Eeuwig ?
Lieve broeders en zusters, Van diverse kanten heeft men mij benaderd over het nieuwe boekje van broeder Ouweneel, waarin hij over ‘alverzoening’ schrijft. Men vroeg: ‘Zou je daar iets over willen zeggen?’ Voordat ik hier inderdaad iets over wil gaan zeggen, eerst het volgende. Broeder W.J. Ouweneel heeft in de loop der tijd binnen de christelijke gemeenschap een vooraanstaande plaats gekregen. En terecht. Hij is een geliefd spreker en een bekwaam uitlegger van het Woord. Hij heeft een groot gezag binnen de diverse geloofsgemeenschappen. Kortom, hij is ‘een leraar in Israël’. En hij verdient die titel, want hij heeft veel arbeid verricht in de gemeente van Christus. Onze broeder Ouweneel is bezorgd. Hij heeft een grote bezorgdheid over wat hij noemt: ‘een van de ernstigste, meest subtiele, en moeilijkste te ontrafelen, onbijbelse leringen, namelijk: de alverzoeningsleer’. Dit heeft hem ertoe gebracht enkele artikelen hierover te schrijven in het maandelijks Bijbelstudieblad ‘De bode van het heil in Christus.’ Deze artikelen zijn onlangs in een brochure gebundeld, getiteld: ‘Alverzoening, besproken en weerlegd, door Willem J. Ouweneel.’ Nu is het zo, lieve broeders en zusters, dat ik in mijn leven vele honderden boeken over het christelijk geloof gelezen heb. En dat ik dan ook ‘amen’ zeg op het boek Prediker, dat zegt: ‘dat er geen einde is aan het maken van veel boeken’, en: ‘dat veel doorvorsen van boeken een afmatting is van het lichaam.’ Ik moet u dan ook bekennen, dat ik de laatste tijd weinig christelijke literatuur gelezen heb. En dat ik, toen ik de brochure van broeder Ouweneel onder ogen kreeg, eigenlijk niet eens de energie had om het zelfs maar vluchtig door te bladeren. Hoewel de titel provocerend genoeg was, heb ik, twee weken geleden, in een evangelische boekwinkel, na een korte blik op de titel, de brochure ter zijde gelegd. Tot enkele broeders mij erop attent maakten, dat broeder Ouweneel de argumenten in deze brochure ondersteunde met Griekse teksten. Degenen die mij hierop wezen, wisten heel goed, dat ik hierop zou reageren. Een boek schrijven, oké, oké… Zoals de Korinthe-brief dat zegt: ‘hoedanig ieders werk is, dat zal het vuur uitmaken op die dag…’ Is een boek dan goud, zilver, kostbaar gesteente, of zal een boek hout, hooi, stro zijn, we zullen het dán weten. Ik ben, eerlijk gezegd, geneigd te stellen, dat de meeste boeken, die door overigens oprechte christenen geschreven zijn, het vuur niet zullen doorstaan. Maar goed, terug naar broeder Ouweneel. Hij gebruikt dus, zeiden mijn broeders, in die brochure Griekse teksten, dat wil zeggen, Gods Woord dus.
En als ik dit zó zeg, dan beginnen de mensen, die mij een beetje kennen, te lachen. Want zij weten, dat als iemand aan mij vraagt: ‘Geloof jij wat er in de Bijbel staat?’ Dat ik dan zeg: ‘Alleen als het overeenkomt met Gods Woord.’ Nu vraagt u misschien: ‘Maar de Bijbel is toch Gods Woord?’ Nee, mijn lieve broeder, mijn lieve zuster, de Bijbel is een vertaling van Gods Woord. De echte Schriften, het echte Woord van God, is wat betreft het Oude Testament in het Hebreeuws, en wat betreft het Nieuwe Testament in het Grieks geschreven. Ik reserveer dus bijvoorbeeld het woord ‘Bijbel’ voor de vertaling van het Nieuwe Testament, en ‘Gods Woord’ voor het Griekse origineel. Had broeder Ouweneel niet de Griekse Schriftverwijzingen gegeven, dan had ik stilzwijgend het zoveelste christelijke boekje terzijde gelegd. Maar nu hij Gods Woord gebruikt, nu móet ik wel reageren. En waarom? Ik moet denken aan mijn lieve dochter Annelies, die op dit moment ook in de zaal zit. Eén van haar lievelingsfilms is: ‘The bodyguard’. En omdat Annelies mijn énige dochter is, heb ik deze film dan ook diverse malen gezien. In deze film komt een indrukwekkende scène voor. De hoofdpersoon, een zangeres, gespeeld door Whitney Houston, komt op bezoek bij haar bodyguard, die zeer overtuigend gespeeld wordt door Kevin Kostner. De zangeres kijkt de kamer van haar bodyguard rond en ziet aan de muur een samoerai zwaard hangen. Ze haalt het voorwerp van de muur, trekt het schitterende, tweesnijdende zwaard uit de schede en maakt vervolgens enkele hakkende bewegingen. De bodyguard zegt rustig: ‘Wees er voorzichtig mee.’ De zangeres lacht, ze loopt op haar bodyguard af en zet het zwaard eerst op zijn keel en daarna op zijn borst. De bodyguard blijft haar onbeweeglijk aankijken. En dan trekt hij het ragfijne sjaaltje van haar hals. Hij gooit het sjaaltje in de lucht, bóven het samoerai zwaard. In de film zie je dan het sjaaltje heel, heel langzaam naar beneden dalen. Zo licht als een veertje komt het ragfijne sjaaltje helemaal vlak op het lemmet van het samoerai zwaard terecht. En dan wordt het sjaaltje in één beweging gespleten – je ziet het niet eens - en zweeft het sjaaltje in twéé gedeelten verder. Alsof er geen zwaard geweest is. Maar wel in twee stukken… De impressie, die je in deze kippevel-achtige scène krijgt, is dit: wat moet dat zwaard ongelooflijk scherp zijn. Onmenselijk scherp. En wat had die zangeres dodelijke schade kunnen aanrichten. Onwetend, ja, dat wel, maar dodelijke schade… In de film neemt de bodyguard rustig het zwaard uit de handen van de zangeres en doet het wapen weer in de schede. Einde scène.
Maar wat zegt Hebreeën 4 ? ‘Het woord Gods is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard.’ Dus ook scherper dan het samoerai zwaard. ‘En het dringt door…’ En dit zwaard, Gods Woord, heeft onze broeder Ouweneel getrokken en op de keel van besmette (zo noemt hij dat: ‘besmette’) mede-christenen gezet. Christenen, zo zegt broeder Ouweneel eerlijk, die overigens wel als Bijbelgetrouw bekend staan. We zien de grote bedreiging, die van de alverzoeningsleer voor gelovigen uitgaat, zegt hij. En daarom voelt hij zich geroepen om zich met deze dwaalleer bezig te houden. En dat vindt hij bepaald geen pretje. Wij prijzen dan ook de bezorgdheid en de moed van deze broeder, dat hij deze materie energiek te lijf gaat. In zijn ijver trekt hij het zwaard, het Woord van God. En dat is niet niks. Ik zeg het nóg een keer: dat is niet niks… Want hoe scherp is Gods Woord? Hoe diep gaat het? ‘Het scheidt vaneen, ziel en geest, gewrichten en merg, en het schift overleggingen en gedachten des harten.’ Wij willen onze broeder Ouweneel daarom laten zien hoe gemakkelijk hij met dat scherpe zwaard zijn medebroeders, en zichzelf, kan verwonden. Wij zullen daartoe de bedekking - de Bijbelvertaling - die op het Woord van God ligt, als een ragfijn sjaaltje afnemen, en die over het getrokken zwaard (het Woord van God in het Grieks) laten vallen. Laten we eerst de betreffende brochure eens bekijken. Het werkje is verdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 laat zien wat de ‘alverzoeningsleer’ inhoudt. Hoofdstuk 2 geeft de tegenargumenten van broeder Ouweneel. Hoofdstuk 3 behandelt andere argumenten van ‘alverzoeners’, zoals hij dat schrijft (een grapje dat broeder Ouweneel zich permitteert: ‘alverzoeners’). En hoofdstuk 4 geeft de indirecte argumenten van ‘alverzoeners’. Laten we beginnen met hoofdstuk 1. Hierin zegt broeder Ouweneel terecht: ‘Hoe moeilijk we het ook mogen hebben met de ‘eeuwige verlorenheid’ van Gods eigen schepselen, wij moeten ons slechts ootmoedig onderwerpen aan Gods Woord.’ Amen, broeder. Twee kleine opmerkingen mijnerzijds in de eerste paragraaf: Allereerst steunt de alverzoening niet op de apokatastasis (apokatastasis – de wederoprichting) aller dingen, uit Handelingen 3:21, zoals broeder Ouweneel zegt, maar op het apokatallaxai ta panta (het wederverzoenen van alle dingen) uit Colossenzen 1:20.
Het woord ‘Alverzoening’ komt rechtstreeks uit Colossenzen 1:20. En niet uit Handelingen 3:21. Vervolgens zegt broeder Ouweneel: ‘de christelijke kerk, in de meerderheid, heeft de alverzoeningsleer steeds afgewezen’. Dit is op zich geen bewijs dat de ‘alverzoeningsleer’ een dwaalleer is. We zouden dan ook kunnen zeggen, dat Luther, die in het begin van de Reformatie vrijwel alleen stond in de ‘sola gratia’-leer, een dwaalleer aanhing. Want hij was alleen en de meerderheid was tegen. Bovendien is de ‘meerderheid’ in Gods Woord niet altijd even positief. Denkt u alleen maar aan de woorden van Paulus in 2 Timotheüs 1:15, waarin hij zegt: ‘Dit weet gij, dat allen in Asia zich van mij hebben afgekeerd.’ De tweede paragraaf is een uitstekende omschrijving wat ‘alverzoening’ is, waarin broeder Ouweneel opsomt, dat de ‘alverzoeningsleer’ stelt dat de ‘eeuwige hellestraf’ in strijd is met de liefde van God, de rechtvaardigheid van God en de heiligheid van God. Hij noemt ook nog andere argumenten ter verdediging van alverzoening, a. dat het woord ‘eeuwig’ een beperkte tijdsperiode aanduidt, b. dat God de behoudenis van alle mensen wil (en wie of wat zou zijn wil kunnen weerstaan) c. dat Christus voor allen gestorven is en hoe zou iemand daar geen deel aan kunnen krijgen en d. dat eenmaal allen daadwerkelijk verzoend worden en zich voor Christus zullen neerbuigen. Een ieder met een beetje Bijbelkennis kan bij die vier argumenten ter verdediging van de alverzoening de betreffende Bijbelteksten hiervoor geven. Tot slot vermeldt broeder Ouweneel, dat er verschillende varianten in de ‘dwaalleer van alverzoening’ voorkomen. Daar wil ik het volgende over opmerken. Ik denk, dat voor een zuiver denkend mens de naam ‘alverzoening’ betekent: alles verzoenen. Dus, zoals broeder Ouweneel het zegt: een absoluut universalisme. Alle overige varianten lijken mij, strikt genomen, geen alverzoening. Het tweede hoofdstuk gaat over de Schriftuurlijke onderbouwing van de alverzoening, of beter gezegd, broeder Ouweneel laat zien, dat aan de hand van de woorden ‘aiwn’ (aeon) en ‘aiwnios’ (aeonisch), dat er een ‘eeuwige straf’ bestaat, namelijk een eindeloze, ononderbroken hellestraf. Dit hoofdstuk, hoofdstuk 2 dus, is het hart van deze brochure. De weergave van de ‘Schriftuurlijke leer’, zoals hij dat noemt. Het derde en vierde hoofdstuk behandelen ‘andere moeilijke leerstellige vragen’, zoals broeder Ouweneel het noemt, maar deze leerstellige vragen komen voort uit niet rechtstreeks aan de Schrift ontleende argumenten. Deze - niet rechtstreeks aan de Schrift ontleende - argumenten zijn voor mij niet zo interessant, omdat de wijsheid van deze wereld dwaasheid is in de ogen van God.
We zullen ons dan ook concentreren op, wat onze broeder noemt, ‘de meest klare en duidelijke getuigenis van Gods Woord met betrekking tot de eindeloosheid van de hellestraf voor alle verlorenen.’ In hoofdstuk 2 ziet broeder Ouweneel dan een groot aantal Schriftplaatsen, die duidelijk maken, dat die straf ‘eeuwig’ is. En terecht merkt onze broeder dan op, dat dit woord ‘eeuwig’ onder de loep genomen moet worden, omdat de alverzoeningsleer dit woord ‘eeuwig’ in beperkte zin neemt, een beperkte tijdsduur, dus. Broeder Ouweneel vindt dat dit tot een nogal ‘technische’ uiteenzetting leidt, maar gezien het enorme belang van het onderwerp, gaat hij dit niet uit de weg. Wij zeggen hier hartgrondig ‘amen’ op, broeder. Om voor u de zaak helder uiteen te zetten, lieve aanwezigen, heb ik de Schriftverwijzingen, die broeder Ouweneel aan ons geeft, volledig voor u uitgewerkt. Waarom heb ik dat gedaan? Als iemand u het boekje van broeder Ouweneel over ‘alverzoening’ geeft, dan wordt het duidelijk, als u dat dan leest, of, als iemand het er over heeft, dat het gaat om hoofdstuk 2. Het gaat vooral om wat de woorden ‘aiwn’ en ‘aiwnios’ betekenen. Ik heb dan ook voor u alle Schriftplaatsen, die broeder Ouweneel noemt, uitgewerkt. U kunt dus precies de gedachte van broeder Ouweneel volgen, en zien of het waar is, wat hij zegt. Dat noemen wij: concordante studie. Ik geef u dus de Griekse tekst. En de vertaling van het NBG ernaast. Nu gaan wij het artikel van broeder Ouweneel lezen. Wij gaan kijken wat hij ons te zeggen heeft. ‘Want het is van een enorm belang’, zegt hij. En dat ben ik hartgrondig met hem eens. Daar gaan we dan. Broeder Ouweneel begint met te stellen, dat: ‘eeuwig ’ in het Grieks aiwnios (‘aiōnios’) is, een bijvoeglijk naamwoord dat is afgeleid van aiwn (‘aiōn’), dat zowel ‘eeuw’ als ‘eeuwigheid’ kan betekenen (soms ook ‘wereld’).’ [Waarbij ik even op wil merken, dat die weergaven: ’eeuw’, ‘eeuwigheid’ en ‘wereld’ niet ‘concordant’, d.w.z niet ‘consistent’ zijn, maar dat geeft nu even niet.] ‘Aiōn’, zegt broeder Ouweneel, dus, is ‘eeuw’ of ‘eeuwigheid’. Het is volkomen juist, zegt broeder Ouweneel vervolgens, dat ‘aiōn’ soms duidt op een beperkte tijdsperiode. Hoort u wat hij zegt? ‘Aiōn’ duidt soms op een beperkte tijdsperiode. Waarbij broeder Ouweneel opmerkt, dat het in dat geval niet zozeer gaat om de lengte als wel om de geestelijke kenmerken van die tijdsperiode. Denken we aan een uitdrukking als: ‘de tegenwoordige eeuw’…
Nu zoeken we in Gods Woord wat er staat over deze ‘tegenwoordige eeuw’. We kijken naar alle verwijzingen van broeder Ouweneel. De Nederlandse vertaling is vanuit het NBG. Mt 12:32 ‘oute en toutw tw aiwni’ ‘noch in deze eeuw Mt 13:22 ‘h merimna tou aiwnos toutou’ ‘de zorg van de wereld’ Mt 13:39 ‘sunteleia tou aiwnos’ ‘de voleinding der wereld’ Mt 13:40 ‘sunteleia tou aiwnos ‘de voleinding der wereld’ Mt 13:49 ‘en th sunteleia tou aiwnos ‘bij de voleinding der wereld’ Mt 24:3 ‘ths sunteleias tou aiwnos ‘de voleinding der wereld’ Mt 28:20 ‘ths sunteleias tou aiwnos ‘de voleinding der wereld’ Lk 16:8 ‘oi uioi tou aiwnos toutou ‘de kinderen dezer wereld’ Lk 20:34 ‘oi uioi tou aiwnos toutou ‘de kinderen dezer eeuw’ Rom 12:2 ‘suschmatizesqe tw aiwni toutw ‘gelijkvormig aan deze wereld’ 1 Kor 1:20 ‘suzhthths tou aiwnos toutou ‘de redetwister van deze tijd’ 1 Kor 2:6a ‘sofian de ou tou aiwnos toutou ‘wijsheid niet van deze eeuw’ 1 Kor 2:6b ‘twn arcontwn tou aiwnos toutou ‘de beheersers dezer eeuw’ 1 Kor 2:8 ‘twn arcontwn tou aiwnos toutou ‘de beheersers dezer eeuw’ 1 Kor 3:18 ‘sofos einai en tw aiwni toutw ‘wijs te zijn in deze tijd’ 2 Kor 4:4 ‘o qeos tou aiwonos toutou ‘de god dezer eeuw’ 1 Tim 6:17 ‘en tw nun aiwni ‘in de tegenwoordige wereld’ 2 Tim 4:10 ‘agaphsas ton nun aiwna ‘liefde voor de tegenwoordige wereld’ Tit 2:12 ‘zhswmen en tw nun aiwni ‘in deze wereld leven’ Heb 9:26 ‘epi sunteleia twn aiwnwn ‘bij de voleinding der eeuwen’
[Even twee opmerkingen: a. u ziet dat in de NBG-vertaling ‘aiōn’ zowel vertaald wordt met ‘eeuw’, met ‘wereld’ en met ‘tijd’ …] b. broeder Ouweneel geeft als laatste Schriftverwijzing Heb 9:26, maar dit is geen enkelvoudige vorm, maar een meervoudsvorm: geen goed voorbeeld van de ‘tegenwoordige eeuw’…] Broeder Ouweneel benoemt al deze gevallen van ‘de tegenwoordige eeuw’ als een beperkte tijdsperiode. Wat zegt hij dan verder? Hij zegt: ‘De toekomstige eeuw is ‘de Messiaanse eeuw’. Hij noemt hiervoor een aantal Schriftplaatsen. Die gaan speciaal over de ‘toekomende eeuw’. Die Schriftplaatsen heb ik ook uitgewerkt. De vertaling is ook hier de NBG-vertaling. Mt 12:32 ‘oute en tw mellonti (aiwni) Mk 10:30 ‘en tw aiwni tw ercomenw Lk 18:30 ‘en tw aiwni tw ercomenw Lk 20:35 ‘tou aionos ekeinou Ef 1:21 ‘kai en tw mellonti (aiwni)
noch in de toekomende (eeuw) en in de toekomende eeuw en in de toekomende eeuw aan die eeuw en in de toekomende (eeuw)
Ef 2:7 ‘en tois aiwsin tois epercomenois Heb 6:5 ‘dunameis mellontos aiwnos
in de komende eeuwen krachten der toekomende eeuw
Allemaal uitdrukkingen betreffende de ‘toekomende eeuw’. N.B. Ook nu geeft broeder Ouweneel bij een van de Schriftverwijzingen in plaats van een enkelvoudige vorm een meervoudsvorm: Efeze 2:7, ‘de toekomende eeuwen’. De bovenstaande Schriftplaatsen zijn dus de verwijzingen, die broeder Ouweneel heeft geeft, waarvan hij zegt: ‘er is een toekomende eeuw’, die hij dan ‘de Messiaanse eeuw’ noemt: een eveneens beperkte tijdsperiode. Dan zegt broeder Ouweneel verder, dat het woord ‘eeuw’ ook in de zin van ‘bedéling’ gebruikt kan worden. Hij geeft hiervoor de volgende verwijzingen: 1 Kor 10:11 ‘ta telh twn aiwnwn ‘het einde der eeuwen’ Ef 3:9 ‘apo twn aiwnwn ‘het geheimenis van eeuwen her verborgen gebleven’ Col 1:26 ‘apo twn aiwnon ‘het geheimenis, dat eeuwen lang verborgen is geweest 1 Tim 1:17 ‘tw de basilei twn aiwnwn ‘de Koning der eeuwen…’ Van deze Schriftverwijzingen zegt broeder Ouweneel: hier is ‘eeuw’ bedoeld in meer algemene zin van bedéling. Dat kan best. Dat weet ik niet. Opmerkelijk is wel dat in deze Schriftplaatsen niet de enkelvoudige vorm ‘eeuw’ gebruikt wordt, zoals broeder Ouweneel dat bedoelt, maar wel de meervoudsvormen: ‘eeuwen’. Broeder Ouweneel legt dat verder ook niet uit. Nu zegt broeder Ouweneel vervolgens: ‘eeuw’ kan ook duiden op een lange tijd in het verleden, en wel in de uitdrukking: ‘van oudsher’. Dat zien we hieronder ook uitgewerkt. Lk 1:70 ‘elalhsen ap aiwnos Hand 3:21 ‘elalhsen ap aiwnos
Hij heeft gesproken… van oudsher Hij heeft gesproken… van oudsher
(wellicht ook, zegt broeder Ouweneel) : Hand 15:8 ‘gnwsta ap aiwnos welke bekend zijn van eeuwigheid Joh 9:32 ‘ek tou aiwnos ouk hkousqh van eeuwigheid is het niet gehoord Ik wijs u even op een merkwaardige verschil in de vertaling. U ziet de uitdrukking : ‘ap aiōnos’, in Lukas 1:70 en Handelingen 3:21 vertaald met: ‘van oudsher’. In Handelingen 15: 17 wordt dezelfde Griekse uitdrukking ‘ap aiōnos’ gebruikt, maar hier wordt het vertaald met ‘van eeuwigheid’. En in Johannes 9:32 wordt ‘ek tou aiōnos’ ook vertaald met: ‘van eeuwigheid’.
U ziet het, de Bijbelvertalers vonden de uitdrukking ‘ap aiōnos’ lastig te vertalen. Vandaar dat broeder Ouweneel de opmerking maakt: ‘wellicht ook’. Dan zegt broeder Ouweneel: ‘Maar even duidelijk is het, dat het woord ‘aiōn’ zeer dikwijls doelt op de eindeloze eeuwigheid, zowel het beginloze verleden, als ook de eindeloze toekomst.’ Kijken we eerst naar het beginloze verleden. 1 Kor 2:7 ‘pro twn aiwnwn Ef 3:11 ‘proqesin twn aiwnwn Jud 25
‘pro pantos tou aiwnos
‘van eeuwigheid’, [letterlijk: ‘vóór de eeuwen’] ‘het eeuwige voornemen’[letterlijk: ‘voornemen van (de) eeuwen’] vóór alle eeuwigheid [letterlijk: ‘vóór de eeuw’]
Kijkt u even hoe de NBG-vertaling worstelt met het Grieks. Zo is er bijvoorbeeld geen verschil gemaakt enkelvoud aiwnos en het meervoud aiwnwn, maar is er beide keren met ‘eeuwigheid’ vertaald. Vervolgens verwijst broeder Ouweneel naar de ‘eindeloze toekomst’. En dan zegt hij: ‘Letten we op de volgende uitdrukkingen…’ Als eerste vermeldt hij de uitdrukking: ‘eis ton aiōna’ (tot in eeuwigheid). ‘Letterlijk’, zegt broeder Ouweneel: ‘tot de eeuw(igheid)’. Een beetje vreemd. ‘Eis’ wordt door broeder Ouweneel met ‘tot’ vertaald. Maar dat zou betekenen, wanneer je het over de ‘eeuw(igheid)’ hebt, dat je dan nooit in die eeuw(igheid) komt. Want hij zegt: ‘tot’ de eeuw(igheid). Maar het zou eigenlijk ‘tot in’ de eeuw(igheid) moeten zijn. Het is misschien een wat ‘technische’ opmerking. Maar het lijkt mij dat het niet ‘tot’ moet zijn, maar ‘tot in’. Laten we dus kijken naar ‘eis ton aiōna’, waarvan broeder Ouweneel zegt: ‘soms is de uitdrukking afgesleten tot ‘nooit’, zonder letterlijk naar de ‘eeuwigheid’ te verwijzen (bijv. Joh 13:8); maar ook dan wordt nooit aan een einde in de tijd gedacht.’ Mt 21:19 ‘genhtai eis ton aiwna Mk 11:14 ‘fagoi eis ton aiwna Lk 1:55 ‘mnhsqhnai… eis ton aiwna Joh 4:14 ‘mh diyhs eis ton aiwna Joh 6:51 ‘zhsetai eis ton aiwna Joh 6:58 zhsetai eis ton aiwna Joh 8:35a ‘menei eis ton aiwna Joh 8:35b ‘menei eis ton aiwna Joh 8:51 ‘mh qewrhsh eis ton aiwna Joh 10:28 mh apolwntai eis ton aiwna Joh 11:26 mh apoqanh eis ton aiwna
‘groeien… in eeuwigheid’ ‘eten… in eeuwigheid’ ‘om te gedenken… in eeuwigheid’ ‘geen dorst krijgen in eeuwigheid’ ‘hij zal in eeuwigheid leven’ ‘hij zal in eeuwigheid leven’ ‘hij blijft eeuwig’ ‘hij blijft eeuwig’ ‘in eeuwigheid niet aanschouwen’ ‘niet verloren gaan in eeuwigheid’ ‘zal in eeuwigheid niet sterven’
Joh 12:34 ‘menei eis ton aiwna ‘dat hij tot in eeuwigheid blijft’ Joh 13:8 ‘mh niyhs eis ton aiwna ‘niet wassen in eeuwigheid’ Joh 14:16 ‘menh meq umwn eis ton aiwna ‘om tot in eeuwigheid bij u te zijn’ 1 Kor 8:13 ‘mh fagw krea eis ton aiwna ‘in eeuwigheid geen vlees meer eten’ 1 Pet 1:25 ‘menei eis ton aiwna ‘blijft in der eeuwigheid’ 1 Joh 2:17 ‘menei eis ton aiwna ‘blijft tot in eeuwigheid’ 2 Joh 2 meq umwn estai eis ton aiwna ‘met ons zijn zal tot in eeuwigheid’ Dan noemt broeder Ouweneel: ‘eis tous aiōnas’, ‘tot in eeuwigheid’, waarbij broeder Ouweneel opmerkt dat het eigenlijk letterlijk ‘tot de eeuw(ighed)en’, meervoud, is. Hij geeft als Schriftverwijzingen: Lk 1:33 Rom 1:25 Rom 9:5 Rom 11:36 2 Kor 11:31 Heb 13:8
‘heersen tot in eeuwigheid’ euloghtos eis tous aiwnas ‘die te prijzen is tot in eeuwigheid’ euloghtos eis tous aiwnas ‘te prijzen tot in eeuwigheid’ h doxa eis tous aiwnas ‘de heerlijkheid in alle eeuwigheid’ euloghtos eis tous aiwnas ‘geprezen zij Hij in eeuwigheid’ kai eis tous aiwnas ‘en tot in eeuwigheid’ basileusei eis tous aiwnas
U ziet dat de Griekse meervoudsvorm ‘aiōnas’ ‘eeuwigheden’ in deze Schriftplaatsen door de NBG-vertalers weergegeven is met het enkelvoud ‘eeuwigheid’. Ik wil u tevens wijzen op het woord ‘aiōnas’, wat in broeder Ouweneels uitleg ‘eeuw(ighed)en’ is. In Hebreeën 1:2 wordt namelijk ook het woord ‘aiōnas’ gebruikt, dat ‘eeuw(ighed)en’ zou betekenen. Maar in de NBG vertaling wordt dit woord ‘aiōnas’ weergegeven met ‘wereld’: ‘door wie Hij ook de wereld (‘aiōnas’) geschapen heeft.’ En in Hebreeën 11:3 komt eveneens het woord ‘aiōnas’ voor, en ook daar wordt het woord ‘wereld’ gebruikt: ‘dat de wereld (‘aiōnas’) door het woord Gods tot stand is gebracht.’ Ik wil dat u dit even ziet. Wij komen er straks op terug. Dan vermeldt broeder Ouweneel: ‘eis pantas tous aiōnas’ (tot in alle eeuwigheid), letterlijk, zegt hij: ‘tot de eeuw(igheid) van de eeuw(igheid). Deze laatste opmerking lijkt mij een drukfout in de brochure. Jud 25
eis pantas tous aiwnas
‘in alle eeuwigheden’
Ook nog: ‘eis ton aiōna tou aiōnos’ : ‘tot in alle eeuwigheid’, letterlijk: ‘tot de eeuw(igheid) van de eeuw(igheid). Heb 1:8
eis ton aiwna tou aiwnos
‘in alle eeuwigheid’
En dan vermeldt broeder Ouweneel: ‘eis tous aiōnas tōn aiōnōn’: ‘tot in alle eeuwigheid’, letterlijk, zegt hij: ‘tot de eeuw(ighed)en van de eeuw(ighed)en.’ Hij geeft als Schriftplaatsen: Rom 16:27 Gal 1:5 Fil 4:20 1 Tim 1:17 2 Tim 4:18 Heb 13:21 1 Pet 4:11 1 Pet 5:11 Op 1:6 Op 1:18 Op 4:9 Op 5:13 Op 7:12 Op 10:6 Op 11:15 Op 14:11 Op 15:7 Op 19:3 Op 20:10 Op 22:5
eis tous aiwnas twn aiwnwn eis tous aiwnas twn aiwnwn eis tous aiwnas twn aiwnwn eis tous aiwnas twn aiwnwn eis tous aiwnas twn aiwnwn eis tous aiwnas twn aiwnwn eis tous aiwnas twn aiwnwn eis tous aiwnas twn aiwnwn eis tous aiwnas twn aiwnwn eis tous aiwnas twn aiwnwn eis tous aiwnas twn aiwnwn eis tous aiwnas twn aiwnwn eis tous aiwnas twn aiwnwn eis tous aiwnas twn aiwnwn eis tous aiwnas twn aiwnwn eis aiwnas twn aiwnwn eis tous aiwnas twn aiwnwn eis tous aiwnas twn aiwnwn eis tous aiwnas twn aiwnwn eis tous aiwnas twn aiwnwn
‘in alle eeuwigheid’ ‘in alle eeuwigheid’ ‘in alle eeuwigheid’ ‘in alle eeuwigheid’ ‘in alle eeuwigheid’ ‘in alle eeuwigheid’ ‘in alle eeuwigheid’ ‘in alle eeuwigheid’ ‘tot in alle eeuwigheden’ ‘tot in alle eeuwigheden’ ‘tot in alle eeuwigheden’ ‘tot in alle eeuwigheden’ ‘tot in alle eeuwigheden’ ‘tot in alle eeuwigheden’ ‘tot in alle eeuwigheden’ ‘in alle eeuwigheden’ ‘tot in alle eeuwigheden’ ‘tot in alle eeuwigheden’ ‘in alle eeuwigheden’ ‘tot in alle eeuwigheden’
U ziet ongetwijfeld een merkwaardigheid: in Romeinen 16:27 tot 1 Petrus 5:11 wordt er vertaald met ‘in alle eeuwigheid.’ En als je in het boek Openbaring terecht komt, dan zie je opeens, voor dezelfde Griekse uitdrukking, de vertaling: ‘tot in alle eeuwigheden’. Misschien zijn er verschillende vertalers aan het werk geweest, ik weet het niet. Hoe dan ook: het lijkt een mysterie, hoe dezelfde uitdrukking in het Grieks in Romeinen 16 tot 1 Petrus 5 in het enkelvoud wergegeven wordt en in Openbaring in het meervoud. Tot slot geeft broeder Ouweneel: ‘eis pasas tas geneas tou aiōnos tōn aiōnōn’ : ‘tot in alle geslachten, van eeuwigheid tot eeuwigheid’, ‘letterlijk’, zegt hij: ‘tot al de geslachten van de eeuw(igheid) van de eeuwig(hed)en.’ (Ef 3:21) En dan zegt broeder Ouweneel: ‘Uit deze opsomming blijkt duidelijk, dat, als we even afzien van de teksten, die over het eeuwig oordeel spreken, niemand er aan kan twijfelen dat ‘aiōn’ in de geciteerde plaatsen ‘eindeloze eeuwigheid’ betekent. In geen enkele Schriftplaats (zegt hij), waar we de constructie met ‘eis’ vinden, zijn aanwijzingen te vinden, dat er van een beperkte tijdsperiode sprake zou zijn, integendeel, in verreweg de meeste plaatsen is het onmiddellijk volkomen duidelijk, dat het over eindeloze eeuwigheid gaat. Dit is zo mogelijk nog duidelijker (zegt hij), in de uitdrukking ‘eis tous aōnas tōn aiōnōn’, dat je een overtreffende trap krijgt: ‘in de eeuwigheden van de eeuwigheden’, waarin we maar liefst tweemaal het meervoud (‘eeuwigheden’) vinden.
Onze broeder noemt nu Openbaring 14: 11: ‘en de rook van hun pijniging stijgt op in alle eeuwigheden.’ eis aiwnas twn aiwnwn’ Hij noemt ook: Openbaring 20: 10 ‘… en de duivel werd geworpen in de poel van vuur en zwavel, waar ook het beest en de valse profeet zijn, en zij zullen dag en nacht gepijnigd worden tot in alle eeuwigheden’ (eis tous aiwnas twn aiwnwn) En dan zegt broeder Ouweneel: ‘Er kan geen enkele twijfel over bestaan dat er in deze twee passages over een eeuwige, d.i. nimmer eindigende hellestraf voor het beest en de valse profeet en hun aanbidders gesproken wordt. Op z’n minst deze (zeer grote) categorie mensen zal dus eindeloze hellestraf ondergaan. Daarmee is het absolute universalisme in feite al weerlegd.’ Dit staat nog te bezien. Ik wil op dit punt even een korte opmerking maken. Het is - op zijn minst - merkwaardig te noemen dat de Bijbelvertaling, en ook broeder Ouweneel het woord ‘eeuwigheden’ gebruikt, aangezien dan een ‘eeuwigheid’ een einde moet hebben, om aan de volgende ‘eeuwigheid’ te kunnen beginnen. In dit verband kan dan moeilijk de betekenis ‘eindeloos’ voor een ‘eeuwigheid’ gebruikt worden. De betekenis van het woord ‘eeuwigheid’ is dus niet zo waterdicht als broeder Ouweneel ons wil doen geloven. Nu kijken we naar het bijvoeglijk naamwoord ‘aiōnios’, ‘eeuwig’, dus. Broeder Ouweneel zegt: ‘Hier is de balans nog veel verder doorgeslagen van ‘eeuw’ naar ‘eeuwigheid’. Slechts in drie plaatsen (zegt hij) hangt ‘aiōnios’ samen met de betekenis ‘aiōn’ als ‘eeuw’, dat is: een beperkte tijdsperiode. De verwijzingen, die hij geeft, heb ik eveneens uitgewerkt. Als eerste noemt hij Romeinen 16:25 ‘kata apokaluyin musthriou cronois aiwniois sesighmenou’. In onze NBG-vertaling: ‘naar de openbaring van het geheimenis, eeuwenlang verzwegen.’ Er staat niet: ‘eeuwenlang’, maar: ‘cronois aiwniois’ : ‘eeuwige tijden’. Dit is natuurlijk lastig, want hoe rijm je nou ‘tijd’ met ‘eeuwigheid’. Daarom rangschikt broeder Ouweneel deze ‘aiōnios’-vorm bij de beperkte tijdsduur. Dan geeft broeder Ouweneel : 2 Timotheus 1:9 ‘pro In onze NBG: ‘vóór eeuwige tijden’.
cronwn aiwniwn’.
En Titus 1:2, eveneens ‘pro cronwn aiwniwn’. In onze NBG eveneens: ‘vóór eeuwige tijden’. Nu zegt broeder Ouweneel: ‘Het woord voor ‘eeuwig’ duidt hier op ‘eeuw’, niet op ‘eeuwigheid’. Maar hier (zegt hij) zijn niet alle uitleggers het eens. Maar (gaat hij verder) in ieder geval is er in de overige (tientallen) plaatsen geen enkele innerlijke aanwijzing dat het woord in deze beperkte zin zou moeten worden opgevat.
Helaas geeft onze broeder die tientallen verwijzingen niet. Dat is ook niet nodig, want het ragfijne sjaaltje komt nu heel dicht bij het vlijmscherpe lemmet van het samoerai zwaard. ‘Want’, zegt onze broeder, ‘het woord ‘eeuwig’ dient in het Nieuwe Testament er juist toe om het onvergankelijke, onverderfelijke, boven de tijd verhevene aan te duiden, dat ons door het werk van Christus ontsloten is.’ Dat is heel mooi gezegd, maar is het ook waar? ‘Denken we alleen al aan de uitdrukking ‘het eeuwige leven’, zegt broeder Ouweneel. En dan zegt hij iets heel merkwaardigs. Let op. Hij zegt eerst: ‘Denk alleen al aan de uitdrukking ‘het eeuwige leven’. En dan zegt hij: ‘Dat kan, Oud-Testamentisch gezien, eventueel nog met het Messiaanse rijk op aarde verbonden worden, Daniël 12:2.’ Een heel belangrijke zin van broeder Ouweneel. Daniël 12:2 ’Velen van hen die slapen in het stof der aarde, zullen ontwaken, dezen tot eeuwig leven en genen tot versmading, tot eeuwig afgrijzen.’ Ziet u dat? ‘Dat eeuwige leven in Daniël 12:2,’ zegt broeder Ouweneel, ‘kan eventueel nog, OudTestamentisch gezien, met het Messiaanse rijk op aarde verbonden worden.’ ‘Dus, in die zin’, zegt hij, ‘moet dit beperkt in de tijd worden opgevat.’ Nu wil ik even een vraagje stellen. Broeder, zou dan het ‘eeuwige leven’ als beperkt in de tijd opgevat mogen worden, en ‘eeuwig afgrijzen’ niet? Zo maar even een vraagje. Nu gaat onze broeder verder. Hij zegt: ‘Zelfs in dit geval echter hebben we geen enkele aanwijzing in de Schrift dat een gelovige ná de ‘toekomende eeuw’ dat leven zou kunnen verliezen, integendeel, in feite bezitten zij het eeuwige leven dus wel degelijk tot in alle eeuwigheid.’ ‘Amen, broeder,’ zeg ik, ‘heel juist!’ ‘Maar’, zegt hij, ‘waar de Here Jezus deze uitdrukking met name in het Johannes-evangelie verbindt met de hemelse dingen, is in ieder geval elke beperking in de tijd volstrekt onmogelijk.’ Heel mooi gezegd. Maar is het ook waar? Laten we de verwijzingen, die hij ons geeft, eens nader bestuderen. Als eerste geeft hij Johannes 10:28 ‘en ik geef hun eeuwig leven en zij zullen voorzeker niet verloren gaan in eeuwigheid.’ Joh 10:28
kagw didwmi autois zwhn aiwnion kai ou mh apolwntai eis ton aiwna
De tweede verwijzing die hij geeft is Johannes 11:26 ‘en een ieder, die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven.’ Joh 11:26
kai pas o zwn kai pisteuwn eis eme ou mh apoqanh eis ton
aiwna
Dan zeg ik dus: ‘Het is jammer dat broeder Ouweneel Johannes 6:40 niet als verwijsplaats noemt. Want daar staat: ‘dat een ieder die de Zoon aanschouwt en in Hem gelooft, eeuwig leven hebbe, en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage.’ Joh 6:40
pas o qewrwn ton uion kai pisteuwn eis auton ech zWhn aiwnion kai anasthsw auton egw en th escath hmera
Deze verwijzing gebruikt broeder Ouweneel niet. Dat is jammer. Want Johannes 6:40 verklaart heel veel. Heeft een gelovige wel het eeuwige leven? Antwoord: Nee, want Christus zegt: ‘(op)dat hij eeuwig leven hebbe, en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage’. Let even op de volgorde. Een gelovige gaat dood. Hij heeft dan helemaal geen eeuwig leven. Maar hij wordt, exact volgens de woorden in het boek Daniël, opgewekt ten jongsten dage. En dán krijgt hij het eeuwige leven. Begrijpt u? Nu komt het ragfijne sjaaltje heel dicht bij het lemmet van het zwaard. Nog eventjes… De gelovige, zegt broeder Ouweneel, die weet voor de hemel bestemd te zijn, bezit dan ook een eeuwige behoudenis swthrias aiwniou (Hebreeën 5:9), een eeuwige verlossing aiwnian lutrwsin (Hebreeën 9:12), een eeuwige erfenis aiwniou klhronomias (Hebreeën 9:15), verwacht een eeuwig huis oikian aiwnion (2 Corinthe 5:1), krijgt ‘eeuwige heerlijkheid doxhs aiwniou (2 Timotheüs 2:10) en een rijkelijke ingang in het ‘eeuwige koninkrijk’ thn aiwnion 1:11).
basileian
(2 Petrus
Nu raakt het ragfijne sjaaltje van ‘de bedekking over Gods Woord’ (de Bijbelvertaling) het vlijmscherpe lemmet. Want broeder Ouweneel zegt nu: ‘de gelovige is dan ook in betrekking gebracht tot de ‘eeuwige God’ tou aiwniou qeou (Romeinen 16:26). Stop, stop, stop… De ‘eeuwige’ God. Wat wil dat zeggen? De ‘eeuwige’ God…
Nu moeten we het woordenboek pakken. Laten we eens zien wat het woord ‘eeuwig’ in het Nederlands betekent. Ah, daar hebben we het… Eeuwig: een begin noch einde hebbend. Hoort u dat goed? Een begin noch einde hebbend. Dit is, inderdaad, op God, als enige in het universum, van toepassing. Want alleen God is ‘eeuwig’. Bent u dat met mij eens? Want God kent geen begin èn geen einde. Als God dus ‘eeuwig’ is, dan wil dat zeggen dat de rest dus niet ‘eeuwig’ is. Begrijpt u dat? Want alleen God is ‘eeuwig’. In de afgelopen week werd ik daar midden in de nacht van wakker. Als u begrijpt wat er staat, namelijk: de ‘eeuwige’ God, dan is de rest dus niet eeuwig. Want ‘eeuwig’ wil zeggen: geen begin, geen einde. En wie heeft dat? Alleen God. Alles is uit God. (Romeinen 11:36, 1 Corinthiërs 8:6). Dus alles heeft een begin. God niet. God heeft geen begin. Dus alleen God is eeuwig. Snapt u? Wat is dan een ‘eeuwig’ koninkrijk? Dat zou een koninkrijk moeten zijn, dat geen begin en geen einde heeft. Als je dan 2 Petrus 1:11 neemt, dan is het wellicht mogelijk dat het geen einde heeft, maar het heeft wel degelijk een begin. Wat is het begin van dat ‘eeuwige’ koninkrijk? Volgens sommige uitleggers, wanneer volgens Openbaring 11:15 onze God en zijn Gezalfde over de wereld gaan heersen. Dat is het begin van het ‘eeuwige’ koninkrijk. Het heeft misschien wel geen einde. Maar het heeft wel een begin. Dus is het niet ‘eeuwig’. ‘Eeuwig’ is het alleen, als het geen begin en geen einde heeft. Andere uitleggers verwijzen naar Lukas 1:33. Daar staat dat God aan Christus de troon van zijn vader David gaat geven. Die troon is dan het begin van het ‘eeuwige’ koninkrijk. Die troon van David werd gevestigd in 960 voor Christus. Die troon heeft een begin gehad. Dus is het geen ‘eeuwig’ koninkrijk.
Want een ‘eeuwig’ koninkrijk heeft èn geen begin èn geen einde. Dus in 2 Petrus 1:11 is het geen ‘eeuwig’ koninkrijk. Het verwijst naar het Messiaanse koninkrijk. En dat heeft een begin. Het is dus niet ‘eeuwig’. In Johannes 10:28 zegt onze Heer dat Hij de gelovige ‘eeuwig’ leven schenkt. Wanneer begint dat eeuwige leven voor die gelovige? Op het moment dat Christus hem dat geeft. Het heeft misschien wel geen einde. Maar het heeft zéker een begin. Dan is dat leven dus niet ‘eeuwig’. Want ‘eeuwig’ heeft geen begin en geen einde. Nu het woord ‘eeuwigheid’. Volgens het woordenboek Koenen betekent ‘eeuwigheid’: duur zonder aanvang of einde. In Openbaring 22:5 staat: ‘zij zullen als koningen heersen tot in alle eeuwigheden.’ Maar wanneer begint dat heersen? Dat begint met de ‘eerste opstanding’. U kunt dat lezen in Openbaring 20:4, 6. Daar begint het. Dat heersen is dus niet tot in ‘eeuwigheid’. Want een eeuwigheid heeft geen aanvang en geen einde. In Openbaring 20:7-10 wordt beschreven wanneer de pijniging begint. Na het duizendjarige rijk. Er is dus geen pijniging in ‘alle eeuwigheden’. Want een ‘eeuwigheid’ heeft geen aanvang en geen einde. Dan hebben we nog Openbaring 1:18, waar Christus zegt: ‘Ik ben dood geweest, en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwigheden.’ Maar bij zijn opstanding begon zijn nieuwe leven. Christus heeft dus geen ‘eeuwig’ leven. Want een ‘eeuwig’ leven heeft geen begin en geen einde. Het is dus duidelijk dat een uitdrukking als: ‘tot in eeuwigheid’ helemaal niet mogelijk is. Een ‘eeuwigheid’ heeft namelijk geen aanvang en geen einde. ‘Tot in eeuwigheid’ is een holle frase. Maar nu komen we er. Eindelijk, zeg ik, eindelijk. Het sjaaltje, de Bijbelvertaling, gaat nu in twee delen naar de grond. Onbruikbaar, verder. Kijken we naar de verschillende vormen van het woord ‘eeuwigheid’. Wat zijn ‘eeuwigheden’? Dat is een volstrekt belachelijke uitdrukking.
God heeft dit nooit zo gezegd. Wat heeft Hij dan wel gezegd? Laten we dan helemaal teruggaan naar ons eerste begin. Wat heeft broeder Ouweneel gezegd? ‘Aiōn’ duidt soms op een beperkte tijdsperiode’. Weet u nog dat hij dat gezegd heeft? En laten we zo’n beperkte tijdsperiode nou eens niet ‘eeuw’ noemen. Want ‘eeuw’ heeft in onze Nederlandse taal de betekenis gekregen van honderd jaar. Bijvoorbeeld: de tachtigjarige oorlog begon in de 16e eeuw. Of, een iets langere periode dan honderd jaar: de ‘Gouden Eeuw’. Laten we die tijdsperiode nou eens geen ‘eeuw’ noemen. Laten we gewoon Gods Woord gebruiken. Laten we zo’n periode gewoon ‘aeon’ noemen. Dat doen we met andere woorden uit het Grieks ook. ‘Evangelie’ is euangelion. En ‘engel’ is ‘angelos’. ‘Apostel’ is ‘apostolos’, enzovoorts… Allemaal verbasteringen, klanknabootsingen van het Grieks. Dus laten we nou gewoon zeggen: ‘aeon’. En een ‘aeon’ is dus een beperkte tijdsperiode. We gaan terug naar het begin van onze studie. Mattheüs 12:32 ‘noch in deze aeon, noch in de toekomende (aeon)’. En: ‘de zorg voor deze aeon’. En: ‘de voleinding van de aeon’. En: ‘de kinderen van deze aeon’. [en die zullen huwen in deze aeon, want wij weten dat ze in de volgende aeon niet zullen huwen] En: ‘wordt niet gelijkvormig aan deze aeon’. En: ‘waar is de redetwister van deze aeon’. En: ‘een wijsheid echter, niet van deze aeon’. En: ‘geen van de beheersers van deze aeon heeft van haar geweten.’ En: ‘de god van deze aeon’. En: ‘om ons te trekken uit de tegenwoordige, boze aeon.’ En: ‘uit liefde voor de tegenwoordige aeon.’ Enzovoorts… Gaan we naar de volgende verwijzingen: ‘en in de toekomende aeon het eeuwige leven.’ Wacht even… Er staat geen ‘het eeuwige leven’, maar er staat: ‘het aeonische leven’. Daar komen we straks op terug. En: ‘maar die waardig gekeurd zijn van die aeon…’ Efeze 2 ‘om in de toekomende aeonen…’ En Hebreeën 6:5 ‘de krachten van de toekomende aeon’.
Gaan we verder naar de volgende verwijzingen: ‘Wat de bediening van het geheimenis inhoudt, dat vanaf de aeonen verborgen is gebleven in God…’ Vanaf de aeonen… Het geheimenis, dat vanaf de aeonen verborgen is gebleven in God. Het geheimenis is dus vanaf de aeonen. Dat wil zeggen: toen de aeonen begonnen, toen is ook het geheimenis begonnen. Nog meer over dat geheimenis. In 1 Korinthe 2:7 staat, ‘het geheimenis dat God voorbeschikt heeft ‘vóór de aeonen’. Vóór de aeonen – ‘pro tōn aiōnōn’. God heeft dat geheimenis, onze heerlijkheid, voorbeschikt vóór de aeonen. En dan staat er in Efeze 3:11 ‘kata prothesin tōn aiōnōn’ – ‘naar het voornemen van de aeonen’. We lezen ook in Hebreeën 1:2 dat God door Christus ‘de aeonen’ geschapen heeft. Niet de ‘wereld’. Ja, natuurlijk heeft Hij ook de wereld geschapen. Maar er staat in Hebreeën 1:2 niet dat Hij de ‘kosmos’ (de wereld) geschapen heeft. Hij heeft de ‘aiōnas’- de ‘aeonen’ geschapen. Daarom wordt God ook in 1 Timotheüs 1:17 ‘de Koning van de aeonen’ genoemd. En dan lees je ook in Hebreeën 11:3 dat de aeonen door het woord Gods zijn voortgebracht. Ziet u hoe de bedekking over het Woord van God wordt weggenomen? Bij al die teksten, die we nu gezien hebben, krijg je, als je het woord ‘aeon’ invult, een heel andere Bijbel. Alle moeilijkheden verdwijnen. God wordt in de Schriften genoemd: ‘theos aiōnios’: ‘de aeonische God’ (Romeinen 16:26). Waarom is onze God een ‘aeonische’ God? God openbaart zich niet als de ‘eeuwige’ God. Want dat kunnen wij niet begrijpen. Wij kunnen niet begrijpen dat iets of iemand zonder begin en zonder einde is. Wij kunnen het met de mond wel zeggen. Maar begrijpen zullen we het nooit. Waarom niet? Wij zijn schepselen. En God wil zich openbaren aan zijn schepselen op een manier dat wij Hem kunnen begrijpen. Hij zegt van zichzelf: ‘Ik ben de aeonische God. Want Ik heb de aeonen geschapen. Ik was er al vóór de aeonen. Ik openbaar mijzelf aan jullie als de aeonische God, de God van de aeonen.’ Lieve broeders en zusters, wanneer u deze Schriftplaatsen nog eens rustig overdenkt, dan zult u met mij tot de conclusie komen dat er helemaal geen ‘eeuwigheid’ bestaat, maar dat God alleen spreekt over ‘aeonen’. Tot slot wil ik nog een laatste opmerking over deze brochure maken.
Zoals u heeft gezien staan er in de brochure van broeder Ouweneel veel zware woorden. Die bij nadere bestudering te licht bevonden worden. Want wat broeder Ouweneel in deze brochure zegt, is gewoon niet waar. Maar daar kun je alleen maar achter komen, als je het in het Grieks nakijkt. Concordant, natuurlijk. Zoals eerder gezegd, broeder Ouweneel heeft een vooraanstaande positie binnen de christelijke gemeenschap verworven. En hij is oprecht bezorgd. Dat prijzen wij in hem. Maar in zijn bezorgdheid gaat hij een stapje te ver. En komt hij op glad ijs. En zegt onze broeder onvoorzichtige dingen. Het woord ‘alverzoening’ komt rechtstreeks uit Colossenzen 1:20. Daar staat glashelder dat God alles verzoent. ‘apokatallaxai ta panta’. Ta panta: het alles. Dus als broeder Ouweneel zegt: ‘Alverzoening, besproken en weerlegd’. Dan zegt hij eigenlijk dat hij Gods Woord weerlegt. Dat zou ik niet voor mijn rekening durven nemen. Begrijpt u? God zegt: ‘Ik verzoen het al.’ En mijn broeder zegt: ‘Ik zie argumenten, waarom het niet zo is.’ Dan spreekt mijn broeder God tegen. En dat is niet zo verstandig. Maar wij zeggen allemaal wel eens onverstandige dingen. Dingen die tegen het Woord ingaan. En dan zegt de Heer later tegen ons: ‘Ik zei het je toch? En dan moeten we tegen onze Heer zeggen: ‘Ja, Heer, u had gelijk.’
© 1995-2015 Menno Haaijman, c-s-s.website