Lezen moet je dóén
Lezen moet je dóén de methodiek
Trijntje de Wit-Gosker
Oorspronkelijke uitgave: SLO, 1987 Heruitgave: Educate, 2011 De uitgangspunten zijn gelijk gebleven maar de tekst is geactualiseerd en vorderingenlijsten zijn toegevoegd. De tekst van deze heruitgave is tevens terug te vinden in alle delen van Lezen Wat Je Kunt, versie 2009. De digitale versie van Lezen moet de dóén, de methodiek is gratis te downloaden, de geprinte versie kan besteld worden via de bestellijst op www.lezenmoetjedoen.nl
Lezen moet je dóén, versie 2011, T. de Wit-Gosker, www.lezenmoetjedoen.nl
2
Inhoud
Inleiding
Hoofdstuk
1. 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5. 1.6
Hoofdstuk
2. 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6
Hoofdstuk
3. 3.1 3.1 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9 3.10 3.11 3.12 3.13
Lezen moet je dóén Klank-gebaarkoppeling Klanksynthese en begrip Leesrichting en picto De vormen Het lezen van letterschrift Schema Lezen moet je dóén Lezen wat je kunt Verdeling van de letters over de vier boeken Basisvaardigheden Opbouw van de lessen Differentiatie Groepsleesboek en individueel boek Opbouw in moeilijkheidsgraad Algemene aanwijzingen Werkmateriaal Teruggrijpen Aanwijzingen op de werkpagina‟s Leesteksten Stripverhalen Leestekens en hoofdletters Open lettergrepen Overige niet klankzuivere woorden Differentiatie en vervolg Individuele ondersteuning en samenwerking Over schrijven Open of gesloten curriculum De overgang naar Kijken en Kiezen
Hoofdstuk
4.
De basisvormen van de letters
Hoofdstuk
5.
Registratie
5.1 5.2 5.3 5.4
Een open kijk op toetsen Registratie van de vorderingen Registratie binnen het LVS Vorderingenlijsten per onderdeel
Lezen moet je dóén, versie 2011, T. de Wit-Gosker, www.lezenmoetjedoen.nl
3
Inleiding Wat ik hoor, vergeet ik Wat ik zie, onthoud ik Wat ik doe, begrijp ik Confucius Lezen moet je dóén is een methodiek die haar oorsprong vindt in het concreet ervaren van de klanken en letters. Het werd een methode die vorm kreeg vanuit de dagelijkse ervaring met leeslessen aan een groep pubers met een verstandelijke handicap die nooit eerder leesles had gevolgd. Het boek Lezen moet je dóén (1987) bevat de achtergronden van het leren lezen. Hierin staat de theorie beschreven die al werkende met een bijzondere groep pubers kon worden onderzocht en vormgegeven. Het laatste hoofdstuk was Het Klankenboek. Hierin staat hoe door te spelen met klanken en gebaren ook met jonge kinderen al kan worden gewerkt aan de basis van het leesproces. Het klankenboek wordt in 2011 opnieuw uitgegeven. Lezen moet je dóén groeide uit tot een volwaardige leesmethode, met diverse leerboeken: Zeggen wat je ziet (1989) is de concrete uitwerking van het leren beeldlezen of pictolezen. Het gaat hier om tekstbegrip en leesrichting. Het Vormenboek (1992) is een uitwerking van het leren herkennen en benoemen van de vormen waaruit de letters zijn opgebouwd. Dit is een basale voorbereiding op het leren verklanken letters. Lezen wat je kunt, versie 2009 is de hernieuwde uitwerking van de oorspronkelijke versie die in 1994 verscheen. Lezen wat je kunt is het logische vervolg op Het klankenboek, Zeggen wat je ziet en Het Vormenboek. Het leren lezen van het Nederlandse letterschrift staat in Lezen wat je kunt centraal. Het is geschikt voor direct gebruik in de onderwijsleergroep. De vier boeken van Lezen wat je kunt bestaan elk uit een Algemeen deel en het Praktijkdeel. Het Algemene deel bevat onder andere de tekst die nu ook in deze heruitgave van Lezen moet je dóén is opgenomen. Het Praktijkdeel is geheel gewijd aan de concrete uitwerking van de lessen. In elk hoofdstuk staat steeds één letter centraal. Het eind van het Praktijkdeel bevat nog enkele hoofdstukken met extra leesstof, syntheseoefeningen, leesspelen en plaatjesmateriaal waarmee de docent zelf nog meer oefenstof kan maken. Trijntje de Wit-Gosker, 2011
Lezen moet je dóén, versie 2011, T. de Wit-Gosker, www.lezenmoetjedoen.nl
4
.
klankgebaar koppeling
vormen
letters
aa p
picto’s en leesrichting
Lezen moet je dóén, versie 2011, T. de Wit-Gosker, www.lezenmoetjedoen.nl
klanksynthese en begrip
5
Hoofdstuk 1. Lezen moet je dóén
Lezen moet je dóén gaat uit van een strikte scheiding tussen het lees- en het schrijfonderwijs. Deze basale keuze maakt het mogelijk dat er succesvol leesonderwijs gegeven kan worden aan leerlingen van wie gedacht werd dat zij niet zouden kunnen leren lezen. Het leesproces dat overblijft als het schrijven wordt weggelaten kan worden onderscheiden in verschillende deelvaardigheden die elk apart worden geoefend. Deelvaardigheden Lezen moet je dóén: 1. 2. 3. 4. 5. 1.1
De klank-gebaar koppeling Klanksynthese en begrip De schriftbewustwording en de leesrichting: picto lezen De basisvormen van de letters Het leren lezen van letterschrift
Klank-gebaarkoppeling
Het ontwikkelen van het klankbewustzijn vormt de basis van Lezen moet je dóén. Het is de eerste deelvaardigheid waaraan wordt gewerkt. Door spelenderwijs aan elke klank een gebaar te koppelen, worden de leerlingen klankbewust. Ze leren klanken van elkaar te onderscheiden en die correct uit te spreken. Het gebarenalfabet van Borel–Maisonny is hierbij het uitgangspunt (Dumont, 1968). Het is mogelijk bij zeer jonge kinderen het klankgevoel te stimuleren met gebarenspelletjes. Docenten en logopedisten die de gebaren willen aanleren zonder de letter er bij te laten zien kunnen het Klankenboek gebruiken. Voor de gebruiker van Lezen wat je kunt is het Klankenboek overbodig, want bij elke aangeboden letter wordt het aanleren van het gebaar ook besproken. 1.2
Klanksynthese en begrip
Het leren koppelen van klanken tot een betekenisvol woord is niet eenvoudig. Bij klanksynthese gaat het er om, dat leerlingen de klanken k + oe kunnen samenvoegen tot koe en dat zij dan ook dit woord begrijpen. In Lezen wat je kunt staan vele mogelijkheden om de klanksynthese te oefenen. Klanksynthese oefenen blijven boeiend omdat het in principe steeds om het oplossen van een raadseltje gaat en omdat er zoveel variatie is aan te brengen in het materiaal. Het synthese proces kent verschillende fases: Bij de auditieve synthese gaat het er om dat de leerling luistert naar de klanken die de docent uitspreekt. De leerling moet de klanken die hij hoort koppelen tot een betekenisvol woord. Dit is de kortste weg en de makkelijkste vorm van synthese. Bij klanksynthese gaat het erom dat de leerling de klanken die hij zelf zegt kan koppelen tot een betekenisvol woord. Er is dus een extra stap te gaan voor de leerling. Nu zegt de docent niet meer de klanken, maar maakt enkel nog de gebaren. De leerling verklankt die gebaren nu zelf en rijgt de klanken aaneen. In de volgende fase laat de docent de letters van een woordkaart één voor één zien. De leerling zegt de klanken en rijgt die aaneen tot een woord. We noemen dit spellend lezen. Bij de visuele synthese toont de docent het hele woord. De leerling spelt en leest het woord steeds sneller. Uiteindelijk hoeft de leerling niet meer te spellen. De visuele synthese is dan geautomatiseerd. De leerling kan nu flitsend lezen.
Lezen moet je dóén, versie 2011, T. de Wit-Gosker, www.lezenmoetjedoen.nl
6
Aandachtspunten bij de klanksynthese: De verklanking van de letters binnen een woord moet in het hoofd van de beginnende lezer plaatsvinden en dus moet de docent de klanken aanreiken zoals je die als letter ziet. Dus bij beer geen b-i-r, maar b-ee-r en bij boor Geen b-o-r, maar b-oo-r. Dat geldt ook voor woorden als bed en bad die op –d eindigen, voor de stomme e in woorden als je en buiten, en voor woorden met –nk en -ng . De ng wordt bewust niet als zelfstandige lettercombinatie aangeboden, want er zijn ook woorden als ingang en zingeving. Bovendien, als de ng als klank wordt aangeboden roept men een probleem op bij het leren schrijven van woorden als bank (bangk). Men kan dit probleem voorkomen door de ng en de nk niet als lettercombinatie met een eigen klank aan te leren. Als het principe van de klanksynthese - de letters worden gezegd zoals je ze ziet en de verklanking gebeurt in het hoofd van de lezer - consequent wordt toegepast, geeft dat de leerling houvast omdat het een eenduidige en logische werkwijze is. De laatst aangeboden klank wordt vaak het beste onthouden. Geef als ondersteuning na het aanbieden van de laatste klank van het woord nog even het gebaar van de eerste letter/klank. Dat helpt de leerling om goed op gang te komen.
1.3
Leesrichting en picto
Onze voorouders ontdekten HET SCHRIFT vanuit het beeldschrift. Wij volgen met het pictolezen dezelfde weg. Met Pictolezen wordt zowel de leesrichting als het begrijpend lezen op een vanzelfsprekende wijze geoefend. Met het pictoleesboek Zeggen wat je ziet worden de volgende doelen nagestreefd: 1. Het leren hanteren van de juiste leesrichting. 2. Het bevorderen van een leeshouding, waarbij de leerling vanaf het begin begrijpt wat hij leest. Zeggen wat je ziet
Nuttige neveneffecten voor de spraakontwikkeling zijn:
1. Het leren gebruiken van de juiste werkwoordvervoeging: Ik loop, hij loopt 2. Het leren spreken in steeds langer wordende zinnen 3. Het leren hanteren van voorzetsels 4. Het leren gebruiken van lidwoorden
vader
zit
op
de
stoel
en
leest
een
Lezen moet je dóén, versie 2011, T. de Wit-Gosker, www.lezenmoetjedoen.nl
boek
7
1.4
De vormen
De letters van het alfabet zijn terug te voeren tot tien basisvormen. Met Het Vormenboek worden deze basisvormen stap voor stap aangeleerd vanaf het concreet ervaren van de vorm (een rondje lopen of een kuil graven) tot het herkennen van de abstracte vorm in het platte vlak. Leerlingen, die de basisvormen kunnen herkennen en benoemen, kunnen deze kennis toepassen bij het analyseren van de letters. Lees meer hierover in hoofdstuk 4 van dit boek. 1.5
Lezen van letterschrift
De overgang van het lezen van beeldschrift (het pictolezen) naar het leren lezen van letterschrift is uitgewerkt in Lezen wat je kunt. In elk deel wordt een nieuwe groep letters aangeboden, waarmee de leerlingen steeds meer en steeds langere woorden kunnen lezen. Met de letters die bekend zijn wordt steeds op diverse niveaus een leesopdracht aangeboden. De combinatie picto–letterschrift biedt veel mogelijkheden om de leesdrempel laag te houden, waardoor de leerlingen niet ontmoedigd raken bij de aanblik van een tekst. Elke volgende stap in het leesproces kan dankzij het werken met picto‟s zo klein worden gemaakt dat de leerling nauwelijks zal merken dat de nieuwe leesstof moeilijker is dan de vorige. Zo blijft lezen leuk. En het maken van vorderingen blijft eindeloos mogelijk.
Opbouw van pictoschrift naar steeds meer letterschrift illustratie uit de oorspronkelijke versie
Het Picto Semi Schrift Met de Pictoschrijver kan de docent nu ook zelf verhalen maken in het Picto Semi Schrift. Het Picto Semi Schrift is een combinatie van beeldschrift met letterschrift. Hiermee kan de docent via een webapplicatie op elk leesniveau leesstof maken die aansluit bij de belevingswereld van de leerling. In 2011 werd aan Trijntje de Wit de Hermen J. Jacobsprijs toegekend voor het innovatieve idee van het Picto Semi Schrift. Het Picto Semi Schrift wordt steeds verder ontwikkeld met een groep kunstenaars en vrijwilligers. De pictoschrijversgroep staat open voor uw ideeën en uw hulp.
Lezen moet je dóén, versie 2011, T. de Wit-Gosker, www.lezenmoetjedoen.nl
8
1.7
Opbouwschema Lezen moet je dóén
Lezen moet je dóén Het Klankenboek
Zeggen wat je ziet
Het Vormenboek
doel:
doel:
doel:
De ontwikkeling van het klankbewustzijn en het leren koppelen van klanken tot een betekenisvol woord.
De ontwikkeling van het schriftbewustzijn, het aanleren van de leesrichting, het leren spreken in korte concrete zinnen.
De ontwikkeling van het vormbewustzijn, gericht op het analyserend visueel waarnemen van tien tweedimensionale vormen.
inhoud:
inhoud:
inhoud:
klankgebaarkoppeling klankonderscheiding articulatie klanksynthese en begrip
begrijpen en benoemen van picto‟s leesrichting als attitude zinnen lezen en begrijpen pictoverhalen lezen
de tien basisvormen van de letters elke basisvorm wordt via de weg van het trapsgewijs leren (beleven, herkennen en verwoorden) aangeleerd
Lezen wat je kunt deel A B C D doel: De doorgaande lijn vanuit het pictolezen naar het leren lezen en begrijpen van letterschrift. inhoud: -
De letter–klank koppeling Het toevoegen van de letterkennis aan het picto–lezen De overgang van klanksynthese naar visuele synthese Stap voor stap leren lezen, vanaf tweeklankwoorden tot aan volledig letterschrift lezen.
lettervolgorde:
Deel Deel Deel Deel
A: B: C: D:
aa –p- oo – m – ee – t – ui – l – ij – s r –k – au – n – b – oe – g – ie z–a–f–o–h–e–j–i–w–u uu – v – ei - d – eu – ch - ou
LwjkA1
Lezen moet je dóén, versie 2011, T. de Wit-Gosker, www.lezenmoetjedoen.nl
9
Hoofdstuk 2. Lezen wat je kunt 2.1
Verdeling van de letters over de vier boeken
In elk deel van Lezen wat je kunt wordt een serie letters behandeld die met veel oefenstof stuk voor stuk worden ingebed in het leesproces, waarmee de leerlingen bezig zijn. Bij de verdeling van de letters over de vier delen hebben verschillende overwegingen een rol gespeeld, zoals: In deel A is een groep letters bij elkaar genomen, waarmee veel eenvoudige twee- en drieklankwoorden te maken zijn. Letters die wat betreft vorm en/of klank op elkaar lijken, zijn zoveel mogelijk in verschillende boeken ondergebracht. Zo wordt de p als letter ingeslepen in deel A, de b komt in deel B aan de orde en de d volgt pas in deel D. De korte klanken worden pas aangeboden nadat er eerst een langere combinatie van het teken is aangeleerd. Dus: eerst de aa en de au en dan pas de a, eerst de oe en daarna de o. en de e, eerst de ui, dan de u en de i. Deze volgorde voorkomt omkeringproblemen.
Onderstaand overzicht toont de verdeling van de letters over de vier delen van Lezen wat je kunt.
medeklinkers
lange klinkers
tweeklanken
LWJK A
l–m–p–s-t
aa – ee - oo
ui - ij
LWJK B
b–g–k–n–r
LWJK C
f–h–j–w-z
LWJK D
ch – d - v
2.2
korte klinkers
au – ie –oe a–e–i–o–u uu
ei – eu – ou
Basisvaardigheden
Lezen wat je kunt is de concrete uitwerking van het leren lezen van letterschrift. Een geleidelijke overgang van het lezen van beeldschrift naar het lezen van letterschrift is een logische weg voor de leerlingen om de leesvaardigheid verder te ontwikkelen. De leerlingen hebben hiervoor al kennis gemaakt met de noodzakelijke basisvaardigheden, die aan de orde zijn gesteld. -
De leerlingen zijn klankbewust. Met het gebarenalfabet van Borel–Maisonny hebben ze de verschillen in klanken leren onderscheiden.
-
De leerlingen zijn schriftbewust. Met behulp van het picto-lezen hebben ze geleerd dat tekens een specifieke betekenis hebben.
-
De leerlingen zijn vormbewust. Ze kunnen de basisvormen herkennen en benoemen.
-
De leerlingen zijn vertrouwd gemaakt met de leesrichting en ze kunnen bijwijzen.
Lezen moet je dóén, versie 2011, T. de Wit-Gosker, www.lezenmoetjedoen.nl
10
2.3 Opbouw van de lessen In elk van de vier delen van Lezen wat je kunt wordt elke nieuwe letter in een apart hoofdstuk behandeld: zie het schema bij paragraaf 2.1. Daarna volgt extra leesstof, herhalingsstof, spelsuggesties en materiaal waarmee de docent nieuwe leesteksten kan samenstellen. In principe is elk hoofdstuk op een gelijksoortige wijze samengesteld en is dezelfde volgorde van beschrijven aangehouden. Telkens komt het neer op de volgende opbouw: Titelpagina met inhoudsopgave Een of twee pagina‟s met aanwijzingen voor de docent Constructiekaart waarop de vormen gelegd kunnen worden Letterkaart Leesteksten en werkbladen, oplopend in moeilijkheidsgraad Soms ook een stripverhaal. Tenslotte volgen er nog een of twee hoofdstukken met, letterkaartjes, gebarenkaartjes, klanksyntheseplaatjes, extra leesstof ter herhaling en uitbreiding en een spel. Deel C bevat een extra hoofdstuk over het leren lezen van woorden die eindigen met een open lettergreep, de zogenaamde spa-woorden. De aanwijzingen en opdrachten staan in een kleinere letter op de werkpagina‟s voor de leerlingen. Algemene aanwijzingen bij de uitvoering van de activiteiten voor elk hoofdstuk staan bij elkaar in de hoofdstukken 3 en 4. 2.4
Differentiatie
Het beeldlezen is vertrouwd voor de leerlingen die gewerkt hebben met Zeggen wat je ziet. Geleidelijk wordt in Lezen wat je kunt het letterschrift aan het beeldschrift toegevoegd. Het letterschrift vervangt meer en meer het beeldschrift. Hierdoor zullen de vorderingen van de verschillende leerlingen uit een groep steeds verder uit elkaar komen te liggen. Voor sommige leerlingen wordt de te leren stof binnen een bepaald hoofdstuk op een gegeven moment te moeilijk. Laat deze leerlingen dan tijdelijk voorgaande oefeningen herhalen. Bij de presentatie van een nieuwe letter in een volgend hoofdstuk kunnen dan alle leerlingen weer meedoen. Zo kunnen er steeds weer heterogene groepslessen gegeven worden en kan er toch ook worden gedifferentieerd in tempo en niveau. Er kan zelfs een moment aanbreken dat het ook niet meer vruchtbaar is met bepaalde leerlingen een gezamenlijke start te maken bij de presentatie van een nieuwe letter. In dat geval gaat de leerling zijn eigen leerweg volgen met als basis het pictolezen, aangevuld met voor de leerling belangrijke signaalwoorden. Als de leerling gemotiveerd is, kan men op een goed moment weer een nieuwe letter aanleren en klanksynthese oefeningen doen. In het overzicht op de volgende pagina is een globale opeenvolging in moeilijkheidsgraad gegeven. 2.5
Groepsleesboek en individueel leesboek
Het groepsleesboek kan de docent zelf aanleggen. Het bestaat in het begin uit een lege ringband. Als voorblad kan men de personenposter (hoofdstuk 6) kopiëren. Na de behandeling van een pagina uit het praktijkdeel, wordt deze pagina in een plastic hoes in de ringband gedaan. Zo ontstaat een groeiend groepsleesboek. Het groepsleesboek ligt op een vaste plaats in het lokaal. Leerlingen kunnen dan op eigen gelegenheid nog eens gaan lezen in hun eigen groepsleesboek. Maak met de werkbladen, de leesteksten en stripverhalen van ieder hoofdstuk een eigen leesboek voor de leerling. Thuis kan de leerling dan „uit eigen werk‟ voorlezen.
Lezen moet je dóén, versie 2011, T. de Wit-Gosker, www.lezenmoetjedoen.nl
11
2.6 Opbouw in moeilijkheidsgraad De opbouw in moeilijkheidsgraad is nooit helemaal exact te volgen, want taal is een levende aangelegenheid en tekstbeleving is ook een belangrijk criterium om de motivatie bij het leren lezen hoog te houden. Onderaan de werkpagina‟s voor de leerlingen staat cursief het niveau globaal aangegeven, bijvoorbeeld: m – k, hetgeen betekent dat het leesniveau op deze pagina voornamelijk bestaat uit tweeklankwoorden die beginnen met een medeklinker. Dikwijls staat er in een tekst één woord van een moeilijker leesniveau. Dit is om alvast te wennen aan de volgende stap in de leerstof. Globaal is de onderstaande opbouw gehanteerd. Picto’s in combinatie met
voorbeelden
Deel A losse letters
m
ui
k - m woorden
aap
ijs
m - k woorden
koe
mee
m – k – m woorden met de zelfde medeklinker
pijp
koek
m - k – m woorden
kaas
muis
andere lettertypen herkennen
aa (met afdakje)
ij (los)
k - m - m woorden
oost
eelt
m - m - k woorden
trui
slee
m - k – m – m woorden
puist
lijst
m - m – k – m woorden
sloop
spuit
samengestelde woorden: twee maal m –k- m
kaassaus
buikpijn
meer medeklinkers achteraan
eerst
laatst
meer medeklinkers vooraan
streep
stroop
woorden op –i
aai
mooi
woorden op –ng
gang
tong
woorden op –uw
ruw
leeuw
woorden met de ‟stomme e‟
ze
buiten
woorden met het achtervoegsel –je en -ig
tasje
zonnig
woorden met twee lettergrepen (nog niet a-, e-, o-, u-)
buiten
binnen
eenlettergrepige woorden op –a, -o, -u
spa
zo
hoofdletters herkennen
A
H
woorden op –d
bed
rood
achtervoegsels: -lijk, -heid
heerlijk
schoonheid
woorden met drie lettergrepen
koektrommel
stofzuiger
voorvoegsels als be-, en ge-
beleefd
gelijk
woorden met een open lettergreep
water
regen
overige moeilijk te lezen woorden
computer
jam
Deel A (iets) en meer in deel B
Deel B
Deel C
Deel D
Lezen moet je dóén, versie 2011, T. de Wit-Gosker, www.lezenmoetjedoen.nl
12
Hoofdstuk 3. Algemene aanwijzingen 3.1. Werkmateriaal Het werkmateriaal voor de leerlingen is te vinden bij elk hoofdstuk van het praktijkdeel. Er zijn leesteksten en werkbladen. Soms overlapt het elkaar en wordt een leestekst ook als werkblad gebruikt. Sommige leesteksten zijn in de vorm van een stripverhaal gegoten. Maak steeds een gerichte keuze uit het materiaal. Niet alle teksten zijn voor alle leeftijden even geschikt. Sommige teksten en werkbladen zijn leuk voor kinderen, maar niet voor volwassenen. Sla deze teksten dan over, of pas de leesstof aan. Gebruik dan de pictoschrijver. Met behulp van het digibord is het mogelijk om de leesteksten groot te projecteren, zodat er gemakkelijk klassikaal gelezen en bijgewezen kan worden. Dat is goed voor de groepsbeleving en de leerlingen kunnen elkaar zo helpen en stimuleren. Samen hardop lezen is een goede manier om grip op een tekst te krijgen. Met de leesteksten die op groepsniveau zijn aangeboden kan een groepsleesboek worden aangelegd. Dit „groeiboek‟ verdient een plaats in de leeshoek, zodat leerlingen er nog eens in kunnen terugbladeren. Daarnaast kan voor iedere leerling een eigen leesboek, gevuld met de eigen favoriete leesteksten en werkbladen worden bijgehouden. Na verloop van tijd kan dit boek dan mee naar huis worden genomen. De docent zal regelmatig tijd moeten steken in het vervaardigen van aanvullende materialen, zoals de vormen, de letter- en gebarenkaartjes, leeswijzers en ander materiaal waarmee bingo- en memorie spelen kunnen worden gemaakt volgens de aanwijzingen die ter plekke worden gegeven. 3.2
Teruggrijpen
Bij sommige oefeningen is het aan te raden even terug te grijpen naar Zeggen wat je ziet (pictolezen) of naar Het Vormenboek. Dit geldt vooral voor docenten die niet zelf met deze boeken hebben gewerkt. 3.3.
Aanwijzingen op de werkpagina’s
De werkpagina‟s zijn bijna allemaal voorzien van werksuggesties voor de docent en/of meelezende begeleider. De eerste regel, indien cursief gedrukt, geeft zeer globaal de moeilijkheidsgraad aan die correspondeert met de opbouw, zie hoofdstuk 2.6. Daarna worden er suggesties gedaan hoe de leesstof kan worden aangeboden en welke opdrachten de leerling moet uitvoeren.
Lezen moet je dóén, versie 2011, T. de Wit-Gosker, www.lezenmoetjedoen.nl
13
3.4
Leesteksten
Volg onderstaande suggesties bij het voorbereiden van een les vanuit een leestekst: 1. Globaal overzicht Bekijk samen de pagina eerst globaal. Over wie gaat het verhaal? Wat is de titel? Wat zie je op de tekening? Waar gaat de tekst over, denk je? 2. Uitbeelden Spreek af welke leerlingen na afloop het verhaal (of de zin) gaan naspelen of uitbeelden. 3. Nieuwe elementen Besteed vooraf extra aandacht aan nieuwe elementen in de tekst: een nieuwe letter, een nieuw woord, een nieuwe persoon. 4. Vóórschrijven Schrijf een nieuw woord letter voor letter voor op het bord, zodat de leerlingen kunnen zien hoe een woord ontstaat. Spel het woord langzaam en wijs tegelijkertijd de letters aan. Lees tenslotte het hele woord enkele keren samen, zowel spellend als vloeiend. Het spellen bevat de volgende fases: 1. het visueel analyseren, 2. het verklanken, 3. het auditief synthetiseren en 4. het begrijpen. 5. Voorlezen Lees het verhaal eerst zelf zin voor zin voor en wijs duidelijk bij. Besteed veel aandacht aan de betekenis van de tekst, door bijvoorbeeld uit te beelden of te kijken naar de illustratie. 6. Bijwijzen Laat de leerling na de voorbereiding de tekst zin voor zin lezen. Let erop dat de leerling goed bijwijst: op de juiste plek en op het juiste moment! Help de leerling zonodig door zijn hand vast te houden of laat de leerling zijn hand op de jouwe leggen en wijs zo samen bij. 7. Spellend lezen Laat de leerling eerst spellend lezen. Maar zodra de leerling het woordbeeld herkent is dat niet meer noodzakelijk. Probeer radend lezen tegen te gaan door de leerling bijvoorbeeld te vragen elk woord opnieuw te decoderen (letter voor letter bijwijzen, spellen, woord zeggen en begrijpen), of door zelf langzaam spellend te lezen terwijl de leerling bijwijst. 8. Bijwijzen Laat de leerling zo nodig een leeswijzer gebruiken. Bijvoorbeeld een leeswijzer die het grootste deel van de pagina afdekt, of een van doorzichtig plastic om het overzicht op het geheel niet kwijt te raken en zich toch te kunnen concentreren op de te lezen regel. 9. De eerste beurt Geef de eerste beurt aan een leerling die de tekst waarschijnlijk goed zal lezen. 10. Ook de zwakste leerling krijgt een beurt Geef ook een beurt aan de leerling die (nog) niet kan lezen en/of praten. Wijs samen aan en lees zelf hardop mee. Luisterend meelezen is ook een vorm van lezen. 11. In tweetallen lezen Laat de leestekst in tweetallen herhalen: de ene leerling leest, de andere wijst bij. 12. Presentatie van de prestatie Laat een leerling een leestekst die hij goed beheerst, voorlezen aan iemand van buiten de eigen onderwijsleergroep. 13. Leg de relatie met de illustratie. Past die bij de tekst? Laat ook eens een illustratie bij de
tekst maken door te tekenen of te fotograferen. Toon de tekening of foto aan de groep met behulp van het digibord. TIP: Kopieer en plastificeer deze pagina en houd hem als „handelingswijzer‟ bij de hand.
Lezen moet je dóén, versie 2011, T. de Wit-Gosker, www.lezenmoetjedoen.nl
14
3.5
Stripverhalen 1. Het verhaal inleiden Vertel vooraf iets over of rond het verhaal zonder alles al te verklappen. 2. Globaal overzicht Bekijk samen het stripverhaal en bedenk eventueel samen namen voor de personen. Wie zouden ze kunnen zijn? Zou je dat zelf ook kunnen zijn? 3. Plaatje voor plaatje Bespreek vervolgens plaatje voor plaatje en lees de tekst in de tekstballonnen. Besteed extra aandacht aan de intonatie, want in een stripverhaal staat de tekst vrijwel altijd in de directe rede. 4. Meerdere stemmen Als er meer personen in het verhaal voorkomen, maak er dan een soort hoorspel van met meerdere stemmetjes. 5. Uitbeelden of navertellen Speel het verhaal na of beeld het op een andere manier uit. Gebruik je fantasie, want in een stripverhaal gebeurt meer dan je ziet. 6. Afdekken Gebruik zo nodig een leeswijzer om een deel van de pagina af te kunnen dekken. 7. Kleuren om meer inzicht te krijgen Laat het stripverhaal kleuren. Maak de leerlingen duidelijk dat een bepaald figuur in de verschillende plaatjes steeds de zelfde kleur moet hebben. Ga tijdens het kleuren steeds naast een andere leerling zitten en laat die leerling dan zelf wat vertellen over de plaatjes, in de goede volgorde. 8. Extra Teken voor de leerling die al wat meer aankan, extra tekstballonnen en vul die in met tekst die deze leerling kan lezen. 9. Creatief en spannend Knip de plaatjes los en probeer eens een ander verhaal te leggen. Er kunnen ook meer plaatjes worden bij getekend.
TIP: Kopieer en plastificeer deze aanwijzingen en houd ze als een „handelingswijzer‟ bij de hand.
3.6 Leestekens en hoofdletters In Lezen wat je kunt deel A wordt alleen het vraagteken als leesteken gebruikt. Vanaf Lezen wat je kunt deel B staat achter iedere zin een punt. Vanaf Lezen wat je kunt deel C worden de leestekens meer consequent gebruikt. In Lezen wat je kunt deel D wordt systematisch aandacht besteed aan de hoofdletters. Over het algemeen levert het lezen van hoofdletters dan geen problemen meer op omdat de leerlingen dan ook al veel reclameteksten en eigennamen in hun eigen omgeving zijn tegengekomen. Toch is het goed om in deel D ook nog specifiek aandacht te besteden aan elke hoofdletter. 3.7 Open lettergrepen De woorden met een open lettergreep komen in deel D uitdrukkelijk aan de orde. Leerlingen zijn pas toe aan het leren lezen van open lettergrepen als ze geen problemen meer hebben met het vlot lezen van klankzuivere woorden. Als woorden met een open lettergroep te vroeg worden aangeboden is de kans groot dat de leerlingen hun zekerheid kwijtraken en dan terugvallen in het leesproces. Beter is het om geduld te hebben tot de leerling klankzuivere meerlettergrepige woorden kan lezen.
Lezen moet je dóén, versie 2011, T. de Wit-Gosker, www.lezenmoetjedoen.nl
15
3.8 Vreemde woorden Pas in deel D komen zogenaamde vreemde woorden voor als computer en jam. Deze woorden worden meestal als globaal woord aangeboden, zonder ze eerst spellend te lezen. 3.9 Differentiatie en vervolg De opbouw van de leesstof in Lezen wat je kunt, waarbij de oefeningen binnen een hoofdstuk zijn gerangschikt naar moeilijkheid, maakt een gedifferentieerd gebruik mogelijk. Alle leerlingen doen mee met de introductie van de letter. Daarna wordt er bekeken in hoeverre iedere leerling de leesteksten en werkopdrachten kan volgen. Wie niet verder kan, stopt en gaat voorgaande opdrachten herhalen totdat de hele groep weer een nieuwe letter gaat leren. Zo blijft de groep enigszins bij elkaar. Dit komt de gezamenlijke beleving, het samenwerken en het elkaar helpen ten goede. Het is niet per se nodig dat de leerling alle opdrachten heeft gedaan voordat hij met het volgende deel van Lezen wat je kunt begint. Hij moet wel alle letters kennen. Differentiatie kan ook nodig zijn op belevingsniveau. Niet alle oefeningen zijn geschikt voor volwassenen. Sla deze leesteksten gerust over, maar zorg er wel voor dat alle deelstappen in het leerproces aan bod komen. Uiteindelijk kunnen leerlingen die alle delen van Lezen wat je kunt hebben doorgewerkt in principe
zelfstandig lezen Daarna is het een kwestie van oefenen, oefenen, oefenen. Liefst met leesstof waarin de leerling is geïnteresseerd. Het niveau mag best iets te hoog zijn, als men dan eerst maar de tekst voorleest, dan samen leest (om en om een zin), waarna de leerling zelfstandig de tekst kan herlezen. De leesbeleving en het plezier in lezen is het belangrijkste. Men kan nu gebruik gaan maken van leesstof uit andere leesmethodes, maar men ook gewoon eenvoudige boeken gaan lezen. 3.10
Individuele ondersteuning en samenwerking
Naast de groepslessen wordt individuele hulp gegeven. Richt de aandacht hierbij vooral ook op het leren samenwerken. Laat de leerlingen gebruik maken van elkaars mogelijkheden: de een kan goed letters verklanken, maar heeft moeite met de klanksynthese, de ander is hier juist sterk in maar heeft weer moeite met de visuele waarneming en het verklanken van de letters of met het bijwijzen. Pas daarnaast teksten aan de mogelijkheden van de leerlingen aan. o Vervang voor een leerling die moeite heeft met het lezen van letterschrift het letterwoord zo mogelijk door een picto. o Maak een tekst moeilijker door tekst toe te voegen of door een picto te vervangen door een letterwoord. o Regelmatig wordt ter ondersteuning een letterwoord dat in de tekst veel voorkomt in de titel als picto weergegeven. o Laat een leerling voor wie een bepaalde leestekst te moeilijk blijkt, luisterend meebeleven en de tekst bijvoorbeeld naspelen. Ook van het toeschouwer zijn bij leeslessen die te moeilijk lijken, kan een leerling veel opsteken.
Lezen moet je dóén, versie 2011, T. de Wit-Gosker, www.lezenmoetjedoen.nl
16
3.11 Over schrijven: overschrijven. Een steeds terugkerende vraag bij Lezen moet je dóén is: Wanneer beginnen we met schrijven? Vooropgesteld: Het succes van Lezen moet je dóén is voor een groot deel te danken aan het feit dat het leren schrijven geheel is losgekoppeld van het leren lezen. De auditieve analyse van woorden wordt bewust achterwege tijdens het leren lezen. En dit hoeft zelfs bij de schrijflessen niet meteen aan de orde te komen, mits men begint met overschrijven en het op de computer overtypen van tekst. Pas als leerling zelf, uit het hoofd, woorden of teksten willen gaan schrijven is het belangrijk dat de docent begint met auditieve analyse oefeningen zoals: “Welke klanken hoor je in het woord boek? En wat is dan de eerste klank?” Bij het aanbieden van de letters wordt steeds aandacht geweest aan het navoelen van de lettervormen in de juiste volgorde. Hierop kan men teruggrijpen als de letters worden geoefend bij het leren overschrijven. Elk letterhoofdstuk eindigt met een overtrekoefening om de letter te leren schrijven. In Lezen wat je kunt wordt blokschrift aangeboden omdat dit het dichtst staat bij de gedrukte letters en omdat blokschrift kunnen schrijven sowieso handig is bij het invullen van formulieren, bij het schrijven van de eigen naam en het maken van boodschappenlijstjes. Na het kopiërend schrijven (overschrijven of natypen) komt het schrijven zonder voorbeeld. Ik ben er voorstander van om de leerlingen hierin vrij te laten. Laat ze hun eigen teksten schrijven en corrigeer alleen als er misverstand kan ontstaan bij het herlezen. Zo groeit de motivatie om door te gaan met het schrijven van eigen teksten en zo blijft de oorspronkelijkheid van de schrijver puur. 3.12
Open of gesloten curriculum
Het is aan te bevelen om de eerste keer dat met dit boek wordt gewerkt, zo dicht mogelijk bij de tekst te blijven. Zo krijgt de docent een goed inzicht in de opbouw van de methode. In Lezen moet je dóén is evenwel een aantal mogelijkheden aangegeven om met behulp van dit materiaal een geheel aangepast programma te realiseren in een meer open curriculum. Men dient dan wel rekening te houden met de leerlijn die binnen de eigen school is afgesproken. 3.13 De overgang van ‘Lezen moet je dóén’ naar ‘Kijken en Kiezen’ Kijken en Kiezen is een computerprogramma dat Lezen moet je dóén ondersteunt. Het kan als volgt worden ingezet: eerst
daarna
module
niveau
Zeggen wat je ziet*)
Kijken en Kiezen
blauwe module
niveau 1 t/m 8
Lezen wat je kunt deel A
Kijken en Kiezen
gele module
niveau 9 en 10
Lezen wat je kunt deel B
Kijken en Kiezen
gele module
niveau 11 en 12
Lezen wat je kunt deel C
Kijken en Kiezen
gele module
niveau 13 en 14
Lezen wat je kunt deel D
Kijken en Kiezen
gele module
niveau 15 en 16
groene module
niveau 17 t/m 20
groene module
niveau 21 t/m 24
Kijken en Kiezen PLUS
*) Zie voor een nauwkeurige overgang per hoofdstuk: www.lezenmoetjedoen.nl / deel en download.
Lezen moet je dóén, versie 2011, T. de Wit-Gosker, www.lezenmoetjedoen.nl
17
Hoofdstuk 4. De basisvormen van de letters De tien basisvormen, zoals die gepresenteerd zijn in Het Vormenboek, zijn de elementen waaruit de letters van ons alfabet zijn opgebouwd. Bij Lezen wat je kunt gaan we ervan uit dat de leerlingen in staat zijn deze vormen te herkennen en te benoemen. Het is immers gebleken dat het kunnen benoemen van de lettervormen voor veel leerlingen een noodzakelijke tussenstap is op weg naar het kunnen oproepen van het klankgebaar en de letter. Het werkt zo:
het kijken naar de letter roept de vormen op
↓ het in de juiste leesrichting verwoorden van de vorm(en) roept het gebaar op
↓ het maken van het gebaar roept de klank op
↓ het zeggen van de klank is benoemen van de letter
Vanuit Het Vormenboek hebben de leerlingen kennis gemaakt met de basisvormen waarmee de letters zijn opgebouwd. Zij kunnen deze vormen daarna herkennen en benoemen. Zij hebben echter nog niet zelf met de vormen gemanipuleerd. Dat mag nu wel, al is het niet een noodzakelijke voorwaarde om te kunnen leren lezen. Het kunnen herkennen en benoemen is in principe voldoende. Het volstaat dus als de docent de vormen in de juiste volgorde op de letter schuift en zo heel concreet laat zien uit welke vormen de letter is opgebouwd. Om tegemoet te komen aan de behoefte van sommige leerlingen om zelf actief bezig te zijn, kan men de vormen, zoals die in de bijlage staan afgedrukt, uitknippen en aan iedere leerling een vormendoosje geven. Daarmee kan de leerling zelf elke letter met vormen naleggen. Deze werkwijze staat bij ieder hoofdstuk apart aangegeven, want elke letter heeft zijn eigen vormenvolgorde, bijvoorbeeld bij de p: eerst de lange stok en dan het rondje bovenaan.
Lezen moet je dóén, versie 2011, T. de Wit-Gosker, www.lezenmoetjedoen.nl
18
De basisvormen waaruit de letters zijn opgebouwd
Vormen materiaal Constructiekaarten. In elk hoofdstuk van Lezen wat je kunt zit voor de nieuw te leren letter een constructiekaart waarop de vormen van die specifieke letter in de goede volgorde kunnen worden neergelegd. De vormen. Vormendoosjes zijn beschikbaar via www.lezenmoetjedoen.nl. In elk doosje dit een dubbele set vormen zodat de leerling hiermee elke letter met de vormen kan neerleggen.
Lezen moet je dóén, versie 2011, T. de Wit-Gosker, www.lezenmoetjedoen.nl
19
Vormen herkennen en benoemen Op de bovenrij achtereenvolgens: Rondje, open rondje, lange stok, korte stok, streepje, kuiltje, poortje, schuine lijn (twee kanten op), boogje (twee variaties) en de punt.
Toetsblad vormen herkennen en benoemen . Herkennen: De docent wijst een vorm aan in de bovenbalk, de leerling zoekt de zelfde vorm op het werkblad (herkennen) en zegt hoe deze vorm genoemd wordt (benoemen).
Lezen moet je dóén, versie 2011, T. de Wit-Gosker, www.lezenmoetjedoen.nl
20
Hoofdstuk 5. Registratie 5.1 Een open kijk op toetsen Het regelmatig afnemen van vorderingentoetsen wordt als een onmisbaar instrument ervaren om de leerlingen in te kunnen schalen in een bepaald leesniveau of om ze met elkaar te kunnen vergelijken zodat ze vervolgens in gedifferentieerde leesgroepen kunnen worden geplaatst. De voordelen hiervan behoeven geen toelichting. Regelmatig toetsen is een goede zaak. Vervolgens komt de vraag welke toetsmethodiek het beste past bij Lezen moet je dóén. Voor normaal lerende kinderen die leren lezen met Lezen moet je dóén hoeft er amper getoetst te worden omdat het leren lezen dan binnen een redelijke korte tijd op een vanzelfsprekende manier zal plaatsvinden. Maar er zijn ook leerlingen die traag leren of die vanwege hun handicap of andere eigenaardigheid op een andere manier leren dan gebruikelijk. Een vaste, eenduidige toetsmethodiek zal het werkelijke beeld vertekenen omdat deze specifieke gebruikers van Lezen moet je dóén een eigen, vaak verrassende leerweg volgen. In mijn groep was een leerling die het maken van gebaren en het leren van letters maar een vreemde aangelegenheid vond. Zodra de leesles begon liep hij de kring uit. Hij liep dan wat in de gang op en neer en keek vanachter het glas af en toe naar wat wij deden. Op een dag ontdekten we dat hij begon te lezen. Dan bleef hij staan bij een woord dat op het bord stond en dan hoorde je hem het woord zeggen. Toen iemand een briefje op zijn tafel legde met: “ijs?”, begon hij te glunderen. Vanaf dat moment hebben we hem elke dag met een kleine schriftelijke opdrachtzin uitgedaagd. Niemand kan vertellen hoe hij zich het lezen heeft eigen gemaakt. We weten alleen dat hij op zijn eigen manier de leeslessen volgde. Als hij niet in deze leesklas had gezeten, had hij waarschijnlijk niet leren lezen. We hebben hem nooit een toets afgenomen. Sommige leerlingen raken geblokkeerd zodra ze een toets moeten doen. Ze hebben hun dag niet of ze hebben juist een superdag waardoor de scores niet reëel zijn. Degene die de toets afneemt is niet altijd dezelfde persoon als degene die dagelijks met de leerling leest, waardoor de scores worden beïnvloed. Wie wel dagelijks met de leerlingen werkt heeft, mits er goed geobserveerd wordt, geen toets nodig om het niveau te kunnen bepalen. Dit zijn enkele algemene bezwaren. Daar komt nog bij dat lezen vooral met leesbeleving te maken heeft. Tekst die aanspreekt en in een context staat wordt gemakkelijker gelezen dan losse woorden of zinnen zonder enig verband. Met een vooraf vastgestelde toetsmethodiek wordt de leesbeleving uitgeschakeld. Van leerlingen met dyslexie is bekend dat ze soms wel de tekst begrijpen, maar niet in staat zijn om de zinnen hardop voor te lezen. Het kan dus heel goed gebeuren dat een leerling bij een test keer op keer uitvalt, terwijl hij in de dagelijkse praktijk de leesteksten en woorden die hij nodig heeft of die hij nuttig, leuk of interessant vindt, wèl leest. Er zijn dus veel nevenfactoren die „harde toetsresultaten‟ kunnen beïnvloeden. Daarom een pleidooi voor een flexibele toetsmethodiek en het advies om naast de toetsmomenten vooral ook nauwlettend te observeren tijdens de les om op die manier te achterhalen hoe het leesproces zich bij de leerling ontwikkelt. Affiches, reclamefolders, kookboeken, strips en de TVgids kunnen uitstekend toetsmateriaal zijn wanneer we vanuit de leesbeleving willen onderzoeken wat de leerling al kan lezen. Het toetsen van de concrete basisvaardigheden die nodig zijn om tot lezen te kunnen komen, zoals de klankgebaar-koppeling, de vormen en de letterkennis, kunnen wel gewoon getoetst worden omdat het technische vaardigheden zijn. Bij het pictolezen en de klanksynthese wordt dit al wat weer wat moeilijker. Het accent van het bijhouden van de vorderingen en het analyseren van leesproblemen vindt in Lezen moet je dóén vooral plaats via vorderingenlijsten.
Lezen moet je dóén, versie 2011, T. de Wit-Gosker, www.lezenmoetjedoen.nl
21
5.2 Registratie van de vorderingen van het totale leesproces Door het registreren van de vorderingen bij het leren lezen houdt de docent grip op het totale leer proces. Het is goed om regelmatig terug te kunnen kijken op de prestaties uit het verleden. Het motiveert om door te gaan als zichtbaar kan worden gemaakt op welke gebieden er vorderingen zijn gemaakt. Hoe summier soms ook. Voor de leerlingen die veel tijd nodig hebben om zich de kennis en vaardigheden eigen te maken, bevelen we aan om ieder half jaar de vorderingen vast te stellen, waarbij alleen de onderdelen die de leerling op dat moment beheerst worden „afgevinkt‟ met de datum, bijv.: 06/10 (juni 2010). Zoals hierboven beschreven kan dat zowel d.m.v. observeren als d.m.v. vastgestelde of open toetsen. Als er geen zichtbare vorderingen zijn gemaakt die gescoord kunnen worden op de bijgevoegde lijsten, maak dan een analyse van het onderdeel waar gericht aan is gewerkt. Probeer zo te achterhalen waar het knelpunt zit en pas de leerstappen daarop aan. Als letterschrift lezen niet lukt met woorden, steek dan in op letterherkenning. Als letterherkenning niet lukt, steek dan in op pictolezen en bouw dat uit naar signaal-lezen, d.w.z. het aanleren van woordbeelden die de leerling in het dagelijks leven tegenkomt, zoals WC, UITGANG, PAUZE, e.d. De onderdelen klank-gebaar koppeling, pictolezen en vormen zijn waarschijnlijk al doorgewerkt vóórdat met Lezen wat je kunt wordt begonnen. Om hiaten in deze voorbereidende vaardigheden zichtbaar te kunnen maken, zijn er ook voor deze onderdelen vorderingenlijsten aan dit hoofdstuk toegevoegd. Vorderingen in de klank-gebaarkoppeling Voor leerlingen die de aangeboden letters uit Lezen wat je kunt kunnen herkennen en benoemen is deze vorderingenlijst niet meer nodig. Dit onderdeel is alleen van toepassing voor leerlingen die wel meedoen met de introductie van een nieuwe letter en die daarbij ook het gebaar aanleren, maar voor wie het leren benoemen van de letters nog een stap te ver is. De oorzaak kan dan liggen in de visuele waarneming en waarschijnlijk is het aanleren van de vormen uit Het Vormenboek dan een goede tussenstap. De docent maakt het gebaar. Ieder (half) jaar wordt bij de leerlingen die de aangeboden letters nog niet kunnen herkennen, maar waarmee wel de klankgebaren zijn geoefend, de klank-gebaarkoppeling opnieuw getoetst om te zien of de kennis op peil is gebleven en of er nieuwe klankgebaren zijn bijgekomen. Bij deze toets maakt de docent het gebaar en de leerling mag zeggen welke klank er bij dit gebaar hoort. Beheerst hij dit, dan kan dit per klank worden afgevinkt. Let op: Andersom hoeft het niet, want bij het leren lezen is het niet nodig dat de leerling van een klank een gebaar maakt. Dat is een vaardigheid die nodig is om te leren schrijven. Vorderingen bij het pictolezen Als er met Zeggen wat je ziet of met de blauwe module van Kijken en Kiezen is gewerkt, zal het pictolezen bekend zijn en daarmee ook de leesrichting en het besef dat tekst betekenis heeft. Op de aan dit hoofdstuk toegevoegde vorderingenlijst kan worden aangegeven in hoeverre de leerling het pictolezen beheerst. Voor een globale screening kan gebruikt gemaakt worden van de eerste leestekst uit Lezen wat je kunt deel A, hoofdstuk 17, leestekst 17.1. Voor een meer gedetailleerd onderzoek kan men bijvoorbeeld de laatste tekst van ieder hoofdstuk uit Zeggen wat je ziet als uitgangspunt gebruiken. Is het nodig om het pictolezen nog meer te oefenen, gebruik dan de leesteksten vanaf Lezen wat je kunt A17.2 of de blauwe module van het computerprogramma Kijken en Kiezen.
Lezen moet je dóén, versie 2011, T. de Wit-Gosker, www.lezenmoetjedoen.nl
22
De vormen Ook de vormen zijn waarschijnlijk al aangeleerd vóórdat met Lezen wat je kunt wordt begonnen. En ook hier geldt dat het goed is om bij het begin van Lezen wat je kunt deel A te toetsen in hoeverre de vormen door de leerling worden herkend en benoemd en of de begrippen bovenaan, onderaan en erboven voldoende bekend zijn. Deze drie begrippen heeft de leerling namelijk nodig om de lettervormen straks te kunnen verwoorden. Zie verder voor het aanleren: hoofdstuk 4. Met de vormen die op de vorderingenlijst De Vormen staan afgebeeld kan eenvoudig worden nagegaan of deze vormen door de leerling kunnen worden herkend en benoemd. Of de begrippen bovenaan, onderaan en er boven bekend zijn kan men nagaan aan de hand van de letters p, b, r en f (rondje of boogje bovenaan) en j,(boogje onderaan, en punt erboven), zonder dat deze letters zelf benoemd hoeven worden. Vorderingen letterkennis Voor het kunnen leren lezen is het kunnen herkennen van de letters nog belangrijker dan het kunnen benoemen. Dit is een prettig gegeven voor niet sprekende leerlingen. Ook zij kunnen in principe leren lezen, terwijl zij de klanken niet kunnen zeggen. Als toetsmateriaal kan men losse letterkaartjes gebruiken en die één voor één aan de leerling voorleggen. Leerlingen die niet kunnen spreken, mogen het gebaar maken. Of zij kunnen aangeven dat ze de letter herkennen door het bijbehorende gebarenplaatje aan te wijzen op de gebarenposter. Vorderingen bij de klanksynthese Dit onderdeel bestaat uit: de auditieve synthese: dit onderdeel gaat vooraf aan de klanksynthese de leerling kan de klanken die de docent zegt koppelen tot een betekenisvol woord de klanksynthese: de leerling kan de gebaren die de docent maakt omzetten in klanken en die klanken koppelen tot een betekenisvol woord De vorderingen bij de auditieve en klanksynthese zijn moeilijk objectief te toetsten omdat de context hierbij een belangrijke plaats inneemt. Het koppelen van de klanken g-ee-l is namelijk veel moeilijker als het een losse oefening is dan wanneer het deel uitmaakt van een verhaal over iets geels zoals bijvoorbeeld de zon. Probeert men alleen objectief te toetsen op grond van losstaande woorden, dan zullen leerlingen die vooral participerend lezen (dus die veel gebruik maken van de context en de leesbeleving), steeds opnieuw uitvallen. Bovendien zijn sommige langere woorden gemakkelijker te koppelen dan sommige andere kortere woorden. En dan zijn er ook nog leerlingen die ieder nieuw woord opnieuw moeten leren koppelen omdat ze in hun hoofd blijkbaar maar moeilijk synthesepatronen kunnen vasthouden. Het auditieve synthesedoosje Voor leerlingen bij wie het syntheseproces traag verloopt wordt aangeraden om een eigen synthese doosje samen te stellen waarin alleen plaatjes zitten van woorden die de leerling kan koppelen als de docent de klanken zegt. Een dergelijk doosje werkt voor de leerling motiverend omdat hij het doosje letterlijk steeds voller ziet worden. De plaatjes hiervoor zijn te vinden in hoofdstuk 18 van Lezen wat je kunt, deel A.
Lezen moet je dóén, versie 2011, T. de Wit-Gosker, www.lezenmoetjedoen.nl
23
Het klanksynthese doosje Vervolgens kan men een klanksynthesedoosje aanleggen. Hierin worden de plaatjes overgeheveld van de woorden die de leerling nu ook kan koppelen als de docent de gebaren maakt en de leerling vervolgens zelf de klanken zegt en koppelt tot en betekenisvol woord. Op het toetsmoment kan de docent op grond van de inhoud van deze synthesedoosjes een inschatting maken welke vorderingen de leerling heeft gemaakt in het syntheseproces. Men zal dit onderdeel van het registratieformulier dus enigszins intuïtief moeten invullen of, beter nog, vervangen door met enkele zinnen te beschrijven hoever het staat met het syntheseproces van deze leerling. Synthese analyse Als het syntheseproces lijkt te stokken of maar niet op gang wil komen, maak dan een synthese analyse. Waaraan zou het kunnen liggen dat de synthese niet op gang komt. Is er een probleem met het gehoor of met de articulatie? Is het een volgordeprobleem en kan de leerling de eerste klank niet onthouden als er daarna nog twee of drie andere klanken komen? Is er een emotionele blokkade? Kan de leerling wel de klanken koppelen, maar zit het probleem bij de betekenistoekenning? Wees er tenslotte ook op bedacht dat de leerling misschien vooral visueel is ingesteld en dat hij zelfs de hele klanksynthese niet nodig heeft en dat hij gemakkelijker kan leren lezen door het onthouden van hele en gedeeltelijke woordbeelden, dan door te leren lezen via de weg van de klanksynthese. Letterschrift lezen De leerling kan letterschrift lezen, al of niet in combinatie met pictoschrift. Het toetsresultaat hangt natuurlijk ook af van het aantal letters dat bekend is. Een leerling die werkt uit Lezen wat je kunt, deel A kan soms al op vierklankniveau lezen, terwijl een leerling die bezig is met Lezen wat je kunt, deel C nog op het tweeklankniveau leest. Ga daarom bij het toetsen uit van de teksten die de leerling op dat moment normaliter leest en bekijk daarna op de vorderingenlijst wat er afgevinkt kan worden. Als alle letters behandeld zijn kan men overstappen op de gebruikelijke AVI toetsen, en /of gebruik maken van de open toetsmethodiek en met behulp van reclamefolders, tijdschriften, stripverhalen, krantenkoppen en andere leesteksten onderzoeken hoever het staat met het leesproces. 5.3 Registratie binnen het eigen LeerlingVolgSysteem Het is natuurlijk ook mogelijk om de registratie bij te houden via het eigen digitale LVS. In dat geval zullen de items gerelateerd worden aan de methodes die de school gebruikt. Op de volgende pagina staat de opbouw vanuit alle delen van Lezen moet je dóén en Kijken en Kiezen. De items van Lezen moet je dóén zijn inmiddels ook opgenomen in DataCare. Deze items zijn tevens aan het einde van dit boek opgenomen.
Lezen moet je dóén, versie 2011, T. de Wit-Gosker, www.lezenmoetjedoen.nl
24
Registratie LVS op grond van Lezen moet je dóén en Kijken en Kiezen
De klankgebaren / Het Klankenboek
Pictolezen / Zeggen wat je ziet
Kijken en Kiezen, niveau 1-4
Kijken en Kiezen, niveau 5-8
De vormen / Het vormenboek
Klanksynthese t/m 3 klanken
Klanksynthese t/m 4 klanken
Klanksynthese langere woorden
Lezen wat je kunt deel A
Kijken en kiezen, niveau 9-10
Lezen wat je kunt deel B
Kijken en kiezen, niveau 11-12
Lezen wat je kunt deel C
Kijken en kiezen, niveau 13-14
Lezen wat je kunt deel D
Kijken en kiezen, niveau 15-16
Kijken en Kiezen groene module
5.4 De Vorderingenlijsten per onderdeel Zie volgende pagina‟s
Lezen moet je dóén, versie 2011, T. de Wit-Gosker, www.lezenmoetjedoen.nl
25
Vorderingenlijst Lezen moet je dóén naam: geboortedatum:
Klank-gebaarkoppeling
Klankgebaar koppeling De docent maakt een gebaar. Als de leerling de klank bij dit gebaar weet, wordt de toetsdatum genoteerd.
aa au a b ch d ee ei eu e f g h ie i j k l
m n oo oe ou o p r s t uu ui u v w ij z
Lezen moet je dóén, versie 2011, T. de Wit-Gosker, www.lezenmoetjedoen.nl
26
Vorderingenlijst Lezen moet je dóén naam: geboortedatum:
Pictolezen
ik
eet
kaas
Pictolezen Noteer het niveau dat de leerling op de toetsdatum beheerst. Bijwijzen in de juiste leesrichting en elk woord op het juiste moment aanwijzen
tweewoordzinnen lezen
driewoordzinnen
ik ga constructie
zinnen met een voorzetsel
zinnen met een lidwoord
lange zinnen
de
spin
kruipt
onder
de
kast
picto teksten lezen en begrijpen
Lezen moet je dóén, versie 2011, T. de Wit-Gosker, www.lezenmoetjedoen.nl
27
Vorderingenlijst Lezen moet je dóén naam: geboortedatum:
Vormen
Vormen herkennen en benoemen Noteer de toetsdatum bij de vormen die de leerling op dat moment beheerst
herkennen
benoemen
rondje lange stok poort streepje punt open rondje korte stok kuiltje schuine lijn boogje
De leerling kent de begrippen die nodig zijn om de letters te reconstrueren met behulp van de vormen bovenaan onderaan er boven
Lezen moet je dóén, versie 2011, T. de Wit-Gosker, www.lezenmoetjedoen.nl
28
Vorderingenlijst Lezen moet je dóén naam: geboortedatum:
p
Letterkennis Letterkennis Elke letter die de leerling kan herkennen of benoemen wordt met de toetsdatum genoteerd. Herkennen: de docent wijst een letter aan, de leerling wijst dezelfde letter aan of maakt het gebaar. Benoemen: de docent wijst een letter aan, de leerling zegt de klank letter deel ABCD hoofdstuk
aa au a b ch d ee ei eu e f g h ie i j k l
A 7 B 9 C 8 B 11 D 12 D 10 A 11 D 9 D 11 C 12 C 9 B 13 C 11 B 14 C 14 C 13 B 8
herkennen
benoemen
letter deel ABCD hoofdstuk
m n oo oe ou o p r s t uu ui u v w ij z
herkennen
benoemen
A 10 B 10 A 9 B 12 D 13 C 10 A 8 B 7 A 16 A 12 D 79 A 13 C 16 D 8 C 15 A 15 C 7
A 14
Lezen moet je dóén, versie 2011, T. de Wit-Gosker, www.lezenmoetjedoen.nl
29
Vorderingenlijst Lezen moet je dóén naam: geboortedatum:
Klanksynthese
Klanksynthese Pas als de leerling het niveau redelijk beheerst wordt de toetsdatum genoteerd.
auditieve synthese
klanksynthese
tweeklankwoorden aa-p, ui-l, o-p, ui-t, ij-s, i-n k-oe, z-ee, r-oe, b-ui, l-ui,
drieklankwoorden p-o-p, k-oe-k, s-au-s, r-aa-r b-oe-k, k-aa-s, b-ui-k, z-ee-f a-r-m, e-l-f, k-n-ie, b-l-ij
lastige drieklankwoorden s-oe-p en p-oe-s k-o-m en m-o-k
woorden met eer en oor (zeg éé en oo) p-ee-r, m-ee-r, v-ee-r b-oo-r, v-oo-r, d-oo-r
vierklankwoorden k-e-r-k, v-ui-s-t, n-a-ch-t s-t-aa-n, s-p-ui-t, k-r-aa-n
woorden op -ng en –nk (zeg gewoon n-g- en n-k) b-a-n-k, v-o-n-k, z-i-n-k b-a-n-g, t-o-n-g, d-i-n-g
woorden op –d (zeg d) b-e-d, b-a-d, g-ou-d, ou-d
langere woorden s-t-aa-r-t, s-t-r-aa-t, g-r-e-n-s, s-t-r-ij-k-t s-ch-r-ij-f-t, s-ch-r-i-k-t
tweelettergrepige woorden k-o-p-b-a-l, m-aa-g-p-ij-n z-a-k-k-a-m (2 x k!)
woorden met de ‘stomme e’ (maak è-gebaar) j-e, m-e, z-e, t-e b-oe-k-e-n, s-ui-k-e-r PS: Woorden met een open lettergreep als spa, vlo, nu , tafel, water, boten, beren, pasta, bami worden nooit met gebaren gemakt en ook niet via de weg van de klanksynthese aangeboden. Deze woorden worden pas aangeleerd aan het eind van de leesmethode: Lezen wat je kunt deel D.
Lezen moet je dóén, versie 2011, T. de Wit-Gosker, www.lezenmoetjedoen.nl
30
Analyse registratie Klanksynthese naam: geboortedatum:
bij klanksynthese Formulier analyse klanksyntheseproces Noteer steeds de datum en de resultaten van het onderzoek.
analyse items: Is het gehoor goed? Zijn er articulatieproblemen? Is er een volgordeprobleem (kan de leerling de eerste klank niet onthouden als er daarna nog twee of drie andere klanken komen)? Is er een emotionele blokkade? Kan de leerling wel de klanken koppelen, maar zit het probleem bij de betekenistoekenning? Kan de leerling alleen de klanken koppelen als de context bekend is of als het bijbehorende plaatje in het gezichtsveld ligt? Is de leerling vooral visueel is ingesteld en komt auditieve informatie zonder visuele ondersteuning niet of niet tegelijkertijd binnen?
Lezen moet je dóén, versie 2011, T. de Wit-Gosker, www.lezenmoetjedoen.nl
31
Vorderingenlijst Lezen moet je dóén naam: geboortedatum:
ik eet kaas
Letterschrift lezen LWJK deel
Pictotekst gecombineerd met letters
A
ssst
Tweeklankwoorden k-m
ik eet ijs
Tweeklankwoorden m -k
koe
lui
Drieklankwoorden
boek
trui
Vierklankwoorden
kast
broek
Samengestelde woorden
B
Drie medeklinkers achter elkaar Woorden op -ng
C
buikpijn kaassaus straat
worst
bang
tong
Woorden op -i
mooi
haai
Woorden op -uw
leeuw
geeuw
Woorden met een stomme e
ze
keuken
Woorden met het achtervoegsel - je
aapje
rokje
Woorden met het achtervoegsel -ig
aardig
zuinig
Kleine woorden op –a, -o, -u
spa
nu
bezet
bestuur
Woorden met het voorvoegsel ge-
gezien
gevaar
Woorden met het achtervoegsel -lijk
heerlijk
moeilijk
Woorden met het achtervoegsel -heid
eenheid
felheid
Woorden op -d
bed
goud
Meerlettergrepige woorden, klankzuiver
vensterbankje
Woorden met een open lettergreep
water
Vreemde, niet klankzuivere woorden
computer jam
Hoofdletters
DGHNRT
Woorden met het voorvoegsel be-
D
bami
Lezen moet je dóén, versie 2011, T. de Wit-Gosker, www.lezenmoetjedoen.nl
32
Doelbeschrijving Lezen moet je dóén Voor invoering in DataCare of een ander leerlingvolgsysteem Opgesteld door Irene Ferbeek en Ingrid Hansma (Zonnebloemschool Emmeloord) en Trijntje de Wit, voorjaar 2011
Klankenboek Zeggen Wat Je Ziet Vormenboek Lezen Wat Je Kunt Kijken en Kiezen
klankgebaarkoppeling en woordsynthese pictolezen vormen herkennen en benoemen letterkennis en woordsynthese ondersteunend computerprogramma bij Lezen moet je dóén
Toelichting: Indien een leerling niet in staat is tot het benoemen van klanken/letters, mag er wel gescoord worden, maar vermeld dit in het journaal van het LVS. Klankenboek klankgebaarkoppeling en klanksynthese 03 maakt de juiste klank bij het gebaar aa, ee, oo, uu 03 maakt de juiste klank bij het gebaar au, ei, eu, ie, oe, ou, ui, ij 03 maakt de juiste klank bij het gebaar a, e, i, o, u 03 maakt de juiste klank bij het gebaar b, d, f, g, h, j, k, l, m, n, p, r, s, t, v, w, z 04 koppelt 2 klanken tot een woord en geeft daar betekenis aan 05 koppelt 3 klanken tot een woord en geeft daar betekenis aan 06 koppelt 4 klanken tot een woord en geeft daar betekenis aan 07 koppelt langere klankzuivere woorden (staart, straat) 07 koppelt klankzuivere woorden met meerdere lettergrepen 07 koppelt woorden waarin ook een klankloze e in voorkomt Zeggen Wat Je Ziet pictolezen ook: Kijken en Kiezen, de blauwe module, niveau 1 t/m 8 02 volgt de leesrichting van een pictozin (bijwijzen) 03 herkent en benoemt de persoonspicto’s 03 herkent en benoemt de werkwoordpicto’s 03 herkent en benoemt de lidwoordpicto’s 03 herkent en benoemt de (zelfstandig) naamwoordpicto’s 03 herkent en benoemt de toekomende tijd als picto, bijv. ik ga slapen 03 herkent en benoemt de voorzetselpicto’s 03 leest pictozinnen met 2 woorden 04 leest pictozinnen met 3 woorden 04 leest pictozinnen met de ‘ik ga - constructie’ 04 leest pictozinnen met 4 woorden 05 leest pictozinnen met 5 woorden 05 leest pictoverhalen Vormenboek vormen herkennen en benoemen 02 herkent en benoemt de vorm: rondje 02 herkent en benoemt de vorm: lange stok 02 herkent en benoemt de vorm: poort 02 herkent en benoemt de vorm: streep 02 herkent en benoemt de vorm: punt 03 herkent en benoemt de vorm: open rondje 03 herkent en benoemt de vorm: korte stok 03 herkent en benoemt de vorm: kuiltje 03 herkent en benoemt de vorm: schuine lijn 03 herkent en benoemt de vorm: boogje 04 kent de begrippen bovenaan, onderaan en erboven
Lezen moet je dóén, versie 2011, T. de Wit-Gosker, www.lezenmoetjedoen.nl
33
Lezen Wat Je Kunt (A, B, C en D) letterkennis en woordsynthese Deel A: aa, p, oo, m, ee, t, ui, l, ij, s. ook: Kijken en Kiezen, de gele module, niveau 9 en 10 05 herkent en benoemt de letter aa 05 herkent en benoemt de letter p 05 herkent en benoemt de letter oo 05 herkent en benoemt de letter m 05 herkent en benoemt de letter ee 05 herkent en benoemt de letter t 05 herkent en benoemt de letter ui 05 herkent en benoemt de letter l 05 herkent en benoemt de letter ij 05 herkent en benoemt de letter s Deel B: r, k, au, n, b, oe, g, ie. ook: Kijken en Kiezen, de gele module, niveau 11 en 12 05 herkent en benoemt de letter r 05 herkent en benoemt de letter k 05 herkent en benoemt de letter au 05 herkent en benoemt de letter n 05 herkent en benoemt de letter b 05 herkent en benoemt de letter oe 05 herkent en benoemt de letter g 05 herkent en benoemt de letter ie Deel C: z, a, f, o, h, e, j, i, w, u ook: Kijken en Kiezen, de gele module, niveau 13 en 14 05 herkent en benoemt de letter z 05 herkent en benoemt de letter a 05 herkent en benoemt de letter f 05 herkent en benoemt de letter o 05 herkent en benoemt de letter h 05 herkent en benoemt de letter e 05 herkent en benoemt de letter j 05 herkent en benoemt de letter i 05 herkent en benoemt de letter w 05 herkent en benoemt de letter u Deel D: uu, v, ei, d, eu, ch, ou en de hoofdletter ook: Kijken en Kiezen, de gele module, niveau 15 en 16 05 herkent en benoemt de letter uu 05 herkent en benoemt de letter v 05 herkent en benoemt de letter ei 05 herkent en benoemt de letter d 05 herkent en benoemt de letter eu 05 herkent en benoemt de letter ch 05 herkent en benoemt de letter ou 05 herkent en benoemt de hoofdletters Deel A t/m D: zinnen en verhalen lezen 06 leest pictozinnen in combinatie met eenletterwoorden 06 koppelt 2 letters tot een woord en geeft daar betekenis aan 06 leest zinnen vanaf picto-niveau tot en met tweeklankwoorden 07 koppelt 3 letters tot een woord en geeft daar betekenis aan 07 leest zinnen vanaf picto-niveau tot en met drieklankwoorden 08 koppelt 4 letters tot een woord en geeft daar betekenis aan 08 leest zinnen vanaf picto-niveau tot en met vierklankwoorden
Lezen moet je dóén, versie 2011, T. de Wit-Gosker, www.lezenmoetjedoen.nl
34
Deel B t/m D: diverse leesmoeilijkheden beheersen ook: Kijken en Kiezen, de gele module, niveau 17 en 24 09 leest samengestelde woorden zoals kaassaus (vanaf deel B) 09 leest woorden met 3 medeklinkers achter elkaar (vanaf deel B) 09 leest meerlettergrepige klankzuivere woorden (vanaf deel B) 10 leest woorden die eindigen op -nk en -ng, zoals bank en bang (deel C) 10 leest woorden die eindigen op -i, zoals mooi (deel C) 10 leest woorden die eindigen op -uw, zoals leeuw (deel C) 10 leest woorden met een zogenaamde stomme e, zoals lekker (deel C) 10 leest woorden met het achtervoegsel -je, zoals voetje ( deel C) 10 leest woorden die eindigen op -ig, zoals aardig (deel C) 10 leest eenlettergrepige woorden met een open a, o, of u, zoals spa (deel C) 10 leest woorden met het voorvoegsel be-, zoals bezet (deel D) 10 leest woorden met het voorvoegsel ge-, zoals gevaar (deel D) 11 leest woorden met het achtervoegsel -lijk, zoals heerlijk (deel D) 11 leest woorden met het achtervoegsel -heid, zoals eenheid (deel D) 11 leest woorden die eindigen op -d, zoals goud (deel D) 11 leest woorden met een open lettergreep, zoals water (deel D) 11 leest vreemde, niet klankzuivere woorden, zoals computer (deel D)
Kijken en Kiezen, ondersteunend computerprogramma bij Lezen moet je dóén Blauwe module, Kijken en Kiezen 06 beheerst niveau 1, 6 persoonspicto’s in eenwoordzinnen 06 beheerst niveau 2, 10 werkwoordpicto’s in tweewoordzinnen 07 beheerst niveau 3, 20 picto’s eten en drinken in driewoordzinnen beheerst niveau 4, 20 werkwoordpicto’s en de ik picto, (ik kijk, oma kijkt, enz) 07 beheerst niveau 5, 20 dingen, de en en, zinnen van 2 tot 5 woorden 07 beheerst niveau 6, naar, in en een, de ik ga- constructie, zinnen tot 6 woorden 08 beheerst niveau 7, op en uit, dieren en hun verblijfplaatsen, zinnen tot 6 woorden 08 08 beheerst niveau 8, nog 7 voorzetsels en 6 naamwoorden, zinnen tot 7 woorden Gele Module, Kijken en Kiezen 09 beheerst niveau 9, Alle letters uit Lezen Wat Je Kunt deel A 09 beheerst niveau 10, Klanksynthese en woorden lezen met de letters uit LWJK A 09 beheerst niveau 11, Alle letters uit Lezen Wat Je Kunt deel B 09 beheerst niveau 12, Klanksynthese en woorden lezen met de letters uit LWJK B 10 beheerst niveau 13, Alle letters uit Lezen Wat Je Kunt deel C 10 beheerst niveau 14, Klanksynthese en woorden lezen met de letters uit LWJK C 10 beheerst niveau 15, Alle letters uit Lezen Wat Je Kunt deel D 10 beheerst niveau 16, Klanksynthese en woorden lezen met de letters uit LWJK D Groene Module, Kijken en Kiezen 10 beheerst niveau 17, Drieklankwoorden: de namen van de kleuren en woorden met sch10 beheerst niveau 18, Vierklankwoorden en woorden op -uw en -i 10 beheerst niveau 19, Vierklankwoorden en woorden op -ng 10 beheerst niveau 20, Lezen van niet klankzuivere maar nuttige woorden Kijken en Kiezen PLUS 11 11 12 12
beheerst niveau 21, Twee en drielettergrepige woorden, open letterprepen beheerst niveau 22, Verkleinwoorden, woorden op -ig en -lijk beheerst niveau 23, Be- en ge- woorden, het voltooid deelwoord beheerst niveau 24, Thema‟s: Boodschappen, gezondheid, formulieren
Lezen moet je dóén, versie 2011, T. de Wit-Gosker, www.lezenmoetjedoen.nl
35
Overzicht materialen bij Lezen moet je dóén FASE 1
klankgebaren aanleren Klankenboek (de eerste pagina‟s van elk hoofdstuk van Lezen Wat Je Kunt)
Klankgebarenposter Klankgebarenfilm webapplicatie voor docenten FASE 2
Vormen aanleren
Leren pictolezen
Klanksynthese aanleren
Zeggen wat je ziet
Vormenboek
Lezen wat je kunt
en de pictopersonenposter
vormenliedjes
het begin van elk hoofdstuk
Kijken en Kiezen blauwe module
De pictoschrijver webapplicatie voor docenten FASE 3
maak zelf extra leesstof met
Letterkennis Lezen wat je kunt
De pictoschrijver
A,B,C en D
webapplicatie voor docenten
vormendoosjes leerlingmateriaal
gewone leesboekjes
daarna overstappen op
Kijken en Kiezen gele module
Kijken en Kiezen Nawoord
groene module
Lezen moet je dóén, versie 2011, T. de Wit-Gosker, www.lezenmoetjedoen.nl
36
Lezen moet je dóén als methodiek Met behulp van bovenstaande materialen kan een leerling zich het lezen eigen maken. Bedenk echter dat deze materialen slechts ondersteunend zijn. Ook zonder vaste leesmethode kan men leren lezen. En het maakt in feite ook niet uit met welke letters men begint te leren lezen. Het gaat om de didactiek. Wie de didactische principes van Lezen moet je dóén goed toepast kan uitgaan van de belevingswereld van de leerlingen en de lessen verder zelf samenstellen. Vooral bij individueel leesonderwijs, zoals bijvoorbeeld bij NT1 is dit sterk aan te raden. Op scholen zal men echter graag een vaste leerlijn willen uitzetten, zodat het werk overdraagbaar is. De eerste basisschool die het aandurft om de reguliere leesmethode voorlopig maar even in de kast te laten staan en het leesonderwijs te organiseren vanuit de principes van Lezen moet je dóén heeft zich reeds aangemeld.
Meewerken? Lezen moet je dóén en alle materialen daaromheen, inclusief de pictoschrijver en het Picto Semi Schrift zijn tot stand gekomen vanuit een intensieve samenwerking collega‟s uit het onderwijsveld. Scholen dragen ideeën en materialen aan, stellen hun school open voor een voorlichtingsfilmpje op Leraar 24 (zie aldaar), helpen bij het invoeren van Lezen moet je dóén in DataCare, maken liedjes bij de vormen of een kwartetspel bij de gebaren (waar dan helaas geen uitgever voor te vinden is), helpen bij het opstellen van overgangsprogramma‟s vanuit Lezen moet je dóén naar leesstof uit andere leesmethodes zoals De Leeslijn/Leesweg of Veilig Leren Lezen/Veilig Stap voor Stap / Estafette. Weer anderen melden zich aan om te helpen bij het tekenen van nieuwe picto‟s voor het Picto Semi Schrift of het maken van pictoverhalen die andere scholen dan weer kunnen gebruiken. Zo wordt kennis overgedragen en worden de taken gedeeld. Wilt u ook een bijdrage leveren? Vooral als u handig bent met de computer en teken- of schrijfvaardigheden bezit, zullen we u graag in ons team opnemen. Met vriendelijke groeten,
Trijntje de Wit-Gosker
Lezen moet je dóén, versie 2011, T. de Wit-Gosker, www.lezenmoetjedoen.nl
37