Voedselproductie voor beginners Deel I - Leidraad fysieke herinrichting, programmering activiteiten, virtueel museum Deel II - Terug in de tijd, een beknopte geschiedenis van de landbouw
Inhoud Voorwoord
Deel I - Leidraad 7 Wat voor een museum wordt De Laarman Waar gaat het straks over
Deel II - Terug in de tijd 12 1950 - 2012
De afgelopen 60 jaar en de toekomst
1800 - 1950
Revolutie: mechanisatie en kunstmest
5000 vC - 1800 nC
Evolutionaire groei
15000 vC - 5000 vC
Revolutie: landbouw!
3
Voorwoord Eind 2011 presenteerden wij het visiedocument De toekomst van De Laarman. Hierin werd de omschakeling belicht van een op nostalgie gebaseerd Sallands landbouwmuseum naar een algemeen museum over voedselproductie voor mens en dier - verleden, heden en toekomst. Het jaar 2012 hebben we gebruikt om een nader inzicht te krijgen in onze ambitieuze thematiek en ons nieuwe profiel. Het resultaat staat in dit basisdocument Voedselproductie voor beginners. Het eerste deel is de leidraad aan de hand waarvan we De Laarman-nieuwe-stijl daadwerkelijk vormgeven in de activiteitenprogramma’s, in fysieke herinrichting, en in De Laarman Virtueel. In het tweede deel gaan we terug in de tijd, naar het verleden van de landbouw. Naast een eigen oriëntatie op voedselproductie van nu tot vroeger, op museale vernieuwing in de 21e eeuw, en op de mogelijkheden van internet, hebben wij ons laten adviseren door mensen met verstand van zaken. Onder meer is dit stuk aan de orde geweest tijdens twee inspirerende bijeenkomsten. Er is een workshop gehouden met vrijwilligers en lokale betrokkenen. Ook vond een brainstormsessie plaats met externe deskundigen uit verschillende sectoren: de agro-sector, variërend van LTO en bankwezen tot Wageningen Universiteit; overheden; de sector van musea en bezoekerscentra; avonturenparken en grote publieksevenementen zoals de Floriade; toerisme en recreatie; natuur en landschap. Met de opgedane inzichten zetten wij vanaf 2013 de eerste bescheiden stappen op het vlak van ICT, programmering en herinrichting. Voor een omvattende en grondige verandering hebben wij geld nodig, veel geld, zowel voor een verbouwing als v oor een integrale herinrichting. Het jaar 2013 zal dan ook vooral in het teken staan van collecteren, bij sponsoren, fondsen, particulieren en de verschillende overheden. Het bestuur van De Laarman
5
Deel I - Leidraad Wat voor een museum wordt De Laarman • Een gebouw dat de bezoekers fysiek en virtueel actief gebruiken voor hun genoegen en om er iets op te steken • Een opgewekte ontdekplek over een serieus onderwerp • Een plaats waar alle zintuigen kunnen worden gebruikt, met een minimum aan “niet aanraken” • Een museum dat inspeelt op de uiteenlopende interessegebieden van bezoekers, met voor elk wat wils voor de doeners, de lezers, de zappers, het kind in de volwassene, de volwassene in het kind • Een ‘toekomstkamer’ geworteld in het verleden van vroege mechanisatie, en de opkomst van kunstmest en van veevoeder • Een hedendaagse vorm van coöperatie, een museumgemeenschap waarin mensen letterlijk en figuurlijk een aandeel hebben, als bezoeker, als vrijwilliger, als virtuele gebruiker, als partnerorganisatie, als boer, als agro-industrieel, als financier
7
Waar gaat het straks over in De Laarman • Over datgene wat de consumenten bezig houdt en hen kan boeien. Onze bezoekers en gebruikers zijn consumenten van voedingsproducten. Zij vormen het uitgangspunt voor de vaste museale presentatie, in de wisselende activiteiten en in het virtuele museum. • Over de elementaire, praktische en zoveel mogelijk vrolijke en verbazingwekkende kanten van het voedselthema, met een scheut techniek en chemie. Wij kiezen voor een letterlijk en figuurlijk speelse benadering. • Drie thematische lijnen, te weten De actualiteit en de toekomst De vraagstukken rondom voedselkwaliteit, duurzame landbouw, dierenwelzijn, verdeling van voedsel in de wereld. De Laarman biedt de gebruikers in allerlei vormen informatie aan waardoor zij de complexe zaak van de voedselvraagstukken kunnen begrijpen. En er een mening over kunnen vormen. Het verhaal biedt per definitie ook een venster op de rest van de wereld omdat een aanzienlijk deel van het voedselverhaal niet te begrijpen valt zonder de hele wereld erbij te halen. Selectief bieden we uitstapjes in de geschiedenis, om te begrijpen hoe het zo is gekomen. Hier een greep uit alle mogelijke bijbehorende deelonderwerpen: . ons voedsel in 2050 . drie manieren om meer voedsel te produceren . waarom de hele wereld aan de aardappel moet . gentechnologie of geen technologie . sla van de volle grond en sla uit een bak water . plofkip, megastallen, veeflats en serres . krijgen we allergieën door ons eten . wat betekenen die e-nummers op de verpakking . wat is de ecologische voetdruk . over monoculturen en stadslandbouw . waar gaat landbouwbeleid eigenlijk over . verspilling tussen ‘veld en vork’: weggegooid voedsel (en geld) 8
De voedselketen De schakels tussen consument en producent, wat er vooraf gaat aan het eten dat in een winkel of op de markt wordt gekocht. De Laarman laat zien hoe (ingewikkeld) het in elkaar zit, hoe het werkt bij de supermarkten, de agro-industrie, hoe vraag en aanbod werken, en de concrete productie van eten in al zijn fascinerende vormen. Ook hier worden lijnen naar andere delen van de wereld getrokken omdat een deel van ons voedsel daar vandaan komt, en omgekeerd daar heen gaat. Kleine uitstapjes in de geschiedenis maken het mogelijk je te verbazen over hoe het vroeger was en hoeveel er is veranderd.
Bijvoorbeeld: . basisvoedsel aller tijden: de aar, de wortel, de steel; de poot, de bil, de melk . zonder fotosynthese geen voedselproductie . het lichaam als chemisch fabriekje . onze broodprijs en een droge zomer in Amerika – hoe werken vraag en aanbod . de supermarkt en de kleine winkelier . waar komt ons eten vandaan - vervoer van voedsel over de wereld . agro-industrie: houdbaarheid; wassen/snijden; chemisch uit- en in elkaar . landbouw met apps . bewaren en opslaan, nu en vroeger . over grond en grondsoorten, en bijpassend klimaat . weersvoorspelling van vroeger tot nu . kleine chemie van mest en kunstmest . het grote poep- en pisproject: onze wc-producten als mest . de hoeveelheid landbouwgrond op aarde en wat daar wordt geteeld . boeren in de minderheid - hoeveel boeren voeden hoeveel mensen, en hoe was dat vroeger . de specialisten: veearts, de aardappelexpert, de robotbouwer . alles over zeebouw en zeeteelt . 4000 jaar Chinese kringlooplandbouw . hoe boert men in …… (een land in de actualiteit of met veel toerisme) . brood van vroeger tot nu . hoe de wortelen oranje werden 9
De landbouwrevolutie tussen 1800-1950 Dit is de tijd waarin gelijktijdig opkomen de toepassing van kunstmest, de mechanisatie, de voedingsindustrie en de voedselproductie specifiek voor vee. Onze topstukken zijn de mengvoedercentrale en de landbouwmachines uit die periode. Daar hoort bij het verhaal van de landbouwcoöperaties, waarvan onze mengvoederfabriek er één was.
Hierbij komt in elk geval aan de orde: . de werking van de fabriek, welk voedsel werd er gemengd, waar kwam dat vandaan, waar ging het naartoe . het ontstaan van aparte voedselproductie voor vee . van alles en nog wat over het tegenwoordige veevoer . hoe de spierkracht uit de landbouw verdween: over mechanisatie . de onmisbare smidse . broodfabrieken, blikvoer en gestampte muisjes: de eerste agro-industrie . waarom coöperatieve landbouwfabrieken en waarom de Rabobank dat nog is. Te combineren met: . de eerste landbouwrevolutie, het begin van landbouw vanaf circa 15.000 vC . de jager-verzamelaars van tegenwoordig . de tuinierende mier, de mens is niet de enige diersoort die aan landbouw doet . oogstfeest Stöppelhaene en graangodinnen - voedsel in religie
11
Deel II - Terug in de tijd circa 1950 - 2012
De afgelopen 60 jaar en de toekomst
Na twee wereldoorlogen (1914-1918, 1939-1945) voltrekt zich een explosieve groei in de voedselproductie, vooral in de voorheen oorlogvoerende landen. Veel landen in Afrika, Azië, Zuid-Amerika en deels ook in oost Europa blijven hangen in armoede en conflicten. In de westerse groeit de bevolking versneld. De wetenschappelijke technologie als basis voor alle productieprocessen breidt zich ook in de landbouw enorm uit, waardoor de voedselproductie voor mens én vee sterk toeneemt. De biochemische wetenschappelijke kennis wordt toegepast op alle aspecten van de veehouderij, akkerbouw en tuinbouw: rasselectie, foktechnieken, genetische manipulatie, veevoederverbetering, grondverbetering, waterhuishouding, ziektebestrijding - alles wordt toegepaste wetenschap. Terwijl de opbrengsten toenemen, wordt door technische toepassingen de factor arbeid juist verkleind. Waren er in Nederland in 1940 nog 340 manuren per koe per jaar nodig, in 1980 is dat getal geslonken tot 20 man-uren. De gewassen worden machinaal geplant en geoogst, varkens, kippen, koeien in hallen gehuisvest, waar diervoeding en - afval en fabrieksmatig zijn georganiseerd en geautomatiseerd. Hetzelfde geldt voor slachterijen. Om tegemoet te komen aan de groeiende vraag naar dierlijk eiwit neemt de teelt van voedermaïs sterk toe, waardoor bij ons traditionele landschappen met graanvelden en de koe-in-de-wei verdwijnen. Ook heeft de mens tenslotte de vis gedomesticeerd. In vele kustwateren is deze recente vorm van domesticatie en intensieve veehouderij in opkomst. Na deze primaire voedselproductie volgt inmiddels een omvangrijke tweede schakel in de zogeheten voedselketen, namelijk de agro-industrie van secundaire voedselproductie. Het vooroorlogse assortiment heeft zich sterk uitgebreid met groenteconserven, gekoelde en diepvriesproducten, en bewerkte, uit verschillende producten samengestelde etenswaren. Voor variatie en gemak in de rijke consumptiemaatschappijen. Deels betreft het genotmiddelen (zoetigheden, zoutjes, hapjes, snacks, drankjes), deels complete gerechten (vis-op-een-bedje-van, aardappelgerechten, salades, kant-en-klaarmaaltijden), deels smaakmakers (pastasaus, woksaus, 12
bouillon, kookroom ). Het eten uit de fabriek is voorzien van chemische toevoegingen, zoals vitamines, geur-, kleur- en smaakstoffen, en houdbaarheidsstoffen. Uit dit oogpunt bezien produceren boeren geen voedsel meer, maar zijn zij leverancier van grondstoffen geworden. Andere schakels in de voedselketen zijn de handel in en het vervoer van voedsel, en de distributie naar de winkel, naar de consument. Grote stromen producten bewegen zich over de aarde waarbij productie, verwerking en verhandeling elk ergens anders kunnen liggen. De enorme voorraad van alle mogelijke producten in vrachtwagens, op schepen en in vliegtuigen bestaat voor ongeveer 1/3 uit voedsel. Dat eten maakt lange reizen tussen werelddelen en landen, deels alleen voor be- en verwerking. Groenten uit het ene werelddeel worden geschoond en verpakt in het andere en weer elders vermarkt. Vee uit noord Europa gaat naar zuid Europa voor de slacht, komt als karbonade terug; darmen uit NL worden in China schoongemaakt voor de Zuid-Amerikaanse worstindustrie. In Europa is uit Ecuador overgevlogen ‘duurzame’ zalm te koop, terwijl de Schotse toch dichterbij zwemt. Het meeste voedsel wordt echter nog altijd via nationale markten of binnen werelddelen verhandeld. Hierdoor bestaat er een redelijke mate van zelfvoorzienendheid. De grote voedselmarkten, zoals de EU en OECD-landen, Aziatische, Arabische en Amerikaanse handelsblokken, zijn onderling wel steeds meer verbonden geraakt. Deze mondialisering brengt met zich mee dat veranderingen op de ene markt meteen gevolgen hebben voor boeren en voor consumenten elders. Relatief kleine veranderingen in het aanbod van landbouwproducten, bv. door droogte, leiden tot grote prijsfluctuaties. Verder is er speculatie in voedsel als grondstof. Deze is weliswaar niet nieuw, maar tegenwoordig raakt die grote aantallen mensen. In ontwikkelingslanden trekken veel mensen naar steden; zij kunnen niet meer terugvallen op een eigen moestuin en leven in armoede of schrale omstandigheden leven. (Hongersnood door oorlog en conflict heeft een andere oorzaak). In rijke landen besteden mensen ongeveer 10% van hun besteedbare inkomen aan eten; deze consumenten kunnen prijsverhogingen opvangen. In ontwikkelingslanden bedraagt dat ongeveer 40% en in ronduit arme streken gaat bijna het hele besteedbare inkomen op aan voedsel.
13
De meest schrijnende verschillen in voedselproductie en -consumptie tussen ontwikkelde en onderontwikkelde landen lijken inmiddels enigszins af te nemen, al leiden recent sterk gestegen voedselprijzen ertoe dat opnieuw velen nauwelijks aan honger weten te ontsnappen. Maar de wereldbevolking blijft groeien, juist in ontwikkelingslanden in Afrika en Azië. Naar verwachting leven er in 2050 ruim 9 miljard mensen. De westerse mens is al verzadigd, maar anderen willen net als wij een uitgebreider en luxer dieet dan ze nu hebben. Er moet in de komende decennia dus meer eten en voedzaam eten worden geproduceerd, en niét op zo’n manier dat volgende generaties dat betreuren (duurzaamheid). Hier de grote discussiepunten rond de voedselproductie op een rij: 1.Akkerbouw. Verhoging van opbrengsten van granen en groentes, met vraagstukken rondom gewasverbetering (gentechnologie) en bodemverbetering; monocultures met gevaren van ziektes en plagen; gewasvervanging, aantasting van landschappen en afname biodiversiteit; trek naar de stad - werken in de landbouw is niet populair. Betere voorraadvorming, zodat misoogsten kunnen worden opgevangen. 2. Vee en vis: de eiwitkwestie. Naarmate een samenleving rijker wordt stagneert het eten van plantaardig eiwit en groeit de consumptie van dierlijk eiwit: runderen, varkens, kippen, vis. De gangbare grootschalige productie van dierlijk eiwit geeft een grote milieubelasting, door uitstoot van schadelijke stoffen in lucht en grond; door landhonger (kappen van oerwoud voor teelt van veevoer) en opgeven van akkerbouw voor teelt van veevoer. Aantasting van landschappen en sterke afname van biodiversiteit, leegvissen van de zeeën. Grofweg zijn er twee stromingen in het denken over de oplossing van deze kwesties: • uniforme landbouw: de westerse succesformule voor hogere opbrengsten inzetten in de rest van de wereld. Dat wil zeggen kapitaalsintensieve, arbeidsextensieve akkerbouw en veeteelt, met gebruikmaking van gentechnologie, kunstmest, mechanisatie en hightech. Uitgebreide, geglobaliseerde voedselketen. Organiseren van voorraadvorming. Tegelijkertijd ook gedragsbeïnvloeding: matiging van eiwitconsumptie en nieuwe eiwitbronnen in productie nemen (insecten).
14
• gevarieerde landbouw: gangbare productiewijzen minder belastend maken en productie in overeenstemming met lokale en regionale mogelijkheden. Arbeidsintensieve landbouw voor landen waar veel handen beschikbaar zijn. Consumenten tot medeproducent maken door stadslandbouw. Voedselketen verkorten en regionale afzet bevorderen (streekproducten). Alternatieve methoden van grondverbetering, door permacultuur (geen braakligging na oogst) en door gecomposteerde wc-producten Mogelijkheden van mechanisatie en hightech uitbuiten. Gedragsverandering: matiging eiwitconsumptie. 3. Verspilling tussen ‘veld en vork’ Naar schatting gaat maar liefst 25 tot 30% van het primaire voedselaanbod verloren tijdens de oogst, het vervoer, de verwerking, de distributie in winkels, en niet in de laatste plaats bij de mensen thuis. In alle schakels van de keten is grotere efficiëntie, zorgvuldigheid en zuinigheid dringend nodig. 4. Gezondheid en welzijn De landbouwdieren: de intensieve veehouderij heeft geleid tot morele afkeuring van de be- of mishandeling van levende wezens. Dieren op elkaar gepakt per m2; misvormde dieren; afsnijden snavels en staarten; onverdoofd castreren; overvoeding, overmedicatie waardoor resistente bacteriën; grofmazig ruimen bij ziekten. Door overheidsregulering in de EU nu verbeteringen voor pluimvee, koeien en varkens. Maar de uitwassen verplaatsen zich naar of komen op in andere landen. Wij mensen: in hoeverre wordt onze gezondheid bedreigd door de hedendaagse voedselproductie waarop het gros van de mensen, de consumenten, nauwelijks of geen rechtstreekse invloed heeft? Er is het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in de akkerbouw. Er is het overspringen van ziektes uit de intensieve veehouderij (gekke-koeienziekte, vogelgriep, Q-koorts), die zich bovendien door de mondialisering over de hele wereld kunnen verspreiden. Er is de chemische manipulatie van eten in de agrobusiness, waarvan men de langetermijneffecten niet kent en die sommigen in verband brengen met toenemende kwalen in welvarende landen, zoals allergieën.
15
5. De werking van de markt Veel handel, prijsvorming en productkwaliteit van voedsel is onder hevig aan regulering door overheden. Op wereldschaal (WTO) wordt onderhandeld over vrijere toegang tot markten, wegnemen van import- en exportbelemmeringen. Hierbij moet een balans worden gevonden tussen ‘eigen volk eerst’ enerzijds en de breed onderschreven opvatting anderzijds dat een markt met zo min mogelijk regels de beste kansen biedt voor welvaart in alle landen. Onder meer hierom gaat het beschermende Europese landbouwbeleid op de schop. De liberaliseringen van het laatste decennium hebben echter, samen met misoogsten, geleid tot nieuwe onbalans en grote prijsstijgingen in het basisvoedsel. Schokbestendigheid van de markt en voedselzekerheid voor iedereen zijn nog niet gerealiseerd.
circa 1800 - 1950
Revolutie: mechanisatie en kunstmest
In de loop van 19e eeuw begonnen twee ingrijpende veranderingen in de voedselproductie, vooral in de akkerbouw. Ten eerste de mechanisatie, die zich vanuit Engeland en Noord Amerika verspreidde. Na eeuwenlang te hebben gewerkt aan verbetering van het gewas en verbetering van de grond, betekende de mechanisatie verbetering van de werkkracht. Er vond een grootschalige omschakeling plaats van spierkracht naar machines, die eerst op stoom draaiden en later op elektromotoren. Dat ging niet zonder slag of stoot, aangezien een deel van de arbeiders werkloos werd. Ook werd al in de 19e eeuw deze verzuchting opgetekend “de poëzie van de landbouw gaat verloren; het wordt fabriekswerk”. De mechanisatie zette door, al ging dat in zeer verschillende snelheden. In Nederland bv. voltrok die zich pas goed na 1950. De inzet van machines leidde tot betere grondbewerking, tot efficiënter zaaien en oogsten, beter verwerken van grotere oogsten, kortom tot grotere opbrengsten. De introductie van de kunstmest, dat wil zeggen kunstmatig gewonnen voedingsstoffen, betekende een tweede impuls die de opbrengsten sterk stuwde. Gewassen werden sterker en groeiden sneller. Vooral in de westerse landen veranderde de landbouw van ambachtelijke in vakwetenschappelijke productie. Dit ging gepaard met een grote toename van de niet-agrarische bevolking in steden,
16
deels werkloos geworden door de landbouwmechanisatie. De beschikbaarheid van vele arbeidskrachten maakte tegelijkertijd de opkomst van industrie, nijverheid en dienstverlening mogelijk. Gedurende deze ontwikkeling sloeg de getalsverhouding tussen boeren en niet-boeren om. Voor het eerst in de geschiedenis voedde in een aantal werelddelen een minderheid van agrariërs een meerderheid van fabriekswerkers, middenstanders, mensen in het onderwijs, administratie, dienstverlening, en hun gezinnen. De komst van mechanisatie en industrialisatie leidde ook tot een nieuw fenomeen in de voedselproductie, namelijk de industriële verwerking en bewerking van eten. In Europa verschenen broodfabrieken als eerste vorm van voedselindustrie. Dat is niet verwonderlijk is want brood was hier sinds jaar en dag het hoofdvoer van de mensen. Daarnaast ging men zich toeleggen op methodes ter vergroting van de houdbaarheid (blikvoer) en op het splitsen van voedsel in waardevolle elementen (chemische processen). Al in het begin van de 20e eeuw omvatte het assortiment allerlei soorten brood, banket en koek, zoet broodbeleg (gestampte muisjes !), ingeblikte vleeswaren uit Zuid Amerika, kunstvetten zoals margarine en oliën. Groenteconserven werden in Europa voorlopig slechts mondjesmaat geproduceerd; thuis inmaken en wecken of elke dag vers was tot ver na WO II een onderdeel van het huishouden. Dezelfde stoomtechniek die de akkerbouw stimuleerde was ook een drijvende kracht achter een explosieve uitbreiding van vervoersmogelijkheden en daarmee van handel. Spoorwegen werden aangelegd, wegen verhard en kanalen gegraven. Daardoor kwamen geheel nieuwe markten binnen het bereik van de boeren. Wie bv. eerder alleen voor het oosten van Salland produceerde, kon later heel oost Nederland bedienen en vervolgens heel Europa. De nationale en de internationale handel gedijde goed door alle nieuwe mogelijkheden van vervoer. In deze periode ontstonden de eerste vormen van afhankelijkheid van goedkoop voedsel-van-ver. Engeland bv. importeerde enorme hoeveelheden eten uit Amerika. De zelfvoorzienendheid van de ontwikkelde Europese landen verminderde.
17
De eerste van de moderne voedselziektes als gevolg van wereldhandel brak in deze periode uit. In 1845-49 heerste in Europa een aardappelziekte die vrijwel zeker werd veroorzaakt door een bacterie in de vogelpoepmest (guano) uit Zuid-Amerika. Vooral de Ierse monocultuur van alleen maar aardappelen werd weggevaagd. Duizenden Ieren stierven een hongersdood en duizenden emigreerden naar de opkomende nieuwe wereldmacht en voedingsproducent, de VS. Een laatste ontwikkeling in deze periode was de opkomst van de grootschalige voedselproductie voor het vee. Aan de ene kant van de wereld, de onze, ontstond de intensieve veehouderij, die toenemende hoeveelheden vlees exporteerde en goedkoop veevoer nodig had. Aan de andere kant van de wereld, vooral in Amerika en Azië begon de grootschalige verbouw van maïs en sojabonen voor de export naar hier.
circa 5000 vC - 1800 nC Evolutionaire groei
De verspreiding van de landbouw over de aarde nam enkele duizenden jaren in beslag. Gedurende die tijd bleek doe-het-zelven, voedsel verbouwen en veetelen een succesvolle manier om aan eten te komen. Daarna ontwikkelde de voedselproductie zich snel tot een georganiseerde, planmatige menselijke activiteit. Alom gebruikte men de ploeg, sikkel, irrigatie, opslagsystemen, stallen, rasselectie en teeltrotatie. Deze ontwikkeling verliep over het geheel genomen tot ongeveer 200 jaar geleden heel geleidelijk; in de ene wereldregio sneller dan in de andere, met soms een sprongsgewijze verbetering. De hoeveelheid geproduceerd eten nam toe en allengs ook het aantal mensen op aarde. En omgekeerd leidde de toename van het aantal te voeden monden tot een hogere voedselproductie. Dat lukte door: - meer grond in gebruik te nemen. In de loop der eeuwen zijn grote oppervlakten aan bossen, moerassen en wilde velden ontgonnen - verbetering van landbouwtechnieken. Door trial-and-error en doorgeven van ervaringen wist men de werkwijzen en de werktuigen te verbeteren - verbetering van de grond, van planten en dieren door rasselectie.
18
Na de vroegste periode waarin de landbouw nog een probeersel was, begonnen de nederzettingen uit te groeien tot dorpen en steden. In verbazingwekkend korte tijd ontstond in de oudheid een reeks grote rijken in Mesopotamië, Egypte, Chinese dynastieën, Indianenrijken, de Perzische, Griekse en Romeinse rijken. Een enorme meerderheid van boeren overal ter wereld produceerde eten voor zich zelf en voedde met het surplus een betrekkelijk kleine minderheid van leidinggevende elites. Die bestonden uit priesters en geleerden, opperhoofden, regionale leiders, farao’s, koningen, met hun ambtenaren. Daarnaast kwamen er dienstverlenende groepen op van gespecialiseerde ambachtslieden en handelaars. Die werkten evenmin op het land. Zo leidde de revolutionaire keuze voor voedselproductie-aan-huis tot complexe, georganiseerde samenlevingen met een steeds uitgebreidere arbeidsdeling en onderscheiden economische sectoren. Met het schrift, wetten en regels, en cultureel leven. Doordat de boeren voor anderen gingen produceren werd voedsel een handelsproduct, onderhevig aan en beïnvloeder van vraag en aanbod. Een factor in het krachtenspel van overheden en reden voor oorlogen en opstanden. Protectionisme, prijsbeleid, belastingen deden hun intrede. De handel en de markten kwamen tegelijk met steden op. Via contacten langs kunststreken met bewoonde achterlanden, werd tevens de basis gelegd voor interregionale en internationale handel. Zo stonden China, India, Arabische landen, Middellandse Zeegebied en Europa al duizenden jaren geleden op getrapte wijze met elkaar in handelsverbinding. De handel in voedsel maakte daar soms een essentieel onderdeel van uit. Zo waren de Romeinen sterk afhankelijk van Egyptisch graan. Na de ondergang van dat laatste grote imperium rond het middenoosten, het Romeinse Rijk, is China eeuwenlang de wereldgrootmacht geweest. Het land heeft overigens beperkte invloed op andere werelddelen uitgeoefend doordat China geen veroveringsambities koesterde. De situatie veranderde na 1500. Door ontdekkingsreizen en kolonisaties in andere werelddelen werd Europa de heersende wereldmacht. Tegen het jaar 1800 bestonden er uitgebreide handelsnetwerken tussen alle werelddelen, met Europa als spin in het web.
19
Belangrijke uitwisseling van producten vond plaats. Gewassen uit Zuid-Amerika werden door de kolonisten geïntroduceerd in Europa, Afrika en Azië. Omgekeerd voltrok zich de grootschalige introductie van akkerbouw en veeteelt in nieuwe landbouwgebieden in Amerika. Het fameuze Friese en Noord-Hollandse stamboekvee werd geëxporteerd naar vrijwel alle windstreken met een gematigd klimaat. Het assortiment aan etenswaren breidde zich allengs uit met bijzondere overzeese producten als koffie, thee, specerijen, exotische vruchten. Maar benadrukt moet worden dat grote delen van de wereldbevolking een eenvoudig tot zeer eenvoudig basismenu had van plantaardige producten als brood, pap, rijst, aardappels, beetje groenten, fruit, boter, kaas en eieren. Deze producten kwamen niet van ver, maar van dichtbije, lokale markten. Vlees was een uitgesproken luxeproduct dat er niet vaak aan te pas kwam. Het rund was er primair voor de akkerbouw, vooral als bemester en als trekkracht voor de ploeg, en daarnaast als leverancier van melk en melkproducten. De kip was er vooral voor het ei. Alleen het varken hield men om op te eten, letterlijk voor spek en bonen. Met wat jacht op klein wild en vis vulden de mensen hun dieet aan. In deze fase van de geschiedenis bestond er nog geen specifieke voedselproductie voor de landbouwdieren. In principe graasden geiten, schapen en runderen op velden en later op afgezette weilanden. In diverse landen ook op schrale of steile gronden waar akkerbouw niet mogelijk was. Verder kreeg het vee de restanten van de akkerbouw en van het huishouden. Varkens scharrelden op het erf en in bosjes hun kostje bij elkaar en pluimvee pikte een graantje mee van de graanteelt. Niet alleen voedsel voor de mens werd bij het begin van de landbouw een economisch product, maar ook de grond. Na het prille begin van de voedselproductie veranderde veel landbouwgrond die in principe van iedereen was (de ‘gemene’ gronden) in een bezit met economische waarde. De grond was veelal van de boer zelf, maar in verschillende werelddelen en gedurende verschillende tijdvakken was de landbouwgrond in bezit van personen en instituties die anderen het werk lieten doen: de grootgrondbezitters. Dit konden zijn farao, koning, kerk, adel. Boeren waren in sommige landen ronduit slaaf, soms voor de wet vrij maar in de praktijk geketend aan grond en bedrijf.
20
Hoewel zich in deze duizenden jaren grote crises en hongersnoden hebben voorgedaan, en ook periodes met teruggang in kennis, technieken en bevolkingsgroei, valt van een afstand bezien toch vooral het enorme succes van de landbouw op. Dat blijkt uit de onderstaande schattingen van de wereldbevolking.
12.000 vC
10 mln.
in het jaar 0
186 mln.
gemiddeld kwamen er per 1000 jaar ruim 14 mln. mensen bij
1000 nC
265 mln.
in 1000 jaar 79 mln. mensen erbij
1800
1 miljard
in 800 jaar 732 mln. mensen erbij
2012
7 miljard
in 200 jaar 6 miljard mensen erbij
circa 15000 vC - 5000 vC Revolutie: landbouw !
De allervroegste mensensoorten deden niet aan landbouw. Gedurende honderdduizenden jaren verzamelden zij hun eten in bos en veld. Dieren werden bejaagd, plantaardig voedsel geplukt en opgegraven. Groepjes mensen trokken van geschikte plek naar geschikte plek; soms verbleven ze langere tijd in kampementen in voedselrijke streken. Ze gebruikten vuur evenals stenen werktuigen. Dit is de tijd van grotschilderingen, uit bot vervaardigde fluiten en sieraden van schelpen.
21
Voor zover we nu weten, veranderde dit patroon vanaf circa 15.000 vC en wel binnen een paar duizend jaar. Dat is heel snel ten opzichte van de voorafgaande honderdduizenden jaren van onveranderlijkheid. Mensen begonnen planten en dieren domesticeren (= aan huis binden; domus = huis). Ze gingen hun natuurlijke omgeving beheersen en organiseren om aan eten te komen. Er ontstonden kleine nederzettingen met begrensde terreinen waar dieren werden gehouden, en waar aanvankelijk eetbare wílde planten werden bewaakt en in een later stadium zelf geteeld. Dit is de revolutionaire stap naar de voedselproductie. Geruime tijd werden vormen van voedselproductie gecombineerd met het aloude voedsel verzamelen. Een deel van de bewoners bleef thuis en zorgde voor de boerderij, anderen bleven jagen en verzamelen. Het over-overgrote deel van de aarde bleef onbewoond en ongetemd. Deze verandering deed zich voor in alle werelddelen, deels onafhankelijk van elkaar, deels door overdracht van de landbouwtechnieken aan buurgemeenschappen. De allereerste landbouwers vinden we in het huidige Iran, Irak, Afghanistan, in China, India, de Sahel, die groen en nat was, en in Midden Amerika. Iedereen was boer, de grond was van iedereen, iedereen was zelfvoorzienend in familieverband. Wat dreef mensen ertoe om boer te worden, om op een vaste plek te gaan wonen, om moestuinen aan te leggen en dieren te houden ? Voedselproductie was ingewikkelder en meer tijdrovend dan jagen en verzamelen. Maar kennelijk bood de productie meer zekerheid dan er op uit trekken, namelijk de zekerheid dát er wat te eten was en dat dat het júiste voedsel was. Akkerbouw en veeteelt: de mensen begonnen er aan voor de zekerheid.
22
Uit de miljoenen planten en dieren op aarde konden de eerste landbouwers maar een beperkt aantal gebruiken voor domesticering. De meeste soorten waren en zijn ongeschikt voor menselijke consumptie, om een of meerdere van de volgende redenen: - ze zijn geheel of gedeeltelijk giftig (div. slangen, paddestoelen) - onze maag en darmen kunnen ze niet verteren (hout, schors, blad) - ze hebben weinig voedingswaarde (kwallen, kikkers) - geven veel gedoe met bereiden (brandnetels, beukennootjes) - zijn moeilijk te vangen (insecten) - gevaarlijk om te vangen (rhinoceros) Vrijwel al het basisvoedsel zoals wij dat nu kennen, werd van meet af aan ergens op de wereld gedomesticeerd, geproduceerd. Bij het plantaardige voedsel gaat het om: • aren van grashalmen:
broodgranen, rijst en maïs
• uit de grond:
wortelen, knollen, aardappelen, cassave
• ingepakte zaden van planten:
peulvruchten, tomaat, pompoen, pepers
• plantenblad en -steel:
groentes als spinazie, sla, kool, prei, selderij
• ingepakte zaden van bomen/struiken:
fruit en noten.
Van de dieren werden geiten, schapen en kamelen waarschijnlijk het eerst getemd, daarna pluimvee, varkens en runderen. Niet gedomesticeerd werden de vissen. Alle vissers bleven jager. Ook de jacht op wild bleef bestaan. En tot op de dag van vandaag zijn er kleine groepjes mensen die in tijdelijke kampementen leven en van daar uit hun eten verzamelen. Toen de landbouw eenmaal had wortel geschoten was ook de mensheid zelf gedomesticeerd. Zij nam definitief afscheid van een leven vergelijkbaar met dat van haar biologische neven de apen, en werd een ‘huiselijke’ diersoort.
23
De Laarman Butzelaarstraat 60 8105 AR Luttenberg 0572-301288 www.delaarman.nl
[email protected] voorzitter: Jan Spil
[email protected] 0572-301976 06-12473825
Januari 2013