Vocabulaire bij Nederlands Nu! Les 1 t/m 4
Les pag oef lidw woord
Engels
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
already biology the three a and conversation hello the to be called here how how long to hear I in you you (with emphasis) right to choose to come country lesson to read to listen month to read while listening to no not once more or rest restaurant since to study taxi driver text from, out often which work to work to live to be answer
15 15 15 15 15 15 15 15 15 15 15 15 15 15 15 15 15 15 15 15 15 15 15 15 15 15 15 15 15 15 15 15 15 15 15 15 15 15 15 15 15 15 15 15 15 15
A1 A1 A1 A1 A1 A1 A1 A1 A1 A1 A1 A1 A1 A1 A1 A1 A1 A1 A1 A1 A1 A1 A1 A1 A1 A1 A1 A1 A1 A1 A1 A1 A1 A1 A1 A1 A1 A1 A1 A1 A1 A1 A1 A1 A1 A2
al de biologie de drie een en het gesprek - gesprekken hallo het heten hier hoe hoe lang horen ik in je jij juist kiezen komen het land - landen de les - lessen lezen luisteren de maand meelezen naar nee niet nog eens of de rest het restaurant sinds studeren de taxichauffeur de tekst - teksten uit vaak welk(e) het werk werken wonen zijn het antwoord - antwoorden
Vocabulaire bij Nederlands Nu! Les 1 t/m 4 Les 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
pag oef lidw woord de buschauffeur - buschauffeurs 16 A3 16 A3 de kantine - kantines de man - mannen 16 A3 A3 vier 16 de vrouw - vrouwen 16 A3 waar 16 A3 wat 16 A3 wat voor 16 A3 16 A4 beantwoorden 16 A4 de vraag - vragen A4 als 17 de dag - dagen 17 A4 A4 het jaar - jaren 17 best 17 A5 17 A5 gaan - hoe gaat het? goed / goede 17 A5 goedemiddag 17 A5 A5 goedemorgen 17 goedenavond 17 A5 17 A5 herhalen hoe gaat het met jou? 17 A5 hoi 17 A5 jou 17 A5 de morgen - morgens 17 A5 prima 17 A5 u 17 A5 A5 uitstekend / uitstekende 17 wel - het gaat wel 17 A5 17 A5 zeggen zo 17 A5 alles 18 A6 de buurman - buurmannen 18 A6 de collega - collegaʼs 18 A6 A6 iemand 18 reageren (op iets) 18 A6 A6 de vriend 18 dan 18 A7 eerst / eerste 18 A7 het alfabet 19 A8 de letter 19 A8 Nederlands / Nederlandse 19 A8 de uitspraak 19 A8 A9 de achternaam - achternamen 19 eigen 19 A9 A9 mijn 19 de naam - namen 19 A9 nu 19 A9 19 A9 opschrijven 19 A9 spellen 19 A9 uitspreken
Engels bus driver canteen man four woman where what what kind of answer question as day - days year fine how are you? good good afternoon good morning good evening to repeat how are you? hi! you morning fine you (formal) excellent I'm all right, not too bad to say so, right away everything neighbor ( a man) colleague someone, somebody to react (to something) male friend than first alphabet letter Dutch pronunciation family name - family names own my name now to write down to spell to pronounce
Vocabulaire bij Nederlands Nu! Les 1 t/m 4 Les 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
pag 19 20 20 20 20 20 20 20 20 20 20 20 20 20 20 20 20 20 20 20 20 20 20 22 22 22 22 22 23 23 23 23 24 24 24 24 24 24 24 24 24 24 24 24 24 24 24 24 24 24
oef lidw woord A9 de voornaam - voornamen B1 de auto - autoʼs B1 het boek - boeken B1 het brood - broden B1 het ding - de dingen B1 de fiets - fietsen B1 de hond - honden B1 het huis - huizen B1 de kat - katten B1 kennen B1 kijken B1 het kind - kinderen B1 de melk B1 de mens - mensen B1 onder B1 opzoeken B1 de pen - pennen B1 het plaatje - plaatjes B1 de stoel - stoelen B1 de tafel - tafels B1 de tas - tassen B1 voor B1 het woordenboek B2 aan B2 meestal B2 staan B2 het voorbeeld - voorbeelden B2 zitten B2 gebruiken B2 invullen B2 de taal B2 tweede B3 dat - dit B3 deze - die B3 dichtbij B3 die B3 dik - dikke B3 dit B3 dun - dunne B3 duur / dure B3 goedkoop - goedkope B3 groot - grote B3 hard - harde B3 jong - jonge B3 klein - kleine B3 laatst / laatste B3 langzaam / langzame B3 lekker / lekkere B3 licht - lichte B3 maar
Engels first name car book bread thing bicycle dog house cat to know to look child milk human being, people under to look up / to search for pen picture chair tabel bag for, before, in front of dictionary at most of the time to stand example to sit to use to fill in language second that this, these close (to) that, those thick, fat this thin expensive cheap big, tall hard, loud young small, little last slow tasty, nice light but
Vocabulaire bij Nederlands Nu! Les 1 t/m 4 Les 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
pag 24 24 24 24 24 24 24 24 24 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 26 26 26 26 26 26 27 27 27 27 27 28 28 28 28 28 28 28 28 28 28 29 29 29 29 29 29 29 29 30
oef lidw woord B3 nieuw - nieuwe B3 oud - oude B3 snel - snelle B3 ver weg B3 vers - verse B3 vies - vieze B3 zacht - zachte B3 zwaar - zware B4 ze B2 de student - studenten B4 jullie B4 laat / late B4 moe B4 op tijd B4 te B4 laat B4 thuis B4 de tijd B4 we / wij B4 zij C1 de film - films C1 de hobby - hobbyʼs C1 jouw C1 voetballen C1 het woord C1 zwemmen C2 het adres - adressen C2 het gegeven C3 de herhaling - herhalingen C4 ander / andere C4 de spelling D1 betekenen D1 de betekenis - betekenissen D1 de blouse - blouses D1 de broek - broeken D1 de jas - jassen D1 de jurk - jurken D1 de kleding D1 de kous - kousen D1 onbekend / onbekende D1 open D1 de das - dassen D1 het overhemd - de overhemden D1 de rok - rokken D1 de schoen D1 de sok - sokken D1 het T-shirt D1 de trui D1 het vest D2 dragen
Engels new old fast far away fresh not tasty, unclean soft heavy she, they student you (plural) late tired in time too late at home time we she, they (with emphasis) movie hobby your (singular) to play soccer word to swim address fact repetition other spelling to mean meaning blouse trousers coat dress clothes stocking unknown open tie shirt skirt shoe sock T-shirt sweater, jersey waistcoat to wear
Vocabulaire bij Nederlands Nu! Les 1 t/m 4 Les 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2
pag oef lidw woord 30 D2 leren 31 D3 bekijken de computer - computers 31 D3 D3 ja 31 31 D3 kunnen de lijst - lijsten 31 D3 31 D3 vinden de woordenlijst 31 D3 ja, hoor 31 E 31 E maken E de test 31 zonder 31 E E het begin 32 32 E beginnen 32 E controleren meer 32 E met 32 E E minder 32 de regel 32 E A1 bij 33 druk / drukke 33 A1 er 33 A1 erg 33 A1 helemaal 33 A1 klaar 33 A1 het koekje - koekjes 33 A1 A1 de koffie 33 het kopje - kopjes 33 A1 A1 de kus - kussen 33 nog niet 33 A1 de school 33 A1 33 A1 spelen de vriendin - vriendinnen 33 A1 33 A1 willen de keer - keren 33 A2 A2 mmm! 33 twee 33 A2 34 A3 doen geen 34 A3 hoeveel 34 A3 wie 34 A3 beide, beiden 34 A4 34 A4 geven de groet - groeten 35 A5 35 A5 groeten de reactie 35 A5 tot 35 A5 tot straks! 35 A5 tot ziens! 35 A5 A5 tot zo! 35
Engels to learn to look at, to examine computer yes be able to, can list to find word list oh yes to make test without begin to begin to check more with less line at, near to busy, crowded there very entirely, all, totally ready, finished cookie coffee cup kiss not yet school to play female friend to want times nice! two to do no how many, how much who both to give greeting to greet reaction until see you later! goodbye! see you in a short while!
Vocabulaire bij Nederlands Nu! Les 1 t/m 4 Les 2 2 2 3 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2
pag 35 35 35 35 36 36 36 36 36 36 36 37 37 37 37 37 38 38 38 38 38 38 38 38 38 38 38 38 38 38 38 38 38 38 38 38 38 38 38 38 38 38 38 38 38 38 38 38 38 38
oef lidw woord A5 volgend / volgende A5 de week - weken A5 het weekend A5 morgen A6 even A6 het paar - paren A6 het uur - uren A6 vrijdag A6 weg A7 kort / korte A7 lang / lange B1 de taxi B1 veel / vele B2 onregelmatig / onregelmatige B2 sommige / sommigen B2 de stad - steden B2 drinken B2 het glas - glazen B2 het water B3 de arm - armen B3 het been - de benen B3 de bil - billen B3 de borst - borsten B3 de buik - buiken B3 de enkel - enkels B3 het haar - haren B3 de hand - handen B3 het hoofd - hoofden B3 de kies - kiezen B3 de kin - kinnen B3 de knie - knieën B3 het lichaam - lichamen B3 de lip - lippen B3 de mond - monden B3 de nek B3 de neus - neuzen B3 het oog - ogen B3 het oor - oren B3 de pols - polsen B3 de romp - rompen B3 de rug - ruggen B3 de schouder - schouders B3 de tand - tanden B3 de teen - tenen B3 de tong - tongen B3 de vinger - vingers B3 de voet - voeten B3 de wang - wangen TIP de cd-rom - cd-rom's TIP na
Engels next week weekend tomorrow for a short while a couple of hour Friday away, gone short long taxi many, much irregular some city to drink glass water arm leg buttock, bottom breast belly ankle hair hand head molar chin knee body lip mouth neck nose eye ear pulse trunk back shoulder tooth toe tongue finger foot cheek cd behind
Vocabulaire bij Nederlands Nu! Les 1 t/m 4 Les 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2
pag 38 39 40 40 40 40 40 40 40 40 40 40 40 40 40 41 41 41 41 41 41 41 41 41 42 42 42 42 42 42 42 42 42 42 42 42 42 42 42 42 42 42 42 42 42 42 43 43 43 44
oef lidw woord TIP weten B3 het gebit - de gebitten B3 de nagel - nagels B4 de aanduiding - aanduidingen B4 acht B4 de appel - appels B4 de dollar - dollars B4 de eenheid - eenheden B4 de euro - euroʼs B4 de inhoud B4 de kilo - kiloʼs B4 de kilometer - kilometers B4 het kwartier B4 de liter B4 de munt - munten kopen B4 B4 de supermarkt B5 altijd B5 de bloem - bloemen B5 de dochter - dochters B5 iets B5 om B5 het raam B5 soms C1 alsjeblieft C1 anders C1 het basisonderwijs C1 Chinees / Chinese C1 de cursus - cursussen C1 de douche - douches C1 het Engels C1 gemakkelijk / gemakkelijke C1 helpen C1 het kinderprogramma programmaʼs C1 het lied - liederen C1 lijken op C1 meezingen C1 moeilijk / moeilijke C1 de muziek C1 onze / ons C1 de pabo - paboʼs C1 praten C1 de soap C1 de televisie C1 verder C1 vertellen C1 de baan- banen C1 het bad - baden C1 de zoon / zonen C2 ieder / iedere
Engels to know denture nail indication - indications eight apple dollar entity euro content kilo kilometer quarter of an hour litre coin, money to buy supermarket always flower daughter something to window sometimes please other primary education Chinese course - courses shower English easy to help children's programme song to be alike to sing along difficult music our teacher training college to talk soap series television on, further to tell job bath son each, every
Vocabulaire bij Nederlands Nu! Les 1 t/m 4 Les 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 3 3 3 3 3 3 3 3 3
pag 44 44 44 44 44 45 45 45 45 45 45 45 45 45 46 46 46 46 46 46 46 46 46 47 47 47 47 47 47 47 47 47 47 47 47 47 48 48 48 49 49 50 50 50 50 50 50 50 50 50
oef lidw woord C3 de muur - muren TIP elk / elke TIP met elkaar TIP de minuut TIP vast / vaste C4 de bus - de bussen C4 het centrum C4 de familie - families C4 Italië C4 missen C4 rijden C4 veranderen C4 vol / volle C4 wij / we C5 het dictee - dictees D1 de bank - banken D1 de deur - deuren D1 het gordijn - gordijnen D1 de kast - kasten D1 de lamp - lampen D1 het plafond - plafonds D1 de plant - planten D1 de prullenbak - prullenbakken D1 het schilderij - schilderijen D1 de verwarming - verwarmingen D1 de vloer - vloeren D1 de wand - wanden D1 de woonkamer - woonkamers D2 dichtdoen D2 het nummer - nummers D2 de tekening D3 opendoen D3 het papier - papieren D3 rondkijken D3 schrijven D3 zien E het ei - eieren E maandag E de paprika - paprikaʼs E beetje E kosten A1 ach! A1 beterschap wensen A1 daar A1 dank je / dank je wel A1 feliciteren - gefeliciteerd A1 gefeliciteerd A1 de griep A1 heel / hele A1 het idee - ideeën
Engels wall each, every together, with each other minute fixed bus centre family Italy to miss to drive to change full we dictation sofa door curtain cupboard lamp, light ceiling plant wastepaper basket painting central heating floor wall living room to close number drawing to open paper to look around to write to see egg Monday (sweet) pepper a little, a bit to cost oh boy! to wish someone well there thank you to congratulate congratulations flu very, whole idea
Vocabulaire bij Nederlands Nu! Les 1 t/m 4 Les 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3
pag 50 50 50 50 50 50 50 50 50 50 50 50 50 50 51 51 51 51 51 51 52 52 52 52 52 52 52 52 53 53 53 53 53 53 53 53 53 53 53 53 53 53 53 54 54 54 54 54 55 55
oef lidw woord A1 jarig zijn A1 de kledingzaak - kledingzaken A1 lief / lieve A1 misschien A1 de moeder - moeders A1 mooi / mooie A1 rustig / rustige A1 de uitverkoop A1 de verjaardag A1 vieren (verjaardag vieren) A1 wensen A1 worden A1 ziek / zieke zoeken A1 A4 de agenda - agendaʼs A4 dinsdag A4 donderdag A4 woensdag A4 zaterdag A4 zondag A5 eergisteren A5 gisteren A5 overmorgen A7 eet smakelijk! A7 sterkte! A7 succes! A7 welterusten! A7 werk ze! A6 ʻs avonds A6 dansen A6 de krant - kranten A6 ʻs middags A6 ʻs nachts A6 normaal / normale A6 ʻs ochtends A6 overdag A6 slapen A6 vanavond A6 vandaag A6 vanmiddag A6 vannacht A6 vanochtend A6 vrij / vrije A7 eten A7 het probleem - problemen A7 de wens - wensen A8 het examen - examens A8 examen doen B1 gezond / gezonde B1 de persoon - personen
Engels to have your birthday clothes shop sweet, nice maybe mother beautiful quiet sale birthday to celebrate your birthday to wish to become ill, sick to search (here: want) agenda Tuesday Thursday Wednesday Saturday Sunday day before yesterday yesterday day after tomorrow enjoy your meal! good luck, strength! good luck! sleep well! enjoy your work! in the evening to dance newspaper in the afternoon at night (after 24.00 hrs) normally in the morning during the day to sleep tonight today this afternoon this night this morning free to eat problem wish exam to take an exam healthy person
Vocabulaire bij Nederlands Nu! Les 1 t/m 4 Les 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3
pag 55 56 56 56 57 58 58 58 58 58 58 58 58 58 58 58 58 58 58 58 58 58 58 58 59 59 59 59 59 59 59 59 59 59 60 61 61 61 61 61 61 61 61 62 62 62 62 62 62 62
oef lidw woord uit eten gaan B1 B1 de vorm B2 alle B2 nooit B3 de brief - brieven B4 lelijk / lelijke C1 aanbellen C1 bah C1 bijna C1 binnen C1 binnenkomen C1 de boerenkool C1 de buren C1 denken C1 gauw C1 gezellig /gezellige C1 houden van C1 de kippensoep C1 koud / koude C1 lusten C1 de pan - pannen C1 ruiken C1 warm / warme C1 de winter C2 bedankt C2 het e-mailtje - e-mailtjes C2 graag willen C2 hem C2 krijgen C2 liefs TIP begrijpen TIP de context TIP duidelijk maken TIP pakken C3 boos / boze D1 de broer - broers D1 het gezin - gezinnen D1 de grootouder - grootouders D1 de oma - omaʼs D1 de opa - opaʼs D1 de ouder - ouders D1 de vader - vaders D1 de zus - zussen D1 het kleinkind - kleinkinderen D1 de neef - neven D1 de nicht - nichten D1 de oom - ooms D1 de schoonfamilie - families D1 de schoonmoeder schoonmoeders D1 de schoonvader - schoonvaders
Engels to go out and have dinner form all never, ever letter ugly to ring the bell yuk! almost inside to come in (curly) kale neighbors to think quickly, soon cosy to like, to love chicken soup cold to like (food and drink) pan to smell warm winter thanks e-mail to really want something him to get with love to understand context to clarify to grab angry brother family (the small unit) grandparent, grandparents grandmother grandfather parent - parents father sister grandchild nephew, cousin niece, cousin uncle family-in-law mother-in-law father-in-law
Vocabulaire bij Nederlands Nu! Les 1 t/m 4 Les 3 3 3 3 3 3 3 3 3 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4
pag 62 62 62 62 64 65 65 65 65 67 67 67 67 67 67 67 67 67 67 67 67 67 67 67 67 67 67 67 67 67 67 67 67 67 67 67 68 68 69 69 69 69 69 69 69 69 69 69 69 69
oef lidw woord D1 de schoonzus - schoonzussen D1 de tante - tantes D1 de zwager - zwagers D2 de stamboom - stambomen E nou E leuk / leuke E me E mij E weer A1 afwassen A1 alleen A1 de bar - bars A1 dus A1 Grieks A1 de groente - groentes A1 half / halve A1 Hallo, met Rose A1 hé A1 de keuken - keukens A1 koken A1 moeten A1 nodig hebben A1 om (half vijf) A1 op dinsdag A1 op school A1 precies / precieze A1 schoonmaken A1 serveren A1 spreken A1 tas - tassen A1 van A1 wachten A1 wanneer A1 zelf A1 zesde A1 zevende A1 samen A1 samenwerken A4 april A4 augustus A4 de datum - datums A4 december A4 februari A4 januari A4 juli A4 juni A4 maart A4 mei A4 november A4 oktober
Engels sister-in-law aunt brother-in-law family tree well nice me me (with emphasis) again to do the dishes only, alone bar so, as a consequence Greek vegetable half Hello, Rose speaking eh kitchen to cook, make dinner to have to, must to need at (four thirty) on Tuesday at school exactly to clean to serve (a meal or drinks) to speak handbag of to wait when myself, yourself sixth seventh together to work together April August date December February January July June March May November October
Vocabulaire bij Nederlands Nu! Les 1 t/m 4 Les 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4
pag 69 70 70 70 71 71 71 71 71 71 71 72 72 72 73 73 73 73 73 73 73 73 73 73 73 73 73 73 73 73 73 73 73 73 73 73 73 73 73 73 73 73 73 73 73 73 74 74 74 74
oef lidw woord A4 september A5 alstublieft A5 hartelijk bedankt A6 daarna de manier - manieren B1 B1 de plaats - plaatsen B1 zetten B1 waar ... naartoe B1 waar … heen B1 waar … vandaan B1 waarom nemen B2 onderstrepen B2 B2 tegen B3 de banaan - bananen B3 de kiwi - kiwiʼs B3 tellen B3 de winkel C1 achter C1 al lang C1 de badkamer - badkamers C1 het bankje - de bankjes C1 beneden C1 boven C1 de buurt - buurten C1 de eend - eenden C1 fietsen C1 het gras C1 hardlopen C1 hun C1 lopen C1 het midden C1 nog een C1 ongeveer C1 ons / onze C1 het park - parken C1 de slaapkamer - slaapkamers C1 de speeltuin - speeltuinen C1 uitlaten (de hond uitlaten) C1 de verdieping - verdiepingen C1 de vijver - vijvers C1 de vogel - vogels C1 de zolder - zolders C1 de zomer - zomers C1 de zon - zonnen C1 zwaaien C1 buiten C1 donker / donkere C1 interessant / interessante C1 de pizza - pizzaʼs
Engels September here you are, please thanks very much (cordial) after that way place to put where ... to where … to where … from why to take to underline to, against banana kiwi to count shop behind for a long time bathroom bench downstairs upstairs, above neighborhood duck to bicycle grass to run, to jog their to walk middle another about our parc bedroom playground to walk the dog floor, level pond bird attic summer sun to wave outside dark interesting pizza
Vocabulaire bij Nederlands Nu! Les 1 t/m 4 Les 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4
pag 74 74 75 75 75 75 75 75 75 75 75 75 75 75 75 75 76 76 76 76 76 76 76 78 78 78 78 78 78 78 78 78 78 78 78 78 78 80 80 81 81
oef lidw woord C1 saai / saaie C1 weinig C1 de lente - lentes C1 het voorjaar C2 de herfst C2 het najaar C2 het seizoen - seizoenen C3 bewolkt C3 het sneeuwt C3 misten C3 onweren C3 regenen C3 schijnen C3 vriezen C3 waaien C3 het weer C4 het dinner - dinners C4 de weersvoorspelling C5 gesloten C5 de groothandel - groothandels C5 de kok - koks C5 de markt - markten C5 het overleg - overleggen C1 het balkon - de balkons D1 het dak - daken D1 de gang - gangen D1 het getal - getallen D1 de kelder - kelders D1 de overloop D1 de schoorsteen - schoorstenen D1 de schuur - schuren D1 het toilet - toiletten D1 de trap - trappen D1 de tuin - tuinen D1 de verwarmingsketel D1 de wasdroger D1 de wasmachine TIP aan - uit TIP stoppen E het eind(e) E de Nederlander - Nederlanders
Engels boring just a few, not much spring spring fall fall season cloudy it snows, to snow to be foggy to thunder to rain to shine, seem to freeze to blow (wind) weather dinner weather forecast closed wholesaler's cook market consultation, meeting balcony roof - roofs hallway numer ( 10 > ) cellar, basement landing chimney shed toilet stairs garden central heating boiler tumble dryer washing machine on - off to stop end Dutchman