FLEXIBELE HERBESTEMMING Flexibiliteit als oplossing voor structurele leegstand
Janet Snoeijen S103817 0739214 TU/e Eindhoven
Architecture and Philosophy 7X700 Jacob Voorthuis November 2013
2
Inhoudsopgave Probleemschets leegstand
4
Flexibiliteit vanuit het permanente
6
Flexibiliteit vanuit startbeelden
8
Het kader bij nieuwbouw en herbestemming
10
Flexibiliteit van het Eiffelgebouw
11
Conclusie
13
Bronvermelding
14
3
Probleemschets leegstand De grootschalige structurele leegstand van bebouwing in Nederland duidt erop dat het aanbod van bebouwing de vraag is overstegen. Vele kantoorpanden staan momenteel leeg en monumenten worden niet gebruikt. En waar leegstand is, lopen ook portemonnees en omgeving steeds verder leeg. Leegstand is er altijd al geweest en zal er ook altijd zijn. Wanneer een bewoner van het ene pand naar het andere gaat verhuizen, is het logisch dat er niet op dezelfde dag nog een ander bewoner haar intrek zal nemen in het verlaten pand. De periodieke leegstand die in dit soort situaties ontstaat, die slechts over een beperkte tijdsduur handelt, is dan ook het probleem niet. Het is juist de grootschalige structurele leegstand, een leegstand die langer dan een jaar aanhoudt, die problemen oplevert voor een land als Nederland. In het boek ‘De flexibele stad. Oplossingen voor leegstand en krimp’, geschreven door Tom Bergevoet en Maarten van Tuijl, wordt een beeld geschetst van de huidige situatie; in 2013 staat ongeveer 16% van de kantoorpanden leeg en ongeveer 8% van de winkelpanden.1 Een leegstaand gebouw betekent onderhoudskosten, aflossingskosten en een verstoring van het stedelijk weefsel in ruimtelijke en sociale zin. De opbrengsten van een leegstaand gebouw verdwijnen als sneeuw voor de zon weer aan de zojuist genoemde kosten en ook de leefbaarheid van de omgeving wordt aangetast. Vandaar dat er oplossingen moeten komen voor de structurele leegstand in Nederland, oplossingen die niet langer zozeer gericht zijn op nieuwbouw, maar juist op de herbestemming van bestaande panden. De herbestemmingopgave van de toekomst vraagt om nieuwe invullingen van gebouwen die eens voor een andere functie zijn ontworpen en dus om een zekere mate van flexibiliteit; wanneer toekomstige functies onbekend zijn moet het ontwerp in de toekomst toch aan de eisen van dat moment kunnen voldoen. De vraag luidt dan ook: Welke uitgangspunten voor flexibiliteit dient de architect te volgen om leegstaande bebouwing daadwerkelijk flexibel her te bestemmen, zodat de huidige structurele leegstand, veroorzaakt door de huidige inflexibiliteit van bebouwing, kan worden teruggedrongen?
1
4
Bergevoet, T., Tuijl, M. van (2013), p. 19
Er zijn in het verleden al verschillende interpretaties verbonden aan het begrip flexibiliteit. De flexibiliteit waarover dit verslag handelt, betreft het vermogen van een gebouw om te voldoen aan veranderende of onvoorspelde eisen die de (nieuwe) gebruiker aan het gebouw stelt. Om te kunnen bepalen hoe een ontwerp kan voldoen aan de eis flexibiliteit, zijn reeds diverse analyse- en ontwerpmodellen ontwikkeld. In dit verslag worden enkele van deze flexibiliteitmodellen behandeld, waaronder het model van Tom Bergevoet & Maarten van Tuijl van het bureau temp.architecture en het model van bouwkundig ingenieur Bernard Leupen. Deze modellen zullen toegelicht worden en hun waarde voor de toekomstige herbestemmingopgave zal worden geanalyseerd door onder andere de toepassing op een recente herbestemmingopgave van het Eiffelgebouw in Maastricht.
5
Flexibiliteit vanuit het permanente Zoals de bouwmarkt de aanbodgericht bebouwingproductie moet herzien naar de behoefte aan een vraaggestuurde markt, zo moet misschien ook de visie over flexibiliteit herzien worden. Bernard Leupen heeft in zijn proefschrift ‘Kader en generieke ruimte. Een onderzoek naar de veranderbare woning op basis van het permanente’ een theoretisch model over flexibiliteit ontwikkeld. Hierbij gaat flexibiliteit uit van het permanente, door Leupen benoemd met het woord ‘kader’, dat flexibiliteit moet creëren voor het veranderbare, het generieke. Dit in tegenstelling tot de gangbare benadering om flexibiliteit te behandelen vanuit het veranderbare in plaats van het permanente. Om een onderscheid te kunnen maken tussen het kader en het generieke van een gebouw, moet volgens Leupen het gebouw eerst ontleed worden in de verschillende facetten die het kader en het generieke duiden. De opsplitsing van het ontwerp valt uiteen in de volgende lagen:2 1. 2. 3. 4. 5.
Figuur 1: Dom-ino concept van Le Corbusier.
Draagconstructie (afdragen van krachten) Huid (scheiden van binnen en buiten en representatie van het gebouw naar de buitenwereld) Enscenering (definiëren ruimten en visuele en tactiele kwaliteiten) Dienende Elementen (aan- en afvoer van water, energie, lucht en apparaten en installatieruimte) Ontsluiting (bereikbaarheid van de ruimten)
De vijf verschillende lagen kunnen samen kaders en generieke ruimten vormen in verschillende combinaties. De functies van het kader zijn door de filosoof Bernard Cache benoemd: de scheidende functie, de selecterende functie en de verbijzonderende functie.3 De door Bernard Leupen toegevoegde functie betreft de bevrijdende functie. Het kader bevrijdt als het ware een andere bouwlaag. Als voorbeeld het Dom-ino concept van Le Corbusier uit 1914 (zie Figuur 1). Het Dom-ino principe gaat uit van een draagconstructie die gescheiden is van de overige elementen die samen het gebouw vormen. De constructie met gewapend beton is één geheel skelet waar ook de ontsluitende trappen deel van uit maken. Het betonskelet is brandveilig, waardoor de huid en enscenering bevrijdt zijn van de taak om de constructie te beschermen tegen brand. De draagconstructie van dragende kolommen bevrijdt gevelwanden en binnenwanden van de taak om krachten af te dragen, waardoor wanden intern vrij zijn te plaatsen en er generieke ruimten ontstaan.
6
2
Leupen, B. (2002), p. 32
3
Leupen, B. (2002), p. 22-23
Het kernwoord voor de bevrijdende functie van het kader is ‘ontkoppeling’; wanneer 2 lagen geheel van elkaar losgekoppeld kunnen worden zal de ene laag pas verantwoordelijk kunnen zijn voor de bevrijding van de andere laag. De veranderbaarheid binnen bebouwing kan 3 vormen aannemen; verandering door verbouwing, door uitbreiding of door polyvalentie.4 Nadat verbouwing heeft plaatsgevonden bij herbestemming, is het voordelig als het herbestemde gebouw polyvalente ruimten heeft verkregen. Polyvalente ruimten kunnen namelijk op meerdere manieren gebruikt worden zonder dat daarvoor bouwkundige maatregelen getroffen hoeven te worden. Natuurlijk zal tijdens de herbestemming eerst bekeken moeten worden of het mogelijk is ruimten te creëren die door hun vorm en grootte verschillende gebruiksmogelijkheden bieden. Polyvalente ruimten kunnen neutrale ruimten zijn om zo geen functies voor de ruimten uit te sluiten. Voornamelijk ruimten met bijvoorbeeld grotere verdiepingshoogten dan gebruikelijk staan meerdere vormen van gebruik toe. Wanneer de installaties en apparaten behorende tot de dienende elementen worden samengebracht, kunnen de aangrenzende ruimten leidingloos en zonder apparaten worden uitgevoerd. De ruimten zijn generiek en bevrijd van de dienende functie. Voor herbestemming kunnen dienende kernen zeer voordelig werken; onafhankelijk van de functie kan de generieke ruimte uiteindelijk worden aangesloten op de installatiekern en zo blijft vrijheid voor de enscenering behouden. Dienende elementen kunnen door hun ontkoppeling een kader vormen of onderdeel van een kader. De ontsluiting kan net als de eerder genoemde lagen onderdeel uitmaken van het kader, maar wordt als zelfstandig kader pas interessant als er iets aan wordt toegevoegd dat meer omhelst dan slechts het mogelijk maken van verplaatsing. Voor flexibele herbestemming speelt de plaatsing van installaties en ontsluiting een grote rol; hoe groter de ontkoppeling tussen de generieke ruimte en de installaties en ontsluiting, des te meer polyvalent zullen de generieke ruimten zijn. Bij herbestemming speelt het flexibiliteitsmodel van Bernard Leupen een grote rol; de bebouwing die wordt herbestemd is permanent. Vandaar dat de permanente structuur zo optimaal mogelijk herontworpen moet worden om flexibiliteit voor de toekomst te genereren.
4
Leupen, B. (2002), p. 24-25
7
Flexibiliteit vanuit startbeelden Dat de bouwontwikkelingen nu nog niet voldoende inspelen op het terugdringen van de structurele leegstand, is deels te danken aan de stijgende eisen van gebruikers. Beschikbaarheid van ruimte betekent, in tegenstelling tot vroeger, niet langer dat die ruimte ook daadwerkelijk door de gebruiker wordt gekozen. De bebouwing die tijdens de vorige eeuw in Nederland is verrezen, wordt voor een groot deel gekenmerkt door massaproductie met standaardoplossingen. De kwaliteit daalde met de groeiende behoefte aan kwantiteit. Wanneer de bestaande bebouwing nu niet meer voldoet aan de gestegen kwaliteitseisen, wordt soms onnodig overgegaan op nieuwbouw.
Figuur 2: Het monument Anton op Strijp-S.
De factor tijd speelt een aanzienlijke rol in het proces van ontwerpfase tot daadwerkelijke oplevering. Projecten en bouwwerken worden voltooid aan de hand van vooraf geschetste eindbeelden. En juist deze eindbeelden beperken de flexibiliteit en rek van een gebouw; zodra nieuwe eisen, ontwikkelingen of vragen voor het gebouw worden geformuleerd voldoet het eindbeeld niet langer. Daar waar Bernard Leupen uitgaat van het gebouw en vastgelegde lagen die zich schikken tot kader en generieke ruimten, gaat het boek ‘De Flexibele Stad. Oplossingen voor leegstand en krimp’ juist uit van verschillende kleine ontwikkelingsfases. De starre eindbeelden kunnen gezien worden als het permanente van een ontwerp, terwijl de verschillende kleinere stappen een generieke ontwerpvrijheid en flexibiliteit bieden; in plaats van in één stap alle ontwerpbeslissingen vast te leggen, ligt er juist vrijheid en flexibiliteit voor de toekomst door na iedere kleine stap te analyseren en beredeneren welke volgende ontwerpbeslissing de juiste is. Gebouwen die flexibel zijn en meerdere functies zouden kunnen huisvesten, kunnen tijdens hun levensloop verschillende startbeelden afgaan. Als voorbeeld de gebouwen Gerard en Anton op Strijp-S in Eindhoven (zie Figuur 2).5 De rijksmonumenten waren leegstaande fabrieksgebouwen, die nu omgetoverd zijn naar toekomstbestendige gebouwen met loftwoningen. Het eerste startbeeld met woninginvulling is een succes, maar ook andere invullingen zijn mogelijk dankzij de functieneutrale ruimtes die verschillende volgende startbeelden mogelijk maken. De functieneutraliteit is te danken aan het kader van de draagconstructie, die met zijn kolommenstructuur en hoge verdiepingen zorgt voor een grote inrichtingsvrijheid. Door de monumenten te isoleren en aan te sluiten op het duurzame Sanergy-systeem (een combinatie van bodemsanering en energiewinning) zijn voor de toekomstige functies al geschikte neutrale ruimten gecreëerd. 5
8
Bergevoet, T., Tuijl, M. van (2013), p. 194-199
Daarnaast zijn de installaties in de ruimten flexibel te plaatsen en samengebracht een kern in de woning. Zo ontstaat er generieke ruimte met vrijheid voor de enscenering (zie Figuur 3). Wanneer studenten en starters wegtrekken, zullen ruimten worden gecombineerd voor nieuwe startbeelden als woonwerkcombinaties, ateliers of kantoorruimtes. Het ontwerpen aan de hand van startbeelden in plaats van eindbeelden impliceert een nieuwe vorm van flexibiliteit op het gebied van planvorming. Het kader van de planaanpak, dat voorheen bestond uit het eindbeeld, wordt in de nieuwe visie met startbeelden gevormd door de opzet waarin verschillende ontwikkelingsscenario’s voor het gebouw mogelijk worden. Het gebouw wordt in zijn geheel het generieke; het veranderbare, door na iedere ontwerpstap weer een vervolgstrategie te kiezen. Bij herbestemming speelt het flexibiliteitsmodel van Tom Bergevoet en Maarten van Tuijl een grote rol; de functies die in de herbestemde gebouwen moeten worden ondergebracht veranderen of zijn nog niet bekend. Vandaar dat de veranderende en bijsturende planaanpak met startbeelden kan bijdragen aan flexibiliteit voor de toekomst, door meerdere invullingen mogelijk te maken. Figuur 3: Vrijheid voor de enscering in de loftwoningen.
9
Het kader bij herbestemming
nieuwbouw
en
Aangezien Bernard Leupen in zijn proefschrift analyses van bestaande bebouwing inzet om tot een algemeen ontwerpinstrumentarium te komen voor flexibele nieuwbouwwoningen, kan voor bestaande bebouwing de theorie van Bernard Leupen ingezet worden voor analyse, maar het ontwerpinstrumentarium slechts gedeeltelijk. Herbestemming die flexibiliteit voor de toekomst moet bieden, vormt een geheel andere ontwerpopgave dan een nieuwbouwproject. In het geval van de nieuwbouw ligt de vrijheid tot het scheppen van het kader, het ontkoppelen van verschillende lagen en het creëren van generieke ruimten geheel in de hand van de architect. Herbestemming biedt echter al een bestaande structuur, het kader is al gedefinieerd. De architect die bij nieuwbouw mogelijk vrijheid heeft willen scheppen voor de toekomst, schept automatisch een zekere onvrijheid voor de architect die de herbestemmingopgave van het oorspronkelijke gebouw te lijf gaat; de opgave van de architect vertrekt vanuit het al bestaande kader. De zoektocht naar flexibiliteit in een bestaand gebouw dient gestart te worden met een analyse naar de verschillende lagen en hun rol voor het gebouw. Niet alle lagen die door Bernard Leupen zijn geformuleerd, dienen aanwezig te zijn binnen de bestaande bebouwing. Zo is het mogelijk dat de laag van bijvoorbeeld enscenering geheel ontbreekt. Bestaande bebouwing bezit over het algemeen een kader dat bewust of onbewust bestaat uit de draagconstructie. Een analyse naar flexibiliteit voor herbestemming is niet compleet wanneer alleen gericht wordt op de ruimtelijke analyse van het kader en het generieke. Want er kan bepaald worden hoe het kader vrijheid schept of kan gaan scheppen, maar dan ontbreekt nog altijd een realistisch beeld over de mogelijkheden voor toekomstige invulling. Vandaar dat de ruimtelijke flexibiliteitanalyse aangevuld moet worden met een analyse voor het creëren van startbeelden. Door de visies over het kader en de planaanpak met startbeelden te combineren voor de analyse van het Eiffelgebouw, kan een strategie voor flexibele herbestemming worden bepaald. De strategie richt zich dan zowel op het ruimtelijke gebruik als op de toekomstige functiewisselingen van het Eiffelgebouw.
10
Flexibiliteit van het Eiffelgebouw Het monumentale Eiffelgebouw diende voorheen als fabrieksgebouw voor de productie van sanitair door de firma Sphinx in Maastricht, maar staat sinds het vertrek van het bedrijf in 2006 structureel leeg. De gemeente van Maastricht is voor het Eiffelgebouw nog op zoek naar een invulling en aanpak van het monument. Om daadwerkelijke kansen voor het Eiffelgebouw te creëren, zal het gebouw flexibel moeten worden herbestemd. Het permanente van het Eiffelgebouw, het kader, is datgene wat ook door de gemeente als monumentale waarde is aangeduid. Het is het gehele ensemble, waarin de hoofdrol is weggelegd voor de draagconstructie die volgens een duidelijk grid over de gevel zichtbaar is (zie Figuur 4). De draagconstructie bestaat uit vloeren en kolommen van beton en in één bouwdeel kolommen van staal. Het principe van het gebouw is dan ook vergelijkbaar met het Dom-ino concept van Le Corbusier. De gevelvlakken vormen samen met de kolommen en vloervelden in het gevelvlak de huid. Mies van der Rohe meent dat een kader een krachtige architectonische uitstraling moet hebben om de daadwerkelijke ontkoppeling van het permanente en het veranderbare te kunnen duiden, oftewel flexibele bebouwing vraagt om krachtige expressie.6 De gevel van de Eiffel weerspiegelt op krachtige wijze de interne draagconstructie die het kader vormt, maar verzekert het Eiffelgebouw niet direct van flexibiliteit. Het kader, gevormd door de draagconstructie, heeft een bevrijdende functie voor de andere lagen van het Eiffelgebouw; de kolommen in het Eiffelgebouw werken bevrijdend voor de gevelen eventuele binnenwanden die niet langer verantwoordelijk zijn voor het afdragen van constructiekrachten. De plaatsing van de wanden is vrij, er is sprake van een ontkoppeling van kolommen en wanden. Het is echter maar de vraag of de vrijheid die de kolommenstructuur voor de enscenering en de gevel biedt, ook daadwerkelijk kan worden gebruikt. Want hoewel de binnen- en gevelwanden geen krachten af hoeven te dragen, toch zullen binnenwanden en gevelwanden waarschijnlijk volgens het bestaande grid en dus niet geheel vrij worden geplaatst. Het grid dat geldt voor de draagconstructie zou door ontkoppeling van draagconstructie en huid en enscenering niet bepalend hoeven te zijn voor de huid en enscenering. De lagere betonnen vloeren in het Eiffelgebouw bezitten echter verstevigde betonnen vloerdelen die van kolom tot kolom lopen (zie Figuur 5). Ook kolommen staan telkens op de knooppunten van het grid geplaatst, waardoor de gridmatigheid in de generieke ruimte duidelijk zichtbaar is en in veel gevallen een bepalende rol zal spelen in de plaatsing van enscenering en gevelwanden.
Figuur 4: Vloeren en kolommen zichtbaar in gevel.
Figuur 5: Verstevigde vloerdelen tussen kolommen.
6
Leupen, B. (2002), p. 63
11
Le Corbusier gaf de voorkeur aan balkloze vloeren, zoals in zijn Dom-ino principe is terug te vinden, om de verwijzing naar een dwingend constructief grid te vermijden.7 In die zin wijkt de constructie van het Eiffelgebouw af van het meer bevrijdende Dom-ino concept. Een andere kanttekening die bij de vrijheid, die door de draagconstructie wordt gecreëerd, geplaatst moet worden, betreft de benodigde brandwering van de stalen kolommen die de vrijheid van de enscenering en huid beperkt. Bij herbestemming van het Eiffelgebouw zijn huid en enscenering, ter plaatse van het bouwdeel met stalen kolommen, niet langer bevrijd van de taak om de constructie te beschermen tegen brand (zie Figuur 6). De kolommenstructuur creëert een zekere vrijheid voor de invulling van de gevel, de huid, maar ook voor de enscenering, de dienende elementen en de ontsluiting. Het huidige Eiffelgebouw bevat nauwelijks dienende elementen, maar om op toekomstige vraag in te kunnen springen, zal een strategie voor de dienende elementen moeten worden bepaald. Naast dienende elementen vraagt het Eiffelgebouw om invullingen en functies, maar de afmetingen van het gebouw zijn zo enorm (180 meter lang, 30 meter hoog en 20 meter breed) dat het gebouw nooit in één keer opgevuld zal kunnen worden. Dit brengt ons direct terug bij de tactiek van het ontwikkelen van startbeelden in plaats van eindbeelden; een succesvol startbeeld met een eerste gedeeltelijke invulling van het gebouw kan volgende startbeelden met andere invullingen tot gevolg hebben. Het eerste startbeeld kan als een testcase worden beschouwd, om te bepalen waar vraag naar is en welke richting de herbestemming van het Eiffelgebouw moet volgen om de structurele leegstand weg te werken. Om gedeeltelijke invulling mogelijk te maken, zal het gebouw gecompartimenteerd moeten worden. De compartimenten vragen om een ontsluiting die wijzigende compartimentering mogelijk maakt en dienende elementen die vrijheid creëren binnen de compartimenten. Gezien de behoefte aan een nieuwe ontsluiting voor nog onbepaalde functies, en de behoefte aan dienende elementen, kan vanuit het oogpunt van flexibiliteit gekozen worden voor een kern waarin horizontale en verticale ontsluiting en de dienende elementen worden samengebracht. Door de compartimenten grenzend aan de installatiekern aan te sluiten op de kern, worden de aansluitende compartimenten generieke ruimten, bevrijd van de functies ‘krachten afdragen’, ‘dienen’ en ‘ontsluiten’. Binnen de generieke ruimte kan de enscenering vrij worden geplaatst, wat de flexibiliteit voor verschillende functies ten goede komt. De functieneutrale ruimten dragen bij aan de werking van nieuwe startbeelden.
12
Figuur 6: Stalen constructie onbeschermd.
7
Leupen, B. (2002), p. 72
Conclusie Er kan gesteld worden, dat flexibiliteit voor herbestemming vanuit verschillende visies moet ontstaan om de ontworpen herbestemming ook in de toekomst juist te kunnen laten functioneren en anticiperen op de vraag van de toekomst. De huidige structurele leegstand in Nederland noodzaakt de architect om flexibiliteit te creëren voor zowel het gebouw als de planaanpak. De voormalige theorieën en aanpakken van zowel gebouw als plan moet worden omgegooid, aangezien de structurele leegstand door blijft groeien. Voor het her te bestemmen gebouw moet het kader, het permanente worden vastgesteld, om de mogelijkheden van het generieke in te kunnen zien en te creëren. De aanpak van de ontwerpopgave, die altijd al is uitgegaan van permanente eindbeelden, moet juist met tegengestelde strategie worden behandeld. Door in de planopgave te werken met startbeelden die uitgaan van het veranderbare, het generieke, ontstaat vrijheid om in te spelen op de steeds veranderende vraag in tijd. De architect dient deze uitgangspunten mee te nemen in de herbestemmingopgave. Om de huidige situatie positief te beïnvloeden, moet flexibiliteit op nieuwe wijze worden benaderd; want niet alleen gebouw en planaanpak behoeven flexibiliteit, maar ook het begrip flexibiliteit moet flexibel zijn in interpretatie.
13
Bronvermelding Literaire werken: Bergevoet, T., Tuijl, M. van (2013). De flexibele stad. Oplossingen voor leegstand en krimp. Rotterdam: Nai010 Uitgevers. Leupen, B. (2002). Kader en generieke ruimte. Een onderzoek naar de veranderbare woning op basis van het permanente. Rotterdam: Uitgeverij 010.
Figuren: Figuur 1: Downs, M. (2011). Maison-Domino. Verkregen op 24 november, 2013, van de website http://arch329downs.blogspot. nl/2011_11_01_archive.html Figuur 2: De Architect (2013). Gebouw Anton op Strijp-S. Verkregen op 24 november, 2013, van de website http://www. dearchitect.nl/projecten/2013/27/eindhoven-gebouw-antonstrijp-s-diederendirrix-architecten/eindhoven-gebouw-antonstrijp-s-diederendirrix-architecten.html Figuur 3: De Architect (2013). Industriële loft met een vrije plattegrond. Verkregen op 24 november, 2013, van de website http://www.dearchitect.nl/projecten/2013/27/eindhovengebouw-anton-strijp-s-diederendirrix-architecten/eindhovengebouw-anton-strijp-s-diederendirrix-architecten.html Figuur 4: Eigen foto van het Eiffelgebouw in Maastricht. Figuur 5: Eigen foto van het Eiffelgebouw in Maastricht. Figuur 6: Eigen foto van het Eiffelgebouw in Maastricht.
14