‘De grens van mijn taal is de grens van mijn wereld’ Mardjan Seighali, 30 januari 2014, lezing bij het college ‘Taal doet meer’ Dames en heren, ik sta hier vandaag niet als een taalwetenschapper voor u, maar als een ervaringsdeskundige die een taaltransformatie heeft ondergaan en doorstaan. Er is een Engels gezegde dat luidt: ‘Gelijk een vogel zingt zoals hij gebekt is, zo is een mens gekend door wat hij zegt.’ Wat betekent dat eigenlijk? We kunnen ons makkelijk verkleden, ons haar knippen, kleuren, of allerlei uiterlijke verschijnselen tot bepaalde hoogte beïnvloeden. Wij kunnen zelfs van naam veranderen om ons een nieuwe identiteit eigen te maken. Maar het veranderen van onze manier van spreken vergt niet alleen veel inspanning; waar we vandaan komen blijft bijna altijd hoorbaar. Onze taal wordt gevormd vanaf onze geboorte en zelfs daarvoor. Vanaf onze geboorte worden wij blootgesteld aan de drang om te ‘communiceren’. De noodzaak om de woorden te leren die belangrijk voor ons zijn: ‘eten’, ‘mama’, ‘plassen’. Elke klank die je hoort en leert spreken heeft een eigen emotionele betekenis. Wij kennen allemaal uit eigen ervaring de emoties die kinderliedjes bij ons oproepen. Herinneringen komen weer tot leven. Laten wij het even uit proberen! Ik vraag jullie met mij een Hollands kinderliedje mee te zingen. Doe het uit volle borst a.u.b.! In Holland staat een huis. In Holland staat een huis. In Holland staat een huis ja, ja, van je singela singela hopsasa. In Holland staat een huis, in Holland staat een huis. Dames en heren, dit is geen liedje uit mijn kindertijd. Ik heb op mijn 28ste, ‐ als moeder van twee jonge kinderen ‐ mijn best gedaan om deze en andere Hollandse liedjes te leren en ze voor en met mijn kinderen te zingen. Heel vaak heb ik in het woordenboek gezocht naar de betekenis van singela singela hopsasa? Ik heb ook vaak geoefend zodat ik de woordvolgorde van singela singela hopsasa niet verkeerd zou gebruiken. Maar deze vrolijke integratie kent ook een andere, grauwe kant: namelijk onzekerheid. Je voelt je bij het leren van een nieuwe taal onzeker en daarmee komt je eigen identiteit in het gedrang. Het duurt een tijd voor je een nieuwe balans vindt en ontdekt dat iedereen die een nieuwe taal leert fouten maakt en daarmee vaak ook onbedoeld komisch is. In het mooie boekje Veertig jaar, veertig verhalen waarin gevluchte Chilenen vertellen over hun ervaringen in Nederland las ik over een Chileense vluchteling die op de markt vroeg om een pond rode arbeiders terwijl hij zin had in aardbeien. Hij begreep niet waarom er vrolijk gereageerd werd.
Ik wil u heel even meenemen naar mijn land van herkomst. Luistert u naar een Iraans kinderliedje uit mijn kindertijd: http://www.youtube.com/watch?v=cT0jjZAbDBI Ik ben geboren en getogen in het noordelijke gebied van Iran, in Rasht aan de Kaspische zee. Naast de formele Perzische taal spreek ik een dialecttaal `het Gilaki`, een taal gerelateerd aan het Mazandarani, dat gesproken wordt in de provincie Mazandaran. Een prachtig zacht landschap met bergachtige gebieden. Als je een land goed kent, hoor je bij de eerste dialoog die je met een onbekende voert, direct uit welke streek hij of zij komt. Zo weet ik nog steeds uit welk gebied iemand met ronde of zachte klinkers komt. Mijn taalgeheugen blijft mij behulpzaam, ook nu ik al decennia in Nederland woon. De filosoof Wittgenstein zei eens: ‘De grens van mijn taal is de grens van mijn wereld.’ Omdat mijn wereld volledig veranderde toen ik naar Nederland vluchtte wilde ik zo snel mogelijk Nederlands leren. Ik was bang dat mijn wereld er anders erg eenzaam uit zou zien. Op mijn vijfde dag in Nederland kocht ik een woordenboek in een winkel voor tweedehands spullen. Het was een beduimeld exemplaar van grof bruin papier met een gescheurde kaft, maar ik was er gelukkig mee. Alle woorden die ik nodig had om me verstaanbaar te maken in mijn nieuwe land stonden er in. Tenminste dat dacht ik toen. Ik had van huis uit een goede taalbasis meegekregen. Mijn vader had een passie voor poëzie en literatuur. Mijn moeder was verslaggever en zeer kritisch op taalvaardigheden. Met een goede taalbasis vanuit mijn moederland, een woordenboek en inzet moest ik toch in staat zijn om de taal snel “onder de knie te krijgen”. Maar dames en heren, zo eenvoudig is het niet want ‘onder de knie krijgen betekent dat je iets steeds beter begrijpt, of dat een bepaalde vaardigheid je steeds beter afgaat’. En dat valt in de praktijk niet mee. Het gaat met vallen en opstaan. Een van de grote wonderen is dat alle kinderen op de wereld hun taal leren. Zonder dat je ze veel hoeft uit te leggen kunnen kinderen als ze ongeveer acht jaar oud zijn een of zelfs meerdere talen begrijpen en spreken. De Nederlandse arabist Van der Meulen vroeg tijdens een reis door Saoedie Arabië ‐ in een tijd waarin dat land nog meer gesloten was dan nu ‐ aan een achtjarig jongetje of hij Engels sprak. Het knaapje antwoordde: ‘Dat weet ik niet. Ik heb het nooit geprobeerd.’ Een volwassen spreker van het Nederlands kent ongeveer 14.000 woorden, waarvan we er doorgaans ongeveer 1.500 geregeld gebruiken. Een kind moet die allemaal leren en begint uiteraard niet met woorden als integratie, vreemdelingendetentie, asielzoekerscentrum . Mijn eerste woord in het Nederlands was: “Alstublieft”. Ik kan u garanderen dat dat toen heel anders klonk dan vandaag. Zeker omdat ik het woord heb geleerd met het prachtige Limburgse accent en mijn mondspieren nog niet getraind waren op Nederlandse woorden, laat staan ingeburgerd met een Limburgse accent. Taal is het eerste middel om te communiceren. Je kunt taal gebruiken om te laten zien wie je bent, om mee te spelen of gewoon om ‘het kanaal open te houden’. Het grootste deel van de dag gebruiken we taal op die laatste manier volgens taalonderzoeker Van Oostendorp. Een veel gehoorde uitspraak is: wij zijn ons brein. Maar ‘wij zijn onze taal’ of ‘wij zijn onze zinnen’ komt volgens Van Oostendorp veel dichter in de buurt. Want die zinnen geven gedachten weer en
tegelijkertijd delen we die gedachten met elkaar. ‘We zijn ons brein’ suggereert dat je helemaal opgesloten zit in je eigen schedeldak. Dat is natuurlijk niet zo. We communiceren wie we zijn en wat we voelen. Woorden zijn er om gedachten en gevoelens weer te geven – als we weten hoe we ze moeten gebruiken. Daarom is de kwaliteit en diepgang van onze expressie grotendeels afhankelijk van hoe we die verwoorden. In een vreemde of nieuwe leefomgeving waar bijna alle zekerheden wegvallen heb ik het gebrek aan beheersing van de Nederlandse taal bij mijn aankomst als een ernstige vorm van onzekerheid ervaren. Hoewel ik dagelijks probeerde woorden uit mijn woordenboek erin te stampen, bekroop mij regelmatig een onzeker en eenzaam gevoel. ‘Stel je voor dat je de taal niet kan leren spreken’, was een angst die mij vaak bezighield . Er zou dan niemand zijn om mijn ervaringen mee te delen, mijn kennis te vergroten, om vragen aan te stellen. Ik zou mijn nieuwe leefomgeving nooit begrijpen en evenmin begrepen worden. Woorden weerspiegelen je ziel! Als ik de taal niet kan leren zou de eenzaamheid moeilijk te dragen zijn`. Taal is feitelijk een instrument. Taal bindt, verbindt, geeft expressie aan je gevoelens en wat er in je hersenen en hart omgaat. Zonder taal geen verdieping. Taal leren kost tijd en moeite; zelfs als je dagelijks een nieuw woord leert zijn er genoeg om je een leven lang bezig te houden. ‘Als een volwassene een nieuwe taal leert, gaat dat sneller dan het natuurlijke proces waarin kinderen hun moedertaal leren. Een volwassene beschikt namelijk over kennis en ervaring die hem helpen te associëren.”1 De taalreferentie is aanwezig. Bijvoorbeeld: als je weet wat catering is, hoef je alleen het woord in een vreemde taal te leren en niet de betekenis. Het is dus een ander leerproces dan de taalontwikkeling van een kind. Kinderen die op jonge leeftijd een tweede taal leren, ontwikkelen echter wel over het algemeen een veel betere uitspraak dan volwassenen die een taal leren. Voor de communicatie is dit niet echt een probleem. Veel moeilijker voor volwassenen is de identiteitsshift die gepaard gaat met het leren spreken van een nieuwe taal.’ 2 Veel mensen denken dat taal bedoeld is om met grote groepen mensen te communiceren. Daar denkt Van Oostendorp anders over: ‘Ik zou willen beweren dat heel veel taal eigenlijk is toegesneden op kleinere groepen. In iedere zin die we zeggen zitten zoveel verborgen aannames over wat voor kennis jij en ik delen. Dat zie je nu in de sociale media soms totaal verkeerd gaan. Omdat mensen bijvoorbeeld iets twitteren dat grappig bedoeld is, maar dat veel mensen niet oppikken omdat ze niet dezelfde achtergrondinformatie hebben.’ “De meeste mensen kunnen niet met grote groepen mensen communiceren. Dan gaat het dus helemaal mis, zoals met die uitspraken van Gordon over Chinezen. Dat zijn een soort kroeggrappen die per ongeluk in de openbaarheid terechtkomen. Iedere zin is ingebed in een bepaalde sociale context, en daar kun je niet omheen.” Laat ik twee persoonlijke ervaringen met u delen.
1
Bron website Regina Coeli Idem Bron website Regina Coeli
2
Twee zorgzame vrijwilligers van VluchtelingenWerk in Brummen brachten me bezoek om me ‘de Nederlandse gebruiken’ te leren. (Dat ze altijd met zijn tweeën waren, deed me denken dat ze zich in hun eentje misschien niet veilig voelden.) Uit de tas kwam eerst een vork tevoorschijn en dan een mes. Mijn opgetrokken wenkbrauwen gingen aan de wat oudere vrouwen verloren. ‘In Nedérland’, zei de eerste met een keurige klemtoon op de tweede e, ‘eten wij met een vork’ – ze bracht de lege vork naar haar mond – ‘en met een mes’ – nu maakte ze een snijbeweging boven het tafeldoek. ‘Wij eten niet met onze handen’, vulde de andere vrouw aan, in de lucht haar vingertoppen tegen elkaar leggend en dan naar haar mond brengend. Een tweede herinnering. ‘Mama, andere kinderen hebben pindakaas tussen hun boterhammen. Mag ik het ook?’ vroeg mijn zoon Pouja op een ochtend. Hij viel op met zijn brood met ei en een appel. Omdat ik het hem niet nog moeilijker wilde maken, ging ik naar de supermarkt nadat ik hem naar school gebracht had. ‘Wat mag het zijn?’ vroeg de verkoopster op de kaasafdeling vriendelijk. Mijn aarzeling ontging haar niet. ‘Een ons pindakaas alstublieft’, zei ik in mijn beste Nederlands. Toen ze merkte dat ik van haar snelle uitleg niets begreep, pakte ze me bij de arm en bracht me naar de rekken waar allerlei conserven stonden. Ze wees naar een glazen pot met iets bruins erin. Weinig overtuigd kocht ik de rare substantie. ’s Middags liet ik de pot aan Pouja zien. Nu zou ook hij me uitlachen. Maar hij klapte in zijn handen en zei dat hij niet tot de volgende dag kon wachten. De pindakaas maakte dat hij erbij hoorde, begreep ik. Ik kan er nu zelf om lachen, maar deze vormen van onzekerheid kunnen ook je zelfvertrouwen aantasten. Gelukkig heb ik veel mensen ontmoet die mij geholpen hebben Nederlands te leren beheersen. Eline Dragt ‐ die hier aanwezig is – weet hoe ik met het voorlezen van Dikke Dik in Brummen gestart ben en ik kan haar verzekeren dat ik nu wat complexere teksten op mijn bureau krijg. Tot de moeilijkste aspecten van de taal horen uitdrukkingen en zegswijzen. Voor u vanzelfsprekend, voor nieuwkomers vaak onbegrijpelijk . Zo vertelde een van de studentenbegeleiders bij het UAF die zelf ook als vluchteling naar Nederland is gekomen hoe hij, toen hij pas in Nederland was, de vraag kreeg of hij zich wel kiplekker voelde. Hij vond kip heerlijk maar begreep niet wat dat met hem te maken had. De voorbeelden laten zien dat het van groot belang is hoe er gereageerd wordt. Correcties op onjuist taalgebruik zijn geen probleem als ze respectvol worden geformuleerd. Maar een neerbuigende houding waarbij nieuwkomers per definitie als dom, onwetend en onbeschaafd worden beschouwd is pijnlijk en vernederend. Toen ik langer in Nederland was ontdekte ik dat de Nederlandse taal veel ontleend heeft aan andere talen. Er zijn tal van woorden uit het Perzisch, Arabisch of Turks afkomstig die nu standaard Nederlands zijn geworden. Van sommige woorden zal dat u niet verbazen: harem, simsalibim, saffraan en minaret hebben hun oosterse klank behouden. Maar wist u dat het Arabisch ons ook de volgende woorden heeft
gebracht: alcohol, algebra, douane, fanfare, gitaar, krokus, macaber, matras, muts en spinazie ? Wellicht zijn er meer taalbanden met nieuwkomers dan u gedacht had. Als er iets is dat mij duidelijk is geworden sinds ik vorig jaar directeur werd van het UAF dan is het dat iedere vluchteling een eigen verhaal heeft. De meer dan 3.000 asielzoekers en vluchtelingen die we op dit moment steunen bij het leren van hun taal, bij hun studie en bij het vinden van werk komen uit ongeveer 80 verschillende landen. Dat betekent een enorme diversiteit aan talen en ervaringen . Hoe snel iemand de draad in Nederland kan oppakken hangt af van veel factoren. Ik noem: leeftijd, taalvaardigheid, leercapaciteit en geheugen, studie –en werkervaring, omstandigheden voor de vlucht en vluchtervaring, mentale fitheid, gezinssamenstelling, levensstijl en welkomgevoel in het land van aankomst. Iedereen over een kam scheren doet onrecht aan iedereen. Veel vluchtelingen zoeken zoals een vluchteling dat zo prachtig formuleerde een snelkoppeling naar de toekomst. Maar soms is dat niet eenvoudig. Een taal accentloos spreken is geen must. Veel niet‐Nederlanders schamen zich over hun accent, omdat Nederlanders vaak geneigd zijn om je te corrigeren op accent of articulatie. We kunnen ons accent veranderen en verfijnen door trainingen, logopedie, etc. Voor sommigen is dat makkelijker dan voor anderen. De taalwetenschapper Marijt Witteman stelt: `Het kan even lastig zijn, maar wanneer je moet luisteren naar iemand die een taal spreekt met een buitenlands accent, gaat dat eigenlijk vrij snel goed. Ons perceptuele systeem past zich snel en automatisch aan het accent aan’. Dat concludeert Witteman, die promoveerde op een onderzoek naar het verwerken van buitenlandse accenten door moedertaalsprekers. Haar conclusies zijn belangrijk voor het NT2‐onderwijs: wellicht is het zinvol minder tijd aan uitspraak te besteden en meer tijd aan bijvoorbeeld luistervaardigheid. Integratie kan alleen slagen als het een wederzijds proces is. Er mogen forse eisen gesteld worden aan nieuwkomers, maar er moet ook een klimaat zijn waarin zij een faire kans krijgen. Maatschappelijke organisaties en de overheid hebben daarbij een belangrijke taak. Om die reden ben ik erg blij met de aanwezigheid hier van wethouder Spigt die samen met de toenmalige staatssecretaris Van Hoof al in 2006 gemeenten krachtig aanspoorde om studie met behoud van uitkering voor vluchtelingen mogelijk te maken. Vanuit het UAF spreken wij nu met de gemeente Utrecht over intensieve samenwerking waarbij vluchtelingen de kans krijgen te tonen wat zij waard zijn. Wij verwachten veel van die samenwerking. Bij de maatschappelijk steun voor vluchtelingen zijn taalcoaches van essentieel belang. Ik denk niet dat u zich kunt voorstellen wat het voor vluchtelingen betekent dat u als vrijwilliger zo veel moeite doet om nieuwkomers te helpen om zich werkelijk thuis te voelen in dit mooie land. Daarvoor wil ik graag en van harte bedanken. Het is niet iedere vluchteling gegeven om de Nobelprijs voor literatuur te winnen al zijn er onder de Nobelprijswinnaars nogal wat vluchtelingen. Zoals Pablo Neruda, Joseph Brodsky en Herta Müller. Veel vluchtelingen komen uit culturen waarin verhalen en gedichten zeer stevig geworteld zijn. Dat blijkt ook bij het UAF. Schrijvers uit verschillende culturen hebben de Nederlandse literatuur kleurrijker gemaakt. Ik noem Kader Abdolah, Ibrahim Selman en Martin Simek als voorbeelden.
Uit respect voor al die dichters en schrijvers besluit ik met een gedicht van de Utrechts‐Koerdische dichter Baban die ook door het UAF gesteund werd: Aladdin doet zijn best om Nederland te begrijpen in vier stapjes Stap 1 Aladdin stuurt een kaart als een kind geboren is Stap 2 Aladdin belt voortaan eerst als hij bij iemand op bezoek wil gaan Stap 3 hij eet geen tien koekjes bij de muntthee maar één koek bij de koffie van Douwe Egberts Stap 4 Aladdin is in de war hij vliegt niet meer op het tapijt hij neemt gerust de stoptrein Mardjan Seighali, 30 januari 2014