MEDISCH OFFICIEEL O R G A A N V A N DE K O N I N K L I J K E NEDERLANDSCHE MAATSCHAPPIJ T O T BEVORDERING DER GENEESKUNST
DOKTERS EN ZUSTERS De verhouding tussen de arts en de verplegende is al eerder en vaker een punt van discussie geweest in onze kolommen, maar blijkt toch nog steeds — en naar onze mening terecht — telkens hier en dan weer daar aanleiding te geven tot een gedachtenwisseling, waarblj dan blijkt dat de verhoudingen toch nog niet overaJ van dien aard zijn, dat deze niet tot een gesprek aanleiding kunnen geven. Zo bleek ons onlangs dat bij een nationale bijeenkomst van verplegenden het onderwerp weer in discussie werd gebracht en in nogal stringente uitspraken werd getypeerd, indien wij althans een verslag in een der grote landelijke dagbladen mogen geloven — wij beschikken namelijk nog niet over een woordelijk verslag van hetgeen de facto is gezegd. Deze laatste zinsnede moge wellicht wat sceptisch klinken, wij zijn echter wijs en op onze hoede geworden voor weergaven van
uitspraken de laatste tijd in de pers, uitspraken gedaan door sprekers op bijeenkomsten, waar deze pers toegang had en vertegenwoordigers heenzond. Wij hebben ons afgevraagd welk nut een verslaggeving en voorlichting voor het publiek heeft, indien blijkt dat de verslaggever niet goed kan luisteren of niet goed kan lezen, waardoor met grote koppen een uitspraak van een spreker met autoriteit in de pers zodanig verminkt overkomt en wordt geciteerd dat zeer velen, op de hoogte met de al lang bekende mening van de spreker, met stijgende verbazing van zo'n verdraaiing kennis moesten nemen en maar nauwelijks konden geloven in deze gesuggereerde geestelijke ommezwaai. Zelfs een deskundig Eerste Kamerlid kon de verleiding niet weerstaan de minister over een in een dagbladverslag verminkt weergegeven uitspraak een vraag te stellen zonder eerst van de authentieke tekst kennis te hebben genomen. ***
INHOUD 20e JAARGANG
—
18 JUNt 1965
—
No. 24
Dokters en zusters „De Cruquiushoeve": unieke woongemeenschap voor epilepsiepatienten Nieuw laboratorium-complex T.N.0 Uitspraak Centraal Medisch Tuchtcollege ... Wet ziekenhuistarieven in werking getr*eden Universitaire berichten Toekomstnnuziek? Discussie over verzekering en medisclie ethiek Basiscursus sociale geneeskunde Subsidie-aanvragen T.N.0 Redactie Medisch Contact MC-personalia Notulen ledenvergadering Varia
483 485 488 489 491 492 493 493 494 494 494 494 495 502
Hoofdredacteur: C. L. van Woelderen. Redactie-secretaris: J. J. van Mechelen. Colofoon op biz. 502.
Maar laten wij na deze afdwaling thans terugkomen op het oorspronkelijk punt van uitgang, namelijk enige nogal frappante uitspraken, weike wij aantroffen in de Volkskrant van 24 mei onder de titel: ,,De verpleegster: helpster van de arts, geen ondergeschikte." Gaarne citeren wij uit dit verslag de volgende passages: ,,De wezenlijke verantwoordelijkheid van de verpleegster gaat verder dan naar (vermoedelijk een drukfout en moet hier staan ,,haar" - red.) juridische verantwoordelijkheid. Wanneer de verpleegster in de uitoefening van haar beroep een opdracht krijgt, die niet in overeenkomst is met haar vakbekwaamheid of levensopvatting, is zij moreel verplicht deze opdracht met aandrang te weigeren. Nadere studies en besprekingen zuilen nodig zijn om de wezenlijke elementen van de beroepsverantwoordelijkheid van de verpleegster scherp te omschrijven." En even verder lezen wij dat ,,de arts dient te beseffen dat juist hij de gelegenheid heeft in deze pro483
blematiek, (de gedelegeerde verantwoordelijkheid, red.) de gewetensconflicten van de verplegende te vermijden. Hij dient zich bewust te zijn, dat de hierarchische structuren, die nog slechts zo kort geleden zijn arbeidsmethodiek beheersten, in de huidige constellatie steeds minder passen. Zijn ivoren toren van onaantastbaarheid zai hij dienen te verlaten."
Deze uitspraken zijn blijkens het geclteerde verslag gedaan door een ziekenhuisspecialist in het westen des lands op een te Nijmegen gehouden driedaags nationaal verpleegsterscongres. Wij zijn van mening dat de speclaiist-spreker hier de vinger heeft geiegd op een voor de verplegenden kardinaal punt. Er wordt door hem op gewezen, dat de arts uit zijn ,,ivoren t o r e n " dient te komen, waarbij wij aannemen, dat hij er tevens op zaI hebben gewezen, dat de verplegende in de laatste decennia een enorme ontwikkeling heeft doorgemaakt van iemand, die verpieegde, dat wil zeggen zorgde en verzorgde en misschien empirisch veel klinisch inzicht verkreeg en daardoor een observerende taak, tot een persoon, die een degelijke en deeis wetenschappeiijke opieiding heeft verkregen en daardoor in een totaal andere positie tegenover de zieke en de arts is komen te verkeren. De moederlijke, troostende en verzorgende taak van de verpleegster van weleer is naar de achtergrond gedrongen en heeft — zij het gelukkig niet geheel — plaats moeten maken voor een meer technisch-verpleegkundige taak, waarin nog weer verschillende specialisatles mogelijk zijn, noodzakelijk geworden door de sterk veranderde en veel meer technisch geworden medische behandelingswijzen. Dit alles gevoegd bij de in de laatste twintig jaar sterk verbeterde arbeidsvoorwaarden en, niet altijd tot verbetering leidende, secundaire arbeidsverhoudingen — zoals bijvoorbeeld de in vele ziekenhuizen ingevoerde vijfdaagse werkweek, wejke naast andere ernstige bezwaren, een grote verkilling in het verplegingsklimaat ten opzichte van de patient heeft gebracht — heeft van de verplegende een zeifbewuste, vakbekwame specialiste gemaakt, die niet meer weg te denken is uit het grote samenspel in het moderne ziekenhuisbedrijf. De consequentie van deze ontwikkeling meet dan ook wel zijn, dat de verhouding arts-verplegende in het ziekenhuis — en daarbuiten — een verandering moet ondergaan en in feite reeds heeft ondergaan, waarbij de arts, onder erkenning van de gespecialiseerde vakbekwaamheid van de opgeleide verpleegster, in de verplegen484
„STUDIENREFOm"
IN ALTER ZEIT
Gesetz der Schule zu Salerno 1240 ,,Da man die medizinische Wissenschaft nur dann verstehen kann, wenn man vorher etwas Logik gelernt Plat, so bestimmen wir, dass niemand zum Studium der Medizin zugelassen werde, bevor er sich nicht drei Jahre hindurch mit Logik bescPiaftigt Inat. Nacli diesen drei Jahren mag er, wenn er will, zum Studium der Medizin iJbergehen. Auf dieses Studium muss er fOnf Jahre verwenden und sich innerhaib dieser Zeit auch Kenntnisse in der Chirurgie erwerben, well diese einen Teil der Heilkunde blldet. Nach dieser Zeit, aber nicht frijher, darf ihm die Eriaubnis zu praktizieren erteilt werden. Voraussetzung ist, dass er sich dem von der Behorde vorgeschriebenen Examen unterzieht und dabei ein Zeugnis vorlegt, dass er die gesetzmassige Zeit studiert hat. Die Lehrer sollen wahrend des fCinfjahrigen Studiums in ihren Vorlesungen echte Schriften des Hippokrates und Galen uber die Theorie und Praxis der Heilkunde erklaren. Aber auch wenn die vorgeschriebenen funf Jahre des medizinischen Studiums voruber Bind, soil der Arzt nicht sofort selbstandig praktizieren. Er soil noch ein voiles Jahr hindurch bei der AusiJbung seines Berufes einen alteren, erfahrenen Praktiker zu Rat Konig Friedrich 11" (Munchener Med. Wochenschrift")
den een medewerkersgroep gaat zien en dezen ook als zodanig tegemoet treedt. Er zaI een taakafbakening moeten gaan plaats vinden met vaststelling van de — niet slechts j u ridisohe — verantwoordelijkheid en de grenzen van de door de arts gedelegeerde verantwoordelijkheid. De ,,ivoren toren-arts" is een anachronisme geworden en zaI, naar wij menen, binnenkort historie zijn geworden. Hij zaI deze toren moeten verlaten, ware het slechts uit zelfbehoud. Hij kan — en mag zelfs onzes inziens — niet meer de verantwoordelijkheid dragen voor alles wat hij in zijn positie van behandelend arts dagelijks delegeert aan zijn medewerkers-verplegenden. Wij moeten het, om een voorbeeld te noemen, toch als een grote verbetering ervaren, dat de zusternarcotiseuse heeft plaats moeten maken voor de anaesthesist, waardoor de vroegere eigenlijk niet te dragen verantwoordelijkheid van de operateur voor de narcose, van diens schouders is genomen en de nieuwe hulpzuster bij de narcose haar eigen verantwoordelijkheid heeft gekregen ten opzichte van de anaesthesist. Deze taakafbakening met eigen verantwoordelijkheid zaI niet overal even eenvoudig zijn ISl te definieren, maar zaI zeker wel de moeiMtja te waard zijn. ~
^'''
^o:-
BELEGGERS lees BEURS MEMO'S gratis
proeinummer
AS - POSTBUS 72 - ULFT
15e CURSUS SOCIALE GENEESKUNDE Georganiseerd door het Nederlands Praeventieve Geneeskunde te Leiden.
Instituut
voor
Omvattend: BASISCURSUS (13 September 1965 t/m 14 januari 1966). A-opleiding van de door de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst erkende opieiding in de Sociale Geneeskunde. Inhoud; Colleges en practica gericht op: organisatie van de gezondheidszorg, zorg voor gezondheidbeinvloedende milieufactoren, epidemiologic, demografie, statistiek, sociale en gedragswetenschappen in de gezondheidszorg.
Natuurlijk dokter, U kunt rustig weggaan, want een ieder kan per telefoon horen, wanneer U terugkomt of wie er voor U waarneemt. Laat G R A E T Z op U w TELEFOON passen... en de boodschappen aannemen.
VERVOLGCURSUSSEN a. Algemene Gezondheidszorg (20 januari 1966—eind juni 1966). (Erkenning in voorbereiding.) b. Bedrijfsgeneeskunde (17 januari 1966—eind September 1966). B-opleitUng van de door de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst erkende opieiding in de Sociale Geneeskunde. c. Jeugdgezondheidszorg (17 januari 1966—eind juni 1966). B-opleiding van de door de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst erkende opieiding in de Sociale Geneeskunde. Inhoud: Toegespitst op de diverse takken van Sociale Geneeskunde en de kennis van de basiscursus bekend veronderstellend.
In verband met de organisatie van practica en stages worden aanmeldingen liefst voor 1 augustus 1965 ingewacht.
Alle telefoontjes worden met Uw eigen stem be-
Voor aanmelding en/of inlichtingen wende men zich tot het Hoofd van de Afdeling Voorlichting van het Nederlands Instituut voor Praeventieve Geneeskundej Wassenaarseweg 56, Leiden, telefoon 01710-50940 t/m 50944.
of mededelingen op Uw bandrecorder of dikteer-
antwoord en . . . als U w i l t . . . kunnen ook vragen apparaat worden vastgelegd.
hoe laat is het nu? Een tijd, dat iedereen al slaapt of is het zondagmiddag? Het doet er niet toel U kunt ons NU bereiken. GRAETZ past ook op onze telefoon.
Geschenken kosten geld
Probeert U maari U w weekbladen k u n t u p o r t v r i j zenden aan
010-13.49.15*
„ROODE KRUISTIJDSCHRIFTENDIENST DEN H A A C
Mwm. Y
N.V. ROTTERDAMSE TELECOMMUNICATIEMAATSCHAPPIJ
DELFTSESTRAAT
17 -
ROTTERDAM
In de dertiger jaren bereidde ORGANON reeds leverextract
na de bevindingen van Blottner en Murphy - ruw
••t'Y- V:•-:=* -.^l^
Met het voortschrijden van de wetensehap werden nieuwe fabrikage-methoden gevonden. Dank zij verbeterde bereidingsprocede's verkreeg men het vergezuiverde leverpreparaat
PERNAEMON FORTE dat sinds tientallen jaren een ongekende reputatie geniet. ror^anonl in
1 ml bevat 10 mircogram vitamine B,2
„De Cruquiushoeve": UNIEKE W O O N G E M E E N S C H A P voor EPILEPSIEPATIENTEN in de HAARLEMMERMEER Kosten 25 miljoen gulden, eerste fase in 1966 gereed Onder het toeziend oog van enkele tientallen genodigden heeft het 7-jarig zoontje Wander van Dr. A. M. Lorentz de Haas, geneesheer-directeur van het epilepsiecentrum „Meer en Bosch" te Heemstede, woensdag 9 juni met vaardige hand de ,,eerste" steen gelegd van ,,De Cruquiushoeve", een nieuw imponerend object van de Christelijke Vereeniging voor de verpleging van lijders aan de epilepsie te Haarlem, dat sinds vorig jaar eveneens te Heemstede in aanbouw is. Aan de officiele gebeurtenis ging een persconferentie vooraf, waarop diverse mededelingen over de nieuwe woongemeenschap voor epilepsie-patienten werden gedaan. Mr. H. Beuker Andreae, voorzitter van de ,,Christelijke Vereeniging voor de verpleging van lijders aan de epilepsie" verwelkomde de in groten getale aanwezige persmensen en vertelde onder meer, dat de ,,Cruquiushoeve" (een iewat misleidende naam voor een gebouwencomplex op een terrein in de Haarlemmermeerpolder van vijftig hectare) vijf-en-twintig miljoen gulden zai kosten. Dr. A. M. Lorentz de Haas hield een toespraak over de medische grondslag van het Cruqius-project als
woongemeenschap voor langdurig verpleegden. Na een summiere uiteenzetting te hebben gegeven over epilepsie deelde hij mede, dat het totaal epilepsiepatienten in Nederland naar schatting 80.000 bedraagt, van wie ongeveer 60.000 tussen de aanvallen door volkomen normaal zijn. Vier- tot vijfduizend zullen, aldus Dr. Lorentz de Haas, wegens min of meer ernstige permanente persoonlijkheidsveranderingen langdurig of blijvend verpleegd moeten worden in een inrichting voor epilepsiepatienten, een psychiatrische inrichting of een inrichting voor zwakzinnigen. Tussen laatstgenoemden en de geheel normalen is er een groep van patienten met een hersenbeschadiging in verschillende gradatie, die aanpassingsstoornissen in de maatschappij tot gevolg kan hebben. Dr. Lorentz de Haas concludeerde dat: 1. er veel lijders aan epilepsie zijn; 2. verreweg de meesten normaal geintegreerd zijn in het maatschappelijk leven, 3. er een sterk geschakeerde probleemgroep is, die bijzondere medischsociale zorg en revalidatiemaatregelen behoeft en dat 4. voor ongeveer 5 procent van alle lijders aan epilepsie langdurige of blijvende verpleging noodzakelijk is. Voor deze laatste groep patienten wordt de Cru^ H * * "
"'.vl;.. -f'i Een der zes paviljoens die random het centrum van de Cruquiushoeve gebouwd zullen worden. Ze kunnen ieder 48 patienten herbergen, verdeeld in vier groepen van twaalf. 485
quiushoeve voornamelijk gebouwd. Op het epilepsiecentrum ,,Meer en Bosch" bevinden zich thans verschillendsoortige patienten. In de eerste plaats diegenen, die behoren tot de grote groep van de buiten hun aanvallen geheel normalen. ZiJ zijn er voor observatie, diagnose en behandeling. Verder ziJn er de langdurig verpieegden, die ten dele gerevalideerd kunnen worden en een plaats in de maatschappij gaan innemen, terwiji een deel van de langdurig verpieegden geinterneerd moet blijven. De vereniging heeft
„M££R EN BOSCH" en „DE MACHT VAN HET KLEINE" Het epilepsie-centrum „Meer en Bosch" te Heemstede, uitgaande van de Christelijke Vereeniging van Lljders aan de Epilepsia, in 1882 begonnen als verpleeginrichting voor enkele epileptische patienten, kreeg na de ingebruikneming van de Koningin Emma Kliniek ruim 30 jaar geleden naast de verpleging als doelstelling diagnostiek en behandeling op ruime schaal. Niet lang na de kliniek kwam de school voor kinderen die langdurig geobserveerd of verpleegd worden tot stand. In 1957 volgde de sociale werkplaats voor maatschappelijke revalidatie van degenen die de schoolleeftijd te boven waren. De laboratoria verveelvoudigden zich. Naast het klinisch-chemisch laboratorium en de electroencephalographische en rontgenologische afdeling voor de diagnostiek kwamen het anatomisch laboratorium en het biochemisch laboratorium voor het onderzoek naar de oorzaken van de epilepsie, weike wetenschappelijke research bovendien ook in het electroencephalographisch laboratorium wordt bedreven. De staf van medische specialisten werd aanmerkelijk groter en er kwam een afdeling voor psychologisch onderzoek. Het aantal consultatiebureaus, in den lande verspreid, verdubbelde zich in enkele jaren tijds en het aantal maatschappelijk werkers aan de consultatiebureaus verbonden en ook van de inrichting zelf breidde zich uit. Gezegd kan worden, dat ,,Meer en Bosch" — een van de twee of drie grootste inrichtingen ter wereld voor behandeling en verpleging van epilepsie-patienten — wat veelzijdigheid en mogelijkheden betreft, als epilepsiecentrum de eerste plaats inneemt. De bouw van het Cruquiuscomplex zai een verdere stap betekenen op weg naar uitbreiding en vervolmaking van „Meer en Bosch". Morele en materiele steun vioeit de vereniging toe uit de actieve en welhaast unieke organisatie „De macht van het kleine", opgericht in 1893 als ,,Halve Stuivers"-vereniging en thans uitgegroeid tot een charitatief lichaam met circa 300.000 leden, over het gehele land verspreid, die ten behoeve van het epilepsiecentrum ,,Meer en Bosch" ieder jaarlijks een bedrag afstaan. 486
ook een inrichting te Haarlem in gebruik; hier bevinden zich uitsluitend langdurig verpieegden. De Cruquiushoeve is bestemd om alle patienten uit Haarlem (waar de gebouwen oud zijn) en een deel van de patienten van ,,Meer en Bosch" over te nemen. Hiermee zullen tweederde van de 540 beschikbare plaatsen bezet zijn. HUISELIJKE OMGEVING Ligt bij de langdurig verpieegden in ,,Meer en Bosch" het accent aan de zijde van de revalidatie, in ,,De Cruquiushoeve" zaI het zwaartepunt op de blijvende patienten liggen. Waar het juist deze mensen zijn, aldus de geneesheer-directeur van ,,Meer en Bosch", die zoveel moeten ontberen: het leven in de vrije wereld, een eigen gezinsverband, is de centrale idee bij het ontwerpen van ,,De Cruquiushoeve" geweest een zo normaal en huiselijk mogelijke omgeving voor hen te scheppen. Ongeveer in het midden van het bebouwde terrein komen rondom een brink: een kerk, ontspanningsgebouw, school en vijf groepen van vier aaneengesloten woningen, die elk plaats bieden aan zes patienten. In deze woningen komen de meest zelfstandigen, die daarin ieder een eigen slaapkamer zullen vinden. Bovendien bevat eike woning-groep drie vertrekken voor het toezichthoudend personeel. Dit is het centrum van het ,,dorp", waaromheen een krans ligt van zes paviljoens voor oudere kinderen en volwassenen en een kinderpaviljoen (48 patienten elk, verdeeld in vier groepen van twaalf). Het medisch centrum, waarvan Wander Lorentz de Haas de eerste steen legde, ligt lets meer excentrisch. Hier bevinden zich de onderzoekkamers en de kamers van doktoren en psycholoog, het klinisch laboratorium enzovoort. In acht kleine zijvleugels kunnen tachtig patienten worden geplaatst, die de meeste verpleging behoeven. Afzonderlijk is er een kleine psychiatrische afdeling. Het bebouwde oppervlak van het medisch centrum bedraagt 4500 vierkante meter; met de erbij behorende patio's neemt deze afdeling een oppervlak van 7500 vierkante meter in beslag. Aan de buitenzijde van het terrein zijn gelegen een sociale werkplaats, een zusterhuis en broederhuis, een achttal dienstwoningen, het keukengebouw en de portiersloge. Gehoopt wordt de eerste fase van de bouw op 1 oktober 1966 voltooid te hebben. Deze fase omvat de bouw van de zes paviljoens van 48 patienten, het medisch centrum, de sociale werkplaats, het keukengebouw, de portiersloge en de dienstwoningen. Het gehele project zaI op 1 november 1967 gereed moeten zijn. EFFICIENTE BOUW De hoofdtoegang van het Cruquisdorp komt aan de Spieringweg In Heemstede. Het gemotoriseerd verkeer wordt buiten de woongemeenschap gehouden, zodat een ongestoord voetgangersverkeer mogelijk is. Om de patienten zoveel mogelijk de idee van een eigen woongemeenschap te geven zullen bij de ,,dorpskern" enkele winkeltjes worden gebouwd, alsmede een postkantoortje. Er zullen zich ook een dames- en een herenkapper vestigen. Architect S. van
Woerden uit Soestdijk, die het ontwerp tijdens de persconferentie nader toelichtte, vertelde dat er naar gestreefd is de patienten in kleine zelfstandige eenheden onder te brengen, waarbij er voor gezorgd is een zo efficient mogelijke verpleging en verzorging te waarborgen. Ter aanvulling op hetgeen door Dr. Lorentz de Haas over de opzet van het Cruquiusproject was verteld, deelde hij voorts mede dat de kerk en het ontspanningsgebouw als een complex zijn ontworpen, waardoor de mogelijkheid ontstond een kleine kerk te maken, die bij bijzondere gelegenheden met een gedeelte van de zaal van het ontspanningsgebouw kan worden vergroot. Aan de oostzijde van de kerk komt een ommuurde hof waar banken geplaatst worden. Er komt een zevenklassige B.L.O.-school aan de zuidzijde van het plein, waarin ook ruimte is voor motorische therapie en handenarbeid. Het keuken-energiegebouw en de sociale werkplaats krijgen een eigen wegennet dat buiten de woongemeenschap ligt, maar dat toch ook weer onder controle staat van de portier. Het keuken-energiegebouw is zo gelegen, dat het door korte verbindingswegen verbonden is met de woongemeenschap. Twee treintjes, elk met drie wagentjes, zullen in twee ritten het hele dorp kunnen bedienen.
De sociale werkplaats is verdeeld in vier groepen, die bestaan uit twee werkruimten met een eigen sanitaire afdeling. In ledere werkruimte is plaats voor dertig patienten. De ligglng van de werkplaats is met opzet excentrisch gekozen om de patienten het gevoel te geven „naar hun werk te gaan". Zeer veel zorg wordt in de Cruquiushoeve besteed aan de groenvoorziening. BJoemen, heesters, struiken en bomen in gordels van veertig meter breed zullen ,,het dorp" een bijzonder fraaie aanblik geven. Tuinarchitect H. Warnau zai er voorts zorg voor dragen, dat er een sportterrein komt, een sier- en moestuin en fraaie gazons. Hoe hij de Cruquiushoeve ziet als over een aantal jaren de beplanting volgroeid is beschreef hij als volgt: ,,Teruglopend naar het woongebouw, nu langs de grote weg, ontdekken wij dat de grote gazons van de buitenring door groepjes kinderen hier en daar als speelterrein worden gebruikt. Men speelt hier gewoon langs de straat, zoals men immers ook langs de straat woont en zoals in wezen alles in dit complex heel ,,gewoon" is. Net zo gewoon als overal elders in ons biJ uitstek zo gewone Nederlandje."
Deze maquettefoto geeft een duidelijk beeld hoe de Cruquiushoeve er na de gereedkoming uit zaI zien. Geheel rechts de hoofdingang naar „het dorp" aan de Spieringweg, met links daarvan het zuster- en het broederhuis van zes-hoog en de acht dienstwoningen. Rechts van de hoofdingang wordt de sociale werkplaats gebouwd. Vrijwel in het midden van het gehele project van 25 hectare wordt het medisch centrum opgetrokken. Rechts er naast vindt men het keukengebouw en achter het medisch centrum de ,,dorpskern" met brink, kerk, ontspanningsgebouw en vijf woningcomplexjes. Rondom de kern komen zes paviljoens. 487
NIEUW LABORATORIUM-COMPLEX VAN T.N.O. Ter gelegenheid van de herdenking van het 25-jarig bestaan van de Voedingsorganisatie T.N.O. en de opening van het laboratoriumcomplex van het Centraal Instituut voor Voedingsonderzoek (C.I.V.O.) van het T.N.O., donderdag 10 juni jl. te Zeist, sprak de staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Dr. A. J. H. Bartels een rede uit, waarin hij uitweidde over de historie van de Voedingsorganisatie (met name in de oorlogstijd) en wees op de betekenis van de activiteiten van deze organisatle. Uit de oorlogsjaren is ons bijgebleven, dat de samenstelling van het voedselpakket tenminste zo belangrijk is als de absolute hoeveelheid, aldus dr. Bartels, die vervolgde: ,,En het zou goed zijn als we deze ervaring en onze huidige kennis in steeds grotere mate beschikbaar stelden aan die landen waar nog steeds grote bevolkingsgroepen veelal een armelijk bestaan voeren. Het is dunkt me niet juist om — naar eigen maatstaf redenerend — te veronderstellen dat in die landen permanent honger wordt geleden, die door zending van voedselpakketten zou kunnen worden gestild. Ik ziet daarin slechts een opiossing in acute hongergevallen, zoals ook na de hongerwinter in ons land. Maar voor een duurzame bestrijding van de gezondheid ondermijnende voeding, is voorlichting inzake de samenstelling van het voedselpakket van het grootste belang. En ik hoop dat de wetenschap die hier wordt opgedaan dan ook tevens dienstbaar kan worden gemaakt aan de landen die zich in een situatie bevinden die we zelf aan den lijve hebben ondervonden en tijdens de bezettingsjaren en een eeuw geleden toen de gezondheid van grote groepen van onze eigen bevolking werd ondermijnd niet alleen door voedingstekort maar door gebrek aan kennis inzake voedingskwaliteit. OVERVOEDING Slechts tegen de achtergrond van deze plicht jegens de ontwikkelingslanden durf ik thans de aandacht te vestigen op het feit dat door de westerse landen bedacht moot worden hoezeer ook in de welvaartsstaat de gezondheid ondermijnd kan worden door onjuiste voeding, veelal in de vorm van overvoeding. De inkomstenstijging heeft in ons land geleid tot verschuivingen van de verbruikscijfers der voedingsmiddelen. Het is zeker in deze kring voldoende bekend, dat het gebruik van vet en suiker is gestegen, terwiji het gebruik van melk is teruggelopen. Dit zijn geen feiten om zich uit een oogpunt van volksgezondheid te verheugen, al wordt de verminderde opneming van melkeiwit gecompenseerd door toegenomen gebruik van viees, kaas en eieren. De huidige reclamemethoden 488
zijn er niet op gericht een sober gebruik te bevorderen van voedingsmiddelen die voor een ieder bereikbaar en ruimschoots aanwezig zijn. Dat een teveel schadelijk is voor de gezondheid wist Hippocrates reeds toen hij zeide: ,,Veel ziekten ontstaan door gebrek, maar niet minder en veel gevaarlijker door overvloed." HULPSTOFFEN De staatssecretaris kwam vervolgens terug op de activiteiten der Voedingsorganisatie T.N.O., die hij tegen de geschetste achtergronden van grote betekenis noemde. Gelukkig is de Voedingsorganisatie gegroeid niet alleen tot een besloten centrum van wetenschap, aldus Dr. Bartels, doch ook tot een instelling, die aan de opiossing van vele vraagstukken bijdraagt door een hechte samenwerking met tal van groepen en instellingen op wetenschappelijk, maatschappelljk en industrieel terrein. Een aangelegenheid, die bij het speurwerk in toenemende mate aandacht zai vragen, wilde hij niet onvermeld laten: de toevoeging van hulpstoffen aan levensmiddelen, begonnen met conserveermiddelen is sedertdien uitgebreid met kleurstoffen en allerlei geuren smaakstoffen. De heer Bartels vond, dat grote waakzaamheid geboden is bij het opsporen en beoordelen van de toelaatbaarheid van deze chemische hulpstoffen. Het is een gevolg van de huidige schier onuitputtelijke wetenschappelijke mogelijkheden, toepasbaar in de moderne levensmiddelenindustrie, dat thans chemische hulpstoffen ook als geur- en smaakstoffen benut worden waar In vroeger eeuwen een geurige en smakelijke maaltijd bereld werd met toepassing van kruiden, spijsolie, specerijen en aroma's, waarvan de mogelijkheden voor een deskundige keukenmeester ongetwijfeld evenzeer onuitputtelijk zijn, zo zei de staatssecretaris. Over het nieuwe laboratoriumcomplex zei Dr. Bartels tenslotte: ,,Als laatste van de onder de Voedingsorganisatie ressorterende instituten heeft thans ook het Centraal Instituut voor Voedingsonderzoek een gebouw gekregen, dat wat inrichting en outillage betreft alle mogelijkheden biedt tot een onbekrompen ontplooiing van het werk. Na de gebrekkige en verspreide, zeer beperkte huisvesting, weike het instituut tot nog toe gekend heeft en waarin nochtans zulk belangrijk werk verricht kon worden, moge dit gebouw aan alien die hier mogen werken, nieuwe arbeidsvreugde geven bij het vervullen van hun zo belangrijke taak".
UITSPRAAK CENTRAAL MEDISCH TUCHTCOLLEGE Berisping wegens onverantwoord betoog in een televisieuitzending, dat de artsenstand in een itwaad daglicht stelde en het vertrouwen in deze stand ondermljnde
Het Centraal Medisch Tuchtcollege te 's-Gravenhage (Prof. Mr. G. J. Wiarda piv. voorzitter; Dr. B. K. Boom, Dr. A. H. M. J. G. Sluyters, H. H. Santman en Dr. J. Obbink leden-geneeskundigen; in tegenwoordigheid van Mr. G. J. Blok, piv.-secretaris) heeft op 23 februari 1965 de navolgende beslissing gegeven inzake: A, Geneeskundig Inspecteur van de Volksgezondheid te X, klager, tegen B, arts te Y, over wie is geklaagd; Het Centraal Medisch Tuchtcollege; Gezien de stukken; Gehoord de klager, en de persoon over wie geklaagd is, beiden bijgestaan door hun raadslieden, ter zitting van 23 februari 1965; Ovenwegende dat klager zich bij klaagschrift van 12 juni 1964 heeft gewend tot het College van Medisch Tuchtrecht in eerste aanleg te Amsterdam met een klacht, zakelijk hierop neerkomende, dat de persoon over wie geklaagd is zich schuldig maakte aan handelingen, die het vertrouwen in de stand der geneeskundigen ondermijnen, op de volgende gronden: I. verweerder heeft op in een televisie-uitzending, gewijd aan het ziekenfondswezen, en in een persconferentie te Z. tegenover zeer vele kijkersluisteraars en lezers, onder meer betoogd: A. dat hij bewust tegenover de ziekenfondsen zijn diagnose aanpast aan de genees- en/of verbandmiddelen die hij wenst voor te schrijven maar die op de juiste diagnose niet te verkrijgen zouden zijn; B. dat duizendvoudig door artsen, huisartsen en specialisten, de diagnose wordt aangepast aan de medicamenten, dat zij met de diagnose de hand lichten en valsheid in geschrifte plegen; C. dat, wegens overbelasting van de artsen ten gevolge van het ziekenfondssysteem, de werkelijk zieke patient in vele gevallen juist datgene, waarvoor hij zijn dokter nodig heeft: een tijdige behandeling, niet krijgt; D. dat in de ziekenhuizen 50 procent van de mensen ten onrechte opgenomen is omdat- (a) de mensen niet de minste geldelijke rem hebben om in het ziekenhuis te gaan liggen en (b) de zeer onvoldoende honorering van de specialisten voor het poliklinische werk de specialisten ertoe brengt de patienten In de ziekenhuizen op te nemen, waar de honorering wel niet hoog, maar althans draaglijk is; E. dat de ziekenfondsen — die hij op zeer denigrerende wijze dwangverzekeringen noemt — de patienten niet de geneesmiddelen, die zij nodig hebben, verschaffen en dat het systeem van verplichte verzekering de moraal van de artsen ondermijnt;
dat voormeld College bij een op 5 oktober 1964 ge-
dateerde beslissing, waarvan aan klager op 17 oktober 1964 mededeling is gedaan, de klachten heeft afgewezen, de eerste klacht omdat de aan de persoon over wie geklaagd is verweten uitlatingen niet geschikt en bedoeld waren om bij zieken of anderen, die artsenhulp zoeken, het vertrouwen in de stand der geneeskundigen te ondermijnen en de verontrusting en verontwaardiging, daardoor veroorzaakt, niet bij patienten, maar bij artsen en ziekenfondsbestuurders is gewekt, en de tweede klacht, omdat de feiten, waarop deze betrekking heeft, niet bewezen werden geacht; dat klager bij een op 16 november 1964 en mitsdien tijdig ingekomen schriftuur tegen deze beslissing in hoger beroep is gekomen; Overwegende dat het Centraal Medisch Tuchtcollege zich met de beslissing, waarvan beroep, niet kan verenigen en deze derhalve zai vernietigen; Overwegende ten aanzien van de eerste klacht: dat de persoon over wie is geklaagd heeft erkend zich in een televisie-uitzending op en In een persconferentie te Z. op te hebben uitgelaten als in de klacht sub I A t/m E gesteld, zij het dat hij daaraan toevoegde, dat door de sterk verkorte wijze waarop het door hem gezegde is uitgezonden en in het bijzonder doordat het kader, waarin de uitgezonden uitlatingen waren gedaan, is weggelaten, de uitzending een vertrokken beeld gaf van hetgeen gezegd en bedoeld is; dat de te laste gelegde feiten eveneens worden bewezen door de door klager als produkties overgelegde fotokopie van het artikel bracht een merkwaardige t.v.-uitzending over Ziekenfondsen" in ,, " en een fotokopie van een artikel in ,, "; dat de door de persoon, over wie geklaagd is, gebezigde uitlatingen de artsenstand in een kwaad daglicht hebben gesteld en het vertrouwen in deze stand hebben ondermijnd, terwiji de verontrusting en verontwaardiging, weike zij hebben verwekt, niet alleen bij artsen en ziekenfondsbestuurders is ontstaan, maar stellig ook bij patienten en anderen, die artsenhulp zoeken, In het bijzonder door hetgeen wordt gezegd over de invloed van de wijze van beloning van de arts op de keuze tussen de poliklinische en de klinische behandeling; dat trouwens geen aanleiding bestaat bij de in artikel I van de Medische Tuchtwet genoemde handelingen, die het vertrouwen in de stand der geneeskundigen ondermijnen, alleen te denken aan de verontrusting, die door zodanige handelingen kan ontstaan bij zieken en anderen, die artsenhulp behoeven; dat de gedane uitlatingen door haar eenzijdig en overdreven karakter te afkeurenswaardiger zijn, door489
dat zij niet werden gedaan in een beperkte kring van vakgenoten, die, h o e z e e r d a a r d o o r g e k w e t s t , tenminste zouden hebben begrepen, dat de persoon over wie geklaagd is hiermede bedoelde kritiek te oefenen op bepaalde ook hun bekende, zij liet wellicht anders beoordeelde, aspecten van het ziekenfondswezen, maar tegenover het gehele door televisle en pers bestreken publiek, waarvan sieclits weinigen de uitlatlngen van de persoon, over wie geklaagd is, kunnen hebben begrepen zoals hij deze heeft bedoeld; Overwegende ten aanzien van de tweede klacht: Overwegende ten aanzien van de op te leggen maatregel: dat klager wegens de ernst van de te laste gelegde feiten aan het College heeft verzocht de zaak ter verdere behandeling over te dragen aan het Gerechtshof te Amsterdam; dat echter, in hoe ernstige mate de persoon over wie geklaagd is ook heeft gefaald, het College als verzachtende omstandigheden in aanmerking wil nemen, dat hij als gevolg van de ook naar de overtuiging van het College bijzonder moeilijke omstandigheden, waarin hij bij de uitoefening van zijn steeds meer op de behandeling van patienten gerichte praktijk kwam te verkeren, doordat de ziekenfondstarieven niet waren aangepast aan de behandeling, die hij voor deze patienten nodig achtte en toepaste, en d o o r d e jarenlang vergeefse strijd door hem op dit punt gestreden met
alle daaruit voortvloeiende conflict-situaties, in een gemoedstoestand is geraakt, die hem de juiste verhoudingen uit het oog heeft doen verliezen, en voorts dat hij gemeend heeft met zijn kritiek, in hoe onverantwoorde vorm ook gegoten, het algemeen belang te dienen, doch zich daarbij onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de gevaren, weike aan het gebruik maken van de media van televisle en pers zijn verbonden voor hem, die aan dat gebruik niet is g e w e n d ; Overwegende dat het College van mening is, dat deze beslissing met het oog op haar belang v o o r bekendmaking in aanmerking komt met uitzondering evenwel van hetgeen is overwogen t.a.v. de tweede klacht; Rechtdoende in hoger beroep: Vernietigt de beslissing van het College van Medisch Tuchtrecht in eerste aanleg te Amsterdam van 5 oktober 1964, waarvan beroep; Verklaart beide klachten gegrond; Legt aan de persoon over wie geklaagd is terzake de maatregel op van berisping; Beveelt bekendmaking van deze beslissing door plaatsing in de ,,Verslagen en Mededelingen betreffende de V o l k s g e z o n d h e i d " en door toezending van een afschrift aan de redacties van het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, Medisch Contact en de Nederlandse Jurisprudentie, zulks na schrapping in de bekendmaking van hetgeen ten aanzien van de tweede klacht is overwogen.
Vorige maand is de Nederlandse Centrals Organisatie voor Toegepast-Wetenschappelijk Onderzoek (TNO) verhuisd van Koningskade 12 naar het nieuwe gebouw aan de Juliana van Stolberglaan, hoek Koningin Marialaan te 's-Gravenhage. Behalve het TNO is in dit fraaie complex ook het hoofdkantoor gevestigd van de Organisatie voor Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek (ZWO). In het nieuwe gebouw hebben de bureaus van het Hoofdkantoor TNO: Centrale Organisatie, Nijverheidsorganisatie, Voedingsorganisatie, Rijksverdedigingsorganisatie, Gezondheidsorganisatie en de Nationale Raad voor Landbouwkundig Onderzoek huisvesting gevonden. Het herbergt voorts de Geneeskundige Dienst TNO, de afdeling in- en externa betrekkingen TNO, de afdeling Bewerking Waarnemingsuitkomsten, de Economisch-Technische Afdeling en de afdeling Documentatie van de Octrooiafdeling, alle eveneens van het TNO.
490
WET ZIEKENHUISTARIEVEN IN WERKING GETREDEN Op 1 juni jl. is de nieuwe wet ziekenhuistarieven in werking getreden. De Sticiiting Centraal Orgaan Ziekenhuistarieven is in verband hiermee in het leven geroepen, teneinde uitvoering te geven aan de nieuwe wet. Bij gelegenheid van de eerste officiele vergadering van deze Stichting, op 11 juni jl., heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid Dr. A. J. H. Bartels, een rede uitgesproken, waarin hij in de eerste plaats zijn verheugenis uitte over het van kracht worden van de nieuwe wet. De heer Bartels memoreerde dat aan de totstandkoming van de wet ziekenhuistarieven langdurig overleg is voorafgegaan, zowel met de maatschappelijke organisaties als met de Staten-Generaal. De staatssecretarls zei er grote betekennis aan te hechten, dat het Centraal Orgaan Ziekenhuistarieven tot stand is gekomen, weliswaar na overleg met het departement, maar uit vrije wil van de betrokken maatschappelijke instituties. Immers, het streven binnen de behartiging van de volksgezondheidszorg — die, aldus de staatssecretarls, zo'n pluriform karakter draagt — is erop gericht de maatschappelijke instituties zo goed als mogelijk is te doen delen in het dragen van de verantwoordelijkheid voor deze behartiging. Dr. Bartels vervolgde: ,,De wijze waarop dit in de Wet Ziekenhuistarieven zijn vorm heeft gevonden zou wel eens een goed voorbeeld blijken om verder op door te bouwen. Van betekenis is daarbij ook dat naast de betrokken maatschappelijke instituties onafhankelijk deskundigen medeverantwoordelijkheid dragen door hun lidmaatschap van het bestuur. Met dit felt alsmede met de personen die zich bereid verklaarden als onafhankelijk deskundigen zitting te nemen, zijn de minister en ik bijzonder gelukkig. Uit de gedachtenwisseling met het parlement is gebleken, dat er ook in de Staten-Generaal grote betekenis wordt toegekend aan de wijze, waarop de uitvoering van de Wet Ziekenhuistarieven door middel van het Centraal Orgaan Ziekenhuistarieven zich zai voltrekken." De staatssecretarls zei deze zaak eveneens met de grootste belangstelling te zullen volgen. Uit het contact, dat er tot nu toe geweest is tussen het departement en het bureau van de stichting is gebleken, dat er ook het departement alles aan gelegen is om zoveel mogelijk tot een bevredigende uitvoering van de wet te geraken, waarbij het centraal orgaan zich ten voile zaI kunnen ontplooien. ,,U weet echter," aldus Dr. Bartels, ,,dat de wet in zeker opzicht hierbij nog een beperkte mogelijkheid biedt omdat zij zich alleen inlaat met de tarieven van de ziekenhuizen; psychiatrische inrichtingen en verpleeginrichtingen bijvoorbeeld vallen buiten de werking van de wet. In het licht van de ontwikkeling van het sociale zekerheidsbeleid, waarbij de heer Bartels vooral aan zware geneeskundige risico's dacht, is het echter niet ondenkbaar, aldus spreker, dat eerlang de tarieven van de psychiatrische In-
richtingen en de verpleeginrichtingen ook onder de werking van de Wet Ziekenhuistarieven zouden vallen. Dr. Bartels wees er nog op, (hetgeen ook in de Memorie van Antwoord aan de Eerste Kamer is meegedeeld) dat, wanneer het tot een dergelijke uitbrelding zaI komen, hiervoor uiteraard ook met het Centraal Orgaan Ziekenhuistarieven overleg wordt gepleegd. Hier aangeland wilde de staatssecretarls niet nalaten van zijn kant nog eens het grote belang te onderstrepen, dat ook de Regering ziet in het totstandkomen van een natlonaal ziekenhuisinstituut en het op een andere wijze dan tot dusver, benaderen van het vraagstuk van de ziekenhuisbouw, waarover de laatste maanden publiekelijk nogal opmerkelijke geluiden worden vernomen, aldus de heer Bartels. Hij zei hierover: ,,Ook aan deze problematiek wordt in gezamenlijk overleg met de maatschappelijke organen, alle aandacht geschonken, waarbij wel blijkt dat de ziekenhuisproblematiek groot, ingewikkeld en zeer complex is. Slechts met Inschakeling van alle deskundige krachten, waarover wij kunnen beschikken en vele wetenschappelijke disciplines, zullen wij in staat zijn het complexe vraagstuk grondig aan te pakken. En het is daarom ook dat wij met vreugde hebben kennisgenomen van het streven van de maatschappelijke organisaties om te komen tot de vorming van een eigen brainstrust op dit terrein. Ik hoop dat daardoor in belangrijke mate zaI worden bijgedragen tot het treffen van die maatregelen — waarbij ik ook speciaal het ziekenhuisinstituut op het oog heb — waaromtrent onze maatschappij met toenemende aandrang vraagt. SAMENWERKING BELANGRIJK Terugkerend tot de Stichting Centraal Orgaan Ziekenhuistarieven zei Dr. Bartels: ,,lk mag wel zeggen, dat het een voorwaarde voor het succes van de werkzaamheden Is dat een goede samenwerking zaI ontstaan zowel met de Ziekenfondsraad als met het ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid. Ik heb de samenwerking met opzet in deze volgorde genoemd, omdat, zoals u weet, in de constructie van onze ziekenfondswetgeving de Ziekenfondsraad mede een belangrijke rol speelt bIj de Ziekenhuistarieven. Spreker zei ook de samenwerking binnen het bestuur van de grootste betekenis te achten, evenals binnen de besturen van de maatschappelijke instituties". ,,De betekenis van de wet is om meer dan een reden een bijzondere. Zoals reeds gezegd, wachten de maatschappelijke organisaties, zowel van de kant van het ziekenhuiswezen als van de kant van het ziekenfondswezen en de ziektekostenverzekeraars, als ook het parlement en de regering met grote belangstelling de ontwikkeling af. De minister en ik benadrukken echter gaarne dat wij deze ontwikkeling met veel vertrou491
wen, dank zij uw arbeid tegemoetzien en zouden u willen uitnodigen de moeilijke en verantwoordelijke taak aan te vatten, weike voor u uit deze wet voortvloeit, zulks onder het uitstpreken van de wens tot veel succes in het belang van het Nederlandse v o l k " . Met deze woorden besloot Dr. Battels zijn toespraak. INSPELEN De voorzitter van de Stichting Centraal Orgaan Ziekenhuistarieven Drs. J. W. de Rous reageerde in een korte toespraak op de rede van Dr. Bartels. Hij vond, in aanmerking genomen hoezeer in andere Ianden de totstandkoming van Ziekenhuistarieven een probleem vormt, dat in Nederland voor dit vraagstuk een bevredigende opiossing is gevonden. Ik ben en/an overtuigd dat de praktijk het bewijs hiervan zai leveren, aldus Drs. De Rous. Het zou van weinig realisme getuigen, zo vervolgde hij, indien wij ervan uitgingen dat met het inwerkingtreden van het Centraal Orgaan alle problemen in een klap zouden zijn opgelost. De in het Centraal Orgaan samenwerkende organisaties zulien op elkaar ingespeeld moeten raken, elkaars taal moeten leren verstaan en elkaars moeilijkheden leren begrijpen. Hierbij is van essentiele betekenis dat het beginsel waarop de samenwerking tot stand gekomen is gezond is en bij alle partijen de oprechte wil leeft dit samenwerken goed te doen verlopen. Ik kan u de verzekering geven dat de sfeer waarin wij tot dusverre met elkaar hebben gesproken mij optimistisch doet zijn over het resultaat. De heer De Rous hoopte, dat wanneer in de loop der tijd op de Stichting een beroep zaI worden gedaan zijn bemoeingen ook uit te strekken tot de tarieven der psychiatrische- en verpleeginrichtingen, tegen die tijd zoveel nuttige ervaring zaI zijn opgedaan, dat op dit beroep zonder enige reserve in positieve zin gereageerd zai kunnen worden.
De Stichting Centraal Orgaan Ziekenhuitarieven w o r d t gevormd o.a. door de Ziekenhuisorganisaties, de Ziekenfondsorganisaties en de Organisaties van Ziektekostenverzekeraars, alsmede de Sociale Verzekeringsbank. Het bestuur van de Stichting Centraal Orgaan Z i e kenhuistarieven bestaat uit 23 leden met inbegrip van 3 onafhankelijke deskundlgen. Als zodanig zijn benoemd de oud-minister van Econ. Zaken, Drs. J. W. de Rous, die tot voorzitter is aangewezen en de heren Dr. B. Pruijt en Rrof. Dr. W. J. van de Woestijne, die als vice-voorzitters zullen fungeren. Van de twintig overige bestuursleden zijn er tien aangewezen door de Stichting Het Nederlandse Ziekenhuiswezen en de Vereniging van Katholieke Ziekenhuizen; negen door de verschillende organisaties van ziekenfondsen en ziektekosten-verzekeraars en een door de Sociale Verzekerings Bank. Het Bureau van de Stichting is gevestigd op het adres Nieuwe Parklaan 25 te 's-Gravenhage; tot directeur is benoemd Drs. D. J. Wagner.
492
UNIVERSITAIRE BERICHTEN Rromoties R. Kupperman te Utrecht promoveerde aan de rijksuniversiteit aldaar tot doctor in de geneeskunde op een proefschrift: Het dynamisch gelijkstroompotentiaal verschil in de cochlea (Summating potential.) Rrom o t o r w a s Rrof. Dr. P. G. Gerlings. ]. L. Chaillet te Utrecht promoveerde aan de rijksuniversiteit aldaar tot doctor in de geneeskunde op een proefschrift: Cineradiography of cardiac valves in man. Promotor was Prof. R. L. J. van Ruyven. E. W. Kuijpers te Zwolle promoveerde aan de rijksuniversiteit te Utrecht tot doctor in de geneeskunde op een proefschrift: Bence Jones eiwitten; een immunologisch onderzoek. Promoter was Rrof. Dr. K. C. Winkler. J. Boomgaard te Amsterdam promoveerde aan de universiteit aldaar tot doctor in de geneeskunde op een proefschrift: Urokinase, een onderzoek naar de uitscheiding en functie. Promoter was Prof. Dr. J. J. van Loghem. O. Kluft te Amsterdam promoveerde aan de universiteit aldaar tot doctor in de geneeskunde op een proefschrift: Hyperbaric oxygen in experimental cancer in mice. Promotor was Prof. Dr. I. Boerema. J. Felderhof te Utrecht promoveerde tot doctor in de geneeskunde aan de rijksuniversiteit aldaar, op een proefschrift: Achalasie van de cardia. Promotor was Rrof. Dr. J. F. Nuboer. R. J. J. L. Knipscheer te Eindhoven promoveerde tot doctor in de geneeskunde aan de katholieke universiteit te Nijmegen op een proefschrift: Megaloblastaire anaemie in de zwangerschap.
Toekomstmuziek? Onder de titel ,.Toekomstmuziek" wordt in het juninummer van het Tijdschrift voor Heilgymnastiek, Massage en Physiotechniek gereageerd op het in Medisch Contact van 21 mei I.I. verschenen artikel ,,De arts en het paramedische beroep". Daarin wezen wij op het advies, dat de Centrale Raad voor de Volksgezondheid heeft uitgebracht met betrekking tot de paramedische beroepen. Daarin stelde deze Raad dat het In prIncipe de taak Is van de arts, dat deze naast het stellen van de diagnose en het geven van de Indlcatie tevens aangeeft, weike behandelingsmethode de heilgymnast dient te volgen. Daaraan voegde de Raad toe dat dit in de praktijk helaas niet altijd opgaat, daar de arts in het algemeen, bepaalde specialisten uitgezonderd, nIet voldoende op de hoogte is van de fysiotherapie om deze behandelingsmethode aan te geven. HIerdoor draagt de heilgymnast-masseur — in het afgekondigde besluit ,,fysiotherapeut" geheten — een grotere verantwoordelljkheid dan nodig zou zijn als de arts tijdens diens opielding meer inzlcht zou hebben verworven in de mogelijkheden van het w/erk van de fysiotherapeut. Wij schreven naar aanleiding van deze opvatting bij de Centrale Raad voor de Volksgezondheid, dat het wenselijk zou zijn als enige colleges tijdens de opielding voor het artsexamen zouden worden gegeven door competente fyslotherapeuten, weIke colleges dan verplicht zouden moeten worden gesteld voor de a.s. arts. Het bovenvermelde tijdschrift reageert daarop aldus: Wij kunnen deze gedachtengang van harte toejulchen. Momenteel is het immers zo, dat de arts in opielding slechts gedurende zijn stages in centra en ziekenhuizen kennis maakt met het werk van de fysiotherapeut, weIke kennismaking een min of meer toevallige is. Heeft deze kennismaking een meer nadrukkelljk karakter dan nog is deze vaak zeer eenzijdig, daar men dan slechts een facet of een paar facetten van het werk van de fysiotherapeut medemaakt. Om na het behalen van het artsdiploma een verantwoord gebruik te maken van de mogelijkheden der fysiotherapie is deze min of meer passief opgedane kennis niet voldoende en is een actieve voorlichting in de vorm van colleges de aangewezen weg. Een betere kennis van de arts op dit gebied zou niet alleen de verhouding tussen arts en fysiotherapeut ten goede komen, doch bovendlen zouden veel patienten, die nu verstoken blljven van een fysiotherapeutlsche behandeling door onbekendheid van de arts met deze materie, in behandeling komen, hetgeen uitelndelijk de patient ten goede zou komen. Het Is hartverwarmend om In een medisch tijdschrift een redactioneel artikel te mogen lezen van een dergelijke strekking, een artikel, waaruit wij graag de laatste zin geheel citeren: ,,Door een verstandig
samenspel en kennisnemen van elkanders werkterreln moet er toch een goede mogelijkheld bestaan belde partljen nader tot elkaar te brengen, onder erkenning van elkanders specifieke deskundigheld en mogelijkheden, met het door belde partijen nagestreefde doel voor ogen: de optimale behandeling van de patient."
DISCUSSIE OVER VERZEKERING EN MEDISCHE ETHIEK Het wljze hoofdartikel in M.C. Nr. 16 wekt bij mij enig commentaar op. Immers ter verklaring der Ingeslopen discrlmlnatie beperke men zlch niet tot de praktijken der verzekerlngen, maar zoeke men naar de oorzaken In eigen kring. Is de huisarts van heden niet al te gemakkelijk met het afgeven van verwijsbriefjes achteraf en zelfs op telefonisch verzoek? Ik gaf er noolt een af tenzlj na de patient gezien en onderzocht te hebben en wanneer Ik het verzoek om het briefje overbodig vond, zegde ik zulks aan de patient en vermeldde het in de aan de specialist gerichte brief. Slechts bij ongevallen, die reeds het zlekenhuis berelkten gaf ik achteraf, wanneer nodig, een verwijsbrlefje af. Ook het samenspel tussen specialist en huisarts kan discriminatle beperken om maar te verwijzen naar. In het artikel genoemde voorbeelden van dikke enkel en oorpljn; na te hebben vastgesteld, dat er geen fractuur aanwezig was en aan het oor niets bijzonders, had de specialist zijn belangstelling moeten staken en de patient terugverwijzen naar de huisarts. Met het Amerikaanse voorbeeld kan ik mlj volkomen verenigen. Het zai de verzekeringsmaatschappijen grote kosten sparen en gelegenheid geven tot premieverlaging, vooral ook door de tairijke opnamen voor normale bevallingen, die even goed thuls kunnen geschieden, waarblj dan echter de kosten voor eigen rekening komen. Ik kan dit schrijven omdat Ik, nu rustend zijnde, het voorrecht heb gehad ruim veertig jaar een grote praktijk te hebben ultgeoefend zonder dat van discrlmlnatie sprake was, terwiji ik nu met lede ogen zie wat zich In mljn vroeger praktijkgebied en omtrek afspeelt. Grave, 26 aprll 1965. A. J. M. Kanters, rustend arts Wij willen er op wijzen dat noch door het ziekenfonds noch door de partlculiere verzekerlngen voor normale bevallingen In het zlekenhuis kosten worden vergoed. — Red. M.C.
Van de zijde van de ,,Cursus Zlekenhuisbeleid" werden wij er op attent gemaakt, dat in M.C. No. 20 een wat te gecomprlmeerde vorm werd gebruikt bij het aangeven van de organlsaties, weIke de betreffende cursus in handen hebben. Medegedeeld zij dan, dat de organisatle van deze cursus geschledt door het Dr. Veeger Instituut te Nijmegen (zoals kortheldshalve reeds vermeld), het Economisch Instituut Tllburg te Tilburg en het Seminarlum voor Praktische Gezondheidszorg te Utrecht.
493
Basiscursus sociale geneeskunde De zevende basiscursus sociale geneeskunde en gezondheidsleer vanwege het Dr. Veeger-lnstituut te Nijmegen zai worden gehouden van 6 tot en met 17 September a.s., vervolgens op eike dinsdag (uitgezonderd 28 december 1965 en 22 februari 1966) en tenslotte van 2 tot en met 13 mei 1966, steeds van 10-13 en van 14-17 uur. Het doel der cursus is aan artsen, die een sociaal-geneeskundlge functie verv^ulien of ambieren, te bieden uitbreiding van hun feitelijke kennis, inzicht in de problemen en vooral de methoden van basis-wetenschappen als epidemiologie, sociologie en statistica en gelegenheid tot het zelf bestuderen, vooral met behulp van literatuur, en in discussie brengen van bepaalde onderwerpen. Aan het einde van de cursus — weike onder algemene leiding staat van Prof. Dr. A. Mertens — zaI een certificaat worden uitgereikt en door de Stichting tot Opieiding in de Sociale Geneeskunde een ,,verklarlng A " aan degenen, die naar het oordeel van de docenten de cursus met voldoende vrucht hebben gevolgd, beoordeeld o.m. naar deelneming aan de cursus en de kwaliteit van het referaat. Artsen, die deze cursus — inschrijfgeld f 300,—
MC
PERSONALIA
Nieuwe leden: P. van Arkel, Schiefbaanstraat 1, Den Haag. K. J. M. Assmann, Neerstraat 183, Den Bosch. Jhr. W. C. A. Beelaerts van Blokland, Rubenslaan 51, Utrecht. D. van Bekkum, Jansdam 3 bis A., Utrecht. Mej. T. C. van den Berg, Deventerstraat 40, Apeldoorn. J. van Beunk, Heussensstraat 72, Haarlem. J. Bloot, Zeeweg 62, Katwijk aan Zee. J. C. H. Boumans, Engelenkampstraat 8, Sittard. J. van Bruggen, Nijiandspark 3, Roden. R. H. de Bruyckere, Isabellaland 1790, 's-Gravenhage. J. C. Butter, Schelmeroord 14-16, Rotterdam. J. Bijieveld, Burg. Haefkensstraat 13, Houten (U.) K. H. Dekhuljzen, St. Annastraat 111, Nijmegen. A. A. J. Ferket, Ivliddachtenstraat 185, Nijmegen. Dr. S. H. Fuchs, Herenweg 85, Egmond-Binnen. Dr. R. A. Geerdink, van Eljsingalaan 125, Utrecht. Chr. J. A. Gloudemans, Aert van Nesstraat 2, Veghel. Tj. K. Havlnga, D r H. J. A. M. Schaepmanstraat 14, Hoogkerk. A. Th. IVI. Hendrix, Prinsestraat 11, Enschede. A. S. Hoekstra, Emmaweg 1, Maarssen. ). Hofman, Badstraat 3, Utrecht. L. Oh. den Hollander, Ten Hovestraat 34, 's-Gravenhage. A. Hoogerwerf, G. S. van Ruwiellaan 56, Breukelen. A. Hutten, Stokliorstlaan 76, Enschede. H. S. Joosten, Mariotteplein 1, Amsterdam. J. G. Ivl. Keet, Koepoortweg 14, Hoorn. J. W. Kooiman, ijsbaanpad, Stelger 2, Amsterdam, Zuid II. A. Kreuzen, Toermalljniaan 3, Utrecht. F. H. Kuipers, Rijksweg M. 118, Geleen. Mevrouw R. Leenstra-Rijpkema, Jan van Brakellaan 3, Castricum. Mevrouw F. J. Laning-Boersema, Plantsoenstraat 11, Den Helder.
494
willen volgen wordt verzocht zich zo spoedig mogelijk, in elk geval voor 10 augustus aan te melden bij Drs. W. Neefs, Instituut voor Sociale Geneeskunde, St. Annastraat 270 te Nijmegen. Nadere qeqevens zullen dan worden toegezonden. Subsidie-aanvragen T . N . O . Het secretariaat van de Gezondheidsorganisatie T.N.O. brengt onder de aandacht van belanghebbenden, dat subsidie-aanvragen voor in het jaar 1966 te verrichten toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek op het gebied van de volksgezondheid kunnen worden ingediend tot uiterlijk 1 September 1965. Aanvraagformulieren voor het subsidiejaar 1966 zijn verkrijgbaar bij het secretariaat van de Gezondheidsorganisatie T.N.O., Postbus 297, 's-Gravenhage.
Redactie Medisch Contact Het bestuur van Medisch Contact heeft de heer R. Waalkens met ingang van 1 juni I.I. benoemd tot redacteur van Medisch Contact; de heer Waalkens treedt in de plaats van de assistent-redacteur de heer C. Beerepoot, aan wie op zijn verzoek ontslag is verleend.
J. Langevoord, Hooigracht 51, Leiden. Dr. A. M. Leeman, Lindenlaan 10, Zeist. Th. van Lookeren, Stokroosstraat 51, 's-Gravenhage. A. W. A. de Looze, Duitse Kampweg 21, Wolfheze. J. B. Luiken, Arnhemseweg 38, Zevenaar. P. Luning, Klikspaanweg 40, Leiden. Mejuffrouw E. A. L. Maartense, Duinlaan 137, 's-Gravenhage. S. H. Oosterwal, Oudwijkerlaan 14 bis, Utrecht. S. G. Oostingh, Rembr. van Rijnstraat 187, Groningen. G. Th. van de Poei, Schimmelpennincklaan 33, Utrecht. P. E. R. Rtiemrex, Leiielaan 29, Oegstgeest. F. Roelfsema, Statlonsweg 12, Appingedam. W. L. van Rossum, Ds Jongeneelstraat 5, Heerlen. Th. A. Ruys, van Vollenhovenplein 61, Leiden. Dr. A. P. M. Rutten, Schout Kellenerstraat 256, Roermond. F. H. Salden, Bosflat 72, Vuurtorenplein, Noordwijk. Mevrouw J. M. Sollewijn Gelpke-Manders, Laan van Oud Poelgeest 46, Oegstgeest. J. A. J. Stevens, Javastraat 132, Nijmegen. P. C. van Tricht, Jac. van Lennepkade 11, Amsterdam-W. H. H. A. M. Verdeijen, Rentmeesterlaan 24, Nijmegen. Th. J. M. Verhelst, Heidebloemstraat 147, Nijmegen. A. J. Verhoeven, Justus van Effenstraat 17, Utrecht. H. M. Vingerhoets, Batavierenweg 24, Nijmegen. W. A. van Walt van Praag, Postbus 247, Utrecht. J. R. Wielinga, 1e Const. Huygensstraat 69^ Amsterdam-W. Overleden: Dr. M r H. de Boer, Wassenaar. A. D. H. Coops, Jac. Catslaan 51, Amersfoort. G. L Engel, Pr. Margrietplantsoen 20, Bussum. N. Faber, Nicolaistraat 17, 's-Gravenhage. Dr. K. P. Groot, Wernerlaan 30, Hilversum. D. W. L. Hoekstra, Rijksstraatweg 380, Heiloo. N. van der Horst, Merkendal 8, Arnhem. H. P. de Jong, Gostburg. A. J. Kettler, Statenslngel 39, Gouda. Chr. van der Linden, van Strijsingel 466, Dordrecht.
VAN HET CENTRAAL BESTUUR L.A.D.
NOTULEN LEDENVERGADERING L.A.D. 10. Bestuursmededelingen onder meer inzake: a.
Opieiding
sociaal-geneeskundigen
De voorzitter wil dit punt voor zijn rekening nemen, nu niet ais voorzitter van de L.A.D., maar als haar vertegenwoordiger in het bestuur van de Stichting Opieiding Sooiaal-Geneeskundigen. Daarin zitten vier afgevaardigden van de Maatschappij, te weten een van het H.B. en een van elk der centrals besturen. Hij wil de vergadering op de hoogte stellen van de ontwikkeling sinds november 1963. Op dat ogenblik waren in de tak arbeids- en bedrijfsgeneeskunde ingeschreven 189 sociaal-geneeskundigen; er zijn er in de loop van dit jaar 35 bijgekomen, zodat er nu 224 ingeschreven zijn. In de tak jeugdgezondheidszorg waren dat er vorig jaar 218 en op het ogenblik zijn het er 278. In totaal zijn dus in het register ingeschreven 502. Bij deze inschrijvingen treden ook beroepszaken op. Tot nu toe zijn er 34 beroepszaken geweest, waarvan 24 confornn het advies van de S.G.R.C. werden afgewezen, 9 beroepszaken werden gegrond verklaard en 1 is terug verwezen voor nader onderzoek van nieuwe gegevens. Men kan dus wel zeggen dat de overgangsregelingen op het ogenblik bevredigend werken. Spreker kan ten aanzien van de bedrijfsgeneeskunde vertellen dat inmiddels een aantal niet volledig industriele bedrijven erkend is voor de opieiding van 2 Jaar scholing in de praktijk. Tot nog toe konden alleen de industriele bedrijven erkend worden, maar dit is nu ook het geval met de R.G.D. en de P.T.T. als bedrijven, die veal administratief en soortgelijk werk hebben, maar daarnaast toch nog voldoende industrieel bedrijf zijn om een aankomend sociaal-geneeskundige op dat gebied de nodige scholing in de bedrijfsgeneeskunde te kunnen geven, dit uiteraard onder supervisie van de bedrijfsgeneeskundige chefs van deze diensten. Het is verheugend dat deze opiossing tot stand gekomen is en het daardoor mogelijk is op veel bredere basis de sociale geneeskunde in deze sector toe te passen. Hij wijst er op dat de opieiding bestaat uit de cursus A en daarna B, die zowel theorie als stages omvat en daarna nog 2 jaar scholing in de praktijk in de tak, waarin men werkt, zulks onder supervisie van deskundigen, aangewezen door de Stichting O.S.G. Deze scholing in de praktijk vormt geen probleem als men die door kan maken In het bedrijf, waar men werkt, maar er zijn bedrijven, waarin iemand alleen staat en dan kan de scholing plaats vinden onder supervisie van een door de Stichting aangewezen deskundige. Voor de supervisie zijn regels opgesteld, die gepubliceerd zijn door' de S.G.R.C. In Medisch Contact. Dezelfde regels gelden ook voor diensten met meer bedrijfsartsen, waarvan echter de leider niet een erkend sociaal-geneeskundige is en dan wordt een deskundige van buiten aangewezen. Het is duidelijk dat dit laatste wel eens tot moeilijkheden aanleiding kan geven; de arts, die er zit, is er niet altijd gelukkig mee, maar ook de bedrijfsleiding apprecieert het lang niet altijd. Tot nu toe is het echter steeds gelukt een opiossing te vinden, waarmede alle betrokkenen het eens konden zijn. Het is van belang dat dit goed loopt ook in verband met het College van Bijstand en Advies in de bedrijfsgeneeskunde, aangezien dit de aanstelling van bedrijfsartsen moet goedkeuren en de erkenning moet adviseren aan de minister. Ook dit College wenst dat de toekomstige bedrijfsartsen goed zijn opgeleid. Als zij zijn ingeschreven in het register, neemt men zonder meer aan dat
Het hierbij
gepubliceerde
deel van de no-
tulen van de op 28 november den
ledenvergadehng
Vereniging
1964 gehou-
van de
van Arisen
in
Landelijke
Dienstverband
sluit aan op het in het voorgaande
nummer
van MC — no. 23/1965, biz. 479 — bliceerde
begin
gepu-
daarvan.
dit het geval is. Er zijn gevallen dat personen, die niet ingeschreven zijn, toch aan de wettelijke eisen voldoen, maar men streeft naar een zoveel mogelijk uniforme opieiding. Voor de erkenning van een dienst wordt vereist een bepaald aantal bedrijfsartsen in verhouding tot het aantal werknemers. Men rekent van 2500 tot 3000 werknemers per arts, maar er zijn kleinere bedrijven, die toch een bedrijfsarts moeten hebben en wel vanaf 750 werknemers. Men vindt dan vaak de praktische opiossing van een combinatie met andere bedrijven of in een combinatie van bedrijfsarts en huisarts. Er bestaat dus de mogelijkheid dat de aanstelling wordt goedgekeurd door het College, doch dat het bedrijf nog niet erkend kan worden voor scholing in de praktijk. De ervaring leert dat de bedrijven de bedrijfsartsen, die nog niet opgeleid zijn, alsnog de B-cursus laten volgen, hetgeen in Nijmegen ook mogelijk is in een onderbroken en langer gespreide cursus. Ook ten aanzien van de jeugdgezondheidszorg ontwikkelt zich de opieiding gestadig verder. Er is een aantal diensten goedgekeurd voor het verlenen van stages en voor scholing in de praktijk. Jammer genoeg is na een goed bekiante applicatie-cursus de thans komende B-cursus maar matig bezet en dat zou een gevaar voor de opieiding kunnen betekenen; deze zaak is in onderzoek, maar men weet nog niet hoe het zai gaan. Spreker kan verder mededelen dat voor de tak verzekeringsgeneeskunde de eisen zijn vastgesteld. Er kon nog niemand worden ingeschreven, aangezien, er nog geen overgangsbepalingen waren. Het opstellen daarvan was niet zo gemakkelijk omdat er heel wat instanties waren, die daarin moeten adviseren en medewerken. Juist dezer dagen is een concept-overgangsregeling door de adviserende instanties aan de Stichting O.S.G. toegestuurd en het bestuur zaI het in de decembervergadering behandelen. Het laat zich aanzien dat de overgangsbepalingen begin volgend jaar kunnen worden gepubliceerd. Vanaf dat ogenblik kunnen gegadigden zich melden bij de S.G.R.C. voor inschrijving. Er is al een cursus geweest, die het midden houdt tussen een B- en een applicatiecursus, in samenwerking van het N.I.P.G., het Dr. Veeger Instituut en het sociaal-geneeskundig instituut van Prof. Hornstra, die gevolgd is voor het grootste deel door reeds werkzame verzekeringsartsen, die het prettig vonden op dit gebied lets meer te weten te komen. De bedoeling is om het volgend jaar een B-cursus in te stellen. Voor de vierde tak, de algemene gezondheidszorg, zijn 495
de eisen nog niet vastgesteld, maar wel is men van mening dat die tak er moet komen. Er is een voorstel van de ANVSG, die nnen ten daze als de wetenschappeiijke vereniging moet beschouwen, dat uitgegaan is naar de Stichting en dat in discussie is. Ook de naam van deze tak staat nog niet vast, maar waarschijniijk is dat iiet zai worden de algemene gezondheidszorg. Spreker herinnert eraan dat hij het vorig jaar heeft verteld dat er plannen vi^aren tot een reorganisatie van de erkenning en registratie van sociaal-geneeskundigen in analogie aan de opzet van het Centraal College voor de erkenning en registratie van medische specialisten. Er is daarvoor ingesteld een studiecommissie uit de Stichting, waarin vertegenw/oordigd zijn de Maatschappij, de ANVSG, de hoogleraren en de overheid, alsmede de S.G.R.C. Deze studiecommissie heeft een rapport opgesteld dat dezer dagen zaI worden aangeboden aan het bestuur van de Stichting, dat er zich over zaI beraden en het dan zaI toesturen aan de hoofdbesturen van de Maatschappij en de ANVSG. Het zaI een wel wat langer durend project zijn, want uiteindelijk moet de nieuwe regeling worden neergelegd in statuten en reglementen van de Maatschappij. Spreker heeft hiermede een overzicht gegeven van de gang van zaken, die naar hij hoopt ook verder in goede banen zaI verlopen en hij verklaart zich bereid om op eventueie vragen te antwoorden. Friedhof heeft als erkende niet-volledig geindustrialiseerde bedrijven horen noemen de R.G.D. en de P.T.T., maar hij heeft horen verluiden dat ook de N.S. erkend zijn. De voorzitter antwoordt dat dit inderdaad het geval is, maar het vraagstuk is daar minder groot geweest, aangezien de N.S. toch een duidelijk industrieel bedrijf is, zij het ook met een administratieve kant. V. d. Houwen merkt op dat de applicatiecursus verzekeringsgeneeskunde nog niet afgelopen is, want dat is pas half december het geval. De voorzitter is dankbaar voor deze correctie. Zijn bedoeling is geweest er op te duiden dat het volgend jaar een echte B-cursus begint. De ondervoorzitter dankt de voorzitter van de Stichting O.S.G. hartelijk voor zijn uiteenzetting. b. Activiteiten
assistent-geneeskundigen
De voorzitter geeft voor dit punt het woord aan collega Landsman, voorzitter van de Landelijke Vereniging van Assistent-Geneeskundigen en adviserend lid van het centraal bestuur. Landsman merkt op dat het wederom met schroom is dat nu voor de tweede keer, dat is het derde jaar na de oprichting van deze categorale afdeling van de L.A.D., het woord gevoerd mag worden voor deze ledenvergadering. Het vorig jaar is dit gedaan door collega Van Londen, die inmiddels specialist is geworden en naar de andere zijde (zoals men dat noemt) is overgegaan. Hij stelt dit om aan te duiden dat het probleem waarmede de L.V.A.G., meer dan een andere vereniging, te kampen heeft is de korte duur van de bestuursfunctie in het Dagelijks Bestuur en in de belangrijkste commlssies. In feite kan men hoogstens twee jaar een bestuursfunctie vervullen, want inmiddels is men of wel specialist geworden of te oud om nog aan het werk van de vereniging deel te nemen. Door sommigen is dit een punt van kritiek geweest en men heeft door kleine organisatorische veranderingen in de reglementen getracht het tekort aan continuiteit te bestrijden. Men heeft geprobeerd een opiossing te vinden door alle leden van het dagelijks bestuur, die nog actief
496
werken aan plannen en in ieder geval de voorzitter en secretaris als senioren-leden in de nieuwe besturen op te nemen en ten tweede in het laatste jaar van het zittende bestuur het komende Dagelijks Bestuur al te benoemen en aan de bestuursvergaderingen te laten deelnemen, zodat het ingewerkt kan worden in de problemen. Dank zij de soepelheid van het centraal bestuur van de L.A.D. kon dit op korte termijn in de reglementen worden gewijzigd. In het afgelopen jaar zijn twee beiangrijke werkstukken tot stand gebracht. Het eerste is het rapport Opieiding en een aanvullende enquete over de opieiding. Men weet dat voor assistent-geneeskundigen in opieiding een van de belangrijkste problemen is de kwaliteit van de opieiding, die hen geboden wordt in verband met de van hen verwachte prestatie en tegenprestatie. Door een grote commissie, die een brede spreiding had over de specialismen en ook landelijk breed was opgezet, is een rapport gemaakt, dat uiteraard het eerst gericht is aan het Centraal College als wetgevend lichaam. Dit heeft verzocht om dit rapport nog niet aan de openbaarheid prijs te geven, hetgeen de reden is dat men er nog geen kennis van heeft kunnen nemen in Medisch Contact. In dit rapport zijn voornamelijk beschreven de twee soorten problematiek, die men in de opieiding tegenkomt. In de eerste plaats als acute problematiek de zeer merkwaardige verscheidenheid in kwaliteit van de opieiding zoals die in de klinieken is waar te nemen. Een tweede deel van de acute problematiek is het opvangen van de moeilijkheden, die op korte termijn te verwachten zijn wegens een tijdelijk tekort aan assistent-geneeskundigen. Men kan zich indenken dat als getracht wordt dit tekort op te lossen door de nu aanwezige assistent-geneesheren wat harder te laten werken en bijvoorbeeld langere polikliniekuren te laten doen, dit voor de kwaliteit van de opieiding niet erg gunstig is. Verder wordt in het rapport besproken de problematiek op de lange termijn; men wil graag komen tot een goede samenspraak met het Centraal College en, voor de verschillende specialismen, ook met de concilia van de wetenschappeiijke verenigingen. Het is de vereniging dit jaar heel goed gegaan, want haar mocht de eer te beurt vallen om in het Centraal College het rapport te komen bespreken. De voorzitter van het Centraal College vergeleek de ontvangst van de delegatie met die van een buitenlands vorst, aangezien hier een ontvangst plaats had door, zoals hij het noemde, beide Kamers van de Staten-Generaal, aangezien ook vertegenwoordigers van de S.R.C. aanwezig waren. De bespreking verliep prettig, er was een licht aftasten van de kwaliteit van de delegatie en men ging naar huis met de belofte dat dit contact nog verder gecontinueerd zou worden. Verder is in eerste lezing klaar gekomen een rapport over de rechtspositie en de arbeidsovereenkomst van assistentgeneeskundigen. Men dacht aanvankelijk dat men al een heel eind was als men zijn eigen belangen naar voren bracht, maar het bleek dat de belangen van de assistent-geneeskundigen direct gelieerd zijn met de belangen van de in het ziekenhuis werkzame specialisten. Men stootte in veel ziekenhuizen op de situatie dat de contracten van de specialisten nog in het beginstadium van de ontwikkeling waren. Een verdere moeilijkheid was dat de plaats van het Centraal College als degene, die een opieiding al of niet kan goedkeuren, moeilijk neer te schrijven was in een contract tussen assistent-geneeskundige en ziekenhuisbestuur. De eerste lezing van dit rapport is met veel interesse in het centraal bestuur van de L.A.D. besproken en de vereniging maakt zich nu op in tweede lezing een meer definitief rapport op te stellen, dat hopelijk ook geschikt zaI zijn voor publikatie. Aan dit rapport zal dan een soort modelcontract worden toegevoegd. Het is duidelijk dat in de merkwaardige driehoeksverhouding, waarin de assistent-geneeskundige zich bevindt.
dit contract zowel besproken moet worden met de verenigingen als met het overkoepelend orgaan van de ziekenhuisorganisaties en de L.S.V., L.A.D. en Centraal College. Dit maakt het werk niet eenvoudiger maar wel zeer interessant. Aangezien ook dit rapport nog niet gepubliceerd is, wil spreker er niet in details op ingaan. maar hij wil hier wel een geval uit de praktijk noemen, dat aangeeft weike moeilljkheden er zijn. Het gaat om een aantal assistenten, ergens in een kliniek, die aangenomen zijn door de professor aan een universiteit, ook door de universiteit worden betaald, die zich vanaf het eerste moment dat zij meenden in de universitaire opieiding te zijn gekomen, geplaatst zien in een nietuniversitair ziekenhuis, zelfs een ziekenhuis met een arts allout regeling en toegevoegd zijn aan een specialist, die niet de hoogleraar is. Men kan zeggen dat dit geen probleem voor de assistenten is, maar het wordt dit wel als men bedenkt dat dit een begin kan zijn van discriminatie in de opieiding, omdat men hierdoor assistenten, die het in het universitaire centrum niet zo goed doen, kan detacheren naar een buitenpraktijk. Een tweede voorbeeld van moeilijkheden is het afsplitsen van de super- of subspecialismen, waardoor het voorkomt, dat bijvoorbeeld de assistent in opieiding in de chirurgie praktisch geen urologie meer te doen krijgt. Als een dergelijke situatie ter ore komt van de visitatiecommissie en deze maatregelen heeft beraamd om aan dit tekort tegemoet te komen door het invoeren van een stage urologie, kan de assistent-geneeskundige al lang zijn termijn hebben volgemaakt en is deze dus onvoldoende opgeleid. Spreker wil graag deze inleiding beeindigen met in het openbaar hier namens de categorale vereniging te bedanken voor de duidelijk merkbare steun, die zij van het centraal bestuur van de L.A.D. heeft mogen ondervinden. De voorzitter is spreker dankbaar voor de duidelijke wijze, waarop hij de zeker boeiende problematiek van deze erkende groep van de L.A.D. naar voren heeft gebracht. Voor zover de L.A.D. ermede te maken heeft, wordt gaarne steun verleend aan deze junior-collegae. Er ligt echter nog een hele problematiek buiten de gezichtskring van de L.A.D. en spreker is daarom blij dat ook leden van de L.S.V. en vertegenwoordigers uit de ziekenhuiswereld hier mede hebben geluisterd. Hij wil aannemen dat de gehele opieiding er niet zo somber uitziet als uit de aangehaalde incidentele voorbeelden zou blijken. Hij wil de L.V.A.G. veel succes wensen bij haar pogingen om voor de assistent-geneeskundigen een goede opieiding en een goede positie te kunnen verkrijgen. 11. Rondvraag Van Maarsseveen heeft in de vorige ledenvergadering een vraag gesteld naar leiding van de vergoeding van reis- en verblijfkosten en door Van Leeuwen is toen gezegd dat hij daarmee bezig was. Spreker wil vragen of er lets aan gedaan is of dat men nog altljd op de lage autovergoeding is aangewezen. Ten tweede wil hij weten of er lets naders te vertellen is over de salariering van die groep arts-ambtenaren voor wie een specialistenopleiding wordt verlangd. Van Leeuwen antwoordt dat de autokostenvergoeding door de overheid nog steeds in beschouwing is. Men heeft er zich dezerzijds ook niet erg mee bemoeid omdat het een kwestie is voor de vakverenigingen in het Georganiseerd Overleg. Hij wil wel nog eens trachten uit te leggen dat een artsenauto lets anders is dan bijvoorbeeld een ingenieursauto. Ten aanzien van de tweede vraag weet spreker alleen dat men getracht heeft om de moeilijkheden incidenteel op te lossen, maar misschien is het mogelijk om ten deze nog met de desbetreffende afdeling van Binnenlandse Zaken in contact te komen.
Nadat In 't Veld nog een waarschuwend woord heeft laten horen over de gevolgde salarieringspolitiek, zulks in verband met de opmerking van Van Maarsseveen, stelt Kluytmans dat er toch van uitgegaan wordt dat de activitelten van de vereniging voor de leden ook nut zullen hebben. Op basis van de rapporten van de salariscommissie, zijn er regelmatige richtlijnen voor salarissen van artsen in dienstverband uitgegeven en spreker wil vragen of het een punt van bespreking heeft uitgemaakt in het centraal bestuur om na te gaan wat het uiteindelijk nut is van het uitgeven van de richtlijnen en of er reden was om al of niet door middel van een enquete te trachten te weten te komen in hoeverre de artsen een salariering ontvangen, die overeenkomstig deze richtlijnen is of er in positieve of negatieve zin van afwijkt. Het gaat er dus om te weten te komen in hoeverre het grote werk dat door de commissie wordt verricht, ook effect heeft. De voorzitter antwoordt dat het niet eenvoudig is met enkele woorden dit effect aan te geven. Men weet nooit precies wat het resultaat van dergelijke richtlijnen is en men kan alleen oordelen over de gevallen, die hier ter kennis komen. Hij weet alleen dat vaak naar deze richtlijnen wordt geinformeerd. Hij zou willen zeggen dat artsen, die menen niet volgens de richtlijnen te worden gehonoreerd, altljd goed doen zich met het centraal bestuur in verbinding te stellen. Men kan dan eventueel voor hen contact opnemen of wel aantonen dat hun taxatie eventueel onjuist was, want het is heel wel mogelijk dat iemand, die in groep I thuishoort, meent dat hij in III thuishoort. Veel hangt af van de rechtspositie, de aard van het bedrijf, het werk dat de desbetreffende oollega doet. Kluytmans repliceert dat hij op deze kwestie attent werd gemaakt door een publikatie in Medisch Contact, waarin een lijst stond van academici werkend in het bedrijfsleven en waarvan de vergelijking van de inkomenscijfers ontzaggelijke verschillen opieverde. Hij dacht dat ditzelfde kon gelden als men de richtlijnen zou vergelijken met de werkelijkheid van de artsen in dienstverband. Van Leeuwen dacht dat de medict wat betreft de salariering toch wel een bijzondere groep vormen en men kan hen zeker niet vergelijken met andere groepen academici in het bedrijfsleven. Het bijzondere van de medici is dat hun salariering binnen betrekkelijk nauwe grenzen zit. De medici bereiken al vrij spoedig hun top, maar zij missen de grote uitloopmogelijkheden die andere groepen in het bedrijfsleven hebben. Hij dacht overigens wel te mogen zeggen dat in het algemeen de salariering niet ver afwijkt van de vorige richtlijnen. Het zou te ver voeren om er hier nader op in te gaan, maar spreker wil er graag met collega Kluytmans over spreken. De voorzitter wil dan nu de gewone rondvraag beeindigen en als gast in deze vergadering welkom heten zijn echtgenote, mevrouw Van Eek. Hij geeft nu het woord aan Van Leeuwen, die zegt dat hij zich meer thuis voelt als hij het moet hebben over salarissen en pensioenen, dan op het ogenblik nu hij moet beginnen met het droeve feit te constateren dat Van Eek binnenkort geen lid meer zai zijn van het centraal bestuur en ook het voorzitterschap niet meer zaI bekleden. De droefheid wordt echter getemperd door de wetenschap dat zijn gezin hem in de toekomst wat meer zaI zien. Tevens is het een gelukkig feit, dat nu Van Eek door speciale banden aan de L.A.D. is gebonden en wel door de benoeming tot erelid. Het is moeilijk om uiteen te zetten wat Van Eek voor de L.A.D. heeft betekend. Het is in de vele jaren dat spreker hem heeft mogen meemaken wel duidelijk geworden met welk een grote voortvarendheid en energie en vooral met
497
inzet van de gehele persoonlijkheid alle zaken van de L.A.D. zijn aandacht hebben gehad en niet alieen de L.A.D. heeft daarvan geprofiteerd, want hij heeft ook voor de Maatschappij zelf veel betekend. Hat gaat niet om wat Van Eek gedaan heeft, maar vooral om de wijze waarop hij het gedaan heeft. Hij is een zeer krachtig leider geweest, heeft zeer wijze besluiten genomen, dikwijis na grondig overleg gesteund door het centraal bestuur, soms ook niet strokend met de eigen opvatting. Hij is ook een groot en goed raadgever geweest voor vele leden van de L.A.D. in hun persoonlijke moeilijkheden en ook daar heeft hij de voile inzet van zijn persoon gegeven. Spreker vervolgt: Ik weet dat U met Uw vrquw en kinderen en de talrijker wordende kleinklnderen een groot en innig samenlevend gezin vormt en Ik heb de idee dat dit U gemakkelljker maakt om van de L.A.D., die U altijd een beetje met een vaderlijk gemoed bent tegemoetgetreden, weg te gaan. Nu hebben wij van collega WeijI indertijd ook wel gehoord van de moeilijkheden van het grootvaderschap en wij hebben gemeend U te moeten helpen in deze moeilijkheden. U weet dat kinderen veel vragen en veel kieinkinderen zuilen beslist ook wel veel vragen en dikwijis dingen, waarover U niet geleerd hebt °m antwoord te geven. Wij hebben dus gemeend U daarin te moeten helpen en hebben daarom voor U besteld een encyclopedie, waarvan ik U hierbij het eerste deel wil overhandigen en de andere veertien delen worden U maandag thuis bezorgd; ik hoop tenminste dat U dit weekeinde het nog zonder deze encyclopedie kunt stellen. Wij wensen U nogmaals gelukkige uren thuis met zo van tijd tot tijd een uurtje doorbrengend met deze encyclopedie. (applaus). Van Eek antwoordt als volgt: U sta mij toe dat ik deze spreker direct beantwoord. Ik ben in de eerste plaats zeer getroffen door de hoogste onderscheiding, die de vereniging mij heeft willen toekennen en dat de ondervoorzitter mij zo vriendelijk heeft toegesproken. Hij heeft het echt mooi gemaakt en ik weet niet of ik het allemaal wel verdiend heb. Ik heb wel het gevoel dat Ik in deze jaren mij in het centraal bestuur veel vrienden heb gemaakt en dat dit in de rede van Van Leeuwen ook duidelijk tot uiting is gekomen. Dat U mij zo ophemelde, och ik geloof dat je als voorzitter verplicht bent om het goed te doen en dat ik de Indruk krijg, dat U het geslaagd vindt, ja, dat vind ik prettig. Dat U mij niet alieen de hoogste onderscheiding hebt gegeven, met zo een mooie toespraak, maar nu ook nog zo een schitterend cadeau, dat is ver boven hetgeen ik verwacht had dat vandaag zou kunnen gebeuren. Ik hoop dat ik alles wat mijn kieinkinderen zuilen vragen, nu ook zai kunnen beantwoorden. Gelukkig komen er nog veertien andere delen en ik denk dat ik nog wel een jaartje nodig zaI hebben om die te bestuderen. Ik wil U en de vereniging hartelijk danken voor dit bijzonder mooie. geschenk. (applaus). De voorzitter van de Maatschappij, collega Schalij: Ik zit al een hele tijd te popelen om lets tot U te mogen zeggen en ik ben dankbaar dat Ik als eerste uit de zaal van de bijzondere rondvraag gebruik mag maken. Het spreekt van zelf dat ik begin met U namens het hoofdbestuur van de K.N.M.G. van harte geluk te wensen — en dit dubbel onderstreep — met Uw benoeming tot erelid. Ik weet zeker dat ik namens alle hoofdbestuursleden spreek wanneer ik zeg dat deze onderscheiding van harte verdiend is. Degenen, die in het hoofdbestuur het genoegen hebben gehad met U samen te werken — ik spreek slechts van de ervaring van de laatste jaren, maar velen zijn mij hierin voorafgegaan — hebben van Uw inzichten en van de wijze, waarop U die naar voren wist te brengen, zeer veel profljt gehad. U zult de dag waarop U Uw werkzaamheden in de L.A.D. zult hebben vaarwel gezegd, denk ik, toch wel betreuren, maar ik geloof dat het
498
een wijs besluit is geweest om toch niet al te lang bestuursfuncties aan U te houden. Bij mljn rede in het congres In Enschede enige maanden geleden, heb Ik er even op gewezen dat er nog wel eens een keer, hier en daar, een onvoldoende begrip heerst bij de arisen ten opzlchte van de groep, die wij artsen in dienstverband noemen. Ik geloof dat het dank zij U is dat dit tekort aan begrip langzamerhand bezig Is te verdwijnen. U hebt in de jaren dat U voorzitter bent, bijzonder veel voor de „arts in groepsverband", laat ik het zo eens zeggen, bereikt. Ik geloof dat het werken in groepsverband, in teamverband, de laatste jaren belangrljk is toegenomen. De volksgezondheid — ik wil hier natuurlijk niets ten nadele van huisartsen en specialisten zeggen — is nu eenmaal in het algemeen onmogelijk zonder dat artsen in groepsverband, dus ook in dienstverband, erin samenwerken en elkaar in dat werk verstaan. Dat dit nu in toenemende mate het geval is, is Uw verdienste en niet alieen van U, maar van Uw gehele centraal bestuur. Ik wil U dan ook op dit moment daarvoor in het bijzonder huldlgen en dank zeggen, ook namens alien, die met U samengewerkt hebben. U hebt in Uw inleidende rede lets gezegd, waarop Ik even lets terug wil zeggen. Met belangstelling en verheugenis heb ik vernomen dat bij het hoofdbestuur de belangstelling voor de eigen rechtspositie van de L.A.D. groeiende is. Ik moge U er op wljzen dat het pas op volwassen leeftljd is dat het kind een eigen rechtspositie krijgt. Ik zou op dit moment niet heel veel meer tot U willen zeggen. Wij zuilen als hoofdbestuur, misschlen dat ik dat doe of mogelijk mijn opvolger, nog gelegenheid hebben om de dank van het hoofdbestuur nader te ulten. Ik moge U alieen op dit moment hartelijk gelukwensen met de U ten deel gevallen onderscheiding en U hartelijk dank zeggen voor wat U voor de Maatschappij gedaan hebt. (applaus). U neme het mij niet kwalijk dat ik nog een enkel woord richt tot Uw opvolger. Ik mag dan Van Leeuwen hartelijk gelukwensen met zijn benoeming tot voorzitter. Wij hebben de laatste tijd veel in commissies samengewerkt. U hebt in het Hoofdbestuur herhaaldelijk Van Eek vervangen en wij weten In het hoofdbestuur wat wij aan U hebben. Van Eek heeft het heel juist gezegd en ik wil ook persoonlijk het centraal bestuur van de L.A.D. en de gehele vereniging hartelijk gelukwensen met Uw benoeming. Ik ben ervan overtuigd en ik hoop niet alieen, maar ik verwacht ook dat het hoofdbestuur en de L.A.D. bijzonder veel van Uw gaven zuilen mogen ontvangen. (applaus). Van Eek: Mijnheer de voorzitter van de Maatschappij, mag ik U namens mij zelf en namens de president elect hartelijk danken voor de buitengewoon waarderende woorden. Er komt inderdaad misschien nog een andere gelegenheid om nog lets meer te zeggen. Van Belen, voorzitter van de L.S.V.: Mijnheer de voorzitter, U zei zo even dat er een heleboel dingen waren, die U niet verwacht had en ik heb toen tegen mijn buurman gezegd: hij liegt alsof het gedrukt staat! U zult in ieder geval wel verwacht hebben dat Frese of ik hier nu kwam, want dat is nu eenmaal gebruikelijk. Die Maatschappij van ons is een vreemde zaak. Op een gegeven moment treden de vier voorzitters de een na de ander op. Het zijn een stelletje hoogzangers, geen nachtegalen, maar achter elkaar zingen ze Ieder hun lied. Ik wil niet zeggen, dat hetgeen Ik nu ga zeggen, niet gemeend is; het Is integendeel van harte gemeend. Nu U kenbaar hebt gemaakt dat U af zult treden en nu U erelid bent geworden van de L.A.D., nu moet ik toch even terugdenken aan een periode voor mljn tijd. Daar weet Ik niet zo heel veel van af, in die zin tenminste dat ik er niet direct bij betrokken was; ik zat namelijk al wel in het cen-
traal bestuur van de L.S.V. en als zodanig weet ik er weer wel wat van af. In die eerste periode, toen waren er in de L.S.V de L.H.V. en de L.A.D. voorzitters, waarvan het merkwaardige is, dat ze alle drie erelid zijn geworden van hun vereniging. Het is toen een stormachtige periode geweest en men kan zeggen dat die drie musketiers in die tijd flink aan de gang waren. U hiebt liet het langst van deze drie weten uit te houden. Of dit samenhangt met Uw persoonlijke activiteiten weet ik niet en ik wil dit verband tot Uw persoon ook niet leggen, maar ik kan wel zeggen dat in de latere periode, toen ik zelf nauw contact met U heb gehad, ik U heb leren waarderen als een rustig man met een weloverwogen oordeel. Er zijn en er waren tussen de L.A.D. en de L.S.V. wel enige rivaliteiten. Als ik alleen maar denk aan het feit dat U altijd een wat lagere contributie hebt gehad en wij altijd aan de hoge kant liggen, dat U steeds lager Wilde en wij niet hoger wilden, dan kunt U zich wel voorstellen, dat er wel ergens punten waren, waarop verschil van mening was. Als ik ook denk aan het feit dat men U persoonlijk hebt zien kijken in de ledenlijst van de L.S.V. of er niet mensen bij waren, die hoorden bij de L.A.D. en men mij zei: pas op voor die Van Eek, want die pikt je alle leden af! dan is het duidelijk dat er wel enige rivaliteit was. Dat is ook wel begrijpelijk, want U hebt een aantal leden met een leeropdracht en U hebt ook een aantal leden met de opdracht om te leren en dat zijn allemaal specialisten of specialisten in de toekomst. Desondanks moet ik zeggen dat de samenwerking tussen de L.S.V. en de L.A.D., mede dank zij ook haar vriendelijke voorzitter, altijd bijzonder plezierig is geweest en dat betreft ook de verhouding tussen U en mij. Het komt wel eens voor dat ik 's avonds thuis kom en denk: wat heeft die „rotjongen" mij toch weer dwars gezeten! maar ten opzichte van U is dit beslist niet vaak gebeurd. Het ging altijd heel plezierig en de samenwerking kon altijd heel rustig en gemakkelijk gaan. Van Eek had belangstelling voor en inzicht in alle zaken, die de Maatschappij aangaan. Van Moppes zou best zijn zaken aan de kant kunnen zetten als het niet was om Van Eek, die in het hoofdbestuur en in het dagelijks bestuur er altijd blijk van geeft de notulen gelezen te hebben. Ik voel mij altijd wat onwennig als Van Eek er niet is, want dan is er iets niet helemaal in orde. Als hij wat later komt, dan vraagt de voorzitter ook altijd nog even of hij nog iets over de notulen heeft op te merken. Ik wil het hier niet te lang maken, maar wil nog opmerken dat wij U graag naast onze gelukwensen ook een cadeau wilden aanbieden. Nu had Frese deze taak op zich genomen, maar ik heb gehoord dat hij wegens een partus hier niet op tijd kon komen en hij heeft het geschenk bij zich. Maar wat in een goed vat zit, verzuurt niet. Ook ik acht het van het grootste belang dat de voorzitters van de maatschappelijke verenigingen goed contact met elkaar hebben, dat ze van elkaar horen en oak een wederwoord geven. Ik zou U willen gelukwensen met Uw erelidmaatschap en ik zou Uw vereniging willen gelukwensen met het feit, dat zij U tien jaar hebben gehad. U sta mij toe dat ik ook de nieuwe voorzitter even toespreek. Hem zou ik niet geluk willen wensen, want ik weet wat voor taak het is om zo een vereniging na zo een voorganger verder te leiden. Nu is het wel niet zo dat hij voor de leeuwen zai worden gegooid en indien wel, dan is hij toch niet de man, die zich van het grommen veel behoeft aan te trekken. Toch mean ik dat het voor hem een zware en grote taak zaI zijn, met name ook al omdat hij voort zaI zetten wat Van Eek al begonnen is. Er ligt een taak op zijn schouders, waarmede ik hem dus geen geluk wens, maar ik geloof wel dat hij er voldoening van zaI hebben. Wie ik wel wil gelukwensen, is Uw vereniging en Uw ledenvergade-
ring met de keus van deze voorzitter. Ik ken hem langer dan ik Van Eek ken, ik heb hem langer meegemaakt in het centraal bestuur van de L.S.V. en hij zat er als adviserend lid al langer in dan ik. Ik heb geleerd hem daar te waarderen en ik heb gezien wat een man als Van Leeuwen ook voor de L.S.V. kan betekenen. Ik ben ervan overtuigd dat Uw ledenvergadering een goede opvolger heeft gekozen en ik wens U toe dat hij nog vele jaren Uw voorzitter zaI zijn. De Pater, voorzitter van de plaatselijke afdeling Amsterdam van de L.A.D.: Mijnheer de voorzitter, als voorzitter van de plaatselijke vereniging wil ik U hier onze dank betuigen voor al datgene wat U hebt betekend juist voor onze plaatselijke vereniging. U hebt zelf in Uw woorden aan het begin van deze middag al gewaagd van de weemoed, die altijd bij het afscheid komt. Die weemoed leeft bij U en bij ons evenzeer. Het verschil is echter dat Uw weemoed van het afscheid zaI resulteren, in elk geval op een bepaald punt, in een grote winst, die ook al naar voren is gehaald door Van Leeuwen, omdat U meer tijd beschikbaar zult krijgen voor Uw gezin en als zodanig mag ik mevrouw Van Eek van harte gelukwensen. Ik weet, zij het niet helemaal uit eigen ervaring, dat U zich persoonlijk enorm hebt ingespannen voor de plaatselijke vereniging Amsterdam, dat U altijd bereid bent adviezen te geven en dat U altijd een trouwe bezoeker van de vergaderingen bent geweest, ook van de voorvergaderingen, die wij als bestuur hielden om ons daar met raad en dead terzijde te staan. Wij kunnen dit niet hoog genoeg schatten en wij hebben er vele voordelen van geplukt. Wij vinden het jammer dat het niet meer op deze wijze door zaI gaan al hebben wij er natuuriijk volkomen begrip voor. Nogmaals onze dank en wij hebben gemeend deze dank vergezeld te moeten laten gaan van een stoffelijk blijk van waardering, een boekwerk over Zwitseriand en wij hopen dat U er plezier aan zult beleven om het dp Uw gemak door te kijken en te lezen. Landsman, voorzitter van de Landelijke Vereniging van Assistent-Geneesheren: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Van Eek. „Geven is een feest" heb ik gelezen in een verslag van de Staten van Utrecht en het zou dus voldoende zijn om zonder verdere woorden dit kleine geschenk te overhandigen. Maar in onze geordende maatschappij bedenkt men daarvoor dan enige motieven en die wil ik dus noemen. De twee belangrijkste motieven om U met een cadeau te gedenken, zijn deze. In de eerste plaats is tijdens Uw bestuur en door Uw stimulerende kracht de assistent-geneeskundige als groep binnen de Maatschappij gekomen en is het gelukt om nu, na enkele jaren gastvrijheid bij U te genieten, de assistenten duidelijk te maken dat de Maatschappij zeer veel voor hen doet. Men vroeg zich voordien vaak af en misschien wel terecht wat eigenlijk de Maatschappij voor hen deed. Het meeste dat de Maatschappij realiter voor deze groep doet, vindt zijn belichaming in de L.A.D. onder het voorzitterschap van Van Eek. Het tweede motief is het volgende. U weet dat de specialisten in opieiding bij het beeindigen van de opieidinq een cadeau geven aan de opieider. Nu hebben de leden van het dagelijks bestuur, die herhaalde malen ook in aanraking kwamen met U en Uw bestuur, twee opieidingen te volgen; de eerste is in de kiiniek voor het specialisme dat zij gekozen hebben, de tweede is in de L.A.D. en daar bent U, mijnheer de voorzitter, de opieider geweest in het spel van vergaderen en bijeenkomen, in het invoeren in het geweldige constructiewerk van de Maatschappij voor Geneeskunst, hetgeen in de vergaderingen, die door U gepresideerd werden beter ging dan in de beste kadercursus, die de Maatschappij kan houden. Daarom dus, mijnheer de voorzitter, als gastheer van de L.V.A.G. en als opieider in de kunst vergaderen mag 499
ik U namens deze vereniging dit kleine cadeau aanbieden. (applaus). Burema, voorzitter van de A.N.V.S.G.: mijnheer de voorzitter. Ik 20U wilien beginnen met ,,Doctor, I feel so awful". Degene, die deze advertentie kent uit The Lancet, zai onmld-dellljk een depressief gezicht voor zljn geesf halen. Van Eek gaat aftreden en een klein geneesmiddel in verband met de depressie, is het geven van het erelidmaatschap, waarmede ik hem dus van harte wil feliciteren. 26y2 jaar geleden hief Van Eek een vermanende vinger tegen mij op en zei dat het deze keer nog een zesje was. Enkele weken geleden hoorde ik Van Eek op een vergadering van het centraal bestuur van de L.A.D. zeggen, dat een luitenant-arts een nog onvolgroeide beroepsuitoefenaar is. Merkwaardig hoe wijs iemand kan worden in een kwart eeuw. Ik wil gaarne namens de A.N.V.S.G. een huldigend woord spreken tot Van Eek, de opgewekte man, de voortreffelijke voorzitter, man met grote intelligentie, wijsheid, tact, diplomatieke gaven, man met een sensibele, een flexibele geest, zich niet uitend in het vermogen om als het meet als een clochard op een bank in Luzern de nacht door te brengen. Het zou interessant zijn en mogelijk het onderwerp van een psychologische dissertatie waard, de motieven en profielen van bestuurders en in casu van voorzitters als arbeidsmotieven van volontairs te bepalen. Tot de plezierfactoren in het werk, de ,,satisfiers", aldus Hofstede in een artikel in Mens en Onderneming, behoren vooral de intrinsieke factoren in het werk: voldoening, erkenning, de aard van het werk zelf, verantwoordelijkheid, ontwikkelingsmogelijkheid, verhouding tot collega's en eventueel status. Deze factoren hebben alle te maken met de zelf-realisatie van de mens, dus zowel de ego satisfactions als de extrensic satisfactions. Alvorens tot een eindconclusie over Van Eek te komen, mijnheer de voorzitter, als U het miJ toestaat, zou ik een algemene beschouwing wilien houden. De sociaal-geneeskundige kan men met Lercowitz in een artikel in The American Journal of Public Health beschouwen als een marginaal mens. De rol van de sociaal-geneeskundige kan met de sociologische term marginaliteit beschreven worden en deze term is van de socioloog Robert Park. De marginale mens is iemand die leeft in twee maatsohappijen en in twee, niet alleen verschillende, maar vaak antagonistische culturen. Everett Stonequist, die dit concept verder ontwikkelde, meent dat deze marginale mens iemand is, die balanceert in psychologische onzekerheid tussen twee of meer sociale werelden, waarbjj in zijn ziel gereflecteerd worden de disharmonieen en harmonieen, de afstotingen en aantrekkingen van deze werelden, waarvan de een vaak domineert over de ander. Dit lijkt mij tamelijk goed van toepassing op de sociaal-geneeskundige, de medicus opgeleid in persoonlijke curatieve geneeskunde, werkzaam in een rijk geschakeerd aantal activiteiten in organisatorisch verband. Een loopbaan in de sociale geneeskunde heeft in de ogen van de traditionele geneeskundigen in het algemeen een lage status en zo hinkt, gelijk de marginale mens, de sociaal-geneeskundige op twee gedachten, hij staat in twee werelden, die in de wat men noemt zuivere beroepsbeoefening en die in de organen van de overheid en particuliere gezondheidsorganisatie, waarbij dan door velen de eerste van een hogere status gedacht wordt. Merkwaardig is dat de sociaal-geneeskundige vrijwillig afstand doet van dat hoger geachte prestige. Onze opieiding in Nederland is niet zodanig, dat de pas afgestudeerde de richting van de sociale geneeskunde kiest. Men wordt niet gestlmuleerd in die richting, men onderkent nauwelljks tijdens de opieiding de betekenis en het perspectief. Al komt er de laatste jaren gelukkig een verbetering via specifieke op-
500
leidingen, tot nu toe is de entree in de sociaal-geneeskundige wereld een tamelijk hazardachtige geschiedenis. Te uitsluitend zljn velen opgeleid in een persoonlijke curatieve geneeskunde om een duidelijk imago te bezitten in hun rol in de sociale geneeskunde. Deze rol-ambiguiteit is het uiterlijke aspect van de psychologische onzekerheid van de marginale posltie. De sociaal-geneeskundige is niet alleen als de curatieve arts dienaar van een persoon tegelijk, hij is ook, veeial bovendien of uitsluitend dienaar van een grote collectivitelt. Daarmede staat hij dan ook bloot aan onmiddellijke openbare kritiek. Hij heeft stevige verbindingen met deze „lekenwereld", doch anderzijds met de zuivere beroepsbeoefenarenwereld. Hij zaI bepaalde programme's voorstellen, bepaalde doelen wilien bereiken. Hij moet weten en bepalen niet alleen wat nodig is, doch ook wat bereikbaar is, zowel bij de zogenaamde leken, die vaak bijzonder veel invloed hebben, als wat bereikbaar is met de medewerking van de curatieve collega's. De sociaal-geneeskundige staat dus onder druk van twee werelden. Het is vanzelfsprekend dat de graad van ambiguiteit van de sociaal-geneeskundige verschillend is. De psychologische onzekerheden en de marginale rol zullen echter steeds krachten opieveren, bewust of onbewust, die near verandering streven. Ik meen dat het zo juist geschetste niet alleen van toepassing is op het individu, doch tevens op hele groeperingen. De L.A.D. en de A.N.V.S.G. hebben gedeeltelijk dezelfde leden, echter niet helemaal. Eensdeels zijn er L.A.D.-leden, die geen lid van de A.N.V.S.G. zijn, anderdeels zijn er leden van de A.N.V.S.G. niet-leden van de L.A.D., omdat deze A.N.V.S.G.-ers geen lid van de Maatschappij zijn. Niet alleen in mijn beroep, doch ook in mijn functie als voorzitter van de A.N.V.S.G. wordt ik geconfronteerd met de centrifugale krachten ten opzichte van de Maatschappij. Ik meen dat deze krachten de verkeerde kant uitwerken. Er is hier stof te over om nader uit te werken, maar ik zaI dat nu nalaten en ik wil nu tot de conclusie komen uit het voorgaande in relatie tot het werk van Van Eek. Van Eek heeft naar mijn mening ontzaglijk veel goeds verricht, het is door anderen uitvoerig betoogd, mondeling en schriftelijk door Robers in M.C. van hedenochtend. Hij heeft zeer veel gedaan voor de L.A.D. en daardoor voor vele sociaal-geneeskundigen, maar hij is geweest — en dat acht ik het belangrijkste — de zeer prominente scharnier- en schakelfiguur met de Maatschappij. Het is voor een zeer belangrijk deel aan hem te danken dat de latent aanwezige centrifugale krachten in de sociaal-geneeskundige wereld, krachten gebaseerd op de geschetste ambiguiteit, centripetaal gebleven zijn, daarmede een groot goed dienende, een belangrijke zaak voor de geneeskundigen en voor de volksgezondheid van Nederland, namelijk een Maatschappij voor Geneeskunst, waarin alle medici verenigd zijn. Persoonlijk hebben wij het steeds goed met elkaar kunnen vinden. De afbakening van taken tussen L.A.D. en A.N.V.S.G. heeft, mede dank zij Van Eek, steeds in goede harmonie kunnen plaats vinden. Van Eek heeft school gemaakt. Ik hoop dat hij niet ijdel wordt als ik hem vergelijk met Aristoteles. Deze stichtte in 334 voor Chr. in Athene een school. Hij had de gewoonte met zijn leerlingen rond te wandelen op schaduwrijke wandelplaatsen. Zijn leerlingen heten de peripatetici, de rondgaanden, de ommegaanden. Dit „omgaan met mensen" in de betekenis van veelvuldig of langdurig contact tussen bepaalde mensen, heeft Van Eek voortreffelijk beoefend. Hij heeft een school met peripatetici gesticht, die mij vol vertrouwen op dit punt de toekomst tegemoet doet zien. 1964 is een belangrljk jaar: De Beatles komen in Nederland, en Van Eek treedt af als voorzitter van de L.A.D.
orbenin
*^'''*«53t ,-:*-V#j|T
herstelt evenwicht in stafylokokkenwereld orbenin - penicillinesoort tegen stafylokokken sterk-werkend doodt stafylokokken 66k penicillinasevormers goede doordringmg Orben
merknaam voor cloxacillinum l e r k p r o d u k t vai O r b e n i n is een o
< ^ ^
Beecham Research Laboratories Alleenvertegenwoordigers voor Nederland: Farmabo N.V. - Hofwijckplein 47 - Den Haag
Het moge Van Eek bijzonder goed gaan. (appiaus). Stellinga: Namens de voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Psychiaters in Dienstverband, hierna te noemen de P.I.D., wil ik U gaarne onze dank overbrengen van bestuur en verenlging voor al hetgeen U voor onze afdeling in de jaren van het voorzitterschap gedaan hebt. Er is al veel verteld van Uw capaciteiten en een klein staaltje hiervan heb ik gezien in de ongelooflijk viotte wijze, waarop U een vergadering weet te leiden. Ik ben er zeer van onder de indruk gekomen en ik wil U gaarne van harte dank zeggen voor al hetgeen U voor ons hebt gedaan. Ik wil U tevens gaarne namens onze groep de felicitatie overbrengen met Uw benoeming tot erelid van Uw verenlging. Als ik mij dan nog even mag wenden tot collega Van Leeuwen, ik wil U namens ons alien van harte de gelukwensen overbrengen en dat doe ik van ganser harte, ondanks dat ik even met verbazing naar U geluisterd heb toen U het had over de verhouding van de prestatie van psychiaters en internisten. Niettemin dus van harte gefeliclteerd. (appiaus). De voorzitter: U wilt mij nog wel toestaan te trachten nog lets te antwoorden. Dat is niet zo gemakkelijk want U kunt zich misschien wel voorstellen dat ik met gemengde gevoelens hier sta en dat ik ontroerd ben door al hetgene, dat U tegen mij gezegd hebt. Dat U daarbij ook mijn vrouw hebt betrokken, zelfs mijn kinderen en kleinkinderen, stel ik op hoge prijs. Het is met grote dankbaarheid dat ik naar U heb geluisterd en het is werkelijk zo, zoals ik al tegen Van Leeuwen zei: U maakt het veel te mooi. Maar goed, ik ben er persoonlijk wel erg blij mee dat U dit allemaal hebt willen zeggen. Mijnheer de voorzitter van de Maatschappij, Uw zeer waarderende woorden stel ik extra op prijs. Inderdaad, het hoofdbestuur en het dagelijks bestuur zijn zeer belangrijke 11chamen en dat U namens deze lichamen zo vriendelijk tot mij hebt willen spreken, geeft mij het gevoel dat ik toch niet voor niets in het hoofdbestuur en dagelijks bestuur heb gezeten. En Van Balen, ook U hebt mij ongelooflijk vriendelijk toegesproken. Nu zijn wij in het hoofdbestuur en dagelijks bestuur wel gewend om vriendelijk met elkaar om te gaan. Ik geloof dat het de enig goede basis is om als je ult verschillende groepen komt met elkaar te kunnen samenwerken. Bij ons is dit bijzonder goed aanwezig. U mag dan mopperen dat ik in het kaartsysteem van de L.S.V. heb gekeken, ik heb het ook bij de L.H.V. gedaan en dat is niet om U leden te ontfutselen, want dat gaat vanzelf. Die komen toch bij de L.A.D. Even goede vrinden! Dat U mij een mooi cadeau hebt aangeboden, dat U nog niet kon aanbieden, daarmede hebt U mij ongelooflijk nieuwsgierig gemaakt. Ik hoop dat Frese de bevalling toch nog tijdig kan beeindigen zodat hij nog de gelegenheid heeft om mijn nieuwsgierigheid te bevredigen. De Pater, dat U hebt gesproken namens de plaatselijke verenlging Amsterdam die, zoals U al gezegd hebt, ik een goed hart toedraag en waarvan ik ook lid ben, dat heb ik erg gewaardeerd. Dat U blij bent dat ik meer tijd zai krijgen voor mijn vrouw en kinderen, dat ben ik voor honderd procent met U eens. Misschien zaI ik ook lets meer tijd hebben voor de plaatselijke verenlging. Ik vind het ook bijzonder prettig, dat U het vergezeld hebt laten gaan van een fraal geschenk. Zwitserland is een van de landen, waar Ik dolgraag de schaarse vrije tijd, die mij toebedeeld was, doorbracht en waarvan ik hoop nu rustiger te kunnen profiteren. Landsman, U hebt mij ook bijzonder vriendelijk toegesproken. Ik heb ontdekt dat U in mij een soort opieider ziet.
die U een cadeau hebt willen geven. Ik ben erg blij dat U het zo wilt opvatten en ik kan het van Uw kring van assistent-geneeskundigen wel begrijpen dat U in mij graag een opieider ziet. Nu is een moeilijkheid dat terwiJI de opieiding van Uw groep nog niet helemaal voltooid is — ik hoop dat U het niet erg vindt, dat ik dit zeg — U nu Uw opieider verliest. Gelukkig is in het nieuwe contract een clausule, dat als de opieider uitvalt er door de hoge autoriteiten een ander kan worden aangewezen. De opieider Van Eek zaI nu dus worden opgevolgd door de opieider Van Leeuwen en ik hoop dat U zich met de nieuwe opieider, die U eigenlijk is opgelegd, even wel zult bevinden als in de tijd dat ik het heb mogen doen. Ik moet zeggen dat ik het met bijzonder veel plezier heb gedaan en Ik ben erg dankbaar dat U de goede wensen en dank vergezeld hebt doen gaan van deze fraaie asbak, die een goede plaats in mijn huis zaI krijgen. Burema heeft een redevoering tot mij gehouden die werkelijk indrukwekkend was. Daarop zaI ik niet zo een-tweedrie een antwoord kunnen geven en dat zaI ook wel niet zijn bedoeling geweest zijn. Hetgeen mij wel bijzonder is opgevallen, is dat hij zich nog herinnert dat ik hem een kwart eeuw geleden een zes min heb toebedeeld, dat ik toen niet zo wijs was, maar inmiddels voorultgegaan ben. Ook jij bent echter voorultgegaan, je verdient nu een veel hoger cijfer dan die zes min. Misschien echter heeft dat zes-minnetje van vroeger Je toch gestimuleerd om vooruit te gaan. Ik ben in ieder geval buitengewoon verheugd met de vriendelijke woorden, die je mede als voorzitter van de A.N.V.S.G. hebt gesproken. Ook persoonlijk ben ik er van overtuiqd dat alleen een prima samenwerking tussen onze besturen kan maken dat er tussen deze verenigingen geen misverstanden gaan ontstaan, want helaas, de kiem daartoe zit er altijd een beetje in. Ik hoop dat ook mijn opvolger met jou net zo prettig kan samenwerken en ik ben daar ook niet bang voor. Zolang ik zelf nog in de Stichting O.S.G. zit kun Je er op rekenen dat onze samenwerking zo prettig blijft als hij tot nu toe is. Zeer hartelijk dank voor Je fraaie toespraak. Collega Stellinga, ook U dank ik zeer voor de vriendelijke woorden, die U tot mij hebt gericht. Ik heb begrepen dat U een nieuweling bent in onze vergadering, maar ik hoop dat U nog vele Jaren hier zult komen en Uw steentje ook in woord zaI bijdragen! Ik verzoek U mijn dank aan Uw bestuur te willen overbrengen. Ik meen dat ik hiermede alle sprekers beantwoord heb, maar ik wil toch nog tot een persoon lets zeggen. Hij heeft niet gesproken, hij schrijft alleen maar en dat is onze notulist, de heer Van Moppes. De wijze, waarop U deze vergaderingen verslaat, maakt dat de commissie van handelingen altijd heel weinig te doen heeft. Dat er na mijn vertrek in het hoofdbestuur of dagelijks bestuur geen notulen meer nodig zouden zijn, ik dacht toch dat wel meer mensen ze lazen. Gaat U voort met deze belangrijke en accurate arbeid en ik hoop dat U het nog vele Jaren voor de L.A.D., de andere maatschappelijke verenigingen en de maatschappij mag blijven doen. Dank U zeer. Ik geloof dat ik aan het eind van de rondvraag ben gekomen. U hebt in de agenda gezien dat er ergens een sterretje staat en daar staat dat men afscheid kan nemen van de voorzitter Van Eek. Wij zijn zo ongemerkt in dit agendapunt verzeild geraakt en het is de bedoeling dat wij nu een versnapering krijgen. De secretaris heeft het mechanisme daartoe al in gang gezet en ik hoop dat U nog enkele ogenblikken met ons samen wilt zijn en ik U daarbij persoonlijk de hand kan drukken. Ik wil dan hiermede de laatste ledenvergadering, die ik heb geleid, slulten en ik dank U alien zeer.
501
HC
VARIA
Blijkens een mededeling van de ,,Indian Medical Association" werken momenteel pim. 3000 doktoren op de theeplantages in India. Deze „Tea Garden Doctors" behandelen ook patienten van buiten de plantages. Voorts doen ze laboratoriumwerkzaamheden en beijveren ze zich voor de algehele gezondheidszorg in India. De Indian Medical Association heeft de „plantage-artsen" thans geholpen bij de oprichting van een vereniging, die hun belangen zai verdedigen. Een vakgroep plantage-artsen dus. •
MC
•
De informatiedienst van het Bazels Medlsch Genootschap deelde in de Schweizerische Arztezeitung van 22 mei 1.1. made, dat het Genootschap voor het gehele stadsgebied van Bazel een telefonische centrale voor noodgevallen heeft ingesteld. Deze centrale, dag en nacht geopend, wordt door geschoold personeel bediend en wil zieken in de gelegenheid stellen — in noodgevallen — zo snel mogelijk medische hulp te krijgen, hetzij door middel van adviezen, hetzij door zorg te dragen dat zich zo spoedig mogelijk een arts naar de patient begeeft. 's Nachts heeft de centrale verbinding met een voor de nachtdienst voor noodgevallen aangewezen arts, overdag tracht de centrale een arts te bereiken, die zo dicht mogelijk in de omgeving van de patient woont en dus snel ter plaatse kan zijn. Met nadruk v\/ordt er op gewezen dat deze centrale er uitsluitend is voor noodgevallen. De overheid heeft aan de instelling dezer centrale haar steun verleend. •
MC
•
Van 14 tot en met 22 September aanstaande wordt in de Irenehal en de Marijkehal van de Koninklijke Nederlandsche Jaarbeurs te Utrecht ,,Het Instrument 1965" gehouden, een tentoonstel-
ling van instrumenten voor natuurwetenschappelijke, medlsch en technisch gebruik. Het is voor de zesde maal, dat deze manifestatie door de gelijknamige vereniging van Nederlandse instrumentenfabrikanten en -importeurs wordt georganiseerd. Met bijna 170 stands is ,,Het Instrument 1965" rond vijftig procent groter dan de laatste tentoonstelling, die in 1963 is gehouden. Dankzij de medewerking van een grote groep vooraanstaande medische firma's kan in het Jaarbeursgebouw een overzicht worden gegeven van de geavanceerde apparatuur, weike de gespecialiseerde medici tegenwoordig voor onderzoek, operatie en verdere behandeling van de patienten ten dienste staat. Ook zullen de bezoekers er een in omvang en sortiment gegroeide collectie laboratoriuminstrumenten vinden. Het elektrisch-elektronisch georienteerde deel van de tentoonstelling heeft eveneens aan belang gewonnen.
M E D I S C H CONTACT Verschljnt wekelijks Abonnementen niet-leden f 20,—. Losse nummers f 0,50. Bestuur: K. Vaandrager, Deventer, voorzitter; Prof. Dr. A. Kummer, Amsterdam, vice-voorzitter; Dr. 0. de Groot, Kon. Wilhelmlnalaan 22 a, Gorinchem, secretaris; Dr. M. van der Stoel, Voorschoten, penningmeester; A. Taminiau, Tilburg. Redactie: Keizersgracht 327, Amsterdam-C. Telefoon 020-24 25 35. Adressen van de MaatschappiJ en haar organen: Keizersgracht 327, Amsterdam-C, telefoon 02024 25 35: hoofdbestuur, dagelijks bestuur, boekhouding, bureau voor Waarneming en Vestiging 8.30-17 uur (na 18 uur en zondags tel.: 79 89 84) - Landelljke Huisartsen Vereniging - Landelijke Specialisten Vereniging - Landelijke Vereniging van Artsen in Dienstverband - Specialisten Registratie Commissie.
Verschillende wetenschappelijke organisaties zullen tijdens de tentoonstelling bijeenkomsten organiseren in de congreszaal van de Irenehal. Verder wordt een lezingenprogramma voorbereid. •
MC
•
In verband met de in M.C. van 2 april I.I. in deze rubriek aangekondigde reiinie van het Medlsch Dispuut Gezelschap Bis Repetita Placent, te houden op zaterdag 16 oktober a.s. te Amsterdam, verzoekt de huidige ab-actis, J. L. Blom, de oud-leden, wier huidige adres nog niet is opgegeven, dit alsnog te doen. Het ab-actiaat is gevestigd Danie Theronstraat 36' te Amsterdam. •
MC
Raad van Beroep: secretaris Dr. H. Navis, Sonsbeekweg 6, Arnhem. Ondersteuningsfonds weduv/en en wezen: postgiro 111950, Keizersgracht 327, Amsterdam-C. Secretaris F. Weijnen, Vijverweg 14, Sittard, telefoon 04490-33 63. Advertenties en abonnementen: Uitgeversmlj. J. H. Kruyt, Groot Hertoginnelaan 28, Bussum, telefoon 02959-1 61 55. Advertenties behoeven de goedkeuring der redactie en kunnen zonder opgaaf van redenen worden geweigerd.
•
Na veelvuldig aandringen van de medische stand hebben Landdag en Senaat van Beieren besloten tot de instelling van een leerstoel bedrijfsgeneeskunde aan de universiteit van ErIangen-NiJrnberg. Tot hoogleraar In de bedrijfsgeneeskunde werd benoemd Prof. Dr. Helmut Valentin te Keulen.
AF
Rond uw effectenbezit met participatiebewijzen
Druk: VerweiJ - Mijdrecht. Opiage: 13.710.
AIgemeen
^
T
ondsenbezit iDrede risicospreiding • aantrekkelijk inkomen • groeikansen 502