon, of die Donald Duck in de Hema een verkleed mens is of echt het stripfiguur in vlees en bloed in 3D. Het is toegestaan om elementen uit de Bijbel, de stripcultuur en de romancultuur te vermengen tot iets nieuws. Maar hoe kan ik dat samenbrengen tot iets dat binnen de kaften bestaansrecht heeft? In kunst ben je overgeleverd aan de wereld die je oproept binnen de kaders want daarbuiten bestaat niets. Het verhaal is een monade11 die hooguit intertekstueel verbonden is met andere monaden. Literair programma ecapitulerend: vanaf het begin hebben we de taal van de oren en de mond aan de ene kant, de taal van de ogen en de handen aan de andere kant. Beide talen bestaan vanaf de schepping van onze soort. Het boek hoort bij de taal 11
Letterlijk: wat alleen maar één is. Hier: een entiteit die in zich bestaat en zelfgenoegzaam is
13
van ogen en handen, en is als de schilderkunst zonder tijdsdimensie. Men kan het boek langzaam lezen of snel, woorden overslaan, diagonaal over een pagina lezen. Een gesprek of een muziekuitvoering gebeurt altijd in de cartesiaanse dimensies van ruimte en tijd: hier en nu. Een geschreven tekst onttrekt zich daaraan. Ik kan een uur over 3 woorden doen en ze proeven. Wel is een geschreven tekst net als een gesproken tekst lineair: zonder volgorde hebben woorden weinig betekenis. Maar hoe dwingend is die volgorde? In de programmataal van een computer zijn teksten heel dwingend. Een regel, of zelfs een letter te weinig en het programma wordt onuitvoerbaar. Zo erg is het in de literatuur niet. Zonder problemen kan men een hoofdstuk overslaan zonder dat men crasht. Willem Frederik Hermans ziet dat anders. In zijn optiek wordt de roman eigenlijk verheven tot een computerprogramma. Elk woord dat er niet in thuis hoort moet er uit. Het gaat om de ultieme eenheid die de roman vormt. Daaraan ontleent de fictie recht van bestaan. Een goede roman berust volgens klassieke criteria op 3 eenheden: eenheid van plaats, eenheid van tijd en eenheid van handeling. Hermans vindt de handelingseenheid het beslissende criterium: De roman die dit soort eenheid vertoont noem ik de klassieke roman. Ik versta daaronder een roman waarin het thema is verwerkt in een verhaal, waarin een idee wordt uitgedrukt door middel van handelingen, waarin de optredende personages desnoods eerder personificaties zijn dan psychologische portretten. Een roman waarin alles wat gebeurt en alles wat beschreven wordt, doelgericht is; waarbij bij wijze van spreken geen mus van het dak valt, zonder dat het een gevolg heeft en waarin dit alleen geen gevolg mag hebben, wanneer het de bedoeling van de auteur geweest is, te betogen dat het in zijn wereld geen gevolg heeft als er mussen van het dak vallen. Maar alleen dan.12
Met het beeld van de vallende mus lijkt hij te refereren aan een bijbeltekst. In Mattheüs 10:29 wordt gezegd dat geen mus zal neervallen zonder de wil van de Vader (God dus). En zoals de natuur het drama is van een goddelijke wilsbeschikking, wordt de geschapen wereld van de tekst tot een programmatische uitwerking van het thema van de schrijver. Toeval bestaat niet meer. Het boek moet zich beperken tot de noodzaak. De roman wordt een compositie waar elk woord tussen de kaften er toe doet. Met dezelfde precisie waarmee een washandje droog uit de centrifuge komt. Ik vraag me af of het echt zo werkt. Hermans las Reve’s De Avonden in één ruk uit, en zei moeite te hebben met de lijdzaamheid van de hoofdfiguur. Maar dat is het thema. Hermans zou een andere centrifuge bouwen. Voor de uitwerking van de tekst gaat het erom of alle woorden en zinnen wel noodzakelijk zijn. Naar mijn mening kan Frits best wat minder roken zonder dat het de portee van het verhaal aantast. En groot kans dat Reve en Hermans zelf ook niet op exact hetzelfde uitkwamen als ze hun boeken opnieuw zouden moeten schrijven. Vermoedelijk zouden het verhalen van net iets andere washandjes in iets andere wasdrogers worden.
12
W.F. Hermans, Het Sadistische Universum. De Bezige Bij, 1968, pp.107-8
14
Maar uiteindelijk bepalen schrijvers niet wat een goed boek is. Democratisch gezien zouden het de lezers moeten zijn die daarover gaan. Vox populi vox dei. Op internet circuleren allemaal lijstjes met Het Beste Boek Aller Tijden en geen van die lijstjes is identiek. Ook zijn er lijstjes met de minst uitgelezen boeken. Vreemd genoeg komen op beide lijstjes vaak dezelfde titels voor. De verklaring is eenvoudig. Het beste boek is natuurlijk in veel gevallen het meest bekende boek uit het genre literatuur binnen een bepaalde taalgemeenschap. Kookboeken, reisgidsen of gebruiksaanwijzingen zul je niet zo snel op zo’n lijstje vinden. En terecht. Een kookboek of een handleiding heeft een bepaald nut buiten zichzelf, maar een roman niet. Met de papieren drager kun je nog de kachel aansteken, maar de tekst zelf is buiten de geest volkomen nutteloos. Lichamelijk is zelfs de meest geniale roman slechts een armetierige verschijning, met vaak als enige afbeelding het hoofd van de schrijver op het achterkaft. Bladspiegel en vormgeving is van een eentonigheid waar het voormalige Oostblok jaloers op zou zijn. Omdat het boek als materieel gegeven nauwelijks nog een rol speelt, gaat er weinig verloren als deze boeken op een elektrisch apparaatje worden afgespeeld. Dat maakt ze tot een herfstblad in de wind. Een goede roman en goed boek is in onze tijd voornamelijk een roman tussen de 200 en 400 pagina’s: een tekst zonder lichaam en zonder nut in de materiële wereld om ons heen. Een zak met geestelijke pinda’s die volgens voorgeschreven regels (de woorden achter elkaar lezen) wordt leeggegeten. Je kunt er ook voor kiezen om eerst de eerste zin te lezen, daarna de laatste zin en vervolgens alles wat daartussen staat. Net als je bij een DVD kunt kijken hoe het afloopt en daarna kritisch kunt volgen hoe de regisseur (die het einde natuurlijk bij het begin al in zijn hoofd heeft) daar naar toe werkt. Het begin en het einde zijn gelijk aanwezig en hoe het begint of afloopt is dan niet relevanter dan elke gebeurtenis daartussen. Het gaat om de compositie. Het is niet echt gebeurd, of historische feiten worden in een subjectieve samenhang geplaatst. Een roman is een verzinsel en je moet een goede reden hebben om buiten de waarneembare realiteit – die vaak al romantisch genoeg is – nog iets extra’s te verzinnen. Wat fictie boven fantasie uittilt is een totaalsamenhang die de elementen als ijzervijlsel in een magnetisch veld naar hun plaats trekt. Als God schept de schrijver orde uit de chaos door het Woord. De lezers laten die magische schepping graag over zich heen sproeien in een warme douche. Ze zijn over het algemeen meer in staat om fictie te accepteren dan feiten, want feiten zijn maar rauwe brokken empirische wereld die nog gepeld en gekookt moeten worden. De rechterhersenhelft hongert naar samenhang, zelfs al zegt men niet te doen aan God of metafysica. Religie, muziek en literatuur, men lust er wel pap van. Hoe komt het toch dat men daar in verzeild blijft? Kennelijk vragen onze hersenen naar zin of betekenis zoals een maag naar voedsel en wordt dat in de pijnappelklier geactiveerd. Daarbij bestaan er ook nog een soort platonisch ideaalbeelden van de geestelijke pinda’s. In de oudheid sprak men van het ware, het schone en het goede. Deze ideaalbeelden leiden een bestaan ergens diep in de hersenen, en zwalken in de loop der tijd. Zo is het ware van de rechter hersenhelft opgeschoven naar links. Wat waar 15
is wordt steeds meer bepaald door de wetenschap en de technologie. En het goede (de ethiek) balanceert tussen maatschappelijk welbevinden en oprecht voelen. Het schone, de kunst, is in de hersenen op rechts gebleven en heeft daar ruim baan gekregen. Zo veel ruim baan dat de kunst – of cultuur – zich hier en daar heeft losgezongen van de maatschappelijke dienstbaarheid. In de muziek zijn bepaalde criteria nog dwingend. Als je viool speelt moet je zuiver spelen en in de maat blijven. In de schilderkunst zijn ambachtelijke criteria steeds meer vervangen door ongrijpbare begrippen als grensverleggend of authentiek. En niemand kan precies uitleggen waar bepaalde Kunst de grote K precies aan te danken heeft. Ook in de literatuur is dit subjectivisme aanwezig. Zelfs onder kenners is er geen consensus over wat nu wel en niet goed is. Ik onderschrijf dit subjectivisme, want een kunstwerk is niet als een stoommachine te ontleden. Toch zijn er wel wat criteria te bedenken die een oordeel minder willekeurig kunnen maken. Los van schrijfstijl en grammatica wil ik er vier13 noemen: 1. 2. 3. 4.
Het thema is maatschappelijk relevant De gebeurtenissen zijn noodzakelijk en voldoende Het verhaal is na te vertellen of samen te vatten naar derden Het werk onderscheidt zich van anderen die aan het voorgaande voldoen
De sociale context is van doorslaggevende betekenis bij de vraag of iets de kwaliteit heeft die we aan literatuur toekennen. Mensen willen geraakt worden, getroost, of kwaad gemaakt. Het moment van verschijnen en de groep die zich er in herkent zijn daarom belangrijk. De roman is als de mythe in de schriftloze samenleving: in de verhouding tussen gebeurtenissen en personen zit een evocatieve kracht die mensen innerlijk raakt.14 Twee eeuwen later is het meestal een lullig verhaaltje: het momentum is voorbij. Als de Max Havelaar vandaag bij een uitgever aangeboden werd, zou men het na twee pagina’s terzijde leggen. Het leven en de wandelingen van Meester Maarten Vroeg van Jacob Vosmaer zou het ook niet halen. De tekst van een roman is eeuwig maar het momentum vergaat vaak snel. Het boek als totaalfenomeen ls ik een boek moet kiezen om de verschijningsvorm en inhoudelijke kracht, zal het niet zo gauw een roman zijn. Het ding is te geestelijk. Wel mooie gedachten maar niet iets om als object te koesteren. Het boek als totaalfenomeen waar de drieledigheid – inhoud, publicatie en uniek object – intentioneel is uitgewerkt en gerealiseerd, tref ik in de zuiverste vorm aan bij William Blake. Hij was een Ierse immigrant in Engeland, eind 18e eeuw, en verdiende z’n geld als illustrator, maar schreef ook teksten, meestal in de vorm van gedichten die hij als eigengemaakte boeken uitgaf. Zijn eerste bundel Songs of Innocence zette de toon van 13
In het begin van dit opstel zijn waardecriteria voor het boek als materieel fenomeen geformuleerd. Het gaat hier om inhoudelijke criteria voor de roman als artistiek fenomeen. De gestelde 4 criteria overlappen, en zijn alleen in hun samenhang relevant. 14 De vier criteria zijn niet uitputtend. Boeken die er niet of slecht aan voldoen kunnen raken door onverwachte associaties of vervreemdingseffecten. Ik meen dat zulke kwaliteiten wel benoembaar moeten zijn.
16
zijn eigenzinnig genre. Elke pagina was een ets met tekst en beeld van zijn geest en zijn hand. Het afdrukken op papier volgde per vel en per boek een individueel procédé. Elke afdruk werd op de hand met waterverf ingekleurd. Tijdens zijn leven zou hij van deze bundel 27 exemplaren verkocht hebben las ik op internet. In dit genre heeft hij een onvoorstelbaar rijke erfenis nagelaten. Blake plaatste zich met zijn productiemethode in de traditie van handschriften en incunabelen, maar combineerde dit met een moderne totaalvisie op het boek van kaft tot kaft.15 Hij was de schrijver, de illustrator en de uitgever ineen, en dat maakt van zijn bundels individuele kunstwerken. Hij is des te moeilijker te plaatsen omdat zijn beelden en woorden niet van hemzelf afkomstig zouden zijn, maar hem via “doors of perception” bereikten. Daaraan ontleenden The Doors in het psychedelische tijdperk hun naam. Blake maakte de lagere school niet af en raakte aan het werk als tekenaar, maar leerde zich in z’n vrije tijd Grieks, Latijns en Hebreeuws. De revoluties van zijn tijd (de Franse, de Amerikaanse) voelden voor hem als vrijheid, maar ook als dilemma’s. Hij verwoordde en verbeelde dat op een mythologische manier. Hij maakte bundels over Onschuld versus Ervaring, Zonde versus Verzoening, om wat te noemen. Daarbij trok hij registers van uiteenlopende aard open. Zijn werk is te plaatsen in de visionaire traditie van de bijbelse profeten maar ook in de literaire erfenis van Dante en Milton. Daarbij doen zijn werken ook nog aan de psalters uit de Middeleeuwen denken, want de gedichten zijn tegelijk liederen. Bij gelegenheid zou hij ze zingend hebben voorgedragen waarbij hij zichzelf op de harp begeleidde. Van deze melodieën is helaas niets bewaard gebleven. Van Blake kan niet gezegd worden dat het momentum van zijn werk samenviel met zijn tijd. Door tijdgenoten werd hij beschouwd als een excentrieke gek (hij liep op slippers) en hij is arm en berooid gestorven, zij het zingend over de visioenen die zich voor zijn ogen ontrolden. Pas latere generaties zagen in zijn oeuvre een mythologisch web dat de thema’s van de oudheid wilde verbinden aan de moderne dilemma’s van de Verlichting. In de 60-er jaren zette Alan Ginsburg een deel van zijn poëzie opnieuw op muziek en voerde dat uit. Op YouTube zijn diverse andere interpretaties te vinden.
15
Het samengaan van beeld en tekst is later het domein geworden van de kinderboekenliteratuur, zoals Dick Bruna (Nijntje), Roald Dahl (met Quinten Blake), Annie M.G. Schmidt (met Fiep Westendorp), Joke van Leeuwen (die alles zelf doet en interactief). Marten Toonder is van illustrator tekstschrijver geworden, maar heeft met z’n oeuvre nooit een literaire prijs gewonnen.
17
Recapitulatie en besluit it verhaal begon met afgedankte boeken bij het vuil. Dat bracht me bij de vraag wat de waarde van het boek. Eigenlijk twee vragen: de vraag naar Waarde en de vraag naar Het Boek. Daarbij gaan we er van uit dat er iets als Waarde bestaat, en iets als Boek. Waarde bestaat als begrip in onze taal, maar is niet rechtstreeks zichtbaar. Het Boek is ook te zien als een concept, en in onze geschiedenis sterk bepaald door de ontwikkeling van het handschrift en de uitvinding van de boekdrukkunst. De mechanische productiemogelijkheden werden dusdanig verbeterd dat het boek een marktproduct kon worden dat voor iedereen betaalbaar was. Dat heeft het mogelijk gemaakt om boeken uit te geven in specifieke edities en drukken. Daarmee gepaard gaat de opkomst van het uitgeversgilde. De uitgever wordt een intermediair tussen publiek, drukker en tekstschrijver. Het boek als marktproduct vraagt om nieuwe teksten die gedrukt kunnen worden. Dat leidt tot de geboorte van de schrijver in z’n moderne gedaante. Het boek is niet alleen fysiek, maar ook inhoudelijk een eenheid, gecomponeerd door een unieke individu, dat als schrijver een bijna goddelijke status geniet. Ik denk dat het samenvallen van het verhaal als conceptuele eenheid en het boek als materiële eenheid een 20e eeuwse diersoort is die in de toekomst wel eens bedreigd kan gaan worden. De digitale revolutie lijkt het geschreven woord, en daarmee ook het boek, in steeds grotere mate te ontdoen van elke materiële drager. Wat niet wil zeggen dat de ontwikkeling ‘Het boek’ om zeep helpt. In tegendeel. Spreken we van ‘Het boek’ in abstracte zin als een historisch bepaalde schriftvorm, dan wordt de toegankelijkheid door internet alleen maar groter en kan deze schriftvorm floreren als nooit voorheen. Zo kan ik nu dus de mooiste handschriften online bekijken. Ook mijn verhaaltjes fladderen vrolijk door de digitale ruimte. Ik lig daar niet wakker van. Voor de mensen die graag willen publiceren op papier en daarbij een echte uitgever zoeken, zal het moeilijker worden. Heeft het digitale boek de toekomst? Als dat zo is, wordt het een toekomst met weinig mogelijkheden tot een verleden. Hij zal niet meer bij het vuil liggen zoals z’n papieren voorganger, al of niet met ingeplakte Ex Libris, signering, opdracht of aantekeningen van de lezer in de marge, en niet te vergeten de ezelsoren. Ook zal hij niet meer te vinden zijn in een boekenkast of een specifieke bibliotheekruimte. Zo zegt Bas Saverije, directeur van de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag, steeds meer te zullen overgaan tot alleen de aanschaf van digitale boeken, met de mogelijkheid van print on demand. Al zal papieren archivering niet geheel verdwijnen. "Er blijven altijd boeken verschijnen die als object een bepaalde waarde vertegenwoordigen. Die nemen we op in de collectie." 16
16
Geciteerd in Martijn Joosse, www.ereaders.nl, 9 feb. 2012. Daarmee zegt hij feitelijk dat de meeste boeken die nu uitkomen als object waardeloos zijn. Zie het begin van dit betoog.
18
Misschien is de toekomst van deze boeken nog beperkter dan hun mogelijkheid tot een verleden. Denk aan de mogelijke gevaren van digitalisering: onbereikbare servers, vergeten wachtwoorden, en vooral: bestanden die na een aantal jaren niet meer gelezen kunnen worden door veranderende software of besturingssystemen. Want het digitale boek is te allen tijde de gevangene van een afspeelapparaat, dat zelf weer afhankelijk is van stroom, meestal afkomstig uit een stopcontact. Om nog maar te zwijgen van de mogelijkheid tot licentiebepalingen die niet alleen het boek maar ook de lezer tot horige van een duistere onderneming kunnen maken. Zo treedt het nederigste boek in de regen mij in groter vrijheid tegemoet. Dit gezegd en geschreven hebbende besluit ik met een groet aan allen die het onbemiddelde woord en beeld zijn toegewijd. Zo zullen wij zingen Met algemene stem: Wie schrijft die blijft Tot in eeuwigheid
19