Kantoor Den Haag Afdeling Concernbeleid Team Monitoring en Beleidsinformatie
Arbomonitor 2003
Juli 2004
drs. Ö. Erdem J. Samadhan
INHOUDSOPGAVE
BLZ.
SAMENVATTING
1
INLEIDING
1
2
HET ONDERZOEK
3
2.1 2.1.1 2.1.2 2.2
3 3 4 5
3
RESULTATEN 3.1 3.2 3.2.1 3.2.2 3.2.3 3.2.4 3.2.5 3.3 3.4 3.5 3.6 3.6.1 3.6.2 3.6.3 3.6.4 3.6.5 3.6.6 3.6.7 3.6.8 3.6.9
4
Terreinafbakening Onderwerpen binnen de arbomonitor 2003 Handhaving Methodiek
Inleiding Wettelijke verplichtingen Risico-inventarisatie- en -evaluatie / plan van aanpak Arbeidsongevallenregistratie Contract arbodienst Ziekteverzuimbeleid Bedrijfshulpverlening (BHV) en ontruiming Betrokkenheid werknemers bij totstandkoming arbobeleid Bekendheid Farboregeling Onderaannemers Specifiek arbeidsrisico’s Tillen of dragen RSI Psychische arbeidsbelasting Schadelijk geluid Gevaarlijke stoffen Werken op hoogte Machineveiligheid Zwangere werkneemsters en die borstvoeding geven Kwaliteit RI&E
9 9 9 9 12 15 17 18 22 24 25 26 26 28 30 33 34 38 40 41 42
HANDHAVINGSASPECTEN
45
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
45 45 46 48 49
Inleiding Terminologie Overtredingen Ingezette handhavinginstrumenten Bekendheid bestuurlijke boete
LITERATUURLIJST
53
Bijlage I Bijlage II Bijlage III Bijlage IV
57 77 79 81
Onderzoeksresultaten uitgesplitst naar sector en grootteklasse Ontwikkelingen vanaf 1998 Nauwkeurigheidsmarges Vragenlijst
Arbomonitor 2003
SAMENVATTING
Inleiding In deze samenvatting wordt kort ingegaan op de belangrijkste conclusies van de Arbomonitor 2003, een jaarlijks terugkerend onderzoek van de Arbeidsinspectie. Dit onderzoek geeft een representatief beeld van de stand van zaken op het gebied van arbeidsomstandigheden in de Nederlandse bedrijven en instellingen in 2003. Eerst worden de belangrijkste conclusies met betrekking tot de wettelijke verplichtingen samengevat en daarna die van de specifieke arbeidsrisico’s.
Belangrijke conclusies over de wettelijke verplichtingen In totaal blijkt 76% van de bedrijven te beschikken over een door een arbodienst getoetste risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E). Dit percentage is in de afgelopen jaren steeds verder toegenomen. In 1998 bedroeg dit percentage nog 38%. Van alle bedrijven beschikt 71% over een plan van aanpak. Ten opzichte van 2001 en 2002 is dit percentage toegenomen. In die periode lag het percentage op 60%. Verder blijkt dat 98% van de bedrijven een contract te hebben met een gecertificeerde arbodienst. In vergelijking met de cijfers uit 2000, 2001 en 2002 is dit percentage gelijk gebleven. Een ziekteverzuimbeleid is in 96% van de bedrijven aangetroffen. In 46% van de bedrijven is een ziekteverzuimbeleid schriftelijk vastgelegd terwijl in 50% van de bedrijven hierover mondelinge afspraken zijn gemaakt. De cijfers wijzen uit dat het percentage bedrijven met een schriftelijk ziekteverzuimbeleid vanaf 2000 aan het stijgen is, terwijl het percentage bedrijven met mondelinge afspraken aan het dalen is. Het totale percentage bedrijven waarin voldoende gekwalificeerde bedrijfshulpverlening geregeld is ligt op 78%. In vergelijking met de cijfers uit voorgaande jaren is dit percentage nagenoeg ongewijzigd gebleven. Verder hebben de cijfers uitgewezen dat in 13% van de bedrijven één of meerdere arbeidsongevallen in de afgelopen 2 jaar hebben plaatsgevonden.
I
Arbomonitor 2003
Tabel I:
Samenvattend overzicht van de wettelijke verplichtingen en arbeidsrisico’s 2003
Wettelijke verplichtingen % bedrijven met een getoetste RI&E
76%
% bedrijven met een plan van aanpak (alle bedrijven)
71%
% bedrijven dat contract heeft met een gecertificeerde arbodienst
98%
% bedrijven met een (schriftelijk en mondeling) ziekteverzuimbeleid
96%
% bedrijven met bedrijfshulpverlening
78%
% bedrijven met één of meerdere arbeidsongevallen in de afgelopen 2 jaar
13%
Arbeidsrisico’s % bedrijven waarin werknemers regelmatig (25 kg of meer) tillen of dragen
6%
% bedrijven waarin werknemers regelmatig werkzaamheden doen die mogelijk leiden tot RSI • % bedrijven waarin werknemers regelmatig met een statische lichaamshouding werken • % bedrijven waarin werknemers regelmatig repeterend werk uitvoeren • % bedrijven waarin werknemers > 2 uur beeldschermwerk verrichten
54% 18% 15% 41%
% bedrijven waarin werknemers regelmatig te maken hebben met psychische arbeidsbelasting • % bedrijven waarin sprake is van kwantitatieve/kwalitatieve eisen • % bedrijven waarin sprake is van ongewenste omgangsvormen • % bedrijven waarin sprake is van emotionele belasting
18% 9% 7% 5%
% bedrijven waarin werknemers regelmatig met gevaarlijke stoffen werken • % bedrijven waarin regelmatig gewerkt wordt met gevaarlijke schoonmaakmiddelen • % bedrijven waarin regelmatig gewerkt wordt met organische oplosmiddelen
39% 12% 10%
% bedrijven waarin werknemers regelmatig blootstaan aan schadelijk geluid (meer dan 80 dB)
25%
% bedrijven waarin regelmatig op hoogte wordt gewerkt (hoger dan 2,5m boven vloeroppervlak)
13%
% bedrijven waarin werknemers met gevaarlijke machines1 werken
49%
Belangrijke conclusies over de arbeidsrisico’s In 43% van alle bedrijven maakt tillen of dragen een onderdeel uit van de reguliere werkzaamheden van werknemers. De lasten worden ingedeeld in drie gewichtsklassen, waarvan de klasse 25 kg of meer als risico wordt gezien. Het blijkt dat in 6% van de bedrijven werknemers regelmatig 25 kg of meer lasten tillen of dragen.
1
II
Het begrip machines is hierbij beperkt tot hijs- en hefwerktuigen, machines voor intern transport, aangedreven handgereedschap en productiemachines.
Arbomonitor 2003
Uit het onderzoek komt naar voren dat in 54% van alle bedrijven werknemers regelmatig werk verrichten dat mogelijk RSI tot gevolg kan hebben. Onder de noemer RSI wordt gekeken naar repeterend werk, statische lichaamshouding en beeldschermwerk. In 18 % van de bedrijven werken werknemers regelmatig met een statische lichaamshouding, in 15% van de bedrijven voeren werknemers regelmatig repeterend werk uit en 41% van de bedrijven verrichten werknemers meer dan 2 uur beeldschermwerk2. In 18% van de bedrijven blijken werknemers te maken te hebben met een vorm van psychische arbeidsbelasting. Met psychische arbeidsbelasting wordt aangeduid op o.a. kwantitatieve en/of kwalitatieve taakeisen, ongewenste omgangsvormen en emotionele belasting. In 9% van de bedrijven moeten werknemers aan te hoge kwantitatieve en/of kwalitatieve eisen voldoen, in 7% van de bedrijven hebben werknemers last van ongewenste omgangsvormen en in 5% van de bedrijven kampen werknemers met emotionele belasting3. Wat betreft gevaarlijke stoffen kan geconcludeerd worden dat in 39% van alle bedrijven werknemers regelmatig werken met één of meerdere gevaarlijke stoffen. Onder gevaarlijke stoffen wordt in dit onderzoek gedoeld op o.a. gevaarlijke schoonmaakmiddelen, uitlaatgassen, organische oplosmiddelen, kwarts, lasrook, etc. Op de hoogste plaats staan de gevaarlijke schoonmaakmiddelen waarmee in 12% van alle bedrijven regelmatig wordt gewerkt. Op de tweede plaats komen organische oplosmiddelen: hiermee wordt in 10% van alle bedrijven regelmatig gewerkt. In 25% van alle bedrijven worden werknemers regelmatig blootgesteld aan schadelijk geluid. In de periode 2000-2002 ligt het percentage bedrijven waarin werknemers bij hun reguliere werkzaamheden regelmatig te maken hebben met schadelijk geluid op circa 22%. Er is dus sprake van een lichte stijging. Met betrekking tot het werken op hoogte is de conclusie dat in 13% van de bedrijven regelmatig werkzaamheden plaatsvinden hoger dan 2,5 meter boven het vloeroppervlak. In de voorgaande twee jaren was dit 12%. Ten slotte heeft dit onderzoek uitgewezen dat in 49% van de bedrijven met één of meerdere gevaarlijke machines wordt gewerkt4. Uit de meting van 2001 is gebleken dat in 39% van de bedrijven met één of meerdere gevaarlijke machines wordt gewerkt.
2
3
4
De som van de percentages in deze kolom is niet gelijk aan 54%, omdat de alternatieven in combinatie met elkaar kunnen voorkomen. Ook hier is de som van de percentages niet gelijk aan 18%, omdat de alternatieven in combinatie met elkaar kunnen voorkomen. Het begrip machines is hierbij beperkt tot hijs- en hefwerktuigen, machines voor intern transport, aangedreven handgereedschap en productiemachines.
III
Arbomonitor 2003
IV
Arbomonitor 2003
1
INLEIDING
Sinds 1998 voert de Arbeidsinspectie (AI) de arbomonitor uit. Dit onderzoek dient om een representatief beeld te schetsen van de stand van zaken op het gebied van arbeidsomstandigheden in de Nederlandse bedrijven en instellingen. Tegelijkertijd biedt het de mogelijkheid inzicht te krijgen in de preventieactiviteiten die ondernemingen hebben ondernomen. De gegevens voor dit onderzoek worden verzameld gedurende bedrijfsbezoeken door de inspecteurs van de AI. Tijdens het bezoek neemt de inspecteur een vragenlijst af, waarbij het perspectief van de werkgever als uitgangspunt wordt genomen. In het kader van haar toezichthoudende taak past de Arbeidsinspectie bij de afname van de monitor het reguliere handhavingsbeleid toe. Dit impliceert dat waar de inspecteur gedurende het bedrijfsbezoek constateert dat bepaalde verplichtingen niet of onvoldoende worden nageleefd, een sanctie volgt. De resultaten van de arbomonitor die in 2003 is uitgevoerd, staan beschreven in de onderhavige rapportage. De opbouw van het rapport is als volgt. Hoofdstuk 2 gaat in op de inhoud en de methodiek van het onderzoek. In hoofdstuk 3 worden de onderzoeksuitkomsten gepresenteerd. En, ten slotte, hoofdstuk 4 gaat in op de handhavingactiviteiten die de Arbeidsinspectie heeft ondernomen gedurende de dataverzameling voor dit onderzoek.
1
Arbomonitor 2003
2
Arbomonitor 2003
2
HET ONDERZOEK
2.1
Terreinafbakening
2.1.1
Onderwerpen binnen de arbomonitor 2003
De arbomonitor wordt sinds 1998 uitgevoerd. De meerderheid van de indicatoren op grond waarvan een beeld wordt geschetst keert ieder jaar terug. Een deel van de indicatoren waarmee specifieke arbeidsrisico’s gemeten worden, komt één keer per twee jaar terug. Daarnaast worden jaarlijks op ad-hoc basis nieuwe onderwerpen aan de monitor toegevoegd, bijvoorbeeld omdat ze vanwege aandacht vanuit de politiek beleidsmatig actueel zijn geworden. De onderwerpen die onderdeel uitmaken van de arbomonitor 2003, worden in deze paragraaf globaal beschreven. Een meer gedetailleerde toelichting per onderwerp is te vinden in hoofdstuk 3. In de eerste plaats wordt geïnventariseerd in welke mate bedrijven voldoen aan een aantal verplichtingen die vastgelegd zijn in de Arbeidsomstandighedenwet, te weten (1) de aanwezigheid van een risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) en hieruit voortvloeiend het plan van aanpak en de arbeidsongevallenregistratie, (2) de aansluiting bij een gecertificeerde arbodienst en de afname van de door de wet voorgeschreven diensten bij de arbodienst, (3) het voeren van een ziekteverzuimbeleid en (4) de ondersteuning op het gebied van bedrijfshulpverlening en ontruiming. Het tweede onderwerp waarop de arbomonitor 2003 zich richt, is de betrokkenheid van de werknemersvertegenwoordiging bij de totstandkoming van het arbeidsomstandighedenbeleid. Hiertoe is voor alle bedrijven met een ondernemingsraad (OR) of een personeelsvertegenwoordiging (PVT) nagegaan of dit medezeggenschapsorgaan betrokken is geweest bij de totstandkoming van de RI&E en bij de uitvoering van het plan van aanpak, of er binnen het orgaan een zogenaamde VGW(M)-commissie5 is ingesteld, met welke regelmaat er overleg plaatsvindt tussen werkgever en medezeggenschapsorgaan over arbeidsomstandigheden en hoe de mate van invloed van de OR of de PVT op het arbeidsomstandighedenbeleid beoordeeld wordt. In de derde plaats wordt ingegaan op de bekendheid van de Farboregeling, een fiscale regeling die als doel heeft om de aanschaf van arbo-vriendelijke investeringen te stimuleren. Een vierde onderwerp dat onderdeel uitmaakt van de arbomonitor 2003 is het gebruikmaken van onderaannemers. Gevraagd wordt of bedrijven gebruik maken van onderaannemers of derden.
5
Veiligheid, Gezondheid, Welzijn en Milieu.
3
Arbomonitor 2003
In de vijfde plaats wordt met behulp van de arbomonitor gerapporteerd over een aantal specifieke arbeidsrisico’s. Aan de orde komen de volgende risico’s: • fysieke belasting, met name belasting door tillen of dragen, een statische lichaamshouding, repeterende bewegingen en beeldschermwerk; • psychische arbeidsbelasting; • belasting door schadelijk geluid; • belasting door blootstelling aan gevaarlijke stoffen • basisveiligheid machines • werken op hoogte Onderzocht is in welke mate deze risico’s zich voordoen in de Nederlandse bedrijven en instellingen. Daar waar één of meerdere van de onderscheiden risico’s aanwezig zijn op de werkvloer, is nagegaan of het betreffende risico in de RI&E onderkend is als risicofactor, of er maatregelen zijn getroffen om de blootstelling aan het betreffende arbeidsrisico te voorkomen of te verminderen en of de maatregelen ter bestrijding van de blootstelling aan het risico adequaat zijn toegepast naar het oordeel van de inspecteur. Het laatste onderdeel wordt gewijd aan de zwangere werkneemsters en werkneemsters die borstvoeding geven. Nagegaan is of bedrijven bekend zijn met de wet- en regelgeving ten aanzien van zwangere werkneemsters en werkneemsters die borstvoeding geven. Indien dit wel het geval is, hoe bedrijven dan aan die informatie zijn gekomen. Verder is gevraagd of in de RI&E aandacht wordt besteed aan dit onderwerp en of bedrijven aan deze twee groepen voorlichting geven; zo ja, over welke onderwerpen.
2.1.2
Handhaving
Zoals in de inleiding is beschreven, past de Arbeidsinspectie tijdens de uitvoering van monitorprojecten het reguliere handhavingsbeleid toe. Uitgangspunt hierbij vormen de Arbeidsomstandighedenwet, het Arbeidsomstandighedenbesluit en de Arbeidsomstandighedenregeling, alsmede de relevante beleidsregels en de Arbeidstijdenwet. Vanuit praktische overwegingen is het niet mogelijk om gedurende een project ten aanzien van alle denkbare overtredingen, voortvloeiend uit bovengenoemde regelingen, handhavend op te treden.
4
Arbomonitor 2003
Daarom wordt bij aanvang van een project een selectie gemaakt van onderwerpen waarop in elk geval geïnspecteerd zal worden. In het geval van de arbomonitor 2003 is ervoor gekozen ten minste te controleren op: • de aansluiting bij een gecertificeerde arbodienst; • de aanwezigheid van een risico-inventarisatie- en evaluatie en bijbehorend het plan van aanpak en de ongevallenregistratie; • het voeren van een ziekteverzuimbeleid; • de organisatie van de bedrijfshulpverlening. Daarnaast wordt gehandhaafd op (on)volledigheid van de RI&E, voor zover het risico’s betreft waarvan de inspecteur geconstateerd heeft dat zij zich voordoen in het bedrijf. Naar aanleiding van andere dan de geselecteerde inspectiepunten kan de inspecteur naar eigen inzicht al dan niet een handhavingtraject inzetten, tenzij het gaat om ernstige overtredingen. Hiervan is sprake indien bepaalde werkzaamheden of situaties ernstig gevaar (kunnen) opleveren voor personen. Indien een inspecteur een ernstige overtreding aantreft, dient hij - als onderdeel van het algemene handhavingsbeleid binnen de Arbeidsinspectie - ten alle tijden handhavend op te treden. Een beschrijving van de handhavingactiviteiten, geïnitieerd naar aanleiding van de arbomonitor 2003, vormt eveneens onderdeel van deze rapportage. Het accent ligt hierbij op het aantal en de aard van de overtredingen die zijn aangetroffen en de diverse instrumenten die de Arbeidsinspectie naar aanleiding daarvan heeft ingezet. De bestuurlijke boete is sinds 1 november 1999 één van de sanctiemiddelen waarover de Arbeidsinspectie beschikt, naast de waarschuwing, de eis, de stillegging en het procesverbaal. Gedurende de bedrijfsbezoeken in het kader van dit project is geïnventariseerd in welke mate werkgevers op de hoogte zijn van het feit dat de bestuurlijke boete onderdeel uitmaakt van het huidige handhavingsbeleid van de Arbeidsinspectie, ongeacht of het betreffende instrument is ingezet. De bekendheid van de bestuurlijke boete is het laatste aspect dat in de onderhavige rapportage aan bod zal komen.
2.2
Methodiek
In het kader van de arbomonitor 2003 zijn 1741 bedrijven bezocht. Deze bedrijfsbezoeken hebben plaatsgevonden in de tweede helft van 2003. Alle bezoeken zijn uitgevoerd door de Arbeidsinspectie. In tegenstelling tot de vorige arbomonitor heeft de Inspectie voor Verkeer en Waterstaat (IVW) in de sector vervoer6 aan deze monitor geen bijdrage geleverd7.
6
In het bijzonder gaat het om de subsectoren met de bik-code 6022 (personenvervoer per taxi), 6023 (personenvervoer per autobus) en 6024 (goederenvervoer over de weg).
7
Het gevolg hiervan is dat de cijfers over de sector vervoer niet goed vergelijkbaar zijn met die cijfers van de vorige metingen.
5
Arbomonitor 2003
Over het algemeen vinden bedrijfsbezoeken van de Arbeidsinspectie onaangekondigd plaats. Bij projecten, zoals de arbomonitor, waarbij van werkgevers gevraagd wordt specifieke documenten te overleggen - zoals de RI&E - , worden de bezoeken doorgaans schriftelijk aangekondigd. Gedurende het bezoek wordt de vragenlijst mondeling afgenomen. De gesprekspartner is de werkgever of een ander persoon die als verantwoordelijke fungeert op het gebied van arbeidsomstandigheden. In de aankondigingbrief is tevens een zinsnede opgenomen over het vergezelrecht van het medezeggenschapsorgaan. Mogelijk wordt het gesprek dan eveneens bijgewoond door een lid van de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging. Uitgangspunt voor de dataverzameling blijft - ondanks de mogelijke aanwezigheid van een werknemer - het bedrijfsniveau. Hoewel het perspectief van de werkgever als uitgangspunt wordt genomen, maakt de inspecteur - waar mogelijk - na afname van de vragenlijst een rondgang door het betreffende bedrijf. De antwoorden van de gesprekspartner kunnen door deze werkwijze eventueel geverifieerd en waar nodig aangevuld worden met de bevindingen van de inspecteur. Daarnaast heeft een aantal onderdelen van het onderzoek expliciet betrekking op het oordeel van de inspecteur. Om de resultaten van de informatie gegenereerd door de inspecties te kunnen generaliseren naar het gehele Nederlandse bedrijfsleven, is - net als bij de voorgaande monitor - gebruik gemaakt van een gestratificeerde, aselect getrokken steekproef. Voor het trekken van de steekproef is gebruik gemaakt van een door de Arbeidsinspectie bewerkt bestand van de Kamer van Koophandel, opgenomen in het Geïntegreerde Informatiesysteem van de Arbeidsinspectie (GISAI). De steekproefeenheid is de zogenaamde KvK-structuur. Deze eenheid is relevant wanneer een onderneming bestaat uit meerdere vestigingen8. Onder een KvK-structuur wordt dan verstaan: een clustering van twee of meer vestigingen die dezelfde postcode en huisnummer hebben en waarvan bovendien een woord in de naam overeenkomt. In het geval een onderneming slechts uit één vestiging bestaat, zijn de begrippen vestiging en KvK-structuur synoniem aan elkaar.
8
6
Een vestiging is een gebouw of complex van gebouwen waar duurzaam bedrijfsoefening van de onderneming plaatsvindt.
Arbomonitor 2003
De verdeling van de bezochte bedrijven over de diverse strata ziet er - na samenvoeging van een aantal cellen - als volgt uit.
Tabel 2.1
Steekproefmatrix
minder dan 10 werknemers Landbouw, visserij en delfstoffenwinning Industrie en nutsbedrijven Bouwnijverheid Reparatie en handel Horeca Vervoer, opslag en communicatie Financiële instellingen Zakelijke dienstverlening Openbaar bestuur Onderwijs Gezondheidszorg Overige dienstverlening Totaal
46 146 42 75 23 14 34 37 15 11 30 32 505
Grootteklasse 10 tot 100 werknemers 67 216 49 112 65 38 37 63 45 71 65 62 890
100 of meer werknemers 14 82 16 35 9 17 20 21 46 24 40 22 346
Totaal
127 444 107 222 97 69 91 121 106 106 135 116 1741
De verdeling van de steekproefaantallen over de diverse strata is uit overwegingen van praktische aard niet gelijk aan de werkelijke verdeling van de populatie van Nederlandse bedrijven. Dit is voornamelijk bij de verdeling over de diverse grootteklassen zichtbaar: de kleine bedrijven zijn in de steekproef ondervertegenwoordigd. Bij de analyse is voor deze scheefheid in de steekproef gecorrigeerd door de onderzoeksuitkomsten te herwegen op basis van de werkelijke verdeling van de bedrijven over de sectoren en grootteklassen. Voor de herweging is gebruik gemaakt van de gegevens uit het Geïntegreerde Informatiesysteem van de Arbeidsinspectie (GISAI).
7
Arbomonitor 2003
8
Arbomonitor 2003
3
RESULTATEN
3.1
Inleiding
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek gepresenteerd. Waar sprake is van relevante accentverschillen, worden de resultaten uitgesplitst naar sector en/of grootteklasse. Hierbij geldt dat bij een onderscheid naar grootteklasse de betrouwbaarheid en nauwkeurigheid groter is dan bij een onderverdeling naar sector. Voor meer gedetailleerde informatie per sector en grootteklasse wordt verwezen naar bijlage I. Een vergelijking met de cijfers afkomstig uit vorige metingen is opgenomen in bijlage II.
3.2
Wettelijke verplichtingen
3.2.1
Risico-inventarisatie en -evaluatie / plan van aanpak
In artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet is bepaald dat de werkgever ten behoeve van het voeren van een effectief arbeidsomstandighedenbeleid in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vastlegt welke arbeidsrisico’s zich in het bedrijf kunnen voordoen. Een dergelijke risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) maakt het mogelijk prioriteiten te stellen en de gesignaleerde risico’s te voorkomen dan wel te beperken. De maatregelen die in dit kader worden genomen, worden neergelegd in een plan van aanpak, dat onderdeel uitmaakt van de RI&E. In aanvulling hierop is in artikel 14 van de Arbeidsomstandighedenwet opgenomen dat de werkgever zich bij het verrichten en opstellen van de risico-inventarisatie en -evaluatie moet laten bijstaan door een gecertificeerde arbodienst. De medewerking van de arbodienst bestaat mede uit het toetsen van de RI&E en het adviseren ten aanzien van het plan van aanpak9. In totaal blijkt 76% van de bedrijven te beschikken over een door een arbodienst getoetste risico-inventarisatie en -evaluatie. Dit percentage wordt voornamelijk bepaald door de bedrijven met minder dan 10 werknemers, die bijna 80% uitmaken van het totale bedrijvenbestand. In deze grootteklasse is in 72% van de bedrijven een getoetste RI&E aanwezig. In bedrijven met meer dan 100 werknemers daarentegen, bedraagt dit percentage 95%. In 15% van de bedrijven is een (nog) niet getoetste risico-inventarisatie en -evaluatie aanwezig.
9
Ministerie van SZW, Arbeidsomstandighedenwet, wet van 18 maart 1999, houdende bepalingen ter verbetering van de arbeidsomstandigheden (Arbeidsomstandighedenwet 1998), Staatsblad 1999, 184.
9
Arbomonitor 2003
Voor de bedrijven met een RI&E is nagegaan door wie de risico’s in het bedrijf worden geïnventariseerd: in 89% van de bedrijven is de werkgever / leidinggevende een van de partijen die in elk geval een rol heeft gespeeld bij de inventarisatie, in 76% van de bedrijven met een RI&E is de arbodienst - al dan niet in samenwerking met andere partijen - betrokken geweest bij de totstandkoming van de RI&E, in 43% van de bedrijven zijn de werknemers of de werknemersvertegenwoordiging participant geweest bij het opzetten van de RI&E, 19% van de bedrijven heeft een interne deskundige ingezet, 10% heeft gebruik gemaakt van een externe deskundige, bijvoorbeeld in de vorm van een adviesbureau en in 4% van de bedrijven zijn andere dan de genoemde partijen betrokken geweest bij de inventarisatie van de risico’s, onder andere een deskundige uit brancheorganisatie, een bedrijfsarts of een facilitaire dienstverlener. Voor de bedrijven met een RI&E is verder ook nagegaan wie de verantwoordelijke is voor implementatie van maatregelen om risico’s in het bedrijf te beperken: in 95% van de bedrijven is de werkgever / leidinggevende de verantwoordelijke partij voor implementatie van maatregelen, in 15% van de bedrijven zijn de werknemers of de werknemersvertegenwoordiging de verantwoordelijke partijen, in 13% van de bedrijven is de interne deskundige de verantwoordelijke partij en in 6% is dit de arbodienst. Bij de totstandkoming van een risico-inventarisatie en -evaluatie maakt 70% van de bedrijven met een RI&E gebruik van het model RI&E van de arbodienst, 18% neemt het model RI&E van de brancheorganisatie als uitgangspunt, 4% heeft de RI&E zelf ontworpen. In 5% van de bedrijven komt de RI&E op een andere wijze tot stand, bijvoorbeeld met behulp van een model van een vakcentrum of de checklist gezondheidsrisico’s van het ministerie van SZW. In figuur 3.1 wordt het percentage bedrijven met een getoetste RI&E voor 2003 vergeleken met die afkomstig uit de voorgaande metingen10. Tussen 1998 en 2000 was er een beperkte toename waar te nemen in het percentage bedrijven met een getoetste RI&E. In 2001 is er daarentegen sprake van een stijging ten opzichte van 2000. Ook in 2002 en 2003 is sprake van een toename. Hoewel het uitgevoerde onderzoek geen verklaring biedt voor deze ontwikkeling, bestaan er binnen de Arbeidsinspectie wel vermoedens hieromtrent. Met de inwerkingtreding van de nieuwe Arbeidsomstandighedenwet op 1 november 1998 is het handhavingsbeleid van de Arbeidsinspectie aangescherpt. Eén van de wijzigingen ten opzichte van de oude wetgeving is dat het niet hebben van een RI&E direct leidt tot een bestuurlijke boete. De veronderstelling is dat deze wijziging arbodiensten ertoe heeft aangezet om bedrijven méér dan voorheen te wijzen op de verplichtingen aangaande de RI&E. Deze gedachte wordt versterkt door het feit dat in de Arbomonitor 2000 al bleek dat het percentage bedrijven dat het toetsen van de RI&E als dienst heeft opgenomen in het contract met de arbodienst, was toegenomen ten opzichte van 1999. Het daadwerkelijke percentage bedrijven met een getoetste RI&E bleef toen nog achter. Vanaf 2001 echter lopen de percentages weer met elkaar in de pas.
10
10
Een weergave in tabelvorm is opgenomen in bijlage II.
Arbomonitor 2003
Percentage bedrijven met een getoetste RI&E11 vanaf 1998
Figuur 3.1 %
80
71
70
76
62
60 50 38
40
42
46 ri&e
30 20 10 0 1998
1999
2000
2001
2002
2003
In 83% van de bedrijven die in 2003 beschikken over een al dan niet getoetste RI&E is tevens een op schrift gesteld plan van aanpak aanwezig12. Bij 17% van deze bedrijven hebben de inspecteurs echter geconstateerd dat de prioriteiten en/of faseringen en dergelijke niet goed waren aangegeven. Per saldo beschikt 66% van de bedrijven met een RI&E over een door een gecertificeerde arbodienst goedgekeurd plan van aanpak. Wanneer niet wordt uitgegaan van alleen die groep bedrijven met een RI&E, maar van álle bedrijven, dan beschikt 71% van alle bedrijven over een plan van aanpak. Percentage bedrijven met een plan van aanpak sinds 199813
Figuur 3.2 %
80
71
70
60
60
60 50 40 30
29
34
39
plan van aanpak
20 10 0 1998
11
12
13
1999
2000
2001
2002
2003
Pas in de arbomonitor 2000 wordt een expliciet onderscheid gemaakt tussen getoetste en niet-getoetste RI&E’s. In de daaraan voorafgaande monitor werd een RI&E die (nog) niet goedgekeurd was door de arbodienst, niet beschouwd als RI&E en dus in feite niet meegeteld. In 76% van de bedrijven die in 2003 beschikken over een al dan niet getoetste RI&E is tevens een op schrift gesteld plan van aanpak aanwezig voorzien van advies door de arbodienst. Ook een deel van de bedrijven met een (nog) niet getoetste RI&E heeft een plan van aanpak.
11
Arbomonitor 2003
Ten aanzien van de ontwikkelingen in het percentage bedrijven met een plan van aanpak is een tendens waar te nemen, die grotendeels vergelijkbaar is met de ontwikkelingen in het percentage bedrijven met een RI&E. Opvallend is het percentage bedrijven met een plan van aanpak in 2002 dat gelijk is gebleven ten opzichte van de resultaten in 2001 (60%). In 2003 is het percentage bedrijven met een plan van aanpak gestegen tot 71%.
3.2.2 Arbeidsongevallenregistratie De werkgever is verplicht om arbeidsongevallen die leiden tot ziekteverzuim of die de dood tot gevolg hebben, te registreren. Sinds 1998 is in aanvulling op deze verplichting in de wetgeving opgenomen, dat een dergelijke ongevallenregistratie onderdeel moet uitmaken van de risico-inventarisatie- en -evaluatie. In eerste instantie is nagegaan in welke mate bedrijven beschikken over een ongevallenregistratie. De veronderstelling is dat een deel van de bedrijven wél over een ongevallenregistratie beschikt, maar deze (nog) geen onderdeel heeft gemaakt van de RI&E, zoals de wet voorschrijft. Om een onderschatting van het percentage bedrijven met een ongevallenregistratie te voorkomen, worden ook deze bedrijven meegeteld, ondanks dat ze niet aan de wet voldoen. Een inspecteur die een dergelijke situatie aantreft, zet naar aanleiding hiervan wél een handhavinginstrument in, om te bewerkstelligen dat de betreffende overtreding in de toekomst níet meer wordt aangetroffen. Vanzelfsprekend treedt de inspecteur eveneens handhavend op in het geval de ongevallenregistratie in het geheel ontbreekt, tenzij de reden voor het ontbreken is dat er zich de afgelopen twee jaar geen ongevallen hebben voorgedaan. Voor de bedrijven waarbinnen zich wél één of meerdere arbeidsongevallen hebben voorgedaan, is aanvullend geïnventariseerd of zij naar aanleiding hiervan maatregelen hebben getroffen op het gebied van veiligheid.
Figuur 3.3
Percentage bedrijven met één of meerdere arbeidsongevallen in de afgelopen 2 jaar, onderverdeeld naar grootteklasse
% 70 59
60 50 40 29 30
arbeidsongeval
20 10
8
0 < 10 w erknemers
12
10 t/m 99 w erknemers
100 of meer w erknemers
Arbomonitor 2003
In 87% van alle Nederlandse bedrijven en instellingen hebben zich de afgelopen 2 jaar geen arbeidsongevallen voorgedaan. In 13% van de bedrijven hebben één of meerdere arbeidsongevallen plaatsgevonden. Bij een onderverdeling van het percentage naar grootteklasse treden verschillen op. Figuur 3.3 illustreert dit. In totaal hebben zich de afgelopen 2 jaar circa 141.000 geregistreerde arbeidsongevallen voorgedaan. Arbeidsongevallen doen zich in grote bedrijven relatief gezien vaker voor dan in kleine bedrijven, zo valt te concluderen op grond van de cijfers in figuur 3.3. Strikt genomen moet hiervoor een correctie plaatsvinden. Dit kan door de percentages in figuur 3.3 te relateren aan het percentage banen van werknemers volgens het CBS. De risicofactor die hierdoor ontstaat, is dan een maatstaf voor de kans op een ongeval. Tabel 3.1 geeft de cijfers weer.
Tabel 3.1
Risicofactor t.a.v. arbeidsongevallen naar grootteklasse
Grootteklasse
< 10 wns. 10 t/m 99 wns. 100 of meer wns.
% bedrijven waarin de afgelopen 2 jaar minstens één arbeidsongeval heeft plaatsgevonden (A)
% banen van werknemers volgens het CBS (B)
8% 29% 59%
14% 28% 58%
risicofactor = A/B
0.57 1.03 1.02
Zoals tabel 3.1 laat zien, is de kans op een arbeidsongeluk in een klein bedrijf minder groot dan in een middelgrote of een grote onderneming. Bij een onderverdeling naar sector (zie bijlage I) blijkt dat het percentage bedrijven met een arbeidsongeval in de afgelopen 2 jaar in de sector industrie, bouw, openbaar bestuur en onderwijs in verhouding hoog is (circa 30%). Relatief weinig arbeidsongevallen vinden plaats in de sector zakelijke dienstverlening, reparatie en handel alsmede horeca (7%). Overigens geldt ten aanzien van deze percentages dat er geen correctie heeft plaatsgevonden voor het aantal werknemers dat werkzaam is binnen de sectoren. Van alle bedrijven waarin zich de afgelopen 2 jaar één of meerdere bedrijfsongevallen hebben voorgedaan, beschikte 57% over een arbeidsongevallenregister. Opvallend is dat dit percentage in de vorige meting nog 73% was. Ook ten aanzien van dit percentage is een onderverdeling naar grootteklasse mogelijk. Figuur 3.4 laat een verschil zien tussen de kleine bedrijven en (middel-) grote bedrijven. Voor de categorie bedrijven met meer dan 100 werknemers geldt echter dat het aantal waarnemingen beperkt is met het gevolg dat dit met enige voorzichtig geïnterpreteerd dient te worden.
13
Arbomonitor 2003
Figuur 3.4
Percentage bedrijven met een arbeidsongevallenregistratie, onderverdeeld naar grootteklasse
% 94
100 74
80 60
arbeidsongevallen registratie
35
40 20 0
< 10 w erknemers
10 t/m 99 w erknemers
100 of meer w erknemers
Binnen de groep bedrijven met één of meerdere arbeidsongevallen blijkt dat 36% naar aanleiding van het arbeidsongeval maatregelen heeft genomen. Dat betekent dat 64% hiervan geen maatregelen heeft genomen. In de kleine bedrijven heeft 26% als reactie op een arbeidsongeval maatregelen genomen tegen 74% dat geen maatregelen heeft genomen. In de middelgrote bedrijven bedraagt dit percentage 42% tegen 58% en in de grote bedrijven 69% tegen 31%. Tabel 3.2 illustreert deze resultaten.
Tabel 3.2
Percentage bedrijven die naar aanleiding van een arbeidsongeval maatregelen hebben genomen
Grootteklasse
< 10 wns. 10 t/m 99 wns. 100 of meer wns. Totaal
% bedrijven die naar aanleiding van een arbeidsongeval maatregelen hebben genomen 26% 42% 69% 36%
Het onderzoek gaat ook in op de maatregelen die getroffen zijn naar aanleiding van een arbeidsongeval. Van alle bedrijven waarin zich de afgelopen 2 jaar één of meerdere arbeidsongevallen hebben voorgedaan, heeft 68% als maatregel betere voorlichting of training verzorgd, 44% heeft technische voorzieningen getroffen, 23% heeft procesmatige verbeteringen verwezenlijkt, 16% heeft gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) uitgebreid en 16% heeft anders dan bovengenoemde maatregelen getroffen, zoals het opstellen van protocollen en verscherpen van controles op naleving van regels.
14
Arbomonitor 2003
3.2.3
Contract arbodienst
Artikel 14 van de Arbeidsomstandighedenwet bepaalt dat de werkgever zich ten aanzien van het uitvoeren van de verplichtingen op grond van de Arbo-wet laat bijstaan door deskundige werknemers, dan wel een deskundige dienst. Vertaald naar de praktijk betekent dit dat de werkgever zich moet laten ondersteunen door een gecertificeerde interne of externe arbodienst. In artikel 14 is eveneens vastgelegd dat een aantal diensten in elk geval van de arbodienst afgenomen dient te worden, te weten (1) de toetsing van de RI&E, (2) de ondersteuning op het gebied van ziekteverzuimbegeleiding, (3) het houden van een arbeidsomstandighedenspreekuur, (4) het laten verrichten van een aanstellingskeuring en (5) het uitvoeren van een periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (PAGO)14. Tegen de achtergrond hiervan is onderzocht in welke mate bedrijven zijn aangesloten bij een arbodienst. Tevens is het wenselijk om inzicht te verkrijgen in de mate waarin de hierboven genoemde diensten worden afgenomen van de arbodienst. Een indicator hiervoor is het percentage bedrijven dat de betreffende produkten heeft opgenomen in het contract met de arbodienst. In de Arbomonitor 2003 wordt onderscheid gemaakt tussen afname van diensten van het basiscontract en van diensten die volgens het contract op verrichtingenbasis worden afgenomen. Voor de bedrijven die een PAGO in het contract met de arbodienst hebben opgenomen, is eveneens onderzocht met welke frequentie werknemers een PAGO kunnen ondergaan en of deze dienst bestemd is voor een specifieke groep werknemers. Tot slot is geïnventariseerd of er - al dan niet naast de diensten die via de arbodienst worden afgenomen - sociaal-medische diensten buiten de arbodienst om worden ingekocht en om welke diensten het dan gaat.
3.2.3.1
Aansluitingsverplichting arbodienst en afname diensten
In 2003 blijkt 98% van de bedrijven een contract met een gecertificeerde arbodienst te hebben. Minder dan 0,5% van de bedrijven is aangesloten bij een niet-gecertificeerde arbodienst. En bijna 2% van de bedrijven is nog geen contract aangegaan met een arbodienst15, hierbij gaat het hoofdzakelijk om bedrijven met minder dan 10 werknemers. In vergelijking met de cijfers 2000, 2001 en 2002 zijn de genoemde percentages nagenoeg ongewijzigd gebleven (zie ook bijlage II). Tabel 3.3 geeft een overzicht van de mate waarin de in artikel 14 van de Arbo-wet gespecificeerde producten zijn opgenomen in de contracten die bedrijven hebben met een (al dan niet gecertificeerde) arbodienst.
14
15
Ministerie van SZW, Arbeidsomstandighedenwet, wet van 18 maart 1999, houdende bepalingen ter verbetering van de arbeidsomstandigheden (Arbeidsomstandighedenwet 1998), Staatsblad 1999, 184. In verband met afrondingen is de som van de afzonderlijke percentages niet gelijk aan 100%.
15
Arbomonitor 2003
Tabel 3.3
Overzicht van de mate waarin specifieke produkten in het contract met een al dan niet gecertificeerde arbodienst zijn opgenomen % bedrijven dat de betreffende dienst in het basiscontract met de arbodienst heeft opgenomen
Arbeidsomstandighedenspreekuur Verzuimbegeleiding Toetsing van de RI&E Aanstellingskeuringen Periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (PAGO) Géén van onderstaande diensten
% bedrijven dat de betreffende dienst in het contract op verrichtingenbasis met de arbodienst heeft opgenomen
61% 92% 34% 3%
19% 11% 43% 5%
17% 6%
31% 40%
Uit de resultaten blijkt dat de meerderheid van de bedrijven in het basiscontract het arbeidsomstandighedenspreekuur en de begeleiding bij verzuim opnemen. Anderzijds, wordt de toetsing van de RI&E en het afleggen van een PAGO meestal in het contract op verrichtingenbasis opgenomen. In vergelijking met de vorige meting zijn de percentages nagenoeg gelijk gebleven.
3.2.3.2
Afname diensten buiten arbodienst om
16% van de bedrijven koopt - bijvoorbeeld in het kader van de ziekteverzuimbegeleiding - diensten in buiten de arbodienst om. Dit percentage wordt voornamelijk bepaald door de kleine en middelgrote bedrijven. In deze grootteklassen neemt 10% respectievelijk 34% sociaal-medische diensten af bij een andere organisatie dan de arbodienst. Voor alle bedrijven die diensten buiten de arbodienst om inkopen, is geïnventariseerd om welke diensten het dan gaat en in welke mate deze worden afgenomen. De resultaten zijn opgenomen in tabel 3.4.
Tabel 3.4
Inkoop diensten buiten arbodienst om
Dienst Fysiotherapie (inclusief rugtraining) Psychische hulp (zowel kortdurende als langdurige hulp) Conflictbemiddeling Inzet sociaal-medisch team Voorlichting en training Wachtlijstbemiddeling Hulp bij opzetten arbo- en verzuimbeleid Bedrijfsmaatschappelijk werk Ondersteuning op ergonomisch vlak (bijv. werkplekonderzoek) Begeleiding bij reïntegratie Anders
16
% bedrijven 36% 37% 14% 12% 31% 14% 15% 23% 24% 36% 12%
Arbomonitor 2003
Onder de categorie anders valt een diversiteit van diensten, waaronder onderzoeken naar tevredenheid van werknemers, ondersteuning op ergonomische vlak (voornamelijk RSI) en alternatieve geneeskunde.
3.2.4
Ziekteverzuimbeleid
Op grond van artikel 4 van de Arbeidsomstandighedenwet dient de werkgever een beleid te voeren met betrekking tot het ziekteverzuim van de werknemers. Dit beleid bestaat tenminste uit het zoveel mogelijk voorkomen of beperken van ziekte van werknemers en het begeleiden van werknemers die door ziekte niet in staat zijn hun werk te verrichten16. Een schriftelijk vastgelegd ziekteverzuimbeleid is aangetroffen in 46% van de bedrijven. Onderverdeeld naar de diverse grootteklassen, zijn de percentages als volgt: 37% in bedrijven met minder dan 10 werknemers, 75% in bedrijven met 10 tot 100 werknemers en 96% in bedrijven met 100 of meer werknemers. Aangezien de wet niet voorschrijft dat een ziekteverzuimbeleid schriftelijk moet worden vastgelegd, wordt ook met mondelinge afspraken op dit gebied aan de wettelijke verplichting voldaan. In 50% van de bedrijven bestaan mondelinge afspraken die volgens de inspecteurs van de AI te interpreteren zijn als een ziekteverzuimbeleid. Met name in de kleine bedrijven (58%) en in de middelgrote bedrijven (25%) is het ziekteverzuimbeleid in mondelinge afspraken vervat. In grote bedrijven komt dit in 3% van alle gevallen voor.
Figuur 3.5
Percentage bedrijven met een ziekteverzuimbeleid 2000-2003
%
95 97 96
100
88
80 60 40
37
46 41 44
51 54 53 50 2000 2001 2002 2003
20 0 schriftelijk ziekteverzuimbeleid
16
mondelinge afspraken
totaal
Ministerie van SZW, Arbeidsomstandighedenwet, wet van 18 maart 1999, houdende bepalingen ter verbetering van de arbeidsomstandigheden (Arbeidsomstandighedenwet 1998), Staatsblad 1999, 184.
17
Arbomonitor 2003
In de Arbomonitor 2003 is ook nagegaan: • •
Binnen welke periode wordt uiterlijk contact opgenomen met een medewerker in geval van ziekte; Na hoeveel weken van verzuim vraagt de werkgever een oordeel over het betreffende ziektegeval.
Tabel 3.5 geeft een overzicht van deze resultaten. Hieruit blijkt dat bij de meeste bedrijven (87%) binnen 1 week contact wordt gezocht met de zieke werknemer. In de vorige meting bedroeg deze 79%. Wat betreft het oordeel over het ziektegeval vraagt bijna de helft (49%) van de bedrijven binnen 2 weken bij de arbodienst. Dit percentage bedroeg in de vorige meting 38%.
Tabel 3.5
Periode waarbinnen contact door (namens) het bedrijf met medewerker wordt gezocht bij ziekte en aanvraag oordeel door werkgever bij de arbodienst. % van de bedrijven met een ziekteverzuimbeleid
Periode waarbinnen contact met de medewerker wordt gezocht: Uiterlijk binnen 1 week na de 1e ziektedag Uiterlijk binnen 2 weken na de 1e ziektedag Anders Hier bestaan geen richtlijnen voor
87% 2% 1% 10%
Aanvraag oordeel door werkgever bij de arbodienst over het betreffende ziektegeval: Uiterlijk binnen 2 weken na de 1e ziektedag Uiterlijk binnen 4 weken na de 1e ziektedag Anders Hier bestaan geen richtlijnen voor
3.2.5
49% 11% 9% 31%
Bedrijfshulpverlening (BHV) en ontruiming
Het onderdeel bedrijfshulpverlening is geregeld in artikel 15 van de Arbeidsomstandighedenwet. Dit artikel bepaalt dat de werkgever zich op het gebied van de bedrijfshulpverlening moet laten bijstaan door een of meerdere werknemers. De taken van de aangewezen werknemers bestaan tenminste uit (1) het verlenen van eerste hulp bij ongevallen, (2) het beperken en bestrijden van brand en het beperken en voorkomen van ongevallen, (3) het in noodsituaties alarmeren en evacueren van alle werknemers en andere personen in het bedrijf of de organisatie en (4) het alarmeren van en het samenwerken met andere hulpverleningsorganisaties.
18
Arbomonitor 2003
Er bestaan voorschriften ten aanzien van het aantal werknemers dat als bedrijfshulpverlener aangewezen dient te zijn. In bedrijven met 15 of minder werknemers is het toegestaan dat de werkgever als bedrijfshulpverlener optreedt, onder de voorwaarden dat hij beschikt over voldoende deskundigheid en zorg draagt voor een goede vervangingsregeling17. Bij bedrijven met meer dan 15 werknemers, is het aantal BHV-ers afhankelijk van de bedrijfsomvang. Artikel 2.19 van het Arbeidsomstandighedenbesluit bepaalt dat in bedrijven waarin ten hoogste 250 werknemers werkzaam zijn, er tenminste één bedrijfshulpverlener per 50 of minder werknemers aanwezig moet zijn. Bij bedrijven met meer dan 250 werkzame personen, bedraagt het minimale aantal bedrijfshulp-verleners vijf. In sommige bedrijfssituaties volstaan deze aantallen niet. Dit is met name het geval in openbare gebouwen, zoals scholen, bioscopen, warenhuizen of musea, of in instellingen als ziekenhuizen of verzorgingstehuizen, waar patiënten of bewoners zich veelal niet zelf kunnen redden. Naast voorschriften ten aanzien van het aantal BHV-ers bestaan er ook vereisten ten aanzien van de deskundigheid van de BHV-ers. In artikel 2.21 van het Arbeidsomstandighedenbesluit is opgenomen dat de bedrijfshulpverleners zodanig moeten zijn opgeleid, dat de bedrijfshulpverlening gewaarborgd is. In de arbomonitor is daarom gevraagd op welke wijze BHV-ers hun deskundigheid hebben verworven. In 62% van alle bedrijven en instellingen in Nederland zijn één of meerdere werknemers aangewezen als BHV-ers. Bij 3% van de bedrijven zijn er wél bedrijfshulpverleners benoemd, maar is het aantal BHV-ers te gering volgens de AI. In 13% van alle bedrijven treedt de werkgever zélf op als bedrijfshulpverlener. Het totale percentage bedrijven waarin er voldoende gekwalificeerde bedrijfshulpverlening is, komt daarmee op 78%. Bij een onderverdeling hiervan naar de diverse grootteklassen, resulteren de volgende percentages: 74% in bedrijven met minder dan 10 werknemers, 91% in bedrijven met 10 tot 100 werknemers en 97% in bedrijven met 100 of meer werknemers. Een vergelijking van het percentage bedrijven met BHV voor 2003 met de cijfers vanaf 1998 is grafisch weergegeven in figuur 3.6. De figuur laat een fluctuatie zien in het percentage bedrijven met bedrijfshulpverlening. De verschillen zijn echter beperkt en leiden tot de conclusie dat er sinds 2000 sprake is van een stabilisatie in het percentage bedrijven waarin de bedrijfshulpverlening geregeld is.
17
Ministerie van SZW, Arbeidsomstandighedenwet, wet van 18 maart 1999, houdende bepalingen ter verbetering van de arbeidsomstandigheden (Arbeidsomstandighedenwet 1998), Staatsblad 1999, 184.
19
Arbomonitor 2003
Figuur 3.6
Percentage bedrijven met BHV vanaf 1998
%
100 80
78
83 76
77
75
78
60 40
BHV
20 0 1998
1999
2000
2001
2002
2003
Voor alle bedrijven waarin personen als BHV-er optreden is onderzocht of deze BHVers beschikken over voldoende deskundigheid voor het vervullen van hun rol als bedrijfshulpverlener en op welke wijze de noodzakelijke kennis en vaardigheden verworven zijn dan wel op peil gehouden worden. In 95% van alle bedrijven die beschikken over één of meerdere BHV-ers, zijn de inspecteurs van de AI van mening dat aan de deskundigheidsvereisten uit het Arbobesluit voldaan wordt. De wijze waarop de bekwaamheid verworven wordt binnen deze groep bedrijven varieert. In 66% van de bedrijven beschikken BHV-ers over diploma’s / certificaten, in 76% van de bedrijven nemen BHV-ers deel aan een (herhalings)cursus en in 20% van de bedrijven ontvangen BHV-ers op meer informele wijze instructies. In 3% van de bedrijven wordt de kennis en ervaring op een andere wijze opgedaan, bijvoorbeeld doordat één of meerdere werknemers lid zijn van een EHBO-vereniging of doordat er op een andere wijze samenwerkingsverbanden met de brandweer worden onderhouden. Bij 36% van alle bezochte bedrijven is een ontruimingsplan aanwezig. Zoals figuur 3.7 laat zien zijn het vooral de midden en –grote bedrijven die in het bezit zijn van een plan.
20
Arbomonitor 2003
Figuur 3.7
Percentage bedrijven met een ontruimingsplan, onderverdeeld naar grootteklasse
% 100
90
80 58
60 40
ontruimingsplan
29
20 0 < 10 w erknemers
10 t/m 99 w erknemers
100 of meer w erknemers
Binnen de groep bedrijven met een ontruimingsplan vindt bij 36% wel eens een ontruimingsoefening plaats. Tabel 3.6 geeft een overzicht van met welke regelmaat dergelijke ontruimingsoefeningen worden gehouden.
Tabel 3.6
Frequentie van de ontruimingsoefeningen
Frequentie
Ongeveer 1 keer per jaar Ongeveer 1 keer per 2 jaar Ongeveer 1 keer per 3 jaar Anders
% van de bedrijven waar ontruimingsoefeningen worden gehouden 66% 11% 5% 18%
De resultaten laten zien dat er bij 66% van de bedrijven waar ontruimingsoefeningen worden gehouden voor de frequentie van ongeveer een keer per jaar wordt gekozen. Binnen de groep bedrijven die onder categorie ‘anders’ vallen o.a. de frequentie van oefeningen op ad-hoc basis en meerdere malen per jaar.
21
Arbomonitor 2003
3.3
Betrokkenheid werknemers bij totstandkoming arbobeleid
In maart 1998 is de gewijzigde Wet op de Ondernemingsraden (WOR) in werking getreden. In deze wet is vastgelegd dat iedere onderneming in Nederland met minstens 50 werknemers dient te beschikken over een ondernemingsraad. Bedrijven met 10 tot 50 werknemers hoeven geen ondernemingsraad in te stellen, maar zijn wel verplicht tot het instellen van een personeelsvertegenwoordiging, indien een meerderheid van de werknemers hierom vraagt18. De wijzigingen die in de WOR doorgevoerd zijn, hebben tot doel de bevoegdheden van de medezeggenschapsorganen te actualiseren en de betrokkenheid van de werknemers bij de onderneming te vergroten19. Tegen de achtergrond hiervan is onderzocht in welke mate het medezeggenschapsorgaan - in de vorm van een ondernemingsraad (OR) of een personeelsvertegenwoordiging (PVT) - betrokken wordt bij de totstandkoming van het arbeidsomstandighedenbeleid. Uitgangspunt hierbij blijft het perspectief van de werkgever. Waar mogelijk is dit perspectief aangevuld met de visie van een lid van de werknemersvertegenwoordiging. 19% van alle Nederlandse bedrijven en instellingen blijkt te beschikken over een ondernemingsraad of een personeelsvertegenwoordiging. Gezien het feit dat de verplichting tot het instellen van een medezeggenschapsorgaan afhankelijk is van de bedrijfsomvang, kan verwacht worden dat het percentage bedrijven met een OR of PVT sterk varieert binnen de in de arbomonitor onderscheiden grootteklassen. Figuur 3.8 laat zien dat de onderzoeksresultaten dit bevestigen.
Figuur 3.8
Percentage bedrijven met een medezeggenschapsorgaan, onderverdeeld naar grootteklasse
% 100
89
80
72
60 40 20
medezeggenschaps orgaan
30 11
0 < 10 w erknemers
18 19
22
10 t/m 49 w erknemers
50 t/m 99 w erknemers
100 of meer w erknemers
Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, http://home.szw.nl, 27 maart 2002. Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, De ondernemingsraad; medezeggenschap in ondernemingen met minstens 50 werknemers, maart 1998.
Arbomonitor 2003
Eén van de taken die de WOR aan de medezeggenschapsorganen toebedeelt, is om samen met de werkgever zorg te dragen voor goede arbeidsomstandigheden. Binnen een medezeggenschapsorgaan kan deze taak uitgevoerd worden door een daartoe gevormde commissie. Daarom is voor alle bedrijven met een OR of een personeelsvertegenwoordiging nagegaan in welke mate zij over een VGW(M)-commissie20 beschikken. In 46% van deze bedrijven blijkt dit het geval te zijn, 41% van de bedrijven met een OR of PVT beschikt niet over een VGW(M)-commissie en in de overige bedrijven (13%) is het de werkgever niet bekend of er een dergelijke commissie is ingesteld. Los van de vraag of er een VGW(M)-commissie aanwezig is, is onderzocht hoe vaak de werkgever met de werknemersvertegenwoordiging overleg pleegt over het arbeidsomstandighedenbeleid. In 44% van de bedrijven met een OR of PVT is het arbobeleid een vast agendapunt van de overlegvergadering. In 49% overlegt de werkgever met enige regelmaat met het medezeggenschapsorgaan over het arbeidsomstandighedenbeleid en in 7% van de bedrijven komt het onderwerp arbeidsomstandigheden zelden of nooit aan de orde gedurende het overleg tussen werkgever en werknemersvertegenwoordiging. Tot slot is aan de werkgever gevraagd hoe deze de invloed van de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging op het arbeidsomstandighedenbeleid beoordeelt. In 11% van de bedrijven met een medezeggenschapsorgaan is de werkgever van mening dat er geen of een geringe invloed van de OR of PVT uitgaat. In 54% van de bedrijven wordt de invloed die de werknemersvertegenwoordiging heeft op het arbeidsomstandighedenbeleid als redelijk aangeduid en in 35% van de bedrijven is de invloed naar het oordeel van de werkgever groot. De betrokkenheid van de werknemers bij de totstandkoming van beleid op het gebied van arbeidsomstandigheden kan ook nog via andere dan de bovengenoemde ingangen gemeten worden. Zo is bekeken in welke mate werknemers een rol spelen bij het inventariseren van de risico’s in het bedrijf. In paragraaf 3.2.1 is hier reeds aandacht aan besteed. In 43% van alle bedrijven met een RI&E zijn de werknemers of de werknemers-vertegenwoordiging betrokken geweest bij de totstandkoming van de RI&E. Voor alle aspecten die in deze paragraaf aan de orde zijn geweest, is tevens een onderverdeling naar grootteklasse gemaakt. De cijfers die hieruit voortvloeien zijn opgenomen in bijlage I. De conclusie die op basis van deze uitkomsten getrokken kan worden, is dat de betrokkenheid van werknemers bij de totstandkoming van het arbeidsomstandighedenbeleid in grote bedrijven hoger lijkt te liggen dan in kleine bedrijven.
20
De afkorting VGWM staat voor Veiligheid, Gezondheid, Welzijn en Milieu.
23
Arbomonitor 2003
3.4
Bekendheid Farboregeling
Het investeren in arbo-vriendelijke bedrijfsmiddelen kan onderdeel vormen van een arbeidsomstandighedenbeleid en draagt bij aan een beter werkklimaat. Om dergelijke investeringen te stimuleren, heeft het ministerie van Financiën in samenwerking met SZW de “Regeling willekeurige afschrijving arbo-investeringen” - afgekort tot Farboregeling - ontworpen. Deze regeling is met ingang van 1 januari 1998 van kracht geworden. Alle ondernemers die in Nederland belastingplichtig zijn voor de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting en die een bedrijfsmiddel aanschaffen dat opgenomen is in de door SZW opgestelde Arbolijst, kunnen een beroep doen op de Farboregeling. Het voordeel dat bedrijven hebben van deze Farboregeling is dat ze zelf kunnen bepalen wanneer ze de investeringskosten van het betreffende bedrijfsmiddel afschrijven. Indien gewenst, kan de gehele investering in het jaar van aanschaf in mindering worden gebracht op de winst, waardoor de fiscale winst wordt gedrukt en er als gevolg dat jaar minder aan inkomsten- of vennootschapsbelasting betaald hoeft te worden. Het gebruik van de regeling kan dus zowel een liquiditeits- als een rentevoordeel opleveren21. Voor de non-profit sector geldt met ingang van 1 januari 2001 een vergelijkbare regeling, aangeduid als de “Arbo-afdrachtvermindering voor non-profit organisaties”. Instellingen in deze sector betalen echter over het algemeen geen vennootschapsbelasting of inkomstenbelasting, waardoor afschrijving niet mogelijk is. Het fiscale voordeel wordt daarom voor hen geboden in de vorm van een afdrachtvermindering van loonbelasting en premie voor de volksverzekering. Met behulp van de Arbomonitor 2003 is de mate van bekendheid van de Farboregeling onder werkgevers gemeten. De onderzoeksuitkomsten worden in deze paragraaf gepresenteerd. 15% van alle Nederlandse bedrijven en instellingen blijkt daadwerkelijk bekend te zijn met de Farboregeling. 7% heeft wel eens van de Farboregeling gehoord, maar is feitelijk niet op de hoogte van de inhoud ervan. 78% van alle bedrijven kent de Farboregeling níet. Een onderverdeling van deze percentages naar grootteklasse ziet er als volgt uit. Op basis van de cijfers uit figuur 3.9 kan geconcludeerd worden dat de bekendheid van de Farboregeling groter is naarmate de bedrijfsomvang toeneemt. De resultaten in 2003 laten zien dat de bekendheid van de Farboregeling over het algemeen bijna gelijk is gebleven t.o.v. 2002 en 2001.
21
24
Bron: Ministerie van SZW / Belastingdienst, Arbo en bedrijven, willekeurige afschrijving arbo-investeringen, 2000.
Arbomonitor 2003
Binnen de groep bedrijven die bekend zou zijn met de Farboregeling of daar wel van had gehoord maar inhoudelijk niet op de hoogte was, had 27% wel eens gebruik gemaakt van deze regeling. Van deze bedrijven zou 89% het betreffende arbeidsmiddel(en) ook hebben gekocht als de Farboregeling niet had bestaan.
Figuur 3.9
Bekendheid van de Farboregeling, onderverdeeld naar grootteklasse
%
100 82 80
66
60
49 39
40 24 20
12
6
10
12
0 bekend met Farboregeling
< 10 werknemers
3.5
wel bekend maar inhoudelijk niet op de hoogte 10 t/m 99 werknemers
niet bekend met de Farboregeling
100 of meer werknemers
Onderaannemers22
Van de bedrijven in Nederland maakt 58% helemaal geen gebruik van onderaannemers of derden. Daarentegen maakt 7% van de bedrijven gebruik van onderaannemers of derden voor kantoorwerk, 12% voor fysiek werk, 22% voor ondersteunende, facilitaire diensten, zoals catering, schoonmaak, call centers, etc en 8% voor overige taken. Bij overige taken moeten we denken aan beveiliging, chauffeurs, spuitwerk, etc. Voor meer gedetailleerde informatie per grootteklasse wordt verwezen naar bijlage I.
22
Bij deze vraag gaat het niet om uitzendkrachten.
25
Arbomonitor 2003
3.6
Specifieke arbeidsrisico’s
3.6.1
Tillen of dragen
Meer tillen of dragen dan gezondheidskundig verantwoord is, kan leiden tot klachten aan het bewegingsapparaat en als gevolg tot ziekteverzuim, medische consumptie en arbeidsongeschiktheid. Om te bepalen of er sprake is van een verantwoorde tilsituatie maakt de Arbeidsinspectie gebruik van de NIOSH-methode23. Deze methode houdt niet alleen rekening met het gewicht van de te tillen last, maar ook met de houding die aangenomen wordt bij het verrichten van tilwerkzaamheden, de frequentie waarmee getild wordt en de mate waarin een voorwerp vastgepakt kan worden. In de Arbomonitor 2000 werd alléén geïnventariseerd of werknemers regelmatig tilwerkzaamheden verrichten binnen een bedrijf. Bedrijven die afdoende maatregelen hadden genomen, waardoor er van een onverantwoorde tilsituatie geen sprake meer is, werden als gevolg onder dezelfde noemer geschaard als bedrijven waarin tillen of dragen geen onderdeel uitmaakt van de reguliere werkzaamheden. Vanaf de Arbomonitor 2001 is een onderscheid aangebracht tussen beide groepen. Dit geldt overigens niet alleen voor de risicomodule over tillen en dragen, maar ook voor de overige modules. In 51% van alle bedrijven maakt tillen of dragen géén onderdeel uit van de dagelijkse werkzaamheden. In 6% van de bedrijven zijn de inspecteurs van de AI van mening dat er zodanige maatregelen zijn genomen dat tillen of dragen geen arbeidsrisico meer vormt. Per saldo blijken in 43% van alle Nederlandse bedrijven en instellingen werknemers regelmatig tilwerkzaamheden te verrichten. Voor deze bedrijven is eveneens onderzocht hoe zwaar de lasten zijn die getild worden. Indien in bedrijven gewichten uit diverse gewichtsklassen getild worden, is uitgegaan van de hoogste gewichtsklasse om zo dubbeltellingen te voorkomen. Tabel 3.7 geeft een overzicht.
Tabel 3.7
Percentage bedrijven waarin werknemers regelmatig lasten tillen of dragen, onderverdeeld op basis van het gewicht van de lasten
Gewichtsklasse minder dan 10 kg 10-25 kg 25 kg of meer Totaal
% bedrijven 15% 22% 6% 43%
Wanneer deze cijfers vergeleken worden met die uit de vorige meting, dan is er sprake van een lichte stijging. Het totale percentage bedrijven waarin tillen of dragen onderdeel uitmaakt van de reguliere werkzaamheden van werknemers, bedroeg in 2002 40%. 23
26
De NIOSH- methode is ontwikkeld door het National Institute for Occupational Safety and Health in de VS.
Arbomonitor 2003
Van de bedrijven waarin tillen een risicofactor is, heeft 88% een al dan niet getoetste RI&E. Binnen de groep bedrijven met een RI&E erkent 93% het tillen of dragen als risicofactor in de RI&E. In totaal heeft 86% van de bedrijven waar werknemers regelmatig tillen of dragen, recent maatregelen genomen ter bestrijding van deze vorm van fysieke belasting. Voor zowel deze groep bedrijven als voor de bedrijven waar inmiddels maatregelen zijn genomen zodat er geen essentieel risico meer is, is geïnventariseerd waar deze maatregelen uit bestaan.
Tabel 3.8
Maatregelen genomen ter bestrijding van het risico van tillen of dragen
Soort maatregelen
Percentage van alle bedrijven die maatregelen hebben genomen*
Aanschaf van tilhulpmiddelen 80% Zware lasten lichter maken 15% Organisatorische maatregelen om tilwerk te verlichten (bijv. roulatie van taken) 34% Instructie/voorlichting (bijv. over verantwoord tilgedrag) 44% Anders 10% * Inbegrepen ook de bedrijven waar risico is en/of is geweest totdat maatregelen werden genomen.
Uit tabel 3.8 hierboven blijkt dat de meeste bedrijven in ieder geval tilhulpmiddelen aanschaffen als maatregel tegen het risico van tillen en dragen. Onder de categorie ‘anders’ worden maatregelen genoemd als andere inrichting of aanpassing van werkplekken. Een deel van alle bedrijven die maatregelen hebben genomen, heeft overigens verschillende soorten maatregelen getroffen. Voor de bedrijven waarin maatregelen zijn getroffen tegen het risico van tillen en dragen, heeft de inspecteur het pakket van maatregelen beoordeeld. In 56% van de bedrijven blijkt de aandacht voor het risico op tillen en dragen voldoende te zijn. 31% van de gevallen worden door de inspecteurs als goed gekwalificeerd. In 11% van de bedrijven worden de maatregelen als matig aangeduid. 1% van de bezochte werkgevers heeft maatregelen getroffen die niet voldoen aan de minimumeisen om blootstelling te voorkomen en als slecht worden gezien. En over 2% van alle bedrijven kon de inspecteur op het moment van de inspectie geen oordeel vormen door gebrek aan (specialistische) informatie24.
24
In verband met afrondingen is de som van de afzonderlijke percentages niet gelijk aan 100%.
27
Arbomonitor 2003
3.6.2
RSI
RSI (Repetitive Strain Injuries) is een verzamelnaam voor aandoeningen aan het bewegingsapparaat die mede veroorzaakt worden door repeterende handelingen. Onder repeterende handelingen wordt verstaan het voortdurend herhalen van een vast patroon van bewegingen. Hoewel de tijdsduur en de frequentie bepalen of er sprake is van repeterende bewegingen, is het veelal de combinatie met een ongunstige, ongevarieerde werkhouding en het gebrek aan herstelmomenten, wat de eventuele gezondheidsschade veroorzaakt. Om die reden wordt in de RSI-module van de arbomonitor ingegaan op repeterend werk en een statische lichaamshouding. Bijzondere aandacht is er voor beeldschermwerk. Van beeldschermwerk in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet is sprake wanneer iemand gewoonlijk twee uur aaneengesloten of langer per dag achter een PC werkt. In 2% van alle bedrijven zijn inmiddels afdoende maatregelen genomen, waardoor RSI geen risico meer vormt. In 54% van alle bedrijven verrichten werknemers echter nog regelmatig werk dat mogelijk RSI tot gevolg kan hebben. 34% van deze bedrijven geeft aan dat er werknemers zijn die werkzaamheden uitvoeren waarbij ze te maken hebben met een statische lichaamshouding. Voor repeterend werk bedraagt dit percentage 28%. En in 88% van alle bedrijven waarin RSI een arbeidsrisico is, zijn er werknemers die regelmatig beeldschermwerk verrichten. Worden deze percentages berekend met de hele populatie bedrijven als uitgangspunt, dan veranderen de percentages voor een statische lichaamshouding, repeterend werk en beeldschermwerk in respectievelijk 18%, 15% en 41%. Bij een vergelijking van deze percentages met die voor 2000, 2001 en 2002 blijken er weinig veranderingen op te treden ten aanzien van de percentages m.b.t. een statische lichaamshouding en repeterende bewegingen. Wat betreft het onderdeel meer dan 2 uur per dag beeldschermwerk verrichten laat in 2002 ten opzichte van de vorige metingen een toename zien (van 33% naar 40%). Echter dit percentage is in 2003 nagenoeg ongewijzigd gebleven (41%). Figuur 3.10 illustreert deze ontwikkeling. Binnen de groep bedrijven waarin werknemers regelmatig beeldschermwerk verrichten wordt onderscheid gemaakt naar aantal uren per dag achter het beeldscherm, in 14% van de gevallen is dit minder dan 2 uur, bij 44% tussen de 2 en de 4 uur per dag en in 36% 4 uur of meer en minder dan 6 uur. In de resterende 7% van de bedrijven wordt dagelijks 6 uur of meer achter het beeldscherm gewerkt25.
25
28
In verband met afrondingen is de som van de afzonderlijke percentages niet gelijk aan 100%.
Arbomonitor 2003
Figuur 3.10
Percentage bedrijven waarin werknemers mogelijk te maken hebben met RSI in 2000-2003
%
80
60 40 41 40
20
33 33 16 15 17 18
13 14 13 15
statische lichaamshouding
repeterende bewegingen
2000 2001 2002 2003
0 > 2 uur beeldschermwerk
In 20% van de bedrijven waar regelmatig beeldschermwerk wordt verricht zijn er werknemers die regelmatig met een laptop werken. Bij de meerderheid van deze bedrijven (73%) duren de werkzaamheden minder dan 2 uur per dag. 87% van alle bedrijven waarin het RSI-risico aanwezig is, beschikt over een al dan niet getoetste risico-inventarisatie en -evaluatie. Van deze groep bedrijven onderkent 93% RSI als risicofactor in de RI&E. Een uitsplitsing naar de diverse risico’s laat het volgende beeld zien. In de bedrijven waarin het risico van een statische lichaamshouding voorkomt én een RI&E aanwezig is, heeft 66% dit risico in de RI&E opgenomen. In de bedrijven waarin repeterend werk onderdeel uitmaakt van de dagelijkse werkzaamheden én een RI&E is aangetroffen, heeft 58% het risico van repeterend werk in de RI&E onderkend. In de bedrijven waarin regelmatig beeldschermwerk wordt verricht en een RI&E aanwezig is, heeft 92% het betreffende risico in de RI&E vermeld. 79% van alle bedrijven waarin het RSI-risico mogelijk een rol speelt, heeft maatregelen getroffen in het kader van de bestrijding van dit risico. Voor zowel deze groep bedrijven als voor de bedrijven waar inmiddels maatregelen zijn genomen zodat er geen essentieel risico meer is, is geïnventariseerd waar deze maatregelen uit bestaan.
29
Arbomonitor 2003
Tabel 3.9
Maatregelen genomen ter bestrijding van het RSI-risico
Soort maatregelen
Percentage van alle bedrijven die maatregelen hebben genomen*
Op ergonomisch vlak (inrichting werkplek) 81% Op organisatorisch vlak (verandering in werktaken en –processen) 27% Beperken van de duur van het werk dat RSI tot gevolg kan hebben 25% Stimuleren dat werknemers regelmatig korte pauzes nemen (bijv. d.m.v. pauze-software) 27% Invoer spraakherkenning (specifiek voor beeldschermwerkers) 1% Voorlichting/training voor werknemers (preventief) 39% Stimuleren dat werknemers meer gaan bewegen 11% RSI-protocol (schriftelijke afspraken wie wat doet wanneer een werknemer klachten heeft) 4% Anders 7% * Inbegrepen ook de bedrijven waar risico is en/of is geweest totdat maatregelen werden genomen.
Uit tabel 3.9 hierboven blijkt dat de meeste bedrijven die maatregelen hebben genomen meestal kiezen voor oplossingen op ergonomisch vlak (81%). Onder de categorie ‘anders’ worden maatregelen genoemd als aanschaffen van speciaal beeldscherm en muispad en een verscherpt toezicht van de leidinggevenden. Voor de bedrijven waarin maatregelen zijn getroffen m.b.t. het risico op RSI, heeft de inspecteur het pakket van maatregelen beoordeeld. In 56% van de bedrijven blijkt de aandacht voor het risico voldoende te zijn. 30% van de gevallen worden door de inspecteurs als goed gekwalificeerd. In 13% van de bedrijven worden de maatregelen als matig aangeduid. 1% van de bezochte werkgevers heeft maatregelen getroffen die niet voldoen aan de minimumeisen om de risico’s te voorkomen en als slecht worden gezien. En 1% van alle bedrijven kon de inspecteur op het moment van de inspectie geen oordeel vormen door gebrek aan (specialistische) informatie26.
3.6.3
Psychische arbeidsbelasting
Psychische klachten zijn de meest voorkomende en snelst groeiende oorzaak voor instroom in de WAO. In de werksituatie kan het begrip psychische arbeidsbelasting diverse stressfactoren omvatten. Binnen het ministerie van SZW worden deze factoren als volgt ingedeeld: • • • • 26
30
Kwantitatieve en kwalitatieve taakeisen (hoog werktempo, grote hoeveelheid werk, strakke deadlines, mismatch tussen werk en opleiding); Autonomie en regelmogelijkheden (opgelegd werktempo, opname verlofdagen); Werk- en rusttijden (structureel overwerk, afwijkende werktijden); Ongewenste omgangsvormen (conflicten, seksuele intimidatie, agressie en geweld);
In verband met afrondingen is de som van de afzonderlijke percentages niet gelijk aan 100%.
Arbomonitor 2003
• • • •
Financiële en/of economische aspecten (slechte financieel-economische positie van het bedrijf, verlies functie-inhoud of werkzekerheid als gevolg van een reorganisatie); Emotionele belasting (traumatische gebeurtenissen, confrontatie met het lijden of dood van anderen); Onbalans werk en privé (echtscheiding, ziekte in gezin, problemen met kinderen, problemen met combinatie ouderschap en werk, etc.); Overig (alle andere factoren).
In 18% van alle bedrijven blijken werknemers te maken te hebben met een vorm van psychische arbeidsbelasting. In 2002 bedroeg dit percentage 22%. In onderstaande tabel wordt een uitsplitsing gemaakt naar de eerder genoemde factoren die ten grondslag liggen aan de psychische arbeidsbelasting.
Tabel 3.10
Percentage bedrijven waarin sprake is van psychische arbeidsbelasting, uitgesplitst naar factor
Factor Kwantitatieve/kwalitatieve eisen Autonomie en regelmogelijkheden Werk- en rusttijden Ongewenste omgangsvormen Financieel-economische aspecten Emotionele belasting Onbalans werk en privé Overig (anders)
% bedrijven 9% 1% 2% 7% 2% 5% 3% 2%
Opvallend zijn het percentage bedrijven waar werknemers aan te hoge kwantitatieve en/of kwalitatieve eisen moeten voldoen (9%) en het percentage bedrijven waar werknemers last hebben van ongewenste omgangsvormen (7%). Wel is dit laatste percentage ten opzichte van de vorige meting (12%) sterk gedaald. Onder de categorie anders valt een diversiteit aan factoren. Deze variëren van overheidsregelgeving, communicatieproblemen, dynamische werkomgeving tot weinig personeel. Van de bedrijven waarin werknemers regelmatig te maken krijgen met psychische arbeidsbelasting, beschikt 91% over een al dan niet getoetste RI&E. 64% binnen deze groep bedrijven onderkent psychische belasting als risicofactor in de RI&E. In onderstaande tabel wordt een uitsplitsing gemaakt naar de diverse factoren.
31
Arbomonitor 2003
Tabel 3.11
Psychische arbeidsbelasting in de RI&E
Risicofactor
% bedrijven dat de betreffende factor in de RI&E noemt27
Kwantitatieve/kwalitatieve eisen Autonomie en regelmogelijkheden Werk- en rusttijden Ongewenste omgangsvormen Financieel-economische aspecten Emotionele belasting Onbalans werk en privé
64% 55% 50% 63% 22% 47% 29%
73% van alle bedrijven waarin werknemers regelmatig te maken hebben met psychische arbeidsbelasting, heeft maatregelen getroffen in dit kader. Voor zowel deze groep bedrijven als voor de bedrijven waar inmiddels maatregelen zijn genomen zodat er geen essentieel risico meer is, is geïnventariseerd waar deze maatregelen uit bestaan. Zoals te zien in tabel 3.12 hieronder is het geven van voorlichting en training aan werknemers (41%) en expliciet aan de orde stellen van psychische arbeidsbelasting in het werkoverleg of functioneringsgesprek (36%) de meest voorkomende maatregelen. Onder de categorie ‘anders’ worden maatregelen genoemd zoals intercollegiaal overleg, taakbeleid en snelle signalering en actie ondernemen.
Tabel 3.12
Maatregelen genomen ter bestrijding van psychische arbeidsbelasting
Soort maatregelen
Percentage van alle bedrijven die maatregelen hebben genomen*
Vermindering van de taakbelasting (herverdeling werk/ aanname personeel) 31% Werknemers meer autonomie geven over de inrichting van hun werk 10% Veranderingen in werkprocessen 19% Voorlichting/training voor werknemers (stressmanagement/zelfverdediging etc) 41% Training voor leidinggevenden in omgaan met psychische arbeidsbelasting bij werknemers 12% Instellen vertrouwenspersoon 30% Psychische arbeidsbelasting wordt expliciet aan de orde gesteld in het werkoverleg of functioneringsgesprekken 36% Protocol psychische arbeidsbelasting hanteren 10% Verbeteren afstemming werk en privé 8% Anders 19% * Inbegrepen ook de bedrijven waar risico is en/of is geweest totdat maatregelen werden genomen.
27
32
Deze percentages hebben betrekking op alle bedrijven waarin het betreffende risico zich voordoet én die beschikken over een RI&E.
Arbomonitor 2003
Voor de bedrijven waarin maatregelen zijn getroffen tegen de risico’s die psychische belasting met zich meebrengt, heeft de inspecteur het pakket van maatregelen beoordeeld. In 58% van de bedrijven blijkt de aandacht voor het risico voldoende te zijn. 31% van de gevallen worden door de inspecteurs als goed gekwalificeerd. In 9% van de bedrijven worden de maatregelen als matig aangeduid. 1% van de bezochte werkgevers heeft maatregelen getroffen die niet voldoen aan de minimumeisen om de risico’s te voorkomen en als slecht worden gezien. En bij 1% van alle bedrijven kon de inspecteur op het moment van de inspectie geen oordeel vormen door gebrek aan (specialistische) informatie.
3.6.4
Schadelijk geluid
Er is sprake van schadelijk geluid wanneer het geluidsniveau 80 dB(A) overschrijdt. Dit is het niveau waarop stemverheffingen noodzakelijk zijn om zich verstaanbaar te maken. In 25% van de bedrijven worden werknemers regelmatig blootgesteld aan schadelijk geluid. Wordt dit percentage vergeleken met de cijfers vanaf 1998, dan ontstaat het volgende beeld.
Figuur 3.11
Percentage bedrijven waarin werknemers regelmatig blootstaan aan schadelijk geluid vanaf 1998
%
50 40 30 23
22
22
23
25 schadelijk geluid
17
20 10 0 1998
1999
2000
2001
2002
2003
De conclusie luidt dat in de periode 2000-2002 sprake is van een stabilisatie in het percentage bedrijven waarin werknemers bij hun reguliere werkzaamheden regelmatig te maken hebben met schadelijk geluid. In 2003 valt een lichte stijging te constateren ten opzichte van de voorgaande metingen. Van de bedrijven waarin werknemers regelmatig blootstaan aan een hoog geluidsniveau, beschikt 93% over een al dan niet getoetste RI&E. Hiervan blijkt 96% schadelijk geluid als risicofactor te erkennen in de RI&E.
33
Arbomonitor 2003
92% van alle bedrijven waarbij sprake is van blootstelling aan schadelijk geluid, heeft maatregelen genomen naar aanleiding hiervan. Voor zowel deze groep bedrijven als voor de bedrijven waar inmiddels maatregelen zijn genomen zodat er geen essentieel risico meer is, is geïnventariseerd waar deze maatregelen uit bestaan.
Tabel 3.13
Maatregelen genomen ter bestrijding van blootstelling aan schadelijk geluid
Soort maatregelen
Percentage van alle bedrijven die maatregelen hebben genomen
Maatregelen aan de bron 25% Maatregelen in de overdrachtsweg 12% Beperking van het aantal blootgestelde werknemers of van de blootstellingstuur 9% Verschaffen van gehoorbeschermingsmiddelen 93% Voorlichting/instructies voor werknemers 34% Anders 8% * Inbegrepen ook de bedrijven waar risico is en/of is geweest totdat maatregelen werden genomen.
Tabel 3.13 hierboven laat zien dat bijna alle bedrijven die maatregelen tegen schadelijk geluid nemen (93%), gehoorbeschermingsmiddelen voor de medewerkers kopen. Voor de bedrijven waarin maatregelen zijn getroffen tegen de blootstelling aan schadelijk geluid, heeft de inspecteur het pakket van maatregelen beoordeeld. In 53% van de bedrijven blijkt de aandacht voor het risico op blootstelling voldoende te zijn. 29% van de gevallen worden door de inspecteurs als goed gekwalificeerd. In 13% van de bedrijven worden de maatregelen als matig aangeduid. Minder dan 1% van de bezochte werkgevers heeft maatregelen getroffen die niet voldoen aan de minimumeisen om blootstelling te voorkomen en als slecht worden gezien. En over 4% van alle bedrijven kon de inspecteur op het moment van de inspectie geen oordeel vormen door gebrek aan (specialistische) informatie.
3.6.5
Gevaarlijke stoffen
Door beroepsmatige blootstelling aan bepaalde stoffen kunnen gezondheidsklachten ontstaan, eventueel met een chronisch karakter. In de Arbomonitor 2003 wordt specifiek ingegaan op de volgende stoffen: • organische oplosmiddelen: vanwege hun vluchtigheid en vetoplossende vermogen worden oplosmiddelen op grote schaal gebruikt in bijvoorbeeld verf, lijm, autolak, ontvettingsmiddelen en verdunningsmiddelen. Bij het gebruik van oplosmiddelen komen schadelijke dampen vrij die door de werknemer worden ingeademd of via de huid door het lichaam worden opgenomen. Van organische oplosmiddelen is bekend dat zij neurotoxische eigenschappen bezitten: ze kunnen onder andere aandoeningen
34
Arbomonitor 2003
• •
•
•
• •
•
•
28 29 30
31
32
33
aan het zenuwstelsel veroorzaken, ook wel bekend onder de naam Organisch Psychosyndroom (OPS); uitlaatgassen: blootstelling aan uitlaatgassen en dan met name dieseluitlaatgassen, kan op termijn onder meer longkanker veroorzaken; graan-, hout- of meelstof: werknemers die bepaalde stoffen inademen als graan-, hout- of meelstof kunnen - afhankelijk van hun gevoeligheid voor de stof, de aard van de stofdeeltjes en de concentratie en de tijd waarin zij aan stof worden blootgesteld - last krijgen van terugkerende allergische reacties als geïrriteerde neusen mondslijmvliezen, hoesten en niezen. Uiteindelijk kan de blootstelling aan dergelijke stoffen blijvende gezondheidsschade veroorzaken in de vorm van astma of andere longaandoeningen; kwarts: kwarts is evenals graan-, hout- of meelstof een vorm van stof die aandoeningen aan de luchtwegen en op termijn zelfs kanker kan veroorzaken. In het bijzonder gaat het bij kwarts om stof afkomstig van steen, beton en uitgeharde voegmateriaal; lasrook: werknemers die regelmatig laswerkzaamheden verrichten, hebben te maken met blootstelling aan metaaloxiden. Dit kan leiden tot metaaldampkoorts, eczeem of longaandoeningen. Bij langdurige blootstelling kan ook lasrook kanker tot gevolg hebben; teerprodukten: teerprodukten zijn kankerverwekkend, omdat zij PAK’s28 bevatten. Blootstelling vindt onder meer plaats bij werkzaamheden met teerhoudend asfalt. reproduktie-toxische stoffen: werknemers die in aanraking komen met reproduktietoxische stoffen hebben een verhoogde kans op onvruchtbaarheid of afwijkingen aan het nageslacht. Ook stoffen die eventueel schadelijk zijn via borstvoeding en stoffen die het erfelijke materiaal in zaad- en eicellen kunnen beschadigen (deze laatste soort wordt ook wel aangeduid met de term ‘mutagene stoffen’29) worden tot de reproduktie-toxische stoffen gerekend. Voorbeelden van reproduktie-toxische stoffen zijn kwik en ethanol30. overige kankerverwekkende stoffen: andere dan de reeds genoemde kankerverwekkende stoffen (uitlaatgassen, kwarts, lasrook, teerprodukten en mutagene stoffen) zijn bijvoorbeeld asbest of vinylchloride. Het ministerie van SZW heeft een publicatie gemaakt met een overzicht van kankerverwekkende stoffen en processen. Deze lijst is terug te vinden in het Arbo-informatieblad ‘Werken met kankerverwekkende stoffen en processen’ en de Nationale MAC-lijst31/32. Gevaarlijke schoonmaakmiddelen: diverse schoonmaakmiddelen behoren tot de categorie huidirriterende middelen33.
Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen. Bijna alle mutagene stoffen zijn eveneens kankerverwekkend. Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Registratie van stoffen die de voortplanting kunnen schaden, augustus 2000. Deze brochure bevat eveneens een overzicht van reproduktie-toxische stoffen, waarvoor een verplichting tot registratie geldt. Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Werken met kankerverwekkende stoffen; dat moet veilig geregeld zijn, december 1999. Voor de beoordeling of in bedrijfssituaties bepaalde grenswaarden worden overschreden als het gaat om de blootstelling aan toxische stoffen, wordt uitgegaan van de zogenaamde MAC-waarde. Een MAC-waarde is een maximaal aanvaarde concentratie van een gas, damp, nevel of stof in de lucht op de werkplek. Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Arbobalans 2001, november 2001, p.21.
35
Arbomonitor 2003
• Bestrijdingsmiddelen: ook bestrijdingsmiddelen kunnen onder meer huidirritaties tot gevolg hebben. • overige chemicaliën: naast de bestrijdingsmiddelen, die apart genoemd worden onder de huidirriterende middelen, worden bijvoorbeeld ook fotochemicaliën of verfprodukten tot de chemicaliën gerekend. • Tot slot is nog een restcategorie “overig” (anders) benoemd. In 39% van de bedrijven blijken werknemers regelmatig te werken met één of meerdere gevaarlijke stoffen. In tabel 3.14 wordt een uitsplitsing gemaakt naar de eerder onderscheiden stoffen.
Tabel 3.14
Percentage bedrijven waarin regelmatig met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt
Omschrijving stof Organische oplosmiddelen Uitlaatgassen Graan-, hout- en meelstof Kwarts Lasrook Teerprodukten Reproduktie-toxische stoffen Overige kankerverwekkende stoffen Bestrijdingsmiddelen Gevaarlijke schoonmaakmiddelen Overige chemicaliën Anders
% bedrijven 10% 8% 5% 3% 8% 1% 1% 2% 5% 12% 8% 9%
Bij de meeste bedrijven gaat het om werk met gevaarlijke schoonmaakmiddelen (12%) en/of met organische oplosmiddelen (10%). Onder de categorie anders worden verf, verdunningsmiddelen en olie het meest genoemd. In 90% van de bedrijven waar is geconstateerd dat het werken met gevaarlijke stoffen onderdeel uitmaakt van de dagelijkse werkzaamheden, is een (al dan niet getoetste) schriftelijke RI&E aanwezig. In 93% van deze bedrijven wordt het werken met gevaarlijke stoffen ook als risicofactor onderkend in de RI&E. In tabel 3.15 wordt een onderscheid gemaakt naar de diverse stoffen.
36
Arbomonitor 2003
Tabel 3.15
Bedrijven die het betreffende risico in de RI&E heeft opgenomen (gevaarlijke stoffen in de RI&E)
Omschrijving stof
Organische oplosmiddelen Uitlaatgassen Graan-, hout- en meelstof Kwarts Lasrook Teerprodukten Reproduktie-toxische stoffen Overige kankerverwekkende stoffen Bestrijdingsmiddelen Gevaarlijke schoonmaakmiddelen Overige chemicaliën
Percentage bedrijven dat het betreffende risico in de RI&E heeft opgenomen34 87% 67% 69% 75% 85% 83% 79% 58% 94% 75% 78%
De cijfers in deze tabel laten zien dat onder meer bestrijdingsmiddelen, organische oplosmiddelen, lasrook en teerproducten relatief vaak als risico onderkend worden in de RI&E. Bij de interpretatie van deze percentages moet er overigens rekening mee worden gehouden dat het in een aantal gevallen gaat om een klein aantal waarnemingen. In 8% van de bedrijven waar het werken met gevaarlijke stoffen als risicofactor wordt onderkend in de RI&E, bevat ook een blootstellingbeoordeling. Bij een onderverdeling naar grootteklasse blijkt dit percentage groter is naarmate de bedrijfsomvang toeneemt: kleine bedrijven (6%), midden bedrijven (14%) en grote bedrijven (17%). Van deze bedrijven beoordeelt 63% aan de hand van een MAC-waarde, 21% aan de hand van een bedrijfsnorm en 4% aan de hand van beiden. 12% beoordeelt noch aan de hand van een MAC-waarde, noch aan de hand van een bedrijfsnorm. 91% van alle bedrijven waarin werknemers geregeld blootstaan aan één of meerdere stoffen die de gezondheid kunnen schaden, heeft maatregelen genomen ter bestrijding hiervan. Voor zowel deze groep bedrijven als voor de bedrijven waar inmiddels maatregelen zijn genomen zodat er geen essentieel risico meer is, is geïnventariseerd waar deze maatregelen uit bestaan. Het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen in combinatie met ventilatie of afzuiging blijkt het meest voor te komen. Onder de categorie anders worden maatregelen genoemd als betere opslagmogelijkheden voor chemicaliën, aandacht geven binnen opleidingen en toepassen van een spuitrobot.
34
De percentages in deze kolom hebben betrekking op alle bedrijven waarin het betreffende risico zich voordoet én die beschikken over een RI&E.
37
Arbomonitor 2003
Tabel 3.16
Maatregelen genomen ter bestrijding van de blootstelling aan gevaarlijke stoffen
Soort maatregelen
Percentage van alle bedrijven die maatregelen hebben genomen
Vervanging door minder schadelijke alternatieven 34% Ventilatie / afzuiging 55% Afscherming 22% Beperking van de blootstellingduur 8% Reductie van het aantal blootgestelde werknemers 11% Reductie van het volume of de concentratie van de stof 6% Toepassen gesloten systemen 12% Gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen 69% Voorlichting 38% Anders 7% * Inbegrepen ook de bedrijven waar risico is en/of is geweest totdat maatregelen werden genomen.
Voor de bedrijven waarin maatregelen zijn getroffen tegen blootstelling, heeft de inspecteur het pakket van maatregelen beoordeeld. In 55% van de bedrijven blijkt de aandacht voor het risico op blootstelling voldoende te zijn. 31% van de gevallen worden door de inspecteurs als goed gekwalificeerd. In 11% van de bedrijven worden de maatregelen als matig aangeduid. 1% van de bezochte werkgevers heeft maatregelen getroffen die niet voldoen aan de minimumeisen om blootstelling te voorkomen en als slecht worden gezien. En voor eveneens 3% van de bedrijven kon de inspecteur op het moment van de inspectie geen oordeel vormen door gebrek aan (specialistische) informatie35.
3.6.6 Werken op hoogte Bij het werken op hoogte kunnen werknemers te maken krijgen met het valrisico. Om het valrisico te beperken is voor de bouw de Europese Richtlijn werken op hoogte opgesteld, welke van kracht is geworden op 19 juli 2001. Deze richtlijn schrijft voor dat werkzaamheden op hoogte uitgevoerd moeten worden vanaf een veilige en ergonomisch verantwoorde steiger, stelling, bordes of werkvloer. Het op hoogte werken vanaf ladders, lijnen en vergelijkbare arbeidsmiddelen is alleen onder specifieke voorwaarden toegestaan. In de arbomonitor 2003 is geïnventariseerd in welke mate bedrijven geconfronteerd worden met het valrisico, welke arbeidsmiddelen ingezet worden bij het werken op hoogte en op welke wijze valbeveiligingen worden aangebracht. In 13% van alle Nederlandse bedrijven en instellingen vinden regelmatig werkzaamheden plaats hoger dan 2,5 meter boven vloeroppervlak. Bij een onderverdeling naar sector scoort de bouwnijverheid het hoogst (78%). 35
38
In verband met afrondingen is de som van de afzonderlijke percentages niet gelijk aan 100%.
Arbomonitor 2003
Voor de bedrijven waarin werknemers regelmatig op hoogte werken, is in onderstaande tabel weergegeven welke arbeidsmiddelen hierbij gebruikt worden.
Tabel 3.17
Inzet arbeidsmiddelen bij werken op hoogte
Arbeidsmiddel
Staande ladders van 10 meter hoog of minder Staande ladders hoger dan 10 meter Andere staande arbeidsmiddelen, zoals hoogwerkers of steigers Hangende arbeidsmiddelen, zoals een hangbak Géén van bovenstaande middelen
% bedrijven dat het betreffende middel inzet bij het werken op hoogte36 64% 3% 78% 11% 8%
Voor de bedrijven waarin het werken op hoogte niet met behulp van een ladder plaatsvindt, is bekeken naar de reden voor deze keuze en in welke mate zij randbeveiligingen aanbrengen om het valgevaar te beperken. 88% blijkt dan gebruik te maken van een randbeveiliging. Binnen de resterende groep bedrijven zonder randbeveiliging (12%), was de reden voor deze keuze in 17% van de bedrijven gelegen operationele beperkingen, bij 10% vanwege technische beperkingen, in 7% van de gevallen in economische beperkingen en bij 73% van de bedrijven was het niet van toepassing of niet noodzakelijk (bijv. bij hoogwerkers). Een deel van de bedrijven die géén randbeveiliging hebben aangebracht, heeft andere maatregelen genomen om een eventuele val te onderbreken, zoals aanlijnen (44%) of het gebruik van een vangnet (1%). 8% heeft andere maatregelen genomen, zoals werken in een afgesloten bak. 21% van de bedrijven heeft noch een randbeveiliging aangebracht, noch aanvullende maatregelen genomen, omdat dit naar hun oordeel niet nodig of niet mogelijk was. Opgemerkt dient te worden dat het aantal waarnemingen binnen de groep bedrijven zonder randbeveiliging relatief beperkt is: dit heeft tot gevolg dat de marges behorende bij de in deze alinea opgenomen percentages nogal ruim zijn. De inspecteur heeft deze maatregelen (aanlijnen, gebruik vangnet en anders) beoordeeld. In 41% van de bedrijven waar deze maatregelen zijn getroffen, worden ze als voldoende beschouwd. In 44% van de bedrijven worden ze als goed gekwalificeerd. In 15% van de bedrijven worden ze als matig aangeduid.
36
De som van de percentages in deze kolom is niet gelijk aan 100%, omdat de alternatieven - met uitzondering van de laatste - in combinatie met elkaar kunnen voorkomen.
39
Arbomonitor 2003
3.6.7
Machineveiligheid
Om een veilig en gezond werkklimaat te creëren is het veilig gebruik van arbeidsmiddelen als machines noodzakelijk. In de arbomonitor is daarom een risicomodule gewijd aan machineveiligheid. De module beperkt zich tot de volgende categorieën van machines: • • • •
hijs- en hefwerktuigen machines voor intern transport aangedreven handgereedschap productiemachines
In 49% van alle bedrijven wordt er gewerkt met één of meerdere machines uit de bovengenoemde categorieën. Met name in de landbouw, de industrie en de bouwnijverheid komt dit relatief vaak voor. Om een veilig gebruik van machines te bevorderen, heeft de Europese Ministerraad onder meer richtlijnen voor productveiligheid opgesteld. Een productveiligheidsrichtlijn stelt eisen aan de technische uitvoering van een machine. Wanneer een machine voldoet aan alle van toepassing zijnde productveiligheidsrichtlijnen, dan wordt de CEmarkering37 erop aangebracht38. Voor de binnen de arbomonitor onderscheiden machines, die onder de in 1995 ingevoerde Europese richtlijnen vallen, is een CE-markering verplicht op grond van het WGW39-besluit machines. De fabrikant of de leverancier van de betreffende machines dient een verklaring van overeenstemming (ofwel een conformiteitsverklaring)40 en een gebruiksaanwijzing mee te leveren. In de arbomonitor is onderzocht in welke mate werkgevers ervan op de hoogte zijn dat een CE-markering, een verklaring van overeenstemming en een gebruiksaanwijzing verplicht zijn bij de aanschaf van de betreffende machines. Binnen 77% van de bedrijven waarin één of meerdere van de onderscheiden machines aanwezig zijn, is bekend dat een CE-markering verplicht is. De verklaring van overeenstemming is minder bekend: 31% van de bedrijven is hiervan op de hoogte. Voor de gebruiksaanwijzing bedraagt het percentage 73%.
37 38
39 40
40
CE staat voor Conformité Européene. Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid / Ministerie van Economische Zaken, CE Goede Zaken; Europese richtlijnen voor machines en arbeidsveiligheid, juni 2000. Wet Gevaarlijke Werktuigen. De verklaring van overeenstemming is de procedure waardoor de fabrikant verklaart dat de in de handel gebrachte machine aan alle daarop betrekking hebbende fundamentele eisen voldoet. De ondertekening van de verklaring van overeenstemming machtigt de fabrikant de CE-markering op de machine aan te brengen.
Arbomonitor 2003
Op grond van artikel 7.4a van het Arbeidsomstandighedenbesluit zijn alle hijs- en hefwerktuigen, machines voor intern transport, aangedreven handgereedschap en productiemachines keuringspichtig. Dit artikel bepaalt namelijk het volgende: “Een arbeidsmiddel dat onderhevig is aan invloeden die leiden tot verslechteringen welke aanleiding kunnen geven tot het ontstaan van gevaarlijke situaties wordt, zo dikwijls dit ter waarborging van de goede staat noodzakelijk is, gekeurd, waarbij het zo nodig wordt beproefd”. De keuring dient uitgevoerd tot worden door een deskundige natuurlijke persoon, rechtspersoon of instelling; het is met andere woorden toegestaan dat een interne deskundige de keuring verricht. Dit blijkt te gebeuren bij 23% van de bedrijven, zo wijzen de resultaten van de arbomonitor uit. 79% van alle bedrijven laat de keuring door een externe deskundige geschieden. In 2% van de bedrijven is niet bekend door wie de keuring van machines wordt verricht. En in 10% van de bedrijven zijn de machines niet gekeurd41. Eveneens is onderzocht op welke wijze het onderhoud van de machines plaatsvindt en hoe werknemers die met de betreffende machines moeten werken, geïnstrueerd worden over het veilig gebruik ervan. 79% laat de machines periodiek, eventueel volgens een bepaald onderhoudsplan, keuren. In 18% van de bedrijven vindt keuring alleen plaats als er sprake is van een storing. In ongeveer 3% van de bedrijven wordt een keuring met enige willekeur verricht, namelijk als er tijd voor is. In 80% van alle bedrijven worden de werknemers mondeling geïnstrueerd over het veilig gebruik van machines. 16% van de bedrijven licht de werknemers hier schriftelijk over in. In 4% van de bedrijven ontvangen werknemers helemaal geen instructies omtrent het veilig werken met de machines. Het laatste deel van de risicomodule over machineveiligheid gaat specifiek in op het onderdeel heftrucks. In 39% van alle Nederlandse bedrijven en instellingen zijn heftrucks aanwezig. Voor deze bedrijven is nagegaan op welke wijze de bestuurders van de heftruck opgeleid zijn om met de betreffende voertuigen te kunnen rijden. In 49% van alle bedrijven met heftrucks wordt de opleiding van de bestuurders verzorgd door een deskundige instelling. In 27% van de bedrijven is het een ervaren medewerker die de bestuurders instrueert. En in 24% van alle bedrijven moeten heftruckbestuurders zich zelf de benodigde vaardigheden eigen maken.
3.6.8
Zwangere werkneemsters en werkneemsters die borstvoeding geven
Van de Nederlandse bedrijven is ruim de helft (52%) bekend met de wet- en regelgeving42 met betrekking tot zwangere werkneemsters en werkneemsters die borstvoeding geven. De volgende figuur laat zien dat vooral midden en -grote bedrijven bekend zijn met deze wet- en regelgeving.
41
42
De som van de percentages in deze kolom is niet gelijk aan 100%, omdat de alternatieven in combinatie met elkaar kunnen voorkomen. Bij de wet- en regelgeving gaat het om de Arbo-wet, het Arbobesluit, de Arbeidstijdenwet en de Beleidsregels.
41
Arbomonitor 2003
Figuur 3.12
Bedrijven die bekend zijn met wet- en regelgeving over zwangere werkneemsters en werkneemsters die borstvoeding geven, onderverdeeld naar grootteklasse
% 100 86 80 65 60
48
bekend met weten regelgeving
40 20 0 < 10 w erknemers
10 t/m 99 w erknemers
100 of meer w erknemers
Om aan deze informatie te komen maken de bedrijven gebruik van volgende informatiekanalen: 38% van de bedrijven heeft via de brochures van de overheid over dit onderwerp kennis opgedaan, 24% van de bedrijven heeft via internet deze informatie binnengehaald, 7% van de bedrijven heeft deze informatie via de wetboeken achterhaald, 5% van de bedrijven is op de hoogte via de Arbo-Informatieblad “Zwangerschap en Arbeid”, 3% van de bedrijven heeft deze informatie van de Arbeidsinspectie en een groot deel van de bedrijven (54%) heeft het op een andere manier ingewonnen. Onder de categorie anders valt een diversiteit van informatiekanalen, maar in de meeste gevallen wordt verwezen naar de arbodienst, CAO, branche-organisatie, vakliteratuur en persoonlijke ervaring. Nagegaan is voor de bedrijven die over een RI&E beschikken of ze in de RI&E aandacht besteden aan zwangere werkneemsters en werkneemsters die borstvoeding geven. Het blijkt dat 21% van de bedrijven aandacht geeft aan deze groep werkneemsters. Op de vraag of voorlichting gegeven wordt aan zwangere werkneemsters en werkneemsters die borstvoeding geven, bevestigt 22% van de bedrijven dit wel te doen. Binnen deze groep bedrijven verzorgt 90% voorlichting over zwangerschaps- en bevallingsverlof, 69% over ouderschapsverlof, 51% over veilig en gezond werken tijdens en direct na zwangerschap, 49% over borstvoeding tijdens het werk en 6% over andere onderwerpen, zoals bijdrage crèchekosten.
3.6.9
Kwaliteit RI&E
Een conclusie die op basis van de resultaten uit de voorgaande paragrafen over de arbeidsrisico’s getrokken kan worden, is dat deze risico’s niet altijd als zodanig in een RI&E erkend worden. Dit betekent dat de RI&E in de praktijk soms onvolledig blijkt te
42
Arbomonitor 2003
zijn. Als onderdeel van het onderzoek hebben de inspecteurs daarom een algemeen oordeel over de inhoud van de RI&E gegeven. Voor 77% van alle bedrijven met een al dan niet getoetste RI&E zijn de inspecteurs van mening dat de inhoud van de RI&E is toegesneden op de situatie in het bedrijf: met andere woorden, er is sprake van volledigheid en dus van maatwerk. Tussen de diverse grootteklassen blijkt dit percentage slechts in kleine mate te variëren. Tabel 3.18 illustreert dit.
Tabel 3.18
Maatwerk in de RI&E: verschillen tussen grootteklassen
Grootteklasse
minder dan 10 werknemers 10 t/m 99 werknemers 100 of meer werknemers Totaal
% bedrijven met al dan niet getoetste RI&E waarbij de inhoud daarvan is toegesneden op het bedrijf volgens de inspecteur 76% 80% 77% 77%
In 14% van de bedrijven met een RI&E vinden de inspecteurs dat er sprake is van een onvolledige RI&E. De onderverdeling naar grootteklasse laat zien dat dit percentage in kleine mate varieert In de overige bedrijven met een RI&E is voor wat betreft het oordeel over de volledigheid van de RI&E gekozen voor het antwoordalternatief ‘geen mening’. Diverse inspecteurs hebben hun negatieve oordeel genuanceerd. Veelal blijkt de RI&E niet meer actueel te zijn: er hebben zich sinds de totstandkoming dan wel de laatste herziening wijzigingen binnen de organisatie voorgedaan, die andere arbeidsrisico’s dan voorheen met zich meebrengen. Daarnaast geven verschillende inspecteurs aan dat de RI&E onvolledig is. De reden dat inspecteurs zich in sommige situaties onthouden van het vellen van een oordeel, wordt in een aantal gevallen eveneens toegelicht. Het komt voor dat een RI&E nog niet getoetst is en mogelijk nog voorzien zal worden van wijzigingen of aanvullingen. Een andere reden is dat er soms geen werkplekinspectie mogelijk is bijvoorbeeld doordat de werkzaamheden op locatie plaatsvinden, terwijl de vragenlijst op een kantoor wordt afgenomen - en de inspecteur als gevolg moeilijk een oordeel kan geven. De inspecteurs hebben ten slotte een oordeel gegeven over de housekeeping (schoon, geordend, veilig, etc.) op de werkvloer. Voor 44% van de bedrijven zijn de inspecteurs van mening dat de housekeeping op werkvloer voldoende is. Voor 43% van de bedrijven zijn ze van mening dat de housekeeping goed is. In 9% van de bedrijven is de housekeeping als matig en in 1% van de bedrijven als slecht aangeduid. Voor 4% van de bedrijven kon de inspecteur op het moment van de inspectie geen oordeel vormen43. 43
In verband met afrondingen is de som van de afzonderlijke percentages niet gelijk aan 100%.
43
Arbomonitor 2003
44
Arbomonitor 2003
4
HANDHAVINGSASPECTEN
4.1
Inleiding
Bij de uitvoering van de arbomonitor opereert de Arbeidsinspectie zowel vanuit haar taak om beleidsinformatie te genereren als vanuit haar toezichthoudende taak. De resultaten voortvloeiend uit de informatie die de inspecteurs hebben verzameld, staan beschreven in het voorgaande hoofdstuk. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de handhavingsactiviteiten die de Arbeidsinspectie gedurende de bedrijfsbezoeken voor de arbomonitor heeft ondernomen. In paragraaf 2.1.2 is reeds beschreven welke wet- en regelgeving het uitgangspunt vormt voor het handhavingsbeleid van de AI en op welke punten de inspecteurs bij de uitvoering van de arbomonitor in het bijzonder geïnspecteerd hebben. De cijfers die in dit hoofdstuk gepresenteerd worden, zijn ongewogen, hetgeen betekent dat zij alleen van toepassing zijn op de bezochte bedrijven. Voorafgaand aan de weergave van cijfers ten aanzien van de handhavingsactiviteiten volgt echter eerst nog een korte toelichting op terminologisch gebied.
4.2
Terminologie
Bij de behandeling van de handhavingsaspecten wordt regelmatig gebruik gemaakt van de begrippen zaak, interventie en overtreding. Een zaak is een koppeling van een inspecteur aan een bedrijf en omvat het hele traject van interventies bij het betreffende bedrijf44. Elke activiteit in het kader van een zaak is in principe een interventie. Gemakshalve wordt een interventie in deze rapportage gelijkgesteld aan een bedrijfsbezoek45. Gedurende een bedrijfsbezoek kunnen één of meerdere overtredingen worden geconstateerd. Dit leidt tot de inzet van een handhavingsinstrument. Met de inzet van een instrument is het handhavingstraject nog niet afgelopen. De overtreding die gesanctioneerd wordt, dient volgens het beleid van de Arbeidsinspectie opgeheven te worden. Daarom dient de inspecteur (her-)controlebezoeken (vervolginterventies) te plegen, totdat er geen overtredingen meer worden aangetroffen. Pas dan ontvangt de betreffende werkgever een afhandelingsbrief en wordt het interventietraject afgesloten.
44
45
De begrippen zaak en bedrijf zijn dus geen synoniemen: wanneer een bedrijf in het kader van diverse projecten wordt bezocht, wordt er telkens een nieuw zaaknummer toegekend. Het aantal zaken overtreft in dat geval het aantal bedrijven. Binnen een bepaald project, in dit geval de arbomonitor, lopen de begrippen echter parallel aan elkaar en is er van een kwantitatieve discrepantie geen sprake. Strikt genomen is dit een beperking van het begrip, aangezien bijvoorbeeld telefonische contacten tussen inspecteur en zaak ook als interventie moeten worden beschouwd.
45
Arbomonitor 2003
Een grafische weergave moge dit verduidelijken.
Figuur 4.1
Grafische weergave van begrippen zaak, interventie en overtreding
Zaak-1 Interventie-1 (1e bezoek)
Overtreding -1
Instrument-1
Overtreding-2
Instrument-2
Overtreding-3
Instrument-2
Overtreding-3
Instrument-3
Overtredingen opgeheven
Afhandelingsbrief
Interventie-2 (controle)
Interventie-3 (hercontrole)
4.3
Overtredingen
De analyse van de handhavingsgegevens is gebaseerd op 1741 zaken. Bij 848 van de 1741 zaken is gedurende het eerste bedrijfsbezoek minstens één overtreding aangetroffen, hetgeen neerkomt op een percentage van 49%. In de voorgaande arbomonitor resulteerde een percentage van 53%. Deze percentages geven niet alleen de mate aan waarin bedrijven overtredingen begaan op het gebied van arbeidsomstandigheden, maar kunnen ook gebruikt worden als globale richtlijn voor de te verwachten handhavingsactiviteiten bij specifieke inspectieprojecten. Immers, bij specifieke inspectieprojecten, die veelal gericht zijn op een bepaalde sector, concentreert de AI zich primair op het aanpakken van misstanden, hetgeen eveneens het uitgangspunt vormt bij de selectie van bedrijven. Bij dergelijke projecten mag - uitgaande van voldoende waarnemingen - over het algemeen een hoger percentage bedrijven met overtredingen verwacht worden dan bij de arbomonitor, waar bedrijfsbezoeken op aselecte basis plaatsvinden.
46
Arbomonitor 2003
In de tabellen 4.1 en 4.2 wordt het percentage bedrijven met minstens één overtreding uitgesplitst naar sector en grootteklasse.
Tabel 4.1
Zaken waarbij minimaal één overtreding is geconstateerd, onderverdeeld naar sector
Sector
Landbouw Industrie Bouw Handel Vervoer Dienstverlening Totaal
Aantal zaken met minimaal één overtreding
Aantal bezochte bedrijven
Aantal zaken met minimaal één overtreding gerelateerd aan het aantal bezochte bedrijven
62 222 51 146 65 302 848
127 444 107 319 160 584 1741
49% 50% 48% 46% 41% 52% 49%
Uit tabel 4.1 blijkt dat de sectoren vervoer en handel procentueel gezien beneden het gemiddelde liggen, respectievelijk met (41%) en (46%).
Tabel 4.2
Zaken waarbij minimaal één overtreding is geconstateerd, onderverdeeld naar grootteklasse
Grootteklasse
minder dan 10 werknemers 10-100 werknemers 100 of meer werknemers Totaal
Aantal zaken met minimaal één overtreding
Aantal bezochte bedrijven
300 435 113 848
505 890 336 1741
Aantal zaken met minimaal één overtreding gerelateerd aan het aantal bezochte bedrijven 59% 49% 34% 49%
In hoofdstuk 3 is reeds geconstateerd dat grote bedrijven relatief vaker voldoen aan diverse wettelijke verplichtingen voortvloeiend uit de Arbeidsomstandighedenwet dan kleine bedrijven. De percentages in de laatste kolom van tabel 4.2 weerspiegelen deze resultaten: het aantal zaken met minstens één overtreding is relatief gezien in de grote bedrijven lager dan in kleine.
47
Arbomonitor 2003
In totaal zijn er op het moment van rapporteren 1446 overtredingen vastgesteld46. De meest voorkomende overtredingen zijn opgenomen in de volgende tabel.
Tabel 4.3
Aard van de overtredingen
Inspectiecode Omschrijving 1. 2. 3. 4. 5.
W050301 W050302 W150101 W050101 B50030201
6. 7. 8. 9. 10.
W140301 B20190101 W050104 W050401 B40020101
Ontbreken van een plan van aanpak Geen termijnen in plan van aanpak genoemd Geen deskundige bijstand BHV Ontbreken van een schriftelijke RI&E Geen aandacht in RI&E voor veiligheids- en gezondheidsaspecten fysieke belasting Meewerken/opstellen RI&E door gecertificeerde arbodienst Te weinig BHV-ers Onvolledige RI&E Ri&e niet geactualiseerd In RI&E geen aandacht voor mogelijke blootstelling gevaarlijke stoffen
Frequentie
(%)
225 225 179 152
16% 16% 12% 10%
74 70 67 61 59
5% 5% 5% 4% 4%
55
4%
Bij een vergelijking van dit overzicht met dat uit de voorgaande rapportage valt op dat het ontbreken van een plan van aanpak de meest voorkomende overtreding is binnen de arbomonitor. Dit percentage is ongewijzigd gebleven (16% in 2002 en 2003). Het percentage voor het ontbreken van een schriftelijke RI&E is in deze arbomonitor gedaald naar 10%, hetgeen in de vorige meting nog 14% was.
4.4
Ingezette handhavingsinstrumenten
Afhankelijk van de aard van de overtreding wordt een bepaald sanctiemiddel ofwel instrument ingezet. Van het instrumentarium dat de Arbeidsinspectie tot haar beschikking heeft, behoren de stillegging47, het boeterapport en het proces verbaal48 tot de zware handhavingsinstrumenten. De inzet van instrumenten gedurende de bedrijfsbezoeken in het kader van de arbomonitor is in tabel 4.4 opgenomen. Weergave vindt plaats op het niveau van de overtreding49.
46
47
48
49
48
De cijfers ten aanzien van de handhavingsactiviteiten zijn medio februari 2004 tot stand gekomen. Op dat moment waren nog niet alle handhavingstrajecten afgerond, met andere woorden: bij sommige bedrijven dienen nog controlebezoeken plaats te vinden. Het totale aantal overtredingen kan hierdoor nog toenemen. Onder een stillegging wordt verstaan het doen staken van de werkzaamheden, het doen vertrekken van personen uit de gevarenzone en het niet laten aanvangen van werkzaamheden in de gevarenzone. Het proces verbaal (PV) wordt alleen ingezet bij overtredingen die als misdrijf worden aangemerkt en bij specifieke overtredingen van de Arbeidstijdenwet. In de praktijk heeft de inzet van instrumenten op interventieniveau plaats: indien gedurende een bedrijfsbezoek meerdere overtredingen worden aangetroffen die leiden tot de inzet van hetzelfde handhavingsinstrument, bijvoorbeeld een bestuurlijke boete, worden deze overtredingen allemaal opgenomen in één boeterapport.
Arbomonitor 2003
Tabel 4.4
Inzet van instrumenten Instrument
zware handhavingsinstrumenten
Waarschuwing WGW/ATW Waarschuwing arbo Boeterapport Stillegging Eis Arbo Totaal
Aantal 6 1264 162 11 3 1446
Als % van het totaal <1% 87% 11% <1% <1% 100%
In vergelijking met het voorgaande onderzoek is de inzet van zware handhavingsinstrumenten met 4 procentpunten afgenomen in 2003. Dit ligt aan de afname van het aantal boeterapporten van 15% (2002) naar 11% (2003).
4.5
Bekendheid bestuurlijke boete
Met ingang van 1 november 1999 is de nieuwe Arbeidsomstandighedenwet van kracht geworden. Een belangrijke wijziging ten opzichte van de oude wetgeving is de introductie van de bestuurlijke boete als handhavingsinstrument. In paragraaf 2.2 is reeds beschreven dat de AI de bedrijfsbezoeken in het kader van de arbomonitor doorgaans schriftelijk aankondigt. In de aankondigingbrief wordt gerefereerd wordt aan het boete-instrument van de Arbeidsinspectie. Om die reden is aan de antwoordcategorieën op de vraag “Bent u bekend met het systeem van de bestuurlijke boete, zoals dat per 1 november 1999 van kracht is geworden?”, naast de alternatieven “ja” en “nee”, de optie “ja, maar alleen omdat dit in de aankondigingbrief van de Arbeidsinspectie was opgenomen” toegevoegd. Na herweging blijkt 40% van de ondervraagden bekend te zijn met het boetesysteem van de Arbeidsinspectie, 16% weet van de bestuurlijke boete af, doordat dit opgenomen was in de verzonden aankondigingbrief en 44% is níet bekend met het boete-instrument van de AI. Wanneer de respondenten onderverdeeld worden op basis van de grootteklasse van het bedrijf waarin zij werkzaam zijn, dan resulteren de volgende onderzoeksresultaten.
49
Arbomonitor 2003
Tabel 4.5
Bekendheid bestuurlijke boete onder werkgevers, naar grootteklasse van het bedrijf waarin zij werkzaam zijn
Grootteklasse
minder dan 10 werknemers 10 t/m 99 werknemers 100 of meer werknemers Totaal
Totaal50
Ja
Bekend met de bestuurlijke boete Ja, vanwege aankondiging in brief
Nee
35% 56% 79% 40%
17% 10% 5% 16%
47% 34% 15% 44%
100% 100% 100% 100%
Op basis van de cijfers uit deze tabel kan geconcludeerd worden dat het systeem van de bestuurlijke boete een grotere bekendheid geniet onder werkgevers naarmate de grootteklasse van het bedrijf, toeneemt. Een identieke conclusie vloeide voort uit de voorgaande rapportages (2000, 2001 en 2002).
50
50
In verband met afrondingen is de som van de afzonderlijke percentages niet gelijk aan 100%.
Arbomonitor 2003
51
Arbomonitor 2003
52
Arbomonitor 2003
LITERATUURLIJST Arbeidsinspectie, Ernstige ongevallen: cijfers over het jaar 2002 (eind 2003). Arbeidsinspectie, Arbomonitor Arbeidsinspectie: rapportage over 1998, oktober 1999. Arbeidsinspectie, Arbomonitor 1999, juli 2000. Arbeidsinspectie, Arbomonitor 2000, oktober 2001. Arbeidsinspectie, Arbomonitor 2001, oktober 2002. Arbeidsinspectie, Arbomonitor 2002, oktober 2003. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Arbobalans 2002, november 2002. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Certificatie van vakbekwaamheid en arbeidsomstandigheden, juni 2000. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, De ondernemingsraad; medezeggenschap in ondernemingen met minstens 50 werknemers, maart 1998. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, http://home.szw.nl, 27 maart 2002. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Registratie van stoffen die de voortplanting kunnen schaden, augustus 2000. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Veilig en gezond werken met machines, december 1999. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Verstandig tillen, september 2000. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Werken met kankerverwekkende stoffen; dat moet veilig geregeld zijn, december 1999. Ministerie van SZW / Belastingdienst, Arbo en bedrijven, willekeurige afschrijving arbo-investeringen, 2000. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid / Ministerie van Economische Zaken, CE Goede Zaken; Europese richtlijnen voor machines en arbeidsveiligheid, juni 2000. Staatsblad 1999, 184, Wet van 18 maart, houdende bepalingen ter verbetering van de arbeidsomstandigheden (Arbeidsomstandighedenwet 1998). Staatsblad 1999, 435, Besluit van 10 september 1999, tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit in verband met de vaststelling van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
53
Arbomonitor 2003
Staatsblad 2000, 211, Besluit van 9 mei 2000 tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit betreffende een uitbreiding van de verplichting tot registratie van voor de voortplanting giftige stoffen, een verlaging van de grenswaarde voor het verplicht gebruik van gehoorbeschermingsmiddelen en enige andere wijzigingen. Staatsblad 2000, 595, Wet van 13 december 2000 tot wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 (Technische verbeteringen en aanpassingen).
54
Arbomonitor 2003
BIJLAGEN
55
Arbomonitor 2003
56
Arbomonitor 2003
Bijlage I
Onderzoeksresultaten uitgesplitst naar sector en grootteklasse
Risico-inventarisatie en -evaluatie
Naar grootteklasse
minder dan 10 werknemers 10 - 100 werknemers 100 of meer werknemers Totaal
% bedrijven met een getoetste RI&E
% bedrijven met een (nog) niet getoetste RI&E
totaal: % bedrijven met een RI&E (kolom 2 + 3)
72% 89% 95% 76%
11% 4% 3% 10%
83% 93% 98% 86%
% bedrijven met een getoetste RI&E
% bedrijven met een (nog) niet getoetste RI&E
totaal: % bedrijven met een RI&E (kolom 2 +3)
90% 82% 80% 76% 64% 74% 88% 66% 97% 82% 67% 74% 76%
6% 8% 6% 8% 19% 7% 7% 12% 2% 7% 22% 9% 10%
96% 90% 86% 84% 83% 81% 95% 78% 99% 89% 89% 83% 86%
Naar sector
landbouw, visserij en delfstoffenwinning industrie en nutsbedrijven bouwnijverheid reparatie en handel horeca vervoer, opslag en communicatie financiële instellingen zakelijke dienstverlening openbaar bestuur51 onderwijs gezondheidszorg overige dienstverlening Totaal
51
De cijfers voor de sector openbaar bestuur wijken in deze en ook in de volgende tabellen vaak naar boven af. Vermoedelijk ligt hieraan het volgende ten grondslag. Zowel de naleving van bepaalde wettelijke verplichtingen als het voorkomen van specifieke risico’s blijkt in de grote bedrijven veelal hoger te liggen dan in de kleine bedrijven. In de sector openbaar bestuur komen in vergelijking met andere sectoren veel grote bedrijven voor.
57
Arbomonitor 2003
Plan van aanpak52
Naar grootteklasse % bedrijven met goedgekeurd plan van aanpak minder dan 10 werknemers 10 - 100 werknemers 100 of meer werknemers Totaal
65% 71% 76% 66%
% bedrijven met PvA, totaal: % bedrijven maar termijnen / met een plan van prioriteiten niet in aanpak orde 17% 82% 17% 88% 16% 92% 17% 83%
% bedrijven met goedgekeurd plan van aanpak
% bedrijven met PvA, totaal: % bedrijven maar termijnen / met een plan van prioriteiten niet in orde aanpak
Naar sector
landbouw, visserij en delfstoffenwinning industrie en nutsbedrijven bouwnijverheid reparatie en handel horeca vervoer, opslag en communicatie financiële instellingen zakelijke dienstverlening openbaar bestuur onderwijs gezondheidszorg overige dienstverlening Totaal
52
58
64% 64% 68% 68% 61% 76% 73% 68% 69% 54% 60% 62% 66%
19% 18% 19% 15% 18% 14% 10% 12% 21% 35% 17% 22% 17%
De cijfers in deze tabellen hebben alleen betrekking op bedrijven met een RI&E
83% 82% 87% 83% 79% 90% 83% 80% 90% 89% 77% 84% 83%
Arbomonitor 2003
Ongevallenregistratie Naar grootteklasse53 wél een ongevallenregistratie minder dan 10 werknemers 10 - 100 werknemers 100 of meer werknemers Totaal
3% 22% 56% 8%
géén ongevallenregistratie
5% 8% 4% 6%
n.v.t., afgelopen 2 jaar geen arbeidsongeval 92% 71% 41% 87%
Naar sector54 wél een ongevallenregistratie landbouw, visserij en delfstoffenwinning industrie en nutsbedrijven bouwnijverheid reparatie en handel horeca vervoer, opslag en communicatie financiële instellingen zakelijke dienstverlening openbaar bestuur onderwijs gezondheidszorg overige dienstverlening Totaal
53 54
12% 19% 20% 3% 1% 12% 4% 4% 29% 20% 9% 2% 8%
géén ongevallenregistratie
3% 11% 11% 4% 6% 9% 10% 3% 2% 9% 9% 3% 6%
n.v.t., afgelopen 2 jaar geen arbeidsongeval 86% 70% 69% 93% 93% 79% 86% 93% 69% 71% 82% 95% 87%
Wegens afrondingen kan het voorkomen dat de som van de afzonderlijke percentages niet gelijk is aan 100%. Idem.
59
Arbomonitor 2003
Contract arbodienst
Naar grootteklasse % bedrijven dat een contract heeft met een gecertificeerde arbodienst minder dan 10 werknemers 10 - 100 werknemers 100 en meer werknemers Totaal
98% 100% 100% 98%
% bedrijven dat een contract heeft met een nietgecertificeerde arbodienst <1% <1% <1%
Naar sector % bedrijven dat een contract heeft met een gecertificeerde arbodienst landbouw, visserij en delfstoffenwinning industrie en nutsbedrijven bouwnijverheid reparatie en handel horeca vervoer, opslag en communicatie financiële instellingen zakelijke dienstverlening openbaar bestuur onderwijs gezondheidszorg overige dienstverlening Totaal
60
98% 99% 98% 98% 96% 100% 100% 98% 100% 100% 100% 97% 98%
% bedrijven dat een contract heeft met een nietgecertificeerde arbodienst
<1% 2% <1%
<1%
Arbomonitor 2003
Inkoop diensten buiten arbodienst om
Naar grootteklasse % bedrijven dat diensten buiten de arbodienst om inkoopt minder dan 10 werknemers 10 - 100 werknemers 100 of meer werknemers Totaal
10% 34% 61% 16%
Naar sector % bedrijven dat diensten buiten de arbodienst om inkoopt landbouw, visserij en delfstoffenwinning industrie en nutsbedrijven bouwnijverheid reparatie en handel horeca vervoer, opslag en communicatie financiële instellingen zakelijke dienstverlening openbaar bestuur onderwijs gezondheidszorg overige dienstverlening Totaal
7% 18% 29% 10% 7% 10% 44% 12% 75% 24% 28% 13% 16%
61
Arbomonitor 2003
Ziekteverzuimbeleid
Naar grootteklasse
minder dan 10 werknemers 10 - 100 werknemers 100 of meer werknemers Totaal
% bedrijven met een schriftelijk vastgelegd ziekteverzuimbeleid
% bedrijven met een mondeling overeengekomen ziekteverzuimbeleid
37% 75% 96% 46%
58% 25% 3% 50%
% bedrijven met een schriftelijk vastgelegd ziekteverzuimbeleid
% bedrijven met een mondeling overeengekomen ziekteverzuimbeleid
30% 45% 48% 47% 20% 57% 68% 43% 95% 72% 58% 42% 46%
69% 50% 53% 49% 76% 43% 32% 50% 5% 23% 42% 50% 50%
Naar sector
landbouw, visserij en delfstoffenwinning industrie en nutsbedrijven bouwnijverheid reparatie en handel horeca vervoer, opslag en communicatie financiële instellingen zakelijke dienstverlening openbaar bestuur onderwijs gezondheidszorg overige dienstverlening Totaal
62
Arbomonitor 2003
Bedrijfshulpverlening
Naar grootteklasse
minder dan 10 werknemers 10 - 100 werknemers 100 of meer werknemers Totaal
% bedrijven waarin werknemers zijn aangewezen als BHV-ers en voldoende personen zijn aangewezen
% bedrijven waarin de werkgever zelf optreedt als BHV-er
55% 86% 94% 62%
16% 2%
% bedrijven waarin werknemers zijn aangewezen als BHV-ers en voldoende personen zijn aangewezen
% bedrijven waarin de werkgever zelf optreedt als BHV-er
73% 67% 67% 66% 51% 46% 79% 49% 85% 65% 55% 57% 62%
21% 17% 14% 9% 15% 6% 7% 19% 0% 15% 20% 11% 13%
13%
Naar sector
landbouw, visserij en delfstoffenwinning industrie en nutsbedrijven bouwnijverheid reparatie en handel horeca vervoer, opslag en communicatie financiële instellingen zakelijke dienstverlening openbaar bestuur onderwijs gezondheidszorg overige dienstverlening Totaal
63
Arbomonitor 2003
Ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging
Naar grootteklasse % bedrijven met een ondernemingsraad of een personeelsvertegenwoordiging minder dan 10 werknemers 10 - 100 werknemers 100 of meer werknemers Totaal
11% 41% 89% 19%
Naar sector % bedrijven met een ondernemingsraad of een personeelsvertegenwoordiging landbouw, visserij en delfstoffenwinning industrie en nutsbedrijven bouwnijverheid reparatie en handel horeca vervoer, opslag en communicatie financiële instellingen zakelijke dienstverlening openbaar bestuur onderwijs gezondheidszorg overige dienstverlening Totaal
64
7% 18% 12% 18% 4% 20% 42% 12% 97% 65% 41% 6% 19%
Arbomonitor 2003
Bekendheid Farboregeling Naar grootteklasse55 bekend met de Farboregeling
minder dan 10 werknemers 10 - 100 werknemers 100 of meer werknemers Totaal
12% 24% 39% 15%
wel eens gehoord, maar inhoudelijk niet op de hoogte 6% 10% 12% 7%
niet bekend met de Farboregeling
82% 66% 50% 78%
Naar sector56 bekend met de Farboregeling
landbouw, visserij en delfstoffenwinning industrie en nutsbedrijven bouwnijverheid reparatie en handel horeca vervoer, opslag en communicatie financiële instellingen zakelijke dienstverlening openbaar bestuur onderwijs gezondheidszorg overige dienstverlening Totaal
31% 26% 21% 12% 3% 10% 18% 18% 29% 8% 12% 5% 15%
wel eens gehoord, maar inhoudelijk niet op de hoogte 11% 12% 13% 6% 1% 7% 6% 3% 10% 7% 14% 4% 7%
niet bekend met de Farboregeling
59% 62% 67% 82% 96% 83% 76% 79% 62% 86% 74% 91% 78%
55
Wegens afrondingen kan het voorkomen dat de som van de afzonderlijke percentages niet gelijk is aan 100%.
56
Idem.
65
Arbomonitor 2003
Onderaannemers
Naar grootteklasse % bedrijven dat geen gebruik maakt van onderaannemers of derden minder dan 10 werknemers 10 - 100 werknemers 100 of meer werknemers Totaal
65% 37% 23% 58%
% bedrijven dat gebruik maakt van onderaannemers of derden voor kantoorwerk minder dan 10 werknemers 10 - 100 werknemers 100 of meer werknemers Totaal
6% 8% 12% 7%
% bedrijven dat gebruik maakt van onderaannemers of derden voor fysiek werk minder dan 10 werknemers 10 - 100 werknemers 100 of meer werknemers Totaal
10% 19% 27% 12%
% bedrijven dat gebruik maakt van onderaannemers of derden voor ondersteunende / facilitaire diensten minder dan 10 werknemers 10 - 100 werknemers 100 of meer werknemers Totaal
66
17% 41% 63% 22%
Arbomonitor 2003
Tillen of dragen
Naar grootteklasse % bedrijven waarin werknemers regelmatig lasten tillen of dragen minder dan 10 werknemers 10 - 100 werknemers 100 of meer werknemers Totaal
39% 57% 64% 43%
Naar sector % bedrijven waarin werknemers regelmatig lasten tillen of dragen landbouw, visserij en delfstoffenwinning industrie en nutsbedrijven bouwnijverheid reparatie en handel horeca vervoer, opslag en communicatie financiële instellingen zakelijke dienstverlening openbaar bestuur onderwijs gezondheidszorg overige dienstverlening Totaal
73% 68% 81% 51% 31% 24% 13% 16% 53% 17% 48% 14% 43%
67
Arbomonitor 2003
RSI
Naar grootteklasse % bedrijven waarin werknemers werkzaamheden verrichten die mogelijk leiden tot RSI minder dan 10 werknemers 10 - 100 werknemers 100 of meer werknemers Totaal
48% 71% 92% 54%
Naar sector % bedrijven waarin werknemers werkzaamheden verrichten die mogelijk leiden tot RSI landbouw, visserij en delfstoffenwinning industrie en nutsbedrijven bouwnijverheid reparatie en handel horeca vervoer, opslag en communicatie financiële instellingen zakelijke dienstverlening openbaar bestuur onderwijs gezondheidszorg overige dienstverlening Totaal
68
64% 58% 36% 47% 11% 52% 97% 85% 77% 46% 52% 48% 54%
Arbomonitor 2003
Psychische arbeidsbelasting
Naar grootteklasse % bedrijven waarin werknemers regelmatig te maken hebben met psychische arbeidsbelasting minder dan 10 werknemers 10 - 100 werknemers 100 of meer werknemers Totaal
13% 32% 59% 18%
Naar sector % bedrijven waarin werknemers regelmatig te maken hebben met psychische arbeidsbelasting landbouw, visserij en delfstoffenwinning industrie en nutsbedrijven bouwnijverheid reparatie en handel horeca vervoer, opslag en communicatie financiële instellingen zakelijke dienstverlening openbaar bestuur onderwijs gezondheidszorg overige dienstverlening Totaal
12% 18% 13% 15% 15% 24% 21% 18% 74% 50% 35% 5% 18%
69
Arbomonitor 2003
Schadelijk geluid
Naar grootteklasse % bedrijven waarin werknemers regelmatig blootstaan aan schadelijk geluid minder dan 10 werknemers 10 - 100 werknemers 100 of meer werknemers Totaal
22% 34% 46% 25%
Naar sector % bedrijven waarin werknemers regelmatig blootstaan aan schadelijk geluid landbouw, visserij en delfstoffenwinning industrie en nutsbedrijven bouwnijverheid reparatie en handel horeca vervoer, opslag en communicatie financiële instellingen zakelijke dienstverlening openbaar bestuur onderwijs gezondheidszorg overige dienstverlening Totaal
70
51% 61% 67% 25% 2% 8% 1% 8% 49% 6% 5% 7% 25%
Arbomonitor 2003
Gevaarlijke stoffen Naar grootteklasse % bedrijven waarin werknemers regelmatig werken met gevaarlijke stoffen minder dan 10 werknemers 10 - 100 werknemers 100 of meer werknemers Totaal
37% 47% 53% 39%
Naar sector % bedrijven waarin werknemers regelmatig werken met gevaarlijke stoffen landbouw, visserij en delfstoffenwinning industrie en nutsbedrijven bouwnijverheid reparatie en handel horeca vervoer, opslag en communicatie financiële instellingen zakelijke dienstverlening openbaar bestuur onderwijs gezondheidszorg overige dienstverlening Totaal
78% 67% 63% 40% 49% 15% 5% 11% 47% 26% 37% 36% 39%
71
Arbomonitor 2003
Werken op hoogte
Naar grootteklasse % bedrijven waarin werknemers regelmatig werken op plaatsen hoger dan 2,5 meter boven vloeroppervlak minder dan 10 werknemers 10 - 100 werknemers 100 of meer werknemers Totaal
11% 21% 26% 13%
Naar sector % bedrijven waarin werknemers regelmatig werken op plaatsen hoger dan 2,5 meter boven vloeroppervlak landbouw, visserij en delfstoffenwinning industrie en nutsbedrijven bouwnijverheid reparatie en handel horeca vervoer, opslag en communicatie financiële instellingen zakelijke dienstverlening openbaar bestuur onderwijs gezondheidszorg overige dienstverlening Totaal
72
18% 20% 78% 2% 1% 8% 2% 11% 41% 3% 3% 8% 13%
Arbomonitor 2003
Machineveiligheid57
Naar grootteklasse % bedrijven waarin werknemers regelmatig werken met machines minder dan 10 werknemers 10 - 100 werknemers 100 of meer werknemers Totaal
46% 61% 69% 49%
Naar sector % bedrijven waarin werknemers regelmatig werken met machines landbouw, visserij en delfstoffenwinning industrie en nutsbedrijven bouwnijverheid reparatie en handel horeca vervoer, opslag en communicatie financiële instellingen zakelijke dienstverlening openbaar bestuur onderwijs gezondheidszorg overige dienstverlening Totaal
57
92% 92% 92% 57% 32% 37% 3% 20% 55% 24% 24% 21% 49%
Het begrip machines is hierbij beperkt tot hijs- en hefwerktuigen, machines voor intern transport, aangedreven handgereedschap en productiemachines.
73
Arbomonitor 2003
Zwangere werkneemsters en werkneemsters die borstvoeding geven
Naar grootteklasse % bedrijven bekend met wet- en regelgeving t.a.v. zwangere werkneemsters en werkneemsters die borstvoeding geven minder dan 10 werknemers 10 - 100 werknemers 100 of meer werknemers Totaal
48% 65% 86% 52%
Naar sector % bedrijven bekend met wet- en regelgeving t.a.v. zwangere werkneemsters en werkneemsters die borstvoeding geven landbouw, visserij en delfstoffenwinning industrie en nutsbedrijven bouwnijverheid reparatie en handel horeca vervoer, opslag en communicatie financiële instellingen zakelijke dienstverlening openbaar bestuur onderwijs gezondheidszorg overige dienstverlening Totaal
74
31% 36% 25% 51% 31% 68% 72% 69% 74% 68% 76% 73% 52%
Arbomonitor 2003
Housekeeping op de werkvloer Naar grootteklasse58 % bedrijven waar % bedrijven waar housekeeping goed housekeeping matig of voldoende is of slecht is
minder dan 10 werknemers 10 - 100 werknemers 100 of meer werknemers Totaal
% bedrijven waarvoor inspecteurs geen mening hebben
86% 89% 89% 86%
10% 8% 6% 10%
4% 3% 5% 4%
% bedrijven waar housekeeping goed of voldoende is
% bedrijven waar housekeeping matig of slecht is
% bedrijven waarvoor inspecteurs geen mening hebben
81% 75% 72% 88% 88% 80% 98% 90% 91% 87% 86% 99% 86%
13% 20% 8% 9% 9% 19% 0% 10% 7% 6% 13% 1% 10%
5% 5% 20% 2% 4% 2% 2% 0% 3% 7% 0% 0% 4%
Naar sector59
landbouw, visserij en delfstoffenwinning industrie en nutsbedrijven bouwnijverheid reparatie en handel horeca vervoer, opslag en communicatie financiële instellingen zakelijke dienstverlening openbaar bestuur onderwijs gezondheidszorg overige dienstverlening Totaal
58
Wegens afrondingen kan het voorkomen dat de som van de afzonderlijke percentages niet gelijk is aan 100%.
59
Idem.
75
Arbomonitor 2003
76
Arbomonitor 2003
Bijlage II
Ontwikkelingen vanaf 1998
RI&E
minder dan 10 werknemers 10 - 100 werknemers 100 of meer werknemers Totaal
1998 32% 61% 89% 38%
1999 35% 66% 84% 42%
2000 41% 64% 81% 46%
2001 57% 80% 92% 62%
2002 68% 85% 94% 71%
2003 72% 89% 95% 76%
1998 78% 69% 81% 76%
1999 80% 85% 88% 82%
2000 85% 86% 90% 86%
2001 81% 82% 93% 82%
2002 74% 85% 90% 77%
2003 82% 88% 92% 83%
1998 92% 99% 100% 94%
1999 93% 99% 99% 94%
2000 97% 100% 99% 98%
2001 97% 100% 100% 98%
2002 97% 100% 100% 98%
2003 98% 100% 100% 98%
Plan van aanpak60 minder dan 10 werknemers 10 - 100 werknemers 100 of meer werknemers Totaal
Contract arbodienst minder dan 10 werknemers 10 - 100 werknemers 100 of meer werknemers Totaal
Diensten in contract arbodienst 1998 1999 2000 2001 2002* 2003* arbeidsomstandighedenspreekuur 62% 69% 76% 67% 78% 80% verzuimbegeleiding 93% 97% 97% 99% 99% 103% toetsing van de RI&E 43% 49% 70% 63% 70% 77% PAGO 30% 41% 42% 32% 40% 48% aanstellingskeuringen61 9% 8% 9% 8% géén van bovenstaande diensten62 48% 46% * % basiscontract + % op verrichtingenbasis in het contract. Omdat sommige bedrijven de ziekteverzuimbegeleiding in hun basiscontract hebben opgenomen en op verrichtingbasis afnemen komt het percentage boven 100%.
60
61
62
In deze tabel worden de percentages gebaseerd op alle bedrijven met een RI&E. Vanuit dit perspectief is er geen stijging zichtbaar tussen 2000 en 2001, hetgeen wél het geval is als alle bedrijven als uitgangspunt worden genomen (zie paragraaf 3.2.1). De verklarende factor voor dit verschil is de sterke toename in het percentage bedrijven met een RI&E. Voor het onderdeel aanstellingskeuringen is een vergelijking met 1998 en 1999 niet mogelijk, aangezien dit aspect pas in het onderzoek van 2000 voor het eerst is meegenomen. Hieraan ten grondslag ligt het gegeven dat de aanstellingskeuring met ingang van 1 november 1999 is toegevoegd aan de onderwerpen waarbij een werkgever zich moeten laten bijstaan door een arbodienst. De optie ‘geen van bovenstaande diensten’ is pas in het onderzoek van 2002 voor het eerst meegenomen.
77
Arbomonitor 2003
Inkoop diensten buiten contract arbodienst om63 1998
1999 5% 16% 37% 7%
2000 7% 24% 53% 11%
2001 11% 21% 52% 13%
2002 10% 31% 58% 15%
2003 10% 34% 61% 16%
1998
1999
2000 86% 96% 99% 88%
2001 94% 97% 98% 95%
2002 97% 99% 100% 97%
2003 95% 100% 99% 96%
1998 79% 70% 86% 78%
1999 82% 83% 90% 83%
2000 74% 83% 92% 76%
2001 75% 85% 94% 77%
2002 72% 86% 90% 75%
2003 74% 91% 97% 78%
minder dan 10 werknemers 10 - 100 werknemers 100 of meer werknemers Totaal
Ziekteverzuimbeleid64
minder dan 10 werknemers 10 - 100 werknemers 100 of meer werknemers Totaal
Bedrijfshulpverlening
minder dan 10 werknemers 10 - 100 werknemers 100 of meer werknemers Totaal
Risico’s 1998 1999 2000 tillen of dragen (meer dan 25 kg) 13% 14% 7% RSI 42% psychische arbeidsbelasting 23% schadelijk geluid 23% 17% 22% gevaarlijke stoffen 19% 37% werken op hoogte werken met gevaarlijke machines* trillingen* biologische agentia* * Deze risicomodules worden een keer per twee jaar onderzocht.
63 64
78
2001 6% 40% 18% 22% 30% 12% 39%
2002 5% 58% 22% 23% 38% 12%
2003 6% 54% 18% 25% 39% 13% 49%
11% 8%
Dit onderwerp maakt pas vanaf 1999 onderdeel uit van de arbomonitor. Wegens een aanpassing in de vraagstelling in 2000 is een vergelijking met percentages afkomstig uit voorafgaande metingen niet goed mogelijk.
Arbomonitor 2003
Bijlage III
Nauwkeurigheidsmarges
De nauwkeurigheidsmarges worden berekend met behulp van de formule: p ± z.√ ((p.q)/n), waarbij geldt: z = 1,96 (de waarde die correspondeert met een betrouwbaarheid van 95%) p = de kans dat de betreffende situatie zich voordoet (in dit geval de gemeten waarde) q = (1-p) n = aantal waarnemingen Indien de nauwkeurigheidsmarges van opeenvolgende metingen géén overlappingen vertonen, dan zijn de verschillen tussen de gemeten waarden significant. Echter, indien de nauwkeurigheidsmarges elkaar overlappen, dan geeft het berekenen van deze marges niet altijd uitsluitsel als het gaat om de vraag of bepaalde verschillen significant zijn. Een toets zou dan feitelijk uitkomst moeten bieden. In onderhavige rapportage wordt de analyse echter beperkt tot het berekenen van nauwkeurigheidsmarges.
79
Arbomonitor 2003
80
Arbomonitor 2003
Bijlage IV
Vragenlijst
VRAGENLIJST
INSPECTIEPROJECT ARBO 2003
Naam bedrijf:
________________________________
Zaaknummer:
________________________________
Naam inspecteur:
________________________________
Naam gesprekspartner:
________________________________
Datum bezoek:
________________________________
R1_10
Nummer inspecteur
R3_3
BIK-code
R5_2
Aantal werknemers in loondienst
R5_4
Wordt de afname van de vragenlijst gecombineerd met een rondgang door het bedrijf? m ja m nee
81
Arbomonitor 2003
Bekendheid boete-systeem A0.
Is de persoon met wie de vragenlijst wordt doorgenomen bekend met het boete-systeem van de AI, dat sinds 1 november 1999 van kracht is geworden? m ja m ja, maar alleen omdat dit in de aankondigingsbrief van de AI is vermeld m nee
arbodienst A1.
Is er een contract met een arbodienst? m ja, gecertificeerd m ja, maar niet gecertificeerd à W140101 m nee à W140101
GA VERDER MET VRAAG A2
A1a.
Zo ja, welke van onderstaande diensten staan in het basiscontract à definitie: zie onderzoeksaanwijzing (meerdere antwoorden mogelijk)? r arbeidsomstandighedenspreekuur r ziekteverzuimbegeleiding r toetsing RI&E r aanstellingskeuringen r periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (PAGO) r géén van bovenstaande diensten
A1b.
En welke van onderstaande diensten kunnen volgens het contract op verrichtingenbasis worden afgenomen? (meerdere antwoorden mogelijk) r arbeidsomstandighedenspreekuur r ziekteverzuimbegeleiding r toetsing RI&E r aanstellingskeuringen r periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (PAGO) r géén van bovenstaande diensten
A2.
Worden er - bijvoorbeeld in het kader van de verzuimbegeleiding - (sociaal medische) diensten ingekocht buiten de arbodienst om? m ja m nee GA VERDER MET VRAAG A3
A2a.
Zo ja, om welke van onderstaande diensten gaat het dan (meerdere antwoorden mogelijk)? r conflictbemiddeling r kortdurende psychische hulp / langdurige psychische hulp (traumabegeleiding) r fysiotherapie (inclusief rugtraining) r wachtlijstbemiddeling r hulp bij opzetten van arbo- en verzuimbeleid r inzet sociaal medisch team (interdisciplinaire benadering) r voorlichting en training r bedrijfsmaatschappelijk werk r ondersteuning op ergonomisch vlak (bijvoorbeeld een werkplekonderzoek) r begeleiding bij reïntegratie r anders, namelijk
82
Arbomonitor 2003
Ziekteverzuimbeleid A3.
Heeft het bedrijf een ziekteverzuimbeleid? m ja, dit is schriftelijk vastgelegd m ja, dit is mondeling afgesproken m nee à W040101
GA VERDER MET VRAAG A4
A3a.
Als een werknemer ziek is, binnen welke periode wordt er uiterlijk contact opgenomen met deze werknemer door (of namens) het bedrijf? m uiterlijk binnen 1 week na de 1e ziektedag m uiterlijk binnen 2 weken na de 1e ziektedag m uiterlijk binnen __ weken na de 1e ziektedag m hier bestaan geen algemene richtlijnen voor
A3b.
Na hoeveel weken vraagt de werkgever bij de arbodienst een oordeel over het betreffende ziektegeval? m uiterlijk binnen 2 weken na de 1e ziektedag m uiterlijk binnen 4 weken na de 1e ziektedag m uiterlijk binnen __ weken na de 1e ziektedag m hier bestaan geen algemene richtlijnen voor
BHV / Ontruiming A4.
Zijn er personen aangewezen als bedrijfshulpverlener? m ja en er zijn voldoende personen aangewezen m ja, maar er zijn onvoldoende personen aangewezen à B20190101 m ja, de werkgever zelf (toegestaan in bedrijven met minder dan 15 werknemers) m nee à W150101 GA VERDER MET VRAAG A5
A4a.
Zijn de personen die aangewezen zijn als bedrijfshulpverlener deskundig / bekwaam hierin naar het oordeel van de inspecteur? (vragen of de betreffende personen cursussen hebben gevolgd, instructies hebben gekregen of eventueel beschikken over diploma’s; zie ook vraag A4b) m ja m nee GA VERDER MET VRAAG A5
A4b.
Zo ja, op welke wijze is de betreffende deskundigheid / bekwaamheid verworven (meerdere antwoorden mogelijk)? r instructies ontvangen r deelname aan cursus / herhalingscursus r beschikken over diploma / certificaat r anders, namelijk _________________________________________________
A5.
Is er op de locatie een ontruimingsplan aanwezig? m ja m nee
A6.
GA VERDER MET VRAAG A7
Vindt er in het bedrijf wel eens een ontruimingsoefening plaats? m ja m nee GA VERDER MET VRAAG A7
83
Arbomonitor 2003
A6a.
Zo ja, met welke frequentie worden dergelijke ontruimingsoefeningen gehouden? m ongeveer 1 keer per jaar m ongeveer 1 keer per 2 jaar m ongeveer 1 keer per 3 jaar m anders, namelijk _____________
Risico-inventarisatie en -evaluatie A7.
Is er een risico-inventarisatie en -evaluatie aanwezig? m ja en getoetst door de arbodienst m ja, maar (nog) niet getoetst door de arbodienst à W140301 m nee à W050101 GA VERDER MET VRAAG A12
A8.
Wie is betrokken geweest bij het inventariseren van de risico’s in het bedrijf? (meerdere antwoorden mogelijk) r leidinggevende van het bedrijf r werknemers (of personeelsvertegenwoordiging of ondernemingsraad) r arbodienst r deskundige binnen het bedrijf / interne arbocoördinator r externe deskundige / adviesbureau r (vertegenwoordiger van) (onder)aannemer(s) r anders, namelijk ___________________________________________
A8a.
Wie is verantwoordelijk voor implementatie van maatregelen om risico’s te beperken? (meerdere antwoorden mogelijk) r leidinggevende van het bedrijf r werknemers (of personeelsvertegenwoordiging of ondernemingsraad) r arbodienst r deskundige binnen het bedrijf / interne arbocoördinator r externe deskundige / adviesbureau r anders, namelijk ___________________________________________
A9.
Hoe is de RI&E tot stand gekomen? m er is gebruik gemaakt van een model RI&E van de branche-organisatie m er is gebruik gemaakt van een model RI&E van de arbodienst m er is gebruik gemaakt van een RI&E van een moeder-/collegabedrijf m de RI&E is een eigen ontwerp m er is gebruik gemaakt van de IMA-methode m anders, namelijk _______________________________________________________
Plan van aanpak A10.
Is er een op schrift gesteld plan van aanpak aanwezig? m ja met daarbij aangegeven de prioriteiten / termijnen m ja, maar de prioriteiten / termijnen zijn niet goed aangegeven à W050302 m nee à W050301 GA VERDER MET VRAAG A12
A11.
Is het plan van aanpak voorzien van advies door de arbodienst? m ja m nee
84
Arbomonitor 2003
Arbeidsongevallen(-registratie) A12.
Wordt er in het bedrijf schriftelijk bijgehouden welke arbeidsongevallen zich hebben voorgedaan (ongevallenregistratie)? m ja m nee GA VERDER MET VRAAG A12b m n.v.t., want dergelijke ongevallen hebben zich de afgelopen 2 jaar niet voorgedaan GA VERDER MET VRAAG A13
A12a. Zo ja, hoeveel geregistreerde arbeidsongevallen hebben zich de afgelopen twee jaren voorgedaan? _________________________ A12b. Indien er zich een of meerdere arbeidsongevallen hebben voorgedaan, zijn deze dan aanleiding geweest om maatregelen te treffen (op het gebied van veiligheid)? m ja m nee GA VERDER MET VRAAG A13 A12c. Zo ja, wat voor maatregelen zijn er getroffen naar aanleiding van het arbeidsongeval? (meerdere antwoorden mogelijk) r procesmatige verbeteringen r technische voorzieningen r uitbreiding gebruik PBM (persoonlijke beschermingsmiddelen) r betere voorlichting / training r anders, namelijk ___________________________________________
Betrokkenheid werknemersvertegenwoordiging bij totstandkoming arbobeleid A13.
Is er in uw bedrijf een OR of een personeelsvertegenwoordiging aanwezig? m ja m nee GA VERDER MET VRAAG A17
A14.
Zo ja, heeft dit medezeggenschapsorgaan een VGW(M)-commissie ingesteld, of hebben leden ervan zitting in een dergelijke commissie? m ja m nee m onbekend
A15.
Hoe vaak overlegt u met de OR / personeelsvertegenwoordiging over het arbeidsomstandighedenbeleid? m vast agendapunt van de overlegvergadering m met enige regelmaat m zelden of nooit
A16.
Hoe beoordeelt u de invloed van de OR / PVT op het arbeidsomstandighedenbeleid in uw bedrijf? m geen / geringe invloed m redelijke invloed m grote invloed
85
Arbomonitor 2003
Onderaannemers A17.
Maakt uw bedrijf gebruik van onderaannemers of derden? (meerdere antwoorden mogelijk) (toelichting: het gaat hier niet om uitzendkrachten) r nee, nooit r ja, voor kantoorwerk (white collar) r ja, voor fysiek werk (blue collar) r ja, voor ondersteunende/facilitaire diensten zoals catering, schoonmaak, call centers etc r ja, voor overige taken, namelijk _________________________________
Farboregeling F1.
Is de werkgever / gesprekspartner bekend met de Farboregeling? m ja, de Farboregeling is bekend m ja, wel van gehoord, maar inhoudelijk niet op de hoogte m nee, Farboregeling is onbekend GA VERDER MET VRAAG T1
F2.
Heeft het bedrijf wel eens gebruik gemaakt van de Farboregeling? m ja m nee GA VERDER MET VRAAG T1 m dit is onbekend GA VERDER MET VRAAG T1
F3.
Zou het bedrijf het betreffende arbeidsmiddel / de betreffende arbeidsmiddelen ook aangeschaft hebben als de Farboregeling niet zou bestaan? m ja m nee m dit is onbekend
86
Arbomonitor 2003
Tillen of dragen T1.
Zijn er werknemers die regelmatig lasten tillen of dragen? m ja m niet meer, er zijn inmiddels zodanige maatregelen getroffen, dat tillen of dragen geen essentieel risico meer is GA VERDER MET VRAAG T3a m nee GA VERDER MET VRAAG R0
T1a.
Zo ja, hoe zwaar zijn die lasten dan doorgaans? m minder dan 10 kg m 10 - 25 kg m 25 kg of meer
T2.
Wordt tillen of dragen in de RI&E onderkend als risicofactor? m ja m nee → B50030201 m n.v.t., want er is geen RI&E
T3.
Zijn er maatregelen genomen met betrekking tot het risico van tillen of dragen ? m ja m nee GA VERDER MET VRAAG R0
T3a.
Zo ja, waar bestaan deze maatregelen dan uit (meerdere antwoorden mogelijk)? r aanschaf van tilhulpmiddelen r zware lasten lichter maken r organisatorische maatregelen om tilwerk te verlichten (bijv. roulatie) r instructie / voorlichting (bijv. over verantwoord tilgedrag) r anders, namelijk ________________________
T3b.
Hoe beoordeelt u als inspecteur de maatregelen die zijn genomen? m goed m voldoende m matig m slecht m geen mening
87
Arbomonitor 2003
RSI R0.
Zijn er werknemers die regelmatig werkzaamheden verrichten die mogelijk leiden tot RSI (statische lichaamshouding, repeterend werk of beeldschermwerk)? m ja m niet meer, er zijn inmiddels zodanige maatregelen getroffen, dat RSI geen essentieel risico meer is GA VERDER MET VRAAG R5a m nee GA VERDER MET VRAAG W1
R1.
Zijn er werknemers die bij de beoefening van hun functie regelmatig te maken hebben met een statische lichaamshouding? m ja m nee
R2.
Zijn er werknemers die regelmatig repeterend werk uitvoeren? m ja m nee
R3.
Zijn er werknemers die regelmatig beeldschermwerk verrichten? m ja m nee GA VERDER MET VRAAG R4
R3a.
Zo ja, hoeveel tijd wordt er gewoonlijk achter het beeldscherm doorgebracht? m minder dan 2 uur per dag m 2 uur of meer, maar minder dan 4 uur per dag m 4 uur of meer, maar minder dan 6 uur per dag m 6 uur of meer per dag
R3b.
Zijn er binnen de groep beeldschermwerkers werknemers die regelmatig met een laptop werken (zonder hulpmiddelen)? m ja m nee GA VERDER MET VRAAG R4
R3c.
Zo ja, hoeveel tijd wordt er doorgaans achter de laptop doorgebracht? m minder dan 2 uur per dag m 2 uur of meer, maar minder dan 4 uur per dag m 4 uur of meer per dag
R4.
Worden in de RI&E risico’s onderkend die RSI tot gevolg kunnen hebben? m ja m nee → B50030201 GA VERDER MET VRAAG R5 m n.v.t., want er is geen RI&E GA VERDER MET VRAAG R5
R4a.
Zo ja, welke van onderstaande risico’s worden in de RI&E genoemd? (meerdere antwoorden mogelijk) r statische lichaamshouding r repeterend werk r beeldschermwerk
88
Arbomonitor 2003
R5.
Zijn er maatregelen genomen met betrekking tot het risico van RSI? m ja m nee GA VERDER MET VRAAG W1
R5a.
Zo ja, waar bestaan deze maatregelen dan uit (meerdere antwoorden mogelijk)? r maatregelen op ergonomisch vlak (inrichting werkplek) r maatregelen op organisatorisch vlak (verandering in werktaken en -processen) r beperken van de duur van werk dat RSI tot gevolg kan hebben r stimuleren dat werknemers regelmatig korte pauzes nemen (bijv. d.m.v. pauze-software) r invoer spraakherkenning (specifiek voor beeldschermwerkers) r voorlichting / training voor werknemers (preventief) r stimuleren dat werknemers meer gaan bewegen r RSI-protocol (schriftelijke afspraken wie wat doet wanneer een werknemer klachten heeft) r anders, namelijk ________________________
R5b.
Hoe beoordeelt u als inspecteur de maatregelen die zijn genomen? m goed m voldoende m matig m slecht m geen mening
89
Arbomonitor 2003
Psychische arbeidsbelasting W1.
Zijn er werknemers die regelmatig te maken hebben met psychische arbeidsbelasting? m ja m niet meer, er zijn inmiddels zodanige maatregelen getroffen, dat psychische arbeidsbelasting geen essentieel risico meer is GA VERDER MET VRAAG W3a m nee GA VERDER MET VRAAG G1
W1a. Zo ja, binnen welke van onderstaande categorieën zijn de factoren die de psychische arbeidsbelasting veroorzaken, onder te brengen? (meerdere antwoorden mogelijk) r kwantitatieve en kwalitatieve taakeisen (hoog werktempo / grote hoeveelheid werk etc.) r weinig autonomie en regelmogelijkheden r werk- en rusttijden (structureel overwerk etc.) r ongewenste omgangsvormen (conflicten, seksuele intimidatie, agressie en geweld) r financiële / economische aspecten (fusie / reorganisatie etc.) r emotionele belasting r onbalans werk en privé (echtscheiding, ziekte in gezin, problemen met kinderen, problemen met combinatie ouderschap en werk, etc.) r anders, namelijk ___________________________________ W2.
Wordt in de RI&E psychische arbeidsbelasting onderkend als risicofactor? m ja m nee GA VERDER MET VRAAG W3 m n.v.t., want er is geen RI&E GA VERDER MET VRAAG W3
W2a. Zo ja, welke van de bij W1a genoemde categorieën, worden onderkend in de RI&E? (meerdere antwoorden mogelijk) r kwantitatieve en kwalitatieve taakeisen (hoog werktempo / grote hoeveelheid werk etc.) r weinig autonomie en regelmogelijkheden r werk- en rusttijden (structureel overwerk etc.) r ongewenste omgangsvormen (conflicten, seksuele intimidatie, agressie en geweld) r financiële / economische aspecten (fusie / reorganisatie etc.) r emotionele belasting r onbalans werk en privé (echtscheiding, ziekte in gezin, problemen met kinderen, problemen met combinatie ouderschap en werk, etc.) r anders, namelijk ___________________________________ W3.
90
Zijn er maatregelen genomen met betrekking tot het risico van psychische arbeidsbelasting? m ja m nee GA VERDER MET VRAAG G1
Arbomonitor 2003
W3a. Zo ja, waar bestaan deze maatregelen dan uit (meerdere antwoorden mogelijk)? r vermindering van de taakbelasting (herverdeling werk / aanname personeel etc.) r werknemers meer autonomie geven over de inrichting van hun werk r verandering in werkprocessen r voorlichting / training voor werknemers (stressmanagement / zelfverdediging etc.) r training van leidinggevenden in omgang met psychische arbeidsbelasting bij werknemers r instellen vertrouwenspersoon r psychische arbeidsbelasting wordt expliciet aan de orde gesteld in het werkoverleg of functioneringsgesprekken r protocol psychische arbeidsbelasting hanteren (schriftelijke afspraken wie wat doet wanneer een werknemer klachten heeft) r verbeteren afstemming werk en privé r anders, namelijk ________________________ W3b. Hoe beoordeelt u als inspecteur de maatregelen die zijn genomen? m goed m voldoende m matig m slecht m geen mening
91
Arbomonitor 2003
Geluid G1.
Zijn er werknemers die regelmatig blootstaan aan schadelijk geluid (meer dan 80dB)? m ja m niet meer, er zijn inmiddels zodanige maatregelen getroffen, dat geluid geen essentieel risico meer is GA VERDER MET VRAAG G3a m nee GA VERDER MET VRAAG X1
G2.
Wordt de blootstelling aan schadelijk geluid als risicofactor onderkend in de RI&E? m ja m nee → B60070101 m n.v.t., want er is geen RI&E
G3.
Zijn er maatregelen genomen met betrekking tot het risico van schadelijk geluid? m ja m nee GA VERDER MET VRAAG X1
G3a.
Zo ja, waar bestaan deze maatregelen dan uit (meerdere antwoorden mogelijk)? r maatregelen aan de bron r maatregelen in de overdrachtsweg r beperking van het aantal blootgestelde werknemers of van de blootstellingsduur r verschaffen van gehoorbeschermingsmiddelen r voorlichting / instructies voor werknemers r anders, namelijk ________________________
G3b.
Hoe beoordeelt u als inspecteur de maatregelen die zijn genomen? m goed m voldoende m matig m slecht m geen mening
92
Arbomonitor 2003
Gevaarlijke stoffen X1.
Zijn er in het bedrijf werknemers die regelmatig werken met schadelijke stoffen? m ja m niet meer, er zijn inmiddels zodanige maatregelen getroffen, dat gevaarlijke stoffen geen essentieel risico meer is GA VERDER MET VRAAG X3a m nee GA VERDER MET VRAAG Z1
X1a.
Zo ja, om welke van onderstaande stoffen gaat het dan? (meerdere antwoorden mogelijk) gassen of dampen overige stoffen r lasrook r gevaarlijke schoonmaakmiddelen r organische oplosmiddelen r bestrijdingsmiddelen r uitlaatgassen r teerprodukten r reproduktie-toxische stoffen stof r overige kankerverwekkende stoffen r graan- hout- of meelstof r overige chemicaliën r kwarts r anders, namelijk ____________________
X2.
Worden één of meerdere schadelijke stoffen in de RI&E onderkend als risicofactor? m ja m nee → B40020101 GA VERDER MET VRAAG X3 m n.v.t., want er is geen RI&E GA VERDER MET VRAAG X3
X2a.
Zo ja, welke van onderstaande schadelijke stoffen zijn in de RI&E opgenomen als risicofactor? (meerdere antwoorden mogelijk) r lasrook r bestrijdingsmiddelen r organische oplosmiddelen r teerprodukten r uitlaatgassen r reproduktie-toxische stoffen r graan- hout- of meelstof r overige kankerverwekkende stoffen r kwarts r overige chemicaliën r gevaarlijke schoonmaakmiddelen r anders
X2b.
Bevat de RI&E een blootstellingbeoordeling? m ja m nee
GA VERDER MET VRAAG X3
X2c.
Zo ja, is daarbij de blootstelling beoordeeld aan de hand van een (gezondheidskundige) norm? m ja, aan de hand van (een) MAC-waarde (-n) m ja, aan de hand van (een) bedrijfsnorm (-en) (door de werkgever vast te stellen waarde, als bedoeld in Arbobesluit art. 4.2) m ja, aan de hand van beide m nee, noch aan de hand van een MAC-waarde, noch aan bedrijfsnorm
X3.
Zijn er maatregelen genomen met betrekking tot het risico van gevaarlijke stoffen? m ja m nee GA VERDER MET VRAAG Z1
93
Arbomonitor 2003
X3a.
Zo ja, waar bestaan deze maatregelen uit (meerdere antwoorden mogelijk)? r vervanging van de gevaarlijke stoffen door minder schadelijke alternatieven r ventilatie / afzuiging r toepassen gesloten systemen r afscherming r beperking van de blootstellingsduur r reductie van het aantal blootgestelde werknemers r reductie van het aanwezige volume of de aanwezige concentratie van de stof r gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen r voorlichting / instructies voor werknemers r anders, namelijk ___________________________________
X3b.
Hoe beoordeelt u als inspecteur de maatregelen die zijn genomen? m goed m voldoende m matig m slecht m geen mening
94
Arbomonitor 2003
Zwangere werkneemsters en werkneemsters die borstvoeding geven Z1.
Bent u bekend met de wet- en regelgeving t.a.v. zwangere werkneemsters en werkneemsters die borstvoeding geven? (toelichting: bij de wet- en regelgeving gaat het om de Arbowet, het Arbobesluit, de Arbeidstijdenwet en de Beleidsregels) m ja m nee GA VERDER MET VRAAG Z3
Z2.
Zo ja, hoe bent u aan de informatie over de wet- en regelgeving gekomen? (meerdere antwoorden mogelijk) r internet r brochures van de overheid r uit wetboeken r informatie van de Arbeidsinspectie r Arbo-Informatieblad “Zwangerschap en Arbeid” (AI-blad 12) r anders, namelijk ___________________________________
Z3.
Is er in de RI&E aandacht voor zwangere werkneemsters en werkneemsters die borstvoeding geven? m ja m nee
Z4.
Geeft u voorlichting aan zwangere werkneemsters en werkneemsters die borstvoeding geven? m ja m nee GA VERDER MET VRAAG M1
Z5.
Zo ja, over welke onderwerpen geeft u voorlichting aan zwangere werkneemsters en werkneemsters die borstvoeding geven? (meerdere antwoorden mogelijk) r veilig en gezond werken tijdens en direct na de zwangerschap r zwangerschaps- en bevallingsverlof r ouderschapsverlof r borstvoeding tijdens het werk r anders, namelijk ___________________________________
95
Arbomonitor 2003
Basisveiligheid machines M1.
Wordt in het bedrijf gewerkt met machines die behoren tot één van de volgende categorieën? - hijs- en hefwerktuigen - aangedreven handgereedschap - machines voor intern transport - produktiemachines m ja m nee GA VERDER MET VRAAG H1
M2.
Voor onderstaande documenten geldt dat de aanwezigheid vereist is bij de aanschaf van machines, behorende tot de in vraag M1 genoemde categorieën. Van welke van deze documenten is de werkgever op de hoogte dat ze verplicht zijn bij aanschaf van de betreffende machine (meerdere antwoorden mogelijk)? r CE-markering r verklaring van overeenstemming (=conformiteitsverklaring) r gebruiksaanwijzing r van geen enkel van de drie genoemde documenten
M3.
Hoe vindt onderhoud van de machines plaats? m volgens een onderhoudsplan / periodiek m bij een mankement of storing m als er tijd voor is
M4.
Voor de machines is een wettelijke keuring verplicht. Door wie geschiedt de keuring? (meerdere antwoorden mogelijk) r door een externe deskundige r door een interne deskundige r onbekend r niet gekeurd
M5.
Hoe worden de werknemers die met de machine moeten werken, geïnstrueerd over het veilig gebruik van de machines? m mondeling m schriftelijk m niet
M6.
Zijn er in het bedrijf heftrucks aanwezig? m ja m nee
M7.
96
GA VERDER MET VRAAG H1
Zo ja, op welke wijze zijn de bestuurders van de heftruck opgeleid? m via een deskundige instelling m door een ervaren medewerker m door zelf het nodige aan te leren
Arbomonitor 2003
Werken op hoogte H1.
Vinden er regelmatig werkzaamheden plaats op hoogte (hoger dan 2,5 meter boven vloeroppervlak)? m ja m nee GA VERDER MET VRAAG O1
H2.
Met welke van onderstaande middelen wordt gewerkt bij het werken op hoogte (meerdere antwoorden mogelijk)? r staande ladders van 10 meter hoog of minder r staande ladders van meer dan 10 meter hoog r andere staande arbeidsmiddelen, zoals een hoogwerker of steiger r hangende arbeidsmiddelen, zoals een hangbak r met geen van bovenstaande middelen
LET OP: vraag H3 alleen invullen indien bij vraag H2 is gekozen voor antwoord 3, 4 of 5. Anders verder met vraag O1. H3.
Indien het werken op hoogte niet met behulp van een ladder plaatsvindt, is er dan een randbeveiliging aangebracht om valgevaar te voorkomen? m ja GA VERDER MET VRAAG O1 m nee
H3a.
Zo nee, waarom is er geen randbeveiliging aangebracht (meerdere antwoorden mogelijk)? r vanwege operationele beperkingen (het belemmert de werkzaamheden) r vanwege technische beperkingen r vanwege economische beperkingen (het is te duur) r n.v.t. / niet noodzakelijk (bijv. bij hoogwerkers) GA VERDER MET VRAAG O1
H3b.
Welke andere maatregelen worden dan genomen om een eventuele val te onderbreken (meerdere antwoorden mogelijk)? r vangnet r aanlijnen r anders, namelijk ________________________________ r geen GA VERDER MET VRAAG O1
H4.
Hoe beoordeelt u als inspecteur de maatregelen die zijn genomen? m goed m voldoende m matig m slecht m geen mening
97
Arbomonitor 2003
Oordeel inspecteur O1.
Bent u als inspecteur van mening dat de inhoud van de RI&E is toegesneden op de situatie in het bedrijf (deze vraag bevestigend beantwoorden indien alle risico’s die volgens u relevant zijn voor het bedrijf in de RI&E zijn opgenomen)? m ja m nee m geen mening m n.v.t., want er is geen RI&E GA VERDER MET VRAAG O2
O1a.
Indien gewenst, kan hier een korte toelichting worden gegeven op het antwoord bij vraag O1. __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________
O2.
Hoe beoordeelt de inspecteur de housekeeping (schoon, geordend, veilig, etc.) op de werkvloer? m goed m voldoende m matig m slecht m geen mening
EINDE VRAGENLIJST
98
Arbomonitor 2003
99