Arbeidsinspectie
ROKEN OP HET WERK 2000 (een herhalingsonderzoek)
Centraal Kantoor Afdeling Monitoring en Beleidsinformatie
2
JULI 2001
2
drs. R. Spijkerman A.N. van den Ameele
INHOUDSOPGAVE
BLZ.
SAMENVATTING
I - IV
1
INLEIDING
1
2
ROKEN OP HET WERK 2.1 Achtergrond 2.2 Wat wordt in dit onderzoek onder rookbeleid verstaan
3 3 3
3
OPZET VAN HET ONDERZOEK 3.1 Vraagstelling 3.2 Onderzoeksmethode 3.2.1 Schriftelijke enquete 3.2.2 Respons schriftelijke enquete 3.2.3 Verwerking van de gegevens 3.2.4 Methodologische kanttekeningen
5 5 5 5 6 7 7
4
ROKEN OP HET WERK 4.1 Maatregelen met betrekking tot roken 4.2 Redenen waarom er maatregelen met betrekking tot roken op het werk genomen zijn
10 10
5
6
BEDRIJVEN MET EEN ROOKBELEID 5.1 Bedrijven met een rookbeleid uitgesplitst naar grootteklasse en sector 5.2 Maatregelen waaruit het rookbeleid bestaat 5.3 Bedrijven met een rookverbod ingedeeld 5.4 Bedrijven met een rookbeleid nader bekeken
BEDRIJVEN ZONDER EEN ROOKBELEID
BIJLAGE I:
DE STEEKPROEF
LITERATUUR
11
12 12 15 16 17
20
ROKEN OP HET WERK 2000
SAMENVATTING
INLEIDING Dit rapport doet verslag van de resultaten van het onderzoek naar het rookbeleid in het bedrijfsleven in Nederland eind 2000. Het betreft een herhalingsonderzoek. Het vorige onderzoek beschreef de situatie eind 19971.
ACHTERGROND Na het advies van de Stichting van de Arbeid in 1992 heeft de regering zich op het standpunt gesteld dat in Nederland iedereen zijn werk moet kunnen doen zonder dat hij of zij hinder, overlast of gezondheidsschade ondervindt ten gevolge van het roken van een ander in zijn of haar onmiddellijke omgeving. De verantwoordelijkheid voor het nemen van maatregelen legt de regering primair bij de sociale partners en dient volgens de regering op ondernemingsniveau te worden ingevuld. De laatste jaren is roken op het werk steeds meer in de belangstelling komen te staan. Zeer recentelijk hebben zich een aantal belangrijke ontwikkelingen voorgedaan. Zo stelde de President van de Rechtbank te Breda in april 2000 een werkneemster in het gelijk die een algeheel rookverbod op haar werkplek eiste. Ook zijn er op dit moment in het kader van wetgeving ontwikkelingen, die beogen niet-rokers beter te gaan beschermen tegen hinder of overlast van tabaksrook in hun werkomgeving.
RESULTATEN Doel van het onderzoek is om na te gaan hoeveel procent van de bedrijven in Nederland eind 2000 een rookbeleid hebben. Onder rookbeleid wordt in dit rapport verstaan alle maatregelen die genomen zijn ter bescherming van de gezondheid van de niet-rokers. Het onderzoek richt zich op bedrijven met vijf en meer werknemers, voorzover deze bedrijven niet onder de Tabakswet vallen2. Rookbeleid Bij 53% van de bedrijven met vijf en meer werknemers zijn maatregelen genomen met betrekking tot roken. In het vorige onderzoek (eind 1997) was dit percentage iets lager, namelijk 51%. Van de bedrijven die maatregelen met betrekking tot roken hebben genomen, 1
In dit rapport worden de uitkomsten van twee onderzoeken, namelijk een onderzoek gebaseerd op een mondelinge enquête (eind 1997) en een onderzoek gebaseerd op een schriftelijke enquête (eind 2000) naast elkaar gezet en met elkaar vergeleken. Bij die vergelijking wordt dus impliciet verondersteld dat een schriftelijke enquête geen wezenlijk andere resultaten geeft dan een mondelinge enquête. 2
Onder de Tabakswet vallen alle openbare en door de overheid gesubsidieerde gebouwen.
I
ROKEN OP HET WERK 2000
heeft 74% dat onder andere gedaan ter bescherming van de gezondheid van de niet-rokers. In dit rapport hebben alleen die bedrijven een rookbeleid die maatregelen hebben genomen ter bescherming van de gezondheid van de niet-rokers. Dat betekent dus dat 39% (zijnde 74% van 53%) van de bedrijven een rookbeleid heeft. Grotere bedrijven hebben vaker een rookbeleid dan kleinere bedrijven. Van de grote bedrijven (100 en meer werknemers) heeft 73% een rookbeleid. Bij middelgrote bedrijven (tussen 10 en 100 werknemers) ligt dat percentage op 45% en bij kleine bedrijven (tussen 5 en 10 werknemers) ligt dat percentage op 30%. Ten opzichte van het vorige onderzoek (eind 1997) geldt voor alle grootteklassen dat het percentage bedrijven met een rookbeleid is gestegen. Figuur 1 laat dat zien.
Figuur 1
Bedrijven met een rookbeleid naar grootteklasse
Percentage bedrijven
80%
73%
58%
60% 45%
39%
40%
34% 30%
20%
28%
eind 1997 eind 2000
18%
0% 5 tot 10 wns
10 tot 100 wns
100 en meer wns
totaal
Grootteklasse
Als per sector gekeken wordt naar het percentage bedrijven met een rookbeleid, dan springt aan de ene kant de sector niet zakelijke dienstverlening eruit, waar 55% van de bedrijven een rookbeleid heeft, en aan de andere kant de horeca, waar 25% van de bedrijven een rookbeleid heeft. Voor alle sectoren, behalve de niet zakelijke dienstverlening, geldt dat het percentage bedrijven met een rookbeleid ten opzichte van het vorige onderzoek gestegen is. Inhoud van het rookbeleid Negen van de tien bedrijven (90%) met een rookbeleid hebben een rookverbod ingesteld. Andere maatregelen waaruit het rookbeleid bestaat zijn onder andere rookpauzes (bij 22% van de bedrijven met een rookbeleid) en het geven van voorlichting over de schadelijke
II
ROKEN OP HET WERK 2000
gevolgen van roken (bij 12% van de bedrijven met een rookbeleid). Sancties komen bij 3% van de bedrijven met een rookbeleid voor. Rookverbod De bedrijven met een rookverbod kunnen aan de hand van de ruimten waarvoor het rookverbod geldt, ingedeeld worden. De indeling, zoals weergegeven in tabel 1, loopt van een rookverbod met veel restricties (I) tot en met een rookverbod met weinig (minder) restricties (IV)3. Indien het rookverbod voor ‘bepaalde werkruimten’ geldt, dan houdt dat in dat rokers en niet-rokers gestimuleerd worden om onderling tot afspraken te komen binnen de werkruimten. Uit tabel 1 blijkt dat de meest restrictieve vorm van het rookverbod (I) voorkomt in 24% van de bedrijven met een rookverbod. Dat percentage verschilt niet veel van dat uit het vorige onderzoek: eind 1997 lag dat percentage namelijk op 27%. De minst restrictieve vorm (IV) van het rookverbod komt voor bij 28% van de bedrijven met een rookverbod. Eind 1997 lag dat percentage op 34%. In 43% van de bedrijven met een rookverbod komt een rookverbod (II + III) voor die tussen beide vormen in ligt. Eind 1997 lag dat percentage op 39%.
Tabel 1
Bedrijven met een rookverbod ingedeeld
Indeling van bedrijven met een rookverbod Het rookverbod geldt voor: I Alle werkruimten II Alle werkruimten III Bepaalde werkruimten IV Bepaalde werkruimten V Niet bekend Totaal
Alle openbare ruimten Bepaalde openbare ruimten Alle openbare ruimten Bepaalde openbare ruimten
Percentage bedrijven eind 1997 27% 13% 26% 34% 100%
eind 2000 24% 20% 23% 28% 5% 100%
Bedrijven met een rookbeleid nader bekeken Bij 80% van de bedrijven met een rookbeleid zijn de afspraken mondeling vastgelegd en bij 20% van de bedrijven met een rookbeleid zijn deze afspraken schriftelijk in het bedrijfsreglement vastgelegd. Het rookbeleid is bij 8% van de bedrijven ontstaan voor 1990, bij 11% tussen 1990 en 1995, bij 55% tussen 1995 en 2000 en bij 9% in 2000. Van 16% van de bedrijven is niet bekend van wanneer het rookbeleid dateert.
3
Deze indeling sluit aan bij de in paragraaf 2.3 beschreven indeling, namelijk: I Volledig rookverbod II Algemeen rookverbod III, IV Beperkt rookverbod (met eventueel als extra onderscheid een rookverbod voor alle of voor bepaalde openbare ruimten).
III
ROKEN OP HET WERK 2000
Bij een derde (33%) van de bedrijven met een rookbeleid wordt er in de RI&E aandacht besteed aan het rookbeleid. Ruim een derde (37%) van de bedrijven met een rookbeleid heeft het afgelopen jaar de werknemers mondeling of schriftelijk geïnformeerd over het rookbeleid. Bij bijna twee derde (65%) van de bedrijven is het rookbeleid in samenspraak met de werknemers tot stand gekomen. Meer dan negen van de tien bedrijven (92%) geeft aan dat de meerderheid van de werknemers achter het rookbeleid staat. Bijna de helft (49%) van de bedrijven met een rookbeleid onderneemt altijd actie als er gehandeld wordt in strijd met het rookbeleid en 26% van de bedrijven doet dat soms. Ruim een derde (35%) van de bedrijven met een rookbeleid brengt het rookbeleid bij sollicitaties ter sprake en bij bijna een kwart (23%) van de bedrijven gebeurt dit soms. Eén op de zeven (14%) bedrijven met een rookbeleid geeft aan dat het rookbeleid jaarlijks geëvalueerd wordt en ruim een kwart (27%) van de bedrijven dat het rookbeleid wel geëvalueerd wordt maar niet jaarlijks. Tenslotte geeft bijna één op de vijf (19%) bedrijven met een rookbeleid aan dat zij baat zouden hebben gehad bij wetgeving. Ter vergelijking: van de bedrijven zonder een rookbeleid geeft één op de tien (10%) bedrijven aan baat te hebben bij wetgeving. Bedrijven zonder rookbeleid De meest genoemde reden waarom bedrijven geen rookbeleid hebben is dat er bij de werknemers geen behoefte aan is. Bij bijna één op de tien bedrijven (10%) waar geen rookbeleid is, wordt door de niet-rokers wel eens richting een leidinggevende geklaagd. Bij bedrijven die wel een rookbeleid hebben heeft 34% van de niet-rokers wel eens geklaagd over roken op het werk richting een leidinggevende. Bij één op de zeven (15%) van de bedrijven zonder rookbeleid komt het rookbeleid wel eens aan de orde in een bespreking of overleg waarbij een leidinggevende aanwezig is. Van de bedrijven die geen rookbeleid hebben geeft 40% aan dat de meerderheid van de werknemers achter een eventueel rookbeleid zouden staan. Bij 7% van de bedrijven zonder een rookbeleid bestaan plannen voor een rookbeleid.
IV
ROKEN OP HET WERK 2000
1
INLEIDING
In dit rapport wordt verslag gedaan van het onderzoek naar het rookbeleid in het bedrijfsleven in Nederland eind 2000. Het betreft een herhalingsonderzoek. Het vorige onderzoek beschreef de situatie eind 19974. Achtergrond Door middel van wetenschappelijk onderzoek zijn steeds meer bewijzen aangeleverd dat tabaksrook niet alleen hinderlijk is, maar ook de gezondheid van de passieve roker schaadt5. Eind 1990 heeft de Gezondheidsraad een advies uitgebracht over de gezondheidsrisico’s van passief roken6. De gezondheidsraad stelde dat de blootstelling aan omgevingstabaksrook een kans op schade aan de gezondheid van de blootgestelden met zich meebrengt en dat maatregelen tegen meeroken wenselijk zijn. Het advies van de Gezondheidsraad was voor de toenmalige minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in 1992 aanleiding een adviesaanvraag met betrekking tot passief roken naar de Stichting van de Arbeid te sturen. In deze adviesaanvraag bepleit hij maatregelen ter bescherming van de gezondheid van de nietrokers op het werk. Als reactie op het advies van de Stichting van de Arbeid 7 waarin de keuze van de minister voor het primaat van de niet-roker onderschreven werd, meldde de minister aan de Voorzitter van de Tweede Kamer dat hij de ontwikkeling met betrekking tot het rookbeleid periodiek gaat volgen. Het huidige onderzoek is het tweede onderzoek naar de stand van zaken met betrekking tot het rookbeleid in het bedrijfsleven in Nederland. Na het advies van de Stichting van de Arbeid in 1992 heeft de regering zich op het standpunt gesteld dat in Nederland iedereen zijn werk moet kunnen doen zonder dat hij of zij hinder, overlast of gezondheidsschade ondervindt ten gevolge van het roken van een ander in zijn of haar onmiddellijke omgeving. De verantwoordelijkheid voor het nemen van maatregelen legt de regering primair bij de sociale partners en dient volgens de regering op ondernemingsniveau te worden ingevuld. De laatste jaren is roken op het werk steeds meer in de belangstelling komen te staan. Onlangs hebben zich een aantal belangrijke ontwikkelingen voorgedaan. Zo stelde de President van de Rechtbank te Breda in april 2000 een werkneemster in het gelijk die een algeheel rookverbod op haar werkplek eiste. Ook zijn er op dit moment in het kader van wetgeving ontwikkelingen, die beogen niet-rokers beter te gaan beschermen tegen hinder of overlast van tabaksrook in hun werkomgeving.
4
Spijkerman, R., Samadhan, J. (1998), Roken op het werk. Arbeidsinspectie. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. 5
Onder andere: Glantz, S.A., Parmley, W.W. (1992), Passive smoking causes heart disease and lungcancer.
6
Gezondheidsraad (1990), Passief roken: beoordeling van de schadelijkheid van omgevingstabaksrook voor de gezondheid.
7
Stichting van de Arbeid (1992), Aanbeveling over de bescherming van de niet-roker op het werk.
1
ROKEN OP HET WERK 2000
De indeling van dit rapport is als volgt. In hoofdstuk 2 wordt de achtergrond van het onderzoek naar roken op het werk kort belicht. In dat hoofdstuk wordt ook aangegeven wat in het kader van dit onderzoek onder rookbeleid wordt verstaan. In hoofdstuk 3 wordt de opzet van het onderzoek uiteengezet met daarbij de vraagstelling van het onderzoek. In de hoofdstukken 4 tot en met 6 staan de resultaten van het onderzoek beschreven. In hoofdstuk 4 wordt aangegeven welk deel van de bedrijven maatregelen hebben genomen met betrekking tot roken op het werk. Deze maatregelen kunnen om verschillende redenen genomen zijn. Alleen als het bedrijf maatregelen heeft genomen ter bescherming van de gezondheid van de niet-rokers, dan heeft bedrijf een rookbeleid. Hoofdstuk 5 laat per grootteklasse en sector zien welk percentage bedrijven een rookbeleid heeft. Ook wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de verschillende maatregelen waaruit dit rookbeleid bestaat, hoe dit is vastgelegd en hoe lang dit al bestaat. Eén van de maatregelen waaruit het rookbeleid kan bestaan is het rookverbod. Aan de hand van de ruimten waarvoor het rookverbod geldt, worden de bedrijven met een rookverbod ingedeeld. Hoofdstuk 6 tenslotte gaat in op bedrijven die geen rookbeleid hebben. Nagegaan is wat hiervan de reden is. In de hoofdstukken 4 tot en met 6 worden de resultaten van het huidige onderzoek (eind 2000) steeds vergeleken met die uit het vorige onderzoek (eind 1997).
2
ROKEN OP HET WERK 2000
2
ROKEN OP HET WERK
2.1
Achtergrond
De regering voert een actief ontmoedigingsbeleid ten aanzien van het roken. Het tabaksontmoedigingsbeleid is begin jaren ’90 uitgewerkt en kent twee sporen. Voor de publieke sector geldt de Tabakswet en aanverwante regelingen. Door dit wettelijk kader zijn alle openbare ruimten in openbare en door de overheid gesubsidieerde gebouwen rookvrij verklaard. Voor het bedrijfsleven is na advies van de Stichting van de Arbeid gekozen voor een beleid waarbij de verantwoordelijkheid voor het nemen van maatregelen primair bij de sociale partners op ondernemingsniveau ligt. In de bestaande regelgeving zijn aanknopingspunten te vinden voor het nemen van maatregelen ter bescherming van de gezondheid van niet-rokers. Zo staat in artikel 3 van de Arbeidsomstandighedenwet de verplichting dat de werkgever de arbeid zodanig organiseert en de arbeidsplaatsen zodanig inricht dat daarvan geen nadelige invloed uitgaat op de gezondheid van de werknemer. In artikel 3.20 van het Arbeidsomstandig-hedenbesluit is de verplichting opgenomen om in de ruimte die aan werknemers beschikbaar is gesteld om pauzes door te brengen, doeltreffende maatregelen te nemen ter bescherming van niet-rokers tegen hinder van tabaksrook. Van recente datum (april 2000) is de uitspraak van de President van de Rechtbank in Breda waarin een werkneemster die een algeheel rookverbod op haar werkplek eiste in het gelijk gesteld werd. Op dit moment zijn bij de Tweede Kamer voorstellen tot wijziging van de tabakswet ingediend.
2.2
Wat wordt in dit onderzoek onder rookbeleid verstaan
In dit onderzoek wordt een onderscheid gemaakt tussen maatregelen met betrekking tot roken in het algemeen en maatregelen met betrekking tot de bescherming van de gezondheid van de niet-rokers. In dit onderzoek wordt onder rookbeleid verstaan alle maatregelen die genomen zijn ter bescherming van de gezondheid van de niet-rokers. Maatregelen kunnen bestaan uit mondeling gemaakte of schriftelijk vastgelegde afspraken en acties. Een belangrijk aspect van het rookbeleid is het rookverbod. Rookverboden komen in verschillende gradaties voor. Een rookverbod kan variëren van een rookverbod voor een enkele ruimte tot een rookverbod voor alle ruimten. In dit onderzoek is evenals in het vorige onderzoek het rookverbod ingedeeld in vier categorieën, namelijk: • een rookverbod voor alle werkruimten en voor alle openbare ruimten
3
ROKEN OP HET WERK 2000
• een rookverbod voor alle werkruimten en voor bepaalde openbare ruimten • een rookverbod voor bepaalde werkruimten en alle openbare ruimten • een rookverbod voor bepaalde werkruimten en voor bepaalde openbare ruimten Voor het maken van deze indeling is gebruik gemaakt van een indeling die overeenkomt met internationale indelingen van niet-rokenbeleidsacties8: • Geen formeel rookverbod Er zijn helemaal geen maatregelen genomen met betrekking tot roken op het werk • Eventuele verboden beperken zich uitsluitend tot ruimten waar om redenen van veiligheid, hygiëne of schade-risico aan apparatuur niet gerookt mag worden. Er zijn wel maatregelen genomen met betrekking tot roken op het werk, maar deze maatregelen zijn niet genomen ter bescherming van de gezondheid van de niet-rokers • Beperkt rookverbod In bepaalde delen van de openbare ruimten mag niet gerookt worden. Rokers en nietrokers worden gestimuleerd om binnen de werkruimten onderling tot afspraken te komen. • Algemeen rookverbod met uitzonderingen Er mag in het bedrijf niet gerookt worden in de werkruimten. Ook in de openbare ruimten mag met uitzondering van speciale rookruimten niet gerookt worden. • Volledig rookverbod Er mag zonder uitzondering niet gerookt worden in het bedrijf. Alleen bij de laatste drie genoemde rookverboden gaat het om maatregelen ter bescherming van de gezondheid van de niet-rokers.
8
4
Willemsen, M.C. (1996), Terugdringen van roken op de werkplek: praktische richtlijnen.
ROKEN OP HET WERK 2000
3
OPZET VAN HET ONDERZOEK
3.1
Vraagstelling
Het doel van dit onderzoek is om na te gaan hoeveel procent van de bedrijven in Nederland eind 2000 een rookbeleid heeft geformuleerd, uit welke maatregelen dit rookbeleid bestaat en hoe dit rookbeleid is vastgelegd. Eén van de meest voorkomende maatregelen is het rookverbod. Bedrijven die een rookverbod hebben, worden ingedeeld aan de hand van de ruimten waarvoor het rookverbod geldt (zie paragraaf 2.3). Bij de bedrijven die geen rookbeleid hebben geformuleerd, zal gevraagd worden naar de reden van het ontbreken van een rookbeleid. De resultaten van het huidige onderzoek (eind 2000) zullen vergeleken worden met de resultaten van het vorige onderzoek (eind 1997).
3.2
Onderzoeksmethode
3.2.1
Schriftelijk enquête
De verzameling van de gegevens voor dit onderzoek heeft plaats gevonden aan de hand van een schriftelijke enquête. De schriftelijke enquête van het onderzoek naar ‘roken op het werk’ is gelijk uitgezet met de schriftelijke enquête van het onderzoek naar ‘alcohol en werk’. Voor beide onderzoeken zijn de vragenformulieren met een toelichtende brief verstuurd naar 4842 adressen van bedrijven met vijf en meer werknemers9. De bedrijven zijn getrokken uit het bestand van de Kamers van Koophandel. Omdat het onderzoek zich primair richt op de vraag in hoeverre bedrijven een rookbeleid hebben en niet als doel heeft na te gaan in hoeverre de Tabakswet wordt nageleefd, is net als bij het vorige onderzoek besloten openbare en door de overheid gesubsidieerde gebouwen niet mee te nemen in het onderzoek10.
9
De steekproef van het onderzoek naar ‘roken op het werk’ is nagenoeg gelijk aan die van ‘alcohol en werk’. Het enigste verschil is dat bij het onderzoek ‘alcohol en werk’ wel de gezondheids- en welzijnszorg (=SBI-code (2cijferig) 85) is meegenomen en bij het onderzoek naar ‘roken op het werk’ niet (zie volgende voetnoot voor een toelichting). Feitelijk is de omvang van de steekproef van het onderzoek naar ‘alcohol en werk’ 4842 bedrijven en voor het onderzoek naar ‘roken op het werk’ 4500 bedrijven (excl. gezondheids- en welzijnszorg). Vanwege de combinatie van beide onderzoeken echter, is voor beide onderzoeken dezelfde steekproef (4842 bedrijven) uitgezet. 10
In de steekproef zijn dus niet meegenomen de instellingen die op grond van het ‘Besluit Beperking Verkoop en Gebruik Tabaksprodukten’ wettelijk verplicht zijn een rookbeleid te hebben. Volgens het genoemde besluit dat gebaseerd is op de Tabakswet, geldt er sinds 1 januari 1990 een rookverbod voor alle openbare ruimten in openbare en door de overheid gesubsidieerde gebouwen. Voor het onderzoek naar ‘roken op het werk’ betekent dit dat de volgende SBI-codes (2-cijferig) buiten het onderzoek vallen: 75, 80 (met uitzondering van het particuliere onderwijs [=8040]) en 85).
5
ROKEN OP HET WERK 2000
De keuze om bedrijven met minder dan 5 werknemers niet in het onderzoek te betrekken is gemaakt bij de opzet van het vorige onderzoek. De verwachting toen was dat de omvang van deze bedrijven te gering zal zijn voor een rookbeleid11. De periode van dataverzameling bestreek globaal de maanden november tot en met december 2000. Om uitspraken mogelijk te maken over de bedrijven met 10 tot 100 en 100 en meer werknemers zijn de bedrijven uit deze grootteklassen oververtegenwoordigd in de steekproef. Om voor de steekproef binnen deze grootteklassen een goede verdeling van bedrijven te krijgen, zijn de grootteklassen opgedeeld in kleinere klassen, namelijk 10 tot 50, 50 tot 100, 100 tot 500 en 500 en meer werknemers. Voor de steekproefplanning is uitgegaan van 5 grootteklassen en 14 sectoren. De onderzoeksgegevens die in dit rapport worden gepresenteerd, zijn op basis van de werkelijke verhouding herwogen naar grootteklasse en sector. De gepresenteerde cijfers zijn dus uitspraken over de totale populatie. De verantwoording van de steekproef en de methode van herwegen staat beschreven in Bijlage I. Ten behoeve van de rapportage van de (herwogen) uitkomsten zijn de bedrijven ingedeeld in drie grootteklassen, namelijk 5 tot 10 werknemers, 10 tot 100 werknemers en 100 en meer werknemers. Op basis van de Standaardbedrijfsindeling 1993 (SBI’93) zijn de bedrijven ingedeeld in de volgende acht sectoren: landbouw en visserij, industrie, bouw, handel, horeca, transport, financiële & zakelijke dienstverlening en niet-zakelijke dienstverlening.
3.2.2
Respons schriftelijke enquête
Van de 4842 vragenformulieren zijn er 2891 geretourneerd waarvan 202 ‘onbestelbaar retour’. Bij de controle bleek dat van de resterende vragenformulieren 620 niet bruikbaar waren, omdat deze bedrijven buiten het kader van het onderzoek vallen12. In totaal bleven er nog 2069 vragenformulieren over waarvan er nog 20 afgekeurd zijn, zodat het totale aantal bruikbare vragenformulieren op 2049 ligt. Tabel 3.1 geeft een overzicht van de respons op de schriftelijke enquête. Uit deze tabel blijkt dat de bruto respons 56% is (of 60% als de ‘onbesteld retour’ vragenlijsten mee worden 11
Bewerking van de resultaten van een vergelijkbaar onderzoek naar ‘alcohol en werk’ (1997), eveneens ingevoerd door de Arbeidsinspectie laat zien dat bedrijven met minder dan 5 werknemers inderdaad vaker dan kleine bedrijven met 5 en meer werknemers geen alcoholbeleid formuleren. Aangenomen is toen dat voor het hebben van rookbeleid eenzelfde constatering zou kunnen gelden, namelijk dat ‘kleinere bedrijven vaak te klein zijn voor een geformaliseerd rookbeleid’. 12
Bij 277 vragenlijsten behoorde het bedrijf tot een sector die buiten het kader van het onderzoek ligt en bij 343 vragenlijsten had het bedrijf minder dan vijf werknemers in dienst.
6
ROKEN OP HET WERK 2000
gerekend). Een respons van 56% is hoog voor een schriftelijke enquête. In de literatuur wordt een respons van 40% al als een zeer goed resultaat gezien13. De netto respons (aantal bruikbare vragenlijsten in verhouding tot het totaal aantal verstuurde vragenlijsten) ligt op 42%. Er is niet alleen sprake van een hoge respons, maar ook is de gerealiseerde steekproef goed verdeeld over de onderscheiden sectoren en grootteklasse. In bijlage I wordt daar nader op ingegaan.
Tabel 3.1
Respons schriftelijke enquête
1. totaal verstuurd
Aantal vragenformulieren 4842
2. totaal retour 3. waarvan onbesteld retour 4. subtotaal
2891 -202 2689
5. waarvan onbruikbare SBI-code 6. waarvan onbruikbare grootteklasse 7. subtotaal
-277 -343 2069
8. waarvan onbruikbaar 9. aantal bruikbare vragenlijsten
-20 2049
bruto respons (-2- gedeeld door -1-) bruto respons (-4- gedeeld door -1-) netto respons (-9- gedeeld door -1-)
60% 56% 42%
3.2.3
Verwerking van de gegevens
De vragenformulieren zijn in de periode november/december 2000 en januari/februari 2001 binnengekomen. De invoer van de vragenformulieren heeft plaats gevonden door een professioneel invoerbureau voor data entry. Om de kans op invoerfouten te voorkomen is twee keer ingevoerd. Eind februari 2001 waren de 2891 vragenformulieren ingevoerd. Vervolgens zijn de ingevoerde vragenlijsten gescreend op inconsistenties en onvolledig-heden. Uiteindelijk bleven er 2049 bruikbare vragenformulieren over.
3.2.4
Methodologische kanttekeningen
In deze paragraaf zal kort ingegaan worden op wat in de literatuur gezegd wordt over de verschillen tussen een schriftelijke enquête (=wijze van bevraging in het huidige onderzoek) en een mondelinge enquête (=wijze van bevraging in het vorige onderzoek). 13
Kooiker, R en Heuvel, T van der. Marktonderzoek (1992). Wolters-Noordhoff Groningen.
7
ROKEN OP HET WERK 2000
In de literatuur hierover wordt gesteld dat er bij een persoonlijke benadering van de respondent meestal meer medewerking wordt verkregen dan bij een schriftelijke14. Bij een schriftelijke enquête is het voor de respondent een minder grote stap om geen medewerking te verlenen. Geen medewerking verlenen doet men al door passief te blijven en de vragenlijst niet te retourneren. Verder wordt opgemerkt dat het onderwerp van de enquête medebepalend is voor de respons. Als de respondent betrokken is bij het onderwerp of zich er voor interesseert, dan zal de respondent eerder meewerken. Ook wordt in de literatuur hierover gesteld dat het voordeel van schriftelijk enquêteren de besparing in tijd, reiskosten en salaris is15. Bij een schriftelijke enquête kunnen in een korte tijd veel meer mensen bereikt worden. Bij mondelinge interviews zijn goed getrainde (en dus vaak dure) interviewers nodig die ook nog eens reiskosten moeten maken. Wel stelt een schriftelijke enquête bepaalde eisen aan de vragenlijst. De vragenlijst moet goed (perfect) in elkaar steken en moet er visueel aantrekkelijk uitzien. De vragen moeten duidelijk en eenduidig zijn. Bij een mondelinge enquête gelden deze eisen in mindere mate, omdat bij dat soort enquêtes de interviewer altijd nog een korte toelichting op de vragen kan geven. Omdat een schriftelijke vragenlijst de respondent een groter gevoel van anonimiteit geeft, speelt het geven van sociaal wenselijke antwoorden bij schriftelijke enquêtes een minder grotere rol dan bij mondelinge enquêtes. Bij mondelinge interviews is er altijd het probleem dat alleen al de fysieke aanwezigheid van de interviewer bepaalde verwachtingen en ideeën bij de respondent uitlokt die de antwoorden beïnvloeden. Daar-tegenover staat het voordeel van mondelinge enquêtes dat bekend is wie de antwoorden heeft gegeven. Ook is er een betere controle op het invullen van de vragenlijst en worden de vragenlijsten vaker volledig ingevuld. Zoals al opgemerkt is, is de respons van deze schriftelijke enquête (56%) hoog. De indruk die ontstaan is, nadat de vragenlijsten zijn gescreend op inconsistenties en onvolledigheden, is dat de kwaliteit van de ingevulde vragenlijsten goed is. Een mondelinge enquête is dus een andere methode van onderzoek dan een schriftelijke enquête. Het is niet goed aan te geven of de ene methode andere resultaten oplevert dan de andere. In de literatuur wordt wel bij elke methode aangegeven welke de specifieke kenmerken en voor- en nadelen van de methode zijn. Zo is er bij een mondelinge enquête een betere controle op het invullen en komen onvolledig ingevulde vragenlijsten minder voor. Daartegenover staat dat een mondelinge enquête gevoeliger is voor sociaal wenselijke antwoorden.
14
Kooiker, R., Heuvel, T. van den (1992). Marktonderzoek. Groningen. Wolters-Noordhoff.
15
Baarda, Dr. D.B., Goede, Dr. M.P.M. de (1990), Methoden en technieken. Leiden. Stenfert Kroese.
8
ROKEN OP HET WERK 2000
In dit rapport worden de uitkomsten van twee onderzoeken, namelijk een onderzoek gebaseerd op een mondelinge enquête (eind 1997) en een onderzoek gebaseerd op een schriftelijke enquête (eind 2000) naast elkaar gezet en met elkaar vergeleken. Bij die vergelijking wordt dus verondersteld dat een schriftelijke enquête geen wezenlijk andere resultaten geeft dan een mondelinge enquête.
9
ROKEN OP HET WERK 2000
4
ROKEN OP HET WERK
4.1
Maatregelen met betrekking tot roken
Bij 53% van de bedrijven in Nederland met vijf en meer werknemers zijn maatregelen genomen met betrekking tot roken op het werk. In het vorige onderzoek was dit percentage iets lager, namelijk 51%. In de volgende paragraaf wordt ingegaan op de redenen waarom deze maatregelen genomen zijn. Figuur 4.1 laat zien dat er bij kleine bedrijven (met meer dan vijf en minder dan tien werknemers) minder vaak maatregelen met betrekking tot roken genomen zijn dan bij middelgrote (met meer dan tien en minder dan honderd werknemers) en grote bedrijven (met honderd en meer werknemers). Van de kleine bedrijven heeft eind 2000 45% maatregelen met betrekking tot roken genomen tegenover 59% voor middelgrote en 85% voor grote bedrijven. Ten opzichte van het vorige onderzoek (eind 1997) zijn deze percentages iets toegenomen. Figuur 4.1 laat dat zien.
Figuur 4.1
Bedrijven die maatregelen met betrekking tot roken hebben genomen naar grootteklasse
100%
Percentage bedrijven
82%
85%
80%
55%
60%
59% 51% 53%
43% 45%
ultimo 2000
40%
20%
0% 5 tot 10 wns
10 tot 100 wns
100 en meer wns
Grootteklasse
10
ultimo 1997
totaal
ROKEN OP HET WERK 2000
4.2
Redenen waarom er maatregelen met betrekking tot roken op het werk genomen zijn
Aan de bedrijven die maatregelen met betrekking tot roken op het werk hebben genomen is gevraagd om welke reden dat gebeurd is. Er kon gekozen worden uit acht voorgeselecteerde antwoordcategorieën en één open antwoordcategorie. Tabel 4.1 laat zien dat 74% van de bedrijven die maatregelen met betrekking tot roken genomen hebben, dat gedaan hebben ter bescherming van de gezondheid van de niet-rokers. In het vorige onderzoek lag dat percentage op 54%. Vanwege hygiëne, uit klantvriendelijkheid en vanwege (bedrijfs)veiligheid worden door respectievelijk 40%, 32% en 28% van de bedrijven genoemd als reden. Ook vanwege het imago van het bedrijf scoort met 20% hoog als reden om maatregelen met betrekking tot roken te nemen. Door 18% van de bedrijven werden ook andere redenen genoemd waarom er maatregelen genomen zijn. Veel genoemde redenen zijn: uit respect voor de niet-rokers, collegialiteit, op verzoek van de niet-rokers, om irritaties te voorkomen, vanwege de aanwezigheid van een CARA-patiënt, vanwege de voorbeeldfunctie, vanwege de stankoverlast en vanwege de (hogere) schoonmaakkosten.
Tabel 4.1
Redenen waarom er maatregelen met betrekking tot roken op het werk genomen zijn
Redenen waarom er maatregelen zijn genomen Ter bescherming van de gezondheid van niet-rokers Vanwege hygiene Uit klantvriendelijkheid Vanwege (bedrijfs)veiligheid Vanwege het imago van het bedrijf Ter vermindering van het aantal rokers Vanwege schade-risico aan apparatuur Om te voldoen aan de Tabakswet Om andere redenen
Percentage bedrijven eind 1997 eind 2000 54% 74% 39% 40% 43% 32% 41% 28% 20% 10% 9% 6% 3% 6%
18%
* De percentages in deze tabel tellen niet op tot 100%, omdat meerdere antwoorden ingevuld konden worden.
11
ROKEN OP HET WERK 2000
5
BEDRIJVEN MET EEN ROOKBELEID
In dit onderzoek hebben alleen die bedrijven die maatregelen hebben genomen ter bescherming van de gezondheid van de niet-rokers een rookbeleid. In paragraaf 4.1 is al aangegeven dat 53% van de bedrijven maatregelen heeft genomen met betrekking tot roken. Zoals in paragraaf 4.2 is aangegeven heeft bijna driekwart (74%) van deze bedrijven deze maatregelen genomen onder andere ter bescherming van de gezondheid van de niet-rokers. Hieruit volgt dat bij 39% (zijnde 74% van 53%) van de bedrijven met vijf en meer werknemers in Nederland er sprake is van een rookbeleid. In het vorige onderzoek was dit percentage lager, namelijk 28%.
5.1
Bedrijven met een rookbeleid uitgesplitst naar grootteklasse en sector
Figuur 5.1 laat zien dat grotere bedrijven vaker een rookbeleid hebben dan kleinere. Van de bedrijven met 100 en meer werknemers heeft 73% een rookbeleid. Van de bedrijven met 10 tot 100 werknemers en 5 tot 10 werknemers is dat percentage lager, namelijk 45%, respectievelijk 30%. Bij deze percentages dient bedacht te worden dat de meeste werknemers werkzaam zijn in middelgrote en grote bedrijven Van alle werknemers in Nederland werkzaam in bedrijven vallend binnen het steekproefkader van dit onderzoek is 9% werkzaam bij kleine bedrijven (tussen 5 en 10 werknemers), 35% werkzaam in middelgrote bedrijven (tussen 10 en 100 werknemers) en 56% bij grote bedrijven (100 en meer werknemers). Als het rookbeleid gerelateerd wordt aan het aantal werknemers in plaats van aan het aantal bedrijven, dan werkt naar schatting bijna 60% van alle werknemers (werkzaam in bedrijven met 5 en meer werknemers, exclusief overheid en door de overheid gesubsidieerde instellingen) in bedrijven met een rookbeleid. In het vorige onderzoek (eind 1997) lag dit percentage op ongeveer 50%.
12
ROKEN OP HET WERK 2000
Figuur 5.1
Bedrijven met een rookbeleid naar grootteklasse (eind 2000)
Percentage bedrijven
80%
73%
60% 45% 39%
40% 30%
20%
0% 5 tot 10 wns
10 tot 100 wns
100 en meer wns
totaal
Grootteklasse
In figuur 5.2 worden de resultaten van het huidige onderzoek (eind 2000) vergeleken met die van het vorige (eind 1997). Uit die figuur blijkt dat voor alle grootteklassen geldt dat ten opzichte van het vorige onderzoek het percentage bedrijven met een rookbeleid is gestegen. Het percentage kleine bedrijven (tussen 5 en 10 werknemers) met een rookbeleid is gestegen van 18% (eind 1997) naar 30% (eind 2000). Bij middelgrote bedrijven (tussen de 10 en 100 werknemers) is dit percentage gestegen van 34% naar 45%. Bij grote bedrijven (100 en meer werknemers) doet zich de grootste stijging voor, namelijk van 58% naar 73%.
13
ROKEN OP HET WERK 2000
Figuur 5.2
Bedrijven met een rookbeleid naar grootteklasse (eind 1997 en eind 2000)
Percentage bedrijven
80%
73%
58%
60% 45%
39%
40%
34% 30%
20%
28%
eind 1997 eind 2000
18%
0% 5 tot 10 wns
10 tot 100 wns
100 en meer wns
totaal
Grootteklasse
Figuur 5.3 geeft per sector aan hoe hoog op de beide peilmomenten het percentage bedrijven met een rookbeleid is. De niet zakelijke dienstverlening is de sector met het hoogste percentage bedrijven met een rookbeleid. In deze sector heeft namelijk 55% van de bedrijven (eind 2000) een rookbeleid. Dat is een veel hoger percentage dan dat voor de sector horeca (25%) en bouw (26%). Wel is het opvallend dat in de niet zakelijke dienstverlening het percentage bedrijven met een rookbeleid tussen eind 1997 en eind 2000 is afgenomen, namelijk van 59% naar 55%.
14
ROKEN OP HET WERK 2000
Figuur 5.3
Bedrijven met een rookbeleid naar sector (eind 1997 en eind 2000) 17%
horeca 13%
bouw
26%
11%
landbouw
31% 25%
transport Sectoren
25%
37% eind 1997
28%
industrie
26%
handel fin. en zakelijke dienstverl.
eind 2000
38% 42% 41%
50%
niet zakelijke dienstverl.
55% 28%
totaal 0%
5.2
10%
59%
39%
20% 30% 40% Percentage bedrijven
50%
60%
Maatregelen waaruit het rookbeleid bestaat
Aan de bedrijven met een rookbeleid is gevraagd uit welke maatregelen het rookbeleid bestaat. Er kon gekozen worden uit zeven voorgeselecteerde antwoordcategorieën en één open antwoordcategorie. Tabel 5.1 geeft de resultaten weer. In 90% van de bedrijven met een rookbeleid is er sprake van een rookverbod in bepaalde ruimtes. Hierbij is nog onderscheid gemaakt tussen een rookverbod (81%) en roken in speciale rookruimten (38%). Het percentage van 90% (eind 2000) wijkt weinig af van dat van het vorig onderzoek, namelijk 92% (eind 1997). In 22% van de bedrijven (eind 2000) met een rookbeleid zijn rookpauzes onderdeel van het rookbeleid. Van de bedrijven met een rookbeleid geeft 13% aan andere maatregelen te hebben genomen. Tot deze maatregelen behoren onder andere het plaatsen van een luchtfilter, het maken van afspraken per vergadering en het niet plaatsen van asbakken. In 3% van de bedrijven kunnen de maatregelen bestaan uit sancties. Als sancties zijn genoemd: berisping, gesprek met de directeur, aantekening op het personeelsdossier, inhouding van loon en ontslag16.
16
Zo werd aangegeven dat ontslag gegeven kan worden als er gerookt wordt in ‘verboden gebied’. Er wordt dan door de roker gehandeld in strijd met de gestelde veiligheidsvoorschriften.
15
ROKEN OP HET WERK 2000
Tabel 5.1
Maatregelen waaruit het rookbeleid bestaat.
Inhoud van het rookbeleid Rookverbod in bepaalde ruimtes rookverbod roken in speciale rookruimten Rookpauzes Voorlichting Ter bescherming CARA-patienten en zwangere vrouwen Steun en begeleiding Sancties Andere maatregelen
Percentage bedrijven eind 1997 92%
30% 27% 18% 17% 3%
eind 2000 90% [81%] [38%] 22% 12% 7% 7% 3%
8%
13%
* De percentages in deze tabel tellen niet op tot 100%, omdat het rookbeleid uit meer dan één maatregel kan be- staan.
Van de bedrijven met een rookbeleid onderneemt 49% altijd actie als er gehandeld wordt in strijd met het rookbeleid en 26% doet dat soms.
5.3
Bedrijven met een rookverbod ingedeeld
Uit de vorige paragraaf bleek dat bij 90% van de bedrijven het rookverbod onderdeel is van het rookbeleid. Aan de hand van het soort rookverbod kunnen bedrijven met een rookverbod ingedeeld worden. Zoals in paragraaf 2.3 staat kunnen de bedrijven ingedeeld worden aan de hand van de ruimten waarvoor het rookverbod geldt. De indeling, zoals weergegeven in tabel 5.2, loopt van een rookverbod met veel restricties (I) tot en met een rookverbod met weinig (minder) restricties (IV)17. Indien het rookverbod voor ‘bepaalde werkruimten’ geldt, dan houdt dat in dat rokers en niet-rokers gestimuleerd worden om onderling tot afspraken te komen binnen de werkruimten. Uit deze tabel blijkt dat de meest restrictieve vorm van het rookverbod (I) voorkomt in 24% van de bedrijven met een rookverbod. Dat percentage verschilt niet veel van dat van het vorige onderzoek over eind 1997 (27%). De minst restrictieve vorm (IV) van het rookverbod komt voor bij 28% van de bedrijven met een rookverbod. Eind 1997 lag dat percentage op 34%.
17
16
Deze indeling sluit aan bij de in paragraaf 2.3 beschreven indeling, namelijk: I Volledig rookverbod II Algemeen rookverbod III, IV Beperkt rookverbod (met eventueel als extra onderscheid een rookverbod voor alle of voor bepaalde openbare ruimten).
ROKEN OP HET WERK 2000
In 43% van de bedrijven met een rookverbod komt een rookverbod (II + III) voor die tussen beide vormen in ligt. Eind 1997 lag dat percentage op 39%. Tabel 5.2
Bedrijven met een rookverbod ingedeeld
Indeling van bedrijven met een rookverbod Het rookverbod geldt voor: I Alle werkruimten II Alle werkruimten III Bepaalde werkruimten IV Bepaalde werkruimten V Niet bekend Totaal
Percentage bedrijven eind 1997
Alle openbare ruimten Bepaalde openbare ruimten Alle openbare ruimten Bepaalde openbare ruimten
27% 13% 26% 34% 100%
eind 2000 24% 20% 23% 28% 5% 100%
De minst restrictieve vorm van een rookverbod (IV) komt relatief vaker voor bij bedrijven met 100 en meer werknemers. In deze grootteklasse komt deze vorm van het rookbeleid namelijk voor bij 36% van de bedrijven tegenover gemiddelde van 28% over alle grootteklassen. In het vorige onderzoek werd dezelfde constatering gemaakt. Toen gold dat de minst restrictieve vorm van het rookverbod (IV) bij 50% van de grote bedrijven (100 en meer werknemers) voorkwam tegenover gemiddeld 34% over alle grootteklassen. Als openbare ruimten waarvoor een rookverbod geldt, worden vaak genoemd kantine, vergaderruimten hal, entree en lift, gang en toiletten. Bij 45% van de bedrijven met een rookverbod zijn de rookverboden duidelijk (met bijvoorbeeld stickers) aangegeven.
5.4
Bedrijven met een rookbeleid nader bekeken
Tabel 5.3 laat zien op welke wijze het rookbeleid is vastgelegd. Bij 80% van de bedrijven met een rookbeleid zijn de afspraken mondeling vastgelegd (was in het vorige onderzoek 89%) en bij 20% van de bedrijven met een rookbeleid zijn deze afspraken schriftelijk in het bedrijfsreglement vastgelegd (was in het vorige onderzoek 23%). Slechts bij 1% van de bedrijven met een rookbeleid is het rookbeleid in de CAO vastgelegd. Door 10% van de bedrijven is aangegeven dat het rookbeleid op een andere manier is vastgelegd, namelijk in notulen, verslagen, (beleids)notities, personeels(beleids) plannen of interne memo’s, in overleg met de ondernemingsraad, via het publicatiebord, via de mail, via brieven, door middel van instructies en door middel van bordjes en stickers.
17
ROKEN OP HET WERK 2000
Tabel 5.3
Wijze waarop het rookbeleid is vastgelegd 18
Wijze waarop rookbeleid is vastgelegd Door mondelinge afspraken In het bedrijfsreglement In arbeidscontracten in CAO's Op een andere manier
Percentage bedrijven eind 1997 89% 23% 2% 14%
eind 2000 80% 20% 1% 10%
* De percentages in deze tabel tellen niet op tot 100%, omdat meerdere antwoorden ingevuld konden worden.
Van de bedrijven met een rookbeleid geeft 8% aan dat dit rookbeleid dateert van voor 1990. In het vorige onderzoek lag dit percentage op 14%. Verder geeft 11% van de bedrijven aan dat het rookbeleid ontstaan is tussen 1990 en 1995 (was in het vorige onderzoek 55%) en geeft 55% van de bedrijven aan dat het rookbeleid is ontstaan tussen 1995 en 2000. Bij 9% van de bedrijven met een rookbeleid is het rookbeleid in 2000 ontstaan. Niet alle respondenten hebben deze vraag beantwoord19. Vergelijking van de uitkomsten van eind 2000 met die van eind 1997 doen vermoeden dat deze vraag door de meeste respondenten schattenderwijs is beantwoord. Bij 33% van de bedrijven met een rookbeleid wordt er in de risico-inventarisatie en -evaluatie aandacht besteed aan het rookbeleid. In het vorige onderzoek lag dit percentage op 18%. Bij 37% van de bedrijven met een rookbeleid zijn de werknemers het afgelopen jaar nog geïnformeerd over het rookbeleid: • bij 30% van de bedrijven is dat mondeling gebeurd • bij 7% van de bedrijven is dat schriftelijk gebeurd Het rookbeleid is bij de meeste bedrijven (65%) in samenspraak met de werknemers tot stand gekomen. In het vorige onderzoek lag dit percentage op 81%. Van de bedrijven met een rookbeleid geeft 92% aan dat de meerderheid van de werknemers achter het rookbeleid staat. Dat percentage wijkt niet veel af van dat van het vorige onderzoek. Toen lag dat percentage op 96%. Het is denkbaar dat het tot stand brengen van een rookbeleid gemakkelijker zou zijn geweest als er wetgeving op dit terrein had bestaan. Van de bedrijven met een rookbeleid geeft 19% aan dat zij baat zouden hebben gehad bij wetgeving. In het vorige onderzoek lag dat percentage op 13%. 18
Er kon gekozen worden uit drie voorgeselecteerde antwoordcategorieën en één open antwoordcategorie. 19
18
Bij 16% van de bedrijven met een rookbeleid is deze vraag blanco gebleven
ROKEN OP HET WERK 2000
Van de bedrijven met een rookbeleid geeft 41% aan dat het rookbeleid geëvalueerd wordt: • 14% evalueert jaarlijks • 27% evalueert wel, maar niet jaarlijks. Bij 35% van de bedrijven met een rookbeleid wordt het rookbeleid bij sollicitaties ter sprake gebracht, terwijl dit bij 23% van de bedrijven met een rookbeleid soms gebeurt. In het vorige onderzoek lagen deze percentages op respectievelijk 41% en13%.
19
ROKEN OP HET WERK 2000
6
BEDRIJVEN ZONDER ROOKBELEID
Aan de bedrijven die geen rookbeleid hebben zijn vragen gesteld naar onder andere de reden van het ontbreken van een rookbeleid 20. Tabel 6.1 laat zien welke redenen de bedrijven aangeven voor het niet hebben van een rookbeleid. Van de bedrijven zonder een rookbeleid geeft 58% aan dat er bij de werknemers geen behoefte aan is21. In het vorige onderzoek lag dat percentage op 82%. Opvallend is dat in het huidige onderzoek 5% van de bedrijven zonder een rookbeleid als reden aangeeft dat het management er geen voorstander van is. In het vorige onderzoek lag dat percentage veel hoger, namelijk op 29%22. Door 23% van de bedrijven worden andere redenen genoemd voor het ontbreken van een rookbeleid. Zo zijn onder andere genoemd: onderling regelen, niemand rookt, iedereen rookt en werknemers werken in buitendienst. Ook werd een paar keer aangegeven dat het bedrijf andere prioriteiten had.
Tabel 6.1
Redenen voor het ontbreken van een rookbeleid
Redenen voor het ontbreken van een rookbeleid Geen behoefte aan bij werknemers Management is geen voorstander Wettelijk niet verplicht Andere redenen
Percentage bedrijven eind 1997 82% 29% 10% 22%
eind 2000 58% 5% 4% 23%
* De percentages in deze tabel tellen niet op tot 100%, omdat meerdere antwoorden ingevuld konden worden.
Bij 10% van de bedrijven die geen rookbeleid hebben, wordt er door de niet-rokers wel eens richting een leidinggevende geklaagd over roken op het werk. In het vorige onderzoek lag dit percentage op 9%.
20
Er kon bij deze vraag gekozen worden uit drie voorgeselecteerde antwoordcategorieën en één open antwoordcategorie. 21
Wel moet hier de kanttekening bij geplaatst worden dat in het huidige onderzoek (eind 2000) ruim 20% van de bedrijven die geen rookbeleid hebben, de vragen met betrekking tot het niet hebben van een rookbeleid niet ingevuld hebben. 22
Hierbij past de kanttekening dat bij ongeveer 20% van de bedrijven zonder een rookbeleid de vragen over het niet hebben van een rookbeleid niet ingevuld is. Door deze hoge non-respons op dit deel van de vragenlijst, is enige voorzichtigheid op zijn plaats bij het vergelijken van deze resultaten met die uit het vorige onderzoek.
20
ROKEN OP HET WERK 2000
Bij bedrijven die wel een rookbeleid hebben heeft 34% van de niet-rokers wel eens geklaagd over roken op het werk richting een leidinggevende23. Bij 15% van de bedrijven die geen rookbeleid hebben, komt het rookbeleid wel eens aan de orde in een bespreking of overleg waarbij een leidinggevende aanwezig is. In het vorige onderzoek lag dit percentage eveneens op 15%. Van de bedrijven die geen rookbeleid hebben geeft 40% aan dat de meerderheid van de werknemers achter een eventueel rookbeleid zou gaan staan. Dit percentage lag in het vorige onderzoek op 41%. Eind 2000 geeft 7% van de bedrijven zonder een rookbeleid aan dat er wel plannen bestaan met betrekking tot het opzetten van een rookbeleid. In het vorige onderzoek lag dat percentage op 5%. Van de bedrijven zonder een rookbeleid geeft 10% te kennen dat zij baat zou hebben bij wetgeving ten aanzien van rookbeleid. In het vorige onderzoek lag dat percentage op 8%.
23
Uit de vraag valt echter niet af te leiden of de klachten geuit zijn voordat er een rookbeleid was of ook nadat er een rookbeleid was.
21
ROKEN OP HET WERK 2000
BIJLAGE I:
DE STEEKPROEF
Tabel I.1 laat de omvang van de gerealiseerde steekproef zien. Tussen haakjes staan de geplande aantallen. Het totaal van 2049 overtreft ruimschoots het geplande aantal van 1500. De randtotalen laten zien dat in bijna alle sectoren het geplande aantal gehaald is. Alleen in de horeca (84 gerealiseerd tegenover 88 gepland) en niet zakelijke dienstverlening (57 gerealiseerd tegenover 85 gepland) blijft het gerealiseerde aantal achter bij het geplande aantal. Als gekeken wordt naar de randtotalen van de grootteklassen, dan blijft alleen bij de kleine bedrijven (tussen 5 en 10 werknemers) het gerealiseerde aantal (621) achter bij het geplande (700). Binnen de steekproefmatrix geldt voor bijna alle cellen in de grootteklassen 10 tot 100 werknemers en 100 en meer werknemers dat het gerealiseerde aantal hoger ligt dan de geplande. Daar waar het geplande aantal bedrijven niet gerealiseerd is (met name in de grootteklasse 5 tot 10 werknemers) geeft de afwijking geen aanleiding tot bezorgdheid.
Tabel I.1
De gerealiseerde en geplande steekproef in aantallen bedrijven (tussen haakjes) naar sector en grootteklasse (eind 2000)
Sector
Landbouw Industrie Bouw Handel Horeca Transport Zakelijke dienstverlening Niet zakelijke dienstverl. Totaal
Grootteklasse 5 tot 10 werknemers 34 (41) 100 (92) 91 (86) 208 (236) 30 (58) 38 (37) 90 (108) 27 (42) 621 (700)
10 tot 100 werknemers 27 (16) 228 (102) 147 (74) 281 (144) 43 (23) 68 (39) 133 (76) 19 (25) 987 (499)
100 en meer werknemers 4 (2) 198 (114) 47 (28) 74 (52) 11 (7) 40 (21) 100 (60) 11 (17) 498 (301)
totaal 65 (59) 526 (308) 285 (188) 563 (432) 84 (88) 146 (97) 323 (244) 57 (84) 2049 (1500)
Tabel I.2 laat zien hoeveel bedrijven en werknemers binnen het steekproefkader vallen. De omvang van de populatie bedrijven (met 5 en meer werknemers, uitgezonderd de overheid en gezondheids- en welzijnszorg) is 104 duizend. In deze bedrijven zijn ruim 4 miljoen mensen werkzaam. Ook valt uit deze tabel af te lezen dat bij bijna de helft van de bedrijven (49%), namelijk bedrijven met minder dan 10 werknemers, 9% van de werknemers werken. Bij 4% van de bedrijven, namelijk bedrijven met 100 en meer werknemers, werken 56% van de werknemers. Deze scheve verdeling is er de reden van dat het rookbeleid dat bij 39% van de bedrijven voorkomt, geldt voor ongeveer 60% van de werknemers.
ROKEN OP HET WERK 2000
Tabel I.2
De gerealiseerde en geplande steekproef (tussen haakjes) naar sector en grootteklasse (eind 2000)
Grootteklasse
5 tot 10 werknemers 10 tot 100 werknemers 100 en meer werknemers Totaal
Bedrijven Aantal (*1000) 51 48 4 104
Percentage 49% 47% 4% 100%
Werknemers Aantal Percentage (*1000) 343 9% 1408 35% 2267 56% 4018 100%
ROKEN OP HET WERK 2000
LITERATUUR Baarda, Dr. D.B., Goede, Dr. M.P.M. de (1990), Methoden en technieken. Leiden. Stenfert Kroese. Baart, P., Roerink, G., Selie, M. (1996), Gezondheidsbevordering op de werkplek. Amsterdam: Nederlands Instituut voor Arbeidsomstandigheden. Blécourt-Wouterse, M.A., Jong, S.J. de (2000), De rookvrije werkomgeving. Arbeidsrecht 11, p. 3-8. Brouwer, I. (1996), Rookbeleid is een kwestie van lange adem. OR Informatie 10, p. 1617. Gezondheidsraad (1990). Passief roken: beoordeling van de schadelijkheid van omgevingstabaksrook voor de gezondheid. Den Haag. Glantz, S.A., Parmley, W.W. (1992), Passive smoking causes heart disease and lungcancer. Haar, H. (1993), Er is bij ons geen rookbeleid want de directeur rookt. Arbeidsomstandigheden 1, p. 19-22. Kooiker, R., Heuvel, T. van den (1992). Marktonderzoek. Groningen. Wolters-Noordhoff. Kwantes, Mr. J.H. (2001). Dat lost de rechter op. Arbeidsomstandigheden 01-01, p. 3739. Massaar, J.(1997), Alcohol en werk. Den Haag. Arbeidsinspectie. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Setten, T. Van (2000) Roken: ‘samen oplossen’ werkt niet. OR informatie 6. Spinhoven, M. (1996), Sigaret steeds meer taboe op de werkplek. Arbo & Milieu 10, p. 16-19. Spijkerman, R., Samadhan, J. (1998), Roken op het werk. Arbeidsinspectie. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Stichting van de Arbeid (1992). Aanbeveling over de bescherming van de niet-roker op het werk. Den Haag. Stichting van de Arbeid (1999). Met alle respect: over bedrijfscultuur en omgangsvormen op de werkplek. Den Haag.
ROKEN OP HET WERK 2000
Werk & Welzijn (2000). Het ene rookbeleid is het andere niet. Werk en Welzijn 1, p. 11-15. Willemsen, M.C., Vries, H. de, Genders, R. (1995), Roken op het werk: ‘Ervaren hinder van tabaksrook en steun voor niet-rokenbeleid’. Tijdschrift Sociale Gezondheidszorg 7, p. 448-454. Willemsen, M.C. (1996), Terugdringen van roken op de werkplek: praktische richtlijnen. Forum 7, p. 363-365. Windt, J. (2000), De frisse werkplek. Mens (en) werk 3, p. 8-10.