Goed voorbereid naar je examen Heel veel succes; je kunt het!
Kader en Basis
Ik ga op examen en neem mee… Je maakt het examen op de computer, maar dat wil niet zeggen dat je niets mee hoeft te nemen! Je krijgt op school kladpapier dat je tijdens je examen mag gebruiken. Dit papier moet je na afloop wel op school laten. Wat moet je dan meenemen? - Een pen, die het ook echt doet! Neem er voor de zekerheid twee mee. - Een potlood (kan altijd handig zijn). - Een woordenboek, dit mag je gebruiken tijdens je examen!
Leesvaardig (herhaal de stof van leesvaardig blok 1 t/m 4) Het is belangrijk om eerst de tekst verkennend te lezen en daarna nauwkeurig te lezen: Verkennend lezen: 1. Kijk goed naar de titel. 2. Kijk wat de bron is van de tekst. 3. Lees de eerste alinea. Onderstreep belangrijke zinnen. 4. Lees de beginzinnen van de tussenalinea’s. Onderstreep deze zinnen. 5. Lees de slotalinea. Onderstreep belangrijke zinnen. De verkenningspunten van een tekst zijn dus: titel, bron, eerste alinea, beginzinnen van de tussenalinea’s en de slotalinea. Nauwkeurig lezen: 6. Lees nu de tekst helemaal door. 7. Lees vraag 1. 8. Zoek op welk tekstgedeelte over het onderwerp van de vraag gaat. Lees dat tekstgedeelte nauwkeurig. 9. Kies je antwoord. 10. Lees vraag 2, enzovoort. Boven een tekst staat de titel. Een titel kan twee functies hebben: 1. Onderwerp van de tekst aangeven. 2. Aandacht trekken. In een tekst staan soms ook deeltitels of tussenkopjes. Die staan boven een (groepje) alinea’s. Dit zijn handige verkenningspunten. Ze geven aan waar die alinea’s over gaan.
Onder beeld of illustraties verstaan we foto’s, tekeningen, grafieken, plattegronden, enz. Opmaak is de manier waarop de tekst op papier staat, dus de titel, lettertype, kopjes, alinea’s, illustraties enz. Bij een reclametekst kun je vragen verwachten die te maken hebben met de afbeelding. Dit zijn vragen als wat is de belangrijkste bedoeling van de onderstaande foto?. Afbeeldingen/illustraties kunnen om verschillende redenen bij een tekst staan: - Het plaatje vertelt zelf een verhaal. Een kop of onderschrift zijn genoeg. - Het plaatje trekt de aandacht. Het plaatje vertelt geen verhaal, je moet de tekst dus nog wel lezen. - Het plaatje verduidelijkt de tekst. Bijvoorbeeld een route duidelijk maken. - Het plaatje heeft niets met de tekst te maken. Bijvoorbeeld een vrouw bij een autoreclame.
Tekstdoelen Er zijn vier bekende tekstdoelen: 1. Informeren: De schrijver wil dat je iets te weten komt. De tekst bestaat vooral uit feiten, maar soms ook uit meningen van anderen, dus niet van de schrijver zelf. 2. Overtuigen: De schrijver wil zijn mening duidelijk maken. Hij wil bereiken dat de lezer het met hem eens is. De schrijver gebruikt argumenten/redenen. 3. Activeren: De schrijver wil dat de lezer iets gaat doen, bijvoorbeeld lid worden, doneren, iets kopen. Activeren is tot handelen aansporen. 4. Amuseren: De schrijver wil de lezer boeien of vermaken. Hij wil dat de lezer zijn tekst met plezier leest.
Onderwerp en hoofdgedachte Het onderwerp vertelt in één of een paar woorden de inhoud van een tekst, dus waar de tekst over gaat.
Waar de tekst over gaat kun je vaak zien aan de titel, de inleiding en de deeltitels (of tussenkopjes). Soms ontbreken de deeltitels/tussenkopjes in een examentekst, ze kunnen dan aan jou vragen om zelf een deeltitel of tussenkopje te kiezen. Let dan goed op de kernzin, dit is vaak de eerste zin van de alinea. Ook kun je letten op belangrijke, opvallende woorden (kernwoorden) De hoofdgedachte vertelt in één zin waar de tekst over gaat. De hoofdgedachte vind je vaak letterlijk in de tekst. De vraag die je moet stellen om achter de hoofdgedachte te komen is “Wat wil de schrijver mij vertellen over het onderwerp”.
Tekstopbouw De inleiding en het slot van een tekst zijn de belangrijkste alinea’s van de tekst. De inleiding kun je vaak herkennen aan de opmaak, bijvoorbeeld een ander lettertype of een witregel na de inleiding. Een tekst bestaat bijna altijd uit een inleiding, een kern en een slot. In de inleiding vertelt de schrijver waar de tekst over gaat. In de kern (het kerndeel) geeft de schrijver uitleg, meestal in een paar alinea’s. In het slot vat de schrijver bijvoorbeeld nog even samen wat hij verteld heeft. Functie van een inleiding kan zijn -
Het onderwerp aankondigen Uitleggen over welk probleem de tekst gaat. In het kort samenvatten waar de tekst over gaat. Aanleiding noemen voor het schrijven van de tekst (wat er is gebeurd) Aandacht trekken met een opvallende uitspraak. Het probleem (in vraagvorm) duidelijk maken. Met een verhaaltje de aandacht van de schrijver trekken Duidelijk maken wat de mening van de schrijver is. Een deskundige introduceren.
Functie van het slot kan zijn -
Conclusie geven. De hoofdvraag uit de inleiding beantwoorden. Een samenvatting geven Tot handelen aansporen De mening van de schrijver weergeven
Tekstverbanden en signaalwoorden Leesvaardig blok 1 Leer het schema hieronder goed! Een schrijver kan een tekstverband aangeven tussen twee zinnen of tussen alinea's. Signaalwoorden zijn erg belangrijk om de verbanden in een tekst aan te geven. Ze staan meestal aan het begin van een zin of alinea, maar soms ook achteraan. Hiervoor kan de schrijver signaalwoorden gebruiken: Tekstverband Plaats Tijd
Opsomming
In de eerste plaats, en, nog, daarnaast, daarna, niet alleen, maar, ook, ten eerste, ten tweede… Zoals, bijvoorbeeld, zo, dat blijkt uit, onder andere
Voorbeeld
Uitleg Toelichting
Signaalwoord Daar Hier Daarna, tijdens, morgen, terwijl, daarna, tegelijkertijd, voordat, nadat, wanneer, intussen, totdat Ook , verder, ten eerste, verder, in de eerste plaats, vervolgens, daarnaast, zowel … als, bovendien, tenslotte
/
Middel en doel
Dat houdt in, Dat wil zeggen, met andere woorden, ter toelichting Om, via, door middel van, daarmee, opdat, door te …
Uitleg Legt uit waar iets gebeurt Legt uit wanneer iets gebeurt Terwijl de leraar bezig was met het uitleggen van de moeilijke tekst was Maaike aan het telefoneren. Legt uit door een aantal dingen te noemen Na de ouderavond waren mijn ouders helemaal niet tevreden over mij. Op de eerste plaats had ik weer een aantal onvoldoendes, bovendien had ik verschillende keren mijn huiswerk niet gemaakt. Mijn vrije tijd gebruik ik in de eerste plaats om leuke dingen te doen. Daarnaast poets ik zo nu en dan het huis. Legt uit door een voorbeeld te geven Veel dieren, zoals de olifant, wordt bedreigd met uitsterven. Er komen in Oss steeds meer nieuwe fabrieken. Zo is er verleden week een nieuwe meubelfabriek geopend. Legt uit hoe iets werkt Mijn vader is een avonturier, dat wil zeggen dat hij zo veel mogelijk op reis wil om de wereld te zien. Legt uit waar iets voor dient Door te stoppen met roken vermindert u de
kans op longkanker aanmerkelijk.
Overeenkomst Oorzaak en gevolg
Tegenstelling
Reden / verklaring
Voorwaarde
Vergelijking
Conclusie / samenvatting
Daarmee, het doel is, waarmee, met dat doel, om… te Evenals Omdat, zodat, Daardoor, doordat, waardoor, zodoende, ten gevolge van
Maar, hoewel, niettemin, daarentegen, toch, in tegenstelling tot, daarentegen, echter, integendeel, enerzijds, anderzijds, daar staat tegenover Want, namelijk, omdat, daarom, immers.
Als, indien,mits, indien, tenzij, op voorwaarde dat
zoals, net als, evenals, in vergelijking tot, vergeleken met, soortgelijke , hetzelfde, Dus, kortom, met andere woorden, dus,
Legt uit dat twee dingen op elkaar lijken Legt uit door de oorzaak van iets te noemen of het gevolg van iets Doordat het de laatste weken voortdurend geregend heeft, is het water in de Maas enkele meters gestegen. De cv is kapot (= oorzaak), daardoor is het hier koud (= gevolg). Legt uit door een tegenstelling te geven Op kantoor is afgesproken dat iedereen zich aan de afspraken zal houden. Regelmatig worden die afspraken besproken. Toch worden er af en toe fouten gemaakt. Er is een stichting die fraude tegen probeert te gaan. Echter doet de politie weinig. Legt uit waarom iets gebeurd is. Omdat het Hooghuis Lyceum in Oss zo’n leuke school is, kiezen steeds meer leerlingen voor het vmbo. Ik ga het liefst in de ochtend naar de stad, omdat het dan nog niet druk is. Legt uit wat er eerst moet gebeuren De survivaltocht in de Ardennen zal zeker doorgaan, tenzij het weer zo slecht wordt dat het gevaar kan opleveren voor de deelnemers. Maar liefst 80 procent van de Nederlandse bevolking wil op vakantie, mits ze het geld ervoor hebben. Vergeleken met enkele jaren geleden zijn de prijzen van huizen tegenwoordig erg hoog. Jip heeft net als Janneke pindakaas op zijn brood. Legt uit door een conclusie te geven (een heel korte samenvatting)
hieruit volgt, samengevat, concluderend, alles overziend
Het gemeentebestuur had alle ambtenaren opdracht gegeven om te controleren of de regels en wetten goed werden nageleefd, folders werden toegezonden en er waren voorlichtingsspotjes uitgezonden op de lokale zenders. Kortom: het gemeentebestuur had al het mogelijke gedaan. Als ik 18 ben, wil ik mijn rijbewijs halen. Dat is duur, dus ik zal flink moeten sparen.
Inleiding, middenstuk en slot In een inleiding probeert de schrijver de aandacht van de lezer op verschillende manieren te trekken. Dit kan bijvoorbeeld door: -
Het onderwerp noemen De belangrijkste aspecten van het onderwerp te noemen Een anekdote (= een kort verhaaltje) te vertellen Een vraag stellen De aanleiding van het schrijven noemen Een deskundige voorstellen Een opvallend detail uit de tekst naar voren te halen Aan te geven hoe de tekst is opgebouwd.
Meestal bestaat de inleiding uit 1 alinea, maar is het een langere tekst, dan zijn het er soms 2 of 3. Hoofdonderwerp = de tekst in één of enkele woorden samengevat. In het middenstuk vertelt de schrijver meer over het hoofdonderwerp. Het middenstuk bestaat uit meerdere alinea’s. In deze alinea’s worden verschillende deelonderwerpen besproken, deze worden vaak aangeven door tussenkopjes. In het slot rondt de schrijver de tekst af. Dit kan hij doen door: -
Een Een Een Een Een Een
korte samenvatting te geven van het belangrijkste uit de tekst. conclusie trekken uit voorafgaande. advies geven. waarschuwing uitspreken. toekomstverwachting beschrijven. eigen mening over het onderwerp geven.
Het slot bestaat meestal uit 1 alinea.
Verwijswoorden → woorden die verwijzen naar 1 woord, naar een groepje woorden of naar een hele zin. Citeren = dan neem je iets letterlijk uit de tekst over. Als het om een hele zin gaat, is het voldoende alleen de eerste 2 en de laatste 2 woorden op te schrijven. Daarachter zet je de regelnummers. Een hele zin begint met een hoofdletter en eindigt op een punt, uitroepteken of vraagteken, wees dus volledig!
Leesvaardig Blok 2 Opmaak = hoe een tekst eruit ziet = lay out. Hoofdgedachte = hoofdonderwerp = het belangrijkste dat de schrijver met zijn tekst duidelijk wil maken. Vaak kan je deze in 1 of 2 zinnen opschrijven. Op je examen is dit altijd een meerkeuzevraag.
Er zijn 5 tekstsoorten met ieder een eigen doel: Informerende tekst→ doel: informatie geven →tekstvorm: schoolboektekst, tekst in een studieboek, nieuwsberichten, artikel, gebruiksaanwijzing, recept of handleiding. Meninggevende tekst →doel: de lezer een mening vertellen →tekstvorm: dagboek, weblog, liefdesbrief, ingezonden brief, of column. Amuserende tekst →doel: de lezer vermaken of amuseren →tekstvorm: jeugdroman, verhaal, gedicht, cabaret, of een sinterklaasrijm. Overtuigende tekst →doel: de lezer overtuigen →tekstvorm: boek- of filmbespreking (= recensie), ingezonden brief of een betoog. Activerende tekst →doel: de lezer overhalen →tekstvorm: reclametekst.
Publiek = de lezers die de tekst lezen. Een lezer van een computerblad is vaak een ander publiek, dan publiek dat de Story leest. Vaak kan je aan de bron zien voor wie de tekst bedoeld is. Bron = Waar de oorspronkelijke tekst vandaan komt. Daar aan kan je zien voor wie de tekst bedoeld is. Een tekst uit een jongerentijdschrift is dus bedoeld voor jongeren. Je vindt dit vaak onderaan de tekst.
Feit = iets wat waar is en wat controleerbaar is. Mening = wat je van iets of iemand vindt. Argumenten = deze gebruik je om je mening te ondersteunen. Een ander woord hiervoor is redenen. Meningen kunnen op 3 verschillende manieren in teksten verwerkt worden: -
De schrijver brengt zijn eigen mening naar voren. De schrijver geeft niet zijn eigen mening, maar beschrijft wel de mening van anderen. De schrijver beschrijft de mening van anderen en voegt daar zijn eigen mening aan toe.
Objectieve tekst = deze tekst is waar, er staan alleen feiten in en de schrijver geeft niet zijn eigen mening. Subjectieve tekst = de schrijver geeft zijn eigen mening in de tekst. Er kunnen zaken in staan die niet waar zijn.
Leesvaardig Blok 3 en 4 Er zijn 5 leesmanieren: -
Zoekend lezen: informatie opzoeken; je let op kopjes, titel en zoekwoorden. Globaal lezen: het belangrijkste snel uit een tekst halen; je let op opmaak, titel, eerste alinea en afbeeldingen. Grondig lezen: je moet de tekst helemaal begrijpen; je let op tekstopbouw, tekstdoel, belangrijkste woorden en verwijswoorden. Studerend lezen: je moet de tekst helemaal begrijpen en onthouden; je let op de belangrijkste woorden en op de hoofdzaken. Kritisch lezen: je moet nagaan of de informatie in de tekst klopt en volledig is; je let op de hele tekst.
Schrijfvaardig (herhaal uit het boek blok 1 t/m 4 van Schrijfvaardig) Voordat je begint met de schrijfopdracht van je examen, is het belangrijk dat je goed kijkt wat de bedoeling is. Je kunt hierbij gebruik maken van de schrijfstrategie: 1. Oriëntatie op de schrijftaak: Lees het verhaaltje, hierin staat uitgelegd wat er aan de hand is. Probeer je in te leven in de situatie. Lees daarna de opdracht. 2. Voorbereiding op de schrijftaak Lees het verhaaltje en de opdracht nauwkeurig. Denk na over wat er in de opdracht van je gevraagd wordt en over wat je moet doen. 3. Uitvoering van de schrijftaak Schrijf de tekst in het klad. 4. Controle van de tekst Controleer of je alle gegevens hebt verwerkt. Let op je taalgebruik. Controleer de tekst op taalfouten, denk aan hoofdletters en leestekens. 5. Herschrijven van de tekst Schrijf de netversie van je tekst. Schrijfdoelen -
Informatie geven of vragen (bijv. zakelijke brief – formulier – verslag) Overtuigen (bijv. ingezonden brief – persoonlijke brief) Tot handelen aansporen (bijv. advertentie) Amuseren (bijv. persoonlijke brief)
Zelf een tekst schrijven Begin nooit zomaar te schrijven! Een tekst moet een goede opbouw hebben. De titel zegt waar de hele tekst over gaat. Elke alinea gaat over een deelonderwerp, dit kun je als deeltitel of kopje gebruiken. Een alinea maak je zo: 1. Kies een deelonderwerp. 2. Maak een kernzin (belangrijkste zin) bij je deelonderwerp. 3. Geef informatie en voorbeelden bij je kernzin. Maak van dit alles een lopend verhaaltje en je alinea is klaar.
Schrijfopdrachten: Affiche: -
-
Doel is aandacht van je publiek trekken. Dit kun je doen met woorden. Gebruik alleen de noodzakelijke informatie en schrijf dit kort en krachtig op. Ben enthousiast en gebruik een opvallende zin (slagzin). Gebruik beeld, denk aan foto’s of tekeningen. Dit is met je examen lastig om te doen en zal dus ook niet nodig zijn. Maak gebruik van de opmaak, denk aan de plaats waar je dingen zet, lettertype en grootte, onderstrepen, enz. Controleer of de 5w+1h-vragen allemaal in je affiche staan (wie – wat – waar – wanneer – waarom – hoe)
Formulier: -
Een formulier moet je altijd nauwkeurig invullen. Lees de invulinstructie goed, kijk goed naar wat je waar in moet vullen. Als een vraag niet voor jou geldt, zet dan een streepje of n.v.t. (niet van toepassing). Je naam kan op allerlei verschillende manieren gevraagd worden: naam Den Oever voornaam en achternaam Dennis den Oever Achternaam en voorletter Den Oever, D. Voorletters en achternaam D.A. den Oever
Persoonlijke brief: -
Dit is een nette brief aan iemand die je goed kent. Hier zijn regels voor! Kijk op bladzijde 53 van je boek voor een voorbeeld.
Zakelijke brief: -
Deze brief schrijf je aan officiële personen. Op bladzijde 55 van je boek staat een voorbeeld met de regels.
Envelop: -
-
Ook voor het schrijven van een envelop bestaan regels. De volgorde is hier erg belangrijk: Naam t.a.v. Straat en nummer (of postbus en nummer) Postcode en woonplaats Schrijf op de achterkant je eigen naam en adres.
Sollicitatiebrief -
-
Dit is ook een zakelijke brief. De indeling van de alinea’s is belangrijk: Alinea 1: Naar welke baan solliciteer je? Waar en wanneer heb je gelezen of gehoord dat de baan beschikbaar is? Alinea 2: Vertel iets over jezelf en eventueel over je werkervaring. Alinea 3: Leg uit waarom je solliciteert en waarom jij geschikt bent. Ga in op de functie-eisen van de advertentie. Alinea 4: Verwijs naar de bijlage, sluit af met een slotzin. In je boek vind je een voorbeeld, zo ook de brief die je gebruikt hebt bij je mondeling.
E-mail -
-
Een e-mail kan zowel persoonlijk als zakelijk zijn. Bij een zakelijke e-mail moet je, net als bij een zakelijke brief, zo overzichtelijk mogelijk werken. Op bladzijde 61 van je boek vind je meer uitleg over het schrijven van een e-mail.
Ingezonden brief -
-
Eigenlijk is dit geen echte brief, maar meer een artikel, een ingezonden stuk. Met een ingezonden brief wil je laten weten hoe je over iets denkt, vaak zijn dit dingen die in het nieuws zijn. Op bladzijde 62 en 63 van je boek staat uitgelegd hoe je dit aan moet pakken.
Verslag -
-
Een verslag kun je schrijven over een gebeurtenis. Je doet dit om iemand te informeren. In het verslag staan dus veel feiten. Een mening hoort hier niet thuis! Je sluit af met je naam. Op bladzijde 64 en 65 staat meer uitleg en een voorbeeld.
Dit onderdeel is alleen voor kader Samenvatten Bij het samenvatten van een tekst haal je de hoofdzaken uit een bestaande tekst. Deze hoofdzaken heb je nodig voor je samenvatting. De samenvatting moet geschreven zijn in goed Nederlands. In een samenvatting staan nooit details, voorbeelden of anekdotes. Om een goede samenvatting te kunnen schrijven, moet je weten: -
Wat het onderwerp van de tekst is.
-
Wat het tekstdoel is.
-
Wat de hoofdgedachte is.
-
Hoe de tekst is opgebouwd.
Hoe maak je dan een (geleide) samenvatting (zo’n samenvatting krijg je op het examen!) -
Lees de tekst globaal; noteer onderwerp en hoofdgedachte.
-
Lees de tekst grondig: onderstreep kernzinnen en omcirkel signaalwoorden.
-
Verdeel de tekst in inleiding, middenstuk en slot.
-
Schrijf van elke alinea op wat het deelonderwerp is en verdeel daarbij weer in inleiding, kern en slot.
-
Schrijf van elke alinea op wat de kernzin is.
-
Bekijk welke alinea’s bij elkaar horen.
-
Schrijf de kladversie, met behulp van de aandachtspunten die opgesomd zijn bij de opdracht.
-
Controleer of de hoofd- en bijzaken erin staan.
-
Ga na of alle gegeven aandachtspunten erin staan.
-
Schrijf de netversie.
Samenvatten Als je een samenvatting moet maken tijdens je examen, ga je als volgt te werk: 1. Lees de tekst verkennend. 2. Lees de beginregels van de opdracht en daarna punt 1 (het eerste wat je moet opzoeken). 3. Zoek het gevraagde stukje op in de tekst en onderstreep de zin. 4. Zoek punt 2, onderstrepen in de tekst. Zoek punt 3, enz. 5. Maak van alle woorden en zinnen een samenhangende kladtekst. Dat is een tekst in hele zinnen. 6. Controleer de kladversie; staat alles erin? Dan de lezer dit begrijpen? Tel het aantal woorden! 7. Schrijf de samenvatting in het net.