DICHTBIJ Leegstand als buitenkans voor lokale voedselproductie
Onderzoek
07.12.2012 Afstudeerfase
Gemma Groenewoudt Ruimtelijk ontwerp Akv St. Joost, Breda
INHOUDSOPGAVE
Aanleiding Inleiding Leeswijzer
1
2
3
De realiteit Het platteland Wat is het platteland? Stedelijkheidsgraad Geschiedenis Economisch- landschappelijk Boerderijvorm Wernhout Actuele problematiek Leegstand Regelgeving Ecologische voetafdruk
6 9 14 20 23 24 26
Mijn visie Mijn beleving van het platteland Mijn oplossing Referentieprojecten
28
Programma van Eisen Functie en gebruik Huidige situatie Programma toekennen Realisatie Beeldverwachtingen
30 36 38 42 44
Literatuurlijst
47
1e begeleider Douwe Boonstra 2e begeleider Laurens Kolks
27
AANLEIDING
Je zou kunnen zeggen dat het platteland alle kenmerken mist om een stad te kunnen zijn. Maar het platteland is voor mij meer dan een gebied waar van alles ‘mist’. Het gehucht waar ik van mijn 12e tot mijn 18e heb gewoond heeft een kleine supermarkt, een kerkzaaltje en zelfs een basisschool, maar het allerbelangrijkste is voor mij de ruimte om je heen en de overzichtelijkheid van alles wat je ziet. Veel is te plaatsen binnen een bepaalde familie of traditie. Toch is het platteland niet meer zoals het 100 jaar geleden was en zijn er, ook al niet voor iedereen duidelijk, veranderingen zichtbaar. In de tien jaar dat ik er woonde en de weekenden die ik er nu doorbreng heb ik de veranderingen die hier spelen van dichtbij meegemaakt. Boeren bouwen enorme schuren of gaan failliet, de eigenaresse van de supermarkt heeft geen opvolger en de basisschool kan nauwelijks blijven bestaan omdat het aantal kinderen terugloopt. Dit alles heeft ervoor gezorgd dat ik geïnteresseerd ben geraakt in de geschiedenis en toekomst van het platteland, maar me ook betrokken voel bij actuele problemen, zoals leegstand.
INLEIDING
Probleemstelling
Schaalvergroting en intensivering zijn nodig om te kunnen blijven concurreren met de markt. Niet elke boer kan of wil dit. Door strenge milieueisen, geen uitbreidingsmogelijkheden of een gebrek aan geld of een opvolger kan het zijn dat de boerderij te koop wordt aangeboden. Monumentale en karakteristieke boerderijen worden vaak herbestemd door mensen met veel geld, omdat zij aantrekkelijke woonobjecten zijn. Een grote groep, niet-karakteristieke, boerderijen vindt geen bestemming en komt hierdoor leeg te staan. Dit komt vooral doordat alle schuren die door de jaren heen zijn bijgebouwd (agrarische bedrijfspanden) en de bijbehorende grond een herbestemming onmogelijk maakt binnen de huidige regelgeving. De leegstand van boerderijen waarin jarenlang is geïnvesteerd leidt tot verval, maar ook tot verpaupering van het platteland.
Doelstelling
De vraag is: hoe kunnen deze boerderijen, met de bijbehorende grond, bijdragen aan een gezonde toekomst van het platteland? De oplossing moet op grotere schaal toepasbaar zijn, het probleem van leegstand wordt namelijk nog groter dan het nu is. De vormgeving van de oplossing, ofwel ‘het ontwerp’, zal per locatie verschillen aangezien de boerderijen kunnen verschillen qua vorm, bedrijfsvoering en omgeving. Toch moet de gedachtegang overal toepasbaar zijn. Ik wil de bijbehorende grond betrekken bij het ontwerp, omdat deze de schaal van de boerderij door de jaren heeft bepaald. Energievoorziening of voedselvoorziening voor de lokale markt vind ik een interessant perspectief omdat zij mogelijkheden bieden om de ‘ecologische voetafdruk’ van voedselproductie kleiner te maken. Functionaliteit is mijn belangrijkste uitgangspunt voor het ontwerp, maar ook voor de toepasbaarheid hiervan. Niet terug naar hoe het ooit was, maar inzetten op een nieuwe toekomst van het platteland.
Methode
Voor een grondige analyse naar de problematiek op het platteland, en voor het zoeken naar oplossingen hoef je geen ontwerper te zijn. Voor het naar voren brengen van kwaliteiten van de boerderij echter wel. Dit moet duidelijk gemaakt worden op een creatieve en visueel aantrekkelijk manier die past binnen het landschap. Het ontwerp draagt bij aan de omgevingskwaliteit. Mijn streven is een goed onderbouwd onderzoek waaruit een Programma van Eisen voortkomt waarmee ik kan gaan ontwerpen. Dit heb ik op de volgende manier aangepakt: eerst ben ik onderzoek gaan doen naar de geschiedenis van het platteland. Hiervoor heb ik kaarten en geschiedkundige verslagen geraadpleegd. Mijn onderzoek is beslist géén uitputtende beschrijving van de ontwikkeling van het complete Nederlandse platteland. Ik heb me beperkt tot datgene wat binnen het kader van mijn onderzoek van belang is, namelijk het ontstaan van het landschap en de boerderijvorm. Daarna ben ik gaan kijken naar de actuele situatie, door het lezen van actuele krantenartikelen en het bezoeken van referentieprojecten heb voor mezelf bepaald waar ik denk dat er ‘vraag’ naar is. Toen heb ik de Franciscushoeve, te Wernhout bestudeerd. Deze boerderij heb ik al vrij vroeg in het proces als uitgangspunt gekozen. Het ‘aanbod’ qua kenmerken, kwaliteiten en omgeving heb ik in kaart gebracht. Tenslotte heb ik enkele voormalige boerderijen bezocht waar activiteiten plaatsvinden op het gebied van lokale voedselvoorziening.
LEESWIJZER
In hoofdstuk 1 beschrijf ik wat het platteland is en betrek hierbij de stedelijkheidsgraad. Daarnaast geeft ik een overzicht van de ontwikkelingen die in Nederland hebben plaatsgevonden wat betreft het landschap en de boerderijvorm. Een zelfde overzicht geef ik van Wernhout, een Brabants dorp vlakbij de Belgische grens. Uit dit overzicht heb ik drie actuele ontwikkelingen, ofwel problemen, gekozen waar ik dieper op in ga. Dit zijn leegstand, de problematische regelgeving en de te grote ecologische voetafdruk van voedselproductie. Op het moment worden er al projecten gerealiseerd die dezelfde problemen proberen op te lossen, deze bespreek ik als referentieprojecten. Hoofdstuk 2 wijdt ik volledig aan mijn visie op het platteland en op de problemen die er spelen. Daarnaast kom ik met een oplossing die naar mijn mening bijdraagt aan de ontwikkeling van het platteland. In hoofdstuk 3 vertaal ik die oplossing naar een programma van eisen, dat tevens de conclusie van het onderzoeksproces is. Al het onderzoek die deze gebruiks-, functionele-, prestatie -en beeldeisen en interne- en externe voorwaarden onderbouwen is hier weergegeven. Dit programma is de basis voor het ontwerp wat uit dit onderzoek zal volgen. In groen- omrande kaders verantwoord ik de keuzes die ik in mijn onderzoek heb gemaakt. Op die manier is dit onderzoek tevens een procesverslag.
Stedelijkheid per postcodegebied, 2004
CBS statline (2012) 6
Het platteland Wat is het platteland?
DE REALITEIT
Het platteland is geen eenduidig begrip. Veel hangt af van je betrokkenheid en belangen. Het is erg persoonlijk. Deze persoonlijke binding beïnvloedt hoe je het platteland ziet. Iemand die er is opgegroeid zal een ander beeld hebben dan iemand die er alleen een vakantie doorbrengt. Nederland kent nog een relatief vitaal landelijk gebied, zonder spookdorpen zoals in landen in Zuid-Europa. Daarnaast herbergt het Nederlandse platteland een enorme verscheidenheid aan landschappen. Het platteland dichtbij de steden, met veenweiden, koeien en brede vaarten is niet te vergelijken met het besloten platteland in de Achterhoek (coulisselandschap). Het is dus moeilijk om van hét platteland te spreken, het platteland bestaat immers uit verschillende gebieden met verschillende inwoners. Deze gebieden verschillen in de aard waarin ze veranderen, de problematiek die er speelt en de mate waarin maatschappelijke veranderingen er doorspelen. In het westen wordt de druk van de stedelijke uitbreiding bijvoorbeeld meer gevoeld dan in het noorden, waar de leegstand en de verschraling van voorzieningen vooral een rol speelt.
Bij een indeling op gemeentelijk schaalniveau stuit je op problemen. Veel gemeenten delen hun grond namelijk in op de gemiddelde adressendichtheid als (zeer sterk, sterk of matig) stedelijk. Deze grond bevat vaak ook landelijk gebied (heterogeen). Zelfs de dertig grootste steden van Nederland hebben land- en tuinbouw grond binnen hun gemeentegrenzen, wat tekenend is voor de grote variatie in stedelijkheid binnen gemeenten. Andersom zullen er ook gemeenten zijn die nietstedelijk worden genoemd, terwijl ze ook stedelijke gebieden bezitten. Een klein gebied zal meer homogeen zijn qua mate van verstedelijking en daarom is het werken op een lager schaalniveau, namelijk het postcodegebied, meer nauwkeurig.
Door het brede scala aan beelden is het onmogelijk een objectieve en eenduidige definitie van platteland te geven. Ik ben daarom uitgegaan van de stedelijkheidsgraad van het CBS. Deze bepaalt de graad van stedelijkheid aan de hand van het aantal adressen in een straal van één kilometer rondom een adres. De gemiddelde dichtheid van adressen wordt per km² berekend, wat resulteert in de omgevingsadressendichtheid (OAD). Deze maat zegt iets over de concentratie van menselijke activiteiten in de dagelijkse leefomgeving, door de aanwezigheid van adressen waar wordt gewoond, gewerkt en gewinkeld. Deze is verdeeld in vijf klassen van stedelijkheid waarbij de laatste twee, weinig stedelijk en niet-stedelijk, het platteland vormen. Dit is het gebied waar minder dan 1000 adressen zijn in een straal van één kilometer rondom een adres.
Op de afbeelding op pagina 6 zie je een verdeling qua stedelijkheid van de provincies op postcodeniveau. Drenthe en Groningen zijn provincies die alleen landelijk of matig stedelijke gemeenten omvatten en dus geen sterk of zeer sterk stedelijke gemeenten. Op postcodeniveau zijn er echter in deze betrekkelijk landelijke provincies gebieden met een sterk stedelijk karakter aanwezig. Zuid-Holland en Utrecht zijn de enige provincies waarin minder dan de helft van de postcodegebieden niet- of weinig stedelijk is. Terwijl Zuid-Holland de meest verstedelijkte provincie is, is hier nog steeds een derde van de postcodegebieden als platteland te karakteriseren.
Zeer sterk stedelijk (meer dan 2500 adressen per km²) Sterk stedelijk (1500 – 2500 adressen per km²) Matig stedelijk (1000 – 1500 adressen per km²) Weinig stedelijk (500 – 1000 adressen per km²) Niet stedelijk (minder dan 500 adressen per km²) Op deze manier worden er geen grote contrasten gesuggereerd die in werkelijkheid niet bestaan. Dit zou gebeuren wanneer je ‘niet-stedelijke’ gebieden zou onderscheiden van ‘stedelijke’ gebieden. Ruimtelijke schaalniveaus Het scheelt aanzienlijk of je het schaalniveau van een gemeente of van het postcodegebied gebruikt bij de verdeling naar stedelijkheid. Op gemeenteniveau behoord 63% van het Nederlandse oppervlakte tot platteland (in 2000), op postcodeniveau was dit 72%. Ook de omvang van de plattelandsbevolking varieert met de gekozen definitie. Op gemeenteniveau woont 34% van de Nederlandse bevolking op het platteland, op postcodeniveau is dat 38%.
Simon, Steenbekkers, Vermeij (2007)
Simon, Steenbekkers, Veldheer (2006) 7
Geschiedenis
Vóór ca. 1970 was het landelijk gebied vooral een agrarische productieruimte waarbij landschappelijke veranderingen voor 99% werden bepaald door de agrarische bedrijfsvoering. De laatste jaren wordt aan landelijk gebied meer functies toegekend. Naast landbouw zien ook andere vormen van bedrijvigheid voordelen in vestigen op het platteland (bijv. kinderdagverblijven) en er is meer belangstelling voor wonen, werken en recreëren op het platteland. Daarnaast krijgt het een voorraadfunctie voor biodiversiteit (strategische watervoorraden). De veranderingen kun je vanuit economischlandschappelijk perspectief bekijken en hebben ook invloed gehad op de boerderijvorm. Als je op economisch- landschappelijk niveau naar het platteland kijkt is het ruimtegebruik het belangrijkst. Welke economische factoren zijn hiervoor verantwoordelijk en hoe heeft de inrichting zich door de jaren heen ontwikkeld? De voorgaande ontwikkelingen hebben effect gehad op de bebouwing op het platteland. Ik focus me hierbij op de boerderij omdat deze altijd een belangrijk element geweest is in het Nederlandse landschap, maar nooit bedoeld is als stoffering ervan. Met ‘boerderij’ wordt zowel het hoofdgebouw als het complete erf met alle bijbehorende onderdelen bedoeld.
Om de ontwikkelingen van het Nederlandse platteland goed te begrijpen is het belangrijk een kijkje te nemen in de geschiedenis van het platteland. Het verleden levert referentiepunten op om actuele maatschappelijke trends te beschrijven, te verklaren en te beoordelen. Het lijkt me niet relevant om een compleet overzicht te geven van alle economische en landschappelijke veranderingen door de Nederlandse geschiedenis heen. Ik heb gekozen om onderzoek te doen naar oorzaken die het ontstaan van het landschap en de vorm van de door mijn gekozen boerderij kunnen verklaren. Ik vind dit relevant voor het zoeken naar oplossingen van leegstand en de vormgeving van nieuwe functies op het platteland.
De Bosatlas van de geschiedenis van Nederland (2011) 8
Economisch- landschappelijk De eenwording van Nederland Eerste Wereldoorlog en interbellum 1840 1940 1914 De ontwikkelingen in de landbouw voltrokken zich voor de Nederland is neutraal in de Eerste Wereldoorlog. Toch eist de Eerste Wereldoorlog over het algemeen vrij geleidelijk en er was oorlog ook in Nederland zijn tol. Duizenden jonge mannen tot halverwege de 19e eeuw dan ook geen sprake van planning moeten ver van huis de grenzen bewaken. De export stort in, of structureel overheidsingrijpen. Maar door een sterk groeiende doordat het land is omringd door oorlogvoerende partijen. bevolking, een snel ontwikkelende landbouwwetenschap en de Burgers krijgen te maken met tekorten, waardoor in Amsterdam landbouwcrisis komt er eind 19e en begin 20e eeuw meer vraag zelfs een heus hongeroproer uitbreekt. Tot overmaat van ramp naar sturing en overheidsbemoeienis. In 1905 wordt er een komt er in 1916 er een watersnood rond de Zuiderzee, de directe ‘directie van den Landbouw’ opgericht binnen het ministerie aanleiding voor het afsluiten en inpolderen van de Zuiderzee. van Waterstaat, Nijverheid en Handel. De verhouding tussen Alle ellende lijkt voorbij als Europa in Parijs in 1919 vrede sluit. de overheid en de boeren begint hierdoor te veranderen omdat Overal in de Westerse wereld veert de economie weer op. Ook de overheid meer invloed krijgt op de landbouwproductie. Nederland ontwikkelt zich voorspoedig. Geleidelijk verliest het e De landschappen van de 20 eeuw zijn de eerste waarover zijn dominante agrarische karakter, en wint de dienstensector democratische, ofwel bij wet, besluiten zijn genomen en in die aan belang. zin markeren ze een bijzondere fase in onze geschiedenis. De nieuwe polders worden zeer planmatig in cultuur gebracht. Ook worden economie en infrastructuur belangrijke speerpunten Na uitgebreid bodemonderzoek wordt de grond geschikt in het overheidsbeleid. Nederland krijgt een dicht net van gemaakt als landbouwgrond. De grootte van bedrijven wordt kanalen, spoorwegen- en bruggen en door deze succesvolle rationeel bepaald. Omstreeks 1930 worden de bedrijven in de politiek verandert Nederland vanaf 1870 geleidelijk in een Wieringermeer vanuit landbouwkundig oogpunt iets te klein modern geïndustrialiseerd land. Vooral de spoorbruggen die de opgezet. In de crisistijd moeten namelijk zoveel mogelijk grote rivieren overspannen symboliseren een grote ontwikkeling: boerengezinnen aan een bedrijf worden geholpen. De bedrijven de eenwording van Nederland dat in 1840 nog een verbrokkeld in de Noordoostpolder zijn volgende de opvattingen van geheel was. De bevolkingsgroei en industrialisatie vertalen de jaren veertig nog groot genoeg, maar blijken spoedig te zich in een behoorlijke verstedelijking van het Nederlandse klein. De bedrijven in de Flevopolders zijn dan ook aanzienlijk landschap. groter. De planning van de landbouw in de Zuiderzeepolders is De grootste landschappelijke verandering die zich tussen 1840 en richtinggevend geweest voor het maken van plannen voor latere 1914 in het westen van Nederland voordoet is de droogmakerij ruilverkavelingen. van de grote meren tussen het IJ en de wateren bij Rotterdam. Al deze wateren, met uitzondering van een deel van het Haarlemmermeer, zijn ontstaan door het baggeren van het veen. Men is bang dat de oevers van deze meren tijdens de stormen zullen begeven en de meren zo zullen veranderen in grote, onbeheersbare watervlakten. Daarom begint men ze met behulp van de stoommachine droog te malen. In het zuiden en het oosten van het land beginnen rond 1900 de ontginningen van de heidevelden die tot 1940 doorgaan. Voor die tijd zagen de boeren de heidevelden als nuttige gebruiksruimte, vanwege de aanwezigheid van vochtige stukken (vennen en veengebieden) is het ‘veld’ namelijk erg geschikt voor het weiden van vee, het steken van plaggen voor de mestbereiding en het winnen van brandstof in de vorm van turf. Deze gronden werden gemeenschappelijk gebruikt, en waren dus geen particulier eigendom. Rond 1900 begint men het veld te zien als ‘woeste gronden’ die moeten worden ontgonnen, wat zorgt voor een geheel nieuw landschap. Deze ontginningen van de heidevelden wordt mogelijk door de beschikbaarheid van kunstmest, waardoor het landbouwareaal onbeperkt kan worden uitgebreid. In de 19e eeuw schiet de mechanisatie van de nijverheid, die eind 18e eeuw in Engeland is begonnen, ook wortel op het Europese vasteland. De werkplaatsen veranderen in fabrieken waar massa’s arbeiders lange dagen maken en een slecht verdienen. De vraag naar grondstoffen en brandstof voor de stoomketels neemt explosief toe en bij kolen- en ertsmijnen verrijzen nieuwe steden. Samen met de snelgroeiende bevolkingscentra die al bestonden, gaan ze het landschap domineren en ontstaat een nieuwe maatschappij. De Bosatlas van de geschiedenis van Nederland (2011) Gemengd bedrijf: de veranderingen van het agrarisch landschap (2004)
Lamberts (2007) Gemengd bedrijf: de veranderingen van het agrarisch landschap (2004)
9
Tweede Wereldoorlog 1940 De Tweede Wereldoorlog had een ongekende impact op de Nederlandse samenleving, en ook op het platteland. De oorlog heeft niet alleen talloze mensenlevens geëist, maar ook enorme schade toegebracht aan de economie. Door bombardementen is een groot aantal steden zwaar gehavend en de infrastructuur is sterk aangetast (havenwerken en spoorbruggen zijn vernield). Daarnaast wordt 375.000 hectare landbouwgrond beschadigd, dit was 16% van het totale oppervlak Nederlandse cultuurgrond in 1943. Door het onder water zetten, maar ook door oorlogshandelingen (mijnenvelden) en de aanleg en uitbreiding van vliegvelden, worden akkers jarenlang onvoldoende bemest waardoor ze na de oorlog minder opleveren dan ervoor.
Wederopbouw 1945 In 1945 staat Nederland opnieuw voor een immense opgave. Er zit niets anders op dan alles steen voor steen weer op te bouwen. De productie van voedsel moet efficiënter, intensiever en grotere hoeveelheden opleveren. Deze modernisering was van grote betekenis op de nationale voedselvoorziening, maar genoeg werkgelegenheid voor de groeiende beroepsbevolking is de belangrijkste economische doelstelling geweest van de Nederlandse regering in de naoorlogse periode. Deze opzet lukt want de werkgelegenheid in de industrie groeit na 1948 gestaag. Vooral de aardolie, chemische -en metaalindustrie groeien in deze periode. In deze industrieën neemt de werkgelegenheid toe. De voeding- en genotsmiddelenindustrie, de grootste industrie voor de oorlog, blijft belangrijk maar het aandeel in de totale industriële productie neemt af. In de textiel, kleding en voeding daalt de werkgelegenheid sterk. De meeste industrie bevindt zich in de naoorlogse periode in Twente (textiel), Tilburg (schoenen), Limburg (mijnen), het midden en westen van het land. De noordelijke provincies en Zeeland zijn weinig geïndustrialiseerd. Velen zijn bang voor een nieuwe oorlog op Europees grondgebied. Dit blijkt ten eerste uit het feit dat er in de jaren vijftig een massa-emigratie ontstond: enkele honderdduizenden Nederlanders verhuisden naar landen ver buiten de gevarenzone: Australië, Canada, Nieuw-Zeeland en Zuid-Afrika. Daarnaast is Nederland bang voor het oprukkende communisme en zendt daarom begin jaren vijftig troepen naar de Korea-Oorlog. Niet alleen de Nederlanders zijn bang, ook de Amerikanen vrezen dat een verarmd Europa gemakkelijk ten prooi kan vallen aan het communisme. Het Marshallplan, vernoemd naar de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken George Marshall, voorziet daarom van 1948 tot 1952 in aanzienlijke financiële steun aan de Europese bondgenoten. Mede hierdoor komt de wederopbouw snel tot stand. De Rotterdamse haven, industriële complexen en ook de Limburgse mijnbouw draaien binnen enkele jaren weer volop. Steden die door de oorlog grotendeels zijn verwoest, met name Rotterdam en Arnhem, herrijzen uit hun as. De Zeeuwen, Zuid-Hollanders en West- Brabanders ondervinden ernstige tegenslag als in de nacht van 31 januari 1953 de dijken doorbreken. Hierbij komen 1836 mensen om en er is veel materiële schade. De watersnood is de grootste natuurramp in Nederland sinds eeuwen. Het buitenland schiet te hulp en de regering besluit tot het Deltaplan, dat de zuidwestkust effectief tegen stormvloed moet beschermen. De toenemende welvaart, mobiliteit en technologische innovaties maakte het mogelijk dat de agrarische sector in een rap tempo industrialiseert. Het productieproces, waaronder grondbewerking/ zaaien/ oogsten/ melken kon bijvoorbeeld vrijwel volledig worden gemechaniseerd. Dit had verstrekkende gevolgen voor de inrichting van het landschap. Het kleinschalige, arbeidsintensieve, agrarische landschap maakte dankzij de grootschalige ruilverkavelingen en schaalvergroting van de agrarische bedrijven in vrij korte tijd plaats voor een efficiënter te gebruiken ‘rationeel’ landschap.
De Bosatlas van de geschiedenis van Nederland (2001)
Gemengd bedrijf: de veranderingen van het agrarisch landschap (2004) Gids Cultuurhistorie 18. Ruilverkaveling (2011)
10
Hedendaagse geschiedenis 1960 Ruilverkaveling houdt in het verruilen van verspreid gelegen percelen, het dempen of uitdiepen van sloten, het verbeteren van het wegennet, alsmede de herinrichting en herbeplanting van het landschap en boerenerven. Ook grondverbetering, boerderijverplaatsing en landschapsverzorging kwamen bij ruilverkaveling aan de orde. Al deze werkzaamheden moesten aansluiten op een nieuw wegenplan, dat rekening hield met in aanleg zijnde en geplande rijks- en provinciewegen. Grote delen van het Nederlandse cultuurlandschap ondergingen een metamorfose. In veruit de meeste gevallen ging het nu om agrarische gebieden op de zandgronden van Noord-, Oost- en Zuid-Nederland en op de kleigronden in het rivierengebied. Het zwaartepunt van de ruilverkavelingen lag in de periode van 1950 tot 1975, maar de processen vinden tot vandaag de dag plaats. Ook voor de Tweede Wereldoorlog was er herverkaveling uitgevoerd, maar omdat de noodzaak minder werd gevoeld en de middelen ontbraken, gebeurde dit nog niet op grote schaal. Doordat de focus bij de herinrichting lag op het agrarisch belang zijn er tot in de jaren ‘50 veel niet-rendabele en daardoor overbodige geachte landschapsonderdelen omgevormd of verwijderd. Zo zijn duizenden kilometers sloten gedempt en houtwallen gekapt. Verder offerde men eendenkooien, stijlranden en drenkplaatsen op, en zijn vliedbergen en dijken geëgaliseerd en onverharde landwegen van asfalt voorzien of opgeheven. Waar eigendom en terrein dat toelieten, hanteerde men bij de aanleg van wegen en waterlopen de rechte lijn en de haakse hoek. Doel was immers een efficiënter ingericht landschap. Deze rationele manier van landschapsinrichting was eerder onder meer al toegepast in vele droogmakerijen en veenontginningen. Maar kwam weinig voor op het zand, in het rivierengebied en in oude kleistreken. Daar werd al eeuwen meer aangesloten bij het natuurlijke, grillige patroon van waterlopen en andere terreinomstandigheden. In een deel van de ruilverkavelingen in deze van oudsher niet-rationeel ingerichte gebieden is toen aansluiting gezocht bij elders gangbare kavelvormen en was er dus van een niet-’streekeigen’ inrichting sprake. Daarnaast vond er vanaf de jaren ’50 een massale sanering plaats, ofwel het sluiten van kleine bedrijven wat leidde tot vergroting van de resterende bedrijven. De bedrijven die hierbij ontstonden specialiseerden zich tot één vorm van bedrijfsvoering, bijvoorbeeld melkveehouderij. Veel gemengde bedrijven verdwenen dus. Het grondgebruik kon worden geïntensiveerd door verlaging van het grondwaterpijl, grondontsmetting en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en kunstmest resulteren in grotere opbrengsten. Door het gebruik van kracht- en ruwvoer konden meer koeien per hectare worden gehouden. Hierdoor kwam het dierenwelzijn in geding.
Simon, Spreeuwers, Steenbekkers, Vermeij, (2008) De Bosatlas van de geschiedenis van Nederland (2011)
Door de ontwikkelingen in de landbouw heeft het Nederlandse platteland in 1960 al veel van zijn 19e-eeuwse trekken verloren. Na 1960 worden de veranderingen in het landschap niet alleen meer bepaald door ontwikkelingen in de landbouw, maar ook door de nieuwe functies die aan het platteland worden toegevoegd. Een dominante trend in de Nederlandse landbouw blijft de productiviteitsverhoging door schaalvergroting en een ver gaande intensivering van de productie. Schaalvergroting van bedrijven, al jaren een dominante trend, is mogelijk door rigoureuze en grootschalige ruilverkavelingen. De Nederlandse overheid gaat zich meer en meer bemoeien met de verhoging van de Nederlandse landbouwproductie (Plan Mansholt). Men creëert niet alleen veel grotere kavels, maar verbeterd ook de grond, verplaatst de boerderijen, saneert kleine bedrijven zodat er ruimte komt voor grote, ruimt krotten op en voorziet iedere boerderij en ieder woonhuis van water en elektriciteit. Verder worden de beken rechtgetrokken en verdiept, nieuwe watergangen gegraven en in laag-Nederland nieuwe, grote gemalen gebouwd. Daarnaast is de totale agrarische productie door intensivering tussen 1950 en 2000 ongeveer 4,5 keer zo hoog geworden, is de productie per hectare met een factor 5 gestegen en is de inzet van de aangekochte productiemiddelen per hectare bijna 6 keer zo hoog geworden. Dit alles zorgt, samen met technologische innovaties, voor een afname van het aantal agrarische bedrijven (verminderde met 70%). In samenhang hiermee daalden ook de werkgelegenheid in de landbouw (met 64%) en de totale oppervlakte cultuurgrond (met 3,2 %). Anderzijds zorgde ook de uitbreiding van steden, dopen, bedrijventerreinen, infrastructuur, natuur en recreatie voor een afname van het totale landbouwareaal. In 1960 telt Nederland 12 miljoen inwoners, waarvan driekwart woont in een stedelijke omgeving. In 2012 zijn dit er bijna 17 miljoen, waarvan 90% in een stedelijke omgeving woont. Daarnaast wonen er nog 100 miljoen kippen (voor de vogelpest van 2003), 12 miljoen varkens en 5 miljoen runderen. Dat het inwonersaantal van de ‘grote steden’ sinds 1960 is teruggelopen komt mede doordat er steden zijn bijgekomen die in 1960 nog weinig voorstelden (Zoetermeer) of er nog helemaal niet waren (Almere). Ook zijn steden, zoals Enschede-Hengel0Almelo, Arnhem-Nijmegen en vooral de Randstad, aan elkaar gegroeid. De ruimtedruk van functies als wonen, werken, natuur en recreatie zullen ertoe leiden dat het landbouwareaal in de komende decennia verder afneemt. Ook komt er in deze periode een tegenbeweging op, namelijk de biologische landbouw -en veehouderij. Aan deze methode en voedingsmiddelen worden bepaalde eisen gesteld op het gebied van landschap, milieu en natuur, het welzijn van dieren en productiemethoden. Kenmerken hiervan zijn dat er zo weinig mogelijk milieubelastende middelen mogen worden gebruikt en dat antibiotica niet preventief mag worden toegediend. De biologische landbouw is wereldwijd de snelst groeiende sector binnen de voedingsmiddelentak. Sinds 2001 is de omzet van biologische producten verdubbeld. Gemengd bedrijf: de veranderingen van het agrarisch landschap (2004) Lamberts (2007)
11
heden Toch heeft deze sector het moeilijk: een groot deel van de consumenten kiest nog steeds voor een goedkoper product uit de gangbare landbouw, in plaats van een meerprijs te betalen voor een biologisch product. Dit terwijl uit diverse onderzoeken blijkt dat burgers aangeven bereid zijn meer te willen betalen voor natuur- en diervriendelijke producten. De herinrichting van het Nederlandse landschap blijft intussen maar doorgaan. In 2010 is vrijwel het gehele landbouwareaal (bijna 2 miljoen ha) ‘op de schop’ geweest. Hoewel het platteland altijd al een enigszins multifunctioneel karakter heeft gehad, is pas sinds enkele decennia sprake van een duidelijke functionele verandering. Als gevolg van de afname van het aantal agrarische bedrijven en de modernisering van de landbouw begonnen in de jaren ‘50 en ‘60 jongeren en landarbeiders naar de steden te trekken. Het wegtrekken van mensen, uit met name de meer afgelegen delen van Nederland, leidt tot een verschraling van economische activiteiten en voorzieningen. Er wordt daarom gezocht naar nieuwe functies en werkgelegenheid op het platteland, met als resultaat: verbreding. Verbreding van agrarische bedrijven is geen onbelangrijk verschijnsel. Bijna 10% van de land- en tuinbouwbedrijven kent een vorm van verbreding. Natuur- en landschapsbeheer, huisverkoop van producten, agrotoerisme en zorgtaken zijn activiteiten die niet geheel nieuw zijn maar wel meer maatschappelijke aandacht hebben gekregen. Sommige van deze ‘nieuwe’ functies op het platteland liggen elkaar en de verschillende maatschappelijke ontwikkelingen in de weg. Vooral de relatie tussen enerzijds de natuur- en landschapsbescherming en (openlucht) recreatie en anderzijds de landbouw is problematisch. Hierdoor ontstaan allerlei bezwaren tegen nieuwe initiatieven op het platteland.
De landbouwsector kent een grote dynamiek door de jaren heen. Ze ontwikkelde zich van economisch wonder met een bovengemiddelde groei in de jaren zeventig en tachtig tot zorgenkindje, met achterblijvende inkomens voor boeren, milieuproblemen en discussies over dierenwelzijn. Dat het overheidsbeleid hierop heeft gereageerd is goed terug te zien in verschillende maatregelen. Het deel van de bevolking dat in verstedelijkte plattelandsgemeenten woont begint vanaf de jaren ‘60 toe te nemen. In de tweede (1966) en derde (1974) Nota Ruimtelijke Ordening stuurt de rijksoverheid dan ook nadrukkelijk aan op de bestrijding van de verstedelijking en dichtslibbing van het platteland. Ze stellen gebundelde deconcentratie en het aanwijzen van groeikernen voor. In de loop van de jaren ’60 komen ook de omvangrijke ruilverkavelingen onder druk te staan, niet alleen vanwege de toenemende kritiek van de kant van natuur- en landschapsbeschermers en milieudeskundigen, maar ook vanwege het feit dat sommige gebieden juist door hun fraaie landschappen een belangrijke recreatieve functie hadden en deze functie door ruilverkavelingen teniet zouden kunnen worden gedaan. Er kwam een nieuwe regeling (Landinrichtingswet 1985) die beter was afgestemd op het ruimtelijk- ordeningsbeleid (streekplannen) en meer rekening hield met belangen op het gebied van recreatie en natuuren landschapsbescherming. Ook de bescherming van de Europese landbouw tegen concurrentie van buiten de EU en de regelingen ter stimulering van investeringen zijn belangrijk beleidskenmerken. Daarnaast zie je dat de consument vanaf omstreeks 1980 steeds meer eisen stelt aan de productiewijze in de landbouw, bijvoorbeeld ten aanzien van landschap, natuur, milieu, dierenwelzijn en gezondheid. Door de uitbreiding van de Europese Unie en de hervorming van het landbouwbeleid staat de landbouwsector grote veranderingen te wachten. Het gaat om zaken als: minder prijssteun, meer inkomenssteun en ‘cross-compliance’ (steun in ruil voor tegenprestaties op het gebied van natuur, milieu en landschap).
Simon, Spreeuwers, Steenbekkers, Vermeij, (2008) De Bosatlas van de geschiedenis van Nederland (2011)
Gemengd bedrijf: de veranderingen van het agrarisch landschap (2004) Lamberts (2007)
12
13
Boerderijvorm De eenwording van Nederland 1840
1914
De boerderijen die vóór de Tweede Wereldoorlog zijn gebouwd zijn zeer divers met zeer uiteenlopende kenmerken. Deze diversiteit ontstond door streekgebonden tradities, maar werd grotendeels bepaald door de bedrijfsvorm. Deze werd bepaald door natuurlijke omstandigheden (als grond), de kavelverdeling en marktmogelijkheden. Deze vroege boerderijen waren eenvoudig van opzet en opgetrokken uit de bouwmaterialen die in de directe omgeving te vinden waren. De boerderijen verschilden qua indeling van de woning , stal , pak - en werkruimte . Maar ook qua gebintwerk en de kapconstructie. De boerderijtypes worden tegenwoordig ingedeeld aan de hand van het boerderijonderzoek van dhr. R.C. Hekker, dat hij in 1973 presenteerde. Omdat de verschillen tussen de diverse boerderijtypes zo duidelijk zijn behoren boerderijen vaak tot de belangrijkste dragers van de identiteit en de herkenbaarheid van een regio. Door die specifieke, streekgebonden kenmerken is de historische boerderij van groot belang voor de identiteit van de betreffende regio, waarmee het in meerdere opzichten onlosmakelijk is verbonden. R.C. Hekker kwam uit op vier hoofdtypes: • Noordelijke huisgroep (ofwel Friese huisgroep). Deze is voornamelijk gericht op veeteelt. Waaronder de kophals-rompboerderij en kop-rompboerderij in Friesland, de Oldambster krimpenboerderij van het Groninger Hogeland, de Noord- Hollandse stolpboerderij en de boerderijen op de Waddeneilanden. • Hallenhuisgroep (ofwel middengroep) Deze groep is het grootst: geografisch strekt hij zich uit over Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, het Gooi en het grootste deel van Zuid-Holland. In de zuidoosthoek van Friesland, Zuidwest-Groningen en in Noord-Limburg komen ook hallehuizen voor. De deel heeft hier een centrale plaats. Hiertoe behoren oa het langsdeeltype, los hoes en dwarsdeeltype. Het los hoes is een niet meer in gebruik zijnde primitieve vorm van een boerderij, waarin het boerengezin en het vee gezamenlijk in één, ongedeelde ruimte, verbleven en waar zich ook de tas bevond.
Kop-hals-romp boerderij Noordelijke huisgroep
Hendrikx (2003)
Langsdeelboerderij Hallenhuisgroep
• Dwarshuisgroep (ofwel zuidelijke groep) Deze groep beslaat het grootste deel van Noord-Brabant en Limburg. Hieronder vallen de langgevelboerderijen in het oostelijk deel van Noord- Brabant. In Zuid-Limburg is de dwarshuisgroep uitgebouwd tot de opvallende hofboerderijen in carrévorm, onder meer gekarakteriseerd door het vakwerk en de toepassing van leem of mergel. • Zeeuwse schuurgroep (ofwel zuidwestelijke groep) Zowel de langsdeel- als de dwarsdeelboerderijen in het zuidwestelijke deel van ons land maken deel uit van deze groep, maar ook het Zeeuws schuurtype, Schouwse stolp en Vlaamse schuurtype. Typerend zijn de zwartgeteerde planken en grote zijdeuren. Met name in Zeeland staan deze graanschuren los van de boerderij. Deze verdeling in groepen is dus voornamelijk een geografische verdeling. Niet elke boerderij is een zuivere vertegenwoordiger van een bepaald type, want vooral in de overgangsgebieden staan ook veel boerderijen waarin de kenmerken van meerdere groepen en types worden gecombineerd. Het hoofdgebouw van een traditionele boerderij wordt bijna altijd vergezeld door bijgebouwen, die mede bepalend zijn voor het totaalbeeld en de beleving van het erf en de directe omgeving. Wagenschuren, de grotendeels open kapschuren, vrijstaande of door middel van een tussenlid met het hoofdgebouw verbonden stalgebouwen voor rundvee, paarden, varkens, jongvee, bak- of kookhuisjes, rosmolens, kippenhokken, hooibergen en –schuren etc. kunnen evenals de moestuin, de boomgaard en de oude keitjesbestrating deel uitmaken van het historische boerenerf. Variatie De steeds hogere eisen die vanaf het einde van de 19e eeuw aan wooncomfort en hygiëne worden gesteld leidden tot grote veranderingen. Met name de woongedeeltes, die door de eeuwen nauwelijks waren veranderd, voldeden niet meer aan de nieuwe eisen. In de woning, die los kwam te staan van het bedrijfsgedeelte, ontstonden steeds meer afzonderlijke woonen slaapvertrekken en ook kwamen er afzonderlijke ruimtes voor koken, wassen en boekhouding.
Langgevelboerderij Dwarshuisgroep
Schuur met vrijstaande woning Zeeuwse schuurgroep
Oome (1999) 14
Eerste Wereldoorlog en interbellum 1914
Tweede Wereldoorlog 1940
In deze periode valt er qua vorm niet veel nieuws te ontdekken aan de boerderijvorm. Het is wel zo dat het aantal boerderijen toeneemt door de heideontginnigen die vanaf 1900 plaatsvinden. Met name vanaf het begin van de jaren ‘30 tot halverwege de jaren ‘50 neemt het aantal boerderijen sterk toe. Dit kon doordat de ontginning van de ‘woeste gronden’ toen vaak werden gerealiseerd in het kader van werkverschaffing waardoor vele duizenden werklozen aan het werk konden worden gezet. Een veel voorkomende variant is een verlengde en versmalde versie van de langgevelboerderij. Hierbij zitten schuurdeuren meestal in zijgevel en niet in achtergevel. Een goed voorbeeld hiervan is de Franciscushoeve, te Wernhout.
In de periode 1940 tot 1945 is er in ons land enorme schade toegebracht aan allerlei soorten gebouwen. De schade bleef de eerste weken van de oorlog grotendeels beperkt tot Rotterdam, Middelburg en nog enkele andere plaatsen. De 808 boerderijen die de meidagen van 1940 niet hebben overleefd werden als voorzorgsmaatregel gesloopt of verbrand door Nederlandse militairen. Daarnaast werden in de Gelderse Vallei, die deel uitmaakte van de Grebbelinie, in de eerste oorlogsjaren op grote schaal boerderijen in brand gestoken. Dit deed het Nederlandse leger om zichzelf een vrij schootsveld te verschaffen toen de Duitse troepen optrokken in westelijke richting. De grootste schade aan de agrarische bedrijven werd veroorzaakt in de jaren ‘44-’45. In aantallen werd de grootste schade aangericht in de provincies Gelderland en NoordBrabant, waar 2307 (Gelderland) en 2689 (Noord- Brabant) boerderijen volledig werden verwoest door het oorlogsgeweld. De totale oorlogsschade, waaronder defensieschade (waaronder inundaties), oorlogsgeweldschade en bezettingsschade, aan boerderijen in Nederland werd op 31 december 1946 geteld op 54060 gevallen. Waaronder 8360 totaal vernietigde, 6300 herstelbaar/ zwaar beschadigde en 39400 licht beschadigde boerderijen. Nadat de geëvacueerde boeren en hun gezinnen waren teruggekeerd werden de schuren die bewaard waren gebleven in gebruik genomen als woonruimte en werden er noodwoningen gebouwd. Ook werd al snel na de capitulatie begonnen met de bouw van circa 300 nieuwe boerderijen die al binnen een jaar in gebruik werden genomen. Nog in 1940 werd ook buiten de Gelderse Vallei begonnen met de herbouw van een aantal vernielde boerderijen ter hand genomen door het Bureau Wederopbouw Boerderijen. Dat de wederopbouw van boerderijen in de Gelderse Vallei zo voortvarend werd aangepakt had vooral te maken met de essentiële rol van de agrarische sector in de voedselvoorziening. Het Bureau Wederopbouw Boerderijen was essentieel voor de herbouw van deze vernietigde boerderijen. Om te bevorderen dat de wederopbouwwerkzaamheden een behoorlijk architectonisch niveau kregen werden door de voorzitter, Ringers, zeven gewestelijke architectencommissies voor de wederopbouw ingesteld. Al snel werden de werkzaamheden gehinderd door materiaalschaarste, een gebrek aan geschoolde arbeiders en sterk stijgende bouwkosten. De distributie van bouwmaterialen, een gevolg van de toenemende schaarste aan bouwmaterialen, was een snel groeiend probleem. Er ontstonden moeilijkheden met de Duitse instanties omdat bouwmaterialen verdwenen naar Duitsland omdat ze werden gereserveerd voor Wehrmachtswerken of ze bereikten hun plaats van bestemming niet vanwege brandstofgebrek.
Verlengde en versmalde versie Langgevelboerderij
Op 1 juli 1942 trad een algemeen bouwverbod in werking. Hiervoor konden echter ontheffingen kon worden verleend zodat een groot aantal in aanbouw zijnde of reeds aanbestede boerderijen kon worden afgebouwd. Lamberts (2007) 15
Wederopbouw 1945 Helaas werden een aantal van de in 1940-1941 herbouwde boerderijen in het laatste oorlogsjaar opnieuw met de grond gelijk gemaakt of ernstig beschadigd. Toen het Bureau Wederopbouw Boerderijen in de eerste oorlogsjaren aan de slag ging met het wederopbouwprogramma werd er nog niet zozeer gedacht aan geprefabriceerde boerderijen en werd er nog niet gestreefd naar een algemene Nederlandse standaardboerderij. Wel was er de uitdrukkelijke wens om min of meer streekeigen agrarische gebouwen te ontwerpen die een moderne bedrijfsvoering mogelijk maakten. Aan dit streven naar streekeigenheid zat in de oorlog ook een ideologische kant. De Duitse bezetter hechtte veel belang aan de ‘Heimat’ en aan streekeigen kenmerken.
Tijdens en vooral na de Tweede Wereldoorlog zou door standaardisatie, het gebruik van eigentijdse bouwmaterialen en een rationele vormgeving en indeling een snelle ontwikkeling plaats vinden in de boerderijenbouw. Na de oorlog moesten 54.000 boerderijen worden herbouwd of hersteld, ofwel enorm veel werk. Vooral in het zuidelijke deel van het land dat al in september 1944 werd bevrijd en waar de schade aan boerderijen enorm was, werd de bouw van noodboerderijen snel ter hand genomen. Deze moesten zoveel mogelijk worden gebouwd op de bestaande funderingen met de nog bruikbare bouwmaterialen van de verwoeste boerderij en mochten alleen worden gebruikt om mensen en vee in onder te brengen. Op 31.12.1946 zijn op er al 4479 noodwoningen en 5519 noodstallen gebouwd. De noodvoorzieningen bleven eigendom van het Bureau Wederopbouw Boerderijen en dienden na de herbouw van de boerderijen zo spoedig mogelijk te worden afgebroken. Met de bouw van definitieve boerenbehuizingen kon de laatste maanden van 1944 op de meeste plaatsen echter niet worden begonnen door een ongunstige financieringsregeling, het tekort aan geschikte werkkrachten en door de slechte houtaanvoer. De hoogte van de schade aan gebouwen was door de sterk toegenomen bouwkosten veel groter dan aanvankelijk begroot en hierdoor moesten de getroffenen een groot deel van de herbouw- of herstelkosten zelf dragen. Per 31.12.1946 werd de bouw van boerennoodwoningen beëindigd en werden alleen nog definitieve boerenbehuizingen gebouwd. Bij de wederopbouw van de in de oorlog verwoeste boerderijen, speelden zowel collectieve als individuele belangen een rol. De Nederlandse overheid zag in de wederopbouw vooral een mogelijkheid om de landbouw te moderniseren. Omdat de middelen in die tijd beperkt waren werd uitgegaan van een kostenbesparend plaatje. Dat alles had consequenties voor de vorm en materiaalkeuze van de nieuwe boerderijen. Het leidde er bijvoorbeeld toe dat sommige vertrekken moesten wijken. Dat gold bijvoorbeeld voor de traditionele pronkkamer, de kamer die van oudsher werd gebruikt om visite te ontvangen, welke uit de bouwtekening verdween. Toch moesten ook de wensen van de boeren in acht worden genomen. Om al die verschillende belangen te behartigen, werd ook hiervoor Bureau Wederopbouw Boerderijen ingeschakeld. Zij hielden zich bezig met alle aspecten van de bouw en herbouw van boerderijen en stelden voorschriften op om te komen tot een economisch, bedrijfstechnisch en bouwtechnisch verantwoorde bouwwijze voor de agrarische sector. Net als tijdens de oorlog werd ook erna in eerste instantie nog gerefereerd aan de streekeigen types. Het beleid om in de ontwerpen het streekeigene te combineren met een efficiënte landbouwkundige exploitatie werd voortgezet. In 1947 werd geconstateerd dat standaardisatie in de boerderijenbouw onvermijdelijk was om een efficiëntere landbouwkundige exploitatie te kunnen realiseren, het tekort aan bouwvakkers te kunnen opvangen, de bouwtijd te verkorten en de bouwkosten omlaag te brengen.
Koster (1941) 16
1960 Montagebouw in series en het gebruik van geprefabriceerde betonnen bouwelementen die duurzaam, sterk, relatief goedkoop zijn en weinig onderhoud vergen leken de oplossing te bieden. Plannen voor standaardisatie bij de boerderijenbouw in de provincies waar de agrarische bedrijven het meest waren getroffen door het oorlogsgeweld, werden nog in 1947 gemaakt. Er moest gebruik worden gemaakt van modules met vaste, door het Bureau Wederopbouw Boerderijen verstrekte maten, zodat de verschillende elementen als moten in de vereiste aantallen in elkaar konden worden geschoven. De woon- en de bedrijfsgedeelten moesten zodanig van dwarsdoorsnede zijn dat ze op elkaar konden aansluiten. In feite werden zodoende dus niet de boerderijen gestandaardiseerd maar de onderdelen. Omdat er met betrekking tot de indeling en de grootte van de boerderij rekening moest worden gehouden met de wensen van de boer was dit de meest voor de hand liggende vorm van standaardisatie. De schetsplannen voor de boerderijen werden regelmatig bekeken en bekritiseerd in een vergadering van alle werkgemeenschappen, waarbij ook vertegenwoordigers van landbouw- en plattelandsvrouwenorganisaties aanwezig waren. De kenmerken van de nieuwe boerderijen zijn nauwelijks onder één noemer te brengen. Ze kunnen traditioneel zijn vormgegeven of modern. Ze kunnen uit geprefabriceerde onderdelen zijn samengesteld of geheel naar eigen inzicht gebouwd. Ze kunnen onder één kap zijn gebracht of uit gescheiden eenheden bestaan. De jongste exemplaren kenmerken zich door vrijstaande huizen van een of twee bouwlagen hoog. Eén ding hebben ze echter gemeen: ze liggen vrijwel altijd buiten bestaande kernen en altijd langs verharde wegen.
Lamberts (2007) 17
Hedendaagse geschiedenis 1960
heden
In veel opzichten is de boerderijenbouw na 1960 te vergelijken met die in de jaren daarvoor. De voortgaande mechanisatie, schaalvergroting en specialisatie, in samenhang met de grootschalige ruilverkavelingen en verstedelijking van grote delen van ons land, hadden de agrarische sector en het landschap voor een groot deel al grondig veranderd. De schaalvergroting in zowel de akkerbouw als in de veehouderij, alsmede de groei van het aantal varkensbedrijven in vooral het zuidelijke deel van ons land resulteerden in de bouw van nog grotere, anders vormgegeven en vaak ook in andere bouwmaterialen opgetrokken stalgebouwen. De hedendaagse boerderij is een bedrijfsgebouwencomplex dat ‘zakelijk’ is gebouwd en tot een zo rationeel mogelijk productie moet leiden. Op deze moderne bedrijven komen van staal, beton en kunststof vervaardigde mest-, inkuil- en veevoersilo’s voor. Maar ook open doorloop-melkstallen, landbouwhangars en windturbines voor de eigen elektriciteitsvoorziening. De gebouwen moeten vooral voldoen aan een groot aantal bedrijfseisen. Hierdoor komen esthetische en landschappelijke kwaliteiten van de gebouwen en het erf voor de gebruiker meestal op de tweede plaats. Het specifieke karakter van de boerderij dat eeuwenlang van groot belang was voor het aanzien en de beleving van het landelijke gebied verdwijnt. Grote stallen verrezen naast historische- en wederopbouwboerderijen (met een min of meer streekeigen vormgeving) die nog als agrarisch bedrijf werden gebruikt. Hierdoor moest het erf worden uitgebreid of intensiever worden bebouwd en was er steeds meer sprake van een esthetisch gezien verstoorde verhouding tussen het oude en de nieuw stallen. Daarnaast werden ruimtelijke gevolgen van een ander proces zichtbaar. Een Europese steunmaatregel hadden boeren begin jaren ’70 in de gelegenheid gesteld op persoonlijke wijze de rentabiliteit van hun bedrijf te verhogen. Dit leidde vaak tot de bouw van talloze ligboxenstallen. Stimulans was de relatief lage prijs voor krachtvoer. Maïs was een goede aanvulling op dit menu en dus ontstonden eindeloze maïsvelden, waar vroeger akkers lagen met uiteenlopende producten (tarwe, peulvruchten, voederbieten). Deze intensieve veehouderij leidde tot een verdere verschraling en verarming van de flora en fauna in Nederland (met onder andere verdroging en verontreinig tot gevolg). Milieumaatregelen werden aangescherpt vanuit Brussel (Europese gemeenschap). Er kwam nu een actief natuurbeleid door hetzelfde ministerie dat ook voor drastische landbouwkundige vernieuwingen was. Herverkavelingen en belangrijke veranderingen in de bedrijfsvoering in de 20e eeuw zorgden eveneens voor radicale veranderingen in de oorspronkelijke verhoudingen tussen de boerderij en het landschap. Van de bijna 192.000 boerderijen die ons land in 1940 nog rijk was zijn er zestig jaar later meer dan 100.000 verdwenen en in 2006 waren er in ons land nog maar 81.000 van over.
Simon, Spreeuwers, Steenbekkers, Vermeij, (2008) Tijms (2006) Ruimtelijk Planbureau: de ongekende ruimte verkend (2003)
18
19
Voorbeeldlocatie Franciscushoeve
DE REALITEIT Economisch- landschappelijk 1850
De Franciscushoeve in Wernhout heb ik gekozen als voorbeeldlocatie. Het is een gemiddelde, veel voorkomende boerderij (vooral in No0rd- Brabant) zonder bijzondere monumentale waarde. Het hoofdgebouw is een sterk gemoderniseerde versie van een langgevelboerderij. Deze boerderij was voorheen een veehouderij annex varkensbedrijf. Het geheel staat sinds 2005 leeg en er zijn meldingen geweest van brandstichting, inbraak en een mogelijke wietplantage. Ik heb meerdere malen geprobeerd in contact te komen met de huidige eigenaar van de Franciscushoeve, die al 7 jaar geleden naar België is verhuist. Helaas is dit niet gelukt. Ik had hem vragen willen stellen over de bedrijfsvoering en de veranderingen in de inrichting van het erf. Ook had ik graag de beschikking gehad over historisch beeldmateriaal van de boerderij en zijn omgeving.
Wernhout is gelegen aan de grens met België. De in 1812 aangelegde Napoleonsweg tussen Breda en Antwerpen en sinds 1830 de grensovergang in de N263 te Wernhoutsburg/ Wuustwezel zijn belangrijk geweest voor de ontwikkeling van het dorp. Dit was tot 1972 de belangrijkste grensovergang over land tussen de havens van Rotterdam en Antwerpen. In eerste instantie leverde dit veel werk op vanwege de transportbedrijven aan de grens (onder andere Van Gend & Loos sinds 1842), later grote problemen vanwege de overlast van het verkeer. Ondanks de opening van de nieuwe snelweg A16, met een nieuwe grensovergang bij Hazeldonk, heeft de Nederlandse douanepost van Wernhoutsburg tot begin van de jaren 1980 bestaan. Dit kwam doordat de Nederlandse overheid verwachtte dat de Europese binnengrenzen snel zouden verdwijnen. Hierdoor moest vrachtverkeer dat langs de Nederlandse douane moest, ondanks de A16, toch naar Wernhout. Toen duidelijk werd dat het wegvallen van de Europese binnengrenzen op zich zou laten wachten is de Nederlandse douanepost in 1984 alsnog naar Hazeldonk verplaatst.
Dorpsraadwernhout (2012) de Franciscushoeve (2012) van der Slikke (2011)
Uit de naam Wernhout valt op te maken dat het gebied tot ver in de Middeleeuwen bosrijk was. ‘Hout’ betekent hoog opgaand bos waar je bomen uit kunt halen. Er zijn meerdere verklaringen voor de naam Wernhout. Eén van de oudste vermeldingen van Wernhout luidt Warenhout. ‘Waren’ kan onder meer betekenen: bewaren, zorgen voor. ‘Warren’ is ofwel het recht om op zekere dieren te jagen op een bepaald stuk land; of ook het land waarop zo’n recht uitgeoefend kon worden. Wernhout zou dan een bewaakt, of zelfs jachtbos geweest zijn. Aangezien het gebied tot circa 1380 geen leengoed was, is dat niet ondenkbaar. Een andere interpretatie gaat in de richting van de rijke houtgroei langs het beekje de Weerijs. Na de middeleeuwen is het gebied ontbost geraakt door boskap en overbeweiding. Op de oudste topografische kaarten (1811-1852) is het gebied ten zuiden van Wernhout nog volledig onontgonnen. Het is dan een volledig open heidegebied, een enigszins golvend landschap met hogere gronden en uitgestrekte moerassige laagtes met vennen. Door een van die laagtes stroomt een beekje, genaamd ’t Sluisken.
Kaart uit 1670. Hier zal de Franciscushoeve gebouwd worden (pijl)
Kaart: Visscher Brabantiae pas Septentrionalis 20
1850 Vanaf het midden van de 18e eeuw wordt het gebied geleidelijk aan omgezet in landbouwgrond. Er ontstaat een kleinschalig landschap waarbij akkers omringd worden door houtwallen. Eerst worden alleen de hoger gelegen delen in cultuur gebracht. Rond de jaren ’50 zijn er al enkele kleine keuterboerderijtjes gesticht ten noorden van waar de Franciscushoeve gebouwd zal worden. In 1900 zien we dat de ontginningen zich verder hebben uitgebreid. Ook is er veel (naald)- bosaanplant zichtbaar. De laagste stukken bestaan nog steeds uit natte gebieden met vennen. Het boerenbedrijf bestaat in deze tijd uit een gemengd bedrijf. Het ontgonnen deel is kleinschalig. Tussen 1900 en 1938 zijn bijna alle nog ‘woeste’ gronden ontgonnen. In deze tijd is de Franciscushoeve gesticht samen met velen anderen. Deze vennen zijn verdwenen. Ook veel houtwallen voor houtproductie (brand -en gebruikshout), rond de akkertjes, zijn verdwenen waardoor een opener landschap is ontstaan.
1945
heden
Tijdens de Tweede Wereldoorlog is het meeste aangeplante bos weer verdwenen. In 1958 is het landschap al veel opener geworden en bijna alle houtwallen zijn verdwenen. In het begin van de jaren ’60 zien we de opkomst van tuinderijen, 0ok ten noorden van de Bloemstraat, die kenmerkend zijn voor het huidige landschap. Zoals op het onderstaande kaartje zichtbaar is, zit er klei in de grond. Hierdoor is de grond uitermate geschikt voor tuinbouw, aangezien klei vermengt met zand voedselrijker is dan puur zand, het minder moeilijk te bewerken is dan pure klei en de grond minder snel uitdroogt als puur zand. Akkerland wordt omgezet naar tuinderijen, de rest wordt weide. Dit wijst erop dat naast tuinderijen ook veeteelt belangrijk wordt. Vanaf de jaren ’60 blijft de tuinbouw zich uitbreiden. De weidegebieden worden steeds grootschaliger. In de eerste helft van de jaren ’90 breidt de tuinbouw zich enorm uit, bijna alle akkerbouw wordt tuinbouw.
Kaart uit 1840 Hier zal de Franciscushoeve gebouwd worden (pijl)
Kaart uit 1938 Locatie Franciscushoeve (pijl)
Kaart: Veldminuten 75004
Kaart: Topografische kaart 21
Boerderijvorm 1850
1945
De eerste steen werd in 1928 gelegd door ene P.J. Antonissen. De boerderij is gesticht in een tijd waarin in de omgeving van Wernhout veel woeste grond werd ontgonnen en veel nieuwe boerderijen werden gesticht. De Franciscushoeve was er hier een van. Het grootste perceel grond dat tegenwoordig bij de boerderij hoort heette tot de ontginning Zwart ven. Dit was de naam van een groot ven dat midden in het land lag. Al voor de stichting van de boerderij is een deel van dit ven drooggelegd door het uitdiepen van het watertje ’t Sluisken (dat een aantal vennen met elkaar verbond). Uiteindelijk is dit watertje volledig gekanaliseerd (het is nu een diepe sloot die de zuidgrens van het land van de Franciscushoeve vormt). In 1938 staan er naast de boerderij twee schuren die er nu nog staan (of hun opvolgers). Tussen de boerderij en de schuren lag een weg die tot aan het voormalige Zwart ven liep. Ongeveer de helft van de grond bestaat op dit moment uit akkerland, de rest uit weiland. Het perceel akkerland naast de boerderij is omgeven door een houtwal. Bij de boerderij lag dus zowel akkerland als weidegrond, het was waarschijnlijk dus een gemengd bedrijf.
heden
In 1958 is een stuk van de houtwal verdwenen en zijn een aantal kavels samengevoegd: ‘schaalvergroting’. Ook is er een schuur bijgekomen. Rond deze tijd beginnen de boeren rond de Franciscushoeve geleidelijk met tuinbouw, deze stap is op de door mij gekozen boerderij nog nooit gemaakt. Op een kaart van 1967 is te zien dat de houtwal volledig is verdwenen en dat twee akkers zijn samengevoegd tot een weiland. Dit wijst erop dat de veehouderij belangrijker wordt, met name rundvee. In 1972 is buiten het huisperceel een grote ligboxenstal gebouwd. Daaruit blijkt dat de boerderij mee ging in de schaalvergroting in de veehouderij die toen overal in Nederland plaatsvond. De jaren ’70 was de eerste fase van de grote schaalvergroting in de veehouderij. Deze schaalvergroting is ook in de percelen zichtbaar, vele zijn samengevoegd. Na deze tijd komen er nog twee grote schuren bij. Een varkensopfokstal in 1993 en een jongveestal in 1999. Dit betekent dat men toen met het mesten van varkens is begonnen. In 1952 was J. de Bruijn eigenaar, vanaf 1989 is J.A. de Bruijn eigenaar.
Bebouwing Huidige bebouwing Bebouwing in Bebouwing in 1928
Dorpsraadwernhout (2012) de Franciscushoeve (2012) van der Sikke (2011)
22
Problematiek
Op het platteland zijn talloze ‘ontwikkelingen’ gaande die als problematisch kunnen worden ervaren. Ik heb er meerdere onderzocht waaronder de verschraling van het voorzieningenniveau, de musealisering van het platteland, de leegloop van bepaalde delen van het land, het gebrek aan een opvolger, het lage percentage aan huurwoningen, krimp en vergrijzing. Er zijn delen van Nederland waar deze problemen meer spelen dan in andere. Vooral in Zeeuws-Vlaanderen, Noord-Oost Groningen, Zuid Limburg en nu ook in de Achterhoek zorgen deze voor grote problemen. Uiteindelijk heb ik gekozen om de thema’s die van toepassing zijn op mijn voorbeeldlocatie verder te onderzoeken, namelijk de leegstand van boerenbedrijven, onze ‘enorme’ ecologische voetafdruk en de problematische regelgeving die herbestemming lastig maakt.
DE REALITEIT Leegstand Door verstedelijking en infrastructurele werken neemt het landbouwareaal af en schaalvergroting en intensivering zijn nodig om te kunnen blijven concurreren met de markt. Niet elke boer kan of wil dit. Door strenge milieueisen, geen uitbreidingsmogelijkheden of een gebrek aan geld of een opvolger kan het zijn dat de boerderij te koop wordt aangeboden. Nederland heeft op dit moment nog veel relatief kleine bedrijven en bijna een derde van de bedrijven heeft een bedrijfshoofd van 55 jaar of ouder die geen opvolger heeft. Elk jaar stoppen nu zo’n 4000 boeren met hun bedrijf en er wordt voorspeld dat getal nog verder gaat oplopen. De afgelopen 60 jaar is al circa 55% van de boerenbedrijven verdwenen. De rechten (als melkquotum) en omliggende grond worden meestal verkocht aan boeren in de buurt die zich kunnen handhaven, het vinden van een nieuwe bestemming voor agrarische gebouwen is echter moeilijk. Doordat deze vaak verouderd zijn is er weinig belangstelling voor en zijn al veel boerderijen gesloopt. Het zoeken naar een nieuwe bestemming voor bestaande boerderijen speelt aan het eind van de 20e en het begin van de 21e eeuw een grotere rol dan de bouw van nieuwe boerderijen. De vrijkomende agrarische bebouwing, vab’s genoemd, kunnen voor andere doeleinden gebruikt worden. Hergebruik van vab’s heeft veel voordelen. Waardevol cultuurhistorisch erfgoed kan behouden blijven, terwijl tegelijkertijd onderdak geboden kan worden aan nieuwe economische bedrijvigheid op het platteland of ingespeeld kan worden op een vraag naar landelijk wonen. Op die manier kan de sociaal-economische vitaliteit en de leefbaarheid van het platteland versterkt worden, deze zijn door veranderingen in de landbouw onder druk komen te staan. Uit onderzoekt blijkt dat er in Friesland en Drenthe jaarlijks 150 vrijgekomen agrarische gebouwen worden hergebruikt, het hergebruik is dus dagelijkse praktijk. Het grootste deel (83%) wordt gebruikt als woonhuis. Nieuwe economische bedrijvigheid vindt plaats in 17% van de vrijkomende boerderijen. De activiteiten lopen zeer uiteen, van schildersbedrijven en machineverhuurders tot conferentieoorden en dierenpensions. De boerderijen worden steeds vaker verkocht aan mensen uit de stad. Het zijn vooral jonge, rijke stedelingen die in toenemende mate naar het platteland trekken. Ze ontvluchten de drukte, de viezigheid en het onveilige gevoel in de grote stad. Op het platteland hopen ze vredig, gezond en onbezorgd te kunnen leven. Vooral de monumentale en karakteristieke boerderijen zijn aantrekkelijke woonobjecten voor deze groep kopers. Ook al kost de gemiddelde woonboerderij 372.000 euro, tegenover 252.000 euro voor een normale eengezinswoning. De historische boerderij wordt door velen niet alleen gewaardeerd en beoordeeld op de zo herkenbare, vaak streekgebonden vormgeving, materiaalgebruik en detaillering, maar ook de grote variëteit aan boerderijtypes en de samenhang met het omringende landschap speelt een belangrijke rol.
Belvedere (2012) van Eck (2002) Kruidenier (2007)
23
Regelgeving De nieuwe bewoners drukken hun eigen stempel op de boerderij. Soms door opzichtige verbouwingen waarbij de deel wordt voorzien van grote vensteropeningen. Anderen gaan over tot zorgvuldige restauratie of zoeken juist het experiment en laten de opstallen verbouwen tot een nieuw woon- en werkgebouw. Er moet hier een balans worden gevonden tussen vernieuwing en de cultuur- historische en landschappelijke waarde. De laatste jaren heeft een toenemende belangstelling en zorg voor landschappelijke kwaliteiten van het agrarische gebied er toe geleid dat men meer zorg is gaan besteden aan de kwaliteit van de gebouwen en aan een goede inpassing van de gebouwen op het erf en in het landschap. ‘Verstedelijking’ heeft ook een positief effect op de boerderijen. In Utrecht bijvoorbeeld worden minder boerderijen vlakbij de stad door verval bedreigd omdat het gewilde woonobjecten. Een grote groep niet-karakteristieke boerderijen vindt helaas geen bestemming en komt hierdoor leeg te staan. Het zijn vaak boerderijen die door de jaren heen zijn verbouwd en waar talloze schuren naast zijn gezet om maar te kunnen blijven concurreren met de markt. Daarbij zijn ze vaak hun oorspronkelijke kenmerken en karakter verloren. De kosten voor herstel, inrichting en onderhoud zijn vaak hoog en de eisen bij verbouwing (vooral bij rijksmonumenten) zijn vaak streng. De leegstand van boerderijen waarin jarenlang is geïnvesteerd leidt tot verval, ofwel kapitaalvernietiging, maar ook tot verpaupering van het platteland. Dat deze boerderijen leeg komen te staan komt niet alleen door het uiterlijk en de kosten, maar ook door de huidige regelgeving. Hierover meer in het volgende hoofdstukje. In Noord- Brabant zijn er vier belangrijke redenen voor leegstand, namelijk ontkerkelijking, ontwikkeling binnen de zorgsector, militaire ontwikkeling en agrarische ontwikkeling. Die laatste is een direct gevolg van het overheidsbeleid. Toenemende milieuproblemen, zoals het mestoverschot, maken dat deel van de grootschalige varkens- en pluimveehouderijen zullen worden afgestoten. Dit samen met de reconstructie van het platteland, waarbij landbouw en veeteelt worden gecentreerd in agrarische ontwikkelingsgebieden, zorgt ervoor dat er boerderijen komen leeg te staan. Over de omvang van leegstand is er weinig te vinden. Er zijn wel globale cijfers, maar omdat de meeste boerderijen in handen zijn van particulieren zijn de gegevens versnipperd en slecht in kaart gebracht. Wel wordt verwacht dat het aantal de komende jaren zal gaan stijgen.
Tot nu toe zijn gemeenten, provincies en het rijk over het algemeen vrij terughoudend geweest in het toestaan van herbestemming van deze vrijgekomen agrarische bebouwing. Dit komt ten eerste omdat niet-agrarische bedrijven, als transportbedrijven of vergadercentra veel verkeer kunnen aantrekken. Ten tweede zijn de fysieke groeimogelijkheden van boerderijen beperkt. Ten derde kan bij uitbreiding het eventuele historische karakter van de boerderij en erf worden aangetast. Tenslotte is het zo dat als zo’n boerderij hergebruikt wordt als woning dit kan betekenen dat de buurmanveehouder vanwege de stankwetgeving beperkt wordt in zijn uitbreidingsmogelijkheden. Het beleid rond de vab’s is echter in beweging. Tegenwoordig wordt steeds meer de (sociaal-economische) waarde gezien van niet-agarische functies in vab’s. In de Nota Ruimte schrijft het kabinet dat ze de mogelijkheden voor hergebruik en nieuwbouw in het buitengebied wil verruimen om het economisch draagvlak en de vitaliteit van de landelijke gebieden te versterken. In discussies over het vab-beleid speelt vaak ook de vraag over het toestaan van niet-agrarische nevenfuncties op een agrarisch bedrijf, zoals een mini-camping. Ook het toestaan van die nevenfuncties kan immers bijdragen aan de levensvatbaarheid van het agrarische bedrijf, en daarmee aan het behoud van het historische erf en de gebouwen. Uiteraard moeten er aan het toestaan van die nevenfuncties kwalitatieve eisen worden gesteld. Het probleem is dat de huidige regelgeving het moeilijk maakt om nieuwe functies in het landelijk gebied te realiseren. Bestemmingsplannen moeten worden gewijzigd en via een artikel-19-procedure moet voor iedere zaak toestemming van de provincie worden gevraagd. De verantwoordelijkheid voor de vormgeving van het vab-beleid ligt in eerste instantie bij de gemeente. Die bepaalt of er op een bepaalde locatie wel of geen functiewijziging mogelijk is, en onder welke voorwaarden. Met de toegenomen decentralisatie van het ruimtelijk beleid in de Nota Ruimte is de betekenis van het provinciale ruimtelijke beleid groter geworden dan die eerder was. De provincie geeft nu onder meer via het streekplan sturing aan de gemeentes, door aan te geven welke (economische) functies in principe wel en niet welkom zijn in vab’s, en hoe de gemeente daarin kan sturen. Een streekplan geeft zicht op de ruimtelijke ontwikkelingen voor de komende tien jaar. De provincie Noord- Brabant wil komen tot een vitaal Brabants landelijk gebied. Er zijn twee hoofdlijnen die dit beleid typeren en tevens interessant zijn voor mijn onderzoek. Ten eerste wil de provincie een ‘multifunctioneel landschap’. Anno 2011 is het zo dat de economie van het landelijk gebied niet meer alleen agrarisch is. Al langere tijd dienen ook andere functies zich in het landelijk gebied aan. Daar ziet No0rdBrabant de uitdaging voor een duurzame ontwikkeling. Eerder probeerde men deze functies juist te scheiden.
Kruidenier (2007)
Projectbureau Belvedere, Bleumink (2006) De transitie van stad en platteland, een nieuwe koers (2011) Verordening ruimte Noord- Brabant 2011 (2010)
24
Nu gaat men het beleid meer richten op wisselende mengverhoudingen van functies. Als gevolg van het stoppen en starten van bedrijven kunnen bijvoorbeeld landbouw, recreatie en dienstverlening elkaar afwisselen als accent van een gebied. De tweede belangrijke hoofdlijn is ‘de productie van kwaliteit en toegevoegde waarde in plaats van bulk’. De belangrijke economische drager van het landelijk gebied, de landbouw, is nog sterk gebaseerd op grootschalige productie met lage kostprijzen. Het huidige ruimtelijk beleid faciliteert dit. Aspecten als intensivering en schaalvergroting, gezondheidsdiscussies, afnemende werkgelegenheid en afnemende biodiversiteit maken zichtbaar dat er teveel negatieve effecten zijn op de sociale, ruimtelijke en ecologische kwaliteit van het landelijk gebied. Dit dient omgebogen te worden. Dat vergt een transitie in de landbouw waarbij kwaliteit en toegevoegde waarde in de plaats moeten komen van de op kostenminimalisatie gerichte bulkproductie. In de ‘Verordening ruimte Noord- Brabant 2011’ staat echter een regelgeving beschreven, over het wonen en bouwen op het platteland, die ik contrasterend vind met het hierboven genoemde. De volgende regels maken een herbestemming, waarbij schuren bijvoorbeeld ook een nieuwe functie krijgen, erg lastig. - Geen nieuwe woonbestemmingen in het buitengebied. Splitsing van cultuurhistorische bebouwing ten behoeve van nieuwe woonbestemmingen is wel mogelijk. - Nieuwbouw van woningen is alleen mogelijk op grond van ‘ruimte voor ruimte’ op plekken in bebouwingsconcentraties. - Vervangende bouw van woningen is mogelijk mits de oude woning gesloopt is. - Omzetting van agrarische bedrijfswoningen naar burgerwoningen is mogelijk mits overtollige bebouwing gesloopt wordt. - Aan boerderijen toegekende woonbestemmingen worden afgetrokken van het bouwcontingent van de gemeente (dus minder nieuwbouw) in geval van dubbele bewoning.
Ik heb de provincie Noord- Brabant als voorbeeld gekozen om te laten zien hoe tegenstrijdig de huidige regelgeving is en dat dit het lastig maakt om een nieuwe functie op het platteland te realiseren. Het bestemmingsplan moeten worden gewijzigd en via een artikel-19-procedure moet voor iedere zaak toestemming van de provincie worden gevraagd. Wat er moet gebeuren om mijn ontwerp te realiseren beschrijf ik in het programma van eisen.
25
Ecologische voedselafdruk Zoals eerder aangegeven wil ik leegstand verbinden met de problematiek rond de productie van voedsel (ecologische voetafdruk). Ondanks de economische crisis consumeert de westerse wereld nog steeds enorm veel. We hebben steeds meer ruimte en hulpbronnen nodig om te wonen, om voedsel te verbouwen, voor vervoer, vakantie te vieren en afval te verwerken. Hoeveel ruimte een persoon precies nodig heeft wordt gemeten in gha (mondiale hectare) ofwel, de hoeveelheid productiegrond- en wateroppervlakte die in een jaar nodig is om het consumptieniveau te handhaven en de afvalproductie te kunnen verwerken. Dit wordt ook wel ecologische voetafdruk genoemd.
De mensheid staat op een keerpunt. Het wordt steeds duidelijker dat de aarde geen limietloze bron is en we tegen de grenzen van de aanwezige natuurlijke hulpbronnen aanlopen.
In het zorgen voor kwantiteit zijn we inmiddels erg goed geworden. Kwalitatief gezien, zo lijkt het, blijft er nog wel wat te wensen over. We hebben alle maatstaven buiten onszelf gelegd, we meten alles in meters, in kilo’s, in euro’s, in aantallen en uren. Bij een eerlijke verdeling is per mens wereldwijd 1,8 gha beschikbaar. Nederland heeft een gemiddelde voetafdruk van 6,2 gha per persoon (gemiddelde wereldwijd is 2,7 gha). Dat betekent dat als iedereen zo zou leven als de gemiddelde Nederlander er 3,4 aardbollen nodig zouden zijn. Uitgaande van de uitgaven van India zouden we maar een halve aardbol nodig hebben. De ecologische voetafdruk wordt mede bepaald door de productie en consumptie van voedsel. Naast je energiegebruik heeft voedsel de grootste invloed op de grootte van je voetafdruk. Het ruimtebeslag voor voeding is vooral nodig voor de productie vlees en zuivel, waarbij de productie van veevoer relatief veel land gebruikt. Naast het ruimtebeslag van voeding is het transport hiervan ook erg belastend. Zonder dat we er bewust van zijn wordt een groot deel van ons voedsel buiten Nederland geproduceerd. Dit terwijl Nederland tevens een van de grootste exporteurs van agrarische producten ter wereld is. Het is waar: in 2010 werd 356 miljoen kilo rundvlees geïmporteerd (waarvan 30% uit Duitsland en 20% uit Polen). In datzelfde jaar werd 232 miljoen kilo geëxporteerd (waarvan 50% naar Frankrijk en Duitsland). Ons land wordt steeds afhankelijker van export. Hoewel we binnen ons eigen land misschien niet altijd meteen de consequenties zien van deze levensstijl, zijn we medeverantwoordelijk voor de achteruitgang van de natuurlijke hulpbronnen over de hele wereld. Hierdoor raken deze natuurlijke hulpbronnen uitgeput en blijft er steeds minder ruimte over voor natuur en neemt de biodiversiteit af. Het is daarom belangrijk om onze voetafdruk te verkleinen. Ook al zou iedere Nederland zijn eigen voedsel willen verbouwen, en hiermee zijn voetafdruk verkleinen, dan is hier gewoonweg geen plek voor. Gezien de afmeting van Nederland en onze huidige levensstijl is het zeer onwaarschijnlijk dat Nederland ooit weer zelfvoorzienend zou kunnen zijn. Nederland heeft zelf een biocapaciteit van maar 1,0 gha per persoon. Wij Nederlanders kunnen dus maar een zesde van onze behoefte uit eigen land halen. Er zal dus altijd een afweging gemaakt moeten worden tussen de kosten van lokale productie en kosten van verwerking. Wnf (2012) Voetafdruk (2012) Compendium voor de leefomgeving (2012)
Vee, vlees en eieren in Nederland (2011) 26
Mijn beleving van het platteland
Als ik in de tuin in de zon zit wijst alleen het hekwerk, de perfecte koeien en de trekkers erop dat ik niet in de ‘natuur’ zit maar in een ‘productieruimte’. Als er wordt gegierd, gemaaid en gehooid is dit extra duidelijk. Ik woon op een bedrijventerrein waarvan een groot deel fijn is om naar te kijken. Zo fijn dat de drang om op vakantie te gaan ook steeds kleiner is geworden. Er zelfs de elementen die we als ‘natuur’ beschrijven zijn allemaal aangelegd of geplant met het oog op de functionaliteit. Ik heb ervaren dat het platteland niet alleen mooi is. Er zijn veel veranderingen gaande waarvan ik er enkele van dichtbij heb meegemaakt. Vanuit mijn huis kan ik acht boerderijen zien, waarvan er op dit moment drie een agrarisch bedrijf zijn. Alle hebben ze de afgelopen jaren schuren moeten bijbouwen. Enorme schuren. Eén boer die biologisch wilde gaan produceren is failliet gegaan. Zijn contract met de AH liep mis en er kwam een lading verkeerd voer, met veel dode biggen tot gevolg, dit betekend einde verhaal. Het boerenbestaan brengt lang niet meer de zekerheid met zich mee zoals het dit vroeger deed.
MIJN VISIE Mijn oplossing De huidige landbouw en voedselvoorziening spelen een grote rol als veroorzaker van de problemen die ik al in de inleiding heb genoemd: de leegstand van boerderijen, de problematische regelgeving en de te grote ecologische voetafdruk, en kunnen niet van de een op de andere dag opgelost kunnen worden. Toch ben ik gekomen tot een oplossing die naar mijn mening vruchtbaar is. Ik zie de problemen op het platteland namelijk als een kans om de ecologische voetprint van voedselproductie te verkleinen door letterlijk en figuurlijk de afstand tussen producent en consument te verkleinen. Ik wil een plan presenteren om vrijkomende boerderijen en grond op het platteland te gebruiken voor de productie van kwalitatief hoogwaardig biologisch voedsel, op korte afstand van de consument: leegstand als buitenkans voor lokale voedselproductie. Ik wil een moderne versie van een gemengd agrarisch bedrijf realiseren dat zich richt op biologische voedselproductie voor de regionale markt (Breda). Dit bedrijf is verspreid over meerdere boerderijen, zoals eerder beschreven zal de leegstand van ‘onaantrekkelijke’ en doorsnee boerderijen, zoals de Fraciscushoeve, alleen nog maar groeien. Dat een stuk grond volledig zou moeten voorzien in de volledige voedselbehoefte van een consument is naar mijn mening een illusie. Vroeger waren boeren ook niet volledig zelfvoorzienend en het zou idioot zijn om een veehouderij te starten op goede landbouwgrond. Ik kies er daarom voor om producten te verbouwen die passen bij de bebouwing, grondsoort en kavelgrootte. Op mijn voorbeeldboerderij, de Franciscushoeve, worden groente, fruit en aardappelen verbouwd en daarnaast worden er legkippen gehouden. Ook tussen de boerderijen onderling worden er producten, zoals mest en hooi, uitgewisseld.
Vele onderzoekers hebben uitspraken gedaan de toekomst van het platteland en van de Nederlandse landbouw. De vraag aan mezelf is op welke toekomst, rekening houdend met de regionale potentie, ik vind dat er ingezet moet worden. Bij mijn visie zie ik de realiteit onder ogen en probeer een interessant uitgangspunt aan te nemen. Een die mij inspireert en een waarvan ik geloof dat hij het plattelands goed doet. Daarbij komt nog mijn volgende stelling: Ieder boerderijtype heeft voor mij evenveel waarde. Ik begrijp dat een boerderij uit 1928 meer cultuurhistorische waarde heeft en dat veel mensen zullen zeggen dat deze ook meer esthetische waarde heeft. Mij draait het echter om het feit dat ze beide iets zeggen over de economische en landschappelijke situatie van het platteland op het moment van de bouw. Daarnaast hebben beide gebouwen de potentie om gebruikt te worden. Ik vind dat boerderijen niet als onveranderlijke fossielen zouden moeten worden behandeld. Behoud van historie is belangrijk, maar voor mij niet het belangrijkste.
De betrokkenheid tussen consument en producent wil ik nog versterken door consumenten ‘aandelen’ te laten kopen in het ‘bedrijf’ waar hun voedsel wordt geproduceerd. Zo zijn ze zeker van kwalitatief hoogwaardig voedsel met een kleine ecologische voetafdruk en geven ze bovendien een impuls aan de vitaliteit van het platteland. Met ‘mijn oplossing’ bedoel ik niet het ontwerp, maar het concept. Alle locaties zullen net wat van elkaar verschillen en dus om net andere ontwerpen vragen. Dit betekent dat ik geen blauwdrukken voor het hele land kan ontwikkelen. Daar liggen volgens mij ook grote kansen voor het ontwerp: de creativiteit van het ontwerp kan bijdragen aan een grotere variëteit aan oplossingen. Volgens mij is mijn project een buitenkans omdat het de mogelijkheid biedt leegstand op te lossen en tegelijkertijd de ecologische voetafdruk van voedselproductie aanzienlijk te verkleinen. In de afgelopen tien jaar zijn mensen meer en meer geïnteresseerd geraakt in de productie van voedsel en is er vraag naar kwaliteitsverbetering. In de ruimtelijke ordening is hier nog vrij weinig van te zien. Het grootste deel van de local-forlocal initiatieven is van een klein, schattig niveau en zet zover ik zie geen zoden aan de dijk. Lokale productie is voor mij geen ideologisch uitgangspunt, maar een onontkoombare toekomst. En die mag best grootst aangepakt worden. Geurts (2011) 27
Referentieprojecten
Om inspiratie op te doen, zowel wat betreft de herbestemming van boerderijen als de vormgeving van de nieuwe functies, heb ik me verdiept in een aantal bestaande projecten. De projecten variëren erg van elkaar, maar hebben me allemaal wat opgeleverd. Bij sommige ben ik ook gaan kijken en heb de bedrijfsleider geïnterviewd. Twee ervan heb ik opgenomen in mijn verslag.
De Kleine Hoeve, Breda De aanleg van woonwijk ‘de Haagse Beemden’ heeft geleid tot een versnippering van grond in de landgoederenzone en uiteindelijk tot het einde van melkveebedrijf de Kleine Hoeve. In 2004 werd de boerderij gekocht door de woonstichting Singelveste Allee Wonen met als doel het ontwikkelen van een woon-zorgcomplex voor mensen met een beperking. Singelveste ontwikkeld en beheerd hierbij de gebouwen die onder regie van stichting de Kleine Hoeve op 1 mei 2005 weer konden gaan functioneren als een kleinschalig landbouwbedrijf waar mensen met een beperking kunnen wonen en werken. Zo’n 30 hectare wordt hierbij gepacht van de gemeente. De stichting heeft stap voor stap investeringen gedaan om dit bedrijf geschikt te maken voor de landbouw: aanschaf machines, bouw kantine, verbouw koeienstal en bouw kapschuur. Dit is gefinancierd met behulp van Europese subsidie en diverse schenkingen. Het woonconcept voor mensen met een beperking leven is, ´wonen en werken op de boerderij zoals de knecht en de meid vroeger bij de boer inwoonden’. Dit is vertaald naar een woning, uitziende als een schuur, met tien studio’s met een gemeenschappelijke ruimte voor de ‘inwonende medewerkers’ en twee woningen voor de boeren/begeleiders. Het uitgangspunt is dat het bedrijf een maatschappelijke functie vervult door de landgoederenzone te beheren. Dit wordt gedaan door het beheren en in stand houden van het agrarisch gedeelte van het landbouw met behulp van een biologisch landbouwbedrijf, maar ook door het werk zodanig te organiseren dat mensen met een beperking mee kunnen werken. Daarnaast moet het werk op de boerderij iets positiefs ‘opleveren’ voor de omringende wijk. Dit wordt gedaan door o.a. een winkel aan huis met biologische productie en educatie voor basisscholen.
Naast de Kleine Hoeve heb ik ook de Heihoeve bezocht. Beide boerderijen verbouwen biologische groente en hebben me meer kunnen vertellen over de inrichting van een biologische tuin. Zo kun je een groentetuin in vier vakken verdelen met vier verschillende type groente, bijvoorbeeld bladgroente, en deze vakken om de twee jaar een vak opschuiven. Dit houdt de vruchtbaarheid en de biologische activiteit van de bodem in stand. Wat ik vooral aan de Kleine Hoeve interessant vond is de opbouw van de boerderij. Alle activiteiten zijn zo efficiënt mogelijk geordend en alles heeft zijn nut. De siertuin om de boerderij, aangelegd door de vorige bewoners, heeft geen functie en zal dus worden verwijderd. Bovendien is de ruimte direct om de boerderij heen erg geschikt voor bijvoorbeeld een kruidentuin, die elke dag aandacht nodig heeft.
De kleine hoeve (2012) 28
City Pig, MVRDV, Rotterdam In 2000 gaf MVRDV (waaronder Winy Maas) een antwoord op de vraag of we 15.000.000 varkens volledig duurzaam zouden kunnen houden. Mogelijk, zo stelden de architecten, maar niet op de begane grond, want dan zou de varkenshouderij (inclusief de veevoerproductie) beslag leggen op driekwart van Nederland. Het resultaat was Pig City, een ontwerp voor ruim veertig torens van 622 meter hoog, verspreid over de Maasvlakte en rond de grote steden. Veel mensen waren geschokt bij het woord varkensflat, maar deze torens waren ontworpen om duurzamer en diervriendelijker te zijn dan de huidige stallen (door bijvoorbeeld een inpandige slachterij die het transport van levende dieren overbodig zou maken). In 2007 richtte Maas de denktank The Why Factory op, waarmee hij opnieuw onderzoek deed naar thema’s rond de stad van de toekomst. Ditmaal klopt Annechien ten Have, varkensboer in Groningen en voorzitter van de varkenshouderijtak van lto, en het Kunst- en architectuurcentrum Stroom (Den Haag) bij Maas aan met de vraag of het mogelijk was varkens in de stad te houden. Niet een paar in een tuintje, maar het serieuze werk: duizend stuks in een rendabele onderneming. Wat zou dit opleveren, zou het worden geaccepteerd, zou de gemeente het aandurven? Maas en zijn denktank presenteerde City Pig: een ontwerpstudie voor varkensboerderijen midden in Den Haag. Een boerderij in de stad zou de emotionele afstand tussen voedselproductie en -consumptie verkleinen. Op het moment dat we zien waar ons voedsel vandaan komt, gaan we het ook verbeteren. Dit moet gebeuren door de voedselproductie in een stedelijke omgeving zichtbaar te maken en ruimtelijk vorm te geven. Daarbij is de benadering vanuit verschillende perspectieven van groot belang. De belangrijkste ontwerpeis is dat het bedrijf volledig verbonden is met de stad op economisch (werkgelegenheid, nieuwe bedrijvigheid), sociaal (ontmoeting, educatie) en ecologisch vlak (kringlopen, de verkleining ecologische voetafdruk van voedselproductie). Intensieve veehouderij in de stad draagt hieraan bij door, ten eerste, de combinatie van/wisselwerking tussen uiteenlopende productie-, transport- en nutsfuncties. Ten tweede door het opheffen van de scheiding tussen stad en platteland, tussen primaire producenten en consumenten. Als laatste sluit het de stedelijke voedselketen. De stad zou haar etensresten aan de varkens kunnen gaan voeren, Haagse varkenslapjes gaan eten en huizen verwarmen met energie uit varkenspoep. Er zouden boerderijen kunnen worden gebouwd, al dan niet gestapeld, maar er zouden ook oude kantoorpanden omgevormd kunnen worden tot varkensstallen. Varkens op balkons, varkens op daken, het is in deze fase allemaal mogelijk volgens Maas.
Wat ik zo interessant vind aan City Pig, maar eigenlijk van The Why Factory in het algemeen, is hoe ze balanceren tussen fantasie en realiteit. Ze nemen één stelling aan: het is wenselijk en mogelijk om varkens te houden in de stad en van daaruit laten ze zo consequent mogelijk zien wat dat zou werkelijk betekenen. Ook al wordt het project waarschijnlijk nooit echt verwezenlijkt, toch zal het mensen aan het denken zetten en geeft het verrassende inzichten op de veehouderij.
Er wordt verondersteld dat een volwaardig, duurzaam veebedrijf alleen onder bijzondere condities in een stedelijk omgeving kan bestaan. Ze ontwierpen een aantal scenario’s voor de varkenshouderij, die verschillen van opzet en naast nieuwbouw ook hergebruik van bestaand vastgoed als mogelijkheid presenteren. Innovatienetwerk (20120) Maas (2012) Mommers (2012)
29
Functie en gebruik Organisatie
PROGRAMMA VAN EISEN
De conclusie van mijn onderzoek is dit programma van eisen dat tevens de basis vormt voor het ontwerp.
Ik heb meerdere scenario’s overwogen voordat ik voor verkoop van de grond (14,5 ha) heb gekozen.
De onderneming is een coöperatie die als doel heeft de bewoners van Breda te voorzien van lokaal biologisch voedsel.
Je zou alle grond kunnen inzetten voor het verbouwen van voedsel. Op ruim 21 ha zal dit een grootschalig project worden. Dit financieren is geen eenvoudige onderneming. In deze tijd zal het moeilijk zijn om banken en aandeelhouders bereid te vinden om geld te verlenen.
Er zijn meerdere boerderijen betrokken. Hier worden producten verbouwd die passen bij de bebouwing, grondsoort en kavelgrootte. Op mijn voorbeeldboerderij, de Franciscushoeve, wordt groente, fruit en aardappelen verbouwd en daarnaast worden er legkippen gehouden. Ook tussen de boerderijen onderling worden er producten, zoals mest en hooi, uitgewisseld. De coöperatie is eigenaar van de grond en gebouwen en exploiteert deze door op professionele manier de tuinbouw aan te pakken. Er zijn 500 leden, zij zijn niet actief op de boerderij, behalve als ‘vrijwilliger’. In grote lijnen komt het bij een coöperatie op neer dat er een bestuur is dat wordt gecontroleerd door een ledenraad. Het bestuur heeft als taak een beleidsplan op te stellen en dat aan de ledenraad voor te stellen (elk jaar bijvoorbeeld).
Een andere optie is het braak laten liggen van de grond of deze door vee te laten begrazen. Een goed denkbare optie binnen een biologische boerderij, maar de grond is hier gewoonweg te duur voor. Voor een hectare grasland in de westelijke zandgronden (rond Breda) werd in oktober 2012 gemiddeld €100.180 gevraagd. Deze grond zal op deze manier vrijwel niets opbrengen. Naast verkoop is verhuren of verprachten ook mogelijk. In het eerste geval zal een wijziging van het bestemmingsplan moeten zijn goedgekeurd voordat op de grond mag worden gebouwd.
De ledenraad controleert of dit beleidsplan voldoet aan de criteria van de leden en keurt al dan niet het plan goed waarna het bestuur, na goedkeuring, aan de gang gaat om het plan uit te voeren of na afkeuring het plan bijstelt etc. Op haar beurt controleert de ledenraad weer of de uitvoering op de juiste manier gebeurd. Afhankelijk van de opgestelde regels is het vaak zo dat de ledenraad de leden van het bestuur benoemt en daarmee ook invloed heeft op de manier waarop beleid wordt gemaakt en uitgevoerd. Met de leden moeten afspraken worden gemaakt over de te telen producten en de afname hiervan. Ook moet duidelijk zijn wat er gebeurt als er onvoldoende opbrengst is, als er overschotten zijn of wat te doen bij financiële meevallers of tegenvallers. De producten worden wekelijks thuis bezorgd. Er is een beheerder die leiding geeft aan de dagelijkse gang van zaken. De werknemers komen uit de regio.
Breda
Om een deel van het project te financieren wil ik een stuk grond verkopen. Verder in de tekst zal blijken waarom 6,8 ha. precies genoeg is om te behouden.
Boerderij, de (2012) 30
Wonen
Ruimtelijke eisen
Beheerderswoning Een woning geschikt voor de huisvesting van de beheerder en zijn/ haar gezin. Ook moet er moet kantoorruimte in zitten.
150 m2
Om een zekere maten van fysieke scheiding tussen woonen bedrijfsgedeelte te creëren moet er een privé oprit- en parkeerplaats zijn.
Hal, bijkeuken, woonkamer, toilet, keuken, slaapkamers (4x), badkamer en kantoor. Deze woning moet zicht hebben op de oprit van het bedrijf en de toegangswegen ernaar toe. Geen stankoverlast van kippen.
Appartement voor leden Er zijn twee eenvoudige appartementen waarvan leden tegen gereduceerd tarief gebruik kunnen maken, anderen tegen vol tarief.
100 m2 (per stuk) Hal, woonkamer, toilet, keuken, slaapkamers (2x), badkamer en fietsenstalling. Goed toegankelijk vanaf de openbare weg. Zicht op het bedrijf is belangrijk omdat de mensen hier komen omdat ze geïnteresseerd zijn in het dagelijkse gebeuren op het bedrijf.
31
Productie Groente Waaronder bonen, koolsoorten en bladgroenten. Een van de eisen aan de biologische teelt van gewassen is vruchtwisseling. Dit is het na elkaar telen van verschillende gewassen op een perceel. Pas na enkele jaren komt hetzelfde gewas weer op het perceel terug. Dit is om de vruchtbaarheid en de biologische activiteit van de bodem in stand te houden. Door middel van vruchtwisseling kun je ook parasieten, ziekten en onkruiden bestrijden. Fruit Waaronder appels, peren en verschillende soorten bessen. De vorm verschilt van kleine plantjes tot grote bomen.
Ruimtelijke eisen
De wind moet de mogelijkheid hebben om insecten etc. tussen de planten weg te waaien. Een braakliggend terrein is nodig voor vruchtwisseling. Een grondsoort die tussen zand- en kleigrond inzit is ideaal. Deze grond zit vol structuur en houdt voldoende vocht vast, maar blijft niet te lang nat. De maand van oogsten hangt af van soort groente/ ras. Voldoende zon. Een braakliggend terrein is nodig voor vruchtwisseling. Een grondsoort die tussen zand- en kleigrond inzit is ideaal. De maand van plukken hangt af van soort fruit/ ras. Fruit moet goed bereikbaar zijn. Brede tussenpaden zijn nodig voor ladder of tractor.
Aardappelen
In verband met aardappelmoeheid en aardappelplaag is het beter niet vaker dan 1x per vier jaar hetzelfde perceel te gebruiken. Oogsten uiterlijk eind oktober. Opbrengst 30 - 40 kg per 10 m². De grond moet goed worden bemest (goed verteerde kompost of stalmest). Een rechthoekig perceel is ideaal aangezien landbouwvoertuigen moeten oogsten.
Eieren Er zijn veel eisen voor biologische pluimveehouderij. De volgende zijn voor het PvE van belang: - De dieren moeten altijd naar buiten kunnen. - Natuurlijke ventilatie en voldoende daglicht.
Maximaal 6 leghennen met 1m2 (binnenruimte). Minimale oppervlakte van de uitloop is 4 m2 per kip. Een verrijdbare kippenren is mogelijk. Hierbij kunnen de kippen een braakliggend terrein omploegen en bemesten. De kippen leveren uiteindelijk ook kippenvlees op.
- Uitlopen moeten voldoende beschutting hebben. - Voedsel van de dieren moet biologisch zijn. Zonne-energie Door zonnepanelen.
De plaatsing van zonnepanelen heeft invloed op de opbrengst van de panelen. Plaatsing op het zuiden/ oosten met een hellingshoek tussen de 35 en 37 graden is optimaal. Gemiddeld levert een zonnepaneel van 1 m² circa 80 kWh op.
Skal Bio Controle (2012) Roding (2011) Voedingscentrum, CBS
32
Opslag
Ruimtelijke eisen
Opslag groente Aangezien de producten niet dagelijks naar de consument worden gebracht moeten deze enkele dagen kunnen worden opgeslagen.
Eenvoudig in- en uitrijden van een heftruck moet mogelijk zijn. De tempratuur moet te regelen zijn (0-1 graden), net als de luchtvochtigheid. Isolatie, koeling en verwarming zijn dus nodig. De ruimte moet te verduisteren zijn. Er moet plaats zijn voor de sortering van het voedsel, de kratjes moeten worden gevuld met groente, fruit, aardappelen en eieren. Totaal 200 m3
Opslag fruit Fruit heeft over het algemeen een langzamere doorloopsnelheid dan groente. Sommige vruchten, zoals de Elstar, kunnen zelfs maanden worden bewaard.
Eenvoudig in- en uitrijden van een heftruck moet mogelijk zijn. De tempratuur moet te regelen zijn (4-5 graden), net als de luchtvochtigheid. Isolatie, koeling en verwarming zijn dus nodig. De ruimte moet te verduisteren zijn. Er moet plaats zijn voor de sortering van het voedsel. Bewaar fruit niet in een ruimte samen met groente of aardappelen. Het bederft dan sneller. 200 m3
Opslag aardappelen
De tempratuur moet constant zijn (4-8 graden), om uitlopen te voorkomen (kiemrust). De luchtvochtigheid moet worden kunnen geregeld. Isolatie, koeling en verwarming zijn dus nodig. 100 m3
Opslag eieren
Het is wettelijk vastgelegd dat een vers ei 28 dagen na de legdatum houdbaar is. Eieren moeten gekoeld worden bewaard, zo verklein je het risico op salmonellabesmetting. Door eieren in een papieren doos in de koeling te bewaren drogen ze minder snel uit. 10 m3
Algemeen
Alleen gave producten mogen worden bewaard. De grootste appels of peren moet apart gelegd worden van de middelmaten. Fruit dat korter kan worden bewaard mag niet bij vruchten met een langere bewaarduur worden gelegd. Fruit dat met het rijpingsproces bezig is geeft namelijk ethyleen af, een soort rijpingsgas. Daardoor kunnen de andere appels of peren versneld rijp worden.
33
Overig
Ruimtelijke eisen
Parkeerplaatsen Alle medewerkers moeten beschikking hebben over een parkeerplaats. Er moet extra parkeerruimte zijn eventuele bezoekers (leden van de coöperatie), voor de bewoners van de appartementen en voor de eigenaar van de beheerderswoning.
12 stuks 230 x 500 cm per stuk Er is eventueel ook nog extra parkeermogelijkheid langs de Bloemstraat). Er moet ruimte zijn voor het laden- en lossen van het bestelbusje dat de producten naar Breda transporteert.
Kantine Er moet een kantine zijn voor de medewekers.
Minimaal 20 m2 Voorzien van kookgelegenheid en koelkast. Moet kunnen worden verwarmd.
Stalling Een plek voor het opbergen van machines en gereedschappen.
Deze moet een hoge zijkant hebben zodat grote machines makkelijk naar binnen kunnen.
Opslag voor hulpmiddelen Waaronder biologische bestrijdingsmiddelen, kratten en kippenvoer.
Opslagruimte met grote stellingkasten en brede gangpaden.
Kippenmest bevat veel stikstof, fosfor en kalium. Dat zijn drie essentiële voedingselementen die iedere plant nodig heeft. Wanneer de mest zuiver en vers wordt gebruikt komen de voedingselementen zo snel vrij dat de planten er eerder nadeel bij hebben. Ook krijgen de wortels moeilijkheden bij wateropname.
Volgens de milieuregels moet mest op een vloeistofdichte ondergrond worden opgeslagen zodat er geen meststoffen kunnen uitlekken naar het grondwater. Moet goed bereikbaar zijn voor grote landbouwvoertuigen, zodat deze de mest makkelijk kunnen afvoeren en verwerken.
Als de mest eerst wordt gecomposteerd met oa rot fruit, bladeren en ander plantaardig afval is het goed bruikbaar.
34
Voeding per persoon Product
Dagelijkse hoeveelheid Hoeveelheid per jaar (advies Voedingscentrum)
Grondgebruik per persoon - m2
Grondgebruik per 500 personen - ha.
Groente
200 gram
73 kilo
40 m2
2,0 ha
Fruit
200 gram
73 kilo
40 m2
2,0 ha
Eieren
0,5 stuk
156 stuks
2,07 m2
1035 m2 (binnen- en buitenruimte)
15 m2
0,75 ha
97,07 m2
4,85 ha
Aardappelen 250 gram aardappelen, 50 kilo (geen friet, rijst, pasta of peulvruchten per dag chips)
+ Erf (incl. bebouwing en + 9000 m2 parkeerplaatsen)
Ik heb voor deze producten gekozen omdat ze passen bij de grondsoort en de kavelgrootte. Aangezien ik er voor heb gekozen om biologische producten te verbouwen, zal de landbouw extensiever zijn en dus een minder hoge opbrengst per hectare hebben dan realiseerbaar is met de reguliere productiemethode. Met dit type landbouw is 6,8 hectare nodig om 500 mensen te voorzien in groente, fruit, eieren en aardappelen. Dit is ruim gerekend, maar ik denk dat het goed is wat extra grond achter de hand te hebben mocht er een ander stuk onder water komen te staan.
+ Houtwallen
+ 300 m2
+ Braakliggende grond
+ 7500 m2
+ Afwatering (sloten etc.) + 250 m2 + Wegen en paden
+ 600 m2
+ Overig
+ 1850 m2 6,8 ha
Voedingscentrum (2012) 35
PROGRAMMA VAN EISEN
Huidige situatie Grond
20 km naar Breda
t
raa
st em Blo
aa Lentseb n
604 639
at
a elstr
p Koe 603 933 931
36 km naar Antwerpen De kavels liggen dicht bij elkaar, grotendeels aaneengesloten. Kavel 603 en 604 zijn wat lager gelegen, waardoor ze momenteel voor een stuk onder water staan. Het erf is deels verhard met beton, deels met klinkers en deels met puin. 603 604 639 931 933
ha.a.ca 01.22.60 02.52.60 15.44.70 01.68.95 00.69.30
Totaal
21.58.15
Kaarten uit 1938 en 2012 1:5000
De afstand tot Breda is 21 km (= 30 minuten met de auto). In het bovenstaande kaartje tonen de zwarte lijnen de huidige situatie wat betreft de bijbehorende kavels (met nummers). Daarachter zie je een kaart uit 1938, waarop zichtbaar is hoe de kavelindeling toendertijd was. Slikke, van der (2011) Wat was waar? (2012) 36
Bebouwing
10 1
9 2 3
4
5
8 7 6
1. Mestvarkensstal Bouwjaar: 1993 Oppervlakte: 588 m2 Ruimte voor 420 mestvarkens en 240 gespeende biggen. Spouwmuren van baksteen, + Volledig geïsoleerd. Voorzien van centrale verwarming en mestkelder. In zeer goede staat. - Zeer weinig daglicht-toetreding. Zadeldak gedekt met abc golfplaten (= asbest). 2. Kraamopfokstal Bouwjaar: ? Oppervlakte: 209 m2 - Dak onherstelbaar beschadigd door brand. 3. Zeugenstal Bouwjaar: voor 1938 Oppervlakte: 117 m2 + In redelijke staat. 4. Zeugenstal Bouwjaar: voor 1938 Oppervlakte: 240,4 m2 Groepshuisvesting en boxen. + Recentelijk is de kapconstructie vernieuwd (+ kleine aanbouw) 5. Langgevelboerderij (variant op traditionele vorm) Bouwjaar: 1928 Oppervlakte: woning + stal = 247 m2 Steensmuren, met gepleisterde plint, tandlijst, strengperssteen in bogen, T-ramen met aluminium kozijnen (dubbel glas), zadeldak gedekt met abc-leien, windveer. Deels voorzien van mestkelder. - In redelijke staat.
6. Garage/ berging Bouwjaar: voor 1950 Oppervlakte: 110 m² Grotendeels opgetrokken in hout. - In slechte staat, blokkeert zicht vanuit langgevelboerderij. 7. Ziekenboeg Bouwjaar: voor 1950 Oppervlakte: 110 m² - In slechte staat 8. Jongveestal Bouwjaar: 1999 Oppervlakte: 205 m² De stal is opgetrokken in metselbaksteen en het zadeldak is gedekt met asbestvrije dakplaten. Deels in gebruik als machineberging. Voorzien van een hygiënesluis en een inpandige garage. + In goede staat. 9. Ligboxenstal Bouwjaar: 1972 Oppervlakte: 922 m² Opgetrokken in steen en voorzien van een met abc golfplaten (= asbest) gedekt zadeldak. Met melkstal, 2 x 4 visgraat, gerenoveerd in 1995. + In redelijke staat. Stalen dakconstructie. Deels voorzien van mestkelder. 10. Sleufsilo’s (2 stuks) Bouwjaar: ? Oppervlakte: totaal ca. 750 m² Ze zijn onderkelderd. Totale bebouwing = 2800 m2 (excl. sleufsilo’s)
Slikke, van der (2011) 2.32 De Franciscushoeve (2012) 37
PROGRAMMA VAN EISEN
Programma toekennen aan grond en bebouwing
De beheerderswoning komt in de langgevelboerderij omdat deze op precies de goede plaats staat op het erf, met zicht over de toegangswegen en het land. Ook al zou er een nieuwe woning moeten worden gebouwd, dan zou ik dat op precies dezelfde plek doen. Door deze boerderij te laten staan geeft het erf een beeld van de geschiedenis van een gemengd agrarisch bedrijf in Noord- Brabant.
Om te laten zien dat het mogelijk is om hier voor 500 personen biologisch voedsel (groente, fruit, aardappelen en eieren) te verbouwen heb ik onderstaand plattegrondje gemaakt. Dit is meer een haalbaarheidsstudie dan een ontwerp. Het ontwerp dat uit dit onderzoek volgt zal er waarschijnlijk anders uitzien. Het uitgangspunt is de bestaande bebouwing. Ik kies ervoor om de schuren te behouden die beste bij de nieuwe functie’s passen (qua isolatie, locatie op het erf). Delen die onbruikbaar zijn of in slechte staat zullen worden gesloopt en zo mogelijk zullen de materialen worden hergebruikt.
De appartementen komen in de varkensopfokstal. De redenen hiervoor waren de locatie van de stal op het erf en de constructie. De opslag voor groente, fruit, aardappelen en eieren komt in de varkensopfokstal. Ik heb hiervoor gekozen vanwege de ondergrondse mestkelders en de locatie op het erf.
Je ziet dat ik ervoor heb gekozen om de helft van kavel 639 te behouden. Daarmee ga ik terug naar de oude kavelvorm. Dit doe ik niet omdat ik terug wil naar hoe het ooit was, maar omdat dit het beste kavel is qua toegankelijkheid en grond (is toen niet voor niets gekozen).
De mest en het plantaardig afval zal worden opgeslagen waar dit voorheen ook gebeurde, namelijk in een van de sleufsilo’s. De tweede zal worden gesloopt. Voor de stalling van de landbouwvoertuigen zal de jongveestal worden gebruikt. Aan de hoge opening in de voorzijde kun je zien dat hij mede met dit doel is gebouwd, zo konden er naast het jongvee ook tractoren worden huivestigen.
In onderstaande tekening zie je welke functies ik aan welke bebouwing en grond heb toegekend.
De kantine komt in de jongveestal, op de plaats waar voorheen het kantoor zat. Dit is een goede plek, vlakbij het kantoor en met zicht over het erf. Voor de opslag van de fruitkistjes, het kippenvoer etc. zal de varkensopfokstal worden gebruikt. Zo is hij goed bereikbaar vanaf het land. Het complete kavel bestaat uit eenzelfde soort grond, zonder hoogteverschillen. De indeling hangt af van de eisen die aan het verbouwen van de verschillende gewassen worden gesteld (grond, zon, wind etc.), hoe arbeidsintensief de bewerking is en welk zicht wensbaar is vanuit de appartementen.
Fruit
Het braakliggende terrein zal zich door de jaren heen verplaatsen. Fruit
Fruit
Groente Beheerderswoning Voedselopslag/ appartementen Kantine Stalling Opslag mest en plantaardig afval 125 m
Aardappelen
Groente
Fruit
Groente
Kippenhok (verrijdbaar)
Groente 500 m
Groente
38
Uiteindelijk heb ik gekozen om me tijdens de rest van mijn afstudeertraject te focussen op de herbestemming van de varkensopfokstal. Zoals ik al eerder heb genoemd is het een veel voorkomend type schuur, dat overtollig wordt door de nieuwe generatie bedrijfsgebouwen. Toch is de stal nog relatief nieuw. De constructie bevindt zich alleen in de buitenmuren en de kap en is nog goed. Dit biedt ruimte voor het ontwerp. Daarnaast ligt de stal grotendeels vrij aan de rand van het gebouwencomplex, dit biedt genoeg ruimte zonder omliggende gebouwen direct te moeten slopen. Ook ligt hij infrastructureel gunstig, waarbij de toekomstige bewoners makkelijk toegang hebben tot de openbare weg. De maatvoering vind ik het interessantst. Deze is vrij neutraal en zodanig relatief makkelijk om te vormen tot een woonfunctie. De hoogte en breedte van muren, deuren en doorgangen zijn geschikt voor de menselijke maat. Dit in tegenstelling tot de ligboxenstal waarbij alles is toegestemd op de afmetingen van de koe en de tractor.
Het belangrijkste uitgangspunt bij het bouwen en inrichten van een boerderij is altijd functionaliteit geweest. Een zo groot mogelijke productie met zo min mogelijk arbeid. Alle producten die worden verbouwd/ geteeld/ gefokt, laten we die even ontwerpelementen noemen, hebben hun plaats binnen de boerderij. Op een moderne gespecialiseerde boerderij is er maar een ‘element’, bijvoorbeeld melkvee, aanwezig en is er dus geen interessante relatie tussen de elementen zichtbaar. Bij het inrichten van een kleinschalige biologische boerderij zijn er drie belangrijke zaken waarmee rekening moet gehouden. Namelijk de bodem, de weersinvloeden en de arbeidsintensiteit van de ‘elementen’. In het definitief ontwerp zal rekening mee moeten worden gehouden.
De geslotenheid van het gebouw, er zitten maar 8 ramen in de gevel, vind ik een uitdaging. Hoe gaan een woning waarin ligt naar binnen moet schijnen, en waarbij zicht naar buiten belangrijk is, en een voedselopslag die verduisterd moet worden samen? Ook is in de plattegrond en in de aanzichten een duidelijke herhaling en symmetrie zichtbaar. Dit is ook het kenmerkmerkend voor een opslag vol met kisten. Het is voor de appartementen en voor de opslag belangrijk dat ze goed bereikbaar zijn vanaf de openbare weg. Naast het goed samengaan van het programma met de kenmerken van de varkensopfokstal heb ik nog meer argumenten voor deze keuze. Volgens mij kunnen de twee functies elkaar ook esthetisch gezien versterken. Ik wil de bewoners van de appartementen betrekken bij wat er op het bedrijf gebeurt en bij de opslag is er altijd beweging en iets interessants te zien. Daarnaast vind ik kisten met fruit prachtig. De kleur, geur en natuurlijk de smaak wil ik ze laten ervaren. Een metershoge rij kisten kan bijvoorbeeld als muur van het appartement dienen. Ik wil me in het ontwerp deel van mijn afstudeertraject richten op een conceptontwerp van de hele boerderij en een definitief ontwerp voor de varkensopfokstal. Dit laatste ontwerp wil ik tot in detail gaan uitwerken. Het moet een voorbeeld worden voor andere gebouwen op het erf en uiteindelijk ook voor andere leegkomende/ leegstaande boerderijcomplexen in Nederland.
39
Bodem
PROGRAMMA VAN EISEN Weersinvloeden
In grote delen van de wereld zijn hoogteverschillen enorm belangrijk voor de indeling en het gebruik van de aarde. In Nederland zijn ze klein of zelfs helemaal niet aanwezig. Veel laaggeleden grond, die vaak onder water stond, is door de jaren heen gedraineerd (zorgen dat waterpeil daalt en zorgen dat water weg kan) en/of geëgaliseerd (het dichtschuiven van laagtes). Dit is ook het geval bij de Franciscushoeve. Twee weilanden (de kavels 603 en 604) liggen lager dan de rest en na hevige regelval komen ze onder water te staan.
Bij de inrichting van de boerderij is het belangrijk te bedenken welk product welke weersomstandigheid nodig heeft. Op die manier kunnen de zon (en schaduw) en wind (en lijzijde) optimaal worden benut. Je kunt het land verdelen in twee zonnesectoren: een voor de zomer, een voor de winter. In deze sectoren kunnen de elementen die verschillende hoeveelheden en invalshoeken zonlicht nodig hebben worden onderverdeeld. De zuid- en oostkanten van het dakoppervlak vangen het meeste zon, dit is belangijk om te weten bij het plaatsen van zonnepanelen.
Zoals ik al eerder heb verteld zit er klein in de grond dat is vermengd met zand, hierdoor is de grond uitermate geschikt voor landbouw.
De wind kan een grote invloed hebben op de groei van planten. De wind brengt uit verschillende richtingen verschillende warme of koude luchtstromen met zich mee. Gemiddeld zal de koudste wind uit het oosten komen in de winter. Over het algemeen is het van belang de westenwind, de noordenwind en de oostenwind te blokkeren of om te leiden.
Bij het toekennen van het programma aan de grond en de gebouwen moet er naar meer worden gekeken dan het aantal m2. Ik heb de bodem, weersinvloeden en arbeidsintensiteit eruit gelicht omdat zij ook bij het ontstaan van de boerderij een belangrijke rol hebben gespeeld.
Er moeten bijv. houtwallen (zie zwarte lijnen op de kaart) worden aangelegd om een optimaal microklimaat te realiseren voor de teelt van groente, fruit en aardappelen. N Wind
Schaduwzijde
O W
Zon Z Permacultuur (2012) 40
Arbeidsintensiteit Sommige elementen, zoals aardbeien, hebben veel meer verzorging nodig dan andere, bijvoorbeeld aardappelen. Om te zorgen dat je niet onnodig heen en weer blijft lopen is het logisch het land te verdelen aan de hand van arbeidsintensiteit. Je zou kunnen spreken van vijf zone’s, van intensief naar extensief gebruik.
Zone 3 ‘landbouwzone’. Hier vinden we de activiteiten die we in gespecialiseerde agrarische bedrijven vinden, zoals aardappels, granen en knollen. Ook heggen en windkeringen en die van belang zijn voor het huisklimaat en waarin hout wordt geproduceerd, en bovendien de stallen van het vee. Ofwel, de groentetuin, de fruitbomen, aardappelplanten en de kippenren.
Zone 0 ‘wonen’. Hier zorgt men voor zichzelf en voor anderen die direct van zorg afhankelijk zijn. Dagelijkse benodigdheden moeten vlak bij de hand zijn. Ofwel, de beheersderswoning en de kantine.
Zone 4 ‘extensief beheer’. Een zone waar weinig aan hoeft te worden gedaan behalve zorgen dat het kan blijven groeien, en natuurlijk oogsten. In deze zone horen weilanden met grootvee en bos- en houtplantages.
Zone 1 ‘intensief gebruik’. In deze zone horen elementen die buiten horen, maar die je dichtbij wil hebben. Vb. keukenkruiden, composthoop, stalling voertuigen. Ofwel, de parkeerplaatsen en de stalling.
Zone 5 ‘wildernis’. Natuur zonder actief ingrijpen van de mens. Een zone om te recreëren.
Zone 2 ‘minder intensief’. Een zone waar we niet dagelijks hoeven te komen. Vb. groentebedden, notenbomen en kleinvee. Ofwel, de appartementen, opslag van voedsel en mest.
‘Infrastructuur’. Het is belangrijk om alle percelen gemakkelijk vanaf het erf te kunnen bereiken, hierbij gaat het om de aanleg van verharde paden en enkele eenvoudige bruggen. Maar ook infrastructuur in de vorm van waterleiding, voor het besproeien van gewassen en het afvoeren van overtollig regenwater.
1
2
3
4
5
41
Realisatie Financiering
PROGRAMMA VAN EISEN
De aankoop van de boerderij en de grond kost geld, maar om deze bruikbaar te maken moet er ook nog in worden geïnvesteerd. Hiermee bedoel ik de verbouwing/ aanpassing van de bebouwing en het bewerkbaar maken van de grond.
overige kosten per lid overige kosten per gezin
Een groot deel van de financiering wordt verwezelijkt door verkoop van grond. De kavels 603, 604, 931, 933 en de helft van 936 brengen samen 1.087.500 euro op. Uitgaande van de kosten heb ik berekend wat de opbrengsten moet zijn. Ik stel dat er 500 mensen (leden) met dit stuk land voorzien moeten worden van voedsel. Aan de hand van een onderzoek heb ik te berekend dat een gezin met twee kinderen (4 tot 8 en 9 tot 13) en twee volwassenen per dag €20 uitgeven aan eten. Daar zit natuurlijk ook frisdrank, snoep, etc. in, dus ik gok dat 50% (= €10) per dag aan groente, fruit, aardappelen en eieren reëel is. Kapitaal behoefte (kostenopzet) Verwervingskosten oppervlak prijs grond vraagprijs grond vraagprijs gebouwen vraagprijs totaal
21,6 ha 75.000 € 1.620.000 € 380.000 € 2.000.000 €
Investeringen in gebouwen in grond investeringen totaal mogelijke subsidies Kapaal behoefte
300.000 € 100.000 € 400.000 € 200.000 € 3.000.000 €
Financiering door verkoop grond oppervlakte prijs grond totaal
14,5 ha 75.000 € 1.087.500 €
door leden aantal leden aantal gezinnen deelname per lid
500 125 912,50 €
door bank lening bank aantal jaren rente aflossing per jaar aflossing per jaar/lid Overige kosten voor coöperatie (per jaar) accountant vergoeding bestuur vergoeding ledenraad kantoorkosten verzekeringen energie vervoer rest totaal René Blickman Bron: Referentievoedingen, Voedingscentrum 2009 Berekeningen, Nibud 2011
1.912.000 € 30 jaar 5% 95.625 € 191,25 €
totale kosten financiering en coöperatie per lid per gezin Inkomsten verhuur appartement per week 100% verhuur beide app. zomerperiode (mei-sep) inkomst per lid
111 € 444 € 1.214,75 € 4.859 € 500 € 20.000 € 40 €
Conclusie De leden betalen jaarlijks €1174,75. Dit is een optelling van de geld dat ze betalen voor het voedsel (€912, 50), aan de bank (€191,25) en aan de coöperatie (€111). Min het geld dat binnenkomt door de verhuur van appartementen (€40). Hiervoor krijgen ze wekelijks een pakket met groente (1,4 kg), fruit (1,4 kg), aardappelen (1,7 kg) en eieren (3 à 4 stuks). Bij dit model is lenen bij de bank de financieringsvorm. Voor het gemak ga ik uit van gelijkblijvende kosten voor rente en aflossing. Met subsidies en dergelijke houd ik geen rekening bij deze berekening. Er zijn creatieve manieren van financieren waardoor nog wel wat op de financieringslasten kan worden bespaard. Rente stijgingen en dalingen hebben grote invloed op de cijfers. Daarnaast is de vraagprijs van de boerderij volgens mij (veel) te hoog. Er zijn creatieve manieren van financieren waardoor nog wel wat op de financieringslasten kan worden bespaard. De totale stroombehoefte wordt gedekt door de opbrengst van zonnepanelen. De afschrijvingstijd is dan +/-8 jaar en daarna kan er geld aan worden verdiend. De levensduur is namelijk 25 jaar. Ik heb nog geen rekening gehouden met het feit dat er goede en slechte jaren zullen komen, dat wil zeggen meer en minderopbrengst per jaar. Bij mindere jaren zal je toch naar de supermarkt moeten en inkopen doen. Terwijl je bij goede jaren moet proberen de overschotten kwijt te raken. In de berekening is ook nog geen rekening gehouden met de prijzen van voedsel van biologische kwaliteit. In principe wil ik streven naar een gelijk prijsniveau, maar dat komt niet door prijsverlaging van biologisch alleen. Dat komt ook uit prijsverhoging van kiloknallers en anders kwalijk geproduceerd voedsel.
2.500 € 16.000 € 20.000 € 5.000 € 2.500 € 2.000 € 2.500 € 5.000 € 55.500 €
42
Externe eisen en voorwaarden
Tijdsduur
De vraag is of het is toegestaan om een biologische tuinderij met appartementen te beginnen op de door mij gekozen boerderij.
Stel dat dit project werkelijk zou worden gerealiseerd, dan zou er een hele tijd over heen gaan voordat iemand ook echt een biologische appel kan eten uit Wernhout.
Deze is gelegen in het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ van de gemeente Zundert en heeft de bestemming ‘agrarisch’. Aangezien hij al een tijd leeg staat wordt het ook wel een VAB (Vrijkomende Agrarische Bedrijven) genoemd. Een dergelijk VAB wordt agrarisch bestemd en kan worden gewijzigd naar de bestemming ‘wonen, bedrijf, recreatie’ als eerst de overtollige bedrijfsgebouwen worden gesloopt. Deze regeling zou appartementen binnen een van de bedrijfgebouwen onmogelijk maken. Bedrijfsmatige - nevenactiviteiten in de vorm van een recreatief plattelandsverblijf kunnen worden toegestaan bij een agrarisch bedrijf, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan (ik heb de belangrijkste weergegeven):
Er moet worden gezocht naar leden en naar een beheerder, de financiering moet in orde zijn, het complex moet worden gekocht, de grond moet worden verkocht, het bestemmingsplan moet worden gewijzigd en de nodige vergunningen moeten worden verkregen. Als dat allemaal geregeld zal er nog een periode nodig zijn om het bedrijf gebruiksklaar te maken. De schuren moeten worden verbouwd, de grond moet worden bewerkt, de infrastructuur moet worden aangelegd en natuurlijk moeten de planten, struiken en bomen worden gepland. Het zal verschillen hoe oud ze zijn, wanneer ze vruchten zullen gaan geven, wanneer ze kunnen worden gepland en uiteindelijk ook wanneer ze productief zullen zijn.
- De nevenactiviteit vindt plaats ondergeschikt aan de agrarische bedrijfsvoering wat inhoudt dat de agrarische functie als hoofdactiviteit als zodanig aanwezig is en herkenbaar blijft; - Er mag één plattelandsverblijf per agrarisch bedrijf aanwezig zijn, dat plaats mag bieden aan maximaal zes personen. Bij een appartementvorm dat ondergeschikt blijft aan de bedrijfswoning kan hier van afgeweken worden en mag de capaciteit van zes overnachtingsplaatsen uitgesplitst worden over maximaal twee vakantieverblijven; Voor de gehele gemeente geldt een maximum van 15 recreatieve plattelandsverblijven inclusief bestaande verblijven; De afstand van het recreatief plattelandsverblijf tot de bedrijfswoning bedraagt maximaal 25,00 m; Maximaal 25% van het vloeroppervlak van de bedrijfsgebouwen, inclusief bedrijfswoning, mag voor de nevenactiviteit worden gebruikt. De maximale oppervlakte per verblijf wordt gecategoriseerd naar het aantal personen waarvoor het verblijf bedoeld is; Soort verblijf Tweepersoonsverblijf Driepersoonsverblijf Vierpersoonsverblijf
Uitgangspunt 15 m² p.p. 14 m² p.p. 13 m² p.p.
Max. vloeropp. 30 m² 42 m² 42 m²
- Het gebruik is recreatief, met dien verstande dat permanente bewoning niet is toegestaan; - Er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte; - Er mag geen extra (separate) inrit worden aangelegd. Ook volgens dit artikel zouden de appartementen niet mogelijk worden gerealiseerd, maar regeltjes veranderen en wijzigingen van het bestemmingsplan kunnen worden goedgekeurd.
Legenda Enkelbestemmingen A-AB Agrarisch - Agrarisch bedrijf A-BOG Agrarisch - Boomteeltontwikkelingsgebied Functieaanduidingen (iv)
Intensieve veehouderij
Dubbelbestemmingen WR-A4 Waarde - Archeologie - 4
Sikke, van der (2011) Bestemmingsplan Buitengebied Zundert (2011) 43
Ontwerp Beeldverwachtingen
PROGRAMMA VAN EISEN
Voor vroegere bewoners hadden alle elementen (als een bakhuisje) een duidelijke functie, namelijk het beperken van brandgevaar. Nu zie je vaak dat leilindes en hagen worden teruggeplaatst zonder dat ze een functie krijgen, puur voor het traditionele uiterlijk. Functionaliteit is een belangrijk uitgangspunt voor mijn ontwerp. Dit heeft bij boerderijen ook altijd centraal gestaan. Nu ik wil gaan ontwerpen komen er nog een paar uitgangspunten bij. Na de boerderij te hebben bezocht en de plattegronden te hebben bestudeerd zijn me nog een paar zaken opgevallen die ik mooi en bruikbaar vind. Zoals ik eerder heb besproken vind ik de herhaling en de symmetrie interessant. De stal is onderverdeeld in 9 van elkaar gescheiden ruimtes, hier bevinden zich steeds 12 hokken (in twee rijen). Voorheen stonden er vier varkens in elk hok. Tussen de rijen bevindt zich een loopgang voor de boer en een mestgang (een rooster boven de mestkelder). Deze ‘cellen’ vind ik een mooie aanleiding voor een ontwerp. De manier waarop de boer en de varkens zich door de stal begaven vind ik ook een mooi gegeven. Alle gangpadden tussen de hokken komen uit op de ‘sorteergang’, waarna je door twee deuren naar buiten kunt. Een enorm functionele indeling. Zoals in mijn onderzoek zichtbaar is geworden zijn de schuren naast de boerderijwoningen steeds groter en moderner geworden. Daarnaast maken de grote vlakken metaal en golfplaat duidelijk dat het gebouw niet voor de mens is gebouwd, het is een bedrijfsgebouw. Mijn ontwerp voor een multifunctioneel gebouw moet ook voor de mens aantrekkelijk zijn, niet alleen voor het oog, maar ook in het dagelijks gebruik. Het geheel moet herkenbaar zijn als een moderne versie van een gemengd agrarisch bedrijf dat op een professionele manier wordt gerund. Dit moet zichtbaar zijn in de materiaalkeuze, vorm, routing, informatievoorziening etc. Er is altijd gekozen voor materialen die in die tijd het beste waren, daarom verschillen de schuren zo van elkaar. Deze lijn wil ik doorzetten.
44
Materialiteit
Langgevelboerderij 1928 (behouden)
Jongveestal 1928 Dak is onlangs vernieuwd (slopen)
Ligboxenstal 1972 (slopen)
Mestvarkensstal 1993 (behouden)
45
46
LITERATUURLIJST
Andela, G. & Feddes, Y. & Gierstberg, F. & van den Heuvel, M. & van der Ploeg, J.D. (2004). Gemengd bedrijf: De veranderingen van het agrarisch landschap. Amsterdam: NAi Uitgevers/ SKOR Bestemmingsplan buitengebied Zundert (2011). Afwijken t.b.v. nevenactiviteiten; recreatief plattelandsverblijf. Gemeente Zundert de Bosatlas van de geschiedenis van Nederland. (2011). Groningen: Noordhoff Atlasproducties Geologische overzichtskaart van Nederland (2010) Utrecht: TNO bouw en ondergrond Gemengd bedrijf: De veranderingen van het agrarisch landschap. (2004). Amsterdam: NAi Uitgevers/ SKOR Gids Cultuurhistorie 18: Ruilverkaveling (2011). Amersfoort: Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed Hendrikx, J.A. (2003). Traditionele boerderijen in Noord- Brabant: 2003 jaar van de boerderij. Eindhoven: Kempen uitgevers
Skal Bio Controle (2012). Informatieblad Biologische veehouderij Steenbekkers, A. & Simon, C. & Veldheer, V. (2006). Thuis op het platteland: De leefsituatie van platteland en stad vergeleken. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau Steenbekkers, A. & Simon, C. & Vermeij, L. & Spreeuwers, W.J. (2008). Het platteland van alle Nederlanders: Hoe Nederlanders het platteland zien en gebruiken. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau Vee, vlees en eieren in Nederland. (2011). Kengetallen 2010. Zoetermeer: Productschap pluimvee& eieren en het productschap vee& vlees de Waard, F. (1996). Tuinen van overvloed: Permacultuur als inspiratie voor een duurzaam leven op aarde. Utrecht: Het spectrum. Wernhout, 2.32 De ‘Franciscushoeve’ (2012) Bloemstraat 2. Wernhout: Stichting Hooghe Heerlickheyt
Koster, F. (1941). Wat is heemkunde?. Amsterdam: Scheltema & Holkema Kruidenier, M. (2007) de Oude kaart van Nederland: Leegstand en herbestemming in Noord- Brabant. Nijmegen: Rijksadviseur voor het Cultureel Erfgoed Lamberts, B. (2007). Boerderijen: Categoriaal onderzoek wederopbouw 1940-1965. Zeist: Projectteam Wederopbouw van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten Mak, G. (1996). Hoe god verdween uit Jorwerd. Amsterdam: Atlas Mommers, J. (2012). Eetbare architectuur: de varkensstad van de toekomst. De Groene Amsterdammer Oome, H. (1999). Historische boerderijen in Brabant: boerderijenstichting Noord- Brabant. Eindhoven: Kempen uitgevers Projectbureau Belvedere, Bleumink, H. (2006). Een tweede jeugd voor boerderij en erf. Utrecht: Projectbureau Belvedere Provincie Noord- Brabant (2010). De transitie van stad en platteland: Een nieuwe koers. Provincie Noord- Brabant (2010). Verordening ruimte NoordBrabant 2011. Roding, G. (2011) Hoe groot moet je tuin zijn om 100% zelfvoorzienend te worden? (Visionair) Ruimtelijk Planbureau: de ongekende ruimte verkend (2003). Rotterdam: NAi Uitgevers Simon, C. & Vermeij, L. & Steenbekkers, A. (2007). Het beste van twee werelden: Plattelanders over hun leven op het platteland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau Skal Bio Controle (2012) Informatieblad Biologische teelt van gewassen
47
Websites Boerderij, de (geraadpleegd in september 2012). Betreft: grondprijzen Westelijke zandgronden. www.boerderij.nl/Home/ grondmarkt/Grondprijzen/?gebied=3006 Huis en tuin (geraadpleegd in mei 2012) Betreft: het bewaren van fruit. http://huis-en-tuin.infonu.nl/tuin/24603-appel-enperenrassen-wanneer-plukken-en-hoe-bewaren.html (ook bij tekst) Innovatienetwerk (geraadpleegd in februari 2012). Betreft Pig City. www.innovatienetwerk.org/nl/concepten/view/179/ Varkensindestad Natuurlijk dieren houden (geraadpleegd in november 2012). Betreft kippenmest. http://93.187.218.88/natuurlijkdierenhouden/natuurlijker-konijn-houden/kippen-mest Permacultuur (geraadpleegd in juni 2012). Betreft permacultuur in de tuinbouw. www.permaculture.org.uk/knowledge-base/ design Permacultuur (geraadpleegd in juni 2012). Betreft permacultuur in de tuinbouw. www.permacultuurnederland.org/index. php?id=22 Ruimtelijke plannen (geraadpleegd in september 2012). Betreft: bestemmingplan Bloemstraat 2, Wernhout. www. ruimtelijkeplannen.nl Slikke, van der (2011) Betreft: Bloemstraat 2 Wernhout. www. vdslikke.nl Voetafdruk (geraadpleegd in juni 2012). Betreft: voedselafdruk. www.voetafdruk.eu/hetmodel/index.html Wat was waar (geraadpleegd in januari 2012). Betreft: geschiedkundige kaarten. http://watwaswaar.nl/#iO-dE-6-1-1v-1 Wereld natuur fonds, het (geraadpleegd in juni 2012). Betreft: mondiale voetafdruk. www.wnf.nl/nl/wat_wnf_doet/thema_s/ voetafdruk/ Zelf energie produceren (geraadpleegd in december 2012). Betreft de plaatsing van zonnepanelen. www. zelfenergieproduceren.nl/produceren/zonne-energie/ zonnepaneel-plaatsen.html CBS statline (geraadpleegd in december 2011). Betreft: Stedelijkheidsgraad. http://statline.cbs.nl/StatWeb/search/?Q=o mgevingsadressendichtheid&LA=NL
48