1 Bezinnend samenzijn Op verhaal komen JE ZULT GEEN RUST VINDEN VÓÓR AL JE BROERS THUIS ZIJN... Een lied om te beginnen LIED VAN DE STAD (tekst: Huub Oosterhuis - muziek: J. Geraedts) Hier is een stad gebouwd overal om ons heen, huizen en bomen en mensen van licht en steen.
Mensen gaan twee aan twee, overvloed en woestijn. Zoeken een woning en willen geborgen zijn.
Huizen van vrede voor mensen van vlees en bloed. Veilig, onveilig, zo leven zij bitterzoet.
Een stad is man en vrouw opstaan en slapen gaan, mensen die dagelijks doodgaan en voortbestaan.
Overal haast en verkeer dat geen richting heeft, wolken lawaai als een vuur dat geen warmte geeft.
Leven is liefde doen, gaan in het oude spoor: mensen zijn vader en zoon, en dat gaat maar door.
Woorden gaan over en weer, waar de mensen zijn. Woorden zijn lief en leed rouw en geboortepijn.
Leven is overal tussen fabriek en flat. Bloemen en kinderspel licht op muziek gezet.
Iedereen wil wel een ander, maar weet niet hoe. Iedereen gaat zo zijn weg, wie weet waar naar toe.
Is er een stad zonder dood zonder duisternis, komt er een stad waar de zon niet meer nodig is?
Gebed Tot Jou bidden wij, Onuitsprekelijke, Schepper van den beginne tot op vandaag. Beziel ons met jouw begeestering voor een aarde die goed is – land van belofte waar te leven is voor de mensen allen naar hun aard. Houd ons in beweging, ons en onze kinderen, voor een betere wereld, waar ieder tot zijn recht mag komen en tot vrede. Trek ons daarom uit de klei van zoveel angst en eenzelvigheid en boetseer ons tot mensen voor mensen. Adem ons open tot veelbelovend volk – mensen in vrede. Tot Jou bidden wij, scheppende Geest, Bezieler van Jezus en van zovelen in Zijn voetspoor.
2 Stuw ons, troost ons, houd ons onrustig en tegelijk volhardend. Maak ons creatief, leer ons water uit de rotsen slaan; leer ons brood vermenigvuldigen door het te delen. Help ons leven scheppen en liefde brengen, maak ons buigzaam richting vrede, maak ons leerzaam in recht doen. Blaas ons bijeen van alle kanten tot land van belofte, waar brood en liefde zijn in overvloed voor allen. Amen. Lezing uit de Schrift Jozua beval de ambtsdragers van het volk en zei: doorkruis de legerplaats en beveel het volk en zeg: maak proviand, want nog drie dagen, dan trekken wij door deze Jordaan om binnen te gaan en te beërven het land dat Hij jullie geven zal om het in bezit te nemen. En tot de stam van Ruben, en tot de stam van Gad, en tot de halve stam van Manasse sprak Jozua en zei: gedenk het woord dat Zijn knecht Mozes je beval toen hij sprak: Hij, jullie God, Hij wil je doen rusten, Hij geeft je dit land. Je vrouwen, je kinderen, je kudden, die mogen blijven in het land dat Mozes je gegeven heeft, op de oostoever van de Jordaan. Maar zelf zullen jullie gewapend optrekken, alle weerbare mannen, voor je broeders uit, om hen te helpen: totdat Hij ook je broeders zal doen rusten zoals Hij jullie rusten deed, totdat ook zij het land beërven dat Hij hen geeft. En dàn pas zul je terugkeren en leven in het land dat Zijn knecht Mozes jullie gaf op de oostoever van de Jordaan waar de zon opgaat. Zij antwoordden Jozua en zeiden: wij zullen alles doen wat jij ons beveelt, wij zullen gaan waarheen jij ons stuurt zoals wij hebben geluisterd naar Mozes, zo luisteren wij naar jou; en moge Hij jouw God zijn bij jou zoals Hij was bij Mozes. (Jozua 1, 10-17) Commentaar bij deze schriftpassage Twaalf stammen telde Israël, naar de twaalf zonen van Jakob die in zijn gevecht met de engel een nieuwe naam ontving en van toen af Israël heette. Ruben was zijn eerstgeborene; toen volgden Simeon, Levi, Juda, Zabulon, Issakar en Dan. Gad is de achtste zoon. Na hem komen nog Aser, Naftali, Jozef en Benjamin. Vlak voor zijn dood vervloekt Jakob Simeon en Levi omdat zij moordenaars zijn van mensen en dieren (Gen.49,5-8). Zij worden „verstrooid over Israël‟ en verdwijnen uit de geschiedenis. Als
3 Jakob dan de twee zonen van Jozef, Efraïm en Manasse, als zijn eigen zonen en dus als stamvaders heeft aangenomen, zijn er weer twaalf stammen. En hier is dus sprake van de (halve) stam van Manasse. Op een dag, zo vertelt het boek Numeri (h. 32) komen de afstammelingen van Ruben en Gad bij Mozes. Israël zit tegen het land aan, in het gebied op de oostoever van de Jordaan. Goed schapenland, en Ruben en Gad hebben grote kudden. Geef ons dit land, zeggen ze tegen Mozes. Mozes wordt woedend: Jullie hier veilig wonen, in rust en vrede, en zij, jullie zwakke broeders, het gevaar tegemoet, de strijd op leven en dood met de koningen van Kanaän? Enkel als jullie gewapend mee optrekken, voor je broeders uit, om hen te helpen, mag je wonen in dit land op de oostoever van de Jordaan. En zo was het dus overeengekomen tussen de twee en een halve stam en Mozes. En hier worden zij aan die afspraak herinnerd door Jozua. Ruben, Gad, Manasse voor de helft, zijn welgesteld, „bezittende klasse‟. Hun broeders zijn zwak, bedreigd en onzeker. Jozua zegt hier: Je zult niet wonen in rust en vrede, voordat je broeders wonen in rust en vrede. „Zij antwoordden Jozua en zeiden: Wij zullen alles doen wat jij ons beveelt‟. De strekking, de les van deze tekst is: dat er pas rust en vrede zal zijn, als er rust en vrede is voor allen. Dan pas kun je spreken van een menswaardige samenleving. Wat is dus „het land ingaan‟? Ruimte scheppen waar je broeder leven kan. Wie is je broeder? Hij die op jou aangewezen is, de zwakkere. Wat betekent „wees sterk en wankel niet‟? Dat je opkomt voor je broeder die zwak is - als hij niet zwak was, kon hij wel voor zichzelf opkomen. Wie niet opkomt voor zijn broeder is niet sterk, maar wankelt, is richtingloos (zonder Thora) en weet niet waarvoor hij leeft. Waarvoor leef je, wat is de zin van je bestaan? Dat je opkomt voor de zwakken, voor hen die zwikken, wankelen, neervallen; voor hen die zonder jou niet kunnen leven. Dat „leert‟ het eerste hoofdstuk van het boek Jozua. Wat is de les die in deze tekst wordt geleerd? „Je broeders helpen‟, heet deze les. Ofwel „trouw blijven aan het woord van jullie God.‟ Hem liefhebben, dienen, en toebehoren is: trouw blijven aan je reisgenoten. Het zal pas „goed en wijd land‟ zijn, rustplaats en vrede-oord, als daar de woorden van het „boek‟ geleefd worden. Zonder Thora zal er geen menswaardige samenleving zijn: zo compact en geladen wordt hier het geweten van Israël geformuleerd, in de aanhef van het boek Jozua. (Huub Oosterhuis in “En ik zag een nieuwe wereld”, p 130-132). Lied IK ZAL NIET RUSTEN (tekst: Huub Oosterhuis – muziek: Antoine Oomen) Ik zal in mijn huis niet wonen, ik zal op mijn bed niet slapen, ik zal mijn ogen niet dicht doen, ik zal niet rusten, geen ogenblik, voordat ik heb gevonden een plek waar Hij wonen kan, een plaats om te rusten voor Hem die God is, de enige ware. Een plek waar Hij wonen kan, een plaats om te rusten voor Hem die God is, de enige ware. Ik zal in mijn huis niet wonen, ik zal mijn ogen niet dicht doen, ik zal niet rusten, geen ogenblik, ik mag versmachten van dorst,
4 tot ik gevonden heb een plek waar de doden leven, de plaats waar recht wordt gedaan aan de verworpenen der aarde. Een plek waar de doden leven, de plaats waar recht wordt gedaan aan de verworpenen der aarde. Voorbeden Leer mij voor vreemden broeder zijn, behoeder, goede herder, vriend. Als ik in ‟t aangezicht van een ontheemde mijn eigen broeder zie, is dan de nacht voorbij, de dageraad aangebroken? In uw onthullend licht wil ik de afgoden en farao‟s verdrijven uit mijn leven. Gij kent mijn slavernij en mijn bezetenheden en wikt en weegt het juk dat drukt op al uw mensen. De niet getelden en gebogenen, de opgejaagde rustelozen van alle tijden hebt Gij voor ogen en Gij vergeet ze niet. Om en om ziet Gij naar wie toeven in het land der benauwdheid en onontwijkbare schaduw. Mee gaat Gij met al wie dolend door een bedreigd bestaan vreemd en zonder vrienden zijn. Ga ook mee met ons, tochtmensen, trekkers in en uit en leer ons wijs zijn: uw beloften vertrouwen. Ken mij, hoor mij, zie mij aan, luister, spreek mij aan. Maak mij herder, hoeder, naaste. Zend mij weg naar grenzen voorbij en verder waar niemand weet heeft van uw naam. Laat mij opstaan, doen wat Gij doet: redden wie in het nauw gedreven zijn. Ken mij, hoor mij, zie mij aan, roep mij, laat mij in uw naam de naamlozen een thuis bezorgen. Laat mij hun broeder zijn voortaan, en voor wie vluchten, bang als wezels een dak, een vriend, een veilig huis. Want wie is nog een schuilplaats voor een ander? Ken mij, hoor mij, zie mij aan. Maak mij herder, hoeder, naaste om en omziend naar mijn broeders. Laat mij uw beeld zien in mijn leven, spreek en bid en huil in mij. God van Abraham, Isaak, Jakob, heb mij lief.
5 Geleid mij in en uit. Amen. (Marcel Weemaes) Onze Vader (tekst: Huub Oosterhuis - muziek: Tom Löwenthal) Onze Vader verborgen, uw Naam worde zichtbaar in ons, uw koninkrijk kome op aarde uw wil geschiede, een wereld met bomen tot in de hemel, waar water schoonheid en brood gerechtigheid is en genade waar vrede niet hoeft bevochten, waar troost en vergeving is en mensen spreken als mensen waar kinderen helder en jong zijn, dieren niet worden gepijnigd nooit één mens meer gemarteld, niet één mens meer geknecht. Doof de hel in ons hoofd leg uw hand op ons hart breek het ijzer met handen breek de macht van het kwaad. Van U is de toekomst kome wat komt. Nog even ter bezinning VISIOEN DAT AANHOUDT Een vader had twee zonen. De een was rijk, maar kinderloos. De ander had een groot gezin, maar was heel arm. Toen die vader stierf, liet hij zijn grondbezit aan zijn beide zonen na, ieder voor de helft. In de nacht van zijn begrafenis kon de rijke de slaap niet vatten. Hij dacht: wat mijn vader gedaan heeft is toch eigenlijk niet rechtvaardig. Ik ben rijk, mijn broer is arm. Hij hoort dus méér te krijgen dan ik. Laat ik maar opstaan en de grenspalen verzetten, zodat hij morgen een groter stuk land aantreft dan hij geërfd heeft. Ook de arme kon die nacht niet slapen. Ook hij dacht: wat mijn vader gedaan heeft, is toch eigenlijk niet rechtvaardig. Ik heb het grote geluk van veel dochters en zonen,
6 maar wat heeft mijn broer? In de rijkdom moet hij de vergoeding vinden voor zijn verdrietig gemis aan kinderen. Laat ik maar opstaan en de grenspalen verzetten, zodat hij morgen een groter stuk land aantreft dan hij geërfd heeft. Beide broers stonden op en gingen doen wat zij zich hadden voorgenomen. Op de grens gekomen die hun vader getrokken had, kwamen zij elkaar tegen en vielen elkaar in de armen. Op de plek waar dit gebeurde, is Jeruzalem ontstaan, de „stad van de vrede‟! Dit is, dacht ik, een mooi verhaal. Maar waarom noemen wij het mooi? Niet omdat het waar gebeurd is, want het is natuurlijk niet waar gebeurd. Het verhaal is mooi, omdat het de eeuwige en onblusbare droom van de mensheid uitdrukt naar echte broeder- en zusterliefde, naar blijvende zorg voor elkaar. (Uit een brief van Abel Herzberg aan zijn kinderen in Israël, geschreven tijdens de Jom Kippoer-oorlog van 1973.) Slotgebed Naar Jou, Onuitsprekelijke, gaan onze gedachten uit, een welgemeend gebed van aanhankelijkheid en vertrouwen. Met woorden als zoeklichten tasten wij de hemel af naar jouw aanwezigheid, en wij weten eigenlijk bij voorbaat al dat Jij ons zoeken onmiddellijk zult omkeren in omzien naar elkaar. Toch blijven wij uitgaan naar Jou, omdat wij zonder Jou niet of nauwelijks ingaan op elkaar. Wij bestormen de hemel om te weten van aarde bewonen. Wij brengen Jou lof om te weten van lef tot rechtdoen, elkaar verdragen. Wij houden voeling met Jou om feeling te houden voor jouw Geest van menselijkheid, van mededeelzaamheid en mededogen. Daarom stellen wij ons opnieuw onder jouw hoede, om het weten niet op te geven dat wij vandaag en morgen elkanders hoeder zijn, hoe verschillend wij ook zijn.
7
Zo gaan onze gedachten uit naar Jou, Onuitsprekelijke. En zo richt Jij onze schreden steevast naar een wereld van ontmoeting en verzoening, van verwondering en dialoog, zodat wij zienderogen groeien van vreemden tot bekenden. Wij bidden Jou: help ons voort, en doe ons groeien naar Jouw gedroomde, herschapen wereld toe. Amen. Om af te sluiten: het lied “ Jerusalaïm” 1. Er is een stad voor vriend en vreemde diep in het bloemendal. Er is een mens die roept om vrede die mens roept overal. Refrein Jerusalaïm, stad van God wees voor de mensen een veilig huis, Jerusalaïm, stad van vrede breng ons weer thuis. 2. Er is een huis om in te wonen, voorbij het dodendal. Er is een vader met zijn zonen, zij roepen overal. (+ refrein) 3. Er is een tafel om te eten, voorbij het niemandsland. Er is een volk dat wordt vergeten, dat volk roept overal. (+ refrein) 4. Er is een wereld zonder grenzen, zo groot als het heelal. Er is een hemel voor de mensen dat hoor je overal. (+ refrein) Zending en zegenwens Laten we allen rechtstaan en de rechterhand op de schouder leggen van degene die naast ons staat. Dan spreekt iemand namens allen deze wens uit: De Eeuwige, Schepper, Stuwer in ons midden om deze, Zijn aarde te maken tot een huis waar alles woont, tot een herberg voor allen, Hij zegene ons en make dat dit gebed, deze herinnering aan Zijn droom niet als een nachtkaars in ons dooft. Hij houde ons open en ontvankelijk voor nieuwe initiatieven tot gerechtigheid en vrede. Hij houde ons wendbaar, bereikbaar en inschikkelijk voor mensen in nood, voor de vluchteling aan onze poort.
8 Hij make ons tot mensen die doen wat wij vanuit de Schriften als onze roeping en opdracht in deze wereld te horen hebben gekregen. Amen. Hierna zingen we, steeds herhalend: „Sjaloom chaverin, Sjaloom chaverin, Sjaloom, Sjaloom! Lehitraoot, lehitraoot, Sjaloom, Sjaloom!‟ Ofwel: HINÉ MA TOV... Psalm 133 - een bedevaartslied, van David: „Ziet, hoe goed en hoe liefelijk is het, als broeders tezamen wonen…‟ Hiné ma tov umanaim shevet achim gam yachad Hiné ma tov umanaim shevet achim gam yachad Hiné ma tov, hiné ma tov, Lai lai lai lai lai Lai lai lai lai lai Hiné ma tov, hiné ma tov, Lai lai lai lai lai Lai lai lai lai lai... Tenslotte nog een paar (vakantie)tips om als gezinsgroep in deze dagen ter harte te nemen… Ze doen het al vijftien jaar achtereen: twee gehuwde mensen. Eenmaal de kinderen groot, trekken ze er zelf op uit. Ze logeren in één van onze buurlanden en nemen het er lekker van. Na een week keren ze terug en tellen hun verteer. De opgeleefde som wordt nog eens neergeteld, maar nu richting armen en vreemdelingen in eigen land... (Karel Staes) En nog een gelijkaardige suggestie vanwege Piet Declercq - als priester werkzaam in de basisgemeenschappen van El Salvador. Hij was hier ooit met vakantie in de periode van de communies en op het moment dat iedereen zijn vakantiereis aan het plannen was. „Wat een kans‟, zei hij, „om de mensen solidair te leren leven. Nodig ze uit om telkens één arme erbij te nemen. Een plaats meer aan tafel, een arme die mag meereizen. Neen, daarom niet noodzakelijk in levende lijve. Maar reken gewoon de kosten van die ene er symbolisch bij. En schenk dat weg aan een degelijk project. Oefen je zo in een solidaire levensstijl, voor jezelf, voor je huisgenoten, voor je kinderen en kleinkinderen…‟ Gesprokkeld door Geert Dedecker