KB14 - Duurzame ontwikkeling van de groenblauwe ruimte
Bijdrage kennisbasisprogramma 2011-2014 A.K. Bregt en A. Oosterbaan
KB14 - Duurzame ontwikkeling van de groenblauwe ruimte
Bijdrage kennisbasisprogramma 2011-2014 A.K. Bregt en A. Oosterbaan
Inhoud
Voorwoord 7 1 Inleiding
11
5
Voorbeelden van projectresultaten
37
5.1
Bodem, water en klimaat
39
5.2
Groene ruimte en biodiversiteit
44
5.3
Ondernemen met ecosysteemdiensten
48
5.4
Ruimtelijke Planning, Sturing en Ontwerp 53
2
Wetenschap voor de
groenblauwe ruimte
15
5.5 Marien
58
2.1
Definitie groenblauwe ruimte
17
5.6
IP/OP TripleP@Sea
64
2.2
Ondernemen in de groenblauwe ruimte
17
5.7
WOT Natuur en Milieu
68
2.3
Rol van de wetenschap
17
5.8
WOT Visserij
70
5.9
Innovatieve projecten
74
3
Het programma
19
5.10
Internationaal
79
3.1
Doelstelling van het programma
21
3.2
Thema’s binnen het programma
21
Bijlage
Deliverables
82
3.3
Schets resultaten
23
3.4
Een schets voor de toekomst
24
4
Feiten en cijfers
29
4.1
De deliverables
31
4.2
Budget en cofinanciering
31
4.3 Samenwerking
34
4.4
34
Publicatie output
6|
Voorwoord
|7
8|
Het Brundtland-rapport van de World Commission on Environ-
Tenslotte zal door verdere ontwikkeling van informatie- en
ment and Development (WDCED) met de titel
datatechnologie nieuwe disciplines van wetenschap en onderzoek
“Our Common future” uit 1987 riep wereldwijd op tot duurzame
ontstaan.
ontwikkeling. Het was een keerpunt in het denken over een
De directie Agro en Natuur Kennis van het ministerie van Econo-
toekomstige leefbare wereld. Het begrip duurzaamheid deed
mische Zaken zal de ontwikkeling van een vervolg onderzoeks-
haar intrede in de politiek-bestuurlijke arena en in het denken
programma voor de groenblauwe ruimte met belangstelling
daarover in de wereld van onderzoek, onderwijs en wetenschap.
volgen. De ambitie om het nieuwe onderzoek te verknopen met
Het onderzoek aan Wageningen UR staat in belangrijke mate in
concrete gebieden/regio’s en betrokken stakeholders spreekt ons
het teken hiervan.
aan. We zijn ons bewust dat onderzoek voor het beantwoorden
Het kennisbasisprogramma groenblauwe ruimte 2011-2014
van de complexe vraagstukken in de groenblauwe ruimte een
(KB14) in deze rapportage focust op de toekomst van de fysieke
belangrijke bijdrage zal leveren aan de gewenste innovatie. Het
leefomgeving, het duurzame gebruik en adaptief beheer hiervan.
is onze overtuiging dat in samenwerking en het onderling
Gezien door de bril van de tijd is het de opgave om te onderzoe-
verbinden van sectoren en onderzoeksdomeinen de kracht schuilt
ken hoe het duurzaam benutten en beheren van de natuurlijke
om tot de beoogde verduurzaming van de groenblauwe ruimte te
hulpbronnen werkt en hoe het hiermee samenhangende potenti-
komen.
eel conflicterende gebruik wordt afgewogen. In het KB14 programma zijn vele actuele vraagstukken in
Michel Berkelmans
nationaal en internationaal verband opgepakt. Er is op een
Directeur Agrokennis, Ministerie van Economische Zaken
uitdagende manier ruimte gemaakt voor ogenschijnlijk tegendraads onderzoek. De uitkomsten hiervan bieden naast veel inspiratie ook aanzetten tot vernieuwende inzichten. De zoektocht naar het oplossen van actuele maatschappelijke vraagstukken wordt in deze publicatie geschetst. De focus ligt op de vijf thema’s: - Bodem, water en klimaat; - Groene ruimte en biodiversiteit; - Ondernemen met Ecosysteemdiensten; - Ruimtelijke planning, sturing en ontwerp; - Marien. Er is ingezet op een meer inter-, multi- en transdisciplinair onderzoeksaanpak. Het realiseren van deze aanpak is niet makkelijk en wordt onderkend. Voor de toekomst gaat het om focus op duurzame economische ontwikkeling met de begrippen als maatschappelijk verantwoord ondernemen, duurzaam handelen en groene groei. Andere eisen worden gesteld aan de groenblauwe kennis en innovatie. Vanuit de filosofie van een ‘energieke’ samenleving krijgen kennisinstellingen een andere rol bij het realiseren van een duurzame economische en maatschappelijke ontwikkeling. Daarnaast worden oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken steeds vaker alleen gevonden door integratie van beleidsvelden.
|9
10 |
Inleiding
| 11
12 |
Ruim 600 wetenschappelijke publicaties, 1000 vakpublicaties, ruim 200 projecten, 24 miljoen euro aan verkregen cofinanciering. Deze aantallen geven aan dat het niet eenvoudig is om de resultaten van het Kennisbasisprogramma ‘Duurzame ontwikkeling van de groenblauwe ruimte’ handzaam en beknopt te beschrijven. Dat hebben we in dit verslag dan ook niet geprobeerd. In plaats daarvan hebben we er voor gekozen om voorbeelden van resultaten van projecten te presenteren (hoofdstuk 5). Dit vormt de kern van dit verslag. Hieraan voorafgaand zijn enkele hoofdstukken opgenomen die het kader (hoofdstuk 2), de doelstellingen (hoofdstuk 3) en feiten en cijfers (hoofdstuk 4) weergeven. Het karakter van het programma is in de afgelopen 4 jaar ingrijpend veranderd. Bij aanvang stond aanvankelijk een klassiek kennisprogramma voor ogen waarbij onderzoekers wetenschappelijke antwoorden formuleerden op extern geformuleerde onderzoeksvragen. Al snel bleek deze insteek door een combinatie van factoren (budgetkorting, opkomst topsectoren, aard van de vraagstukken, etc) niet meer houdbaar om de doelstellingen van het programma te verwezenlijken. Vanuit het programma is door middel van drie lijnen: 1) ontwikkeling van private-publieke samenwerkingsverbanden, 2) inzet op cofinan ciering en 3) kleine innovatieve projecten, op deze ontwikkelingen geanticipeerd. Dit heeft geleid tot een programma waarbij de onderzoekers veel meer samen en in interactie met de stakeholders binnen de groenblauwe ruimte onderzoeksprojecten hebben uitgevoerd. Dat was soms moeilijk en de organisatie van de projecten kostte meer tijd, maar wij hebben het gevoel dat hierdoor een rijker en meer maatschappelijk verankerd programma is ontstaan. De komende jaren zal blijken of deze werkwijze ook grotere impact heeft op de duurzame ontwikkeling van de groenblauwe ruimte.
| 13
14 |
Wetenschap voor de groenblauwe ruimte
2
| 15
16 |
2.1 Definitie groenblauwe ruimte
De onderzoekers van de WUR hebben met hun projecten in dit
De groenblauwe ruimte is de ruimte waarin we wonen, werken
programma fundamentele kennis geleverd om de vragen van de
en recreëren. Het is de ruimte die ons voedsel en drinkwater
toekomst te kunnen beantwoorden. Dit is van groot belang
levert. Het is de ruimte die voedsel, standplaats en toekomst
omdat er zich constant nieuwe ontwikkelingen voordoen, bijvoor-
garandeert voor plant en dier en die binnen onze economische,
beeld in de omgevingsfactoren (zoals klimaat of veranderende
sociale en maatschappelijke context wordt ontwikkeld. Het is
wereldvoedselprijzen), die tot nieuwe opgaven leiden. Maar ook
“het ruimtelijk geïntegreerd systeem van (a)biotische componen-
kan het beschikbaar komen van nieuwe technieken andere
ten en (gebruiks)functies in een maatschappelijke context”.
oplossingswegen openstellen. Daarnaast is het politiek en bestuurlijke krachtenveld rond de inrichting, beheer en ontwikke-
2.2 Ondernemen in de groenblauwe ruimte
ling van de groenblauwe ruimte permanent aan verandering
Economiseren van natuur en ondernemerschap zijn vanaf het
onderhevig. Dit alles noodzaakt tot signaleringsmechanismen,
begin van de programmaperiode nieuwe sleutelwoorden binnen dit
waaraan dit kennisbasisprogramma een wetenschappelijke
programma. Kennisontwikkeling is cruciaal voor innovaties in het
bijdrage heeft geleverd.
bedrijfsleven en de economische sectoren in de groenblauwe ruimte. Kennisbasisonderzoek heeft daarin de strategische rol om goede voorbeelden neer te zetten en kennis te ontwikkelen. Het gaat erom kennis te leveren waardoor de ondernemer kan blijven innoveren binnen de randvoorwaarden die de huidige samenleving stelt. Strategisch onderzoek is vooral van belang voor het ontwikkelen van scenario’s en visies; wat zijn de ontwikkelingen en waar moet men rekening mee houden, wat zijn randvoorwaarden? Hoe verbinden we fundamentele kennis (langere termijn) met de praktijk (korte termijn) van ondernemers?
2.3 Rol van de wetenschap Vooral in ons dichtbevolkte, steeds meer verstedelijkende land is het van groot belang om de groenblauwe ruimte duurzaam te benutten en te beheren. Dat is geen eenvoudige opgave. De groenblauwe ruimte vervult vele functies en daarbij spelen regelmatig conflicterende belangen en aanspraken op dezelfde groenblauwe ruimte (“competing claims”). De grote uitdaging voor de wetenschap is om, samen met stakeholders, te leren omgaan met potentieel conflicterend gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Wetenschappers krijgen steeds meer een participerende, en in sommige gevallen zelfs een initiërende, rol. Dit gebeurt op verschillende manieren. Participerend bijvoorbeeld door laatste inzichten uit onderzoek in te brengen in het maatschappelijk debat (politiek, publieke opinie, populairwetenschappelijke publicaties, internetfora, etc.) en mee te debatteren. En initiërend, door bijvoorbeeld met de laatste stand van het onderzoek met stakeholders te gaan overleggen over nieuwe handelingsperspectieven.
| 17
18 |
Het programma
3
| 19
20 |
3.1 Doelstelling van het programma
Figuur 1 Onderlinge relatie van thema’s binnen programma KB 14.
Het doel van dit programma is om kennis te genereren voor het operationaliseren van een adaptief beheer van een veerkrachtige en robuuste groenblauwe ruimte. De grote uitdaging van deze
4. Ruimtelijke Planning, Sturing en Ontwerp
tijd is de invulling van een economie waarin energie, voedsel, water, ruimte, biodiversiteit en mineralen op een duurzame wijze
3. Ondernemen met Ecosysteemdiensten
worden gebruikt. Doelstelling is dat de groenblauwe ruimte (landschap, natuur) duurzaam bewaard blijft voor volgende generaties terwijl economische ontwikkeling (landbouw, bewoning/verstedelijking, industrie) gewaarborgd blijft. Dit houdt niet in dat iedere ontwikkeling overal mogelijk is; het incalculeren
Integratie op gebiedsniveau
van ontwikkelruimte is onderdeel van de opgave. De waarde van
2. Groene ruimte en Biodiversiteit 1. Bodem, Water Klimaat
groenblauwe functies en economische waardering daarvan
Integratie
5. Marien
(ecosysteemdiensten) spelen een sleutelrol in het ontwerpen van de ruimte op gebiedsniveau. De waardering van eco-systeemdiensten moet omgezet worden in “echte” geldstromen o.a. door met ecosysteemdiensten te gaan ondernemen. Het is essentieel
Voor elk thema zijn in overleg met medewerkers en netwerp-
dat daarbij belangen van alle actoren (met name ook de burger
partners van EZ de trends en beleidsontwikkelingen op een rijtje
en ondernemer) in samenhang, interactie en onderlinge afhan-
gezet. Op basis hiervan zijn voor elk thema de onderzoeksopga-
kelijkheid worden afgewogen.
ven beschreven. Hieronder worden per thema de geformuleerde onderzoeksopgaven weergegeven. Voor elke onderzoeksopgave
3.2 Thema’s binnen het programma
zijn één of meer deliverables geformuleerd; deze zijn weergege-
De projecten van het programma zijn gegroepeerd rondom de
ven in de bijlage.
volgende vijf thema’s: 1. Bodem, water en klimaat;
Bodem, water en klimaat
2. Groene ruimte en biodiversiteit;
• Wat zijn de gevolgen van de verschillende klimaatscenario’s
3. Ondernemen met ecosysteemdiensten; 4. Ruimtelijke planning, sturing en ontwerp; 5. Marien.
voor de ontwikkeling van de groenblauwe ruimte? • Wat zijn effecten van innovatieve landbouwkundige maatregelen o.a. op het vlak emissies van ammoniak en nutriënten op de omliggende natuur?
Er is gekozen voor een geneste opbouw van thema’s (figuur 1), met naar buiten toe een steeds meer multi-, inter- en transdisciplinair karakter. Door de aard van de vragen wordt integraliteit
• Op welke wijze kunnen gasvormige emissie uit de Groenblauwe ruimte worden gemeten? • Nieuwe instrumenten voor de inzet van kennis over de dyna-
een noodzaak om het probleem waaraan wordt gewerkt op te
miek van water en bodem bij gebiedsontwikkeling, o.a. voor
lossen. Thema’s hebben kennis van onderliggende thema(s)
bepaling van de gevolgen van beleidsstrategieën uit het
nodig en dat stelt ook eisen aan de input en output om uitwisse-
Deltaprogramma voor verschillende functies in de groenblauwe
ling (van binnen naar buiten, en van buiten naar binnen) en
ruimte. Wat zijn de kenmerken van en eisen aan integrale
integratie ook daadwerkelijk mogelijk te maken. De gekozen
afwegingskaders waarin bodem en ondergrond/hydrologie zijn
thema’s vinden ook hun legitimatie in de continue verantwoordelijkheden van EZ zoals Groen in en om de stad, Natuur infrastructuur/beleid, Landelijk gebied en Marien.
meegenomen? • Wat zijn de meest kansrijke ruimtelijke adaptatiestrategieën en maatregelen die kunnen worden genomen om het ruimtegebruik aan te passen aan klimaatverandering?
| 21
Groene ruimte en biodiversiteit
Planning, Sturing en Ontwerp
• Kennis en methoden die kunnen worden gebruikt om de
• Hoe kan het openbaar bestuur samenhangend ruimtelijk beleid
wensen/behoeftes van de samenleving te vertalen naar nieuwe
ontwikkelen? Wat zijn de gevolgen van meer of minder Rijks-
(beleids)concepten en naar inrichting en beheer.
regie in de bestemming van de ruimte?
• Onderzoek naar de wijze waarop ecosystemen zich de komen-
Hoe is ruimtelijk beleid flexibeler te maken?
de decennia ontwikkelen en wat hun veerkracht is ten aanzien
• Wat zijn indicatoren en methodieken om duurzame gebiedsont-
van grote omgevings veranderingen (bijv. klimaat, peilverho-
wikkeling te evalueren en te plannen, rekening houdend met
ging en ophoging van (zee)dijken) (link met thema 3).
meerdere ruimtelijke en temporele schalen?
• Gezien de biodiversiteitsopgave 2020 in relatie tot het huidige natuurbeleid zonder robuuste verbindingen is er behoefte aan een nieuwe concept voor de ruimtelijke ligging van natuur, rekening houdend met dynamiek van natuurlijke systemen, de wensen van de samenleving en de wettelijke bescherming (opstapeling). • Er is een omslag nodig van een statisch natuurbeeld naar een
• Welke lange termijn processen, inclusief hun onzekerheid, beïnvloeden de duurzame ontwikkeling van de groenblauwe ruimte? • Wat zijn de componenten van een raamwerk voor integrale lange termijn analyse van de groenblauwe ruimte inclusief (nieuwe)sturingsmechanismen? Hoe passen sociaal-ecologische systeemtheorie en complex adaptieve systemen-theorie
flexibel natuurbeleid met een dynamisch natuurbeeld. Wat zijn
op de gekozen integratiegebieden? Welke effecten hebben
nieuwe concepten voor flexibel natuurbeheer binnen en buiten
lange termijn processen op de concrete gebieden?
EHS/Natura 2000? Op welke wijze is deze omslag te bewerkstellingen? • Hoe en waar kan de ontwikkeling van de groenblauwe ruimte
Marien • Er is behoefte aan een programmeringsstudie naar “state of
(buiten de natuurgebieden inclusief de stad) een bijdrage
the art” en mogelijke onderzoeksrichtingen binnen thema
leveren aan biodiversiteit, beleving en sociale aspecten (bijv.
Marien, met speciale aandacht voor gebiedskeuze en afstem-
gezondheid, sociale cohesie) van natuur en landschap?
ming met andere onderzoeksorganisaties. • Hoe behouden of herstellen we mariene en estuariene biodi-
Ondernemen met Ecosysteemdiensten
versiteit, inclusief mogelijkheden voor gebiedsdifferentiatie?
• Onderzoek naar methodieken van ecosysteemdiensten inclusief
Wat zijn de noodzakelijke condities voor een Goede Milieutoe-
de acceptatie en gebruik hiervan door grondgebruikers, ondernemers en burgers. Op welke wijze kunnen bij de inrichting van de groene ruimte “onweegbare factoren” beter meegenomen worden? • Hoe kan het concept van ecosysteemdiensten meer en expli-
stand (GMT) voor de Kaderrichtlijn Marien? • Wat is de draagkracht van het mariene ecosysteem voor productie en natuur? Wat zijn de sleutelprocessen in het voedselweb? • Welke instrumenten en maatregelen kunnen worden ontwik-
cieter dan tot nu toe onderdeel worden van het beleid tav.
keld om te worden ingezet voor Natura 2000 op zee, het
onze leefomgeving? Hoe kan dit het beste geoperationaliseerd
“Mosselconvenant” en het programma “Naar een Rijke Wad-
worden in Nederland? • Welke (ecologische) systemen leveren ecosysteemdiensten?
denzee”. • Wat zijn de cumulatieve effecten van menselijk gebruik (met
Hoe kunnen systemen naast elkaar bestaan en elkaar onder-
bijzondere aandacht voor visserij). Hoe komen we tot integrale
steunen? Wat zijn de processen achter de ecosysteemdien-
beoordelingsystemen, hoe kan natuur duurzaam gekoppeld
sten? Zoek naar causale verbanden tussen functie, ecosysteem
worden aan andere functies?
en koppeling van diensten (relatie in keten, ruimtelijke confi-
• Ruimtelijke ordening op zee.
guraties, onderlinge afhankelijkheid van ecosysteemdiensten).
Naast het reguliere kennisbasisonderzoek wordt in dit KB-
Hoe kunnen systemen diensten leveren en toch duurzaam
programma ook onderzoek uitgevoerd t.b.v. IP/OP en WOT
blijven bestaan?
(Natuur en Milieu en Visserij).
22 |
IP/OP 3P@Sea
beleidsmakers te kunnen ondersteunen bij de hervorming van het
De afgelopen jaren is een IPOP programma uitgevoerd dat zich
Common Fisheries Policy (CFP) en de implementatie van de Marine
concentreerde op het veranderende ecosysteem, ecologisch
Strategy Framework Directive (MSFD). De KB is gestructureerd in
geoptimaliseerde kustverdediging, het gebruik van zee- en
projecten en logistiek aangestuurd als een afzonderlijk programma
kustgebieden voor nieuwe productie, klimaatbestendige deltame-
met jaarlijks op te stellen werkplannen en voortgangsrapportages.
tropolen en governance. Dit heeft geresulteerd in veel nieuwe inzichten in regime shifts, effecten van zeespiegelstijging in
3.3 Schets resultaten
dynamische mariene gebieden, combinaties van verschillende
In deze paragraaf wordt op drie manieren een schets van de
vormen van aquacultuur en inzicht in en verbetering van het
resultaten gegeven door 1) een korte schets per thema 2) typering
gebruik van mariene kennis voor beheer en beleid. Voor de
van het soort onderzoek en 3) realisatie van de deliverables.
komende jaren staat multifunctioneel gebruik van de zee en botsende belangen (competing claims) centraal. Belangrijke
Schets resultaten per thema
onderwerpen zijn: marine governance, biodiversiteit, ruimtelijke
Binnen het thema Bodem, water en klimaat zijn modellen ontwik-
ordening op zee, de zee als extra voedselbron, fosfaatmobilisatie
keld waarmee de gevolgen van de verschillende klimaatverande-
uit het mariene milieu, integrale risicoanalyses van mariene
ringsscenario’s kunnen worden voorspeld. Deze modellen kunnen
systemen en blue biotechnology met de nadruk op aquacultuur
worden toegepast op een enkel gewas (bijvoorbeeld aardappel),
en veerkracht.
op gehele ecosystemen of landschappen (bijvoorbeeld bos en heide) of op gebieden (bijvoorbeeld Amazone). Ook zijn modellen
WOT Natuur en Milieu
gemaakt om effecten van maatregelen “door te rekenen”, zoals
De WOT Natuur en Milieu vormt geen apart inhoudelijk thema.
van landbouwkundige maatregelen op nutriëntenuitspoeling en
Projecten onder de bestaande thema’s worden ‘geadopteerd’
gasvormige emissies. In samenwerking met internationale part-
wanneer zij bijdragen aan beantwoording van vragen die het
ners is o.a. gewerkt aan een monitoringsysteem van biodiversiteit
Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) via de WOT Natuur en
en aan indicatoren van bodembiodiversiteit voor het beoordelen
Milieu aan Wageningen UR stelt of verwacht wordt te gaan
van de biologische kwaliteit, adaptief vermogen en veerkracht van
stellen. Daarnaast is aandacht voor tegendraads onderzoek,
de bodem. Op het gebied van water hebben vele projecten beter
onderzoeksvragen die normaliter niet bij contractresearch
inzicht gegeven in klimaatadaptief beheer, zowel ecologisch als
worden gesteld maar op termijn wel tot vernieuwende inzichten
economisch. Voorbeelden hiervan zijn Building with nature IJssel-
kunnen leiden. Ten slotte wordt op ad hoc basis op uitdrukkelijk
meer (zandmotor), klimaatadaptief operationeel waterbeheer in
verzoek van het PBL bepaald onderzoek (mede)gefinancierd. Te
het Rivierengebied (park Lingezegen) en zuiveringsefficiëntie van
denken valt aan medefinanciering van AIO begeleid door een bij
inheemse zouttolerante plantensoorten (Zilte waskracht).
de WUR gedetacheerde PBL-er. In het thema Groene ruimte en biodiversiteit is met name WOT Visserij
gewerkt aan indicatoren van diversiteit, te gebruiken voor het
WOT Visserij loopt contractueel door in de komende jaren. In 2010
beoordelen van het adaptief vermogen en de veerkracht van
hebben LNV en DLO de overeenkomst over de uitvoering van de
natuur. Hierbij is gekeken naar aquatische (sloten, beken) en
WOT Visserij aangepast en verlengd voor een periode van 5 jaar
terrestrische (bos, bodem) systemen. Genetische aspecten zijn
en zijn afspraken gemaakt over de inzet van de KB-WOT. In de
ook meegenomen. Deze zijn ook van belang voor kantelpunten
looptijd van de overeenkomst zal de KB-WOT o.a. worden ingezet
van ecosystemen. Er is veel inzicht verkregen in functionele
voor het onderhouden en verbeteren van de kwaliteit van de
kenmerken van met name planten en ecosysteem functioneren.
expertises die nodig zijn bij het verzamelen en bewerken van
Voor deze functionele diversiteit wordt gewerkt aan kritische
gegevens, het ontwikkelen van modellen en het ontwikkelen van
waarden, waarmee bepaald kan worden in hoeverre kantelpun-
nieuwe kennis. In het bijzonder zal kennis worden ontwikkeld om
ten benaderd worden.
| 23
De uitgevoerde projecten op het gebied van Ondernemen met
Uit een analyse van de projecten blijkt dat elk van deze catego-
ecosysteemdiensten hebben kennis pgeleverd over de relatie
rieën een substantieel van het onderzoekswerk vormen, met
tussen natuurlijk kapitaal en het beheer van natuurlijke hulp-
“analyse en inzichtverwerving” als grootste part (zie figuur 2).
bronnen en over economische visies op het concept ecosysteemdiensten. De populariteit van ‘ecosysteemdiensten’ blijkt op gespannen voet te staan met de wetenschappelijke kritiek op het concept. Inzicht in hoe ondernomen kan worden met ecosys-
Figuur 2 Verdeling onderzoek binnen het programma naar type onderzoek
teemdiensten is met verschillende projecten vergroot, o.a. in de landbouw en de zorg. Een algemene operationele aanpak voor de toepassing van ecosysteemdiensten in beleid en samenleving is nog niet
16%
36%
voorhanden. 20%
Binnen het thema Planning, sturing en ontwerp heeft het uitgevoerde onderzoek op het niveau van een stad (Groenstructuren voor een klimaatbestendige stad), een regio (Groene Cirkels) tot en met Europa bijgedragen aan de visie op de wijze waarop
38%
openbaar bestuur samen met maatschappelijke partijen samenhangend ruimtelijk beleid kan ontwikkelen. Verschillende projecten hebben bijgedragen aan methodieken voor monitoring en evaluatie van duurzame gebiedsontwikkeling. “Kringloopland-
Gegevensbeheer en –verzamelingsmethodiek
bouw” is een voorbeeld van een innovatief concept voor planning
Modelontwikkeling en -verbetering
en sturing van gebiedsprocessen en demonstratie en evaluatie
Analyse en inzichtverwerving
hiervan inclusief het verkennen van allianties voor realisatie van
Nieuwe ideeën en concepten
duurzame inrichting. Realisatie deliverables Na het opmaken van de state-of-art is binnen het thema Marien
Vier jaar kennisbasisonderzoek heeft een groot scala aan
vooral ingezet op onderzoek aan menselijk medegebruik en
producten opgeleverd. In 2012 is in overleg met het Ministerie
draagkracht van de Waddenzee en Noordzee. Verschillende
van EZ een lijst van deliverables voor de gehele looptijd opge-
projecten hebben beter inzicht opgeleverd in de mogelijkheden
steld (zie de bijlage).
om de visserij te verduurzamen en
Vrijwel alle deliverables zijn gerealiseerd. Van de
de biodiversiteit van de zee te verhogen.
44 geformuleerde deliverables zijn er 38 volledig gerealiseerd. Ten gevolge van kortingen op het programmabudget zijn geen
Typering soort onderzoek
projecten specifiek gericht op de deliverables gericht op de
Een andere invalshoek om naar het onderzoek te kijken
integratiegebieden. Een detail overzicht van de realisatie tussen
is een typering naar aard van de werkzaamheden.
projecten, projectenresultaten is beschikbaar op verzoek.
De volgende indeling is gehanteerd: • gegevensbeheer en –verzamelingsmethodiek;
3.4 Een schets voor de toekomst
• modelontwikkeling en –verbetering;
In het laatste jaar van het programma is er binnen het program-
• analyse en inzichtverwerving;
mateam aandacht besteed aan het toekomstige onderzoek voor
• nieuwe ideeën en concepten.
een duurzame ontwikkeling van de groenblauwe ruimte. De
24 |
resultaten van de uitgevoerde verkenningen zijn gebruikt voor het formuleren van nieuwe strategische onderzoeksthema’s voor Wageningen UR. Deze resultaten van deze verkenningen zijn met het werkveld bediscussieerd tijdens het laatste Kennisbasiscongres. Een journalistieke weergave van de resultaten van dit congres is weergegeven in box 1.
BOX 1 RESULTATEN KENNISBASIS CONGRES 2014 Het blijft een gigantische opgave om onze economie zo te hervormen, dat energie, voedsel, water, ruimte, biodiversiteit en mineralen voortaan op meer duurzame wijze worden gebruikt. We moeten ons landschap en onze natuur duurzaam bewaren voor volgende generaties, maar tegelijkertijd voldoende economische ontwikkelruimte incalculeren voor ondermeer landbouw, verstedelijking en industrie. Bij ruimtelijke ontwerpen op gebiedsniveau staan de waarde van groenblauwe functies en economische waardering van ecosysteemdiensten centraal. Door met ecosysteemdiensten te gaan ondernemen, wordt de waardering van ecosysteemdiensten omgezet in “echte” geldstromen. Daarbij moeten echter de belangen van alle stakeholders, van burgers tot ondernemers, geborgd zijn. Ook in de toekomst blijft de grote uitdaging voor wetenschappers om, samen met stakeholders, beter te leren omgaan met conflicterend gebruik van natuurlijke hulpbronnen in ons dichtbevolkte en nog steeds verder verstedelijkende land. We moeten de groenblauwe ruimte duurzaam leren beheren en benutten en harmonische oplossingen vinden voor conflicterende belangen en tegenstrijdige ruimtelijjke aanspraken.
Deze kwestie wordt extra urgent omdat door klimaatverandering de grenzen van het leefgebied van steeds meer planten en dieren verschuiven. Al met al zijn er voldoende redenen om de groene en de blauwe ruimte meer met elkaar te verbinden. Het is onmogelijk om alle onderdelen van het landelijk gebied te koppelen aan maatschappelijke dragers, sommige stukken pure natuur zullen we gewoon moeten conserveren. Maar verrassend veel andere stukken blijken wèl in PPS-constructies te passen, waarbij consortia van belanghebbenden samenwerken. Hierdoor heeft de aanvankelijk wat theoretische term “ecosysteemdiensten” de afgelopen vier jaar een diepere lading en meer handen en voeten gekregen. De komende jaren werkt Wageningen UR toe naar een strategisch plan, waarbij landbouwproductiewetenschappen, sociale wetenschappen en omgevingswetenschappen meer geïntegreerd worden. Want juist op het snijvlak van die velden ontstaat spanning, dààr kan een organisatie van leren. Ook dit is een vorm van verbinden. De kennisvragen van de toekomst spelen tegen de achtergrond van een veranderende beleidsomgeving, getuige bijvoorbeeld het opheffen van de Dienst Landelijk Gebied. Enerzijds zien we een regionalisatie van het natuurbeleid richting provincies, anderzijds een internationalisatie van beleidsterreinen naar de Europese Unie. Hoe kunnen we deze slag zo goed mogelijk benutten? Zullen de provincies hun ambitie om de natuur dichter bij de burger te brengen werkelijk waarmaken en zo ja, hoe dan? Ten tweede dient de groene ruimte meer accent te krijgen bij ruimtelijke investeringsplannen. Ten derde zal het beleid van de provincies meer divers moeten zijn, om daarmee meer recht te doen aan de bijzonder rijke schakering aan Nederlandse landschappen en onze fantastische rijkdom aan biodiversiteit.
Transitie Verbinden Verbinden is het sleutelwoord bij toekomstige kennisvragen met betrekking tot de groen-blauwe ruimte. Het bedrijfsleven en de maatschappij zullen nauwer betrokken moeten worden bij de door ecologen en enthousiaste beleidsmedewerkers ontworpen Ecologische Hoofdstructuur. De verschillende belanghebbende partijen zullen nauwere banden moeten aangaan. Bovendien zijn er nieuwe verbindingen nodig rondom ons nationaal natuurnetwerk, want natuur houdt zich nu eenmaal niet aan landsgrenzen. Zulke nieuwe verbindingen zijn extra belangrijk omdat ons natuurnetwerk een statisch netwerk is, terwijl de natuur zich juist dynamisch ontwikkelt.
De groenblauwe ruimte is een sector in transitie. Om te beginnen verschuift de bekostiging van ruimtelijke projecten van de overheid naar maatschappelijke organisaties. En wie betaalt, bepaalt. De zeggenschap of governance over projecten verschuift van top down naar bottom up. Dat betekent enerzijds democratisering van de groenblauwe ruimte, maar anderzijds ook decollectivering van collectieve goederen: Vroeger zag men immers de groenblauwe ruimte als een publieke zaak die publiek betaald moest worden. Een belangrijke kennisvraag betreft de financiën: de natuur heeft waarde, maar dat is niet synoniem met zichzelf kunnen bekostigen. Er is behoefte aan betere methodes om aan deze bekostiging vorm te geven en aan een nieuw verdienmodel, waarbij we de koek vergroten. Private bekostiging vereist
| 25
immers verdiencapaciteit en daarbij spelen waardecreatie, value capturing en beprijzing een sleutelrol. In de toekomst zal men publieke functies meer gaan combineren met commerciële functies. Er is integrale afstemming van functies nodig. We moeten belangen afstemmen en verbinden met PPSconstructies. De verhouding opdrachtgever-opdrachtnemer maakt plaats voor een gezamenlijke regie, die kan leiden tot cocreatie van kennis. Naast kennis van natuur en ecologie is vooral ook kennis nodig van het proces: Hoe breng je partijen in de participatiemaatschappij bij elkaar en hoe voer je gezamenlijk de regie? Wie is nu de echte probleemeigenaar en wie moet het meeste betalen? Dat zijn interdisciplinaire vragen. Er is een omslag nodig van monodisciplinaire naar interdisciplinaire kennis. De uitdaging voor het Kennisbasisprogramma is om tussen en boven die disciplines rode draden te vinden. Hoe ga je om met het spanningsveld tussen de verschillende functies? We moeten leren omgaan met diverse partijen en financiële systemen. We moeten op zoek gaan naar goede combinaties van maatschappelijk en financieel rendement. Daarbij spelen ook verschillende tijdsschalen. Voor natuurontwikkeling is een periode van 15 jaar best snel, een commerciële marktpartij echter wil zo lang niet wachten. Er zijn al – vooral kleinschalige – voorbeelden van goede combinaties van functies, zoals natuurbegraafplaatsen. Er is ook een cultuuromslag nodig. Tot nog toe betekende natuurbeheer vaak vooral beschermen, waarbij de beheerder “zorgde dat er niks gebeurde”. Een actuele vraag is nu, hoe we bijvoorbeeld de combinatie van natuur en recreatie kunnen ontwikkelen. Beheerders en ontwikkelaars zijn ècht verschillende mensen. En hoe kunnen natuurbeschermers aansluiting zoeken bij verduurzaming en energie- en waterbeheer? Door natuuronderzoek daarbij te laten aansluiten, geeft men het een urgenter karakter. Door goede combinaties kan synergie ontstaan, functies kunnen elkaar versterken.
Meer samenhang Sinds de oorlog is niet alleen wat we onderzoeken, maar ook hoe we het onderzoeken en in welke context voortdurend veranderd. De aandacht van onderzoekers verschoof van componenten zoals water of bodem via processen zoals verontreiniging en verzuring naar samenhang. Monodisciplinaire instituten fuseerden tot grote kennisinstituten. Aanvankelijk, tot omstreeks 1980, werd vooral geïnvesteerd in kennisopbouw van domeinen, daarna in kennis van processen zoals verzuring, vermesting, verdroging, verrommeling en verontreiniging. Dit type onderzoek was oplossingsgericht en heeft veel bijgedragen om deze problemen te verhelpen. De periode 2000-2014 wordt gekenschetst door integratie en schuivende panelen. Men onderzocht een geïntegreerde aanpak
26 |
in een internationale context. Dat gebeurt zowel disciplinair als interdisciplinair en met een aanzet tot transdisciplinair onderzoek. Voorbeelden zijn bijvoorbeeld het vergelijken van kringlooplandbouw met gangbare landbouw en ‘building with nature” projecten, zoals de “zandbrommer” voor de Friese IJsselmeerkust. Mede geïnspireerd door het Topsectorenbeleid werkt men in het groenblauweruimteprogramma samen met heel veel actoren in een publiek private samenwerking, hetgeen daadwerkelijk leidt tot cocreatie van kennis. Om de contouren voor de toekomst te schetsen zijn meningen uit het veld gepolst via een ronde tafel discussie, een enquête onder actoren en een twitterdiscussie. Dit leidde tot een grote diversiteit aan reacties, waarbij altijd een element van interactie tussen functies in het oog sprong. Uit dit materiaal zijn enkele hoofdthema’s gedestilleerd, zoals multifunctioneel landgebruik en natuur en landschap van de toekomst. We kunnen de groenblauwe ruimte beschrijven en leren begrijpen als een Complex Adaptief Systeem (CAS). Kenmerkend is dat er veel verschillende actoren zijn met eigen agenda’s en eigen doelstellingen. Er zijn veel onbekende interacties tussen de actoren. Er is sprake van een grote padafhankelijkheid: dingen die op een bepaalde plaats gebeuren, hebben grote gevolgen voor de toekomst van het gebied. Er is sprake van een open systeem met veel invloeden van buitenaf (van EU-subsidies tot invloeden van klimaatverandering) en van emergent gedrag, waarbij niet voorziene verschijnselen ontstaan door de interactie tussen actoren. De CAS-benadering is ondermeer toegepast voor het beschrijven van de zuidwestelijke delta. Het aldus ontstane model lijkt precies op een waterbed, alles is met elkaar verbonden. De komende jaren zal de rol van de onderzoeker zijn om een bijdrage te leveren aan innovatie, aan een duurzame balans tussen alle actoren en aan prototypes van nieuwe oplossingen. We moeten nieuwe processen en nieuwe instrumenten vinden om de interactie te stimuleren en nieuwe ideeën lanceren, die inspiratie bieden om het gehele proces beter te laten verlopen. Trefwoorden zijn out of the box denken en paradigmaverschuivingen. We gaan steeds meer inzetten op inter- en transdisciplinair onderzoek op een gebiedsgerichte en een probleemgerichte aanpak en op praktijkexperimenten.
| 27
28 |
Feiten en cijfers
4
| 29
30 |
4.1 De deliverables De projecten die in de periode 2011-2014 zijn uitgevoerd hebben alle hun steentje bijgedragen aan de problematieken waar het programma op is gericht. Vele projecten hebben bijgedragen aan meerdere deliverables. In de bijlage is een overzicht gegeven van de deliverables.
4.2 Budget en cofinanciering Budget Het door het Ministerie van EZ beschikbaar gestelde budget is weergeven in tabel 1. Cofinanciering en PPS projecten Tabel 2 geeft een overzicht van de cofinanciering van KB-regulier-projecten. Deze cofinanciering levert meer dan verdubbeling van het budget op. Een groot deel van de cofinanciering komt van EU-programma’s. Tijdens de looptijd van het programma zijn diverse onderzoeksprojecten opgezet die de vorm hebben van een private-publieke samenwerking, de zogenaamde PPS-projecten. In tabel 3 is een overzicht van deze projecten weergegeven.
Tabel 1 Overzicht KB 14 budget voor de periode 2011-2014
Tabel 2 O verzicht cofinanciering KB 14 voor de periode 2011-2014
Onderdelen KB 14
2011 K€
2012 K€
2013 K€
2014 K€
KB IV-Thema’s (KB-regulier)
4.405
3.868
3.789
3.654
848
800
787
772
WOT Natuur en Milieu & Visserij
1.192
1.159
1.140
1.115
Totaal
6.445
5.827
5.716
5.541
IPOP Kust en Zee
Jaar
2011
Cofinanciering van KB-regulier totaal
hiervan EU
in % van KB-regulier
EU in % van KB-regulier
5.669
3.991
127%
90%
2012
6.024
2.970
156%
77%
2013
6.063
3.764
160%
99%
2014
8.782
3.303
240%
90%
| 31
Tabel 3 Overzicht PPS-projecten binnen KB-14 Projecttitel
Looptijd
Partners
Kringlooplandbouw door zelfsturing
2011-2015
Vereniging Noardlike Fryske Wâlden, Boerenverstand Consultancy, ETC Adviesgroep, Provincie Drenthe, Vereniging voor Behoud Boer en Milieu, Voercentrum BV, Friese Milieu Federatie, Alterra
Satelliet database
2012-2016
Haskoning DHV, Alterra
Vervanging HELP-tabellen
2012-2016
KWR Watercycle Research Institute, De Bakelse Stroom, Alterra
Waterrijk Park Lingezegen
2013-2015
Meteoconsult, Eijkelkamp, Radboud Universiteit, Alterra
Verontdieping tot maaiveld
2013-2015
Provincie Noord-Brabant, Waterschap Rivierenland, K3Delta/GrondBank GMG, Staatsbosbeheer, Alterra
Fosfaatbindende drain
2013-2014
Deltares en EAWAG (Zwitserland) , Wageningen University, Alterra
Upscaling regional water innovations
2014-2014
LTO, OECD en Carthago (in kind) en I&M
Slim met Zoet
2014-2015
Eijkelkamp (in kind, 20) + waterschap Groot Salland (2) + Scheldestromen (10)
Innovatielab Building with Nature voor regionale wateren (Beekherstel, herstel rietoevers, veenweide)
2014-pm
Waterschap Peel en Maasvallei en Waterschap Vallei en Veluwe
Natuurlijk Goedkoper (Houtribdijk, Markermeerdijk; Building with Nature)
2014-pm
Ecoshape en diens partners
Goede grond voor waterbeheer
2014-2016
STOWA
Innovatieve meetopstelling tbv verdamping
2014-2016
KWR Watercycle Research Institute, Eijkelkamp Agrisearch Equipment, Vitens, Provincie Gelderland, KNMI, STOWA
Drentse Aa
2014-pm
Waterbedrijf Groningen
Zoetwaterbeschikbaarheid en optimalisatie
2014-pm
hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Droogteschade voor de landbouw
2014-pm
ACSG
Pilotstudie €ureyeopener Operationeel waterbeheer in deelgebied HHNK
2014-2015
hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Brede zoet-zout overgang
2014
it Fryske Gea (in kind)
Community of Practice Zouttolerantie
2014-2015
STOWA, RWS
Bedrijven voor bijen
2011-2014
Gasunie, Rijkswaterstaat, Alterra
Open boomdata als basis voor webdiensten
2012-2014
Alterra, Geodan BV (Den Bosch),Neo BV (Amersfoort
Effectief agrarisch natuurbeheer
2013-2014
Ministerie van EZ (voorheen LNV, EL&I), LTO Nederland, Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, Unie van Waterschappen, Vogelbescherming, Landschapsbeheer Nederland, Natuurlijk Platteland Nederland, Natuurlijk Platteland West, Wageningen Universiteit (Departement Omgevingswetenschappen), Alterra.
Groenblauwe schakels
2013-2015
provincie Zuid-Holland, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en Veelzijdig Boerenland
Ecosysteemdiensten van paddenstoelen op de kaart
2011-2014
Bosschap, GAN, Alterra, WUR-DOW
Ecosysteemdiensten Zuid-Holland HEINEKEN
2013-2015
HEINEKEN, Provincie Zuid-Holland, Waterschap
OpenNess
2013-2017
35 partners van 14 Europese landen, Alterra
Sustainable Crop Production
2013-2014
RIKILT, Biometris, Alterra
Building with Nature IJsselmeer
2013-2017
Ecoshape, Fryske Gea, Provincie Friesland, Wetterskip Fryslân, Stichting Blauwe Hart, Rijkswaterstaat, 2 gemeenten, Alterra
32 |
Projecttitel
Looptijd
Partners
Schouwen-Duiveland
2013-2014
Rijkswaterstaat Dienst Zeeland, Provincie Zeeland, Tauw bv, Habo Hoveniers, Wereldregio, Hotel de Zeeuwse Stromen, Interieur Paauwe, Bureau Ordinot), Made In Zeeland, Alterra
Waterplanner
2013-2014
RHDHV, Waterschap Rijn en IJssel, Alterra
Leven met Zout
2012-2016
Kon Prins en Dingemanse, DACOM, Paques, Voltea
Bodemdaling door gaswinning Wadden
2012-2014
NAM, Alterra, It Fryske Gea
Building with Nature (Ecoshape)
2013-2013
BwN consortium
Sub-lethale effecten van geluid
2013-2014
Eneco Wind BV
Eemsdollard
2014-2015
Samenwerkende bedrijven Eemsdelta, Groningen Seaports
Maritieme meetlat
2014-2016
DAMEN, Boskalis, Van Oord, DEME, baggeraars, scheepsbouwers
Offshore wind en aquacultuur
2014-2015
Energiemaatschappijen, RWS
Arctisch gebied
2014-2015
Shell / Energy Valley
Partners for International Business (PIB)
2014-2015
Shell, DCA, e.a.
Strategische track record maritiem
2014-2020
Gemeente Delfzijl, provincie Groningen, Akzo Nobel, PPG (waterglas)
Marine Spatial Planning & Biodiversity
2014-2017
Geodan
Voorkomen van vleermuizen
2014-2015
NUON/ENECO, EZ, I&M
Waddenzeehavens
2014-2018
Groningen Seaports, Port of Den Helder, Harlingen Seaports, Ecoshape
| 33
4.3 Samenwerking Vanuit het programma is met een grote verscheidenheid aan
Internationaal is er veel samenwerking geweest, met name met
partijen samengewerkt. In figuur 3 is een overzicht het aantal en
andere universiteiten.
de diversiteit van de samenwerkingspartners gedurende de
In figuur 4 zijn de belangrijkste samenwerkingslijnen met andere
looptijd van het programma weergegeven. De samenwerking
landen weergegeven.
met andere partijen is gedurende de looptijd toegenomen. Er is steeds meer samengewerkt met het bedrijfsleven. Het gaat
4.4 Publicatie output
hierbij om een breed scala aan bedrijven, van de grote energie-
De projecten hebben een uitgebreide stroom aan producten
maatschappijen tot relatief kleine adviesbureaus. Ook met
opgeleverd. Elk jaar zijn er ca. 150 wetenschappelijke publicaties
andere onderzoeksorganisaties zoals TNO, RIVM, NIOO, NIOZ,
verschenen, waarvan het grootste deel in gerefereerde tijdschrif-
Deltares, ECN, Marin en KNMI. Veel onderzoek is uitgevoerd in
ten (zie tabel 4). Daarnaast een soms dubbel zo groot aantal
samenwerking met andere universiteiten.
publicaties in vakbladen.
Figuur 3 Samenwerking met diverse organisaties vanuit het programma
Tabel 4 Overzicht publicatie output programma.
tijdens de looptijd van het programma.
% projecten
Type output
35 30 25
2011
2012
2013
2014
Wetenschappelijke artikelen en boeken
142
143
150
100
Vakpublicaties
131
336
226
120
Lezingen/workshops
178
181
286
119
60
46
115
*
Websites/software/modellen
20 * Niet precies bekend
15 10 5
2011
2012
2013
ng o' pr s ov in nb ci -o es rg an is at ie s m in is te rie s ge m ee nt en
be dr ij
fs
le ve or ond n ga e ni rzo sa e tie kun s iv er si te w ite at n er sc ha pp en
0
2014
2014 2013 2012 2011
34 |
Figuur 4 Samenwerking vanuit KB 14 met organisaties buiten Nederland.
| 35
36 |
Voorbeelden van projectresultaten
5
| 37
38 |
Gedurende de loop van het programma zijn er procesmatig grote
projecten. Met een relatief klein budget heeft dit veel resultaten
veranderingen doorgevoerd. Mede onder invloed van het topsec-
opgeleverd. De resultaten van deze innovatieve projecten zijn
torenbeleid is toegewerkt naar een brede programmainvulling,
gepubliceerd is een speciale uitgave van het tijdschrift
waarbij steeds meer stakeholders betrokken zijn bij de inhoude-
Landschap.
lijke invulling en de financiering van de projecten. Onderzoeksvragen worden steeds vaker gebiedsgericht aangepakt met
Het programma heeft een veelheid aan producten opgeleverd.
meerdere disciplines.
Het zou te ver voeren om ze allemaal te bespreken. Hieronder
Nieuw in de programmering was de invoering van innovatieve
worden de resultaten van enkele projecten nader toegelicht.
5.1 Bodem, water en klimaat Nieuwe bodemfysische schematisatie van Nederland projectleider Henk Wösten In regionale of nationale modelstudies naar bijvoorbeeld verdroging, klimaatbestendigheid of uitspoeling van mest en nutriënten, moet men beschikken over correcte gegevens voor de waterretentie en verzadigde en onverzadigde waterdoorlatendheid van de bodem. In een samenwerkingsverband van het Waterschap Vallei & Eem, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en Alterra is een nieuwe, bodemfysische schematisatie voor Nederland ontwikkeld.
––verzadigingstekort bij flux 1 en 2 mm/dag over de bodemlagen tussen berekende grondwaterstand en de onderkant van de wortelzone; ––beschikbare waterberging van de wortelzone voor gemakkelijk beschikbaar water (tussen pF 2.0 en pF 2.6); ––beschikbare waterberging van de wortelzone voor moeilijk beschikbaar water (tussen pF 2.6 en pF 4.2); C-waarde profiel tussen maaiveld en 1,20 m –mv; ––hoofdgrondsoorten (zand, zavel, klei, veen).
Deze nieuwe schematisatie geeft een gedetailleerd beeld van de bodemfysische eigenschappen van de afzonderlijke horizonten
Het eindresultaat is de hieronder weergegeven nieuwe BOdem-
waaruit de bodem is opgebouwd. Doordat de invoer van deze
Fysische EenhedenKaart (BOFEK2012) met
bodemfysische eigenschappen nu is verbeterd, ontstaat er een
daaraan gekoppeld een GIS-databestand met de geografische
betere overeenstemming tussen modeluitkomsten en praktijkwaar-
verbreiding van de BOFEK-eenheden in Nederland en profiel-
nemingen. Dit draagt bij aan de acceptatie van modeluitkomsten
schetsen met de laagopbouw van het bodemprofiel tot 1.20
door gebruikers en vergemakkelijkt daarmee de beleidsuitvoering.
beneden maaiveld en de daaraan gerelateerde, bodemfysische kenmerken. Deze nieuwe, bodemfysische schematisatie vormt
In de nieuwe methodologie worden allereerst de 315 bodemeen-
een belangrijke, betrouwbare pijler onder modelstudies naar
heden van de Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50 000
bijvoorbeeld emissies van nutriënten en effecten van veranderin-
bodemfysisch gekarakteriseerd. Vervolgens zijn alle bodemeen-
gen in water- en bodembeheer.
heden doorgerekend met een relatief eenvoudig hydrologisch model en aan de hand van de modeluitkomsten geclusterd tot 72
Voor de beheersgebieden van het Waterschap Vallei & Eem en
bodemfysische eenheden. De clustering heeft plaatsgevonden op
het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is de
basis van:
BOFEK2012 schematisatie vergeleken met de PAWN-schematisa-
––maximale diepte van de grondwaterstand waarbij nog een flux
tie uit 1988. Hierbij zijn voor het jaar 2003 berekeningen
van 1 en 2 mm/dag de onderkant van de wortelzone (pF 4.2)
gemaakt van het gemiddelde van de drie laagste en van de drie
kan bereiken;
hoogste grondwaterstanden en van de actuele verdamping.
| 39
Figuur 5 De nieuwe bodemfysische kaart
40 |
| 41
Hieronder staat voor het beheersgebied van het Waterschap
duidelijk herkenbaar is. Als gevolg van de overgang van de
Vallei & Eem links de berekende actuele verdamping (mm) in
PAWN-schematisatie naar de BOFEK2012-schematisatie treden
2003 en rechts de toename (rood) en afname (blauw) van de
er verschillen op in zowel berekende grondwaterstanden als in
berekende verdamping (mm) door de vervanging van de PAWN-
de berekende verdamping zoals in bovenstaande figuur staat
schematisatie door de BOFEK2012 schematisatie.
weergegeven. Deze verschillen hangen samen met de bodemtypen en de onderliggende toekenning van de Staringreeksbouw-
De gewijzigde werkwijze resulteert in een gedetailleerdere kaart
stenen, maar zijn gebiedsgemiddeld gering.
met bodemfysische eenheden waarbij de bodemkaart nog
Figuur 6 Links de berekende actuele verdamping (mm) in 2003 en rechts de toename (rood) en afname (blauw) van de berekende verdamping (mm) door de vervanging van de PAWN- schematisatie door de BOFEK2012 schematisatie.
42 |
Beter scoren door innovatie en opschaling kringlooplandbouw projectleider Alwin Gerritsen Sinds 1990 wordt er in Noord-Nederland, waaronder de Noordelijke Friese Wouden en de provincie Drenthe, door de driehoek van melkveehouders, wetenschappers en beleidsmakers geëxperimenteerd om de kringloop van mineralen op het bedrijf zo veel mogelijk te sluiten. Steeds meer agrarische ondernemers worden zich bewust van het belang van het sluiten van de mineralen kringloop, zowel voor “people, planet als profit”. De opschaling vergt innovaties in het management en is ook een governance opgave: hoe kunnen overheden en ketenbedrijven de kringlooplandbouw adopteren en de verdere ontwikkeling ervan onder-
Figuur 7 Boek over kringlooplandbouw
steunen en hoe kunnen boerenorganisaties het best met hen
in Noord-Nederland
omgaan? Vanuit Kennisbasis wordt er bijgedragen aan deze opgaven. Hiertoe wordt samengewerkt door Alterra, Wageningen Livestock Research, ETC, BoerenVerstand, Vereniging Noardlike
Om te komen tot genoemde vernieuwing en opschaling is er
Fryske Wâlden, de provincie Drenthe, Vereniging tot Behoud van
gewerkt aan 1) kennis versterken over milieuprestaties van
Boer en Milieu en Voercentrum BV. Dit heeft geleid tot verschil-
kringlooplandbouw op zowel bedrijfsniveau als gebiedsniveau; 2)
lende wetenschappelijke artikelen en tot kennisondersteuning
kennis versterken over regionale innovatie en zelfsturing bij
van partijen die in de praktijk met kringlooplandbouw bezig zijn.
kringlooplandbouw; 3) actieve bijdragen aan het vernieuwingsproces rondom kringlooplandbouw en de transitie naar een
Uit onderzoek is gebleken dat kringloopboeren in de Noordelijke
circulaire economie. Hieruit zijn voortgekomen: een drietal
Friese Wouden relatief goed scoren op People (o.a. arbeidsvreug-
Ronde-Tafel-Bijeenkomsten Kringlooplandbouw Noord-Nederland,
de), Planet (o.a. stikstof en fosfaatoverschotten) en Profit (o.a.
ondersteuning van het opzetten van studiegroepen in de NFW en
bedrijfsinkomen) ten opzichte van vergelijkbare niet-kringloop
het boek ‘Kringlooplandbouw in Noord-Nederland’. Dit boek
bedrijven. Wel zijn de verschillen in stikstofoverschotten met de
brengt de kennis over kringlooplandbouw samen in kwalitatieve
jaren kleiner geworden. Van 2011 t/m 2012 is door Alterra
en kwantitatieve zin en in zowel historisch als vooruitkijkend
gewerkt aan een evaluatie van milieueffecten en (zelf)sturings-
perspectief. Om van marge naar mainstream in de kringloop-
ambities op gebiedsniveau in de Noordelijke Friese Wouden.
landbouw te komen is het nodig om: aandacht te besteden aan
Geconcludeerd werd dat er opgaven liggen rond verbreding en
instrumenten voor beloning en certificering, afspraken te maken
opschaling, relatie tussen bedrijf en gebied, een versterkte
op gebiedsniveau en kennis te mobiliseren. Kansen liggen bij de
procesvoering om zelfsturing te bemachtigen en een blijvende
ontwikkeling van het European Innovation Partnership on
vernieuwing waardoor kringloopboeren blijven voorlopen in
Agricultural Productivity & Sustainability, de ontwikkeling van de
duurzaamheidsprestaties en een voorbeeldfunctie kunnen blijven
KringloopWijzer en de verspreiding van kringlooplandbouw over
vervullen.
Nederland.
| 43
5.2 Groene ruimte en biodiversiteit Nieuwe benadering natuurbeheer projectleider Koen Kramer Er is veel discussie rond het huidige natuurbeleid. Het systeem
kennis toegepast in een evaluatie van het topsectorenbeleid voor
van natuurdoelen, natuurdoeltypen en doelsoorten werkt niet
de Nederlandse natuur.
meer (terecht of onterecht). Alternatieven welke doorvertaald kunnen worden naar ecosysteemdiensten zijn daarom noodzake-
De ontwikkelde producten zijn ingebracht in Europese projecten,
lijk. Een functionele benadering lijkt daarbij kansrijk. In het
en omgekeerd is de ontwikkeling van de producten sterk bevor-
project DynTerra werd de basis gelegd voor een dergelijke
derd door deelname in deze internationale projecten. Zo is het
functionele benadering middels het ontwikkelen van een data-
CSR model gekoppeld aan het bodem-chemische model VSD+ en
base met functionele kenmerken (“ALTERRAITS”), het CSR-model
toegepast in het ECLAIRE project (Effects of Climate Change on
waarmee functionele planten typen kunnen worden gekarakteri-
Air Pollution and Response Strategies for European Ecosystems)
seerd, en het ruimtelijke modelleren van plantengemeenschap-
om de interacties tussen ozon, stikstofdepositie en klimaatveran-
pen in Nederland (zie Box 2). Een belangrijk wetenschappelijk
deringsfactoren op bossen te evalueren. Een ander belangrijk
resultaat is bijvoorbeeld een voorgestelde dynamische benade-
Europees project is het FORGER project (Towards the Sustaina-
ring om veranderingen in soortarealen te beschrijven in plaats
ble Management of Forest Genetic Resources in Europe) waarbij
van de veel toegepaste statische methode die onterecht lokaal
het gaat om het dynamische beheer van genetische diversiteit
uitsterven kan voorspellen. Dit komt doordat de statische
van bossen. Beide projecten hebben een sterk accent om in
methode geen onderscheid maakt tussen abiotische factoren die
samenwerking met beheerders en beleidsmakers tot bruikbare
een verbetering in groeiomstandigheden aangeven en factoren
richtlijnen te komen voor hun specifieke problematiek.
die een verslechtering betekenen. Bijvoorbeeld kan een verlenging van de duur van het groeiseizoen tot een onterechte voorspelling van lokaal uitsterven leiden omdat de soort onder huidige omstandigheden bij een korter groeiseizoen voorkomt. Naast wetenschappelijke output heeft kennisoverdracht plaatsgevonden. Bijvoorbeeld door bijdragen door DynTerra medewerkers in het boek: Economy and Ecology of Heatlands. Ook de Ambtelijke Beleidsverkenning: Natuurambitie Grote Wateren – 2050-2100 werkt het gedachtengoed van een veerkrachtige en dynamische natuur uit met inbreng van DynTerra medewerkers, mede op grond van het boekje ‘Ecologische Veerkracht’. Verder is de ontwikkelde
44 |
Box 2. Ruimtelijke modellering van plantengemeenschappen in Nederland Binnen Alterra zijn grote databases beschikbaar zowel over het voorkomen van plantengemeenschappen als de ruimtelijke verdeling van abiotische factoren zoals reliëf, grondwaterstand en bodemsoort. Binnen DynTerra is een methode ontwikkeld om deze databronnen te combineren om tot een ruimtelijke verdeling van plantengemeenschappen in Nederland te komen. Zie figuur 8 voor een voorbeeld van de toepassing van deze methode op het verbond van Struikhei en Kruipbrem.
Figuur 8 Gemodelleerde verdeling van het verbond van struikhei en kruipbrem (Calluno-Genistion pilosae) en voorbeelden hoe deze plantengemeenschap er in het veld uit ziet.
Figuur 9 Heidegemeenschap
| 45
De betekenis van voedsel en groen in en om de stad projectleider Esther Veen Doel van dit project is om beter inzicht te krijgen in wat klein-
dat één tuin ook door meerdere groepen gebruikt kan worden.
schalige stadslandbouwinitiatieven zoals buurttuinen en volkstui-
Die groepen kunnen beide intern sociale cohesie ervaren, maar
nen de stad opleveren. Het gaat dan vooral om het ontstaan van
vormen niet noodzakelijkerwijs één grotere ‘community’.
contacten tussen betrokkenen (en daarmee een bijdrage aan sociale cohesie) en het al dan niet veranderen van
Het onderzoek is nog niet afgerond. Momenteel wordt gewerkt
voedselpatronen.
aan het vierde artikel, dat tevens het laatste is binnen het promotieonderzoek waar dit project onderdeel van is. Dit artikel
In het onderzoek zijn vier stadslandbouwinitiatieven verspreid
gaat over de waarde van de contacten die mensen op de tuinen
over Nederland langere tijd gevolgd; er zijn enquêtes afgeno-
opdoen. Hierin komt naar voren dat op elke tuin contacten
men en interviews gedaan, en er is veel tijd op de tuinen
tussen mensen ontstaan; elke tuinder leert andere mensen
doorgebracht om zo beter te begrijpen hoe ze functioneren en
kennen en er worden regelmatig praatjes gemaakt. De waarde
hoe mensen er met elkaar omgaan (participatieve observaties).
van die contacten wordt op verschillende tuinen echter anders
Zo is samen met tuinders onkruid gewied, achter de bar
beleefd. Sommige stadslandbouwinitiatieven zijn gestart met als
gestaan, bestuursvergaderingen bijgewoond, oogstfeesten
doel sociale contacten te bevorderen; het tuinieren is dan vooral
bezocht en meegedaan met allerhande sociale activiteiten. In
een middel daartoe. Op andere tuinen is het tuinieren zelf het
een later stadium zijn nog drie tuinen aan deze vier cases
doel. De ontstane contacten zijn daar een resultaat van. Op die
toegevoegd. Ook hier zijn enquêtes afgenomen en interviews
tuinen worden de contacten dan ook als minder waardevol
gedaan.
ervaren.
Het onderzoek heeft verschillende inzichten opgeleverd. Ten eerste dat, hoewel het verbouwen van eigen groente vaak past bij een bepaalde levensstijl (die geassocieerd wordt met milieuvriendelijk gedrag zoals afval scheiden en de auto laten staan), het tuinieren voor veel mensen vooral ook een hobby is. Tuinders zien hun betrokkenheid nauwelijks als politiek gemotiveerd of als onderdeel van een beweging om het voedselsysteem aan te pakken. Uit vergelijking van twee tuinen waarin mensen zelf groente verbouwen met twee tuinen waar mensen producten kunnen kopen zonder verantwoordelijkheid voor de tuin te hebben bleek dat het veel moeilijker is om een tuin in het dagelijks dieet in te passen wanneer mensen niet voor de tuin verantwoordelijk zijn. Natuurlijk is het onderhouden van een tuin op zich veel werk, maar het leidt op een vanzelfsprekende manier tot het eten van lokaal verbouwd voedsel. Tuinen waar mensen alleen komen om voedsel te kopen concurreren als het ware met de supermarkt, waardoor het moeilijker is om ze – in de waan van de dag - in het dieet in te passen. Ten derde kan het idyllische idee dat stadslandbouwinitiatieven altijd leiden tot hechte gemeenschappen worden genuanceerd door te laten zien
46 |
Figuur 10 Volkstuin
Figuur 11 Op volkstuinen ontstaan veel contacten.
| 47
5.3 Ondernemen met ecosysteemdiensten Groene Cirkels; bijen als gangmaker voor transities projectleider Eveline Steingrover Grote maatschappelijke veranderingen worden lang niet altijd
leveren voor de productie van energie. Als dit experiment slaagt,
gedreven door geld. Idealisme speelt soms minstens zo’n grote rol.
wordt het idee zoveel mogelijk uitgerold over de gehele regio. Groene Cirkels streeft naar een duurzaam productielandschap met
In het Westelijk deel van het Groene Hart werken Heineken, de
zoveel mogelijk hergebruik, waarin boeren niet alleen voedsel
provincie Zuid-Holland en Alterra Wageningen UR samen in het
produceren, maar samen met andere grondbeheerders ook andere
project Groene Cirkels. Aanleiding van het project is het streven
diensten aan de maatschappij, zoals waterzuivering, energie en
van Heineken om de brouwerij in Zoeterwoude voor 2020
biodiversiteit. Het is daarmee een voorbeeld van een transitie, een
klimaatneutraal te maken. Groene cirkels wil in de regio tussen
grote maatschappelijke verschuiving, die de laatste jaren erg in de
Zoetermeer, Alphen aan de Rijn en Leiden, gaan werken aan het
belangstelling staat. Hoogleraar Paul Opdam: ‘Wij willen graag
sluiten van kringlopen, het inschakelen van natuur daarin en
meer leren van de factoren die bepalen of de transitie slaagt of
daardoor het bevorderen van de kwaliteit van de leefomgeving
niet. In Groene Cirkels hebben we de mogelijkheid om “live” mee
en van de biodiversiteit.
te kijken.’ Een transitie slaagt volgens Opdam alleen als er heel
Eén van de eerste zichtbare veranderingen in het landschap is
veel partijen samenwerken. ‘We zijn nog maar net begonnen,
het bijenlandschap. Op verschillende plekken in het gebied
maar één van de factoren die nu al opvalt is dat andere waarden
worden bloemenmengsels ingezaaid die aantrekkelijk zijn voor
dan economische bij veel betrokkenen een rol spelen. Veel
honingbijen, maar vooral ook voor wilde bijen. Brouwer Heineken
deelnemers bij het bijenlandschap hebben geen direct financieel
zette de eerste stap. De Heineken-brouwerij in Zoeterwoude ligt
belang, maar doen graag mee omdat ze de wereld een beetje
aan de rand van het groene hart, vanaf het brouwerijterrein kijk
beter willen maken. Uiteindelijk is dat collectieve belang ook hun
je het veenweidelandschap met wilgen en molens in. Een deel
eigen belang. Het bijzondere van Groene Cirkels is dat hier een
van het terrein rond de brouwerij wordt sinds 2013 bij-vriende-
grote onderneming de motor is achter het transitieproces. We
lijk beheerd. Alterra heeft een ontwerpend proces georganiseerd
gaan na welke invloed de ambities van Heineken om de duur-
waarin enkele tientallen partijen, waaronder de gemeente Alphen
zaamste brouwerij te worden op het sociaal-economische systeem
aan de Rijn, het historisch themapark Archeon en een beheerder
van de regio heeft.’
van bedrijventerreinen samen een ontwerp hebben gemaakt voor een landschap voor bestuivende insecten. Groene Cirkels wil de regio onder andere verduurzamen met behulp van geslaagde voorbeelden. In een sloot op het melkveebedrijf naast de Heinekenbrouwerij wordt bijvoorbeeld een helofytenfilter aangelegd, dat niet alleen het reinigingswater uit de melkput van het bedrijf moet gaan reinigen, maar door de samenstelling ook een bijdrage kan gaan leveren aan de biodiversiteit in de polder. Onderzoekers van Alterra begeleiden de aanleg van het filter van riet en andere moerasplanten en onderzoeken of het water voldoende gezuiverd wordt. Door het filter aan te leggen, wordt het water niet langer in de mestput geloosd, en is de mest van de melkveehouder beter geschikt voor de productie van biogas. Het filter zou op termijn ook biomassa op kunnen
48 |
Figuur 12 Streven naar een duurzaam productielandschap
| 49
Bodemdaling door gaswinning projectleider Pieter Slim Vanwege de huidige en toekomstige gaswinning is monitoring
rijker zijn geworden, en dat er verruiging optreedt. Het laatste
van de ecologische gevolgen van groot belang. De afgelopen
treedt ook elders op aan de kust. Als gevolg daarvan gaat de
jaren heeft Alterra de effecten van bodemdaling door gaswinning
biodiversiteit (aantal plantensoorten) en de natuurbehouds-
op het ecologisch functioneren van Natura2000-gebieden in het
waarde (NBW) in sommige vegetatietypen achteruit.
Waddengebied gemonitord. Dit heeft veel kennis en ervaring opgeleverd. De gaswinning is in feite een reusachtig experiment
Een detailonderzoek in een terreindeel met duinvalleien en
ter bestudering van de ecologische gevolgen van (versnelde)
duinen laat zien dat ‘grijze duinen’ afnemen, en enkele zilte
zeespiegelstijging.
vegetatietypen in oppervlakte toenemen. Voor de periode 1980-2010 is i.s.m. Leerstoelgroep Bodemfysica
De monitoring van de bodemdaling heeft laten zien dat de
en Landmanagement de ontwikkeling van de zeereep van
vegetatieverschillen sinds 1986 in de ruimte nog steeds groter
Oost-Ameland onderzocht. Hieruit is gebleken dat traditioneel of
zijn dan in de tijd, dat de vegetaties natter en zouter en voedsel-
dynamisch kustbeheer, noch zandsuppleties of gaswinning weinig
Figuur 13a Ligging onderzoekgebied zeereep Oost-Ameland middenin het bodemdalingsgebied.
50 |
Figuur 13b Autonome groei van de zeereep (1980-2010) in Mm3; storm, zandsuppleties, dynamisch kustbeheer en start bodemdaling zijn aangegeven: alleen stormen hebben kortdurend impact.
tot geen effect op de zeereep hebben gehad. Louter zware
op enige afstand van de kwelderrand (klif).
stormen (extreem hoog water en/of extreme golfhoogten)
In intensieve samenwerking met de Leerstoelgroep Aardsys-
veroorzaken een tijdelijke terugval in de autonome groei van de
teemkunde is het effect van deze maatregelen bestudeerd.
zeereep. Kustveiligheid is op Oost-Ameland niet in het geding en
Kwelderherstel en kwelderverjonging zijn het resultaat van de
suppleties lijken daar onnodig.
ingrepen. In vergelijking met de niet-beschermde kwelderrand nam de kustafslag sterk af of kwam tot stilstand, en er ontwik-
Kweldererosie aan de Waddenzeezijde wordt op de Waddeneilan-
kelde zich een nieuwe hoogwaardige kweldervegetatie waar deze
den al heel lang als een probleem ervaren. De kwelder bij Stryp
eerder verdwenen was.
op Terschelling zal waarschijnlijk in 2050 geheel zijn verdwenen, terwijl deze kwelder met zijn ‘ecosysteemfuncties’ behalve aan
Op de kwelder Neerlands Reid (Ameland) doet zich de vraag voor
natuur, ook bijdraagt aan kustveiligheid door significante verla-
of de recente lokale dominantie van Zeealsem welke weinig tot
ging van de golfhoogte. Voor dit onderzoek wordt intensief
niet wordt begraasd, door bodemdaling wordt veroorzaakt. I.s.m.
samengewerkt met de Leerstoelgroep Aardsysteemkunde.
de Leerstoelgroep Bosecologie en bosbeheer is op innovatieve wijze op Ameland en Terschelling met behulp van dendrochronolo-
Op Ameland (met bodemdaling c.q. zeespiegelstijging) en op
gie (jaarringanalyses) voor het eerst groei en overleving van
Terschelling (0-situatie) is in 1998-99 resp. 1991 kweldererosie
enkele soorten kwelderplanten onderzocht. Moment van vestiging
lokaal bestreden met de aanleg van kustverdediging vlak op of
en effect van beheer konden hiermee worden opgehelderd.
| 51
Figuur 14 Kweldererosie van de waddenkust op Oost-Ameland (1949-2009); kwelderherstel na aanleg kustverdediging (linksonder), zonder verdediging (rechtsboven) gaat de kliferosie verder.
Kwelderherstel en kwelderverjonging tussen kustverdediging en klif.
Op Oost-Ameland wordt in samenwerking met Bodemfysica en
ling in ruimte en tijd op verschillende schaalniveaus (vanaf 1965)
Landmanagement het effect gemonitord van zandinstuiving als
van de onderwateroever langs de gehele Noordzeekust van
gevolg van door de beheerder It Fryske Gea in de zeereep
Ameland in relatie tot het optreden van stormen (hoogwater,
aangebrachte kerven. Idee was dat hierdoor kalkrijk zand meer
golfhoogte) en ingrepen als zandsuppleties en gaswinning.
en verder het achterland zou instuiven om de ‘grijze duinen’
In samenwerking met IMARES wordt onderzocht of kwelders ten
aldaar te vitaliseren. De vraag doet zich voor of dit werkelijk het
gevolge van zeespiegelrijzing zullen verdrinken. Voor verschil-
geval is. Bij een gesloten en hoge zeereep wordt het zand ook
lende kwelders van Terschelling, Ameland (bodemdaling door
hoger en daardoor verder het gebied in getransporteerd.
gaswinning) en Schiermonnikoog wordt de opslibbing van ca.
Verder vindt in samenwerking met Leerstoelgroep Geo-informa-
1994-2013 in relatie tot diverse parameters zoals overvloedings-
tiekunde en Remote Sensing onderzoek plaats naar de ontwikke-
duur en -frequentie, en afstand tot (kreek)oever, geanalyseerd.
52 |
5.4 Ruimtelijke Planning, Sturing en Ontwerp Building with nature IJsselmeerkust projectleider Tim van Hattum Langs de IJsselmeerkust liggen waardevolle buitendijkse gebie-
De belangen van gemeenschappen langs de Friese IJsselmeer-
den. Deze buitendijkse gebieden zijn kwetsbaar en lopen gevaar
kust zijn groot omdat de buitendijkse gebieden grote waarden
door het nieuwe peilbeheer, zoals dat in het Deltaprogramma
vertegenwoordigen voor natuur, recreatie en waterveiligheid.
wordt voorgesteld. Het zogeheten flexibel peilbeheer dat nodig is
Daarom hebben de betrokken Friese partijen in 2010 besloten te
voor het vergroten van de buffervoorraad zoetwater vereist extra
investeren in innovatief kustbeheer. In het project de Zachte
bescherming van buitendijkse gebieden. Tien centimeter peilstij-
Zandmotor wordt verkend in hoeverre natuurlijke processen
ging betekent dat dat ruim honderd hectare land onder water
zoals wind en zandtransport ingezet kunnen worden voor een
komt te staan. Zonder aanvullende maatregelen zullen buiten-
duurzame kustbescherming. Hierbij wordt onderzocht in hoe-
dijkse gebieden door erosie verdwijnen. De opgave is om de
verre de principes van Building with Nature toepasbaar zijn voor
IJsselmeerkust dermate veerkrachtig te maken, dat het de
de Friese IJsselmeerkust. De kennis en ervaring die uit 3 innova-
negatieve gevolgen van het verhoogde waterpeil op kan vangen.
tieve pilots wordt opgedaan wordt gebruikt voor het ontwikkelen
Ook als het waterpeil in de toekomst nog verder omhoog gaat.
van een strategie voor de gehele Friese IJsselmeerkust.
Figuur 15 Zandsuppletie Friese IJsselmeerkust
| 53
Hierbij staan de volgende vragen centraal:
ontstaat een robuuster en veerkrachtiger systeem dat door de
––In hoeverre is de zandmotor een duurzame, goedkopere en
golfremmende werking bijdraagt aan de waterveiligheid. Dit leidt
ecologisch robuuste maatregelen voor het versterken van de
tot meer dynamiek in het systeem en levert een bijdrage aan de
Friese IJsselmeerkust?
kustbescherming voor een aantal jaren. De monitoringsgegevens
––Wat zijn bestuurlijke of institutionele succes- en faalfactoren voor het tot stand komen van zandmotoren? ––Kan het concept van de zandmotor worden opgeschaald naar andere locaties langs de Friese IJsselmeerkust?
laten tot en met 2014 zien dat het gesuppleerde zand in Workum en Oudemirdum nog duidelijk aanwezig is in het systeem en dat er flinke dynamiek en sedimentverplaatsing in het gebied aanwezig is. Het zand blijft echter vooralsnog onder de waterlijn, waardoor geen ophoging van de bestaande buitenwaarden
Het project de Zachte Zandmotor langs de Friese IJsselmeerkust
plaatsvindt.
bestaat uit praktijkonderzoeken naar een robuuste kustverdedi-
Zandsuppleties leiden tot dissipatie van golfenergie en daarmee
ging door natuurlijke processen. Daarvoor zijn op 2 proeflocaties
tot een veiliger kust. Of dit effect behaald wordt kan op basis
zandsuppleties aangelegd: de pilots Workumerwaard en Oudemir-
van de metingen bij Workum en Oudemirdum nog niet worden
dum. Voor de locatie Hindeloopen is gekozen voor het uitvoeren
vastgesteld. Daarvoor is het nog te vroeg en daarvoor moeten
van een modelstudie. Er wordt onderzocht of een zandmotor kan
de monitoringsresultaten tot en met 2017 meer uitsluitsel geven.
leiden tot een duurzamere, goedkopere en ecologisch robuustere
Ook om uitspraken te kunnen doen over de ecologische ontwik-
kustbescherming, waarbij men uitgaat van de inzet van natuur-
keling van de zandmotoren zijn gegevens over een langere
lijke processen bij de verdediging van de kust in relatie tot
periode nodig.
toekomstige peilstijging en peilfluctuaties. Om dit te testen is een uitgebreid monitoringprogramma opgezet die de effecten van de
De kennis en ervaring die in dit project is opgedaan wordt
zandmotoren op de kust volgt, monitort hoe het zand zich
gebruikt voor een actuele discussie met regionale partijen over
beweegt en hoe de ecologie zicht ontwikkelt. Daarnaast worden
de toekomstige ontwikkeling van de Friese IJsselmeerkust.
de bestuurlijke aspecten van deze innovatieve pilots gemonitord. Zand inbrengen in het systeem is een relatief goedkope adaptatie maatregel bij verandering van het peilbeheer. Hierdoor
54 |
Veehouderij en omwonenden: model in ontwikkeling voor inschatten en visualiseren van gezondheidsrisico’s Projectleiders Edo Gies, Leonne Jeurissen (ESG- Alterra), Martien Bokma, Andre Aarnink (ASG-LR) Thomas Hagenaars, Gonnie Nodelijk en Gert-Jan Boender (ASG-CVI) In het dichtbevolkte Nederland leven veel mensen en vee dicht
risico’s voor de gezondheid van mensen in de omgeving van
op elkaar. Er is sinds de uitbraken van besmettelijke veeziekten
veehouderijen in te schatten. Wageningen UR werkt aan een
en vooral de Q-koorts-epidemie een toegenomen bezorgdheid
beoordelingsmodel voor het inschatten van gezondheidsrisico’s
over de gezondheid van mens en dier. Gemeenten en provincies
van veehouderijen voor omwonenden.
hebben behoefte aan objectieve en transparante methoden om
Figuur 16 De relevante kenmerken en invloedsfactoren bij Bron, Omgeving en Ontvanger gen inhoud.
BEDRIJF/BEDRIJVEN ALS BRON
VERSPREIDING IN OMGEVING
Uitstoot
IMPACT op gezondheid omwonenden bij blootstelling
Blootstelling
• Kans op aanwezigheid/insleep van micro-organisme • Indien aanwezig: mate van uitstoot van risicodragende deeltjes
• Reikwijdte verspreiding van risicodragende deeltjes • Overleving in omgeving
Medebepalende factoren: • Dieren: soort en aantal • Bedrijf: productietype • Management: bio-veiligheid, voeding, strooiselgebruik, ventilatie • Risico-verminderende hardware (luchtwassers etc.) • Omgevingskenmerken (insleepkans)
Medebepalende factoren: • Hoogte ventilatie-uitlaat • Weersinvloeden: atmosferische condities, windsnelheid en windrichting • Type vegetatie • Bodemvochtigheid
• Mate van blootstelling • Dosis-respons
Mate van blootstelling mede bepaald door: • Bevolkingsdichtheid • Intensiteit passantenverkeer
| 55
Figuur 17 Impressie van de afstand-afhankelijke overdrachtskans van een
van veebedrijven voor omwonenden beïnvloeden: de Bron, de
gezondheidsrisico
Omgeving en de Ontvanger. Helaas is dit schema, wegens ontbreken van kwantitatieve
overdrachtskans
kennis over de afzonderlijke factoren, (nog) niet tot in detail te kwantificeren. Daarom is voor de risicobeoordeling een vereenvoudigde aanpak ontwikkeld. Het model berekent de verwachte gezondheidsimpact die het veebedrijf kan hebben op de omwoAfstand
nenden bij uitbraak van een zoönose. Het baseert zich op kennis over afstand-afhankelijke overdrachtskans verkregen uit eerdere uitbraken, zoals het geval is bij Q-koorts (zie figuur 17). In dat geval kunnen veranderingen in gezondheidsrisico’s voor omwo-
Volksgezondheidsrisico’s hangen samen met de bronsterkte, de
nenden, als gevolg van bedrijfsaanpassingen of als gevolg van
verspreiding in de omgeving en de blootstelling en impact op de
veranderingen in de woonomgeving, worden ingeschat en in
mensen. We onderscheiden daarom drie elementen die het risico
risicokaarten worden gevisualiseerd (zie figuur 18 t/m 20)
Figuur 18 Risicokaart: Ruimtelijke verdeling van het huidige risico voor een
Figuur 19 Risicokaart: Nieuwe verdeling van het risico wanneer in de situatie
typische (maar fictieve) situatie in Nederland. Het getoonde risico* is bij
van Figuur 18 een nieuwe bedrijfsvestiging wordt toegevoegd.
uitbraken op alle melkgeitenbedrijven in de omgeving.
Het getoonde risico* is bij uitbraken op alle melkgeitenbedrijven in de omgeving.
56 |
Het beoordelingsmodel is gemaakt om de risico’s voor infectie-
berekeningsmodel worden uitgebreid (naar andere mogelijke
ziekten die overdraagbaar zijn van dier naar mens (zoönosen)
risico’s) en kunnen de effecten van invloedsfactoren – zoals
ruimtelijk in beeld te brengen. Dit kan worden gebruikt voor
aangegeven in Figuur 16 – daar waar mogelijk in meer detail
risico- en crisisbeheersing. Het kan ook worden gebruikt ter
worden ingebracht.
ondersteuning van preventief beleid, bijvoorbeeld binnen bepaalde regio’s, en in ruimtelijke ordening. De onderzoekers van Wageningen UR zullen de toepasbaarheid van het model verder verkennen en uitwerken met de beoogde gebruikers: veiligheidsregio’s, provincies en gemeenten. Het nu lopende onderzoek naar Veehouderij en Gezondheid Omwonenden VGO) zal in de komende jaren meer duidelijkheid geven over gezondheidsrisico’s voor omwonenden, ook in kwantitatieve zin. Op basis van die nieuwe inzichten kan het
Figuur 20 Risicokaart: Toename van het risico wanneer in de situatie van Figuur 18 een nieuwe woonwijk wordt toegevoegd. Het getoonde risico( in de figuren gaan we er vanuit dat het risico’s zijn in geval dat de melkgeiten niet worden gevaccineerd) is bij uitbraken op alle melkgeitenbedrijven in de omgeving.
| 57
5.5 Marien WaLTER Wadden Sea Long-Term Ecosystem Research projectleider Martin Baptist Het Waddengebied geldt als één van de belangrijkste getijdenge-
In het WaLTER project (www.walterproject.nl) is een dataportaal
bieden van de wereld. In 2009 kreeg de Waddenzee een plek op
ontwikkeld waarin zoveel mogelijk data over het Waddengebied
de UNESCO Werelderfgoedlijst. De natuurwaarden van het
worden ontsloten. IMARES is een van de partners van WaLTER
gebied genieten speciale institutionele en juridische bescher-
en heeft hierin een belangrijke rol als uitvoerder van monitoring
ming. De Waddenregio kent tegelijkertijd een intensief en
in het Waddengebied (Wettelijk Ondersteunende Taak), waaron-
gevarieerd gebruik door bewoners en bezoekers. Bestuur en
der de meerjarige monitoring van vis, mosselbanken, kwelders
beheer van de Wadden wordt voor een belangrijk deel bepaald
en zeehonden. Deze monitoring wordt uitgevoerd in opdracht
door de vraag waar menselijk medegebruik (zoals visserij,
van de Rijksoverheid, en zou alleen al om die reden openbaar
recreatie, delfstoffenwinning en scheepvaart) strijdig is met het
beschikbaar moeten worden gemaakt. In dit KB-project hebben
behoud van de Wadden als natuurgebied. De opgave is telkens
de databeheerders en projectleiders van WOT-monitoring in de
weer te komen tot een goede afweging van ecologische en
Waddenzee bijgedragen om de meetdata toegankelijk te maken
socio-economische belangen ten behoeve van duurzame en
in het Waddenzee dataportaal. Hiervoor moesten op het niveau
rechtvaardige plannen voor alle betrokkenen.
van databases en dataprotocollen diverse wijzigingen worden gemaakt en moest een extern toegankelijke dataserver worden
Gegevens ten behoeve van beheer, beleid en onderzoek over de
ingericht. Vervolgens zijn de WOT Waddenzee data gecontro-
Waddenzee worden verzameld door een groot aantal organisaties
leerd, bewerkt en opgewerkt naar GIS-bestanden en gereed
waaronder overheidsinstanties, onderzoeksinstellingen, beheer-
gemaakt voor publicatie.
instanties, bedrijven en vrijwilligersorganisaties. De data die de vaak meerjarige meetprogramma’s (zoals de WOT-monitoring-
De producten zijn voor iedereen te downloaden via het WaLTER
programma’s) opleveren geven de mogelijkheid om de vinger
dataportal dat eind 2014 online is gegaan. Het dataportaal biedt
aan de pols te houden en, waar nodig, op lokaal of regionaal
toegang tot de databronnen van instituten en organisaties die
niveau bij te sturen. Echter, de resultaten van de verschillende
meerjarige metingen in het waddengebied uitvoeren. Grote
meetinspanningen in het Waddengebied zijn onderling moeilijk
hoeveelheden gegevens zijn op eenduidige wijze beschikbaar
vergelijkbaar. Dit komt onder andere doordat de data via ver-
gemaakt en nu te combineren. Dit biedt nieuwe mogelijkheden
schillende dataportalen en andere bronnen beschikbaar zijn, of
voor onderzoekers en beleidsmedewerkers. Naast het opvragen
zelfs helemaal niet zijn ontsloten.
van monitoringdata geeft het dataportaal ook een overzicht van locaties en specifieke gebieden. Bij het eerste gebruik van de
Mede vanwege de belemmeringen in databeschikbaarheid is het
interface dient men zich eenmalig te registreren. Hiermee
vooralsnog moeilijk om op een efficiënte wijze de ontwikkelingen
herkent het systeem de bezoeker en diens rechten. In het
in het Waddengebied te volgen en bij te sturen. Het effect van
dataportaal staat de omgeving van het waddengebied centraal.
projecten en ingrepen bijvoorbeeld wordt – in de meeste geval-
Er zijn verschillende achtergrondkaarten en lagen te selecteren.
len - op lokaal niveau beoordeeld, simpelweg omdat de data
Via een uitgebreid zoekscherm kunnen zoekacties worden
ontbreken op het hogere aggregatieniveau van het hele Wadden-
samengesteld waarna de gevonden observaties op de kaart en in
gebied. Het is echter voor alle gebruikers van de Waddenregio
resultaatlijsten worden getoond. Het opvragen van data is
van cruciaal belang om te weten hoe geplande ingrepen, projec-
eenvoudig. Creëer een bestellijst en verzend de bestelling. Na
ten en investeringen bijdragen aan het geheel van een duurzame
het ontvangen van de orderbevestiging zijn de data binnen
Waddentoekomst op langere termijn.
10 minuten te downloaden.
58 |
Figuur 21 Screendrop van het WaLTER dataportaal in ontwikkeling
| 59
Instrumentaria voor Integratie projectleider Tobias van Kooten De Kaderrichtlijn Mariene Strategie, Natura 2000, het gemeen-
beïnvloede omgeving, met inbegrip van indirecte effecten.
schappelijk visserijbeleid en de implementatie van de ecosysteembenadering zijn allemaal beleidskaders waarbinnen zowel
Het is van groot belang dat zulke vragen consistent en goed
integratie als kwantitatieve analyse centraal staan. In dit ver-
onderbouwd kunnen worden. Verder is het belangrijk om aan
band wordt IMARES in toenemende mate gevraagd integrale
(potentiële) opdrachtgevers te laten zien dat we (inter-) nationaal
effecten van allerlei gebruik, beleid en beheer te beoordelen en
een goede reputatie hebben als autoriteit op dit gebied. Een
verschillende gebruiksvormen tegen elkaar af te wegen. Met
belangrijk onderdeel hiervan is een goede wetenschappelijke
‘integraal’ wordt hier bedoeld effecten op het gehele sociale,
basis van de gebruikte methodes.
economische en ecologische systeem van een door mensen
Bij integrale analyse gaat het veelal over het netto effect van
Figuur 22 Een voorbeeld van een toepassing van een instrument ontwikkeld binnen Instrumentaria voor Integratie. Voorspelde groei van kleine schol in koude (links) en warme (rechts) jaren. De figuur laat zien dat de kustzone in warme jaren ongeschikt is voor kleine schol (negatieve groei), en geeft daarmee een waarschijnlijke verklaring voor de observatie dat kleine schol in de laatste decennia steeds verder offshore trekt. Dit is een zeer relevant resultaat in relatie tot de ‘scholbox’, een gebied voor de Nederlanse, Duitse en Deense kust dat gesloten is om (te) kleine schol te behoeden voor visserij, maar daarin niet is geslaagd. Bron: Teal et al. 2012).
60 |
een hele serie deeleffecten, die het systeem allemaal verschil-
Het beoogd effect van dit project is te komen tot stroomlijning
lend, vaak op niet-lineaire wijze, beïnvloeden. Dit soort intrinsiek
en coördinatie van het werk aan kwantitatieve modellen binnen
kwantitatieve problemen zijn alleen goed te bestuderen met
IMARES. Vrijwel alle hierboven genoemde concrete resultaten
modellen. Het project Instrumentaria voor Integratie gaat dus
zijn uitgevoerd door relatief bescheiden financiële bijdragen te
met name om de ontwikkeling van modellen.
leveren aan bestaand projectwerk, waardoor verbreding, verdieping en interne disseminatie van project-activiteiten heeft
In concreto is een groot aantal modellen ontwikkeld. Te weten:
kunnen plaatsvinden. Producten die hiermee zijn opgeleverd
1. Osmose-Noordzee: Een ruimtelijk gestructureerd model van
vinden reeds hun weg naar inzet in nieuwe projecten en daar-
de visgemeenschap in de Noordzee, geschikt voor het simule-
mee is de opzet geslaagd.
ren van effecten van (grote) gebiedssluitingen, visserijbeheer en klimaatverandering (in samenwerking met collega’s van het IRD in Frankrijk); 2. Het ontwikkelen van Dynamische Energy Budget modellen, waarmee de effecten van temperatuurverandering en eutrofiering op het groeipotentiaal van allerlei organismen kan worden beoordeeld (in samenwerking met collega’s van NIOZ en VU); 3. Doorontwikkeling CUMULEO-RAM. Dit is een model om voor bepaalde soorten de cumulatieve effecten van verstoringen (scheepvaart, windmolenparken, zandwinning, onderwatergeluid, et cetera) te bepalen. Binnen Instrumentaria voor Integratie is dit model met een aantal soorten schelpdieren en vogels uitgebreid; 4. Ontwikkeling van een dynamisch model van het benthische ecosysteem (de vis en ongewervelde dieren die op en in de zeebodem leven), waarmee de effecten van visserij op de zeebodem kunnen worden bestudeerd.
| 61
Biodiversiteit van harde substraten in de Nederlandse Noordzee projectleider Oscar Bos In de Noordzee bevindt zich naast natuurlijk hard substraat
schillen gevonden, doordat een aantal soorten nog niet in de
(stenen, keien) ook veel kunstmatig hard substraat (wrakken,
DNA-database aanwezig was (soort aanwezig, DNA nog niet
boorplatforms, windmolens en kustverdediging). Er is nog weinig
bekend), of omdat soorten door de specialisten niet waren
inzicht in soortensamenstelling voor deze verschillende soorten
waargenomen (DNA wel aanwezig, soort niet gevonden). Op
hard substraat. Het doel van dit project was om een DNA
habitatniveau waren duidelijke verschillen waarneembaar tussen
analysetechniek (meta-barcoding analyse) te vergelijken met
de soortsamenstelling van het bodemleven in de zandbodem
traditionele determinatie door specialisten in een laboratorium op
monsters en die van de grindbodem. De resultaten zijn al met al
basis van uiterlijke kenmerken van de bodemdieren. Het idee
veelbelovend voor monitoring in de toekomst. Wel moet nog
erachter is dat in de toekomst monitoring of impact assessments
meer ontwikkeling plaatsvinden in de soortherkenning (ontwik-
relatief goedkoop kunnen worden uitgevoerd met deze DNA-
keling specifieke primers en barcodes), in de internationale
technieken. Om dit te testen zijn bodemfauna monsters gebruikt
databases en in de vertaling van aantallen naar biomassa.
die in 2013 zijn verzameld bij de Borkumse Stenen (boven Schiermonnikoog). De monsters zijn genomen in zand- en grindbodems. De resultaten laten zien dat er veel overeenkomsten zijn in identificatie van soorten door middel van traditionele technieken en DNA-technieken. Vooral in de fyla Mollusca (schelpdieren, huisjesslakken) en Annelida (wormen) waren de resultaten vergelijkbaar. Voor de overige fyla zijn er veel ver-
Foto: van Udo van Dongen
62 |
Figuur 23 Uitvoering van moleculaire metabarcoding (gelijktijdig identificeren van alle soorten in een monster). Links: monsters worden verzameld. Midden: DNA wordt geëxtraheerd en geanalyseerd. Rechts: met behulp van referentiedatabases wordt de soort bepaald.
| 63
5.6 IP/OP TripleP@Sea Biodiversiteit van oude olie- & gasplatforms en nieuwe windmolenparken in de Noordzee Projectleiders Joop Coolen & Han Lindeboom In de zandige Noordzee bieden kunstmatige objecten een habitat voor een breed scala aan soorten zoals anemonen, koralen, krabben, kabeljauw en vele anderen. Tot nu toe is weinig bekend van de soortsamenstelling van de gemeenschappen op deze objecten. Van de lokale biodiversiteit, soortenrijkdom, biomassa en rol van hiervan in het voedselweb is zeer beperkt kennis beschikbaar. In het verleden waren er grote gebieden met hard substraat in de Noordzee. Er lagen oesterriffen, veenbanken en grote steenriffen op de bodem van de Noordzee, waar nu op de meeste plaatsen nog slechts zandbodem te vinden is. Intussen introduceerden mensen echter nieuwe harde substraten. Spelen deze offshore olie & gas productieplatforms, windmolenparken en scheepswrakken een zelfde biologische rol als de originele riffen? Om dit te achterhalen onderzoeken wij de effecten van kunstmatige objecten in de Noordzee op de biodiversiteit. De rol van deze objecten als ‘stepping-stone’ wordt onderzocht met populatiegenetische technieken. Hiervoor werden in 2013 en 2014 op tientallen locaties monsters genomen van mosselen die aanwezig waren op windmolens, gasplatforms, scheepswrakken en navigatie-boeien. Hiermee wordt onderzocht of mosselen dankzij deze objecten verder op zee kunnen verspreiden. Daarnaast wordt de aangroei op offshore gasplatforms en scheepswrakken bestudeerd door duikers en op videobeelden gemaakt door op afstand bestuurbare onderwaterrobots. In samenwerking met GDF-SUEZ worden monsters genomen van offshore gasplatforms langs een gradiënt van toenemende afstand tot de kust. De fauna in deze monsters wordt in het IMARES benthoslab in Den Helder op soort gedetermineerd en geteld. In 2014 zijn in dit kader tien platforms bezocht en bemonsterd. Met behulp van de videobeelden is de soortverspreiding op 5 verschillende platforms in relatie tot de diepte en afstand tot kust onderzocht. In 2013 is een rif in het gebied ‘Borkumse Stenen’ onderzocht met dezelfde methoden.
64 |
Figuur 24 Locaties van de in 2014 verwerkte mosselmonsters
| 65
Figuur 25 Duiken en aanwezige diersoorten op offshore structuren
Via samenwerking met duikers van Stichting Duik de Noordzee
Al deze informatie samen is de bron voor een model waarmee de
schoon wordt daarnaast de aanwezigheid van soorten op een
verspreiding van soorten op kunstmatige objecten in de Noord-
groot aantal wrakken in de hele zuidelijke Noordzee onderzocht.
zee voorspeld wordt. Het onderzoek is gestart in oktober 2012
Hiertoe worden visuele waarnemingen van de duikers geregis-
en duurt 4 jaar. Resultaten worden gepubliceerd in peer-revie-
treerd en gevalideerd. D aarnaast worden historische bronnen
wed artikelen, online en een proefschrift.
gebruikt om de biodiversiteit van de originele oesterriffen te vergelijken met die van de huidige riffen. Verder worden gegevens uit eerder onderzoek naar soorten op kunstmatige objecten verzameld in een database.
66 |
Ecologische effecten van zeewierkweek op multi-use platforms Projectleider Robbert Jak De kweek van zeewier op zee kan een bijdrage leveren aan de
Ook voor mede-gebruik zou de invulling van activiteiten zich
productie van plantaardige biomassa die gebruikt kan worden
kunnen richten op het optimaliseren van de omgeving, opdat
voor de winning van specifieke bestanddelen, voor voedsel of
deze gunstig is voor meerdere g ebruiksfuncties. Hiertoe is een
voor energieproductie. Doordat er op zee steeds meer activitei-
raamwerk opgesteld zoals aangegeven in onderstaand schema
ten plaatsvinden is er ook steeds meer infrastructuur op zee die
voor de a fstemming van activiteiten met de ecologische natuur-
de productie van zeewier in aquacultuur systemen kan facilite-
waarden van de zee en voor de afstemming van activiteiten
ren. In dit project is een analyse gemaakt van de effecten van
onderling. B elangrijke boodschap is dat de kweek van zeewier
dergelijke (multi-use) kweeksystemen op het zeemilieu kan
niet alleen nadelige effecten heeft op bepaalde natuurwaarden
hebben. Deze ecologische effecten hoeven niet alleen nadelig te
maar juist ook kan bijdragen aan het behalen van n atuurdoelen.
zijn, maar kunnen ook positieve uitstralende effecten hebben,
Daarnaast zijn er ook nadelige effecten, die versterkt kunnen
bijvoorbeeld doordat een omgeving gecreëerd wordt die positief
worden in het geval gebruiksfuncties gecombineerd worden.
is voor bepaalde natuurdoelen. Door rekening te houden met de
Bijvoorbeeld wanneer bepaalde vogelsoorten worden aangetrok-
randvoorwaarden voor deze natuurdoelen zou de activiteit
ken door zeewierkweek neemt de kans op botsingen met
(inrichting, proces) zelfs aangepast kunnen worden om natuur-
omringende windmolens toe.
doelen te optimaliseren.
Figuur 26 Interacties tussen activiteiten en ecosysteem componenten (links) en activiteiten onderling (rechts) en de wijze waarop positieve effecten van interacties gefaciliteerd en geoptimaliseerd kunnen worden.
Risico’s
Activiteiten
Kansen
Randvoorwaarden
Emissies
Performance
Faciliteren
Optimaliseren
Drukfactoren
Leefgebied veranderingen
Optimaliseren
Faciliteren
Receptoren
Autoecologische factoren
Randvoorwaarden
Activiteit 1
Kansen
Activiteit 2
Ecosysteem componenten
| 67
5.7 WOT Natuur en Milieu Ecosysteemdiensten vanuit welvaartseconomisch oogpunt projectleider Huib Silvis Vanaf de oorsprong van hun discipline hebben economen zich
Figuur 27 De economie is ingebed in de natuurlijke omgeving
beziggehouden met het belang van de natuur als hulpbron waarmee welvaart wordt gerealiseerd. Aan de hand van de geschiedenis van het economisch denken gaat het rapport ‘Economic Viewpoints on Ecosystem Services’ over de vraag waar economische ontwikkeling en bescherming van de natuurlijke leefomgeving samenkomen. Rond dit vraagstuk heeft het gebruik van de term ‘ecosysteemdienst’ een hoge vlucht genomen.
Natuurlijke hulpbronnen en grondstoffen
Economisch systeem
De populariteit van ‘ecosysteemdiensten’ staat op gespannen voet met de wetenschappelijke kritiek op het concept. Aan de ene
Productie
Consumptie
kant hebben economen de slordige en verwarrende definities van de betreffende diensten bekritiseerd, die sterk afwijken van wat gewoonlijk onder een economische dienst moet worden verstaan: eindproducten die bijdragen aan het consumentennut. Aan de andere kant hebben ecologen erop gewezen dat het concept de
Emissies en afval
complexiteit van natuurlijke systemen miskent, en dat de ecologische kennis om er invulling aan te geven tekort schiet. Het ecologisch denken past gewoon niet bij het mechanistische voorraad-stroommodel van de ecosysteemdienst-benadering.
en natuurlijke hulpbronnen die het vermogen bezit om ecosys-
Dit alles doet niets af aan het belang van het achterliggende
teemdiensten te leveren – speelt bij de neoklassieken nauwelijks
vraagstuk. De visie van economen op natuur is door de tijd heen
een rol. Het vertrouwen in de markt was in die tijd zo groot dat
aan sterke verandering onderhevig geweest. De fysiocraten
economen en politici het niet nodig achtten speciaal aandacht te
dachten in de 18e eeuw dat alleen de landbouw waarde gene-
geven aan natuurlijk kapitaal. Iedere vorm van schaarste aan
reerde. Met het voortschrijden van de industriële revolutie
deze goederen zou volgens de neoklassieke gedachtegang
veranderde deze houding. Bekende klassieke economen als
automatisch in het prijsniveau van de geproduceerde goederen
Smith, Ricardo en Malthus (18e en 19e eeuw) beschouwden
tot uiting worden gebracht. Deze situatie heeft geduurd tot ver
natuur (en dan in het bijzonder land) nog als een volwaardige
na de Tweede Wereldoorlog.
productiefactor maar hadden ook oog voor twee andere produc-
Vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw zien we het ontstaan
tiefactoren: in eerste instantie vooral arbeid en later ook kapi-
van de milieueconomie als apart terrein binnen de economie,
taal. Land werd gezien als een niet-vervangbare input voor de
gevolgd door de opkomst van de ecologische economie vanaf het
productie van goederen, en daarmee als beperkende factor voor
einde van de jaren tachtig. Ecologische economie is een kritische
economische groei.
reactie op de algemene welvaartstheorie en verwerpt de gebruike-
De neoklassieke denkrichting, die aan het begin van de 20ste
lijke neoklassieke aannames. Het centrale organiserende principe
eeuw opkwam, deelde deze zienswijze echter niet. In deze
van de ecologische economie is dat de economie is ingebed in en
benadering wordt de productie vooral gezien als het resultaat
afhankelijk van de natuurlijke omgeving (Figuur 26). Volgens de
van het inzetten van de productiefactoren kapitaal en arbeid. Het
ecologische economie is het natuurlijk kapitaal beperkt reprodu-
natuurlijk kapitaal – de op aarde aanwezige hoeveelheid fysieke
ceerbaar en substitueerbaar, zodat er grenzen aan de groei zijn.
68 |
Dit wordt wel de ‘harde’ duurzaamheid genoemd.
Figuur 28 WOt-rapport 123: Economic viewpoints on ecosystem services.
Figuur 27 laat zien dat als het economische systeem groter wordt en groeit, het automatisch tegen de grenzen van het natuurlijk systeem aanloopt. Het ‘draagvermogen’ van natuur is niet oneindig. Om te voorkomen dat het natuurlijke systeem instort, is het noodzaak dat een uitdijende economie binnen de grenzen van dit natuurlijke systeem blijft. Omdat markten bij het natuurlijk kapitaal niet bestaan of slecht functioneren, hebben economen diverse waarderingsmethoden ontwikkeld om tot optimale allocatie van – in dit geval – het schaarse natuurlijk kapitaal te komen of tenminste tot onderbouwde beslissingen hierover. Door onwetendheid over de draagkracht van het totale ecosysteem, blijken echter niet alle baten van natuur (eenvoudig) in geld uit te drukken. Toch zal voor het voortbestaan van de mensheid een minimumniveau in stand moeten worden gehouden. Als de baten niet te bepalen zijn en het instrument van de MKBA (maatschappelijke kosten en
Wettelijke Onderzoekstaken Natuur & Milieu
Economic viewpoints on ecosystem services H.J. Silvis and C.M. van der Heide
WOt-rapport 123 November 2013
baten)-analyse daardoor niet hanteerbaar is, kan voor de ex ante evaluatie van het natuurbeleid een beroep worden gedaan op de kosteneffectiviteitsanalyse of op multicriteria-analyse.
| 69
5.8 WOT Visserij WOT Visserijonderzoek projectleider Cindy van Damme Het KennisBasis programma voor WOT Visserijonderzoek levert
vis, modelleren van de levenscyclus van individuele vis en het
de middelen voor het onderhouden en ontwikkelen van experti-
effect van abiotische factoren als temperatuur en zoutgehalte op
ses die nodig zijn om de Wettelijke Onderzoekstaken van
de voedselketen in de Noordzee. Een groot deel van het KB WOT
Nederland op het gebied van visserij monitoring en advies uit te
budget is geïnvesteerd in het onderhouden en ontwikkelen van
voeren. De inhoud van het KB WOT Visserij programma is een
cruciale expertise zoals standaardisatie, onderhoudt en ontwik-
resultaat van discussies over de visserijonderzoeksrichting en
keling van akoestische technieken voor bestandsbepalingen van
kennisbenodigdheden. Uitgangspunt is een kosteneffectieve
vis en schelpdieren, bepaling van leeftijd en geslachtsrijpheid
programmering van het onderzoek waar actuele vragen worden
van vissen en identificatie van viseieren en –larven.
beantwoord, maar ook naar de toekomst wordt gekeken, en onderhouden van goede contacten met klant ministeries. Om in te kunnen inspelen op veranderingen in visserij beleid, in Nederland en de EU, en ontwikkelingen en veranderingen in visserijmethoden is het KB WOT programma flexibel waarbij zowel meerjarige als eenjarige projecten zijn uitgevoerd. Om flexibel te blijven is het programma jaarlijks vastgesteld en gepositioneerd rond een aantal wisselende thema’s. De afgelopen vier jaren waren deze thema’s: ecosysteem benadering van visserijbeheer en vis descriptoren in de KRM en MSFD, MSY (Maximaal Duurzame Oogst) beheersdoelstellingen voor platvis in de Noordzee, vermindering van bijvangst, onderhoud van kernexpertises en ontwikkeling en uitwisseling van kennis in internationaal verband. De uitwisseling van onderzoekers, kennis, en technieken levert een aanzienlijke toegevoegde waarde voor het KB WOT programma. In de afgelopen jaren zijn er 47 verschillende projecten uitgevoerd binnen dit KB programma. Voorbeelden van projecten die antwoord hebben gegeven op urgente vragen zijn: het begrijpen van trade-offs in MSY doelstellingen voor de Noordzee platvisvisserij, onderzoek naar de impact van predatoren op prooivis, ontwikkelen van voedselketenmodellen met relaties tussen vis, bodemdieren en visserij, effecten van de aanlandingsplicht voor de Nederlandse visserij en verspreiding en ecologie van verschillende vissoorten. Meer strategische projecten richtten zich op de verspreiding, paaihabitat en paaicondities van makreel, identificatie van subpopulaties door middel van de vorm van otolieten, historische veranderingen in groei en genetica van paling, voortplantingsstrategie van
70 |
Underpinning acoustics projectleider Sascha Fässler Akoestische surveys zijn een belangrijke manier om bestanden
van vissoorten te bepalen. Bij vissen is het vooral de zwemblaas
van pelagische vissoorten, zoals haring en blauwe wijting, maar
welke geluid reflecteert. Pelagische vissen migreren door de
ook schelpdierbestanden te m onitoren. In de afgelopen jaren is
waterkolom omhoog en omlaag, waarbij de waterdruk verschilt.
er veel kennis en techniek ontwikkelt om akoestische methoden
Door de grotere waterdruk op diepte wordt de zwemblaas van
te v erbeteren en uit te breiden.
een vis verkleint. Een kleinere zwemblaas reflecteert minder.
Het is belangrijk om te weten op welke manier en hoeveel geluid
Door onderzoek bij IMARES is het nu mogelijk om voor het effect
een soort reflecteert om deze vissen te kunnen identificeren op
van waterdruk op de reflectie van haring op diepte te corrigeren.
een echogram en een schatting te kunnen maken van de hoe-
Belangrijk hier bij was ook het onderzoek naar achtergrond ruis
veelheid vis. Nieuwe technieken zijn ontwikkelt om de reflectie
in de reflectie van de zwemblaas.
Figuur 29 Resultaten van een akoestische survey (groene lijnen bovenaan zijn de transecten die tijdens de survey gevaren zijn, rode en gele en groene kleuren geven de vissen in de waterkolom weer
| 71
In 2011 was het voor de eerste keer mogelijk om de reflectie
Dankzij de afgelopen ontwikkelingen voert IMARES nu akoesti-
van evervis te bepalen. Met behulp van MRI-scans is een 3D
sche surveys uit naar haring, blauwe wijting, sprot, smelt, maar
beeld van de zwemblaas van evervis gereconstrueerd waardoor
ook mesheften en halfgeknotte strandschelpen. De ontwikkelin-
het mogelijk was de akoestische reflectie van dit orgaan te
gen aan bepalen van reflectie zijn ook toegevoegd aan de
bepalen. In 2011 was er een commerciële visserij aan het
R programma bibliotheek “Acousta” waardoor de ontwikkelde
ontwikkelen op evervis. Maar deze ontwikkeling was niet alleen
IMARES kennis ook gebruikt kan worden door andere
belangrijk voor het bepalen van het bestand van evervis, de
onderzoekers.
visserij was ook geïnteresseerd in het herkennen van evervis om deze te kunnen ontwijken tijdens het vangen van makreel en horsmakreel. Evervis heeft namelijk veel stekelige vinstralen welke makreel en horsmakreel beschadigen. De afgelopen periode is er ook hard gewerkt aan het herkennen en uitfilteren van reflectie van planktonische organismen uit de echogrammen. Ook dit dient weer twee doelen. Ten eerste kan men de reflectie van plankton nu uitfilteren wat het bepalen van de reflectie van vissen verbetert en daardoor een betere bestandsschatting uitgevoerd kan worden. Maar door veranderd beheer van mariene voorraden waarin duurzaamheid centraal staat en het beheer meer ecosysteem gericht is, is een mogelijkheid om de grootte en omvang van plankton in zee te bepalen ook belangrijk geworden. Plankton neemt een belangrijke plaats in het ecosysteem in als voedselbron van allerlei organismen, maar ook van commerciële vissoorten. Naast het determineren van vissen en plankton in de waterkolom kan akoestiek ook gebruikt worden voor het karteren van de bodem en daarmee ook bestandsschattingen van schelpdieren die op of in de bovenste lagen van de bodem leven. Ontwikkelingen zijn gedaan in het gebruik van multi-beam technologie voor het bepalen van bestanden van mesheften. Hierdoor is het mogelijk om in een kortere tijd een groter gebied te monitoren en alleen op bepaalde plaatsen monsters van de bodem te moeten nemen. Een aanzienlijke verbetering in de efficiëntie van de schelpdiersurveys. In 2012 heeft IMARES het initiatief genomen een akoestisch symposium te organiseren met als doel uitwisseling en samenwerking tussen nationale instituten. Na twee succesvolle edities in 2012 en 2013 is dit symposium in 2014 uitgegroeid tot een internationale bijeenkomst waar ook onderzoekers van buiten Nederland hun resultaten en ontwikkelingen op akoestisch vlak willen delen.
72 |
Fish ageing projectleider Loes Bolle De kernexpertise leeftijdsbepalingen van vissen is van essentieel
aantal internationale uitwisselingen en bijeenkomsten georgani-
belang voor alle leeftijds-gestructureerde populatie dynamisch
seerd voor leeftijdsaflezing van deze vissoorten.
onderzoek, zoals de toestandsbeoordelingen van visbestanden
Niet het aflezen alleen, maar ook het standaardiseren van het
en daarmee de visserijadviezen. Onderhoud van deze kernexper-
verzamelen van de data en het gebruik hiervan in de bestands-
tise wordt bewerkstelligd door internationale kalibratie, training
schattingen zijn belangrijke ontwikkelingen. Onderzoekers van
en kwaliteitsborging. IMARES staat in het centrum om deze
IMARES hebben deelgenomen aan internationale bijeenkomsten
expertise te standaardiseren.
en een belangrijke rol genomen in de standaardisatie. De nieuwe
De afgelopen jaren zijn er leeftijdsaflezers getraind in het
ontwikkelingen en kwaliteitsprocedures voor het aflezen en
bepalen van leeftijden van Noordzee haring, sprot, schol, tong,
gebruik van de leeftijden in bestandsbepalingen zijn opgenomen
tarbot, griet, schar en Atlantische makreel en blauwe wijting,
in het nieuwe ‘Handboek leeftijdsbepalingen versie 2’ (Bolle et al.
maar ook paling. IMARES neemt niet alleen deel aan internatio-
2013, CVO report: 13.014).
nale kalibratie, maar heeft de afgelopen jaren ook een groot
Figuur 30 Leeftijdsbepaling aan een gehoorsteentje van schol
| 73
5.9 Innovatieve projecten Kunnen planten groeien op Maan- en Marszand? projectleider Wieger Wamelink De verwachting is dat er in de toekomst (semi)permanente
De belangrijkste resultaten waren:
bewoning op de maan en/of Mars zal komen. Voldoende en
1. Kieming en doorgroei op marszand waren uitstekend en iets
aantrekkelijk voedsel vormt een van de belangrijkste op te
beter dan op de controle (aards rivierzand). Na 50 dagen
lossen problemen. Het is logisch om het voedsel lokaal te
hadden herik, rogge en tuinkers bloemen gevormd. Ook de
verbouwen en daarvoor het plaatselijke zand te gebruiken. Voor
wilde planten tripmadam, brandnetel, kale jonker en de ver-
het doen van experimenten heeft NASA kunstmatig zand gepro-
schillende klaversoorten en lupine deden het goed. Herik en
duceerd. Dit kunstmatige maan- en marszand is gebruikt voor
tuinkers vormden uiteindelijk na handmatige bevruchting zaden.
een kiemings- en groei-experiment. Daarbij is voor 14 planten-
2. Op het maanzand was de kieming, maar vooral de doorgroei
soorten (wilde planten, klavers voor stikstofvastlegging en
duidelijk minder goed dan op marszand en aardse grond. Veel
voedselgewassen) onderzocht of ze na toevoeging van gedemi-
planten gingen dood binnen
neraliseerd water kiemden en groeiden gedurende vijftig dagen.
50 dagen en de planten die niet dood gingen (bijvoorbeeld de
Hierbij hebben we alleen het effect van het zand onderzocht, aannemend dat de teelt op mars en maan in kassen wordt
tripmadam) groeiden langzaam of niet. 3. Op basis van analyses aan de bodem en de abiotische rand-
uitgevoerd met aardse lucht en kunstmatige
voorwaarden van plantensoorten is het moeilijk voor (wilde)
lichtomstandigheden.
plantensoorten op beide bodems te groeien, vooral op het kunstmatige maanzand.
Figuur 31 Experimenten op Mars- en Maanzand
Overzicht van het experiment (elk unieke combinatie van soort en bodem in twintigvoud)
74 |
Herik op Marszand
De goede groei op het marszand was onverwacht, en wordt
te doen. Een artikel over het experiment is verschenen in PLOS
mogelijk veroorzaakt door de aanwezige stikstof (afkomstig uit
ONE en er is op uitnodiging een artikel geschreven voor een
zonnewind, vulkanische activiteit en bliksem) en de goede
special issue van het Netherlands Journal of Geoscience. Daar-
hydrologische eigenschappen. De slechte groei op de maan kan
naast is er een artikel verschenen in Landschap. Tenslotte is een
worden veroorzaakt door de slechte hydrologische eigenschap-
filmpje gemaakt voor YouTube en er is een facebookpagina
pen en/of de aanwezige aluminium in de bodem. Verder onder-
gewijd aan het experiment.
zoek naar het effect van voedingsoplossing, zwaartekracht en lichtkwantiteit en kwaliteit zijn noodzakelijk. Het onderzoek heeft vanaf het begin veel aandacht van de publieke media gehad. Er zijn live interviews gegeven voor BNR nieuwsradio, Radio 1 Journaal, Radio Kranenbarg (radio 2), het nieuws op radio 3 en voor de TROS Nieuwshow (radio 2). Verder is er uitgebreid aandacht besteed aan het onderzoek door de Nieuwe Wereld (BNR) en het wetenschapscafé van De Kennis van Nu (NTR). Alle landelijke en regionale kranten hebben er over bericht. Associated Press heeft een soort documentaire gemaakt die o.a. is verschenen op Euronews en TF1 (Frankrijk). De Quest, de Kijk, de Wageningse Resource en National Geographic hebben er stukken over geschreven. Er zijn verschillende columns aan het onderzoek gewijd. Verder hebben zich inmiddels vijf individuele of groepjes VWO- studenten gemeld om kleine onderzoekjes
Herik op Maanzand
| 75
Zilte waskracht: onderzoek naar toepassingsmogelijkheden van zouttolerante planten in zuiveringsmoerassen projectleider Maurice Paulissen In brakke delen van het Nederlandse zeekleigebied en in laag-
zuiverend moeras hangt mede af van de standplaatsfactoren,
gelegen kustgebieden elders ter wereld kunnen zilte zuiverende
met name zoutgehalte en mate van eventuele getijde-invloed
moerassen water reinigen dat afkomstig is van gangbare agrari-
(bepaald door de hoogteligging op kwelder/schor). Bij een hoger
sche bedrijven of van nieuwe zilte teelten, analoog aan (zoete)
zoutgehalte doet Zeeaster het beter dan de andere twee soorten.
helofytenfilters. De beschikbare praktijkkennis komt vooral uit
Als het om een locatie gaat die lager ligt met meer getijde-
(sub)tropische gebieden en is moeilijk toe te passen op de
invloed, dan is Engels slijkgras de beste keus. Welke planten-
situatie in Nederland.
soort de beste keus is hangt ook af van aspecten waarover nog
In 2013 is daarom in een kasexperiment de zuiveringsefficiëntie
onvoldoende bekend is. Het oogsten van ondergrondse biomassa
van zouttolerante plantensoorten onderzocht. Hierin zijn drie
is bijvoorbeeld nog niet uitgezocht en de soorten verschillen in
algemeen voorkomende soorten op Nederlandse kwelders
hoe makkelijk ze gemaaid kunnen worden. De bladeren van
(schorren) getest: Engels slijkgras (Spartina anglica), Zeeaster
Zeeaster zijn eetbaar (‘lamsoren’ in Zeeland), echter bij het
(Aster tripolium) en Zeebies (Bolboschoenus maritimus subsp.
oogsten uit zilte zuiverende moerassen moet rekening worden
compactus).
gehouden met de voedselveiligheid. Op termijn zien we twee mogelijke toepassingsniveaus van zilte
Engels slijkgras had de hoogste N-verwijdering (ca. 11%) en
zuiverende moerassen: (1) het individuele zilte-teeltenbedrijf,
Zeebies en Engels slijkgras de hoogste P-verwijdering (ca. 35%).
waarvan een zuiverend moeras onderdeel kan zijn; (2) als
Opname van zowel N en P in bovengrondse biomassa was het
onderdeel van verbrede zoet-zoutovergangen in het zeekleige-
hoogst in Zeebies; de opname in de wortels was voor N en P het
bied. In beide gevallen zijn er potentiële meekoppelkansen voor
hoogst in Engels slijkgras. De optimale plantkeuze voor een zilt
natuurwaarden, belevingswaarden en gebruik van vrijkomende
Figuur 32 Kasproef
76 |
Figuur 33 Binnendijks landschap
| 77
biomassa. Zilte zuiverende moerassen zouden, naar analogie van de Zeeuwse inlagen en karrevelden, ook onderdeel kunnen uitmaken van waterveiligheidsoplossingen. Zo kunnen zilte zuiverende moerassen gaan bijdragen aan het herstel van het binnendijkse areaal brakke natuur in Nederland, een interessant perspectief gegeven de verwachte toename van (periodieke) zoetwatertekorten en zoutpieken in laag Nederland. In natuurlijke zilte wetlands is er vaak een zonering van plantensoorten afhankelijk van bijvoorbeeld overstromingsfrequentie, zoutgehalte en bodemsamenstelling. Bij de opschaling naar halofytenfilters op veldschaal is deze zonering een belangrijk praktisch uitgangspunt. Het agrarische zeekleigebied staat via brakke binnenwateren in verbinding met het buitendijkse gebied (vooral de Zuidwestelijke Delta en het Waddengebied). In deze binnen- en buitendijkse wateren is sprake van een stikstofopgave. Zilte zuiverende moerassen kunnen bijdragen aan de reductie van stikstof en daarmee aan het behalen van KRW-doelen binnen- en buitendijks. Dit werkt tevens positief op de Natura 2000-doelen, aangezien de buitendijkse gebieden in zowel de Zuidwestelijke Delta als het Waddengebied integraal zijn aangewezen als Natura 2000-gebied.
78 |
5.10 Internationaal Eco finders projectleider Jack Faber EcoFINDERS is een Integrated Project in het 7e Kaderprogramma
Bijvoorbeeld de aantallen (individuen/m3) en diversiteit (# taxa)
van DG Environment. De doelstelling van dit project is kennisver-
van bodemmijten nemen toe in een tijdreeks na conversie van
dieping van biodiversiteit in de bodem en interacties met bodem-
bouwland naar natuurlijk grasland (Veluwe). Aantallen mijten
functies, kwantificeren van de economische waarde van de
zijn het laagst bij intermediaire intensiteit van ploegen en
bijbehorende ondersteunende en regulerende ecosysteemdiensten
scheuren. In regelmatig verstoorde bodems (bouwland) worden
en ontwikkeling van passend bodembeheer. De KB bijdrage betreft
enkele soorten enorm talrijk, maar is de taxonomische verschei-
kwantitatief mechanistisch onderzoek aan de relatie bodemleven
denheid laag (Lusignan, Frankrijk )(Figuur 33). De overlevings-
en regulatie bodemstructuur en waterhuishouding, en de betekenis
strategieën en dispersiemechanismen van de aangetroffen
daarvan voor waterregulatie. Daarnaast wordt beschreven welke
soorten indiceren de intensiteit van landgebruik goed.
bodembiodiversiteit kenmerkend is in relatie tot intensiteit van landgebruik, wordt een nieuwe techniek ontwikkeld om veldinven-
Literatuuronderzoek en meta-analyse heeft kwantitatief inzicht
tarisaties uit te voeren op basis van het DNA van aanwezige
gegeven in de samenstelling van regenworm gemeenschappen
organismen, en worden beleidsrelevante en kosten-efficiënte
(soorten en populatieomvang) in relatie tot het landgebruik en
indicatoren ontwikkeld voor bodembiodiversiteit en geassocieerde
conversies daartussen (akkerbouw-grasland-bos), en de relatie
ecosysteemdiensten. Dit project draagt bij aan de ontwikkeling van
tussen regenwormen en de waterinfiltratie capaciteit van de
referentiebeelden en risicogrenzen voor bodembiodiversiteit,
bodem. De bodem kan meer water opnemen naarmate er meer
genereert kennis van functionele (agro)biodiversiteit en van
regenwormen zijn, er is een lineair verband met oppervlakkig
stimulerende maatregelen in kader van duurzaam bodembeheer.
levende soorten en pendelaars, maar niet met dieper levende soorten (figuur 34). Deze soortengroepen doen het beter bij
Bodemkwaliteit is te beoordelen aan de hand het aanwezige
minder intensieve bodembewerking, meer achterblijvende
bodemleven bezien tegen landgebruik en bodembewerking.
oogstresten, minder kunstmest, en minder bestrijdingsmiddelen,
Figuur 34 Aantallen en soortverscheidenheid aan mijten in de bodem; Links: tijdreeks in verlaten bouwlanden op de Veluwe, Rechts: permanent bouwland in vergelijking met permanent grasland en een 3+3 jaarlijkse rotatie in Lusignan, Frankrijk).
| 79
Figuur 35 Relatie tussen de populatiegrootte van drie ecologische groepen van regenwormen (A=oppervlakkig levende, “epigeische” soorten, B=dieper levende “endogeische” soorten, C=verticaal pendelende, “anecische” soorten) en evenwichtsinfiltratie snelheid van de bodem. Infiltratiesnelheid in mm/uur tegen aantallen regenwormen/m2.
zodat bij grotere populaties de bodem minder snel waterverza-
Voorts is gewerkt aan het ontwikkelen en toetsen van indicato-
digd raakt. In een modelmatige ecohydrologische studie is
ren van biodiversiteit: er is een set van indicatoren geselec-
vervolgens een risicoanalyse gemaakt van de kans op waterver-
teerd voor bodembiodiversiteit, bodem functioneren, en ecosys-
zadigde bodems van bouwland en grasland. Dit wordt tenslotte
teemdiensten. Deze indicatoren zijn getest op diverse locaties
vertaald naar bedrijfsniveau via ecologische en milieu-economi-
in de EU, waarbij een vergelijking werd gemaakt tussen ver-
sche modellen. De boodschap hierbij is dat functionele agrobiodi-
schillende vormen en intensiteit van landgebruik. De evaluatie
versiteit een verzekering is voor een gebufferd inkomen van
wordt uitgevoerd op basis van tal van criteria in relatie tot
boeren in het licht van toenemende extremen in weersgesteld-
gevoeligheid, uitvoerbaarheid, specificiteit, en kosten; de
heid omdat het bedrijfsrisico vermindert.
resultaten worden later dit jaar verwacht. Het is inmiddels al
Er wordt een bibliotheek opgebouwd van DNA fingerprints van
wel duidelijk dat geen enkele indicator op alle fronten tegelijk
bodemorganismen; het Alterra onderdeel betreft mijten in
goed scoort, en dat een combinatie van complementaire
bouwland en (semi)natuurlijke grasland in Nederland (figuur 35).
indicatoren zal zijn vereist om betrouwbare en relevante
Tegelijkertijd wordt een methode ontwikkeld om DNA van
informatie te verkrijgen.
bodemorganismen uit grond te extraheren (zgn. environmental DNA of eDNA) en met deze bibliotheek te vergelijken; vooralsnog kwalitatief bruikbaar, in de nabije toekomst ook kwantitatief. Op termijn kan dit arbeidsintensieve en specialistische veldinventarisaties vervangen.
80 |
Figuur 36 Phylogram van verwantschappen tussen mijten in de bodemfauna van bouwland en (semi)natuurlijke grasland in Nederland.
| 81
Bijlage Realisatie Deliverables
Thema
Deliverable
1 Bodem, water en klimaat
1.1.1 O verzicht van klimaatscenario’s en de doorvertaling hiervan naar de effecten op de verschillende landschapstypen en functioneren van ecosystemen inclusief de indirecte effecten
Realisatie
1.2.1 Dynamische visualisatie van effecten van innovatieve landbouwkundige maatregelen op terrestrische en aquatische natuur 1.2.2 Een ‘decison support tool’ tbv een integraal nutriëntenbeleid op basis van een afwegingskader waarmee mee- en tegen koppel effecten van beleidsmaatregelen op regionale en nationale schaal in kaart worden gebracht 1.3.1 Wetenschappelijk onderbouwde methode voor het meten van gasvormige emissies zoals ammoniak en broeikasgassen uit de groenblauwe ruimte 1.3.2 A fwegingskader voor emissiebeperkingsbeleid en toepassing hiervan op regionale en nationale schaal 1.4.1.Verbeterde modellen voor het voorspellen van lange termijn effecten van veranderingen in water- en bodembeheer op o.a. landbouw en natuur, biodiversiteit, die rekening houden met wijzigende omstandigheden door klimaatverandering en ruimtegebruik 1.4.2 O ntwikkeling van richtlijnen voor duurzaam gebruik bodem en water tbv ontwerpend onderzoek en interactieve planprocessen 1.4.3 I ntegraal afwegingkader ten behoeve vanruimtelijke planning en inrichting met bodem en water als sturend element. 1.5.1 K ansrijke ruimtelijke adaptatiestrategieën en maatregelen voor ruimtegebruik 1.5.2 Verkenning/schets van adaptief ruimtegebruik en waterbeheer in de integratiegebieden
82 |
Door de budgetkorting is hier slechts in beperkt mate aan gewerkt.
Thema
Deliverable
2 Groene ruimte en biodiversiteit
2.1.1 O verzicht van factoren die de perceptie bepalen van wat natuur en biodiversiteit is in relatie tot de werkelijke beleving
Realisatie
2.1.2 Nieuwe (beleids)instrumenten om de samenleving (in het bijzonder jeugd) meer en blijvend te betrekken bij natuur en landschap
Enkele projecten leveren een bijdrage aan deze deliverable, maar hierbij is de jeugd een ontbrekend element.
2.2.1 O ntwikkelen en toetsen van indicatoren van biodiversiteit voor het beoordelen van het adaptief vermogen en de veerkracht van natuur op regionale en nationale schaal. 2.2.2 Karakteriseren van typen kantelpunten (“tipping points”) en kwantificering ervan in abiotische- en biotische factoren die maken dat ecosystemen mogelijk irreversibel in een alternatieve stabiele toestand komen 2.3.1 (Nieuwe) concepten voor de lokalisering van natuurtypen (in tijd en ruimte)
Door de budgetkorting is hier niet aan gewerkt (in overleg met EZ)
2.3.2 Inzicht in effecten op biodiversiteit en mogelijkheden voor compenserende maatregelen 2.4.1 Nieuwe concepten en handelingsperspectieven voor flexibel natuurbeleid en – beheer (interactief/participatief ontwikkeld) 2.4.2. Opties voor aanpassing van bestuurlijke, financiële en juridische instrumenten en arrangementen hiervoor 2.5.1 I nnovatieve concepten om een bijdrage te leveren aan biodiversiteit, beleving en sociale aspecten buiten de natuurgebieden inclusief duurzame verbindingen tussen stad en land en urbane ecologie. 2.5.2 T oetsen van de innovatieve concepten in de integratiegebieden
Afgerond
Deels afgerond
Door de budgetkorting is hier beperkt aan gewerkt (in overleg met EZ)
Niet afgerond
| 83
Thema
Deliverable
3 Ondernemen met Ecosysteemdiensten
3.1.1 Overzicht van wijze waarop financiële bijdragen van particulieren en bedrijfsleven voor natuur en landschap gemobiliseerd kunnen worden en welke drijfveren daarbij van belang zijn
Realisatie
3.1.2 I nnovatieve concepten en methoden om ecosysteemdiensten onder de aandacht van grondgebruikers, ondernemers en burgers te brengen 3.1.3 I nschatting van het Ecosysteemdiensten-potentieel in Nederland, als handvatten voor beleid en bedrijfsleven mbt. financieringmechanismen (integrale prijzen, habitat banking, compensatiebasis e.d.)
Is vanuit TEEB project landelijk opgepakt
3.2.1 I nteractieve database met kwantitatieve, ruimtelijk gespecificeerde informatie over ecosysteem diensten en waarden
Is vanuit TEEB project landelijk opgepakt
3.2.2 E en operationele aanpak voor de toepassing van ecosysteemdiensten in beleid en samenleving 3.3.1 Verkenning van ruimtelijke configuratie van en verbanden tussen ecosysteemdiensten in de integratiegebieden 4 Planning, Sturing en Ontwerp
Door de budgetkorting is hier beperkt aan gewerkt (in overleg met EZ)
4.1.1 Visie op de wijze waarop openbaar bestuur samen met maatschappelijke partijen samenhangend ruimtelijk beleid kan ontwikkelen 4.1.2 Inzicht in de effecten van meer of minder Rijksregie op gebiedsontwikkeling. Opties voor regulering, zodat belangen op verschillende schaalniveaus goed worden afgewogen 4.2.1 E en uitgewerkte monitorings- en evaluatiemethodiek voor duurzame gebiedsontwikkeling, waarmee proces, sociale, economische en fysieke effecten gemeten kunnen worden. Hierbij rekening houdend met meerdere ruimtelijke en temporele schalen. 4.3.1 O verzicht van de lange termijn processen en hun onzekerheid en de doorvertaling hiervan naar gevolgen voor de groenblauwe ruimte 4.4.1 I nnovatieve concepten voor planning en sturing van gebiedsprocessen en demonstratie en evaluatie hiervan inclusief het verkennen van allianties voor realisatie van duurzame inrichting 4.4.2 E en agent-based model waarmee de gevolgen van het gedrag van verschillende actoren kan worden gesimuleerd 4.4.3 Verkenning en toepassing van componenten van een integraal raamwerk in de integratiegebieden (zie paragraaf 3.2)
84 |
Door de budgetkorting is hier niet aan gewerkt (in overleg met EZ)
Thema
Deliverable
5 Marien
5.1.1 S tate of the art voor marien onderzoek
Realisatie
5.1.2 Voorstel voor onderzoeksrichtingen, gebiedskeuze en afstemming met ander marien onderzoek voor besluitvorming binnen het programma 5.2.1 K ennis over en aanbevelingen voor het herstellen van mariene en estuariene biodiversiteit en uitwerking van mogelijkheden van gebiedsdifferentiatie. 5.2.2 B eschrijving van noodzakelijke condities voor een Goede MilieuToestand (GMT) voor Kaderrichtlijn marien 5.2.3 O pstellen van een monitoringsprogramma op zee (desk study, geen monitoring) 5.3.1 E en verbeterd draagkracht model van het mariene ecosysteem voor productie en natuur 5.4.1 H abitatkaarten voor de beste aanleg en inpassing van mosselbanken voor de Waddenzee en hoe litorale en sublitorale mosselbanken zich kunnen ontwikkelen. 5.4.2 Beschermingsmaatregelen voor Natura 2000 gebieden op zee 5.5.1 Een generiek modelontwerp, inclusief habitat differentiatie en cumulatieve effecten, waarin zoveel mogelijk kennis in gekwantificeerde relaties is opgenomen. 5.5.2 Een (beleids)instrument voor integrale beoordeling van het duurzaam gebruik van kust en zee 5.6.1 Ontwikkeling van een conceptuele onderlegger voor RO op zee. Wat kunnen we van RO op land leren/overnemen voor RO op zee?
Afgerond
Deels afgerond
Niet afgerond
| 85
Colofon
Uitgave Wageningen UR Bezoekadres Droevendaalsesteeg 3, 6708 PB Wageningen Postadres Postbus 47, 6700 Wageningen Telefoon +31 317 48 01 00 www.wageningenUR.nl Eindredactie Ing. A. Oosterbaan, Environmental Sciences Group, Wageningen UR Foto’s Wageningen UR Vormgeving Wageningen UR, Communication Services Druk MediaCenter, Rotterdam Oplage 200 exemplaren
© Wageningen UR 2015
86 |