“Je gaat er ziek heen en komt genezen terug”
“Je gaat er ziek heen en komt genezen terug” Een onderzoek naar de genderaspecten van de aSB herbeoordelingen in de provincie Friesland
Royla Pierre
EC 179
Groningen, 2007
Rijksuniversiteit Groningen
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG "Je gaat er ziek heen en komt genezen terug" – Een onderzoek naar de genderaspecten van de aSB herbeoordelingen in de provincie Friesland, Royla Pierre, Groningen: Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde (Publicatiereeks Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde EC 179) -Met literatuurlijst. ISBN 978-90-5803-069-6 NUR 780
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde RuG Onderzoeksbureau en stageloket Begeleiding: drs. J van Polen Begeleiding Wetenschapswinkel: drs. E. Kamphuis Betrokken maatschappelijke organisaties: ‘Steunpunt Vrouwen met een Uitkering in Friesland’ (SVUF)/‘Fries Samenwerkingsverband Uitkeringsgerechtigden’ (FSU) en ‘Emancipatiebureau’ EQUA Adres: Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde Coördinatoren: drs. E. Kamphuis en drs. F.J. Sijtsma Secretariaat: H.W. Janssen Postbus 800 9700 AV Groningen Tel. 050-363 7182 / 3754 / 3810 Fax 050-363 3720 e-mail:
[email protected] internet: www.rug.nl/wewi/eb
Copyright 2007 Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde, Rijksuniversiteit Groningen, Groningen
VOORWOORD
Voorwoord Voor u ligt de onderzoeksopdracht ter afsluiting van mijn studie Bedrijfskunde, aan de Rijksuniversiteit in Groningen. Het schrijven van deze scriptie was voor mij een leerzame periode, waarin ik heb leren ervaren dat het zelf doen van een onderzoek zijn obstakels kan hebben. De momenten van frustraties hebben mij meer doorzettingsvermogen gegeven en vandaag kan ik met trots en blijdschap zeggen: “Mijn scriptie is klaar. Alles is voorbij, ook mijn studententijd.” Verschillende mensen hebben aan mijn onderzoek en de totstandkoming van deze scriptie een steentje bijgedragen. Daarom wil ik hen hierbij bedanken. Allereerst wil ik Nyske van der Feen en Rieteke Otten bedanken voor de tijd die zij samen met Hinke Beukema en Jan Alles genomen hebben om mijn scriptie te lezen en de nodige feedback te geven. Verder wil ik Heliante Kuster bedanken voor het nakijken van mijn scriptie. Zonder de bijdrage van mijn begeleiders was het niet mogelijk geweest de laatste fase van mijn studie en deze scriptie tot een goed einde te brengen. Daarom wil ik de heer Hans van Polen bedanken voor zijn begeleiding, hulp en constructieve feedback. Een woord van dank gaat uit naar mijn tweede begeleidster, Elise Kamphuis, voor haar feedback en waardevolle suggesties. Een woord van dank en waardering voor mijn moeder die altijd voor mij klaar stond en met mij heeft meegeleefd. Tot slot wil ik mijn vrienden Ashmir, Carlos en Joviene bedanken voor hun steun en geduld. Iedereen van harte bedankt! Royla Pierre Groningen, februari 2007
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
v
"JE GAAT ER ZIEK HEEN EN KOMT GENEZEN TERUG"
vi
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
SAMENVATTING
Samenvatting De vraagstelling van het onderhavige onderzoek is het nagaan van de gevolgen van de aSB (aangepast Schattingsbesluit) herbeoordelingen op het inkomen, de economische zelfstandigheid en de arbeidspositie van de vrouwelijke WAO’ers in Friesland. Verondersteld is dat de aSB herbeoordeling negatief uitpakt voor hun inkomenspositie. Om na te gaan of deze veronderstelling klopt is ten eerste gekeken naar de arbeidsongeschiktheidswetgevingen en regelingen en vervolgens naar de herbeoordeling van arbeidsongeschikten volgens het aSB. Hierna wordt inzicht gegeven in de genderaspecten van arbeidsongeschikten in Nederland. Tot slot zijn deze aspecten in de provincie Friesland nader bekeken. Om de gevolgen van de herbeoordelingen te kunnen achterhalen is bureauonderzoek en veldonderzoek gedaan. Onderdeel van het veldonderzoek bestond uit het bijwonen van een bijeenkomst voor vrouwelijke WAO’ers in Friesland, op 1 december 2006 in het van der Valk hotel TE Drachten. Deze bijeenkomst was georganiseerd door de opdrachtgevers. Hieruit kwam naar voren dat sommige vrouwen meer beperkingen en gezondheidsklachten ervaren dan door het UWV werd aangegeven. Uit het onderzoek bleek verder dat vanwege drie nieuwe keuringscriteria van de aSB de kans voor vrouwen groter was dan voor mannen op een verlaging van hun uitkering of een eliminatie ervan. 1. De keuringselectie op leeftijd beneden de 50 jaar; in 2004 was 43% van de Friese vrouwen in de WAO beneden de 50 en 27% van de mannen. 2. De verscherping van de controle op psychische klachten; in 2004 was 50% van de Friese vrouwen met psychische klachten beneden de 50 jaar en 31% van de mannen. 3. Het schatten van deeltijdwerkers op voltijdfunctie. Van de herbeoordeelden waarvan de arbeidsduur bekend was, werkte 54% van de vrouwen en 6% van de mannen in deeltijd. De uitgevoerde herbeoordelingen pakten inderdaad zwaarder uit voor vrouwen dan voor mannen. Naar uit de thans beschikbare cijfers blijkt, verliezen relatief meer vrouwen dan mannen hun WAO-uitkering of een gedeelte ervan. Na de herkeuring moest van de vrouwelijke deeltijders 60% en van de voltijders 58% gedeeltelijk of volledig weer aan het werk, voor zowel de mannelijke deeltijders als voltijders bedroegen deze percentages 52%. De gevolgen voor de arbeidspositie, de inkomenssituatie en de doorstroom naar de WW of een ander vorm van Bijstand en eventuele werkhervatting van de herbeoordeelden konden niet worden vastgesteld, omdat de benodigde data hiertoe niet beschikbaar waren. Er kan wel worden geconstateerd dat in de onderzochte periode het werkloosheidspercentage van vrouwen in Friesland nadat het aanvankelijk daalde naar 50% in 2002, nu met 53% bijna weer terug is op het oude niveau van 2002. Daarnaast lag de netto arbeidsparticipatie van vrouwen in Friesland (50.5%) onder het landelijke gemiddelde voor vrouwen (54.1%).
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
vii
"JE GAAT ER ZIEK HEEN EN KOMT GENEZEN TERUG"
viii
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
CONCLUSIES EN DISCUSSIE
Conclusies en discussie Conclusies In oktober 2004 is het UWV begonnen met de herbeoordeling van alle arbeidsongeschikten jonger dan 50 jaar. De herbeoordeling vindt plaats volgens de criteria van het aangepaste Schattingsbesluit (aSB). De vraag van dit onderzoek was: Wat zijn de gevolgen van de aSB herbeoordelingen op het inkomen, de economische zelfstandigheid en de arbeidsparticipatie van vrouwen in Friesland die arbeidsongeschikt zijn? Uit het onderzoek blijkt dat het aSB negatiever uitpakt voor de WAO-uitkeringen van vrouwen dan voor mannen. Van de herbeoordeelde WAO’ers in Friesland is 34% van de vrouwen volledig arbeidsgeschikt bevonden en 24% van de mannen. Alleen al gebaseerd op leeftijd, de aard van de ziekte en doordat zij veel vaker in deeltijd werken, was de kans voor vrouwen groter dan voor mannen om uit de WAO te stromen of om een verlaging te krijgen van hun WAO-uitkering. De oorzaken zijn: •
Het onderscheid voor de aSB herbeoordeling op grond van leeftijd is zeer ongunstig voor vrouwen. Per 1 oktober 2004 bestond het aantal WAO’ers in Friesland uit 15.550 mannen en 9.850 vrouwen. Hiervan kwamen 4.190 mannen (27%) in aanmerking voor een herbeoordeling vanwege hun leeftijd en 4.230 vrouwen (43%).
•
Het Schattingsbesluit maakt onderscheid naar de aard van de ziekte die aan de arbeidsongeschiktheid, in de zin van de WAO, ten grondslag ligt. Bij de herbeoordeling werd strenger gekeken naar psychische klachten. Het merendeel van de vrouwen in de WAO heeft psychische klachten als reden van afkeuring. Per 1 oktober 2004 bedroeg het aantal vrouwen in Friesland in de WAO beneden de 50 jaar met psychische klachten 1.930 en het aantal mannen 1.510. Dit betekent dat 50% van de vrouwen en 31% van de mannen met psychische klachten in aanmerking kwam voor een herbeoordeling. De WAO-afname in Friesland voor personen met psychische klachten bedroeg in 2006 dan ook 640 vrouwen en 380 mannen.
•
Het schatten van deeltijdwerkers op voltijdsfuncties bleek ook grote gevolgen te hebben voor vrouwen. Zo kan bijvoorbeeld een parttime verpleegkundige volledig arbeidsgeschikt worden verklaard als fulltime sluiswachter. Van de herbeoordeelden waarvan de arbeidsduur bekend was, werkte 54% van de vrouwen en 6% van de mannen
in deeltijd. Na de herkeuring van de vrouwelijke deeltijders moest 60% gedeeltelijk of volledig weer aan het werk. Voor Friesland lijken deze oorzaken nog sterker uit te werken dan voor Nederland. Zo bedraagt de afname van het aantal vrouwelijke WAO’ers in Friesland 15,2% (afname mannen 13,6%), terwijl de afname van vrouwelijke WAO’ers landelijk 13,8% is. Bovendien is het
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
ix
"JE GAAT ER ZIEK HEEN EN KOMT GENEZEN TERUG"
percentage vrouwen dat een baan heeft in Friesland, de netto arbeidsparticipatie (50,5%) lager dan de netto arbeidsparticipatiegraad van vrouwen in Nederland (54,1%). Gezien de resultaten van de landelijke onderzoeken, de aanscherping van de regels die in het nadeel van vrouwen werken, en de toegenomen werkloosheid onder vrouwen in Friesland lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat de aSB negatief uitpakt voor de inkomenspositie van (gedeeltelijk) goedgekeurde Friese vrouwen.
Discussie In deze paragraaf zal een kritische blik worden geworpen op het onderzoek dat uitgevoerd is. Hieruit moeten de sterke en minder sterke kanten van het onderzoek belicht worden. Dit onderzoek heeft een duidelijke indicatie gegeven dat de vrouwelijke WAO’ers ‘gezonder’ uit de herbeoordelingen komen dan de mannelijke WAO’ers; het merendeel van de vrouwelijke WAO’ers raakt de WAO-uitkering geheel of gedeeltelijk kwijt. Dit heeft directe consequenties voor de inkomenspositie. Het inkomensverlies kan worden opgevangen door een WW-uitkering of Bijstandsuitkering aan te vragen, of door (meer) te gaan werken. Dataproblemen Het was zeer moeilijk om contacten te leggen met het UWV. E- mail en telefoontjes van de onderzoekster werden nooit beantwoord. Pas eind november 2006, na herhaaldelijke verzoeken, werd een functionaris van het UWV gevonden die bereid was om vragen aangaande dit onderzoek te beantwoorden. Het was voor de onderzoekster teleurstellend te constateren dat na meer dan een maand wachten op de nodige cijfers van het UWV, het UWV te kennen gaf niet over alle cijfers aangaande de herbeoordelingen in Friesland te beschikken. Ook de gemeente Leeuwarden bleek niet over de gevraagde data te beschikken. De financiële gevolgen voor de herbeoordeelde WAO’ers, hun reïntegratie op de arbeidsmarkt en eventuele doorstroom naar de WW of de bijstand konden hierdoor niet worden vastgesteld. Wel kon het UWV voor 70% van de herbeoordeelden informatie verschaffen over de arbeidsduur. Een beperking van dit onderzoek is de timing ervan. Op het moment dat dit onderzoek van start ging, was het UWV nog steeds bezig met het uitvoeren van de herbeoordelingen. Hierdoor beschikte zij niet over alle resultaten van de herbeoordelingen in Friesland. Een alternatief was geweest om met behulp van enquêtes onder de Friese herbeoordeelden een antwoord op een aantal deelvragen te krijgen. Maar deze weg is niet gevolgd, omdat de verwachting was dat de respons laag zou zijn. Deze verwachting is niet onrealistisch, gezien de zeer lage opkomst bij de bijeenkomst in Drachten op 1 december 2006, georganiseerd voor vrouwen die een herbeoordeling ASB hebben gehad of binnenkort krijgen. Daarnaast is men ook hierbij afhankelijk van de medewerking van het UWV dat over het adresgegevens beschikt van de doelgroep. Bovendien leek een dergelijke enquête in eerste instantie overbodig, omdat de verwachting was, dat het UWV over de benodigde data zou beschikken.
x
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
CONCLUSIES EN DISCUSSIE
Inkomenspositie herbeoordeelde vrouwen in Friesland verslechterd? Ondanks de dataproblemen kan worden geconcludeerd dat de inkomenspositie van de herbeoordeelde Friese vrouwen t.o.v de herbeoordeelde is verslechterd. Allereerst is de werkloosheid onder de Friese vrouwen vanaf 2004 toegenomen. Dit kan een mogelijk gevolg zijn van de herbeoordelingen. Ten tweede komt uit de verhalen van deelneemsters aan de bijeenkomst van 1 december 2006 en de ontvangen commentaren per e-mail een beeld naar voren dat voor herbeoordeelde vrouwen moeilijk is om weer een baan te krijgen en dat zij veel meer beperkingen en gezondheidsklachten ervaren dan door het UWV wordt aangegeven. Opgemerkt dient te worden dat hier slechts een indruk kan worden gegeven, gezien de geringe respons. Ten derde wijzen landelijke onderzoeken uit dat een groot deel van de herbeoordeelde WAO’ers er in inkomen op zijn achteruitgaan en dat dit relatief vaker voor vrouwen geldt dan voor mannen. Uit een onderzoek op initiatief van het Breed Platform Verzekerden en Werk (BPV&W) onder 2000 cliënten (waarvan tweederde vrouw), blijkt dat ongeveer driekwart van alle respondenten nu een lagere uitkering heeft en dat van respondenten met een volledige uitkering nu ruim 40% volledig is goedgekeurd, terwijl er nauwelijks reïntegratieperspectief is. Ook een onderzoek van AStri in opdracht van het UWV onder 5.000 WAO’ers bevestigt dit. Uit dit onderzoek bleek dat gemiddeld 4 maanden na ontvangst van de uitslag van de herbeoordeling meer dan de helft van de respondenten het inkomen als duidelijk verslechterd ervaart ten opzichte van het inkomen tijdens de herbeoordeling, na 8 maanden was dit 40% en na 18 maanden 39%1. De inkomensverslechtering was veelal direct gevolg van het wegvallen van de WAO-uitkering. Van de herbeoordeelden die tijdens de herbeoordeling geen werk hebben, hervatte na 4 maanden 11% het werk, na 8 maanden 20% en na 18 maanden 32% betaald werk. Onder degenen die het werk hervatte bevonden zich relatief veel hoog opgeleiden, mannen en herbeoordeelden onder de 45 jaar. Van de groep die tijdens de herbeoordeling werkte, verloor overigens 18% het werk. Aanbeveling Het is aanbevolen
om
een
vervolgonderzoek
te
verrichten
wanneer
de
aSB
herbeoordelingoperatie afgerond is (juli 2007) en alle betrokken instanties de tijd en gelegenheid hebben gehad om de resultaten van de herbeoordelingen te verwerken. De WAO’ers hebben dan ook de tijd gehad om zich voor te bereiden om weer tot de arbeidsmarkt toe te treden. Door de herbeoordeelden te volgen in de tijd kunnen vragen naar de financiële gevolgen, reïntegratie tot de arbeidsmarkt en eventuele doorstroom naar de WW of de bijstand beantwoord worden.
1
Opgemerkt dient te worden dat bij de respons bij de groep die na 18 maanden werd ondervraagd de respons aanmerkelijk lager was. Bovendien bleken vooral werkenden te hebben gereageerd. De onderzoekers hebben dit wel gecorrigeerd met een wegingsfactor. Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
xi
"JE GAAT ER ZIEK HEEN EN KOMT GENEZEN TERUG"
xii
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
INHOUD
Inhoudsopgave Voorwoord ................................................................................................................................ v Samenvatting ..........................................................................................................................vii Conclusies en discussie............................................................................................................ ix Conclusies ix Discussie x 1 Inleiding.............................................................................................................................. 1 1.1 Achtergrond van de studie 1 1.2 De opdracht: herbeoordeling van WAO’ers in Friesland 1 1.3 Onderzoeksopzet 2 1.3.1 Vraagstelling .......................................................................................................... 2 1.3.2 De onderzoeksmethoden ........................................................................................ 3 1.3.3 Beperkingen van het onderzoek ............................................................................. 4 1.4 Opbouw van de scriptie 4 2 Arbeidsongeschiktheid en regelgeving............................................................................. 5 2.1 De WAO-geschiedenis 5 2.2 De WAO-regeling 7 2.3 De herbeoordeling van arbeidsongeschikten volgens het aSB 9 2.4 De reïntegratie van arbeidsongeschikten 10 2.5 Conclusies 12 3 Genderverschillen in Nederland..................................................................................... 13 3.1 Genderverschillen tussen mannen en vrouwen in de WAO 13 3.2 Het inkomen en de financiële positie van vrouwen en mannen 20 3.3 Arbeidsparticipatie van vrouwen en mannen 21 3.4 Conclusies 22 4 Genderverschillen in Friesland ...................................................................................... 25 4.1 De Friese bevolking en hun participatie op de arbeidsmarkt 25 4.2 Daling van het aantal WAO’ers 26 4.3 Psychische klachten 28 4.4 aSB herbeoordelingen in Friesland 29 4.5 Deeltijdarbeiders 29 4.6 Financiële gevolgen 30 4.7 Conclusies 32 Literatuurlijst ......................................................................................................................... 35 Bijlagen.................................................................................................................................... 37 Bijlage 1 Tabellen 37 Tabel 1: Aantal arbeidsongeschikte mannen en vrouwen per bedrijfssector in Nederland ........................................................................................................................................... 38 Tabel 2: WAO-uitkeringen per geslacht en bedrijfssector in Nederland (in % van het totaal) ................................................................................................................................. 39 Tabel 3: Samenstelling van de in deeltijd werkende beroepsbevolking in Nederland ...... 40 Tabel 4: Overzicht WAO-instroom in Nederland per geslacht en leeftijdscategorie........ 41 Tabel 5: Ziekte diagnoses voor arbeidsongeschiktheid per geslacht en per jaar in Nederland........................................................................................................................... 42 Tabel 6: Ziekte diagnoses voor arbeidsongeschiktheid per geslacht en per jaar in Nederland........................................................................................................................... 44 Tabel 7: Overzicht WAO’ers in Nederland met een psychische stoornis naar leeftijdsklasse .................................................................................................................... 45
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
xiii
"JE GAAT ER ZIEK HEEN EN KOMT GENEZEN TERUG"
Tabel 8: Aantal WAO’ers per geslacht in Friesland.......................................................... 46 Tabel 9: Aantal WAO’ers in Friesland met psychische klachten per geslacht en leeftijdscategorie............................................................................................................................. 47 Tabel 10: Aantal WAO’ers in Friesland per arbeidsongeschiktheidspercentage .............. 48 Tabel 11: Resultaat van de herbeoordelingen, aantal personen per arbeidsduur en geslacht in Friesland ........................................................................................................................ 49 Bijlage II Vragenlijst CBS en UWV 50 Bijlage III Vrijdag 1 december 2006 52
xiv
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
1 INLEIDING
1
Inleiding
De Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) werd in 1967 ingevoerd en is vervangen door de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) welke op 1 januari 2006 in werking is getreden. Degenen die toen al een WAO-uitkering hadden, krijgen niet met de WIA te maken, voor hen blijft de WAO gelden. Deze studie heeft betrekking op de beoordeling van het recht op een WAO-uitkering volgens het aangepaste Schattingsbesluit (aSB) op basis waarvan wordt bepaald of en in welke mate iemand arbeidsongeschikt is. De eerste paragraaf van dit hoofdstuk verschaft inzicht in de achtergrond van de studie. Vervolgens wordt in de tweede paragraaf de opdracht beschreven. Het hoofdstuk wordt afgesloten met de opbouw van de scriptie.
1.1 Achtergrond van de studie Sinds 1 oktober 2004 is het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) in Nederland begonnen met de herbeoordeling van WAO’ers, die na 1 juli 1954 geboren zijn, op basis van het aSB. Een WAO’er is iemand die een uitkering voor arbeidsongeschiktheid ontvangt. Deze herbeoordelingoperatie zal tot 1 juli 2007 duren, waarbij naar verwachting 340.000 arbeidsongeschikten herbeoordeeld zullen worden (van Deursen, 2006). Bij het aSB staat werken naar vermogen centraal. Het uitgangspunt is dat er gekeken wordt naar wat de werknemer, met beperkingen door ziekte of handicap, nog wel kan. Het moet ertoe bijdragen mensen te stimuleren om zo veel te werken als hun gezondheid toelaat. Bij de herbeoordeling worden anders dan voorheen ook functies met arbeid in de avonduren betrokken en wordt er géén rekening gehouden met de deeltijdfactor. De herbeoordeelden komen nu voor meer functies in aanmerking. Dat kan veelal resulteren in een lagere arbeidsongeschiktheidsuitkering of in het geheel vervallen van het recht hierop. In paragraaf 3 van hoofdstuk 2 wordt dieper ingegaan op de verscherpte criteria van het aSB.
1.2 De opdracht: herbeoordeling van WAO’ers in Friesland Een persoon die voorheen in deeltijd werkte wordt na de herbeoordeling volgens het aSB bij goedkeuring geacht ook fulltime banen te accepteren, ondanks een reëel aanwezige handicap. Dit kan leiden tot een grotere uitstroom van vrouwen en mannen met een deeltijdbaan uit de WAO, of tot een totaal verlies aan zelfstandig inkomen wanneer de vrouw of man in de bijstand komt en de partner een inkomen heeft. De herbeoordeling van WAO’ers is ook van start gegaan in de provincie Friesland. Bij sommige organisaties, zoals de opdrachtgevers- en patiëntenorganisaties heerst de gedachte van mogelijke negatieve emancipatie- en participatieeffecten van de aSB herbeoordelingen en dat één van de belangrijkste factoren die deze ontwikkeling beïnvloeden het feit is dat vrouwen vaker in deeltijd werken dan mannen. Dit is Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
1
"JE GAAT ER ZIEK HEEN EN KOMT GENEZEN TERUG"
ook de aanleiding voor dit onderzoek “Genderapecten van de aSB herbeoordelingen van de WAO in de provincie Friesland”. De opdrachtgevers van dit onderzoek, zijnde ‘Steunpunt Vrouwen met een Uitkering in Friesland’ (SVUF)/‘Fries Samenwerkingsverband Uitkeringsgerechtigden’ (FSU) en ‘Emancipatiebureau’ EQUA, willen weten wat de gevolgen zijn van de herbeoordeling voor vrouwen in de WAO. Hierbij komen vragen aan de orde zoals, in vergelijking met mannen: gaan vrouwen relatief vaak achteruit in hun inkomen, verliezen zij vaker hun economische zelfstandigheid en verliezen zij vaker dan mannen hun WAO-uitkering na de herbeoordeling?
1.3 Onderzoeksopzet In deze paragraaf wordt de onderzoeksopzet uiteengezet. Allereerst worden de doelstelling, de probleemstelling en de aanvullende deelvragen beschreven. Vervolgens worden de onderzoeksmethoden beschreven. Hierin wordt weergegeven hoe het onderzoek in de tijd is verlopen en welke methoden gebruikt zijn om de informatie te verzamelen. Daarna volgt de afbakening van het onderzoek. 1.3.1 Vraagstelling Dit onderzoek richt zich op de WAO-gerechtigden in Friesland die door het UWV volgens het aSB zijn herbeoordeeld. Het doel van het onderzoek is om de gevolgen van het nieuwe herbeoordelingbeleid voor de herbeoordeelde arbeidsongeschikte vrouwen in kaart te brengen. Het gaat om wat er gebeurt met de arbeidsmarkt- en inkomenspositie van de WAOgerechtigde vrouwen die meer arbeidsgeschikt zijn verklaard. De probleemstelling van dit onderzoek wordt als volgt omschreven: Wat zijn de gevolgen van de aSB herbeoordelingen op het inkomen, de economische zelfstandigheid en de arbeidsparticipatie van vrouwen in Friesland die arbeidsongeschikt zijn? Om de probleemstelling te kunnen analyseren, moeten de volgende deelvragen worden beantwoord: 1. Wat is het aantal arbeidsongeschikten naar geslacht in Friesland en hoe verhoudt dit zich in vergelijking met Nederland? 2. Wat zijn de oorzaken/risico’s voor arbeidsongeschiktheid en dan specifiek voor vrouwen? 3. Welke factoren kunnen genderverschillen mbt de WAO verklaren? 4. Hoeveel van deze arbeidsongeschikten m/v hebben met de aSB herbeoordelingen na 1 oktober 2004 te maken gehad in Friesland en dit in vergelijking met Nederland? 5. Wat zijn de gevolgen van de herbeoordelingen voor deze mensen geweest in termen van volledig goedgekeurd of gedeeltelijk goedgekeurd? 2
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
1 INLEIDING
6. Wat zijn de financiële gevolgen voor de herbeoordeelde WAO’ers (v/m), indien ze minder arbeidsongeschikt zijn verklaard dan voorheen? 7. In hoeverre lukt het (gedeeltelijk) goedgekeurde vrouwen om toe te treden op de arbeidsmarkt? Om een antwoord te kunnen geven op de vragen van de opdrachtgevers, moesten gegevens van het UWV aangaande aSB herbeoordelingen in Friesland geanalyseerd en geïnterpreteerd worden. Daarnaast dienden gegevens van het CBS aangaande in- en uitstroom van WAO’ers geanalyseerd te worden. 1.3.2 De onderzoeksmethoden Bureauonderzoek Het eerste deel van dit onderzoek was met name gebaseerd op een literatuurstudie. Het onderzoek startte met een verkenning van de bestaande literatuur om inzicht te krijgen in het probleem en om te kunnen vaststellen wat al bekend was over het onderzoeksthema. Er werd voornamelijk gebruik gemaakt van Internet zoekmachines naar publicaties en eerdere scripties. Boeken, tijdschriften, rapporten en verslagen over de geschiedenis van de WAO en de WAO-regeling zijn geraadpleegd. De bestaande literatuur over de herbeoordeling volgens de verscherpte criteria van het aSB en de reïntegratie van de herbeoordeelden werd ook uitvoerig bestudeerd. Daarnaast werd gekeken naar de samenstelling en verschillen tussen mannen en vrouwen in de WAO, de financiële positie van de herbeoordeelden en hun arbeidsparticipatie. De Internet website van het UWV (www.uwv.nl) werd ook uitvoerig geraadpleegd voor publicaties en cijfers. Voor de statistische gegevens werd gebruik gemaakt van de databank van het CBS (Statline) via hun Internet website (www.cbs.nl). Veldonderzoek Naast de databank van het CBS is ook meer specifieke informatie omtrent de aSB herbeoordelingen in Friesland geprobeerd te verkrijgen door een functionaris van het CBS te benaderen, via e-mail en daarna via telefoon. Een vijftal medewerkers van het UWV zijn meerdere keren benaderd via e-mail en de telefoon. Zowel het CBS als het UWV zijn dezelfde vragen voorgelegd (voor de vragenlijst, zie Bijlage II). De bedoeling van deze vragen was om harde cijfers te verzamelen om de problematiek in kaart te brengen en om de deelvragen te kunnen beantwoorden. In de eindfase van het onderzoek werd de literatuur wederom geraadpleegd om te kijken in hoeverre er een aansluiting was van de resultaten van dit onderzoek met eerder gedane onderzoeken. Tot het veldonderzoek behoorde ook de bijeenkomst voor herbeoordeelde vrouwen die op 1 december 2006 werd georganiseerd door FSU/SVUF en EQUA in het van der Valk hotel te Drachten. Naast het versturen van een persbericht waarin herkeurde vrouwelijke WAO’ers werden uitgenodigd, zijn 30 personen gericht uitgenodigd. De aanleiding was de grote
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
3
"JE GAAT ER ZIEK HEEN EN KOMT GENEZEN TERUG"
hoeveelheid klachten en vragen om ondersteuning bij een herbeoordeling die bij hun binnenkwamen. Het doel was om twee jaar na de start van de herbeoordelingen er achter te komen hoe herbeoordeelde vrouwen er nu voorstaan. De respons op de bijeenkomst in Drachten op 1 december 2006 was gering. Tijdens deze bijeenkomst heeft de onderzoekster gesproken met de vrouwen over hun ervaringen. De respons op deze bijeenkomst bestond uit 4 deelnemers aan de bijeenkomst en 4 reacties per email. De ervaringen van deze respondenten zijn als citaten verspreid in het rapport gepresenteerd. Een samenvatting van deze bijeenkomst is te vinden in Bijlage III. 1.3.3 Beperkingen van het onderzoek 1. Tijdens het onderzoek kon via het UWV géén officiële cijfers over de resultaten van de aSB-herbeoordelingen in Friesland verkregen worden. Volgens functionarissen van het UWV beschikte het UWV niet over gegevens met betrekking tot de arbeidspositie, de uitkeringssituatie en de inkomenssituatie van WAO’ers die na 1 oktober 2004 zijn herkeurd. Ook de vragen naar de doorstroom van ex-WAO’ers naar de WW, Bijstand, eventuele werkhervatting konden niet door het UWV of de gemeente Leeuwarden worden beantwoord. Dit betekent dat de deelvragen 6 en 7 uiteindelijk niet beantwoord zijn. 2. Het onderzoek beperkte zich alleen tot de situatie van personen met een uitkering in het kader van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (WAO) in de provincie Friesland, uitgesplitst naar geslacht. 3. Het onderzoek was gericht op de resultaten van de aSB herbeoordelingen die in de periode vanaf 1 oktober 2004 door het UWV in Friesland zijn gedaan.
1.4 Opbouw van de scriptie In hoofdstuk 2 wordt aandacht besteed aan de arbeidsongeschiktheidswetgevingen en regelingen. Verder wordt een beschrijving gegeven van de herbeoordeling van arbeidsongeschikten volgens het aSB. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het theoretische kader beschreven dat aan het onderzoek, waarin de WAO’ers centraal staan, ten grondslag ligt. Voor de analyse en beschrijving van de WAO-data in hoofdstuk 3 is het jaar 1998 als startjaar genomen. In hoofdstuk 4 wordt specifiek ingegaan op de genderverschillen in Friesland.
4
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
2 ARBEIDSONGESCHIKTHEID EN REGELGEVING
2
Arbeidsongeschiktheid en regelgeving
In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de arbeidsongeschiktheidswetgevingen. In paragraaf 2.1 wordt de WAO geschiedenis beschreven. Daarbij komt de wetgeving rondom arbeidsongeschiktheid aan de orde. Vervolgens worden de WAO regeling beschreven en de herbeoordeling van arbeidsongeschikten volgens het aSB. Daarna wordt in paragraaf 2.4 aandacht besteed aan de reïntegratie van arbeidsongeschikten. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een conclusie.
2.1 De WAO-geschiedenis Vóór 1967 bestonden er twee wetten, de ongevallenwet (uit 1921) en de invaliditeitswet (uit 1913), voor mensen die om gezondheidsredenen niet meer aan het arbeidsproces konden meedoen. Deze twee wetten voldeden niet omdat werknemers er alleen gebruik van mochten maken als ze in hun werktijd arbeidsongeschikt waren geworden. Bovendien waren de uitkeringen laag; het was vrijwel ondoenlijk om ermee in het levensonderhoud te voorzien. De nieuwe WAO, ingevoerd in 1967 door de toenmalige minister van Sociale Zaken, Gerard Veldkamp, hield in dat degene die langer dan een jaar arbeidsongeschikt was, tot zijn 65ste jaar een uitkering kreeg gelijk aan 80% van het laatstverdiende loon (Verdonk, Peeters, Geurts, 2001). Omdat het aantal WAO’ers snel toenam, werd de WAO na 1967 regelmatig gewijzigd. In 1987 bepaalde de regering dat mensen die deels werkloos en deels arbeidsongeschikt waren, geen volledige WAO-uitkering meer konden krijgen. De belangrijkste wijziging was dat het uitkeringspercentage teruggeschroefd werd van 80% naar 70%. Voor het werkloze deel van de arbeidstijd diende een uitkering te worden aangevraagd. Om misbruik van de WAO tegen te gaan, heeft de Eerste Kamer de wet ‘Terugdringing Beroep Arbeidsongeschiktheidsregelingen’ (TBA) aangenomen. De belangrijkste maatregelen in dit kader betroffen o.a. een verscherping van het arbeidsongeschiktheidscriterium waarmee het recht op een WAO-uitkering door middel van een keuring werd bepaald. Deze wet trad medio 1993 in werking (Plochg- Holtmann, 2004). De wet TBA benadrukt o.a. dat er een objectief verband moet zijn tussen de aandoening en de arbeidsongeschiktheid (Giezen van der, Cuelenaere, Prins, 1998). De operationalisering van dit arbeidskundig deel van de keuring vond plaats door middel van het schattingsbesluit. Om de WAO-uitkeringskosten verder te kunnen drukken werd in januari 1998 de wet ‘Premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheid’ (Pemba) geïntroduceerd. Ieder werknemer die in dienst is, is verzekerd voor de WAO. Van de WAO-premie die hiervoor moet worden betaald, betaalt de werkgever een gedifferentieerde premie (Pemba-boete), die oploopt naarmate het bedrijf meer arbeidsongeschiktheid 'veroorzaakt'. Een lage WAO-instroom wordt beloond met een lage premie. Op deze wijze hoopte de regering te bewerkstelligen dat bedrijven meer zouden gaan
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
5
"JE GAAT ER ZIEK HEEN EN KOMT GENEZEN TERUG"
doen aan preventie van arbeidsongeschiktheid. Het kabinet stuurde in 1999 weer een serie maatregelen naar de kamer die de WAO-instroom moesten verkleinen, en de uitstroom moesten vergroten. Er moest vaker herkeurd worden, en arbeidsongeschikten moesten actiever worden om weer aan werk te komen. Na 13 weken ziekte moest een reïntegratieplan worden opgesteld om zieke werknemers zo snel mogelijk weer aan het werk te krijgen. Op 1 april 2002 werd de ‘Wet Verbetering Poortwachter’ (Wvp) ingevoerd. Het doel hiervan was het voorkomen van langdurig ziekteverzuim in de eerste twee ziektejaren en daarmee de instroom in de arbeidsongeschiktheidsregeling te beperken. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering ervan kwam volledig bij de werkgever en de werknemer te liggen. Pas wanneer het duidelijk werd dat de arbeidsongeschikte werknemer zijn werk niet meer kon hervatten, trad het UWV op als ‘poortwachter’ voor de WAO. De naam poortwachter was gekozen als beeldspraak, om zieke en/of arbeidsongeschikte werknemers weg te houden van de (toegangs)poort van de WAO. De serie wijzigingen in de WAO bleek resultaat op te leveren. Het aantal arbeidsongeschikten in de WAO begon na 2002 te dalen. Sinds 1 oktober 2004 zijn een aantal criteria verscherpt bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid als gevolg van een aanpassing in het Schattingsbesluit. Het doel van deze aanscherping was om meer mensen aan het werk te krijgen. Figuur 2.1 geeft een overzicht van het aantal arbeidsongeschikten in Nederland sinds 1998. De figuur laat zien dat het aantal WAO’ers na het hoogtepunt in 2002, is afgenomen van 801.490 tot 668.700 bij eind juni 2006. 850000 793640
Aantal WAO'ers
800000
801490 787060
771990
750000
762590
745640 728700 699920
700000
668700
650000 600000 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 juni Jaartallen
Figuur 2.1: Totaal aantal WAO’ers per jaar in Nederland Bron: CBS, 13-11-2006
6
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
2 ARBEIDSONGESCHIKTHEID EN REGELGEVING
2.2 De WAO-regeling Een werknemer die langdurig ziek is, werd vanwege de wachttijden, in principe na acht maanden gekeurd voor de WAO. Wie voor minstens 15% arbeidsongeschikt werd verklaard, kreeg een jaar na de ziekmelding recht op een WAO-uitkering. De werkgever was door de ‘Wet Uitbreiding Loondoorbetaling bij Ziekte’ (WULBZ) van 1996 verplicht om 70% van het loon van een zieke werknemer gedurende dat jaar van ziekte door te betalen. Na dat jaar volgde een herkeuring en vervolgens na elke vijf jaar (Laitinen – Krispijn & Bergsma, 2004). Met de nieuwe regels van het aSB vindt maar één keer een herbeoordeling door een verzekeringsarts van het UWV en door een arbeidsdeskundige plaats. De verzekeringsarts beoordeelt daarbij wat de functionele mogelijkheden zijn voor het verrichten van arbeid. De arbeidsdeskundige bepaalt conform de criteria uit het Schattingsbesluit welke functies de cliënt, gegeven deze functionele mogelijkheden, nog kan uitvoeren. Daarbij wordt niet gekeken naar het vroegere beroep of het opleidingsniveau. De WAO kent 8 arbeidsongeschiktheidsklassen, variërend van minder dan 15% tot meer dan 80%. De mate van arbeidsongeschiktheid, uitgedrukt in percentages, bepaalt het uitkeringsniveau en wordt bepaald door het relatieve verschil van de inkomsten die de WAO’er ondanks zijn handicap nog kan verwerven (verdiencapaciteit) met die van een soortgelijke gezonde werknemer (Maatmanloon). Het Maatmanloon is het loon wat de persoon verdiende vóór de WAO. De laatste arbeidsongeschiktheidsklasse wordt veelal aangeduid met ‘volledige arbeidsongeschiktheid’. Tabel 2.1 geeft een illustratie van de uitkeringspercentages naar mate van de arbeidsongeschiktheid. Voor het overige valt de gedeeltelijk arbeidsongeschikte onder sociale zekerheidswetten, zoals de ‘Tijdelijke Regeling Inkomensgevolgen’ herbeoordeelde arbeidsongeschikten (TRI), de ‘Werkloosheidswet’ (WW) en de bijstand. De TRI duurt maximaal zes maanden. Zowel voor de WW als de bijstand worden alle inkomsten van het huishouden meegeteld bij de inkomenstoets; dus ook het inkomen van de partner. De aanvrager heeft geen recht op de uitkering als het totale inkomen boven het minimumloon uitkomt. Tabel 2.1: Uitkeringspercentage naar mate van arbeidsongeschiktheid Mate van arbeidsongeschiktheid
Uitkeringspercentage *
< 15 % 15 tot 25 % 25 tot 35 % 35 tot 45 % 45 tot 55 % 55 tot 65 % 65 tot 80 % > 80 %
0.00% 14.00% 21.00% 28.00% 35.00% 42.00% 50.75% 70.00%
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
7
"JE GAAT ER ZIEK HEEN EN KOMT GENEZEN TERUG"
* Percentage van de uitkeringsgrondslag, zijnde het gemiddelde inkomen in de functie waaruit een persoon arbeidsongeschikt is geworden, met een maximum. Bron: van Dongen, A., Egas, C, Huvenaars, N., Komduur, J. (2004). LVA/BPV&W Beoordeling arbeidsongeschiktheid.
De WAO kent twee uitkeringen sinds 1994: een loondervinguitkering en een vervolguitkering. Afhankelijk van de leeftijd op het moment dat de werknemer arbeidsongeschikt wordt komt hij in aanmerking voor een loondervinguitkering, welke gekoppeld is aan de hoogte van het laatste inkomen. De duur ervan is ook afhankelijk van de leeftijd bij de ingang van de WAO. Tabel 2.2 geeft een overzicht hiervan. Tabel 2.2: Overzicht duur van de loondervinguitkering per leeftijdscategorie Leeftijd bij ingang WAO
Duur
t/m 32 jaar 33 t/m 37 jaar 38 t/m 42 jaar 43 t/m 47 jaar 48 t/m 52 jaar 53 t/m 57 jaar 58 jaar 59 t/m 65 jaar
geen 0.5 jaar 1 jaar 1.5 jaar 2 jaar 3 jaar 6 jaar tot 65ste jaar
Bron: van Dongen, A., Egas, C, Huvenaars, N., Komduur, J. (2004). LVA/BPV&W Beoordeling arbeidsongeschiktheid.
Na de periode van de loondervinguitkering komt de arbeidsongeschikte in aanmerking voor de vervolguitkering, welke tot zijn 65ste jaar duurt en aanmerkelijk lager is dan de loondervinguitkering. Een werknemer die geen recht heeft op een loondervinguitkering, dit is in het geval dat de werknemer bij de ingang van de WAO jonger was dan 33 jaar, krijgt direct een vervolguitkering. De vervolguitkering is gebaseerd op het minimumloon met een aanvulling en kan berekend worden door voor ieder jaar dat een werknemer ouder is dan 15 jaar, 2% van het verschil tussen het vroegere loon en het minimum loon, bij het minimumloon op te tellen. Van dit berekende loon wordt het uitkeringspercentage genomen waar de WAO’er op grond van de WAO beoordeling recht op heeft. Het inkomensverschil (verlies) dat ontstaat bij de overgang van de loondervinguitkering naar de vervolguitkering is het zogenaamde 'WAO-gat', waarvoor de werknemers een WAO-gatverzekering kunnen afsluiten. “Als vrouw schaam jij je ervoor dat je geen steun hebt en dat je financieel afhankelijk bent.” Bron: citaat n.a.v. bijeenkomst 1 december in Drachten.
8
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
2 ARBEIDSONGESCHIKTHEID EN REGELGEVING
2.3 De herbeoordeling van arbeidsongeschikten volgens het aSB Alleen de WAO’ers die op 1 juli 2004 jonger waren dan 50 jaar, zullen volgens het aSB worden herbeoordeeld. De oproep voor een medisch en daarna een arbeidskundige onderzoek vindt plaats op volgorde van leeftijd (van jong naar oud) via een persoonlijke brief. De belangrijkste wijzigingen in het aSB volgens de reïntegratiewijzer van het Verwey-Jonker Instituut ( 2006) zijn als volgt: •
Er is een striktere omschrijving van onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren wegens psychische stoornis; er wordt strenger naar psychische klachten gekeken.
•
Als er drie functies bestaan die iemand in principe kan uitoefenen, zoals: brugwachter, parkeerwacht of telefoniste, dan kan dat een reden zijn om iemand goed te keuren. Bij de vorige schattingen waren er 6000 functies aan te wijzen die de betrokkene nog zou kunnen vervullen, tegenwoordig zijn dat 9000 functies geworden. Dit heeft als gevolg dat het in theorie gemakkelijker wordt om meer functies voor de herbeoordeelden te vinden.
•
Er mogen functies worden geduid waarvoor de betrokkene zich met relatief weinig moeite en binnen zes maanden kan kwalificeren (bijv. via taalcursussen of een computercursus).
•
Deeltijdwerkers mogen worden geschat op voltijdfuncties tenzij er een medische urenbeperking geldt. Daardoor komen er veel meer passende functies uitrollen, waarin evenveel verdiend kan worden. En dat bepaalt mede of men nog een WAO- of WIAuitkering krijgt. Het komt bijvoorbeeld voor dat een parttime verpleegkundige volledig arbeidsgeschikt is als fulltime sluiswachter (Trouw, 30 mei 2006).
Het arbeidspatroon (zoals ploegendienst) speelt geen rol meer bij het duiden van functies (uitgezonderd arbeid tussen 00.00 en 06.00 uur, tenzij de betrokkene dat al deed). Dankzij deze nieuwe regels kan de arbeidsdeskundige meer geschikte functies vinden dan voorheen. Hoe hoger het loon van de functies die het arbeidskundig onderzoek oplevert, hoe lager het arbeidsongeschiktheidspercentage. •
“Terug naar het werk is een grote stap, ik wil werken maar kan een “normale werkdag” niet volhouden.” “Ik kan een vast werk rooster niet aan. Op momenten dat ik me goed voel en als ik mijn eigen tijd in kan delen, kan ik inspannende bezigheden verrichten. Ik heb bijvoorbeeld de kerstboom in drie keren verdeeld over vier dagen, versierd.” “Het dagelijkse leven is de baas en aan de hand van de hoeveelheid energie van dat moment, bepaal ik de invulling van de dag; belastbaarheid is niet elke dag hetzelfde en dat is lastig.” Bron: citaten n.a.v. bijeenkomst in Drachten, 1 december 2006.
In het aSB is een vernauwing opgenomen van het begrip arbeidsongeschikt t.o.v het voorgaande schattingsbesluit. Het resultaat kan zijn dat iemand in wiens gezondheid niets is
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
9
"JE GAAT ER ZIEK HEEN EN KOMT GENEZEN TERUG"
veranderd toch minder arbeidsongeschikt wordt gevonden, vergeleken met de vorige keuring. Er zijn drie resultaten mogelijk bij de herbeoordeling: 1. Er verandert niets in de mate van arbeidsongeschiktheid van de persoon. De uitkering verandert dan niet. 2. De persoon is minder arbeidsongeschikt dan voorheen en kan meer gaan verdienen door te werken. In dit geval gaat de uitkering omlaag of kan zelfs beëindigd worden. Zo’n persoon komt in veel gevallen in aanmerking voor een WW uitkering, indien hij of zij niet meer uren kan werken in de oude baan. 3. De persoon is meer arbeidsongeschikt geworden en kan minder verdienen met werken, met het gevolg dat de uitkering wordt verhoogd. Bij de nieuwe herbeoordelingoperatie wordt de nadruk meer dan voorheen op arbeidsgeschiktheid gelegd en minder op arbeidsongeschiktheid. Het nieuwe arbeidsongeschiktheidsstelsel is meer gericht op werk. De reden om het schattingsbesluit van 2000 te wijzigen was volgens de wetgevers, dat mensen vaak volledig arbeidsongeschikt werden verklaard, terwijl zij nog wel degelijk zouden kunnen werken. Wanneer een uitkeringsgerechtigde onder de criteria van het Schattingsbesluit van 1993 of 2000 gedeeltelijk arbeidsongeschikt werd bevonden, is volgens de Inspectie de kans op verlaging van het WAO-percentage onder het nieuwe Schattingsbesluit groot (Inspectie Werk en Inkomen, 2005).
2.4 De reïntegratie van arbeidsongeschikten Het woord reïntegratie komt uit het Latijn en slaat op het maken, groeien of opnemen in een groter geheel. Arbeidsintegratie heeft tot doel ervoor te zorgen dat mensen in passend werk weer goed kunnen functioneren binnen een bedrijf of organisatie. Om het voor werkgevers aantrekkelijk te maken om arbeidsongeschikten in dienst te nemen zijn er midden jaren negentig circa 70 wetten en regelingen bedacht, de zgn. reïntegratie-instrumenten, die grotendeels te maken hebben met financiële tegemoetkomingen voor werkgevers, werk met behoud van uitkering of recht tot aanpassingen op het werk. Vanuit de Tweede Kamer zijn gedurende de jaren (1999-2003) verschillende plannen van aanpak bedacht om arbeidsongeschikten te helpen om aan een baan te komen. De belangrijkste van deze plannen zijn volgens het Europees Sociaal Fonds Equal (zie rapport, Bestrijding discriminatie en ongelijkheid op de arbeidsmarkt) de volgende: •
10
Sinds 1999 maken werkgeversorganisaties, vakbonden en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SWZ) afspraken in arbeidsovereenkomsten om de arbeidsomstandigheden te verbeteren en het ziekteverzuim en de WAO-instroom terug te dringen. Met de arbeidsovereenkomsten wil het kabinet de blootstelling aan arbeidsrisico’s zoals tillen, werkdruk en ‘Repetitive Strain Injury’ (RSI) verminderen.
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
2 ARBEIDSONGESCHIKTHEID EN REGELGEVING
•
Op 31 maart 2003 werd de ‘Commissie Het Werkend Perspectief’ geïnstalleerd voor een periode van vier jaar. De Commissie werkt via vier projectgroepen die zich bezighouden met ‘Psychische Problematiek’, ‘Jonggehandicapten’, ‘Eerste Hulp bij Werk’ (communicatie en voorlichting) en ‘(dis)Ability Management & Design4All’. De Commissie heeft tot doel beleid en activiteiten te stimuleren die bijdragen tot het terugdringen van het ziekteverzuim, het verminderen van de WAO-instroom en het vergroten van de WAO-uitstroom.
•
In september 2003 stuurde Minister De Geus het 'Plan van aanpak Vrouwen en WAO' naar de Tweede Kamer. Het plan van aanpak beschrijft maatregelen en initiatieven die een bijdrage moeten leveren aan de ontwikkeling en verspreiding van kennis bij vrouwen, werkgevers, bedrijfsartsen en arbodeskundigen, opdat minder vrouwen in de WAO terechtkomen.
•
De minister schrijft daarin dat kennis over preventie en behandeling van klachten bij vrouwen beter moet worden verspreid.
•
Op 1 december 2003 trad de ‘Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte’ (WGBH/CZ) in werking. Deze wet verbiedt om zowel direct als indirect onderscheid te maken op basis van een handicap of een chronische ziekte bij het sluiten van een arbeidsovereenkomst, bij ontslag, bij arbeidsbemiddeling, bij bevordering en bijscholing.
Het Nederlandse kabinet stelt hoge prioriteit aan het verhogen van de arbeidsparticipatie van arbeidsgehandicapten. De afgelopen jaren is hiermee met behulp van de ‘Wet op (re)integratie van arbeidsgehandicapten’ (REA) voortgang geboekt. Na de evaluatie van de wet REA zijn er met ingang van 1 januari 2002 enkele wijzigingen aangebracht. De subsidies voor werkgevers bij het in dienst nemen van arbeidsgehandicapten zijn toegankelijker gemaakt door de subsidie in de vorm van een premiekorting beschikbaar te stellen. Tevens wordt bij de financiering van reïntegratietrajecten die worden uitgevoerd door reïntegratiebedrijven steeds meer ingezet op betaling afhankelijk van het behaalde resultaat, waardoor een aanzienlijke prikkel is ontstaan om duurzame plaatsingen te realiseren. Mede op grond van de regeling ‘Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen’ (SUWI) zijn de werkgevers sinds 1 januari 2003 verantwoordelijk gemaakt voor de reïntegratie van zieke werknemers bij een andere werkgever. Hiermee voorkomt de werkgever een hogere Pemba-premie omdat de werknemer niet in de WAO terechtkomt. Voor de reïntegratie van een WAO’er zijn zowel de WAO’er zelf en zijn werkgever als het UWV verantwoordelijk. Om de reïntegratie goed te laten lopen kan het UWV een reïntegratiebedrijf inschakelen. Dit bedrijf gaat samen met de gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemer aan de slag om te komen tot werkhervatting; bijvoorbeeld door hem te begeleiden met gesprekken en als dat nodig is met een beroepskeuzetest, sollicitatietraining, scholing of met het aanbieden van een cursus.
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
11
"JE GAAT ER ZIEK HEEN EN KOMT GENEZEN TERUG"
2.5 Conclusies De WAO werd verschillende keren gewijzigd met het doel om de WAO-instroom tegen te gaan en om de uitkeringskosten te beperken. Verschillende wetten werden ingevoerd zoals de wet TBA om het misbruik van de WAO tegen te gaan. De wet Pemba om de uitkeringskosten te drukken en de Wet Verbetering Poortwachter om ‘de poort naar de WAO’ beter te bewaken, en er daardoor minder geld aan kwijt te zijn. De werkgever werd door de ‘Wet Uitbreiding Loondoorbetaling bij Ziekte’ (WULBZ) van 1996 verplicht om 70% van het loon van een zieke werknemer gedurende het eerste ziektejaar door te betalen. De beoordelingscriteria van het aSB werden verscherpt om meer arbeidsongeschikte mensen aan het werk te krijgen. Tevens werden diverse wetten geïntroduceerd voor hun reïntegratie tot het arbeidsproces. Op het eerste gezicht lijkt de aanscherping succesvol gezien de daling van het aantal mensen in de WAO van meer dan 800.000 in 2002, naar 669.000 in juni 2006. In dit hoofdstuk kwamen diverse wetten aan bod die gedurende de jaren geïntroduceerd werden om het aantal WAO’ ers tegen te gaan. In het volgende hoofdstuk zal gekeken worden naar de instroomfactoren van de WAO.
12
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
3 GENDERVERSCHILLEN IN NEDERLAND
3
Genderverschillen in Nederland
Nadat in het vorige hoofdstuk de geschiedenis van de WAO werd besproken, zal in dit hoofdstuk inzicht worden gegeven in de genderaspecten van de arbeidsongeschikten, om de theoretische gedachtegangen die aan het onderzoek ten grondslag liggen duidelijk te maken. Er blijken verschillen te bestaan in de samenstelling van de WAO-instroom en uitstroom. Ook blijken er verschillen te zijn in de WAO-risicofactoren voor mannen en vrouwen. De factoren die het WAO-risico verklaren zijn in te delen naar werk, leeftijd, opleiding en gezondheid. De factoren die de WAO-instroom bepalen zijn ziektediagnose en mate van arbeidsongeschiktheid. In de eerste paragraaf zal worden ingegaan op de factoren die een rol spelen bij het verklaren van de genderverschillen tussen mannen en vrouwen in de WAO. De term gender verwijst naar de maatschappelijke, sociale en culturele verschillen die het man of vrouw zijn met zich meebrengt. Paragraaf 3.2 beschrijft de financiële positie en het inkomen van mannen en vrouwen in de WAO. In paragraaf 3.3 zal de arbeidsparticipatie van mannen en vrouwen beschreven worden, gevolgd door een conclusie van het hoofdstuk.
3.1 Genderverschillen tussen mannen en vrouwen in de WAO De arbeidsparticipatie van vrouwen, dit is het percentage van de potentiële vrouwelijke beroepsbevolking dat een betaalde baan heeft of ambieert van ten minste twaalf uur per week., is gestegen van 49.8% in 1996 naar 58.7% in 2005. Maar de bestaande ongelijkheid tussen mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt is nog steeds niet opgeheven (LVA, 2002). Een groter aantal werkende vrouwen maakt meer kans om door ziekte uiteindelijk in de WAO terecht te komen (Jonge de, 2005). Volgens Balata en Veenendaal (2006) was de stijging van het aantal uitkeringsgerechtigden gedurende de jaren 1998 tot en met 2004 uitsluitend toe te schrijven aan de toename van het aantal vrouwen in de WAO. Wanneer er naar de samenstelling van de WAO-instroom wordt gekeken valt op te merken dat vrouwen al jaren relatief vaker de WAO instromen in vergelijking tot mannen. Vrouwen melden zich vaker en eerder ziek dan mannen. In tegenstelling tot vrouwen maken mannen minder gebruik van de gezondheidszorg en stellen het zoeken naar professionele hulp langer uit. Figuur 3.1 geeft de verhouding aan van de WAO-instroom in Nederland per geslacht en per jaar. In 2002 was 55% van de mensen die de WAO instroomde een vrouw. Dit percentage nam daarna af tot 50.5% in 2005.
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
13
"JE GAAT ER ZIEK HEEN EN KOMT GENEZEN TERUG"
58%
Instroom Percentage
55%
55% 52%
50,5%
49%
Mannen Vrouwen
46% 43% 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 juni
Jaartallen
Figuur 3.1: WAO-instroom percentages in Nederland (per geslacht, per jaar) Bron: CBS, 13-11-2006.
Figuur 3.2 laat zien hoe het aantal vrouwelijke instromers vanaf 1998 gestadig steeg van 47.910 tot 55.460 in 2001. Vanaf 2002 daalt zowel het aantal vrouwelijke als mannelijke instromers. Het valt duidelijk te zien dat de instroom afname bij de vrouwen relatief groter is dan die van de mannen, maar desniettemin is hun instroom per jaar toch hoger gebleven dan die van de mannen. 60000
Aantal Personen
50000
55460 47910
40000 30000
Mannen
20000
Vrouwen 10000 0 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 juni
Jaartallen
Figuur 3.2: Aantal WAO instromers in Nederland (per geslacht, per jaar) Bron: CBS, 13-11-2006
Een overzicht van de WAO-uitstroompercentages in Nederland sinds 1998 wordt in figuur 3.3 gegeven. Van de uitstroom in 2002 was 44% een vrouw en 56% een man. Het percentage voor vrouwen steeg tot 45.4% in 2003 en daalde naar 38.2% in juni 2006.
14
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
3 GENDERVERSCHILLEN IN NEDERLAND
Uitstroom Percentages
65% 60% 55% 50% 44%
45%
45,4%
45,1%
Mannen Vrouwen
40% 38,2%
35% 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 juni Jaartallen
Figuur 3.3: WAO-uitstroompercentages in Nederland (per geslacht, 1998 – 2006) Bron: CBS, 14-11-2006
In figuur 3.4 worden de WAO uitstroom cijfers in Nederland per jaar en per geslacht geïllustreerd. De uitstroom van vrouwen bereikte een piek van 36.990 personen in 2003. Het aantal vrouwen dat uit de WAO stroomde was in de onderzochte periode lager dan het aantal mannen.
50000 36990
Aantal Personen
40000 30000 20000
Mannen Vrouwen
10000 0 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 juni
Jaartallen
Figuur 3.4: Aantal-WAO uitstromers in Nederland (per geslacht, per jaar) Bron: CBS, 14-11-2006
Het aandeel vrouwen in de WAO populatie nam toe van 39.6% in 1998 tot 46.2% in 2004 en daalde vervolgens tot 46.0% eind juni 2006. De verhoudingen per jaar worden in figuur 3.5 geïllustreerd. Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
15
"JE GAAT ER ZIEK HEEN EN KOMT GENEZEN TERUG"
Aandeel WAO populatie
100,0% 80,0% 60,0% 40,0% 20,0%
Mannen Vrouwen
0,0% 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 juni Jaartallen
Figuur 3.5: Aandeel vrouwen in WAO populatie per jaar in Nederland Bron: CBS, 14-11-2006
Bedrijfssector Het wordt in het algemeen geaccepteerd dat werken in een bepaalde bedrijfssector de kans op arbeidsongeschiktheid vergroot. De bedrijfssectoren met een hoog risico voor arbeidsongeschiktheid zijn o.a. de bouwsector, de metaalnijverheid, het vervoer, de uitzendbranche, de zakelijke dienstverlening en detail-handel, de schoonmaakbranche en de zorgsector. Er wordt gesuggereerd dat vrouwen vaker in risicovolle beroepen werkzaam zijn met minder gunstige werkomstandigheden en loopbaanmogelijkheden (Vries de, Rijk de, Verdonk, Klinge, 2006). Uit het onderzoek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid “Vrouwen vaker in de WAO?” bleek het hoge ziekteverzuim in de zorgsector een belangrijke oorzaak te zijn van de hoge WAO-instroom van vrouwen (Giezen van der, Cuelenaere, Prins, 1998). Vrouwen die in de zorgsector werken komen bijna viermaal zo vaak in de WAO terecht als mannen in deze sector. Bijna 33% van alle vrouwen is werkzaam in deze sector tegenover slechts 5% van alle mannen. Van mannen is bekend dat ze vaker werken in de bouwnijverheid, de uitzendbranche, het vervoer en in de industrie. Tabel 1 in Bijlage I geeft een overzicht van het aantal arbeidsongeschikte mannen en vrouwen per bedrijfssector vanaf 1998 tot en met april 2006. Tabel 2 geeft dezelfde informatie maar in percentages van het totaal. Hieruit blijkt dat het grootste percentage WAO’ers gewerkt heeft in de gezondheidssector (14% van alle WAO’ers) en op de tweede plaats in de bouw (7% van alle WAO’ers). Werkbeleving Werknemers kunnen blootgesteld worden aan diverse risico’s. Deze risico’s zorgen ervoor dat zij zich vaker ziekmelden, of dat zij na een WAO-keuring minder snel of in het geheel niet
16
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
3 GENDERVERSCHILLEN IN NEDERLAND
herstellen of reïntegreren en dat zij een uitkering toegekend krijgen. De risicofactoren zijn in te delen in factoren die te maken hebben met de arbeidssituatie (werkkenmerken) en persoonlijke factoren. Een belangrijke verklaring voor het hoge WAO-risico van vrouwen vormen volgens Lisv de arbeidscondities en arbeidsverhoudingen. Uit onderzoek van Lisv (2000) kwam naar voren dat een gebrek aan carrièremogelijkheden (geen gelegenheid tot ontplooien, geen promotiekansen, en geen goede beloning) en een ongezonde werkdruk bij vrouwen vaak de redenen zijn van arbeidsongeschiktheid. Vrouwen zijn ondervertegenwoordigd in leidinggevende hogere functies maar zijn in grote getallen aanwezig in de deeltijdfuncties en in lagere functies die weinig perspectieven bieden met een lage status, weinig aanzien en een laag loon. Zo zijn arbeidsomstandigheden in lagere functies meer belastend dan in hogere functies (Giezen van der, Cuelenaere, Prins, 1998). Door deze omstandigheden hebben vrouwen in hun werk vaker dan mannen te maken met risicofactoren voor ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid. Enkele veel voorkomende factoren bij vrouwen zijn: geen plezier in het werk; veel fysiek werk, slechte werksfeer en seksuele intimidatie. Deze factoren nemen ruim eenderde deel van het verschil in arbeidsongeschiktheidsrisico’s tussen mannen en vrouwen voor hun rekening (Verdonk, Peeters, Geurts, 2001). Eind 2005 voerden TNO, het CBS en TNS NIPO de tweede meting uit van de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In de NEA 2005 valt te lezen dat vrouwen minder uren werken dan mannen, minder overwerken, minder in lawaai werken, minder gevaarlijk werk doen, maar meer te maken hebben met ongewenste seksuele aandacht. Daarnaast toonde het onderzoek van TNO (1999) aan dat vooral mannen in mannenberoepen vaak aangeven dat hun ziekte een gevolg is van het werk. Ook kwam er naar voren dat mannen in typische mannenberoepen veel conflicten op het werk hadden met de leiding, de cliënten, of met de werkgever. De vrouwen in typische vrouwenberoepen hadden daarentegen de minste problemen met dergelijke factoren. Voltijd of deeltijd werk kan ook een rol spelen. Vrouwen zijn niet alleen in bepaalde branches oververtegenwoordigd, ze werken ook heel vaak in deeltijd. Mannen werken vrijwel altijd voltijd, 35 tot 40 uur per week. Volgens de cijfers van het CBS was van de beroepsbevolking die in deeltijd werkte, 76% tot 77%, in de periode van 1998 tot en met 2005 een vrouw. Deeltijdwerk zelf is géén risicofactor voor arbeidsongeschiktheid. Het in de literatuur soms gevonden resultaat dat deeltijdwerk een risicofactor vormt voor arbeidsongeschiktheid, is te verklaren doordat vrouwen en een hoger arbeidsongeschiktheidsrisico hebben en en veelal in deeltijd werken (Verdonk, Peeters, Geurts, 2001). Tabel 3 in Bijlage I geeft een samenstelling van de in deeltijd werkende beroepsbevolking. Leeftijd De absolute kans om in de WAO te belanden is voor zowel oudere vrouwen als oudere mannen groter dan bij de jongeren. Bij een leeftijd beneden 45 jaar is het WAOWetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
17
"JE GAAT ER ZIEK HEEN EN KOMT GENEZEN TERUG"
instroompercentage van de vrouwen hoger dan dat van de mannen. Verder valt het op te merken dat het verschil in arbeidsongeschiktheid het grootst is tussen jonge vrouwen en jonge mannen. Het WAO-risico is bij vrouwen beneden de 25 jaar ruim twee maal zo hoog als bij mannen (Balata & van Veenendaal, 2006). Volgens de CBS cijfers van de periode 1998 – 2005 was de verhouding van het WAO-instroompercentage van de mensen die jonger waren dan 25 jaar 69% vrouwen versus 31% mannen., tussen de 25 en 35 jaar 65% vrouwen versus 35% mannen en de mensen ouder dan 55 jaar was de verhouding 64% mannen tegen 36% vrouwen (zie Tabel 4 met de CBS cijfers in Bijlage I). Opleidingsniveau Bij de aSB herbeoordelingen wordt niet naar het opleidingsniveau gekeken. Toch blijkt uit het onderzoek “Vrouwen, werkomstandigheden en arbeidsongeschiktheid” van Lisv (2000) het opleidingsniveau eveneens een factor te zijn voor arbeidsongeschiktheid. Het hoogste arbeidsongeschiktheidsrisico hebben werknemers met een LBO/Basis onderwijs opleiding; zij raken ruim 5 maal vaker arbeidsongeschikt dan werknemers met een HBO of universitaire (WO) opleiding (Lisv, 2000). TNO (1999) geeft in hun onderzoek aan dat het opleidingsniveau van vrouwen in vrouwenberoepen hoger ligt, met de nadruk op MBO niveau, dan dat van mannen in typische mannenberoepen deze hebben vooral basisonderwijs en LBO gevolgd. Bij de gemengde groepen ligt het gemiddelde opleidingsniveau van vrouwen lager dan in de vrouwenberoepen en ook een stuk lager dan die van de mannen (TNO, 1999). Gezondheid Persoonsgebonden, persoonlijke factoren die te maken hebben met de WAO-instroom kunnen gezondheidsverschillen tussen mannen en vrouwen verklaren. De gezondheid van mensen is de primaire determinant van arbeidsongeschiktheid. Wanneer een bepaalde gezondheidsklacht en ziekte alleen maar voorkomt bij een van de seksen kan er gesproken worden van een seksegebonden ziekte, zoals prostaatkanker en aandoeningen aan de teelballen bij mannen. Vrouwen hebben andere aandoeningen zoals klachten rondom de menstruatie, zwangerschap en bevalling en beleven het arbeidsproces op een andere manier dan mannen (de Rijk, van Lierop, Janssen, Nijhuis, 2002). Bovendien blijkt er een relatie te bestaan tussen het type arbeid en gezondheidsklachten (Bronswijk, Meester, Hosemans, Filius, 2003). Het vermoeden dat werkende vrouwen extra druk zouden ervaren door hun verantwoordelijkheid in de zorg voor het gezin en daardoor sneller ziek worden (dubbele belasting) werd bevestigd in het onderzoek ‘Arbeidsparticipatie en Arbeidsongeschiktheid bij vrouwen’ (Thio, Halbersma, Vemer, de Jong, 2004). Ook zou de aanwezigheid van een meerverdienende partner het WAO-risico bij de vrouw verhogen naarmate zij meer uren per week moet werken, terwijl vrouwen die kostwinner zijn een lagere WAO-risico hebben. Verder werd door dat onderzoek vastgesteld dat vrouwen met thuiswonende kinderen een 18
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
3 GENDERVERSCHILLEN IN NEDERLAND
30% hoger WAO-risico hebben in vergelijking met gelijksoortige vrouwen (met dezelfde burgerlijke staat, leeftijd, gezondheid en kans op arbeidsdeelname) zonder kinderen. Uit instroomcijfers blijkt echter dat vrouwen met volle banen en kinderen niet vaker in de WAO belanden dan hun seksegenoten zonder kroost (E. Groot, 2006). Ziekte diagnoses Zowel voor vrouwen als voor mannen geldt dat psychische aandoening en gedragsstoornissen en ziekten van botspierstelsels de meest voorkomende ziekte diagnoses zijn voor arbeidsongeschiktheid. In de periode 1998 – 2005 nam het percentage vrouwen in de WAO vanwege een psychische aandoeningen en botspierziekten toe terwijl het percentage mannen afnam, dus vrouwen nemen vanaf 1998 een groter aandeel in de twee meest voorkomende ziektes in (Zie Tabel 5 in Bijlage I). Artsen geven hiervoor verschillende verklaringen. Vrouwen hebben een hogere verwachting van hun werk en vinden de sfeer belangrijker dan mannen. Maar artsen zelf reageren anders op mannen dan op vrouwen: een vrouw krijgt eerder het advies om thuis te blijven dan een man, ook al hebben ze dezelfde klachten (Uitzending NOVA, 2003). Volgens M. Atjak, destijds voorzitter van de vereniging van bedrijfsartsen, zei in 2003 in NOVA dat de meeste van deze vrouwen niet thuis horen in de WAO. De WAO-populatie van de laatste 4 jaren bestond voor een groot deel uit vrouwen met een psychische stoornis (18%) en mannen met ziekte van het botspierstelsel (gemiddeld 18.5%) (Zie Tabel 6 in Bijlage I). Uit een nadere analyse blijkt dat de psychische stoornispercentage zowel bij vrouwen als bij mannen met de leeftijd stijgt. Bij de mannen was dit percentage het hoogst in de leeftijdscategorie 55-65 jaar. Verder blijkt dat dit percentage bij vrouwen in de leeftijdscategorie 45-55 jaar, met uitzondering van het jaar 2005 hoger lag (Zie Tabel 7 in Bijlage I). “Ik ben van 80-100% WAO naar 15-25% gegaan. Dit betekent voor mij dat ik nu gedeeltelijk in de WW zit en verplicht ben om een keer per week te solliciteren en dat kan ik niet. Mijn ziekte betekent voor mij behalve gewrichtsklachten en chronisch ontstoken klieren vooral chronische vermoeidheid in vele variaties. De verzekeringsarts vindt dat ik meer kan bewegen, dat ik emotioneel labiel ben en dat psychische factoren een rol lijken te spelen bij mijn vermoeidheid. Een beschouwing waar ik mij totaal niet in herken.” Bron: citaat n.a.v. bijeenkomst in Drachten, 1 december 2006.
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
19
"JE GAAT ER ZIEK HEEN EN KOMT GENEZEN TERUG"
3.2 Het inkomen en de financiële positie van vrouwen en mannen In 1990 had 74% van de vrouwen van achttien jaar en ouder een eigen inkomen, in 1998 was dit toegenomen tot 83%. Meer dan de helft van de minimumloners zijn vrouwen. Van de werkende vrouwen verdient 7% hooguit het minimum(uur)loon, bij de werkende mannen blijft dat beperkt tot 4% (Stichting FNV pers, 2002). Vrouwen verdienen aanzienlijk minder dan mannen; gemiddeld 23% minder per uur. Op zich is dat niet zo vreemd, gezien het feit dat vrouwen in sectoren werken waar de salarissen lager zijn en bovendien gemiddeld minder werken vanwege de deeltijdfuncties. Daarnaast stopt een aantal vrouwen voor kortere of langere tijd met werken, meestal vanwege de komst van kinderen. Ook dat heeft gevolgen op het inkomen. Vijfentwintig jaar geleden was dit beloningsverschil 25%; dus 2% meer. Gezien de stijging van het aantal vrouwen op de arbeidsmarkt is dat een minimale daling. Uit het onderzoek van de Arbeidsinspectie in 2000, bleek dat vrouwen in het bedrijfsleven voor hetzelfde werk gemiddeld €10,89 per uur verdienden en mannen ongeveer €14 per uur. Dat is een beloningsverschil van 23%. Bij de overheid verdienen vrouwen een gemiddeld brutouurloon van circa €14,97, terwijl mannen circa €17,69 verdienen; een beloningsverschil van 15%. Na correctie voor verschillen in functie- en persoonskenmerken van mannen en vrouwen resteert een onverklaarbaar beloningsverschil van 5% in het bedrijfsleven en 3% bij de overheid. Met functie- en persoonskenmerken wordt bedoeld dat gekeken is naar bijvoorbeeld de sectoren waar mannen en vrouwen werken, het functie- en opleidingsniveau, al dan niet voltijds werken, leeftijd en werkervaring. De Arbeidsinspectie heeft ook onderzoek gedaan naar de lonen van voltijders en deeltijders in het bedrijfsleven. Kleine deeltijders verdienen per uur 11% minder dan voltijders (ongecorrigeerd: 45% minder.) Het uurloon van een grote deeltijder is 5% lager dan dat van een voltijder (ongecorrigeerd: 23% lager). Het aantal vrouwen dat economisch zelfstandig is, is toegenomen maar ze vormen nog steeds een minderheid. Personen worden als economisch zelfstandig aangemerkt wanneer zij gedurende het hele jaar een inkomen uit arbeid hebben genoten en hun inkomen hoger ligt dan de bijstandsnorm voor alleenstaanden. In 1998 ging het om 40% van de vrouwen van 1564 jaar, vergeleken met 30% in 1990. Van de mannen in die leeftijdscategorie is 68% economisch zelfstandig. Van de vrouwen van 15-64 jaar met minderjarige kinderen is 40% economisch zelfstandig, vergeleken met 79% van de vrouwen van 15-64 jaar zonder minderjarige kinderen (Rijk de, Lierop van, Janssen, Nijhuis, 2002). “Niet alleen alleenstaande vrouwen gaan financieel achteruit, maar ook vrouwen met een partner. In de partner relatie is er heel veel druk op de partner die werkt. Men moet heel creatief worden in het bedenken van mogelijkheden om met het geld om te gaan.” Bron: citaat bijeenkomst Drachten, 1 december 2006.
20
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
3 GENDERVERSCHILLEN IN NEDERLAND
3.3 Arbeidsparticipatie van vrouwen en mannen Sinds de jaren zeventig hebben steeds meer vrouwen in Nederland een betaalde baan. In de jaren tachtig en negentig versnelde deze groei vooral doordat veel vrouwen met jonge kinderen bleven werken, terwijl vrouwen met iets oudere kinderen als zogenaamde herintreedsters de arbeidsmarkt opnieuw betraden. Begin jaren tachtig had drie van de tien vrouwen betaald werk voor twaalf uur of meer per week, hun netto arbeidsparticipatie was slechts 30% in 1980. In de netto arbeidsparticipatie wordt uitgedrukt hoeveel procent van de potentiële beroepsbevolking een baan heeft van meer dan 12 uur in de week 2. Figuur 3.6 laat zien dat de netto arbeidsparticipatie van vrouwen groeide van 48.7% in 1998 tot 54.1% in 2005. De netto arbeidsparticipatie van mannen nam van 1998 tot 2000 toevan 77.8% tot 78.8%, maar nam daarna af tot 74.8% in 2005.
80%
78,8%
77,8%
74,8%
Arbeidsparticipatie
75% 70% 65%
Mannen
60%
Vrouwen 54,1%
55% 48,7%
50% 45% 1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
Jaartallen
Figuur 3.6: Netto arbeidsparticipatie in percentages per geslacht in Nederland Bron: CBS, 16-11-2006
De arbeidsparticipatie van vrouwen en mannen kan beschreven worden aan de hand van hun houding ten aanzien van betaald werk. Vrouwen hebben minder traditie op de arbeidsmarkt dan mannen (Kwartaalanalyse arbeidsmarkt, 2005). Vrouwen blijven een belangrijk accent leggen op andere dingen in het leven, het grote aantal deeltijders onder vrouwen die betaald werk en de zorg voor jonge kinderen combineert bijvoorbeeld, is hiervoor een duidelijk bewijs. In een onderzoek verricht door Emancipatie effectrapportage Commissie Donner (2002), gaven de meeste vrouwen aan in de toekomst in deeltijd te willen (blijven) werken (47%) of (tijdelijk) met werken te willen stoppen als er kinderen zijn (43%).Voor mannen blijkt een voltijdbaan nog steeds het standaardpatroon. Deeltijd wordt wel gewenst maar nog
2
De bruto arbeidsparticipatie geeft aan hoeveel procent van de potentiële beroepsbevolking (bevolking 15-64 jaar) een betaalde baan heeft of ambieert van ten minste twaalf uur per week.
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
21
"JE GAAT ER ZIEK HEEN EN KOMT GENEZEN TERUG"
niet zoveel in de praktijk gebracht. Uit Tabel 3 in Bijlage I is te lezen dat de samenstelling van de in deeltijd werkende beroepsbevolking in 2005, uit 77.1% vrouwen en 22.9% mannen bestond. Volgens de Commissie Donner zou het kunnen dat vrouwen vanwege de ‘geringere’ betekenis die zij hechten aan betaald werk en financiële onafhankelijkheid, bij problemen ten aanzien van de werk- of thuissituatie andere prioriteiten en accenten leggen, die mogelijk ook kunnen leiden tot meer uitval door ziekteverzuim of uiteindelijk zelfs arbeidsongeschiktheid. In verschillende onderzoeken die ingaan op arbeidsongeschiktheid komen deze verschillen in opstelling tussen vrouwen en mannen ter sprake. Een voorbeeld is het onderzoek ‘Vrouwen en reïntegratie’ dat in 1999 door TNO Arbeid is verricht. In het onderzoek wordt ingegaan op verschillen in houding van vrouwen en mannen. De houding van de directe omgeving is van invloed op de positie en het functioneren van vrouwen in arbeidsrelaties. Niet alleen hechten vrouwen een ‘geringere’ betekenis aan betaald werk, maar ook hun omgeving vormt in dit opzicht eerder een belemmering dan een stimulans. Mede vanuit de traditie ten opzichte van vrouwen en betaalde arbeid is het te verwachten dat leidinggevenden/werkgevers minder moeite doen om vrouwen in het betaalde werk te houden dan mannen, die nog altijd als kostwinners worden gezien (Besseling & Olde de, 2002). Ook zijn de redenen om na een langdurige ziekte weer aan het werk te gaan verschillend bij mannen en vrouwen; zij hebben een andere arbeidsoriëntatie. Bij mannen gaat het vooral om de vanzelfsprekende plaats die het werk in hun leven inneemt: het hoort zo, ze zijn kostwinner en ze kunnen zich een leven zonder werk niet voorstellen. Bij vrouwen spelen juist sociale redenen om weer te gaan werken een rol: werken voorziet in de behoefte aan sociaal contact, het voorkomt een sociaal isolement en wordt beschouwd als een volwaardige manier om aan de samenleving deel te nemen (Bronswijk, Meester, Hosemans, Filius, 2003). Maar ook artsen kunnen hierbij een rol spelen. Zij reageren soms anders op mannen dan op vrouwen: een vrouw krijgt eerder het advies om thuis te blijven dan een man, ook al hebben ze dezelfde klachten. Volgens voorzitter A-Tjak van de Vereniging van Bedrijfsartsen vinden de artsen werken voor vrouwen minder belangrijk dan voor mannen en stimuleren ze vrouwen minder. Een intern rapport van de Arbo-diensten bevestigt dit rolbevestigende patroon (uitzending NOVA 2003).
3.4 Conclusies In dit hoofdstuk werd een overzicht gegeven van een aantal onderzoeken naar het verschil in het WAO-risico tussen mannen en vrouwen in Nederland. Ondanks een flinke daling van het WAO-instroompercentage van vrouwen sinds 2002 is dit in vergelijking tot dat van mannen hoger gebleven, maar het groeit wel naar elkaar toe. Aan de andere kant is het WAO – uitstroompercentage van vrouwen in vergelijking tot dat van de mannen fors lager gebleven. Het uitstroompercentage van de vrouwen steeg in 2004 tot 45%, maar daalde daarna tot 38.2% bij eind juni 2006. Waarschijnlijk had deze stijging in 2004 te maken met de aSB herbeoordelingen van het UWV, daar de WAO-populatie onder de jongere vrouwen het
22
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
3 GENDERVERSCHILLEN IN NEDERLAND
grootst is en juist deze groep als eerst in aanmerking kwam voor de herbeoordelingen. Het vrouwelijke aandeel in de WAO-populatie is vanaf 1998 tot 2004 toegenomen van 39.6% tot 46.2% en is daarna gaan afnemen tot 46.0% bij eind juni 2006. Het blijkt dat vrouwen vaker dan mannen in de WAO komen vanwege psychische klachten. De zorgsector, de zakelijke dienstverlening en de detailhandel & ambachten zijn de sectoren met een hoog WAO instroompercentage voor vrouwen; voor mannen is dit de bouwsector, de metaalnijverheid en vervoer. De grootste percentages WAO’ers hebben de laatste jaren gewerkt in de gezondheidssector (14% van alle WAO’ers) en in de bouw (7% van alle WAO’ers). Vrouwen verdienen minder dan mannen en zijn dikwijls werkzaam in lagere functies of in sectoren waar de salarissen lager zijn. De arbeidsparticipatie van vrouwen is in de laatste tientallen jaren sterk toegenomen terwijl dat van de mannen zelfs wat is afgenomen. In het hierna volgende hoofdstuk zal ingegaan worden op de situatie in Friesland.
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
23
"JE GAAT ER ZIEK HEEN EN KOMT GENEZEN TERUG"
24
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
4 GENDERVERSCHILLEN IN FRIESLAND
4
Genderverschillen in Friesland
In dit hoofdstuk zullen enkele genderverschillen m.b.t de herbeoordeling in Friesland worden gepresenteerd. Bij de presentatie van de onderzoeksresultaten worden, waar mogelijk, vergelijkingen gemaakt tussen de cijfers van oktober 2004 en eind juni 2006, om mogelijke gevolgen van de herbeoordelingen te kunnen bevestigen. De eerste paragraaf geeft een oriëntatie over de Friese bevolking en haar participatie op de arbeidsmarkt. Hierna wordt in de tweede paragraaf de afname van het aantal WAO’ers in Friesland besproken. Hierbij wordt gekeken naar geslacht, leeftijd en de mate van arbeidsongeschiktheid. Vervolgens worden de resultaten omtrent de herbeoordeelden met psychische klachten behandeld. In paragraaf 4.4 worden de aSB herbeoordelingen gepresenteerd. Hierna wordt in paragraaf 4.5 gekeken naar de deeltijdarbeiders en daarna de gevolgen van de herbeoordelingen. Het hoofdstuk wordt tenslotte afgesloten met een conclusie.
4.1 De Friese bevolking en hun participatie op de arbeidsmarkt Friesland telde volgens de CBS cijfers van 21 oktober 2006 642.230 inwoners, ongeveer 4% van de Nederlandse bevolking (16.334.210). Verdeeld naar sekse bestond de Friese bevolking uit 320.611 mannen en 321.619 vrouwen. Friesland telde iets meer vrouwen dan mannen. Tabel 4.1 geeft een beeld van de beroepsbevolking in Friesland. Tot de beroepsbevolking worden personen gerekend in de leeftijd van 15-64 jaar, die tenminste 12 uur per week werken of willen werken of die actief naar werk zoeken. Uit de cijfers valt een toename te zien van het aantal vrouwen in de beroepsbevolking tot 2004, waarna het aantal tot eind 2005 met iets meer dan 1.000 personen afneemt. Opmerkelijk is dat het aantal vrouwen in de beroepsbevolking veel minder is dan het aantal mannen, desondanks ligt het percentage van de werkzoekende vrouwen hoger. De werkloosheid onder de vrouwen is toegenomen terwijl die onder de mannen vanaf 2004 een afname vertoont. Tabel 4.1: Samenstelling van de beroepsbevolking in Friesland Jaar
Totaal
2002 2003 2004 2005 2006 juni
271 277 279 271 *
Aantal Aantal Mannen Vrouwen 164 167 164 157 *
107 110 115 114 *
Aantal werklozen Aandeel in werklozen Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen 6 9 10 9 *
7 9 10 10 *
46% 50% 50% 47%
54% 50% 50% 53%
Aantal personen x 1000 *: De cijfers van 2006 zijn niet opgenomen in de databank
Bron: CBS, 16-11-2006 Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
25
"JE GAAT ER ZIEK HEEN EN KOMT GENEZEN TERUG"
Van het jaar 2002 tot 2004 is de deelname van vrouwen aan het arbeidsproces in Friesland toegenomen van 100.000 tot 105.000, maar is daarna afgenomen tot 104.000, eind 2005. Het aandeel van de vrouwen in Friesland in de werkende beroepsbevolking is vanaf 2002 niet hoger dan 41% (zie tabel 4.2). Tabel 4.2: Aandeel vrouwen en mannen in de werkende beroepsbevolking in Friesland Jaar
Totaal
Aantal Mannen
Aantal Vrouwen
% Mannen
% Vrouwen
2002 258 158 100 61% 2003 260 158 101 61% 2004 259 154 105 59% 2005 252 148 104 59% 2006 juni * * * Aantal personen x 1000 *: De cijfers van 2006 zijn niet opgenomen in de databank
39% 39% 41% 41%
Bron: CBS, 16-11-2006
Tabel 4.3 illustreert een vergelijking van de netto arbeidsparticipatiegraad van Nederland met die van Friesland. De percentages in Friesland liggen onder het landelijke gemiddelde. Wat opvalt is dat het verschil in arbeidsparticipatiegraad tussen vrouwen en mannen in Friesland afneemt. Tabel 4.3: Netto arbeidsparticipatiegraad Jaar
Nederland Mannen Vrouwen
Friesland Mannen Vrouwen
2002 75.6% 53.6% 73.1% 48.7% 2003 74.3% 53.9% 73.2% 49.1% 2004 72.9% 53.6% 71.0% 50.9% 2005 72.1% 54.1% 68.2% 50.5% 2006 juni * * * *: de cijfers van 2006 zijn niet opgenomen in de databank Bron: CBS, 16-11-2006.
4.2 Daling van het aantal WAO’ers Het aantal WAO’ers is in heel Nederland (degenen die in het buitenland wonen zijn hierbij uitgesloten) na het derde kwartaal van 2004 tot en met het tweede kwartaal van 2006 afgenomen van 744.680 naar 644.120 (-13.5%). Het aantal WAO-uitkeringen onder mannen nam af van 397.760 naar 345.020 (-13.3%), onder vrouwen van 346.920 naar 299.100 (13.8%). In de provincie Friesland was de afname van 25.400 naar 21.790 (-14.2%). Het aantal WAO’ers onder de mannen nam in deze periode af van 15.550 naar 13.440 (-13.6%) en onder
26
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
4 GENDERVERSCHILLEN IN FRIESLAND
de vrouwen van 9.850 naar 8.350 (-15.2%). De afname van het aantal WAO’ers in Friesland, lag zowel voor de mannen als vrouwen boven de landelijke percentages. De afname percentage van de vrouwen in Friesland was het hoogst. Figuur 3.1 illustreert de WAO-afname percentages per provincie in de bovengenoemde periode. Het valt hier duidelijk te zien dat Friesland met 14.2% na de provincies Gelderland en Overijssel een van de provincies is met de hoogste WAO – afname sinds 1 oktober 2004. De cijfers die hierbij genoemd zijn, zijn voor alle WAO’ers, in de leeftijd schaal van 15 tot en met 64 jaar. Tabel 8 in Bijlage I geeft het aantal WAO’ers in Friesland per geslacht en per kwartaal aan plus de verhoudingen per geslacht.
Figuur 4.1: Afname WAO-uitkering per provincie (periode 01-10-2004 – 30-06-2006) Bron: CBS, 24-11-2006.
Volgens de CBS cijfers, zoals in Tabel 4.4 wordt aangeduid, bestond de WAO populatie van Friesland per 1 oktober 2004 uit 15.550 mannen en 9.850 vrouwen. Van de mannen hadden 11.330 de leeftijd van 50 jaar en ouder reeds bereikt. Voor de vrouwen was dit aantal slechts 5.620. Van de groep beneden de 50 jaar was het merendeel, 4.230, een vrouw en 4.190 een man. De WAO afname onder de vrouwen beneden de 50 jaar was 1.330 personen (4.230 – 2.900) onder de mannen was dit aantal 1.240 personen (4.190 – 2.950). In percentages was de afname 31.4% voor de vrouwen en 29.6% voor de mannen. Het onderscheid voor de aSB herbeoordeling op grond van de leeftijd is zeer ongunstig voor de vrouwen, omdat in 2004 43% van de vrouwelijke WAO’ers jonger was dan 50 jaar, en van de mannen 27%.
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
27
"JE GAAT ER ZIEK HEEN EN KOMT GENEZEN TERUG"
Tabel 4.4: Aantal WAO’ers in Friesland per leeftijdscategorie* Leeftijdscategorie
15-49 jaar 50-64 jaar Onbekend Totaal
Per 01-10-04 Aantal Aantal Mannen Vrouwen
4190 11330 30 15550
4230 5620 9850
Totaal Mannen en Vrouwen
Aantal Mannen
8420 16950 30 25400
2950 10400 90 13440
Per 30-06-06 Aantal Totaal Vrouwen Mannen en Vrouwen 2900 5450 8350
5850 15850 90 21790
*Aantallen zijn afgerond op tientallen Bron: CBS, Sociale zekerheidsstatistieken.
4.3 Psychische klachten Psychische aandoening en gedragstoornissen zijn voor zowel mannen als vrouwen een van de belangrijkste redenen van afkeuring. Op 1 oktober 2004 had Friesland 8.600 WAO’ers met psychische klachten verdeeld over 4.740 mannen en 3.860 vrouwen (Bron: CBS). In Tabel 9 in Bijlage I worden de cijfers per leeftijdscategorie gegeven. Het aantal vrouwen (1.930) met psychische klachten beneden de 50 jaar was groter dan het aantal mannen (1.510). In percentages uitgedrukt zou in 2004, 50% van de vrouwen en 31% van de mannen met psychische klachten in aanmerking komen voor een herbeoordeling. De WAO-afname voor personen met psychische klachten bedroeg daarom ook 640 vrouwen (1.930 – 1.290) en 380 mannen (1.510 – 1.130). Tabel 4.5: Aantal WAO’ers met psychische klachten per geslacht (leeftijdscategorie 20 –49) Geslacht
Per 01-10-04 Totaal Personen
Per 30-06-06 Totaal Personen
Man Vrouw Totaal
1510 1930 3440
1130 1290 2420
Bron: CBS, Sociale zekerheidsstatistieken. “De verzekeringsarts heeft weinig begrip als hij niet iets aantoonbaar kan zien. Mijn uitkering was eerst bijna gestopt, maar na meerdere brieven en uitleg van mijn kant dat ik in revalidatie was, werd een ander besluit genomen; ik heb slechts 25-40% uitkering kunnen behouden. Het UWV biedt weinig begeleiding en oplossingen.” Bron: Citaat n.a.v. bijeenkomst in Drachten, 1 december 2006.
28
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
4 GENDERVERSCHILLEN IN FRIESLAND
4.4 aSB herbeoordelingen in Friesland Tabel 4.6 geeft het aantal herbeoordelingen dat door het UWV zijn uitgevoerd weer. Uit de tabel is op te maken dat de uitgevoerde herbeoordelingen voor vrouwen zwaarder uitpakte dan voor mannen. Van de herbeoordeelde vrouwen is 33.7% volledig arbeidsgeschikt gevonden en 24.1% van de herbeoordeelde mannen; voor 49.0% van de vrouwen is het AO (arbeidsongeschiktheids)percentage gelijk gebleven en voor 56.8% van de mannen; voor 3.7% van de vrouwen is het AO-percentage hoger geschat en voor 5% van de mannen. Tabel 4.6: Herbeoordeling WAO in Friesland oktober 2004 – oktober 2006 Resultaat herbeoordeling <15% ao (niet ao) AO % LAGER AO % GELIJK AO % HOGER Totaal
Man 779 457 1835 160 3231
Vrouw 1062 428 1544 118 3152
Totaal 1841 885 3379 278 6383
% Man 24.1% 14.1% 56.8% 5.0% 100%
% Vrouw % Totaal 33.7% 28.8% 13.6% 13.9% 49.0% 52.9% 3.7% 4.4% 100% 100%
Bron: UWV, december 2006.
Tabel 10 in Bijlage I illustreert het aantal WAO’ers per arbeidsongeschiktheidspercentage vóór en ná de herbeoordelingen. Vóór de herbeoordeling waren 1.908 vrouwen en 1.639 mannen volledig arbeidsongeschikt. Deze cijfers zijn door de herbeoordeling gereduceerd tot 1.279 vrouwen (-629) en 1.386 mannen (-253).
4.5 Deeltijdarbeiders Op het moment dat dit onderzoek gaande was, beschikte het UVW voor 70% van de herbeoordeelde WAO’ers over de informatie omtrent de arbeidsduur. Desondanks kon een analyse gedaan worden met behulp van de beschikbare cijfers welke in tabel 4.7 getoond worden. Van de goedgekeurde herbeoordeelden vrouwen werkte 43% in deeltijd en van de mannen 32%. Van de herbeoordeelden vrouwen die in deeltijd werkten werd voor 17% het arbeidsongeschiktheidspercentage lager vastgesteld en van de mannen voor 20%. Dit betekent dat na herkeuring van de vrouwelijke deeltijders 60% gedeeltelijk of volledig weer aan het werk moet. Voor de vrouwen die volledig werken is dit percentage 58%. Voor de mannen zijn dit percentages zowel voor deeltijders als voltijders 52%. Tabel 11 in Bijlage I geeft het aantal personen per geslacht en arbeidsduur.
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
29
"JE GAAT ER ZIEK HEEN EN KOMT GENEZEN TERUG"
Tabel 4.7: Resultaat van de herbeoordelingen per arbeidsduur en geslacht Arbeidsduur
Geslacht
<15 % AO
Lager
Gelijk
Hoger
Totaal
DEELTIJD
Mannen
32%
20%
40%
8%
100%
VOLTIJD
31%
21%
43%
5%
100%
Totaal
31%
20%
43%
5%
100%
43%
17%
35%
4%
100%
VOLTIJD
38%
20%
38%
5%
100%
Totaal
41%
18%
36%
4%
100%
DEELTIJD
Vrouwen
Bron: UWV, december 2006.
De cijfers uit tabel 11 uit de bijlage zijn in tabel 4.8 dusdanig gerangschikt, zodat per herbeoordelingscategorie gekeken worden naar arbeidsduur en geslacht. Uit deze tabel blijkt dat van de goedgekeurde WAOers in Friesland de helft vrouwelijke deeltijders zijn en 29% mannelijke deeltijders. Tabel 4.8: Resultaat van de herbeoordelingen per arbeidsduur en geslacht Arbeidsduur
Geslacht
<15 % AO
Lager
Gelijk
Hoger
Totaal
DEELTIJD VOLTIJD Totaal
Mannen
29% 13% 42%
38% 13% 51%
41% 12% 53%
41% 12% 54%
36% 13% 49%
DEELTIJD VOLTIJD Totaal
Vrouwen
50% 8% 58%
43% 5% 49%
40% 7% 47%
40% 6% 46%
44% 7% 51%
100%
100%
100%
100%
100%
Groot totaal Bron: UWV, december 2006
4.6
Financiële gevolgen
De volledige of gedeeltelijke goedkeuring van WAO’ers heeft directe consequenties voor de inkomenspositie, omdat zij daarmee de WAO-uitkering (geheel/gedeeltelijk) kwijtraken. Het inkomensverlies kan worden opgevangen door een WW-uitkering of Bijstandsuitkering aan te vragen, of door (meer) te gaan werken. Omdat zowel het UWV als de gemeente Leeuwarden aangaf niet over de officiële cijfers van de inkomenspositie, de mate van reïntegratie of doorstroming naar de bijstand beschikt, konden deze gegevens niet specifiek voor Friesland worden uitgezocht. De verwachting is echter dat voor een groot deel van de goedgekeurde of gedeeltelijk goedgekeurde WAO’ers de inkomenspositie zal verslechteren. Een indicatie hiervoor is de toegenomen werkloosheid onder vrouwen in Friesland. Daarnaast blijkt uit een
30
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
4 GENDERVERSCHILLEN IN FRIESLAND
onderzoek uit 2005 op initiatief van het Breed Platform Verzekerden en Werk (BPV&W) uitgevoerd door organisaties van en voor cliënten onder 2000 cliënten (waarvan tweederde vrouw en de groep 35 – 45 jaar het meest vertegenwoordigd is), dat ongeveer driekwart van alle respondenten nu een lagere uitkering heeft en dat van de ruim tweederde van de respondenten die voor de herbeoordeling een volledige uitkering nu ruim 40% volledig is goedgekeurd. Reïntegratieperspectief is echter nauwelijks aanwezig, omdat: •
Bij slechts 11% van de respondenten die voor de éénmalige herbeoordeling in loondienst werkte onderhandeling mogelijk is over urenuitbreiding.
•
Een aantal respondenten het bestaande werk verliest als gevolg van de herschatting of omdat ze vanwege de bestaande beperkingen hun huidige werk al niet kunnen volhouden.
•
Er wordt weinig begeleiding aangeboden aan mensen om aan het werk te komen.
•
Ruim 20% van de respondenten met een lager arbeidsongeschiktheidspercentage heeft geen inzicht gekregen in de functies waarvoor ze geschikt worden geacht.
•
De helft van de respondenten met een lagere uitkering heeft geen reïntegratievisie ontvangen.
•
Slechts eenderde van de respondenten is gewezen op de IRO.
•
Velen zien niet alleen af van reïntegratie maar ook van WW en zelfs van de TRI-uitkering omdat zij zichzelf te ziek vinden om te werken.
•
Tal van respondenten met een lagere uitkering of stopzetting daarvan, kregen van medewerkers van UWV te horen dat zij weinig mogelijkheden voor ze zien om ook echt aan de slag te komen. “Waar ik vroeger niet eens over nadacht, kost me nu handen vol energie, niet alles is vanzelfsprekend.” “Het is wellicht beter om aandacht te besteden aan het vinden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van vrijwilligerswerk als opstap naar betaald werk.” “Activiteiten en rustperiodes wisselen elkaar af. Soms heb ik drie of vier rustperiodes per dag nodig. Gemiddeld ben ik negen uur per dag op, meer energie is er niet. Tijd om te herstellen van een activiteit duurt langer dan de inspanning duurt.” “Ik blijf solliciteren, maar ik krijg de ene afwijzing na de ander. Welke werkgever wil iemand in dienst die gemaakte afspraken niet na kan komen?” “Leven met beperkingen, of je uitgaat van je mogelijkheden of je beperkingen, de benadering is anders, de grenzen blijven hetzelfde.” Bron: citaten n.a.v. bijeenkomst Drachten, 1 december 2006
Dat het inkomensgevolgen van de herbeoordeling voor een grote groep WAO’ers negatief uitpakt wordt bevestigd door een onderzoek uitgevoerd door AStri in opdracht van de UWV (Van Deursen 2006 en 2007). Voor dit onderzoek zijn 5.000 WAO’ers geselecteerd die zijn herbeoordeeld volgens het aangepaste Schattingsbesluit (aSB). Uit dit onderzoek bleek dat
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
31
"JE GAAT ER ZIEK HEEN EN KOMT GENEZEN TERUG"
gemiddeld 4 maanden na ontvangst van de uitslag van de herbeoordeling 53% van de respondenten het inkomen als duidelijk verslechterd ervaart ten opzichte van het inkomen tijdens de herbeoordeling, na 8 maanden was dit 40% en na 18 maanden 39%3. Bij 4% van de respondenten was na 4 maanden sprake van een verbetering van het inkomen, na 8 maanden 11% en na 18 maanden 16%. De inkomensverslechtering was veelal direct gevolg van het wegvallen van de WAOuitkering. Het vangnet van WW en TRI, wat een inkomensgarantie moet vormen voor de eerste acht maanden, leek om uiteenlopende redenen in de praktijk minder goed te functioneren of te compenseren dan beoogd werd (Van Deursen, 2006). Van de herbeoordeelden die tijdens de herbeoordeling geen werk hebben, hervatte 11% na 4 maanden het werk, 20% na 8 maanden en 32% na 18 maanden betaald werk. Onder degenen die het werk hervatte bevonden zich relatief veel hoog opgeleiden, mannen en herbeoordeelden onder de 45 jaar. Van de groep die tijdens de herbeoordeling werkte, verloor 18% het werk (Van Deursen, 2007). Aannemelijk is dat inkomensgevolgen voor herbeoordeelde Friese vrouwen in de WAO eerder negatiever dan rooskleurige zullen zijn dan uit deze landelijke onderzoeken blijkt, gezien de hogere werkloosheid en gemiddeld lage arbeidsparticipatie van vrouwen in Friesland. De citaten van de WAO’ers die op de bijeenkomst van 1 december 2006 aanwezig waren (4 vrouwen) en de reacties die naar aanleiding van deze bijeenkomst via e-mail (4 reacties) binnenkwamen bevestigen deze indruk. Verder kwam uit deze bijeenkomst naar voren dat men vond dat veel vrouwen vrijwilligerswerk doen, maar dat dit als meer vrijblijvend wordt ervaren dan betaald werk. De nadrukkelijke (verplichte) gerichtheid van reïntegratiebedrijven op het vinden van betaald werk is voor velen niet altijd een reële optie. Verder vonden zij dat vrouwen in een sociaal isolement kunnen raken en dat dit het proces van werkhervatting vaak bemoeilijkt.
4.7 Conclusies Friesland telde per 21 oktober 2006 642.230 inwoners. De bevolking bestond uit meer vrouwen dan mannen. Minder dan de helft van de Friese vrouwen is actief op de arbeidsmarkt. De deelname van vrouwen aan het arbeidsproces nam in de jaren 2002 tot 2004 toe, maar nam sinds het jaar 2004 weer af. Van de personen die in 2003 naar een baan zochten was 50% vrouw; dit percentage steeg naar 53% tot eind 2005. De afname van het aantal WAO’ers in Friesland, in de periode van 1 oktober 2004 tot en met eind juni 2006, lag zowel voor de mannen als vrouwen boven de landelijke percentages. Het afnamepercentage van de 3
De nettorespons van de eerste meting bedroeg 36% (1.873 deelnemers), van de tweede 68% (753 deelnemers) en van de derde 378 deelnemers. De respons bij de groep die na 18 maanden werd ondervraagd was aanmerkelijk lager. Bovendien bleken vooral werkenden te hebben gereageerd. De onderzoekers hebben dit gecorrigeerd met een wegingsfactor.
32
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
4 GENDERVERSCHILLEN IN FRIESLAND
vrouwen in Friesland was (met -15.2%) het hoogst. In vergelijking met de Friese mannen werden relatief meer vrouwen goedgekeurd. Dit gold voor zowel de vrouwen die in deeltijd als in voltijd werkten. Gezien de resultaten van de landelijke onderzoeken, de aanscherping van de regels die in het nadeel van vrouwen werken, en de toegenomen werkloosheid onder vrouwen in Friesland lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat de aSB negatief uitpakt voor de inkomenspositie van (gedeeltelijk) goedgekeurde Friese vrouwen.
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
33
"JE GAAT ER ZIEK HEEN EN KOMT GENEZEN TERUG"
34
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
LITERATUUR
Literatuurlijst Balata, B., vanVeenendaal, D. (2006). (De) Aandacht voor jonge vrouwen in de WAO. Besseling, J., de Olde, C. (2002). Emancipatie – effectrapportage Commissie Donner. Emancipatie effectrapportage verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door TNO Arbeid en Van Doornehuiskes en partners. Bronswijk, E., Meester, R., Hosemans, M., Filius, A. (2003). Voorstudie “Vrouwen in de WAO”. Platform reïntegratie. Deursen van, C.G.L. (2006). Bureau Astri. Werken na herbeoordeling? Onderzoek onder 1783 herbeoordeelden waarvan de uitkering verlaagd of beëindigd is. Deursen, van, C.G.L. van, (2007). Bureau Astri. Herbeoordeeld....en dan? Stand van zaken 2005cohort, 18 maanden na de uitslag. Dongen van, A., Egas, C., Huvenaars, N., Komduur, J. (2004). Beoordeling arbeidsongeschiktheid. LVA/BPV&W. Eenmalige herbeoordelingen; het verhaal achter de cijfers (2006), Onderzoek van 17 (cliënten)organisaties naar de bevindingen van arbeidsongeschikten met de eenmalige herbeoordeling. Erdem, Ö., Pieters, I., Venema, P. (2002). De arbeidsmarktpositie van werknemers in 2000. Een onderzoek naar de verschillen in beloning en mobiliteit tussen mannen en vrouwen, voltijders en deeltijders, autochtonen en allochtonen. Arbeidsinspectie, Den Haag. Europees Sociaal Fonds Equal. (2004). Bestrijding discriminatie en ongelijkheid op de arbeidsmarkt. Den haag. Giezen, A.M. van der, Cuelenaere, B., Prins, R. (1998). Vrouwen vaker in de WAO?. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Den Haag. E. Groot, ‘Vrouwen gewogen en geschikt bevonden’, Het Financieele Dagblad, 10 October 2006. Jonge de, C. (2005). Meer vrouwen in de WAO. Vrouwenzorg. Jonker, J., Pennink, B.J.W. (2000). De kern van methodologie. Assen: Van Gorcum. Laitinen – Krispijn, S. M., Bergsma, E. N. (2004). Herbeoordeeld: Uitvoering van de wettelijke WAO – beoordelingen. Landelijk Overleg Vrouwen en arbeidsongeschiktheid. (2002). Vrouwen en arbeidsongeschiktheid. Leeuw de, A.C.J. (1996). Bedrijfskundige methodologie, management van onderzoek. Assen: Van Gorcum. Leeuw de, A.C.J. (2001). Bedrijfskundige methodologie. Management van onderzoek. Assen: Van Gorcum. Lisv. (2000). Vrouwen, (werk) omstandigheden en arbeidsongeschiktheid. Amsterdam: Lisv. Plochg – Holtman, M.S. (2004). Wie leert je werken? Een verkennend onderzoek naar jonge hoogopgeleide vrouwen die al dan niet in de WAO zitten. Raad voor Werk en Inkomen. (juni 2005). Kwartaalanalyse arbeidsmarkt. Raad voor Werk en Inkomen. (2006). Gehandicapten en het arbeidsproces. Rijk de, A., Lierop van, B., Janssen, N., Nijhuis, F. (2002). Geen kwestie van motivatie maar van situatie. Een onderzoek naar man/vrouw verschillen in werkhervatting gedurende het eerste jaar na ziekmelding. Universiteit Maastricht. Stichting FNV pers. (2002). VROUWenWERK. Een analyse van de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt. Thio, V., Halbersma, R., Vemer, P., De Jong, P. (2004). Arbeidsparticipatie en arbeidsongeschiktheid bij vrouwen. Onderzoek in opdracht van de Stichting Instituut GAK en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uitgevoerd door APE. Den Haag. TNO (1999). Vrouwen en reïntegratie. Onderzoek naar de verschillen tussen vrouwen en mannen bij WAO – intrede en reïntegratie. Hoofddorp: TNO Arbeid. Verdonk, P., Peeters, M., Geurts, S. (2001). Vrouwen: arbeidsongeschikt of arbeidsondergschikt?. Een uitgebreide literatuurstudie naar het arbeidsongeschiktheidsrisico van vrouwen. In opdracht van de FNV Vrouwenbond. Nijmegen. Vries de, A., Rijk de, A., Verdonk, P., Klinge, I. (2006). Ik dacht een weekje uitrusten en dan weer aan het werk. Stichting WAHO gezond werken voor jonge hoger opgeleide vrouwen. Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
35
"JE GAAT ER ZIEK HEEN EN KOMT GENEZEN TERUG"
Andere bronnen: • • • • •
36
Website van het Central Bureau voor de Statistieken: www.cbs.nl Website van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UVW): www.uwv.nl Website van Landelijke Vereniging van Arbeidsongeschikten (LVA): www.lva-nederland.nl Website van Verwey-Jonker Instituut: www.verwey-jonker.nl
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
BIJLAGEN
Bijlagen Bijlage 1
Tabellen
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
37
"JE GAAT ER ZIEK HEEN EN KOMT GENEZEN TERUG"
Tabel 1: Aantal arbeidsongeschikte mannen en vrouwen per bedrijfssector in Nederland
Bedrijfssector
Geslacht
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Bouw
Mannen Vrouwen
62340 1330
60830 1370
59270 1390
57730 1430
55980 1450
53470 1410
51230 1360
47100 1240
45450 1190
Metaal Nijverheid
Mannen Vrouwen
37690 3760
37830 4030
38110 4380
38230 4590
38050 4870
37280 4910
36380 4860
33460 4410
32690 4290
Detailhandel & Ambachten
Mannen Vrouwen
12630 21360
12080 21970
12030 23490
11950 24460
11940 25310
11600 24960
11280 24150
9650 19590
9350 18830
Vervoer
Mannen Vrouwen
24060 5080
24380 5810
25440 6600
26150 7290
26460 7710
26170 7730
25660 7700
23700 7100
23050 6930
Gezondheid, geest & Maatschap. Belangen
Mannen Vrouwen
12250 77440
12490 82660
13250 90050
13730 95780
14080 99810
13770 97100
13600 94250
12660 86220
12290 83280
Overheidsdiensten
Groothandel
Zakelijke dienstverlening
Uitzendbedrijven
Mannen
20110
19540
19020
18510
17910
17020
70
70
60
Vrouwen
9800
10110
10370
10550
10550
10260
40
40
40
Mannen Vrouwen
22010 11490
22410 12350
23130 13440
23700 14430
23770 14980
23210 14890
22660 14630
20580 13420
20070 13050
Mannen
16480
16900
17720
18520
19150
19270
19080
17650
17280
Vrouwen
15280
17050
19130
21280
22740
23270
23230
21220
20510
Mannen Vrouwen
16380 13740
17690 16460
18680 19130
19340 21100
19890 22260
19720 22160
19570 21710
17810 19320
17270 18570
Overheid: Onderwijs &
Mannen
-
-
-
18860
18650
17770
17130
15290
14820
Wetenschappen
Vrouwen
-
-
-
28380
28640
28070
27780
25290
24580
Overheid Overigen
Mannen Vrouwen
49420 46740
48870 47880
48760 49460
30780 23820
30000 23920
28950 23600
43820 33020
40910 31150
39990 30520
Mannen
166570 165480 165310 163640 160800 157430 149760 138160 134740
Vrouwen
82740
Overige Sectoren
Totaal Mannen en
87450
93830
99390
102570 103040
99620
93880
728700 745640 771990 793640 801490 787060 762590 699920 679710
Vrouwen *: De cijfers van 2006 zijn de cijfers per eind april.
Bron: CBS, 20-11-2006
38
90860
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
BIJLAGEN
Tabel 2: WAO-uitkeringen per geslacht en bedrijfssector in Nederland (in % van het totaal)
Bedrijfssector Bouw
Geslacht
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Mannen
8.6%
8.2%
7.7%
7.3%
7.0%
6.8%
6.7%
6.7%
6.7%
Vrouwen
0.2%
0.2%
0.2%
0.2%
0.2%
0.2%
0.2%
0.2%
0.2%
Mannen
5.2%
5.1%
4.9%
4.8%
4.7%
4.7%
4.8%
4.8%
4.8%
Vrouwen
0.5%
0.5%
0.6%
0.6%
0.6%
0.6%
0.6%
0.6%
0.6%
Detailhandel & Ambachten
Mannen Vrouwen
1.7% 2.9%
1.6% 2.9%
1.6% 3.0%
1.5% 3.1%
1.5% 3.2%
1.5% 3.2%
1.5% 3.2%
1.4% 2.8%
1.4% 2.8%
Vervoer
Mannen
3.3%
3.3%
3.3%
3.3%
3.3%
3.3%
3.4%
3.4%
3.4%
Vrouwen
0.7%
0.8%
0.9%
0.9%
1.0%
1.0%
1.0%
1.0%
1.0%
Gezondheid, geest & Maatschap. Belangen
Mannen Vrouwen
1.7% 10.6%
1.7% 11.1%
1.7% 11.7%
1.7% 12.1%
1.8% 12.5%
1.7% 12.3%
1.8% 12.4%
1.8% 12.3%
1.8% 12.3%
Overheidsdiensten
Mannen Vrouwen
2.8% 1.3%
2.6% 1.4%
2.5% 1.3%
2.3% 1.3%
2.2% 1.3%
2.2% 1.3%
0.01% 0.01%
0.01% 0.01%
0.01% 0.01%
Groothandel
Mannen Vrouwen
3.0% 1.6%
3.0% 1.7%
3.0% 1.7%
3.0% 1.8%
3.0% 1.9%
2.9% 1.9%
3.0% 1.9%
2.9% 1.9%
3.0% 1.9%
Zakelijke dienstverlening
Mannen Vrouwen
2.3% 2.1%
2.3% 2.3%
2.3% 2.5%
2.3% 2.7%
2.4% 2.8%
2.4% 3.0%
2.5% 3.0%
2.5% 3.0%
2.5% 3.0%
Uitzendbedrijven
Mannen Vrouwen
2.2% 1.9%
2.4% 2.2%
2.4% 2.5%
2.4% 2.7%
2.5% 2.8%
2.5% 2.8%
2.6% 2.8%
2.5% 2.8%
2.5% 2.7%
Overheid: Onderwijs & Wetenschappen
Mannen Vrouwen
-
-
-
2.4% 3.6%
2.3% 3.6%
2.3% 3.6%
2.2% 3.6%
2.2% 3.6%
2.2% 3.6%
Overheid Overigen
Mannen Vrouwen
6.8% 6.4%
6.6% 6.4%
6.3% 6.4%
3.9% 3.0%
3.7% 3.0%
3.7% 3.0%
5.7% 4.3%
5.8% 4.5%
5.9% 4.5%
Overige Sectoren
Mannen Vrouwen
22.9% 11.4%
22.2% 11.7%
21.4% 12.2%
20.6% 12.5%
20.1% 12.8%
20.0% 13.1%
19.6% 13.1%
19.7% 13.4%
19.8% 13.4%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
Metaal Nijverheid
Totaal Mannen en Vrouwen
*: De cijfers van 2006 zijn de cijfers per eind april.
Bron: CBS, 20-11-2006
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
39
"JE GAAT ER ZIEK HEEN EN KOMT GENEZEN TERUG"
Tabel 3: Samenstelling van de in deeltijd werkende beroepsbevolking in Nederland
Jaar 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 juni
Aantal Vrouwen 1536 1607 1721 1792 1890 1928 1945 1998 *
Aantal Totaal % % Mannen Vrouwen Mannen 477 487 520 526 572 596 579 594 *
2013 2094 2241 2318 2462 2524 2524 2592 *
76.3% 76.7% 76.8% 77.3% 76.8% 76.4% 77.1% 77.1%
23.7% 23.3% 23.2% 22.7% 23.2% 23.6% 22.9% 22.9%
Aantal personen x 1000 *: De cijfers van 2006 zijn niet opgenomen in de databank
Bron: CBS, 20-11-2006
40
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
BIJLAGEN
Tabel 4: Overzicht WAO-instroom in Nederland per geslacht en leeftijdscategorie
Jaar
Geslacht
15-25 jaar
25-35 jaar
35-45 jaar
45-55 jaar
55-65 jaar
1998
Vrouwen Mannen
3400 1640
14160 8370
13350 12090
13240 14980
3760 7410
1999
Vrouwen Mannen
3230 1280
14700 7740
14090 11580
14220 15130
4180 7860
2000
Vrouwen Mannen
3280 1280
14930 7690
15140 12110
15390 15620
4620 7890
2001
Vrouwen Mannen
3190 1310
14370 7040
15970 12270
16700 16410
5220 8800
2002
Vrouwen Mannen
2890 1170
12320 6400
14110 10890
14730 13800
4870 7850
2003
Vrouwen Mannen
1980 1010
8200 5210
9830 8520
10600 10970
4110 7050
2004
Vrouwen Mannen
1610 900
6480 4210
7990 7100
8670 9130
3230 5910
2005
Vrouwen Mannen
490 230
1840 1130
2120 1940
2430 2660
1000 1790
20070 8820 28890
87000 47790 134790
92600 76500 169100
95980 98700 194680
30990 54560 85550
69% 31%
65% 35%
55% 45%
49% 51%
36% 64%
Totaal Vrouwen Totaal Mannen
% %
Vrouwen Mannen
Bron: CBS, 20-11-2006
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
41
"JE GAAT ER ZIEK HEEN EN KOMT GENEZEN TERUG"
Tabel 5: Ziekte diagnoses voor arbeidsongeschiktheid per geslacht en per jaar in Nederland
Uitkeringskenmerken
Geslacht
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
Psychische aandoeningen
Mannen
121020
118990
125800
129750
130540
128090
124500
115220
& gedragstoornissen
Vrouwen
106570
104680
122000
136750
142470
140340
136920
124630
Totaal
Ziekten van botspierstelsel
227590
223670
247800
266500
Mannen Vrouwen
53.2% 46.8%
53.2% 46.8%
50.8% 49.2%
48.7% 51.3%
273010 47.8% 52.2%
268430 47.7% 52.3%
261420 47.6% 52.4%
239850 48.0% 52.0%
Mannen Vrouwen
154300 80580
149760 77210
154310 92200
154660 101290
153240 107560
148710 106770
141660 101940
129240 92350
234880
226970
246510
255950
260800
255480
243600
221590
Mannen Vrouwen
66% 34%
66% 34%
63% 37%
60% 40%
59% 41%
58% 42%
58% 42%
58% 42%
Mannen Vrouwen
74740 49260
83040 75320
71400 58540
65630 48970
61040 46260
58320 45580
56570 45800
52440 43720
124000
158360
129940
114600
107300
103900
102370
96160
60% 40%
52% 48%
55% 45%
57% 43%
57% 43%
56% 44%
55% 45%
55% 45% 25760
Totaal
Algemene & endoctriene ziekten Totaal
Mannen Vrouwen Ziekten zenuwstelsel,
Mannen
24770
24200
25440
26690
27610
27880
27450
oog en oor
Vrouwen
15910
15240
17650
20340
22090
22730
23080
21890
40680
39440
43090
47030
49700
50610
50530
47650
Mannen Vrouwen
61% 39%
61% 39%
59% 41%
57% 43%
56% 44%
55% 45%
54% 46%
54% 46%
Mannen Vrouwen
35400 10010
33970 9190
34740 10760
35220 11500
35500 12090
34930 12270
33650 12090
30580 11290
Totaal
Ziekten hart, vaatstelsel en bloed Totaal
45410
43160
45500
46720
47590
47200
45740
41870
Mannen Vrouwen
78% 22%
79% 21%
76% 24%
75% 25%
75% 25%
74% 26%
74% 26%
73% 27%
Ziekten ademhalings-
Mannen
10910
10410
10520
10520
10380
10020
9470
8530
stelsel
Vrouwen
4690
4340
5000
5650
5940
6000
5970
5490
Totaal
Ziekten spijsverteringsstelsel
15600
14750
15520
16170
16320
16020
15440
14020
Mannen Vrouwen
70% 30%
71% 29%
68% 32%
65% 35%
64% 36%
63% 37%
61% 39%
61% 39%
Mannen Vrouwen
11030 6240
10670 5870
10800 6740
10810 7460
10630 7870
10210 7960
9810 7850
8800 7110
17270
16540
17540
18270
18500
18170
17660
15910
64% 36%
65% 35%
62% 38%
59% 41%
57% 43%
56% 44%
56% 44%
55% 45%
Totaal Mannen Vrouwen
42
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
BIJLAGEN
Tabel 5 (vervolg) Ziekte diagnoses voor arbeidsongeschiktheid per geslacht en per jaar
Uitkeringskenmerken
Geslacht
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
Ziekten huid en subcutis
Mannen Vrouwen
3880 1990
3700 1840
3740 2180
3580 2140
3470 2160
3290 2110
3080 1950
2730 1790
Totaal
5870
5540
5920
5720
5630
5400
5030
4520
Mannen Vrouwen
66% 34%
67% 33%
63% 37%
63% 37%
62% 38%
61% 39%
61% 39%
60% 40%
Ziekten urogenitaal
Mannen
3640
3550
3730
4020
4010
3910
3800
3430
stelsel
Vrouwen
9830
9010
10550
12530
12690
12720
12550
11300
13470
12560
14280
16550
16700
16630
16350
14730
Mannen Vrouwen
27% 73%
28% 72%
26% 74%
24% 76%
24% 76%
24% 76%
23% 77%
23% 77%
Mannen Vrouwen
3610
4390
5580
5780
5590
4820
4130
3250
Totaal
Zwangerschap, bevalling en kraambed Totaal
Overige Aandoeningen
Totaal Mannen en
3610
4390
5580
5780
5590
4820
4130
3250
Mannen Vrouwen
0% 100%
0% 100%
0% 100%
0% 100%
0% 100%
0% 100%
0% 100%
0% 100%
Mannen Vrouwen
250 70
210 50
240 70
260 90
260 90
300 100
250 70
310 60
320
260
310
350
350
400
320
370
Mannen
78%
81%
77%
74%
74%
75%
78%
84%
Vrouwen
22%
19%
23%
26%
26%
25%
22%
16%
728700
745640
771990
793640
801490
787060
762590
699920
Vrouwen
Bron: CBS, 21-11-2006
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
43
"JE GAAT ER ZIEK HEEN EN KOMT GENEZEN TERUG"
Tabel 6: Ziekte diagnoses voor arbeidsongeschiktheid per geslacht en per jaar in Nederland
Uitkeringskenmerken
Geslacht
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
Psychische aandoeningen Mannen
17%
16%
16%
16%
16%
16%
16%
16%
& gedragstoornissen
Vrouwen
15%
14%
16%
17%
18%
18%
18%
18%
Ziekten van botspier-
Mannen
21%
20%
20%
19%
19%
19%
19%
18%
stelsel
Vrouwen
11%
10%
12%
13%
13%
14%
13%
13%
Algemene & endoctriene
Mannen
10%
11%
9%
8%
8%
7%
7%
7%
ziekten
Vrouwen
7%
10%
8%
6%
6%
6%
6%
6%
Ziekten zenuwstelsel,
Mannen
3%
3%
3%
3%
3%
4%
4%
4%
oog en oor
Vrouwen
2%
2%
2%
3%
3%
3%
3%
3%
Ziekten hart, vaatstelsel
Mannen
5%
5%
5%
4%
4%
4%
4%
4%
en bloed
Vrouwen
1%
1%
1%
1%
2%
2%
2%
2%
Ziekten ademhalings-
Mannen
1%
1%
1%
1%
1%
1%
1%
1%
stelsel
Vrouwen
1%
1%
1%
1%
1%
1%
1%
1%
Ziekten spijsverterings-
Mannen
2%
1%
1%
1%
1%
1%
1%
1%
stelsel
Vrouwen
1%
1%
1%
1%
1%
1%
1%
1%
Ziekten huid en subcutis
Mannen Vrouwen
1% 0%
0% 0%
0% 0%
0% 0%
0% 0%
0% 0%
0% 0%
0% 0%
Ziekten urogenitaal stelsel
Mannen Vrouwen
0% 1%
0% 1%
0% 1%
1% 2%
1% 2%
0% 2%
0% 2%
0% 2%
Zwangerschap, bevalling
Mannen
-
-
-
-
-
-
-
-
en kraambed
Vrouwen
0%
1%
1%
1%
1%
1%
1%
0%
Mannen
0%
0%
0%
0%
0%
0%
0%
0%
Vrouwen
0%
0%
0%
0%
0%
0%
0%
0%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
Overige Aandoeningen
Totaal
Bron: CBS, 21-11-2006 44
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
BIJLAGEN
Tabel 7: Overzicht WAO’ers in Nederland met een psychische stoornis naar leeftijdsklasse
Jaar 1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
Geslacht 15-25 jaar 25-35 jaar 35-45 jaar 45-55 jaar 55-65 jaar
Totaal
Mannen
0.3%
3.4%
8.8%
18.0%
22.6%
53.2%
Vrouwen
0.7%
6.5%
11.1%
14.6%
13.9%
46.8%
Totaal
1.0%
9.9%
19.9%
32.6%
36.5%
100.0%
Mannen
0.3%
3.7%
9.0%
17.8%
22.3%
53.2%
Vrouwen
0.8%
7.2%
11.6%
14.3%
12.9%
46.8%
Totaal
1.1%
10.9%
20.6%
32.1%
35.2%
100.0%
Mannen
0.3%
3.6%
8.8%
16.9%
21.1%
50.8%
Vrouwen
0.8%
7.5%
12.1%
15.1%
13.8%
49.2%
Totaal
1.1%
11.1%
20.8%
32.0%
34.9%
100.0%
Mannen
0.3%
3.5%
8.6%
15.8%
20.4%
48.7%
Vrouwen
0.8%
7.9%
12.9%
15.6%
14.2%
51.3%
Totaal
1.1%
11.4%
21.5%
31.4%
34.6%
100.0%
Mannen
0.3%
3.5%
8.5%
15.0%
20.5%
47.8%
Vrouwen
0.7%
7.9%
13.1%
15.7%
14.8%
52.2%
Totaal
1.0%
11.4%
21.6%
30.7%
35.3%
100.0%
Mannen Vrouwen
0.3% 0.6%
3.4% 7.3%
8.4% 13.0%
14.5% 15.9%
21.1% 15.5%
47.7% 52.3%
Totaal
0.9%
10.8%
21.4%
30.4%
36.5%
100.0%
Mannen
0.3%
3.3%
8.4%
14.2%
21.5%
47.6%
Vrouwen
0.5%
6.6%
12.9%
16.1%
16.3%
52.4%
Totaal
0.8%
9.9%
21.2%
30.3%
37.7%
100.0%
Mannen
0.1%
2.7%
8.0%
14.3%
22.8%
48.0%
Vrouwen
0.3%
4.9%
12.1%
16.7%
18.0%
52.0%
Totaal
0.5%
7.6%
20.1%
31.1%
40.8%
100.0%
Bron: CBS, 21-11-2006
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
45
"JE GAAT ER ZIEK HEEN EN KOMT GENEZEN TERUG"
Tabel 8: Aantal WAO’ers per geslacht in Friesland
Periode
Mannen
Vrouwen
Totaal
Vrouwen
Mannen
2004-3 2004-4 2005 1 2005-2 2005-3 2005-4 2006-1 2006-2
15550 15440 15190 14800 14530 14200 13880 13440
9850 9760 9630 9370 9220 8840 8620 8350
25400 25200 24820 24170 23750 23040 22500 21790
39% 39% 39% 39% 39% 38% 38% 38%
61% 61% 61% 61% 61% 62% 62% 62%
-15.2%
-14.2%
% afname
-13.6%
Bron: CBS, 21-11-2006.
46
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
BIJLAGEN
Tabel 9: Aantal WAO’ers in Friesland met psychische klachten per geslacht en leeftijdscategorie
Geslacht
Leeftijdscategorie
Man
20-24 25-29 30-34 35-39 40-44 45-49 50-54 55-59 60-64 onbekend Totaal
Vrouw
20-24 25-29 30-34 35-39 40-44 45-49 50-54 55-59 60-64 onbekend Totaal
Per 01-10-04 Totaal Personen 30 80 150 270 420 560 830 1220 1180 4740 40 130 290 440 480 550 600 740 590 3860
Per 30-06-06 Totaal Personen 10 60 90 200 320 450 720 1090 1170 20 4130 10 50 140 280 330 480 570 680 680 10 3230
Bron: CBS, Sociale zekerheidsstatistieken
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
47
"JE GAAT ER ZIEK HEEN EN KOMT GENEZEN TERUG"
Tabel 10: Aantal WAO’ers in Friesland per arbeidsongeschiktheidspercentage
Na Herbeoordeling Vóór Herbeoordeling Geslacht
totaal <15% 15-25% 25-35% 35-45% 45-55% 55-65% 65-80% 80-100%
15-25%
vrouwen mannen
336 511
222 284
96 185
7 17
2 2
1 2
1 1
0 2
7 18
25-35%
vrouwen mannen
312 471
140 158
67 135
83 147
5 9
6 2
1 3
0 0
10 17
35-45%
vrouwen mannen
222 262
72 72
31 40
43 46
59 78
6 7
1 3
3 2
7 14
45-55%
vrouwen mannen
200 165
79 22
8 11
10 20
10 25
58 65
11 4
4 1
20 17
55-65%
vrouwen mannen
99 91
25 18
9 4
13 1
5 2
11 11
20 33
2 4
14 18
65-80%
vrouwen mannen
75 92
21 9
5 4
7 5
5 6
7 4
3 5
17 42
10 17
80-100%
vrouwen mannen
1908 1639
503 216
69 31
38 45
27 18
24 17
21 12
15 15
1211 1285
Totaal vrouwen 3152
1062
285
201
113
113
58
41
1279
Totaal mannen
779 1841
410 695
281 482
140 253
108 221
61 119
66 107
1386 2665
3231 6383
Bron: UWV, december 2006
48
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
BIJLAGEN
Tabel 11: Resultaat van de herbeoordelingen, aantal personen per arbeidsduur en geslacht in Friesland
Arbeidsduur
Geslacht
<15 % AO
Lager
Gelijk
Hoger
Totaal
< 15 uur 15-25 uur 25-36 uur 36-38 uur 38 uur > 38 uur
0 10 32 209 217 217
1 2 23 196 110 116
3 9 41 356 319 207
0 0 11 49 31 27
4 21 107 810 677 567
Totaal
685
448
935
118
2186
< 15 uur 15-25 uur 25-36 uur 36-38 uur 38 uur > 38 uur
90 171 272 115 155 133
16 90 107 80 82 47
59 176 200 122 156 122
4 14 31 12 28 13
169 451 610 329 421 315
Totaal
936
422
835
102
2295
Groot totaal
1621
870
1770
220
4481
Mannen
Vrouwen
Bron: UWV, december 2006
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
49
"JE GAAT ER ZIEK HEEN EN KOMT GENEZEN TERUG"
Bijlage II
Vragenlijst CBS en UWV
1. Hoeveel aSB herbeoordelingen hebben plaatsgevonden in de provincie Friesland in de periode tussen 1 oktober 2004 en 30 juni 2006? 2. Hoeveel WAO'ers zijn in die periode herbeoordeeld? Hoeveel Mannen? Hoeveel vrouwen? 3. Wat waren de cijfers van de onderstaande gegevens voor en na de herbeoordelingen? Mate van arbeids- Aantal voor de aSB herbeoordelingen ongeschiktheid Mannen Minder dan 15% 15 tot 25% 25 tot 35% 35 tot 45% 45 tot 55% 55 tot 65% 65 tot 80% Meer dan 80%
Vrouwen
Aantalen na de aSB herbeoordelingen Mannen
Mate van arbeidsongeschiktheid Gehuwd
Na de aSB herbeoordelingen Mannen Vrouwen
Vrouwen Samenw, Ongehuwd Gehuwd Samenw. Ongehuwd
Minder dan 15% 15 tot 25% 25 tot 35% 35 tot 45% 45 tot 55% 55 tot 65% 65 tot 80% Meer dan 80%
4. Wat waren de verdelingen van deeltijd arbeiders en fulltime arbeiders in Friesland per 1-10-2004? Hoeveel mannen en hoeveel vrouwen? Wat waren deze verdelingen per 30 juni 2006.
5. Hoeveel WAO'ers hadden een psychische stoornis in Friesland per 1oktober 2004 Hoeveel mannen en hoeveel vrouwen?
50
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
BIJLAGEN
Wat waren deze verdelingen per 30 juni 2006. 6. Hoeveel WAO'ers zijn na de aSB herbeoordeling doorgestroomd naar de bijstand? Hoeveel mannen en hoeveel vrouwen? 7. Hoeveel personen zijn na de uitstroom uit de WAO aan een baan gekomen (reintegratie)? Hoeveel mannen en hoeveel vrouwen?
8. Wat was de arbeidsparticipatie in Friesland per 1oktober 2004? Hoeveel mannen en hoeveel vrouwen? Wat was de arbeidsparticipatie in Friesland per 30 juni 2006? Hoeveel mannen en hoeveel vrouwen? 9. Hoeveel WAO’ers waren na de herbeoordelingen uit de WAO gestroomd? Hoeveel mannen en hoeveel vrouwen. 10. Hoeveel uitstromers waren getrouwd? ….. Mannen en …… vrouwen 11. Hoeveel uitstromers woonden samen met een partner? …… Mannen en …… vrouwen 12. Hoeveel van de uitstromers hadden kinderen?
….. Mannen en ……Vrouwen
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
51
"JE GAAT ER ZIEK HEEN EN KOMT GENEZEN TERUG"
Bijlage III Vrijdag 1 december 2006 In het kader van het project vrouwen en aSB hebben het Steunpunt voor Vrouwen met een Uitkering in Friesland (SVUF) en Emancipatiebureau Equa een lotgenotenbijeenkomst (lotgenoten in de zin dat alle vrouwen een aSB herbeoordeling hebben gehad of nog krijgen) georganiseerd op 1 december van 13.30 tot 16.00 uur in het van der Valk Hotel Drachten. De bedoeling was dat zij door het uitwisselen van ervaringen en het geven van tips aan elkaar van elkaar konden leren. Daarnaast moet naar voren komen wat de gevolgen voor deze groep vrouwen zou zijn. Naast het doen uitgaan van een persbericht werden 30 vrouwen in het bestand van SVUF en FSU gebeld en gevraagd om op 1 december 2006 aanwezig te zijn bij deze bijeenkomst. Helaas was de opkomst matig; slechts vier vrouwen. Dit was een grote teleurstelling voor de organisatoren, maar zij lieten het er niet bij zitten. Aan de hand van een vragenlijst konden interessante verhalen en ervaringen naar voren gebracht worden. Na een korte introductie van Rieteke en Boukje kon ik ook heel in het kort iets vertellen over het onderzoek. Hierna kon de bijeenkomst gestart worden. Van de vier aanwezige vrouwen hadden twee een herbeoordeling gehad, de andere twee vrouwen moesten nog herbeoordeeld worden. Voor hen was deze bijeenkomst extra belangrijk omdat ze met een heleboel vragen en onzekerheden rond liepen. Van de twee vrouwen die herbeoordeeld zijn, zijn beiden 80/100% arbeidsongeschikt gebleven. Na de herbeoordeling was hun situatie niet veranderd. Mocht iemand voor 80/100% arbeidsongeschikt blijven na de herbeoordeling, dan wordt een “second opinion”gevraagd. Hierbij kijkt nog een verzekeringsarts of de eerste verzekeringsarts goed te werk is gegaan, dit gebeurt ook als een arts een urenbeperking geeft. De spanning van de herbeoordeling begint voor vrouwen vanaf het moment dat ze een oproep van het UWV krijgen. De spanning liep nog verder op als het UWV de uitslag van de herbeoordeling pas na maanden bekend maakt. De vrouwen vinden dat ze te lang in spanning gehouden worden. Vaak verergeren daardoor de klachten die ze hebben. De WAO’ers die afgelopen twee jaar werden herbeoordeeld, zijn gekeurd volgens een nauwkeurig systeem. Er wordt gekeken naar wat iemand nog wel kan: zijn belastbaarheid. Uiteindelijk besluit de arbeidsdeskundige over de hoogte van het uitkeringspercentage door te kijken welke beroepen een vrouw met haar mogelijkheden nog kan uitoefen en het loon wat ze daar mee kan verdienen, het z.g. maatmanloon. Dit wordt vergeleken met het loon wat ze heeft verdiend.
52
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
BIJLAGEN
Ondanks het nauwkeurige systeem, kwamen de vrouwen met een aantal kritiekpunten: “Wat een arts niet begrijpt is hoe een “normale” dag van een arbeidsongeschikte vrouw eruit ziet. Een normale dag van een arbeidsongeschikte vrouw varieert van dag tot dag”. Een andere vrouw zegt “zelfs tandenpoetsen was me te veel”. “Niet alleen de arbeidsongeschikte staat continue onder stress, maar ook zijn/haar partner. De thuissituatie kan ook behoorlijk veranderen doordat de “last” van het huishouden op de partner of de kinderen terechtkomt”. Iemand geeft aan dat de kinderen zelfs het huis uit zijn omdat ze niet meer belast willen worden met huishoudelijke taken. Het behouden van hun volledige WAO brengt geen vreugde. Aan de ene kant zijn de vrouwen blij, omdat ze hun uitkering behouden, maar aan de andere kant hebben ze het gevoel dat ze geen eigen inbreng hebben in de maatschappij en in hun eigen leven. Opmerkelijk is dat de meeste vrouwen dolgraag willen werken, maar dit niet kunnen. De vraag is hoe worden arbeidsongeschikten herbeoordeeld? De verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen moeten dit allemaal volgens een protocol doen. Maar het hangt wel van de persoon af hoe ze dit doen. Een mooi voorbeeld was van een arbeidsdeskundige die bij de cliënte thuis kwam. Deze was heel professioneel maar ook heel menselijk. Er werd volledig naar de cliënte geluisterd en zij voelde zich volkomen op haar gemak. Maar een andere cliënte had een negatieve ervaring en vertelde dat de arts gewoon niet naar haar luisterde. Het lijkt er op dat het systeem heel afwisselend wordt toegepast. De keuring wordt ervaren als heel bureaucratisch en het blijft hierdoor heel ver van het menselijke aspect. Belangrijke aanbevelingen die tijdens de bijeenkomst naar voren kwamen zijn de volgende: •
Zet je dagindeling goed op papier en neem dat mee naar de keuringsarts. Hierdoor heeft de keuringsarts een beeld van hoe je dag eruit ziet. Vertel ook hoe je nacht verloopt. Dit komt in het dossier.
•
Wees eerlijk en vertel aan een keuringsarts hoe de situatie werkelijk is, maak de situatie niet slechter of beter dan het in werkelijkheid is. Als je niet eerlijk bent, komt de keuringsarts toch te weten dat je liegt hierdoor word je zeker benadeeld.
•
Neem een begeleider mee naar de keuring. Deze begeleider biedt je steun en kan je helpen bij het onthouden van belangrijke zaken. Ook kan deze persoon helpen bij het uitleggen van moeilijke begrippen. De cliënte krijgt een extra uitleg van de begeleider van zaken die misschien niet helemaal duidelijk waren.
•
Als je wilt reïntegreren maak dan gebruik van Individueel Reïntegratie Overeenkomst (IRO), ga naar verschillende bureaus om er achter te komen welke het beste bij je past. Welke bureaus er bij jou in de buurt zijn is o.a. te vinden op de website
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
53
"JE GAAT ER ZIEK HEEN EN KOMT GENEZEN TERUG"
www.kiesjeeigenreintegratie.nl. Je kunt ook gebruik maken van de ervaringen van anderen. Na afloop van de bijeenkomst werden de vrouwen die niet aanwezig waren, maar wel toegezegd hadden te zullen komen, opgebeld. Aan hen die een e-mailadres hadden, werd gevraagd om via e-mail te reageren op de vragen die tijdens de bijeenkomst besproken werden. Dit leverde uiteindelijk nog vier extra reacties op.
54
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
PUBLICATIES VAN DE WETENSCHAPSWINKEL ECONOMIE & BEDRIJFSKUNDE
Publicaties4 van de Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde (vanaf 1997) EC 96 EC 98-I EC 98-II EC 99 EC 100 EC 101 EC 102
EC 103 EC 104 EC 105 EC 105 EC 107 EC 108 EC 109 EC 110 EC 111 EC 112 EC 113 EC 114 EC 115 EC 116 EC 117 EC 118 EC 119
E. Beumers, Beslissende (f)actoren voor hennepteelt, onderzoek naar het achterwege blijven van hennepteelt voor de papierindustrie in de Veenkoloniën, 1997. K.J. Driessen, Internationale uitbesteding door de KLM, 1997. A.M.S. den Ouden, H.B.G. Gelling, Economische betekenis van een groeiend Schiphol voor bedrijven, 1997. M.B.W. Hazewinkel, R.T. Postma, Financiering monumentenzorg, onderhoud versus restauratie, 1997. R. Enting, Subsidieverdeling voor het stads- en streekvervoer: doelstellingsbewust?, 1997. R. Schultink, Lokale Agenda 21, beleid en indicatoren voor duurzaamheid, 1997. drs. F.J. Sijtsma, drs. D. Strijker, M.L.A.W. Hoefsloot, Duurzame ontwikkeling in het Waddengebied, een methode voor het afwegen van economie, natuur, milieu en landschap, 1998. drs. M.J.H. van Onna, Kwaliteitsmeting in de economische wetenschap, een goede econoom is meer dan een goede onderzoeker, 1998. A. Heine, M. Maatman, Maatschappelijk verantwoord ondernemen, een analyse van de jaarverslagen van de 25 grootste Nederlandse ondernemingen, 1998. R. Hilgenga, Kennisvergroting in het Roemeense midden- en kleinbedrijf, de rol van de ontwikkelingsprogramma’s van de Europese Unie, 1998. ing. K. Bettels, drs. F.J. Sijtsma, Het Emssperrwerk, een evaluatie op duurzaamheid van een waterkering in de Ems, 1998. J.W. Boven, Markt voor natuurvoeding: een supermarkt, de toekomstige ontwikkeling van het netwerk van biologische voedingsmiddelen, 1998. J. Idema., Stock Markets in Transition Economies, the case of the Tallinn stock exchange, Estonia, 1998. P.A.M. Lohle, Arbeidspool, een (arbeidsmarkt)instrument om flexibiliteit en bestaande zekerheid te combineren, 1999. A.P. Postma, drs. F.J. Sijtsma, drs.T.M. Stelder en drs. D. Strijker, De concurrentie-kracht van Weststellingwerf, een economisch-ruimtelijk perspectief, 1999. R. de Veer, Bank stability in transition economics, case study Estonia, 1999. R.J. Suhlman, m.m.v. drs. F.J. Sijtsma, Financiering van monumentale kerken – Verkenning van de effecten van overheidsbeleid, 1999. H. Dijk, Ware Woorden of Schone Schijn? – De betrouwbaarheid van uitlatingen over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, 2000. W. Dijkstra, Water zonder grenzen, internationalisering van de Nederlandse watersector, 1999. R.P. Brouwer en O.P. Smid, Magnesiumproductie in de Eemsmond, vorming van clusters van bedrijvigheid rondom magnesiumproductie, 1999. A.P. Postma, Ecologische voetafdruk, betekenis en bruikbaarheid, 2000. G. Ypma, Een onderzoek naar streekgbonden producten in het Waddengebied, 2001. G. Molema en P. Olthof, Vermarkting van dorplandschappen, 2001. D. de Jong, Verstand van Zaken? - Over wetenschap, waarheid en verwaring, 2001.
4
Publicaties in de reeks Publicaties van de Wetenschapswinkel voor Economie & Bedrijfskunde hebben een EC nummer, krijgen een ISBN nummer en worden uitgebracht op klein formaat, gebrocheerd. Publicaties uitgebracht in de werkdocumenten reeks hebben een WD nummer, krijgen geen ISBN nummer en worden uitgebracht op A4 formaat met een metalen ringband. Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
55
"JE GAAT ER ZIEK HEEN EN KOMT GENEZEN TERUG"
EC 120 E. Bruning, S.Jansen, M. Kasper, drs. E. Kamphuis (red.), Formule Trendbreuk voor EKOverkoop: Trendy of Trend?, 2001. EC 121 M. Broekhof, Transparency in the pharmaceutical industry - a cost accounting approach to the prices of drugs, 2002. EC 122 E. Kamphuis, Organic Flower Bulbs from Holland, Outlook for the French Market, 2002. EC 123 B. Hilbrands, J. van Veen, drs. E. Kamphuis (red.), Gastouder gezocht! Strategieën voor kleinschalige en flexibele kinderopvang, 2002. EC 124 A.W. Brouwer, D. Dijkema, Microfinance Dilemma: The Case of Bandung, Indonesia, 2002. EC 125 D. Kuipers, Bouwen aan duurzaamheid, een onderzoek onder Nederlandse gemeenten naar de invoering van de statiegeldregeling voor het stimuleren van duurzaam bouwen op vrije kavels, 2002. EC 126 drs. F.J. Sijtsma, drs. P. Hogendoorn, drs. G. J. Hoogstra, drs. C.-J. Pen, prof. dr. P.H. Pellenbarg m.m.v. Sytse Duiverman, Uitgifte van bedrijventerreinen op het Friese platteland, 2002. EC 127 Rinze Anne van der Sluis, Tussen Mens en Machine, Over de toegankelijkheid van het betalingsverkeer in relatie tot ouderen, 2002. EC 128 Michiel Nijboer, Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen in Fryslân. Omgaan met stakeholders in theorie en praktijk, 2002. EC 129 Leon Boerboom, Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen in Fryslân. Een analyse van de jaarverslagen van 16 grote Friese bedrijven, 2002. EC 130 Jacob de Vries, Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen in Fryslân. Een analyse van bedrijfscodes, 2003. EC 131 Renate Bieleman, Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen in Fryslân. Een analyse van de berichtgeving over bedrijven in de krant, 2002. EC 132 Elisa Ninke Staal, Microfinance of Housing. The Case of Nicaragua, 2003. EC 133 Auke Jan Martens, Paul van der Laan, Elise Kamphuis (red.), Goed gekeurd hout. Hoe kan het marktaandeel van gecertificeerd hout worden vergroot?, 2003. EC 134 Catrinus J. Jepma, Elise Kamphuis (eds.), Developing Countries and GATS, 2003. EC 135 Friso de Jong, Telecommunications reform in Mexico. An in-depth analysis on the socioeconomic consequenses of liberalisation of Mexico’s telecom services industry, 2003. EC 137 Melchior Bauer, Microfinance for housing in Nicaragua: is joint-liability an effective mechanism?, 2004. EC 138 Patricia Eijgelaar, Johan Feikens, De helpende hand. Effectiviteit adviezen Ondernemersklankbord aan het MKB, 2004. EC 139 Carsten van Calck, Saskia Grit, Michiel Kuizenga, Nienke de Vos, Marjolein Wagijo, Elise Kamphuis (red.), Er gaat niets boven Groningen, behalve Borkum. Een consumentenonderzoek naar de populariteit van Borkum onder Noord-Nederlanders, 2005. EC 140 Evert-Jan Veldkamp, Het toegevoegde waarde overzicht in het jaarverslag. Een analyse van het maatschappelijk nut, 2003. EC 142 Gertjan Laan, Investeren in breedband internet. Kosten-baten verkenning van verschillende alternatieven voor de gemeente Eemsmond, 2004. EC 143 Annechien Pronk, Ondernemerskompas: boekt men winst uit ervaring? Evaluatie van ondersteuning van startende ondernemers met mentoren door de drie Noordelijke Kamers van Koophandel, 2004. EC 144 Niels Roek, Duurzaam ondernemen integreren in het management-informatiesysteem: de case Gasunie, 2004. EC 145 Kristel Ravenhorst, Een cadeau met een goed doel. Een onderzoek naar het gebruik van de cadeaubon van de Wereldwinkel, 2004. 56
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
PUBLICATIES VAN DE WETENSCHAPSWINKEL ECONOMIE & BEDRIJFSKUNDE
EC 146 Frank Dijkstra, Balans in de bestuurlijke informatievoorziening van de Landelijke Vereniging van Wereldwinkels, 2004. EC 147 Marjolein Vijver, NEWS! Taking it to another level! A research into how the national associations of European World Shops can increase their professionalisation, 2004. EC 148 Christine Olijve, Eveline Smit, Doenja de Vries, Milieu…??? Ik kom uit een vootreffelijk milieu. Onderzoek naar milieubewustzijn onder de Drentse bevolking, 2004. EC 149 Klaas Kooistra, Rob de Vries, Geef gas met aardgas. Onderzoek naar de economische haalbaarheid van rijden op aardgas in Noord-Nederland, 2004. EC 150 Pipien Voogd, Woonwensen van 55-plussers. Een onderzoek naar de woonwensen van 55plussers in de gemeente Haren, 2005. EC 151 Valentijn Bolhuis, Friese sterkten in economisch perspectief. Toekomstvisie op de ruimtelijkeconomische ontwikkeling van de provincie Friesland, 2005. EC 152 Machiel Adema, Bedrijventerreinen in Tynaarlo. In hoeverre zijn bedrijven lokaal gebonden?, 2005. EC 153 Drs. Frans J. Sijtsma, Drs. Friso de Jong, Prof.dr. Jouke van Dijk, Dr. Jaap de Vlas (RIKZ), Prof.dr. Wim J. Wolff, Analyse belangrijkste problemen en uitdagingen van de Wadden – Samenvattend eindrapport, 2005. EC 154 Drs. Frans J. Sijtsma, Drs. Friso de Jong, Prof.dr. Jouke van Dijk, Dr. Jaap de Vlas (RIKZ), Prof.dr. Wim J. Wolff, Analyse belangrijkste problemen en uitdagingen van de Wadden – Hoofdrapport, 2005. EC 155 Eise Spijker, Remco Wammes, In search of the 'Holy Grail' – University-Industry Relationships at the University of Groningen, 2005. EC 156 C.J. Kuijvenhoven, Unraveling the web. How to improve the International Network of Science Shops, 2005. EC 157 Heleen van der Werk, Klanttevredenheid bij het Centrum voor de Kunsten a7 – De ontwikkeling van een meetsysteem, 2005. EC 158 Marjolein Roo, Cultuur: de economische motor?, 2005. EC 160 Harm de Graaf, VERAF onder de loep. De verwachtingen en de wensen van de doelgroep, 2005. EC 161 Jos Meijerhof, Finding attractive markets for the educational programs of the Energy Delta Institute (EDI) – Market research in three European regions, 2005. EC 162 H.J.J. van der Kolk, Wie ontsteekt de CNG-motor? Een onderzoek naar het maatschappelijk draagvlak van milieuvriendelijke mobiliteit op de Wadden, 2005. EC 163 Dirk Minnema, De arbeidsmarkt op! Een onderzoek naar de arbeidsmarktpositie van PRO en REC-leerlingen, 2005. EC 164 Arnoud Derk Jan Wolsink, Building a Transition Game – Corporate Social Responsibility and the airline industry, 2005. EC 165 Marika Stegmeijer, Finding attractive markets for the educational programs of the Energy Delta Institute (EDI) – Market research in North Africa, the Middle East and South-East Asia, 2005. EC 166 Jen Henk Tigelaar, Duurzaam handelen bij het waterschap Hunze en Aa's, 2005. EC 167 Marian Kroes, De waardering van luierrecycling. Een casestudy onder consumenten in de stad Utrecht, 2005. EC 168 Gerrit Bremer, Duurzaam denken bij het waterschap Hunze en Aa's, 2005. EC 169 Sander Stoter, Competitive Positioning in Global Energy Education – A research for the Energy Delta Institute, 2005. EC 170 Jasper Bakker, Sijbren de Jong, Leren is Ondernemen – Draagvlak voor een vignet Leren Ondernemen?, 2006. Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
57
"JE GAAT ER ZIEK HEEN EN KOMT GENEZEN TERUG"
EC 172 Willem Straat, Herbestemming van karakteristieke objecten in Noord Groningen, 2006. EC 173 Gerjan Elzerman, De kas opmaken – Economisch perspectief van de glastuinbouw in Sappemeer en omgeving, 2006. EC 176 Tressy Hop, Relink Life and work – LiWo oplossingen, 2006 EC 177 Murat Duman, Luciaan Boels, Waste to Energy – Essessment of Essent's waste wood gasification process according to the Waste Incineration Directive and its implementation in the Netherlands. EDReC and Science Shops of Chemistry and Economics, Management & Organization, 2007.
Werkdocumenten WD 2000-1 drs. Frans J. Sijtsma, Prof. dr. P.H. Pellenbarg en drs. K.G. Lugtenborg, Naar een goed besluit over vier Friese musea, 2000. WD 2000-2 drs. Elise Kamphuis (red.), Komt EKO van de grond?, De verwerkingscapaciteit van biologische producten in Noord Nederland, 2000. WD 2000-3 dr. D. Strijker, Prof. dr. D.-J.F. Kamann, drs. F.J. Sijtsma, Bioraffinage in NoordNederland, 2000. WD 2001-1 U. Futh, drs. F.J. Sijtsma, Nieuwe kansen voor de Nijkans. Mogelijkheden voor kuuroord spin-off bij de ontwikkeling van het bedrijfsterrein de Nijkans in Nieuweschans, 2001. WD 2001-2 U. Futh, Meten van natuurwaarden in Duitsland, 2001. WD 2001-3 H. Tschochohei, Do people in developing countries have limited access to essential drugs? The pattern of global supply of pharmaceuticals, 2001. WD 2001-4 C. Boersma, Economic issues of antimalarial diagnostics and therampeutics in subSaharan Africa, 2001. WD 2002-1 drs. F.J. Sijtsma, M. Broekhof, Prof. dr. J. van Dijk, drs. G.J. Hoogstra, IKO en PRIKK: Stimulans voor economische activiteit op het Fries-Groningse platteland? Een evaluerend onderzoek naar de IKO en PRIKK regelingen voor investeringen van het kleinbedrijf, 2002. WD 2002-2 drs. F.J. Sijtsma, drs. P. Hogendoorn, drs. G. J. Hoogstra, drs. C.-J. Pen, prof. dr. P.H. Pellenbarg m.m.v. Sytse Duiverman, Bijlagenrapport bij Uitgifte van bedrijventerreinen op het Friese platteland, 2002. WD 2002-3 Bauke Visser, Bedrijventerreinen tussen droom en daad: Symbioses en utility sharing. Samenwerkingsverbanden op bedrijventerreinen vanuit een bedrijfskundig perspectief, 2002. WD 2002-4 Renate Bieleman, Leon Boerboom, Michiel Nijboer, Jacob de Vries, drs. Frans J. Sijtsma (redactie), Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen in Fryslân, Samenvatting, 2002. WD 2002-5 drs. Frans J. Sijtsma, prof. dr. P.H. Pellenbarg, Concurrentie-analyse Europark Coevorden, 2002 WD 2003-3 drs. Frans J. Sijtsma, Economische gevolgen van de PKB Waddenzee in de Kop van Noord-Holland. Een beoordeling van het ECORYS-NEI rapport, 2003. WD 2004-1 dr. D. Strijker, Opmerkingen bij het PPO-rapport ‘Glastuinbouw in de gemeente Eemsmond’, 2004. WD 2005-1 drs. Frans J. Sijtsma, Evaluatie van STIPO. Een verkenning van effecten en verbeteringsopties van het Stimuleringsproject voor Innovatie in Plattelansdsondernemingen in Noord-Nederland, 2005. WD 2005-2 Hugo de Vries, De toekomst van het Landelijk Overleg Wetenschapswinkels, 2005.
58
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
PUBLICATIES VAN DE WETENSCHAPSWINKEL ECONOMIE & BEDRIJFSKUNDE
WD 2005-3 Sander Stoter, CompetitivePositioning in Global Energy Education. The case of the Energy Delta Institute, 2005. WD 2006-1 Drs. F.J. Sijtsma, De ratio voor de randweg Heeg, 2006. WD 2006-2 Pawel Madry, Kabel Noord's Network Infrastructure Development, 2006.
Wetenschapswinkel Economie & Bedrijfskunde
59