1 Maak je keuze (Uit: RECHT-vaardig, menswaardig) De deelnemers beslissen in kleine groepjes of ze akkoord gaan met stellingen over armoede in het Noo...
De deelnemers beslissen in kleine groepjes of ze akkoord gaan met stellingen over armoede in het Noorden. Onenigheid over bepaalde stellingen moet opgelost worden in een kleine groepsdiscussie. Behandelende onderwerpen • Armoede in het Noorden • Recht op een behoorlijke levensstandaard Doelstellingen • Zich kunnen inleven in en solidariteit voelen met de situatie van een arme. • Inzicht hebben in de vicieuze cirkel van armoede. • Inzien dat de armoedeproblematiek en dus schending van economische en sociale rechten ook een probleem is van het Noorden, en dit concreet kunnen aantonen met voorbeelden. • Inzicht hebben in de verschillende factoren die aan de basis liggen van armoede. • Kritisch nadenken over de oorzaken en gevolgen van armoede. • Kunnen uitleggen hoe staten het recht op een behoorlijke levensstandaard kunnen realiseren. • Inzien dat schending van het recht op een behoorlijke levensstandaard ook in het Noorden voorkomt. Dit kunnen aantonen met voorbeelden. • Organisaties kennen (in ons land) die zich bezig houden met armoedebestrijding in België. • Inzien waar de problemen van armoede in het Noorden vandaan komen. Tijd Totale duur 50 minuten Fase 1: 10 minuten Fase 2: 10 minuten Fase 3: 20 minuten Fase 4: 10 minuten Variant “Hoe ver van de lijn?”: 50 minuten Groepsgrootte 20-25 Voorbereiding • Kopieer de stellingen op stevig papier. Zorg ervoor dat je voor elk groepje van 4 à 5 deelnemers een kopie hebt van alle stellingen. (Bijlage 1). • Knip elke stelling uit. • Zet evenveel tafels klaar als er groepjes zijn. • Kopieer de kaartjes met ‘akkoord’ en ‘niet akkoord’ (Bijlage 2) • Verdeel elke tafel in twee delen (of gebruik eventueel twee tafels als de tafels niet groot zijn). Leg aan de ene kant (of op de ene tafel) het briefje ‘akkoord’ en aan de andere kant (of de andere tafel) het briefje ‘niet akkoord’.
1 | Maak je keuze
Instructies Fase 1 1. Verdeel de groep in groepjes van 4 à 5 deelnemers. 2. Deel de stellingen willekeurig uit. 3. Elke deelnemer krijgt 4 à 5 stellingen. De deelnemers lezen de stellingen aandachtig en denken na of ze ermee akkoord gaan of niet. Fase 2 1. Elke deelnemer legt zijn of haar stellingenkaartjes op de tafel(s) onder ‘akkoord’ of ‘niet akkoord’. De deelnemers mogen ondertussen helemaal niet spreken. 2. Vervolgens krijgen alle groepjes een 5-tal minuutjes de tijd om alle stellingen te bekijken. Als er deelnemers zijn die het niet eens zijn met de plaats waar het kaartje gelegd werd (onder ‘akkoord’ of ‘niet akkoord’), moeten de kaartjes omgedraaid worden, met de tekst naar beneden. Fase 3 1. Om de beurt draait er iemand een omgekeerd kaartje terug om. Deze deelnemer leest de stelling op dat kaartje even voor. 2. Er wordt vervolgens nagegaan wie akkoord gaat met de stelling en wie niet. Degene die het kaartje omgekeerd heeft omdat zij of hij het niet eens was met de plaats van het kaartje, legt even aan de rest van de groep uit waarom. 3. Het is de bedoeling dat de deelnemers in een discussie tot een compromis komen en het stellingenkaartje definitief in het vak ‘akkoord’ of ‘niet akkoord’ leggen. Iedereen moet het er dan min of meer mee eens zijn. Fase 4: nabespreking 1. Lagen er veel stellingenkaartjes omgekeerd? Was er met andere woorden veel onenigheid binnen jullie groepje? 2. Over welke stellingen hebben jullie het langst moeten discussiëren om tot een compromis te komen? Heeft iedereen in het groepje zich uiteindelijk kunnen verzoenen met het standpunt van de meerderheid? 3. Als er enkele stellingen zijn die in alle groepjes voor discussie zorgden, bespreek deze stellingen dan met de hele groep. Ga na met welke argumenten de deelnemers hun standpunten verdedigen. Misschien kunnen de twijfelaars dan nog overtuigd worden met argumenten van deelnemers uit andere groepjes. Pik uitaard de stellingen eruit die de meeste onenigheid met zich meebrachten.
2 | Maak je keuze
Variant: Hoe ver van de lijn? • Je kan natuurlijk ook het ‘klassieke’ stellingenspel spelen, niet in kleine groepjes maar met de volledige groep. • Selecteer op voorhand een 10-tal stellingen uit de lijst, over zoveel mogelijk verschillende onderwerpen. • Verdeel het lokaal in twee delen met een lijn in het midden (die kan je aanbrengen met witte tape of een touw). Aan de ene kant van de lijn is het kamp ‘akkoord’, aan de andere kant het kamp ‘niet akkoord’. • De deelnemers moeten bij elke stelling beslissen of ze akkoord zijn of niet. Daarbij moeten ze ook nagaan in welke mate ze akkoord zijn of niet. De deelnemers nemen dus een bepaalde positie in in het kamp ‘akkoord’ of ‘niet akkoord’. Hoe meer ze akkoord zijn of hoe meer niet akkoord, hoe verder ze van de lijn gaan staan. Hoe meer ze twijfelen, hoe dichter ze bij de lijn gaan staan. • De begeleider leest een stelling voor. De deelnemers nemen na elke voorgelezen stelling een positie in. Vervolgens volgt er een kleine groepsdiscussie (ongeveer 5 minuten per stelling) waarin de deelnemers hun positie verantwoorden. In grote groepen kan je waarschijnlijk niet iedereen bij elke stelling aan het woord laten. Vraag daarom vooral naar de verantwoording van de deelnemers die ver van de lijn staan, of die niet erg twijfelen tussen akkoord of niet akkoord. • Geef de deelnemers na elke discussie de kans om van positie te veranderen en vraag hen waarom ze hun mening herzien, welke argumenten hen van mening heeft doen veranderen.
3 | Maak je keuze
Bijlage 1: Stellingen ARMOEDE
Armoede is een schending van de mensenrechten.
Bij ons in België is er geen echte armoede.
Wonen in een achtergestelde buurt is niet alleen gevolg van armoede maar ook de oorzaak van armoede.
Armoede of rijkdom hangen samen met de buurt waar je woont.
Je bent arm als je te weinig geld hebt.
Onze regering kan er voor zorgen dat er in ons land geen armen meer zijn.
Het is de schuld van de overheid dat er in ons land zoveel armen zijn.
Mensen met een voldoende hoog inkomen zouden meer belastingen moeten betalen zodat de overheid meer geld heeft voor de armen.
Iedereen is gelijk voor de wet: elektriciteit moet worden afgesloten bij iedereen die zijn rekening niet betaalt.
Op vakantie gaan is een (overbodige) luxe.
Ieder individu in de wereld zou een basisinkomen moeten krijgen.
In onze westerse samenleving kan je altijd zelf iets doen aan armoede.
De betekenis van ‘leven in armoede’ hangt altijd af van het land waar je woont.
Het is je eigen schuld als je schulden hebt.
4 | Maak je keuze
Armoede is vooral vrouwelijk.
Hoe langer iemand arm is, hoe kleiner de kans om uit die armoede te ontsnappen.
Om een leefloon (of een bestaansminimum) te krijgen, moet je eerst bewijzen dat je echt geen werk kan vinden.
Als jongeren uit arme gezinnen vroegtijdig de school verlaten, is het hun eigen schuld dat ze later geen degelijk werk vinden en arm blijven.
Migranten hebben meer kans om in de vicieuze cirkel van armoede terecht te komen.
De armoedeproblematiek kan opgelost worden door werkgelegenheid te creëren.
Personen die werkloos zijn, en afhankelijk van een werkloosheidsuitkering of een leefloon, mogen niet verplicht worden om een job aan te nemen die ze voor zichzelf niet geschikt vinden.
De werkgever moet rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van een werknemer die in armoede leeft.
Het is veel beter om kinderen uit kansarme gezinnen maar onmiddellijk naar het Buitengewoon Onderwijs te sturen, als ze in het Lager Onderwijs niet kunnen volgen.
Kinderen uit kansarme gezinnen zijn moeilijk handelbaar in de klas omdat ze vaak geen goede opvoeding gehad hebben.
Kinderen uit arme gezinnen presteren minder goed op school.
In het onderwijs wordt er te weinig aandacht besteed aan de persoonlijke omstandigheden van leerlingen uit kansarme gezinnen.