Er is een grote wanorde in het reële in de 21ste Eeuw Voorstelling van het thema van het IXde Congres van de World Association of Psychoanalysis Jacques-Alain Miller Buenos Aires, 27 April 2012
Ik zal jullie niet te lang laten wachten op het thema van het volgende Congres. Met het Congres over de symbolische orde in de 21e Eeuw werd een nieuwe reeks van drie thema's aangevat. Het zal een reeks zijn die in het bijzonder gewijd is aan de 'aggiornamento' – zoals men het in het Italiaans noemt – het up to date maken van onze analytische praktijk, zijn context, zijn condities, zijn nieuwe coördinaten in de 21e Eeuw, met de groei van wat Freud het onbehagen in de cultuur noemde en wat Lacan ontcijferde als de doodlopende straatjes van de beschaving. Voor ons is het een kwestie van de 20e Eeuw achter ons te laten en onze praktijk te vernieuwen in een wereld die zelf verregaand geherstructureerd is door twee historische factoren, twee discours: het discours van de wetenschap en het discours van het kapitalisme. Dit zijn de twee overheersende discours van de moderniteit die, sinds hun respectievelijke verschijning, de traditionele structuur van de menselijke ervaring zijn beginnen vernietigen. De gecombineerde dominantie van deze twee discours, waarbij de ene de andere ondersteunt, is in die mate gegroeid dat ze erin geslaagd is deze traditie in zijn diepste fundamenten te verzwakken, of misschien zelfs te verbreken. Dit is wat we hebben kunnen observeren met betrekking tot de enorme verandering in de symbolische orde, waarvan de hoeksteen gebroken werd: dit wil zeggen, de hoeksteen – de Naam van de Vader – die, zoals Lacan het met extreme precisie zegt, de Naam van de Vader volgens de traditie is. De Naam van de Vader volgens de traditie is geraakt, is gedevalueerd door de combinatie van de twee discours van wetenschap en kapitalisme. De Naam van de Vader, die fameuze sleutelfunctie van Lacans eerste onderwijs is, zoals men nu kan stellen, een functie die erkend wordt binnen het ganse psychoanalytische veld, al dan niet Lacaniaans. Deze sleutelfunctie, de Naam van de Vader, is door Lacan zelf in de loop van zijn onderwijs gereduceerd geworden, gedevalueerd, afgewaardeerd, en op het eind was het niet meer dan een sinthome, dit wil zeggen, een supplement voor een gat. Op dit gebied, in deze constellatie zouden we in het kort kunnen stellen dat dit gat gevuld door het ‘symptoom naam van de vader’, het niet bestaan van de seksuele verhouding bij de menselijke soort is, de soort van levende wezens die spreken. En de kleinering van de naam van de vader in de kliniek introduceert een ongekend perspectief, dat Lacan uitdrukte door te zeggen dat iedereen gek is, met de waan begiftigd is. Dit is geen grap, het vertaalt de uitbreiding van de categorie van de waanzin naar iedereen die spreekt; dat iedereen lijdt aan hetzelfde gebrek aan weten wat te doen met de seksualiteit. Deze zin, dit aforisme, toont datgene dat de zogenaamde klinische structuren met elkaar gemeen hebben: neurose, psychose, perversie. En natuurlijk schudt ze het verschil tussen neurose en psychose door elkaar, ze ondermijnt het; het verschil dat tot vandaag de basis van de psychoanalytische diagnostiek en een onuitputtelijk thema van onderwijs was. Voor het volgende Congres stel ik voor om verder op de consequenties van dit perspectief in
te gaan, door het reële te bestuderen in de 21e Eeuw. Dit woord 'het reële', Lacan maakt er een gebruik van dat het zijne is, dat niet altijd hetzelfde is geweest, en dit moeten we voor onszelf uitklaren. Maar ik denk dat het kan gezegd worden op een manier die een soort van intuïtieve evidentie in zich draagt. Voor iedereen – het is al veel om dit te zeggen , voor iedereen die in de 21e Eeuw leeft, voorbij ons lacanianen -, er is op zijn minst een soort evidentie voor zij die in de 20e Eeuw gevormd werden, en die nu al een zekere tijd tot de 21e Eeuw behoren. Er is een grote wanorde in het reële. Wel, dit is de eigenste formule die ik voorstel voor het Congres in Parijs in 2014: Een grote wanorde in het reële, in de 21e Eeuw. Ik wil jullie nu de eerste gedachten bekend maken die deze formule in mij opriep; deze titel waarvan ik de formulering twee dagen geleden heb gevonden. Het zijn gedachten die op het spel worden gezet om onze discussie in de School Een, die twee jaar zal duren, te lanceren en uiteraard niet om deze af te sluiten. De eerste gedachte die in deze bij me opkwam, die ik heb onthaald zoals ze kwam, is de volgende: voorheen werd het reële de natuur genoemd. De natuur was de naam voor het reële toen er geen wanorde in het reële was. Wanneer de natuur de naam voor het reële was, kon men, net als Lacan, zeggen, dat het reële altijd op dezelfde plaats terugkeert. Enkel in dat tijdperk, in dat tijdperk waarin het reële zich als natuur vermomde, verscheen het reële als het meest evidente, als de meest verheven manifestatie van het concept zelf van orde. De terugkeer van het reële op dezelfde plaats staat natuurlijk tegenover de betekenaar, voor zover het kenmerk van de betekenaar, verschuiving is, Entstellung zoals Freud zei. De betekenaar is verbonden, is gesubstitueerd op een metaforische of metonymische manier en keert altijd verrassend terug op onverwachte plaatsen. Het reële daarentegen, werd in het tijdperk waarin het werd verward met de natuur, gekarakteriseerd door niet te verrassen, men kon zijn verschijning rustig afwachten op dezelfde plaats, op dezelfde datum. Dit is iets wat aangeduid werd door Lacans voorbeelden om de terugkeer van het reële op dezelfde plaats te illustreren. Deze voorbeelden zijn de jaarlijkse terugkeer van de seizoenen, het spektakel van de hemelen en de hemellichamen. Men zou kunnen zeggen… uitgaand van voorbeelden uit de antieke oudheid: natuurlijk maakte men bij Chinese rituelen gebruik van wiskundige berekeningen van de positie van de hemellichamen, enz. Men kan zeggen dat het reële als natuur in dat tijdperk de functie van de Ander van de Ander belichaamde, met andere woorden: het reële vormde de garantie zelf voor de symbolische orde. De agitatie, de retorische agitatie van de betekenaar in het menselijk spreken werd omkaderd door een web van betekenaars, even gefixeerd als de hemellichamen. De natuur – dit is zijn eigenste definitie – wordt door zijn orde gedefinieerd, dit wil zeggen gedefinieerd door de manier waarop het reële en het symbolische zich gedragen, in die mate dat, volgens de oudste tradities, elke menselijke orde deze natuurlijke orde zou moeten nabootsen. En het is bijvoorbeeld welbekend dat de familie als natuurlijke formatie als model diende om menselijke groeperingen op orde te brengen en de Naam van de Vader was de sleutel tot het gesymboliseerd reële. Het ontbreekt ons niet aan voorbeelden van deze rol van de natuur in de geschiedenis van de ideeën. De voorbeelden zijn zo overvloedig en er is zo weinig tijd dat ik deze thema’s vandaag niet op jullie zal loslaten opnemen. De geschiedenis van het idee over de natuur moet onderzocht worden, met de formule dat de natuur het reële was, dat het de orde was. Zo was de wereld in de Aristotelische fysica bijvoorbeeld geordend in twee invariabele dimensies: de bovenmaanse wereld, afgescheiden van de ondermaanse wereld, zoals dat heet, en elk wezen zoekt zijn eigen plek. Het is op deze manier dat deze fysica functioneert, het is een topiek, dit
wil zeggen, een set van vastgelegde plaatsen. Met de opkomst van de God van de creatie – laat ons zeggen de Christelijke God – blijft deze orde geldig, voor zover dat de door God gecreëerde natuur aan zijn wil beantwoordt: er is de goddelijke orde, ook al is er niet langer een scheiding tussen de Aristotelische werelden, de goddelijke orde als een door God uitgevaardigde wet en geïncarneerd in de natuur. Dit brengt het concept van natuurwet met zich mee en we moeten de zaken wat vanuit Thomas van Aquino’s definitie van natuurwet bekijken, die plaats maakt voor een soort van imperatief. Een noli tangere, om het in het Latijn te zeggen, een ‘knoei niet met de natuur’, omdat er het gevoel heerste dat je met de natuur kon knoeien, dat er menselijke daden zijn die tegen de natuurwetten indruisen, daden van bestialiteit in het bijzonder, en tegen dit ‘knoei niet met de natuur’. En ik moet zeggen, ook al is het misschien niet het gevoel van de meesten onder ons, dat ik het bewonderenswaardig vind hoe de Katholieke Kerk zelfs vandaag nog vecht om het reële, de natuurlijke orde van het reële te beschermen, met betrekking tot voortplanting, seksualiteit, familie, enz. Het is alsof… natuurlijk zijn het anachronistische elementen maar ze getuigen van de aanwezigheid, de duur, de soliditeit van dit oud discours. Je zou kunnen zeggen dat het bewonderenswaardig is als een verloren zaak, omdat iedereen voelt dat het reële zich van de natuur bevrijd heeft. De Kerk realiseerde zich van bij het begin dat het wetenschappelijk discours zou gaan knoeien met het reële dat zij als natuur aan het beschermen was, maar het was niet genoeg om Galileo gevangen te nemen om de onweerstaanbare dynamiek van de wetenschap een halt toe te roepen. Net zoals het niet genoeg is om de kapitalistische dynamiek te stoppen door het te kwalificeren als torpitudo in het Latijn, de dorst naar profijt, naar winst – het is Sint-Thomas die het Latijnse woord torpitudo voor profijt gebruikt. Verloren zaak, maar Lacan zei ook dat de zaak van de Kerk misschien een triomf aankondigt. En waarom? Omdat het reële los van de natuur zo veel erger is dat het meer en meer ondraaglijk wordt; er is zoiets als een nostalgie naar de verloren orde en, ook al kan het niet meer gerecupereerd worden, het blijft krachtig als illusie. Voorafgaand aan het feitelijk verschijnen van het discours van de wetenschap was het verlangen om het reële te raken reeds merkbaar onder de vorm van het ingrijpen op de natuur, het te doen gehoorzamen, het te mobiliseren en zijn kracht te gebruiken. Hoe? Voor de wetenschap - laat ons zeggen een eeuw voor het verschijnen van het wetenschappelijk discours - manifesteerde dit verlangen zich in wat de magie werd genoemd. Magie is iets anders dan de goocheltrucs die we gebruiken om kinderen te vermaken. Lacan beschouwde het als zodanig belangrijk dat hij magie in de laatste tekst van de Écrits, ‘La science et la vérité’, omschrijft als één van vier fundamentele posities van de waarheid: magie, religie, wetenschap, psychoanalyse. Vier termen die anticiperen op iets van de beroemde vier discours. Hij definieert magie als de directe convocatie van de betekenaar die in de natuur aanwezig is op basis van de toverbetekenaar. Men spreekt – men, met name de tovenaar – om de natuur te doen spreken, om het te verstoren, en dit schendt reeds de goddelijke orde van het reële, op zo'n manier dat tovenaars vervolgd werden voor zover dat magie een vorm van hekserij was. Maar deze magie, deze trend van de magie, was de uitdrukking van een streven naar het wetenschappelijk discours. Dit was de these van de erudiete Francis Yates, die het hermetisme beschouwt als de voorbereiding op het wetenschappelijk discours. En het is een historisch feit dat Newton zelf een voornaam alchemist was. De economist Keynes schreef hierover, en hij beweerde dat Newton meer jaren aan alchemie heeft gespendeerd dan aan de wetten van de zwaartekracht... Ik breng dit aan als onderzoeksonderwerpen, zoals deze tak van de geschiedenis van de wetenschap. Maar we zouden er beter aan doen Alexandre Koyré te volgen, die het verschil benadrukte: magie doet de natuur spreken, terwijl wetenschap het doet zwijgen. Magie is
retorische tovenarij of loutering. Met wetenschap wordt spreken schrijven. Zoals Galileo zei: de natuur is neergeschreven in de taal van de wiskunde. We mogen niet vergeten dat Lacan aan het extreme einde van zijn onderwijs de vraag durfde te stellen – wanneer hij niet langer de ambitie koesterde om psychoanalyse wetenschappelijk te maken – of psychoanalyse niet een soort van magie was. Hij zei het maar één keer, maar het is een echo om in acht te nemen. Natuurlijk begint hiermee een mutatie van de natuur, die we zouden kunnen uitdrukken met het aforisme van Lacan: 'er is weten in het reële'. Dit is de nieuwigheid, er staat iets geschreven in de natuur. Men ging door met over God en de natuur te spreken, maar God was niet meer dan een aan het weten verondersteld subject, een aan het weten in het reële verondersteld subject. De metafysica van de 17de Eeuw omschreef een God van het weten die rekent, volgens Leibniz, of die verkeerdelijk voor deze berekening wordt genomen, volgens Spinoza. In elk geval was het een kwestie van een gemathematiseerde God. Ik zou zeggen dat het de verwijzing naar God was die, de oude illusie van god versluierend, de overgang toeliet van de eindige kosmos naar het oneindige universum. Met het oneindige universum van wiskundige fysica, verdwijnt de natuur; het wordt slechts een morele instantie. Met de filosofen van de 18de Eeuw, met het oneindige universum verdwijnt de natuur en begint het reële ontsluierd te worden. Goed, maar ik heb mezelf zitten bevragen over de formule er is weten in het reële. Het zou een verleiding zijn om te zeggen dat het onbewuste zich op dit niveau bevindt. Integendeel, de veronderstelling van een weten in het reële lijkt mij een allerlaatste sluier te zijn die gelicht moet worden. Als er weten in het reële schuilt, is er regelmatigheid, en wetenschappelijke kennis laat voorspelling toe, ze is zo verwaand met haar voorspelling, voor zover dit het bestaan van wetten aantoont. En er is geen goddelijke uitspraak van deze wetten nodig opdat deze geldig zouden blijven. Het is door middel van deze idee van wetten dat de oude idee van natuur bewaard is gebleven in de uitdrukking de natuurwetten zelf. Einstein verwees naar een eerlijke god die elke vorm van toeval verwierp, zoals Lacan opmerkt. Het was zijn manier om de consequenties van Max Plancks kwantumfysica aan te vechten; het was voor Einstein een poging om het wetenschappelijk discours en de revelatie van het reële te bedwingen. Beetje bij beetje heeft de fysica plaats moeten ruimen voor 'onzekerheid' – tussen aanhalingstekens – en voor toeval; dit wil zeggen voor een geheel aan begrippen die het aan het weten verondersteld subject bedreigen. Het is er evenmin in geslaagd het reële en de materie aan elkaar gelijk te schakelen; met de subatomaire fysica hebben de niveaus van materie zich vermenigvuldigd en laat ons zeggen dat de 'de' van de materie, net zoals de 'de' van de vrouw, verdwijnt. Misschien kan ik het mij riskeren om hier even een binnenweg te nemen: het is met betrekking tot het belang van de natuurwetten dat men kan vatten welke enorme echo Lacans aforisme 'het reële kent geen wet' moet hebben. Deze formule getuigt van een complete breuk tussen natuur en reële. Het is een formule die kordaat de verbinding tussen de natuur en het reële verbreekt. Het viseert de inclusie van het weten in het reële, inclusie die de ondergeschiktheid van het aan het weten verondersteld subject ondersteunt. In de psychoanalyse is er geen weten in het reële, het weten is een hersenspinsel over het reële, een reële dat ontdaan is van elk verondersteld weten. Dit is tenminste wat Lacan uitvond als zijn notie van dit reële, tot op het punt dat hij zich afvroeg of dit niet zijn symptoom was, of dat niet de hoeksteen was die zijn onderwijs samenhield, die de coherentie van dit onderwijs ondersteunde. Het reële zonder wet schijnt ondenkbaar te zijn, het is een grensvoorstelling. Dit wil, om te beginnen, zeggen dat het reële geen natuurwet in zich draagt; alles, bijvoorbeeld, wat ooit de onveranderlijke orde van de reproductie uitmaakte, is in beweging, in verandering. Of het nu op het niveau van de seksualiteit is of
van de constitutie van het levend menselijk wezen, met alle perspectieven die nu, in de 21e Eeuw, verschijnen, om de biologie van de soort te verbeteren. De 21e Eeuw kondigt zichzelf aan als de grote eeuw van de bioengineering[1],die aanleiding zal geven tot alle verlokkingen van de eugenetica. En de beste omschrijving van wat we nu ten volle ervaren, blijft deze die Karl Marx gaf in zijn Communistisch Manifest van de revolutionaire effecten van het kapitalistisch discours– revolutionaire effecten op de beschavingen. Ik zou een aantal zinnen van Marx willen voorlezen die helpen bij een reflectie over het reële: “De burgerij kan niet bestaan zonder de conditie van onophoudelijke revolutie van de productie-instrumenten en met deze alle sociale relaties. [...] Er is een onophoudelijke verstoring van alle sociale condities, voortdurende onzekerheid en agitatie. [...] Alle vastgeroeste en beschimmelde verhoudingen met hun gevolg van overtuigingen en ideeën die eeuwen lang vereerd werden, worden afgebroken...” - de duidelijkste uitdrukking van de breuk met de traditie. “Alles wat vast is verdampt, alles wat heilig is wordt ontwijd.”[2] Ik zou zeggen dat kapitalisme en wetenschap samengaan, zij zijn samengegaan, om de natuur te doen verdwijnen. En wat overblijft door het verdwijnen van natuur, wat overblijft is wat we het reële noemen, dit wil zeggen een rest. En structureel ongeordend. Het reële wordt van alle kanten geraakt, naar gelang van de vooruitgang van het tweetal kapitalisme-wetenschap, op een ongeordende manier, willekeurig, zonder enig idee van harmonie te kunnen herwinnen. Er was een tijd, wanneer Lacan het onbewuste onderwees als zijnde een weten in het reële, dat hij het als gestructureerd als een taal bestempelde. En in dat tijdperk zocht hij wetten, de wetten van het spreken op basis van de structuur van erkenning bij Hegel – 'erkennen om erkend te worden' –, de wetten van de betekenaar, de relatie van oorzaak en effect tussen betekenaar en betekende, in metafoor en metonymie. Hij stelde dit weten ook voor, hij ordende het in grafen, onder de superioriteit van de Naam van de Vader in de kliniek en de fallische organisatie van de libido. Maar hij had reeds een andere dimensie geopend met lalangue, voor zover dat er wel taalwetten zijn maar geen wet van de verspreiding en diversiteit van talen. Elke taal wordt gevormd door contingentie, door toeval. In deze dimensie komt het traditionele onbewuste – het Freudiaanse onbewuste voor ons – ons voor als een hersenspinsel van weten over het reële. Laat ons zeggen een overdrachtelijk hersenspinsel van weten, als we bovenop dit reële de functie van het aan het weten verondersteld subject plaatsen , dat een ander levend wezen bereid is te incarneren. Het onbewuste kan wel geordend worden, als een discours, maar enkel in de analytische ervaring. Ik zou zeggen dat het overdrachtelijke hersenspinsel erin bestaat betekenis aan de libido te verlenen, wat de voorwaarde is opdat het onbewuste interpreteerbaar zou zijn. Dit veronderstelt een voorafgaande interpretatie, namelijk dat het onbewuste zelf interpreteert, zoals ik eerder heb uitgewerkt. Wat interpreteert het onbewuste? Om een antwoord op deze vraag te kunnen geven moeten we een term, een woord introduceren, en dat woord is het reële. In de overdracht introduceert men het aan het weten verondersteld subject om het reële te interpreteren. Op deze basis vormt men een weten, niet in het reële, maar over het reële. Hier plaatsen we het aforisme 'het reële heeft geen zin', geen zin hebben is een criterium van het reële, in zover het erop neerkomt dat het pas is wanneer men bij de buitenzinnigheid is gekomen, dat men kan denken dat men is voortgekomen uit de ficties die zijn geproduceerd door een willen zeggen. Het reële heeft geen zin is equivalent aan het reële beantwoordt aan geen willen zeggen; men geeft er zin aan, er is een zingeving
door middel van een fantasmatisch hersenspinsel. De getuigenissen van de passe, die paradepaardjes van onze Congressen, zijn verslagen van de fantasmatische hersenspinsels van iemand, en van hoede analytische ervaring wordt uitgedrukt en wordt ontrafeld, om gereduceerd te worden tot een nucleus, tot een schraal reële dat zich aftekent als pure ontmoeting met lalangue en de genotseffecten daarvan in het lichaam. Het tekent zich af als een pure pulsionele shock. Het reële is, wanneer we het op deze manier begrijpen, een kosmos noch een wereld, het is ook geen orde: het is een brok, een a-systematisch fragment, los van het fictionele weten dat werd geproduceerd uit die ontmoeting. En deze ontmoeting tussen lalangue en het lichaam beantwoordt niet aan eender welke voorafgaande wet, het is contingent en verschijnt altijd als pervers – deze ontmoeting en de gevolgen ervan – omdat deze ontmoeting vertaald wordt door een afwijking van het genot met betrekking tot dat wat genot zou moeten zijn, wat zijn kracht van droom behoudt. Het reële uitgevonden door Lacan is niet het reële van de wetenschap, het is een willekeurig reële, contingent, in zover de natuurwet van de verhouding tussen de seksen ontbreekt. Het is een gat in het weten dat in het reële inbegrepen is. Lacan maakte gebruik van de taal van de wiskunde – de meest bevorderlijke voor wetenschap - in de formules van de seksuering bijvoorbeeld. Hij heeft geprobeerd om de doodlopende straatjes van de seksualiteit in een raster van mathematische logica te vatten. Dit was een heroïsche poging om van psychoanalyse een wetenschap van het reële te maken, op de manier zoals de logica dat is. Maar dat kan alleen gebeuren mits het opsluiten van het genot in de fallische functie, in een symbool; het impliceert een symbolisering van het reële, het impliceert dat men refereert naar het tweetal man-vrouw alsof levende wezens zo duidelijk zouden kunnen opgedeeld worden, terwijl we reeds in het reële van de 21e Eeuw een toenemende verstoring van de seksuering zien. Dit is reeds een secundaire constructie die intervenieert na de initiële impact van het lichaam en lalangue, impact die een reële zonder wet constitueert, zonder logische regel. Logica wordt pas achteraf geïntroduceerd, met het hersenspinsel, met het fantasma, het aan het weten verondersteld subject, en met de psychoanalyse. Tot op heden, nog bezield door de 20e Eeuw, zijn onze klinische gevallen, zoals we ze aan de dag leggen, logisch-klinische constructies onder overdracht. Maar de oorzaak-effect relatie is een wetenschappelijk vooroordeel, ondersteund door het aan het weten verondersteld subject. De oorzaak-effect relatie is niet geldig op het niveau van het reële zonder wet, het is niet geldig behalve met een breuk tussen oorzaak en effect. Lacan zei het als grap: als men snapt hoe een interpretatie werkt, is het geen analytische interpretatie. In de psychoanalyse zoals Lacan ons uitnodigt die te beoefenen, ervaren we de breuk van de band tussen oorzaak en effect, de opaciteit van die band, en dat is waarom we over het onbewuste spreken. Ik zal het op een andere manier zeggen: de psychoanalyse verloopt op het niveau van het verdrongene en van de interpretatie van het verdrongene dankzij het aan het weten verondersteld subject. Maar in de 21e Eeuw is het een kwestie voor de psychoanalyse dat ze een andere dimensie verkent, die van de defensie tegen het reële zonder wet en zonder zin. Lacan wijst deze richting aan met zijn notie van het reële, net zoals Freud met zijn mythologisch concept van de drift. Het Lacaniaans onbewuste, dat van de laatste Lacan, bevindt zich op het niveau van het reële - laat ons voor het gemak zeggen - onder het Freudiaans onbewuste. Daarom zal onze kliniek, wil ze de 21e Eeuw binnen geraken, zich moeten concentreren op het dwarsbomen van de defensie, het ontregelen van de defensie tegen het reële. Het overdrachtelijk onbewuste in een analyse is reeds een defensie tegen het reële. En in het overdrachtelijk onbewuste is er nog steeds een intentie van kracht, een willen zeggen, een willen dat je me vertelt. Terwijl het reëel onbewuste niet intentioneel is; men komt het tegen
onder de modaliteit van 'dat is het', wat als ons 'amen' is, zouden we kunnen zeggen. Verscheidene vragen zullen voor ons geopend worden op het volgende Congres: de herdefiniëring van het verlangen van de analyticus, wat geen zuiver verlangen is, zoals Lacan zegt, geen pure oneindige metonymie, maar – zo lijkt het ons – het verlangen om tot bij het reële te komen, om de ander tot zijn reële te herleiden en het van de zin te bevrijden. Ik zou hieraan toevoegen dat Lacan een manier uitvond om het reële te representeren aan de hand van de Borromeïsche knoop. We zullen ons afvragen wat deze representatie waard is, wat we er nu mee kunnen doen. Lacan maakte van de knoop gebruik om bij de reddeloos verloren zone van het bestaan te geraken waar men niet langer met twee verder kan gaan. De passie voor de Borromeïsche knoop leidde Lacan tot in dezelfde zone als Oedipus in Colonus, wanneer daar de absolute afwezigheid van naastenliefde, van broederschap, van enig menselijk sentiment voor de dag komt: dit is waarheen de zoektocht naar het reële ontdaan van zin ons leidt.
Vertaling: Glenn Strubbe, Els Van Compernolle en Thomas Van Rumst
[1] In het Engels in de oorspronkelijke tekst. [nvdv] [2] Vrij vertaald uit het Spaans [nvdv]