Jaarverslag
2013 Stichting Pe ns ioe nfon ds Pos t NL
1
Inhoudsopgave Meerjarenoverzicht van kerncijfers en kengetallen Bestuursverslag
4 6
1.
Woord van de voorzitter
7
2. 2.1 2.2
Algemene informatie Juridische structuur Missie, visie en doelstellingen
10 10 10
3. 3.1 3.2 3.2.1 3.2.2 3.2.3 3.3
Financiële positie en beleid in 2013 Financiële positie Beleid Financieringsbeleid Toeslagbeleid Beleggingsbeleid Integraal risicomanagement
12 12 15 15 17 19 20
4. 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.7.1 4.7.2 4.8
26 26 27 33 36 38 40 42 42 42
4.9
Beleggingen Marktontwikkelingen Resultaten beleggingsportefeuille Aandelen Vastrentende waarden Afdekking renterisico Vastgoed Overige beleggingen Grondstoffen Hedgefondsen Individueel Pensioensparen (IPS) en BeschikbarePremieregeling (BPR) Verantwoord beleggen
5. 5.1 5.2 5.2.1 5.2.2 5.3 5.4 5.4.1 5.4.2 5.5
Pensioencommunicatie en -administratie Inleiding Pensioencommunicatie Visie op pensioencommunicatie Onderzoek naar communicatie Pensioenadministratie Pensioenregeling Pensioenregeling in 2013 Wijzigingen pensioenregeling per 1 januari 2014 Nieuwe wetgeving
46 46 46 46 47 48 49 49 51 51
6.
Actuariële analyse
57
7. 7.1 7.2 7.3 7.4 7.4.1 7.4.2 7.4.3 7.5 7.6 7.7
Besturing en naleving wetgeving Algemeen Bestuursaangelegenheden Personalia Goed Pensioenfondsbestuur Visitatiecommissie Verslag van het verantwoordingsorgaan Reactie bestuur op oordeel verantwoordingsorgaan Informatie vanuit toezicht van DNB en AFM Beleidsregel geschiktheid 2012 en integriteitstoets Gedragscodes 2
60 60 60 62 65 66 66 68 68 68 69
42 43
7.8 7.9 7.10 7.11
Geschillencommissie Organisatie en uitvoering Uitvoeringskosten Statutenwijziging
69 69 70 72
8.
Verwachte gang van zaken
73
Jaarrekening 9.2 Staat van baten en lasten 9.3 Kasstroomoverzicht 9.4 Toelichting op de jaarrekening
75 77 78 79
Overige gegevens 10.1 Statutaire regelingen omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten 10.2 Gebeurtenissen na balansdatum 10.3 Bijzondere statutaire zeggenschapsrechten 10.4 Actuariële verklaring 10.5 Controleverklaring van de onafhankelijke accountant
112
Bijlagen Bijlage 1 Deelnemersbestand Bijlage 2 Begrippenlijst
117 118 119
3
113 113 113 114 115
Meerjarenoverzicht van kerncijfers en kengetallen Bedragen x € 1,0 miljoen Aantal verzekerden Deelnemers, actief en voortgezet Gewezen deelnemers Ingegane pensioenen Totaal aantal verzekerden
2013
2012
2011
2010
2009
28.473 46.075 26.017 100.565
31.839 43.227 23.934 99.000
34.462 39.754 21.876 96.092
37.315 37.527 20.180 95.022
39.637 35.889 18.921 94.447
141 96 356 206 150 8 176
144 101 311 197 114 8 153
147 99 213 173 40 7 132
123 135 149 137 12 7 120
142 93 182 182 n.v.t.* 7 106
0,00%
0,00%
0,00%
0,14%
0,00%
0,00% 4,96% 0,00% 6,23%
0,00% 3,41% 0,00% 4,28%
0,00% 1,51% 0,00% 1,90%
0,14% 0,42% 0,17% 0,53%
0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
0,00%
0,00%
0,00%
0,21%
0,00%
0,00% 5,64% 0,00% 7,08%
0,00% 4,09% 0,00% 5,12%
0,00% 2,45% 0,00% 3,06%
0,21% 1,48% 0,27% 1,84%
0,00% 0,80% 0,00% 1,00%
689 242 892 5.863 111,7%
158 251 795 6.187 102,5%
-15 229 705 5.606 99,7%
358 199 867 4.844 107,4%
354 179 869 4.264 108,3%
Pensioenen Kostendekkende premie Gedempte kostendekkende premie Feitelijke premie - jaarpremie - aanvullende vermogensdotatie Uitvoeringskosten Uitkeringen Reguliere toeslagverlening PostNL N.V./TNT Express N.V.(voorheen TNT N.V.) Actieve deelnemers Gewezen deelnemers en uitkeringsgerechtigden - Regeling op of na 1 januari 2006 - Niet toegekende toeslagen (cum.) - Regeling voor 1 januari 2006 - Niet toegekende toeslagen (cum.) Reguliere toeslagverlening Postkantoren Actieve deelnemers Gewezen deelnemers en uitkeringsgerechtigden - Regeling op of na 1 januari 2006 - Niet toegekende toeslagen (cum.) - Regeling voor 1 januari 2006 - Niet toegekende toeslagen (cum.) Vermogen en solvabiliteit Aanwezig eigen vermogen Minimaal vereist eigen vermogen Vereist eigen vermogen Voorziening pensioenverplichtingen ** Dekkingsgraad in %
4
Bedragen x € 1,0 miljoen
2013
2012
2011
2010
2009
Gemiddelde duration (in jaren) Actieve deelnemers Gewezen deelnemers Pensioengerechtigden Totaal gemiddelde duration
18,8 21,0 9,7 15,3
19,4 22,2 10,1 16,3
19,8 23,2 9,8 16,9
19,4 22,6 9,3 16,5
18,4 21,5 8,5 15,6
Gemiddelde rekenrente
2,7%
2,4%
2,8%
3,5%
3,9%
Beleggingen Balanswaarde *** Beleggingsopbrengsten
6.445 50
6.320 602
5.593 330
5.268 587
4.661 665
7,6% 12,3% 63,6% 12,1% 4,4%
8,8% 11,7% 63,8% 9,7% 6,0%
11,3% 10,6% 61,8% 9,8% 6,5%
12,1% 12,5% 58,1% 9,6% 7,7%
9,6% 47,1% 35,9% 1,8% 5,6%
0,9% 9,6% 6,6% 7,3%
10,9% 6,5% 7,4% 7,6%
6,6% 4,9% 5,4% 7,4%
12,7% 5,2% 4,2% 7,5%
16,8% 5,2% 2,8% 7,2%
Beleggingsportefeuille Vastgoed Aandelen Vastrentende waarden Derivaten Overige beleggingen Gemiddeld rendement per jaar **** Jaarrendement in % Afgelopen 5 jaar in % Afgelopen 10 jaar in % Vanaf oprichting in %
Standen zijn per het einde van het genoemde jaar; stromen betreffen de gehele verslagperiode * ** *** ****
De aanvullende vermogensdotatie maakt in 2009 deel uit van het vastgestelde DFS-percentage en is daarmee onderdeel van de jaarpremie. Met ingang van 31 december 2010 maakt de overige technische voorziening (ingegane ziektegevallen) deel uit van de technische voorzieningen. De balanswaarde van de beleggingen bestaat uit de beleggingen voor risico pensioenfonds en voor risico deelnemers minus de negatieve derivaten die zijn gepresenteerd onder de schulden op de balans. Betreft een rekenkundig gemiddelde.
5
Bestuursverslag
6
1.
Woord van de voorzitter
Het bestuur wil u graag informeren over de ontwikkelingen binnen Stichting Pensioenfonds PostNL en verantwoording afleggen over het gevoerde beleid in 2013. Financiële positie Het pensioenfonds stelt zich ten doel om ervoor te zorgen dat de financiële positie van het pensioenfonds zich in de toekomst verder kan verbeteren, waarbij de kans op tekorten zo veel als mogelijk wordt voorkomen. Het bestuur heeft daarom een beleid gevoerd, dat erop is gericht de dekkingsgraad te verbeteren tegen aanvaardbare risico’s. De dekkingsgraad steeg in 2013 per saldo met 9,2%-punt. Naast lagere verplichtingen als gevolg van een hogere rente is dit veroorzaakt door een aanpassing in de levensverwachtingen en een vordering op PostNL N.V. per 31 december 2013 van € 150,0 miljoen als onderdeel van de nieuwe financieringsafspraken. Kort voor vaststelling van dit jaarverslag was de dekkingsgraad per 31 maart 2014 112,4%. Risicomanagement Het risicomanagementbeleid dempt extreme rentedalingen en koersdalingen op aandelen, zonder daarmee de kans op het verder stijgen van de dekkingsgraad en daarmee de mogelijkheid van toekomstige toeslagverlening te verspelen. Vooral in het geval van een toekomstig hoog-inflatie scenario is toeslagverlening van belang. Doordat het afdekken van het nominale renterisico conflicteert met het afdekken van inflatierisico is voor de renteafdekking onder andere gebruik gemaakt van opties. De opties zorgen voor afdekking bij een lage rente en opwaarts potentieel bij een stijging van de rente en de inflatie. Het rendement van de beleggingsportefeuille van 0,9% (2012: 10,9%) is een uitkomst van de actuele waarderingen van de beleggingen gegeven het gevoerde beleid. Onderdeel van het gevoerde beleid is de renteafdekking. De swaps en swaptions leverden in 2013 een negatieve bijdrage aan het rendement op van 3,0% (2012: positief 1,3%), door de stijging van de rente. De bijdrage aan het rendement van de portefeuille zonder renteafdekking bedroeg derhalve 3,9% (2012: 9,6%). Zonder deze renteafdekking is het fonds niet beschermd tegen neerwaartse rentebewegingen. Het bestuur evalueert minimaal één maal per kwartaal het renterisico. Toeslagverlening Het bestuur streeft er naar om de pensioenrechten en de pensioenaanspraken aan te passen aan de algehele Consumenten Prijs Index (CPI) voor de deelnemers van PostNL N.V. en TNT Express N.V. Vanaf 1 januari 2013 is de toeslagverlening van de deelnemers van Postkantoren ook gekoppeld aan de CPI. Het bestuur heeft vanwege de financiële positie moeten besluiten om geen toeslag te verlenen per 1 januari 2013. Ondanks dat eind 2013 de positie verbeterd was ten opzichte van eind 2012 heeft het bestuur op basis van het beleid, waarbij uitgegaan is van de gemiddelde maandelijkse dekkingsgraad van april tot en met september van 2013, moeten besluiten om ook per 1 januari 2014 geen toeslag te verlenen. Dit besluit is het gevolg van een weloverwogen proces op basis van de geldende uitgangspunten, waarbij het bestuur zorgvuldig de belangen van alle deelnemersgroepen heeft afgewogen. Herstelplan Door het bestuur is de voorgeschreven jaarlijkse evaluatie van het geldende herstelplan uitgevoerd. Deze evaluatie heeft niet geleid tot bijstelling van de uitgangspunten van het geldende herstelplan. Op grond van de huidige situatie voorziet dit herstelplan in herstel binnen de daarvoor geldende termijnen. In 2014 ontvangen we een reactie van De Nederlandsche Bank (DNB) op de uitgevoerde evaluatie van het herstelplan.
7
Communicatie Het verzorgen van een goede communicatie met alle belanghebbenden is, juist in deze turbulente tijden, een belangrijke taak van het bestuur. Het eind 2012 in gang gezette nieuwe beleid om meer op doelgroep-niveau te communiceren en in toenemende mate digitaal te communiceren heeft geleid tot een betere waardering bij het in oktober 2013 uitgevoerde onderzoek onder actieve deelnemers. Iedere maand wordt op de website (www.pensioenpostnl.nl) de actuele dekkingsgraad gepubliceerd. Ieder kwartaal is er uitgebreide informatie over de financiële situatie van het pensioenfonds te vinden. Verantwoordingsorgaan Er wordt een goede en actieve dialoog onderhouden met het verantwoordingsorgaan. Per kwartaal is er een bijeenkomst om het verantwoordingsorgaan te informeren over het reilen en zeilen van het pensioenfonds. Deze bijeenkomsten zijn door het bestuur als zeer nuttig ervaren en zullen ook in 2014 worden voorgezet. In augustus 2013 zijn de heren Visser en Van den Heuvel afgetreden en zijn de heren Dorrestijn en Verweij toegetreden. We zijn de afgetreden leden grote dank verschuldigd en wensen de nieuwe leden veel succes en wijsheid bij de uitoefening van hun taken. Het verantwoordingsorgaan heeft over 2013 het door het bestuur gevoerde beleid, de gemaakte beleidskeuzes en de naleving van de Principes voor Goed Pensioenfondsbestuur beoordeeld en heeft hierover een positief oordeel afgegeven. Bestuursmutaties In 2013 heeft er één mutatie in het bestuur plaatsgevonden, begin 2013 is de heer Van de Kieft als werkgeversvertegenwoordiger toegetreden op de eind 2012 ontstane vacante positie. Begin 2013 zijn de heren Spigt en Vollenbroek door verkiezingen onder de gepensioneerden als vertegenwoordigers gekozen. Tot het moment van voordracht aan en instemming door DNB zijn ze als toehoorder bij de bestuursvergaderingen aanwezig geweest. In het tweede kwartaal van 2014 zijn de heren Spigt en Vollenbroek ter toetsing bij DNB voorgedragen. Eind 2013 heeft het bestuur met leedwezen kennisgenomen van het overlijden van ons oud-bestuurslid, de heer Schalk. Het bestuur zal hem blijvend herinneren als een zeer gewaardeerd bestuurder. Nieuwe pensioenregeling & financiering per 1 januari 2014 Naar aanleiding van de voorstellen eind 2012 van de sociale partners betrokken bij het arbeidsvoorwaardenoverleg van PostNL N.V. tot aanpassing van de pensioenovereenkomst en de daarbij horende financiering en de bijstortverplichting, heeft het bestuur zich vanuit haar verantwoordelijkheid beraden op de financierbaarheid, uitvoerbaarheid en communiceerbaarheid van deze voorstellen. Tijdens diverse bijeenkomsten waarin ook de sociale partners zitting namen, is intensief overleg gevoerd. In die overleggen zijn de belangen van de drie partijen, waaronder het pensioenfonds (lees alle (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden), voortdurend door het bestuur afgewogen en is er overeenstemming bereikt met PostNL N.V. over de voorwaarden waaronder het pensioenfonds de nieuwe pensioenregeling kan uitvoeren voor PostNL N.V. Qua financiering is deze afwijkend van de bestaande pensioenregeling die mede wordt uitgevoerd voor TNT Express. In goed overleg met PostNL N.V. en TNT Express N.V. is besloten dat er een splitsing zal plaatsvinden, waarbij de TNT Express pensioenverzekerden worden afgesplitst en in een afzonderlijk pensioenfonds worden ondergebracht. Dit zal in het tweede kwartaal van 2014 geëffectueerd worden. De pensioenregeling voor de pensioenverzekerden van TNT Express is per 1 januari 2014 aangepast aan de wettelijke vereisten.
8
Toekomstverwachting Naast de hierboven vermelde afsplitsing van TNT Express zal 2014 naar aanleiding van diverse externe ontwikkelingen waaronder de wet ‘Versterking bestuur pensioenfondsen’, fiscale kaders (Witteveen) en het nieuwe FTK, bestuurlijk gezien met name in het teken staan van anticiperen op deze ontwikkelingen. Voor een nadere uiteenzetting van deze onderwerpen wordt verwezen naar paragraaf 5.5 en hoofdstuk 8. Ook in 2014 zal het bestuur zich maximaal inspannen om ervoor te zorgen een zo goed mogelijk pensioen te bieden, met beheersing van de risico’s. Graag nodig ik u namens het bestuur uit tot het lezen van dit jaarverslag. Groningen, 22 april 2014 P. van Gameren RA
9
2.
Algemene informatie
2.1
Juridische structuur
Stichting Pensioenfonds PostNL, statutair gevestigd te Groningen, is opgericht op 1 januari 1989. Het pensioenfonds is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer 41011600. Stichting Pensioenfonds PostNL is een ondernemingspensioenfonds. Het pensioenfonds voert de pensioenregeling uit voor het personeel van PostNL N.V. en TNT Express N.V. en door het bestuur toegelaten, aan deze vennootschappen gelieerde, ondernemingen. Het pensioenfonds kent een voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling. De premie voor deze regeling wordt ingebracht door de werkgevers. Onderdeel van deze premie is een werknemersdeel, dat ingehouden wordt door de werkgever en tot stand komt aan de cao-tafel. Deelnemers aan de pensioenregeling zijn alle werknemers die vallen onder de werkingssfeer van de cao’s van de werkgevers PostNL N.V. en TNT Express N.V., met uitzondering van werknemers die vallen onder de cao-zaterdagbestellers of de caopostbezorgers. Daarnaast is er voor deelnemers met wie een persoonlijke arbeidsovereenkomst (PAO) is gesloten en die in dienst getreden zijn op of na 1 januari 2007, een andere pensioenregeling van toepassing. Voor het gedeelte van het salaris tot het niveau van schaal 13 van de cao (de beschikbare-premieregelingsgrens) geldt voor deze deelnemers de pensioenregeling voor cao-personeel. Voor zover het gedeelte van het salaris uitstijgt boven de beschikbare-premieregelingsgrens geldt een beschikbarepremieregeling op basis van een leeftijdsafhankelijke premiestaffel. Ultimo boekjaar had het pensioenfonds 101 duizend (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden met een belegd vermogen van circa € 6.445 miljoen.
2.2
Missie, visie en doelstellingen
In de missie is beschreven waarvoor het fonds staat, wat de bestaansgrond is en welke waarden en identiteit het fonds kenmerken. De missie van het pensioenfonds is als volgt geformuleerd: Het pensioenfonds draagt de verantwoordelijkheid voor een goede uitvoering van de in de pensioenovereenkomst gedefinieerde pensioenregelingen voor deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden, in overeenstemming met de bestaande wet- en regelgeving. Het fonds streeft hierbij een ambitieniveau en verwachtingsniveau van deelnemers na die in lijn ligt met een realistische inschatting van de financiële mogelijkheden en in overeenstemming is met de uit te voeren pensioenovereenkomst. Hierbij let het fonds op een evenwichtige belangenbehartiging en een toekomstbestendige pensioenovereenkomst. Daarnaast streeft het fonds naar kostenefficiëntie in de uitvoering in zoverre dat dit ten goede komt aan een goede uitvoering van de in de pensioenovereenkomst gedefinieerde pensioenregelingen. In de visie wordt beschreven waarvoor het fonds gaat, welke zienswijze, welk toekomstbeeld ten grondslag ligt aan het handelen van het fonds. De visie van het pensioenfonds is als volgt geformuleerd: Het fonds speelt actief in op de veranderingen die zich afspelen in de pensioensector ten aanzien van financiering, onzekerheid omtrent het pensioenresultaat en de intergenerationele verschuivingen, om aan de verwachtingen van de stakeholders te voldoen. Volgens het fonds is daarom een vergroting van de betrokkenheid van de stakeholders een noodzakelijke voorwaarde voor het goed beheersen van de verwachting van de stakeholders. 10
Het fonds hanteert daarvoor een degelijk en solide financieel- en uitvoeringsbeleid om daarmee nu en in de toekomst binnen haar beschikbare middelen de opgebouwde pensioenen, de ingegane pensioenen en de premievrije pensioenaanspraken in lijn met de afgesproken toeslagambitie uit de pensioenovereenkomst te laten ontwikkelen en tijdig uit te keren. Het streven naar het nakomen van het halen van de afgesproken toeslagambitie staat hierbij voorop. Op basis van de missie en de visie heeft het bestuur van het pensioenfonds de strategische doelstellingen bepaald. Deze strategische doelstellingen zijn als volgt verwoord: de doelstelling van Stichting Pensioenfonds PostNL is om binnen de grenzen van haar middelen op korte- en lange termijn nominale pensioenaanspraken en pensioenrechten te verstrekken. Hierbij wordt er naar gestreefd om de opgebouwde pensioenen, de ingegane pensioenen en de premievrije pensioenaanspraken te laten ontwikkelen conform de afgesproken toeslagambitie zoals opgenomen in de pensioenovereenkomst. Daarnaast draagt het pensioenfonds zorg voor een duidelijke en klantgerichte communicatie met alle belanghebbenden.
11
3.
Financiële positie en beleid in 2013
3.1
Financiële positie
Algemeen Een maatstaf om de financiële positie van een pensioenfonds te bepalen is de dekkingsgraad. De dekkingsgraad is de procentuele verhouding tussen de bezittingen, verlaagd met overige schulden en de voorziening pensioenverplichtingen. De dekkingsgraad geeft aan in hoeverre op lange termijn de pensioenverplichtingen kunnen worden nagekomen. Ontwikkeling dekkingsgraad De dekkingsgraad kan wijzigen door diverse factoren, zoals de ontwikkeling van het beleggingsresultaat, verzekeringstechnische ontwikkelingen en de ontwikkeling van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur. De ontwikkeling van de dekkingsgraad van het pensioenfonds gedurende het jaar wordt hieronder weergegeven. Daarbij is per factor het procentuele effect op de dekkingsgraad bepaald. (in %)
2013
2012
Dekkingsgraad 1 januari
102,5%
99,7%
Premie Uitkering Toeslagverlening Beleggingsrendementen (exclusief renteafdekking) Renteafdekking Wijzigingen in de rentetermijnstructuur voorziening pensioenverplichtingen Wijziging Ultimate Forward Rate voorziening pensioenverplichtingen Aanpassing levensverwachting Overige oorzaken
2,8% 0,1% 0,0% 4,4% -/- 4,0%
2,5% 0,0% 0,0% 5,5% 3,5%
3,0%
-/- 9,5%
0,0% 2,4% 0,5%
2,5% -/- 1,1% -/- 0,6%
Dekkingsgraad 31 december
111,7%
102,5%
In 2013 zijn de volgende effecten op de dekkingsgraad te onderscheiden: Premie De sociale partners van PostNL N.V. zijn per 1 januari 2014 een gewijzigd systeem voor aanvullende dotaties overeengekomen. Per 31 december 2013 is PostNL N.V. een onvoorwaardelijke verplichting van € 150,0 miljoen aan het pensioenfonds verschuldigd. Deze verplichting is alleen bestemd voor de populatie van PostNL N.V. In de feitelijke premie is de verplichting van € 150,0 miljoen opgenomen. Dit heeft een positieve impact op de dekkingsgraad van 2,4%-punt. De toezegging is eenmalig en heeft tot doel de financiële positie van het pensioenfonds te verbeteren, maar mag vooralsnog niet worden gebruikt voor het verlenen van toeslagen. De reguliere premiebetalingen in 2013 voor pensioenopbouw vallen € 32,4 miljoen hoger uit dan de premie die nodig is voor pensioenopbouw. Dit is inclusief € 17,3 miljoen premie als gevolg van de afslag van 0,5%-punt op de RTS. Deze premie is bestemd voor herstel van een dekkings- en/of reservetekort, of kan worden aangewend voor toeslagverlening bij voldoende solvabiliteit.
12
Uitkering De dekkingsgraad schommelde gedurende het jaar rond de 100,0%. Aan het begin van het jaar lag de dekkingsgraad licht boven de 100,0%. Bij elke euro uitkering valt in een dergelijke situatie een bijdrage uit het eigen vermogen vrij, hetgeen een klein positief resultaat sorteert op de dekkingsgraad. Zodra de dekkingsgraad onder de 100,0% ligt, geldt de omgekeerde redenering. Toeslagverlening Het bestuur heeft vanwege de financiële positie gedurende april 2013 tot en met september 2013 moeten besluiten om in 2014 geen toeslagen te verlenen. Gedurende april 2012 tot en met september 2012 was de financiële positie niet toereikend, zodat ook in 2013 geen toeslagen verleend zijn. In subparagraaf 3.2.2. wordt hier nader op ingegaan. Beleggingsrendementen (exclusief renteafdekking) Het rendement op de beleggingen, exclusief de renteafdekking draagt in 2013 positief bij aan de dekkingsgraad. In hoofdstuk 4 ‘Beleggingen’ wordt dit nader toegelicht. Renteafdekking Door een stijging van de marktrentes in 2013 heeft de renteafdekking geresulteerd in een negatieve bijdrage aan de dekkingsgraad. In hoofdstuk 4 (Beleggingen) wordt hier nader op ingegaan. Wijzigingen in de rentetermijnstructuur voorziening pensioenverplichtingen De RTS ultimo 2013 ligt over de hele linie boven de RTS ultimo 2012. Wanneer beide curves worden uitgedrukt in één gemiddeld rentepercentage is de rente in 2013 met circa 0,3% gestegen wat leidt tot een aanzienlijke daling van de voorziening en dus tot een positief resultaat. Aanpassing levensverwachting In 2013 heeft een sterfteonderzoek plaatsgevonden. In het door Aon Hewitt uitgevoerde onderzoek is rekening gehouden met sociaal economische status van de deelnemers aan het pensioenfonds. De uitkomsten van het onderzoek zijn door het bestuur beoordeeld en geaccepteerd. Gevolg is dat de levensverwachting van deelnemers aan het pensioenfonds in 2013 naar beneden is bijgesteld. De dekkingsgraad is hierdoor met 2,4%-punt toegenomen. Overige oorzaken Dit zijn overige actuariële resultaten die ontstaan doordat de feitelijke uitkomsten afwijken van datgeen actuarieel verondersteld is. Deze resultaten zijn niet toe te wijzen aan één van de eerder genoemde categorieën. Ontwikkelingen herstelplan In oktober 2008 is de dekkingsgraad gedaald tot onder dekkingsgraad behorend bij het minimaal vereist eigen vermogen. Als gevolg hiervan heeft het bestuur op 31 maart 2009 bij DNB een korte- en langetermijnherstelplan ingediend. DNB heeft medio juli 2009 ingestemd met het ingediende herstelplan. Eind maart 2010 was de dekkingsgraad van het pensioenfonds voor het derde opeenvolgende kwartaal gestegen tot boven de dekkingsgraad behorend bij het minimaal vereist eigen vermogen. Hiermee was het pensioenfonds uit een situatie van onderdekking.Eind mei 2010 daalde de dekkingsgraad opnieuw tot onder de dekkingsgraad behorend bij het minimaal vereist vermogen. In combinatie met de gewijzigde premiesystematiek en beleggingsbeleid leidde dit tot de verplichting om een aangepast herstelplan in te dienen. Het geldende herstelplan is op 17 januari 2011 goedgekeurd door DNB. 13
De belangrijkste kenmerken van het geldende herstelplan zijn: de premie wordt vastgesteld op basis van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur minus 0,5%-punt; er is sprake van een aanvullende vermogensdotatie; zolang de dekkingsgraad zich niet boven de 105% bevindt, worden geen toeslagen toegekend. Indien de dekkingsgraad zich bevindt tussen 105% en het vereist eigen vermogen, kan er na een bestuursbesluit lineair een toeslag worden toegekend uitgaande van 0% bij een dekkingsgraad van 105% en overeenkomstig het ambitieniveau van 80% (100% voor pensioengerechtigden en gewezen deelnemers die inactief geworden zijn voor 1 januari 2006) bij het vereist eigen vermogen; het beleggingsbeleid gedurende de herstelperiode is zodanig dat geen toename van het fondsrisico plaatsvindt. De ontwikkeling van de dekkingsgraad ten opzichte van verwachte dekkingsgraad zoals opgenomen in de evaluatie van het herstelplan, die begin 2013 is uitgevoerd, wordt hieronder weergegeven. (in %)
Verwacht 2013
Werkelijk 2013
102,5% 0,9% 0,0% 0,0% 5,5% 0,0% 0,0% 0,4%
102,5% 2,8% 0,0% 0,0% 0,4% 3,0% 2,4% 0,6%
Dekkingsgraad per 31 december
109,3%
111,7%
Vereiste dekkingsgraad
112,8%
115,2%
Dekkingsgraad per 1 januari Sturingsmiddelen
Premie Toeslagverlening Korting Beleggingen
Rentetermijnstructuur Langleven Overige
Financiële positie De werkelijke dekkingsgraad van 111,7% is lager dan de dekkingsgraad behorend bij het vereist eigen vermogen van 115,2%. Daarmee is er ultimo 2013 sprake van een reservetekort. De werkelijke dekkingsgraad is ultimo 2013 hoger dan de in het herstelplan verwachte dekkingsgraad voor ultimo 2013 van 109,3%. De jaarlijkse evaluatie van het geldende herstelplan heeft niet geleid tot bijstelling van de uitgangspunten van het geldende herstelplan.
14
3.2
Beleid
Het bestuur heeft beleid ontwikkeld op het gebied van beleggingen, financiering en toeslagen om de risico’s en de financiële positie van het pensioenfonds te beheersen. Bij het maken van beleidskeuzes worden de belangen van alle belanghebbenden evenwichtig afgewogen. Het beleid moet worden uitgevoerd binnen de kaders van de pensioenregeling zoals die overeengekomen is door de cao-partijen. Dit wordt visueel toegelicht aan de hand van onderstaande figuur.
In de volgende subparagrafen wordt nader ingegaan op het financieringsbeleid, het toeslagbeleid, het beleggingsbeleid, integraal risicomanagement en de onderlinge samenhang.
3.2.1 3.2.1.1
Financieringsbeleid Financieringsbeleid in 2013
Voor het premie- en toeslagbeleid is een aantal vermogensposities van belang. De volgende grenzen (nominale dekkingsgraden) worden onderscheiden: Minimaal vereist eigen vermogen: het minimaal vereist eigen vermogen is de ondergrens van het vereist eigen vermogen. Indien het pensioenfonds niet over het minimaal vereist vermogen beschikt, is sprake van een dekkingstekort. In 2013 is de dekkingsgraad behorend bij het minimaal vereist eigen vermogen 104,1% van de voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds (2012: 104,1%). Vereist eigen vermogen: het vereist eigen vermogen is het vermogen dat nodig is om te bewerkstelligen dat met een zekerheid van 97,5% wordt voorkomen dat binnen een jaar het eigen vermogen na één jaar negatief wordt. Indien het pensioenfonds niet over het vereist 15
eigen vermogen beschikt, is sprake van een reservetekort. Ultimo 2013 bedraagt de dekkingsgraad behorend bij het vereist eigen vermogen 115,2% (2012: 112,8%). Gewenst eigen vermogen: het gewenst eigen vermogen is het vermogen dat boven de voorziening pensioenverplichtingen nodig is om de toeslagambitie op de lange termijn na te kunnen komen. Ultimo 2013 bedraagt de dekkingsgraad behorend bij het gewenst eigen vermogen 141,5% (2012: 149,0%).
Als het eigen vermogen beneden het minimaal vereist eigen vermogen komt, zijn de werkgevers PostNL N.V. en TNT Express N.V. gehouden tot het storten van een aanvullende vermogensdotatie. Dit is overeengekomen in de Uitvoeringsovereenkomsten tussen het pensioenfonds en de werkgevers. Het pensioenfonds kan in deze situatie geen toeslagen verlenen. Een tekort waarbij het eigen vermogen ligt tussen het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen leidt tot een gedeeltelijke toeslagverlening (afhankelijk van een bestuursbesluit). Als het eigen vermogen boven het gewenst eigen vermogen komt, kan dit leiden tot premiekorting en een restitutie aan de werkgevers PostNL N.V. en TNT Express N.V, nadat eventuele niet verleende toeslagen uit eerdere jaren alsnog zijn toegekend. Volgens de Uitvoeringsovereenkomst zal het pensioenfonds in het geval van een dekkingstekort, conform de bepalingen uit de ABTN een aanvullende vermogensdotatie vaststellen. In geval van een dekkingstekort zijn de werkgevers per kwartaal een aanvullende vermogensdotatie verschuldigd waarmee in een periode van maximaal 12 kwartalen het dekkingstekort is opgeheven, een en ander met inachtneming van het bepaalde in de ABTN. Kostendekkende premie Volgens het financieel toetsingskader (FTK) moet de kostendekkende premie uit een aantal onderdelen bestaan. De actuariële premie bestaat uit de volgende onderdelen: actuariële premie pensioenopbouw inclusief risicopremies; solvabiliteitsopslag; opslag voor uitvoeringskosten; opslag voor toeslagverlening en reservetekort. Over de actuariële premie wordt, ter dekking van toekomstige administratiekosten en excassokosten, een opslag van 2% respectievelijk 1% opgenomen. De opslag voor toeslagverlening en een eventueel reservetekort ligt in de 0,5%-punt verlaging van de rentetermijnstructuur waarmee de actuariële premie wordt berekend. Grensbedragen In 2013 gelden de volgende inkomensgrenzen waarover geen pensioen wordt opgebouwd (franchise): PostNL N.V. en TNT Express N.V.: voor deelnemers geboren vóór 1 januari 1950: franchise van € 18.335 (2012: € 17.998); voor deelnemers geboren op of na 1 januari 1950: franchise van € 15.471 (2012: € 15.187). Postkantoren: voor deelnemers geboren vóór 1 januari 1950: franchise van € 18.240 (2012: € 17.971); voor deelnemers geboren op of na 1 januari 1950: franchise van € 15.443 (2012: € 15.215).
16
3.2.1.2
Wijzigingen financieringsbeleid per 1 januari 2014
Financiering door PostNL N.V. De sociale partners van PostNL N.V. zijn per 1 januari 2014 een gewijzigd systeem voor aanvullende dotaties overeengekomen. Per 31 december 2013 is PostNL N.V. een onvoorwaardelijke verplichting van € 150,0 miljoen aan het pensioenfonds verschuldigd. Deze verplichting is alleen bestemd voor de populatie van PostNL N.V. De betaling vangt aan op het moment dat de PostNL N.V. dividenduitkeringen hervat, maar in ieder geval op 31 december 2023 en vindt plaats in een periode van 5 jaar in jaarlijkse gelijke termijnen. PostNL N.V. is rente verschuldigd over de onvoorwaardelijke aanvullende dotatie. Daarnaast is PostNL N.V. ter voorkoming van korting in de periode van 2014 tot en met 2018 een voorwaardelijke extra bijdrage van maximaal € 300,0 miljoen verschuldigd. De totale en maximale extra bijdrage van de werkgevers per kalenderjaar is gelijk aan het laagste van de volgende twee bedragen: het bedrag dat nodig is om de dekkingsgraad van het pensioenfonds te verhogen tot de op dat moment geldende kritische dekkingsgraad (de kritische dekkingsgraad is de dekkingsgraad waarbij naar verwachting zonder aanvullende dotaties door de werkgevers of het korten van rechten binnen de resterende looptijd voor het kortetermijnherstelplan nog herstel optreedt tot de (minimaal) vereiste dekkingsgraad); een bedrag ter grootte van 1,25% van de voorziening pensioenverplichtingen van het pensioenfonds per het betrokken kalenderjaareinde. Vanaf 1 januari 2014 geldt verder dat de gedempte kostendekkende premie wordt gebaseerd op het 60 maands voortschrijdend gemiddelde van de door DNB gepubliceerde RTS met ultimate forward rate (UFR). Deze premie wordt op individuele basis berekend. Afhankelijk van de dekkingsgraad van het pensioenfonds per het einde van het voorafgaande kalenderjaar is PostNL N.V. gedurende het kalenderjaar en uitsluitend gedurende de looptijd van de uitvoeringsovereenkomst maandelijks een aanvullende premie verschuldigd aan het pensioenfonds. De hoogte van de aanvullende premie in euro’s is een percentage van de verschuldigde gedempte kostendekkende premie in enige maand (inclusief solvabiliteitstoeslag) volgens onderstaande tabel: Dekkingsgraad
Aanvullende premie als percentage van de gedempte premie
< 120,0% > 120,0% < 130,0% > 130,0%
10,0% 5,0% 0,0%
Financiering door TNT Express N.V. De financiering door TNT Express N.V. wijzigt in 2014 niet.
3.2.2
Toeslagbeleid
De hoogte van de toeslagen van de aanspraken voor actieve-, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden van worden jaarlijks op 1 januari aangepast met het percentage waarmee het ConsumentenPrijsIndex (CPI) voor alle huishoudens (afgeleid) over de maand november van het jaar en van de maand november van het daaraan voorafgaande jaar is gewijzigd. Dit aanpassingspercentage wordt door het Centraal Bureau voor de Statistiek gepubliceerd. De jaarlijkse toeslagverlening is gemaximeerd op 4%. 17
Voor de ambitieniveaus geldt het volgende: actieven en inactieven die vanaf 1-1-2006 inactief zijn geworden: 80% ambitie; inactieven die vóór 1-1-2006 inactief zijn geworden: 100% ambitie. Voor de gehanteerde maatstaf geldt dat de CPI wordt nagestreefd. In de volgende tabellen zijn de volledige toeslagverlening, de toegekende toeslagverlening, het verschil en de totale toeslagverleningsachterstanden weergegeven: PostNL N.V. en TNT Express N.V: Actieven en pensioengerechtigden/gewezen deelnemers die inactief geworden zijn op en na 1 januari 2006 (toeslagambitieniveau van 80%) Verschil Cumulatief Jaar Volledige toeslagToegekende verlening toeslagen verschil 2010 0,56% 0,14% 0,42% 0,42% 2011* 1,09% 0,00% 1,09% 1,51% 2012 1,87% 0,00% 1,87% 3,41% 2013 1,50% 0,00% 1,50% 4,96% 2014 0,67% 0,00% 0,67% 5,65% Pensioengerechtigden en gewezen deelnemers die inactief geworden zijn voor 1 januari 2006 (toeslagambitieniveau van 100%) Verschil Cumulatief Jaar Volledige toeslagToegekende verlening toeslagen verschil 2010 0,70% 0,17% 0,53% 0,53% 2011* 1,36% 0,00% 1,36% 1,90% 2012 2,33% 0,00% 2,33% 4,28% 2013 1,87% 0,00% 1,87% 6,23% 2014 0,83% 0,00% 0,83% 7,11% *
Met ingang van 1 januari 2011 is de toeslag gebaseerd op de CPI.
Postkantoren: Actieven en pensioengerechtigden/gewezen deelnemers die inactief geworden zijn op en na 1 januari 2006 (toeslagambitieniveau van 80%) Verschil Jaar Volledige toeslagToegekende Cumulatief verlening toeslagen verschil 2009** 0,80% 0,00% 0,80% 0,80% 2010 0,88% 0,21% 0,67% 1,48% 2011 0,96% 0,00% 0,96% 2,45% 2012** 1,60% 0,00% 1,60% 4,09% 2013*** 1,50% 0,00% 1,50% 5,64% 2014 0,67% 0,00% 0,67% 6,35% Pensioengerechtigden en gewezen deelnemers die inactief geworden zijn voor 1 januari 2006 (toeslagambitieniveau van 100%) Verschil Jaar Volledige toeslagToegekende Cumulatief verlening toeslagen verschil 2009** 1,00% 0,00% 1,00% 1,00% 2010 1,10% 0,27% 0,83% 1,84% 2011 1,20% 0,00% 1,20% 3,06% 2012** 2,00% 0,00% 2,00% 5,12% 2013*** 1,87% 0,00% 1,87% 7,08% 2014 0,83% 0,00% 0,83% 7,98% ** De algemene salarisaanpassingen vanuit de cao van Postkantoren hebben in 2009 en 2012 een ingangsdatum van 1 april in plaats van 1 januari. *** Met ingang van 1 januari 2013 is de toeslag gebaseerd op de CPI.
18
Of toeslagen worden toegekend, is afhankelijk van de financiële positie van het pensioenfonds gedurende april tot en met september van voorgaand jaar, de CPI en het bestuursbesluit. Dit besluit is het gevolg van een weloverwogen proces op basis van de geldende uitgangspunten, waarbij het bestuur zorgvuldig de belangen van alle deelnemersgroepen heeft afgewogen. Als de middelen van het fonds naar het oordeel van het bestuur het toelaten, kan worden overgegaan tot het verlenen van toeslagen. Het betreft voorwaardelijke toeslagen. Dit betekent dat er geen recht op toeslagen is en het ook op lange termijn niet zeker is of en in welke mate toeslagen verleend zullen worden. Er is geen geld gereserveerd voor toekomstige toeslagen. Het toeslagbeleid is met ingang van 1 januari 2014 voor de populatie van PostNL N.V. gewijzigd. In de paragraaf ‘Pensioenregeling’ is dit verder toegelicht.
3.2.3
Beleggingsbeleid
Strategisch beleggingsbeleid Het bestuur bepaalt het beleggingsbeleid van het pensioenfonds op basis van de doelstellingen van het pensioenfonds. Om de doelstelling van het fonds te bereiken wordt op zo’n manier belegd dat een optimaal rendement wordt behaald tegen aanvaardbare risico’s. Het strategisch beleggingsbeleid geldt in principe voor langere tijd, maar het bestuur evalueert jaarlijks het beleid met behulp van de inzichten uit de jaarlijkse ALMstudie. Deze studie gaat in op het beheer van verplichtingen en beleggingen en integreert de drie belangrijkste beleidsterreinen van het pensioenfonds: het toeslag-, premie- en beleggingsbeleid. De ALM-studie is een belangrijk hulpmiddel bij het vaststellen van het strategisch beleggingsbeleid, omdat het inzicht geeft in de rendements- en risicokarakteristieken van beleidskeuzes. In 2013 is besloten om in verband met de nieuwe pensioenregeling per 1 januari 2014 en de splitsing van het pensioenfonds in een deel voor PostNL en een deel voor TNT Express, de ALM studie en de besluitvorming over het strategisch beleggingsbeleid door te schuiven naar het tweede kwartaal van 2014. De volgende tabel geeft de strategische beleggingsportefeuille weer, waarbij de strategische portefeuille voor 2013 is weergegeven. In de tweede kolom staan de werkelijke gewichten per beleggingscategorie weergegeven. De werkelijke gewichten wijken gedurende het jaar af van de strategische gewichten door koersontwikkelingen. Strategische gewichten beleggingsportefeuille (%) Beleggingscategorie
Strategisch gewicht 2013
Werkelijk exposure per eind 2013
11,0% 62,0%-A-S 12,0% 10,0% 5,0% A S 0,0% 100,0%
12,4% 53,2% 9,7% 7,6% 3,8% 9,3% 3,7% 0,3% 100,0%
Aandelen Vastrentende waarden Inflatie gerelateerde obligaties Vastgoed Alternatieve beleggingen Aandelenopties (aangeduid als A)* Renteswaptions (aangeduid als S)* Liquide middelen Totaal * De gewichten ‘A’ en ‘S’ zijn variabel.
De gewichten zoals opgenomen in deze tabel zijn de exposures inclusief de futures, asset swaps en eventuele kasgelden die voor de betreffende beleggingscategorie van toepassing zijn. Deze futures, asset swaps en kasgelden worden in de jaarrekening niet bij de afzonderlijke beleggingscategorieën opgenomen. Dit komt overeen met de grondslagen van de jaarrekening. 19
Beleggingsaanpak Het beleggingsbeleid van het pensioenfonds is een mengvorm van passief en actief beheer. In eerste instantie kiest het pensioenfonds hierbij voor een kostenefficiënte passieve strategie. Het pensioenfonds voert alleen een actieve strategie voor beleggingscategorieën waarvoor de verwachting bestaat dat, rekening houdend met de extra kosten en risico’s van een actieve strategie, een extra rendement ten opzichte van de benchmark kan worden behaald. Het beheer van de fysieke beleggingen vindt plaats volgens het multi-manager principe. Dit houdt dit in dat verschillende managers geselecteerd worden per beleggingscategorie, ieder met hun eigen beleggingsstijl. Dit leidt tot een grotere kans op een consistent hoger rendement dan de benchmark. Er is sprake van een intensief selectieproces. Op het moment dat een vermogensbeheerder niet meer aan vooraf gestelde criteria voldoet, kan dit leiden tot ontslag. Voor de passief beheerde portefeuilles, waarbij de benchmark wordt gevolgd, wordt vanwege kostenoverwegingen in principe gebruik gemaakt van één manager.
3.3
Integraal risicomanagement
Integraal risicomanagement (IRM) is het proces waarmee richting wordt gegeven aan de risicobeheersing en dit geldt als basis voor het besluitvormingsproces van het fondsbestuur. Voor het geheel van de risico’s waar een pensioenfonds mee te maken krijgt (financieel en niet-financieel), wordt continu een cyclus doorlopen bestaande uit het opstellen van de risicostrategie, het identificeren van de risico’s, de risicobeheersing en de monitoring en terugkoppeling met betrekking tot de beheersing van deze risico’s.
FOCUS! FOCUS! is de door DNB gehanteerde toezichtaanpak bij het prudentieel toezicht op financiële instellingen. Onderdeel hiervan is de risicoanalyse methode Financiële Instellingen Risicoanalyse Methode (FIRM). Het risicoprofiel van de instellingen wordt op gestructureerde wijze in kaart gebracht en vastgelegd. Hierdoor wordt een zinvolle 20
onderlinge vergelijking mogelijk, die weer de basis vormt voor de planning van werkzaamheden met betrekking tot het toezicht van DNB en voor mogelijke interventie bij instellingen. IRM pensioenfonds Bij het integraal risicomanagement maakt het pensioenfonds gebruik van de FIRM methodiek. Hierbij worden alle risico’s geïdentificeerd. Tevens worden de mogelijke beheersmaatregelen in kaart gebracht. Met behulp van deze analyse wordt het risicoprofiel van het pensioenfonds op een gestructureerde wijze in kaart gebracht en vastgesteld. De FIRM-analyse wordt periodiek door het bestuur opnieuw uitgevoerd en geëvalueerd. De risico identificatie en beheersmaatregelen worden opgenomen in een Handboek Integraal risicomanagement. Risicocategorieën Binnen FIRM worden de volgende risicocategorieën en beheersingscategorieën onderscheiden:
Risicocategorieën Financiële risico’s
Niet-financiële risico’s
Beheersingscategorieën
Matching- / renterisico
Omgevingsrisico
Risicospecifieke beheersing
Marktrisico
Operationeel risico
Organisatie
Kredietrisico
Uitbestedingsrisico
Management
Verzekeringstechnisch risico
IT-risico
Solvabiliteitsbeheer
Integriteitsrisico
Liquiditeitsbeheer
Juridisch risico
Risicoanalyse Op basis van de risicoanalyse heeft het bestuur geconstateerd dat vooral de financiële risico’s (te weten het matching-/renterisico, marktrisico en het verzekeringstechnisch risico) na het inzetten van beheersmaatregelen relatief hoge overblijvende netto-risico’s hebben. De matching/rente- en marktrisico’s worden dagelijks gemonitord en minimaal maandelijks aan het bestuur gerapporteerd. Het bestuur bespreekt en evalueert deze risico’s minimaal per kwartaal en vaker als daar op basis van de dagelijkse monitoring aanleiding voor is. Vanwege de lage renteniveaus heeft het fonds ten behoeve van het afdekken van het renterisico swaptions als rente-instrument ingezet. Om het marktrisico op aandelen te beperken worden call opties ingezet. Voor zowel de call opties als de swaptions heeft het bestuur een doorrolbeleid vastgesteld in het kader van de te nemen beheersmaatregelen. Het verzekeringstechnisch risico betreft voornamelijk het langlevenrisico en de wijziging van de populatie. Het bestuur heeft in 2013 besloten de Prognosetafel AG 2012-2062 te hanteren en de ervaringscurve te actualiseren. Het pensioenfonds heeft in het kader van de afsplitsing van TNT N.V. in PostNL N.V. en TNT Express N.V. door middel van het opstellen van een vaststellingsovereenkomst tussen het fonds en beide werkgevers bedongen dat er sprake is van een kruislingse garantstelling. Hiermee heeft het bestuur beheersmaatregelen genomen om het omgevingsrisico en het juridisch risico van het pensioenfonds te verkleinen.
21
Risicobeheer Het bestuur heeft zijn financiële risicobeleid verwoord in de Actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN). Onderstaand wordt een nadere toelichting gegeven op de financiële en niet-financiële risico’s die door het bestuur zijn onderkend, alsmede op het beleid van het bestuur voor het mitigeren van deze risico’s. Financiële risico’s Matching-/renterisico Het renterisico is het risico dat de waarde van de beleggingen en de waarde van de pensioenverplichtingen veranderen als gevolg van ongunstige veranderingen in de marktrente. Maatstaf voor het meten van rentegevoeligheid is de duration. Dit is de gewogen gemiddelde resterende looptijd in jaren van de kasstromen. De renteafdekking vindt plaats via een combinatie van de portefeuille vastrentende waarden en renteswaps en via opties op renteswaps (swaptions). De renteafdekking op basis van de onderliggende waarde van de swaptions is vastgesteld op 80%. Hiermee is de dekkingsgraad in belangrijke mate beschermd tegen een grote rentedaling, terwijl de dekkingsgraad kan profiteren van een rentestijging. Het gebruik van swaptions maakt de effectieve renteafdekking onder andere afhankelijk van de (toekomstige) renteniveaus. Bij een rentedaling neemt de renteafdekking toe, bij een rentestijging neemt deze af. De effectieve mate van renteafdekking staat hierdoor niet op voorhand vast. In het hoofdstuk ‘Beleggingen’ wordt nader ingegaan op het (afdekken van het) renterisico. Marktrisico Het marktrisico bestaat onder andere uit het inflatierisico, het valutarisico, het prijs(koers)risico, het concentratierisico en het liquiditeitsrisico. Marktrisico wordt gelopen op de verschillende beleggingsmarkten waarin het pensioenfonds op basis van het vastgestelde beleggingsbeleid actief is. De beheersing van deze risico’s is geïntegreerd in het beleggingsproces. Inflatierisico Om de gevolgen van een stijgende inflatie op de beleggingen van het pensioenfonds te beperken, belegt het pensioenfonds een deel van de portefeuille vastrentende waarden in inflatiegerelateerde obligaties. Ook bij de keuze van instrumenten voor het afdekken van het renterisico wordt rekening gehouden met het inflatierisico. Met het gebruik van opties op renteswaps neemt de renteafdekking af als de rente stijgt als gevolg van bijvoorbeeld de stijging van de (verwachte) inflatie. Valutarisico Door wisselkoersveranderingen loopt het pensioenfonds het risico dat beleggingen minder waard worden. Om dit risico te beperken dekt het pensioenfonds gedeeltelijk de valuta’s af. - De beleggingen in vastrentende waarden luiden hoofdzakelijk in euro (of dat de valutarisico’s voor het grootste gedeelte worden afgedekt). Voor emerging market debt kan maximaal 20% belegd worden in lokale valuta. De inflatie gerelateerde obligaties zijn in euro’s belegd. - Binnen de categorie aandelen wordt het valutarisico op basis van de benchmarkgewichten van de Amerikaanse dollar, het Britse pond en Japanse yen met valutatermijncontracten afgedekt naar euro. - Bij onroerend goed worden de beleggingen die niet de euro als rapportagevaluta hebben afgedekt naar euro - Bij grondstoffen worden de valutarisico’s afgedekt. - Er is geen sprake van valutarisico bij de aandelenopties omdat de valuta’s van de onderliggende aandelenportefeuille wordt afgedekt (‘quanto’ opties). 22
Prijs(koers)risico Prijsrisico is het risico dat door de ontwikkeling van marktprijzen waardeveranderingen plaatsvinden. Dit wordt veroorzaakt door factoren die samenhangen met een individuele belegging, de uitgevende instelling of generieke factoren. Wijzigingen in marktomstandigheden hebben altijd direct invloed op het beleggingsresultaat, omdat alle beleggingen worden gewaardeerd op actuele waarde waarbij waardeveranderingen onmiddellijk worden verwerkt in het saldo van baten en lasten. Door spreiding binnen de portefeuille (diversificatie) wordt het prijsrisico gedempt. Daarnaast wordt het risico van dalende aandelenkoersen beperkt door een aandelenoptiestrategie. Het aandelenrisico van de ontwikkelde markten wordt gedeeltelijk afgedekt door middel van aandelen call spread opties in combinatie met een portefeuille euro staatsobligaties met de hoogste kredietwaardigheid. Met deze optiestrategie is de dekkingsgraad beschermd tegen extreme marktomstandigheden. Er wordt wel gedeeltelijk geprofiteerd van koersstijgingen, maar het risico van koersdalingen is beperkt. De call spread optie strategie bestaat uit gekochte callopties en geschreven callopties. Door het gebruik van callopties is de effectieve aandelenexposure afhankelijk van de aandelenontwikkeling. De effectieve exposure neemt toe als de aandelenkoersen stijgen en de exposure neemt af als de aandelenkoersen dalen. Daarnaast worden door de call spread op een hoger marktniveau callopties verkocht, waardoor de mogelijke winst op aandelen (-opties) is gemaximeerd in de toekomst. Het verlies op de callopties is maximaal de omvang van de optiepremie. In hoofdstuk 4 ‘Beleggingen’ wordt nader ingegaan op het (afdekken van het) aandelenrisico. Liquiditeitsrisico Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen, waardoor het fonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Dit risico wordt beheerst door in het beleggingsbeleid voldoende ruimte aan te houden voor liquiditeitsposities, rekening houdend met directe beleggingsopbrengsten en andere inkomsten zoals premies. Kredietrisico Kredietrisico is het risico op financiële verliezen voor het fonds als gevolg van faillissement of betalingsonmacht van tegenpartijen waarop het fonds (potentiële) vorderingen heeft. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan (premie)vorderingen op de werkgever, partijen die obligatieleningen uitgeven, banken waar deposito’s worden geplaatst en marktpartijen waarmee Over The Counter (OTC)-derivatenposities worden aangegaan. Een voor beleggingsactiviteiten specifiek onderdeel van kredietrisico’s is het settlementrisico. Dit houdt het risico in dat partijen waarmee het fonds transacties is aangegaan, niet meer in staat zijn hun tegenprestatie te verrichten waardoor het fonds financiële verliezen kan lijden. Beheersing van het kredietrisico vindt plaats door het stellen van kredietwaardigheidseisen aan de tegenpartijen waarmee transacties kunnen worden gedaan. Daarnaast worden limieten gesteld aan tegenpartijen en het vragen van extra zekerheden zoals onderpand en dergelijke bij renteswaps en het uitlenen van effecten (‘securities lending’). Ter afdekking van het settlementrisico wordt door het fonds belegd in markten waar een voldoende betrouwbaar clearing- en settlementsysteem functioneert. Voordat in nieuwe markten wordt belegd, wordt eerst onderzoek gedaan naar de waarborgen op dit gebied. Met betrekking tot niet-beursgenoteerde beleggingen, met name OTC-derivaten, wordt door het fonds alleen gewerkt met tegenpartijen waarmee ISDA/CSA-overeenkomsten zijn afgesloten, zodat posities van het fonds adequaat worden afgedekt door onderpand. 23
Verzekeringstechnische risico’s Het verzekeringstechnisch risico is het risico dat voortvloeit uit mogelijke afwijkingen van actuariële inschattingen die worden gebruikt voor de vaststelling van de technische voorzieningen en de hoogte van de premie. De belangrijkste actuariële risico’s zijn de risico’s van langleven, overlijden (kortleven) en arbeidsongeschiktheid. Langlevenrisico Langlevenrisico is het risico dat deelnemers langer blijven leven dan gemiddeld verondersteld wordt bij de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen. Als gevolg hiervan volstaat de opbouw van het pensioenvermogen mogelijk niet voor de uitkering van de pensioenverplichting aan deze langer levende deelnemers. Door toepassing van AG-prognosetafel 2012-2062 met adequate correcties voor ervaringssterfte is het langlevenrisico verdisconteerd in de waardering van de pensioenverplichtingen. Overlijdensrisico Het overlijdensrisico houdt in dat het pensioenfonds in geval van overlijden mogelijk eerder dan verwacht een nabestaandenpensioen moet toekennen, waarvoor door het pensioenfonds geen voorzieningen zijn getroffen. Arbeidsongeschiktheidsrisico Het arbeidsongeschiktheidsrisico betreft het risico dat het pensioenfonds meer voorzieningen moet treffen voor premievrijstelling bij invaliditeit en voor het toekennen van een arbeidsongeschiktheidspensioen dan was verwacht. Voor het overlijdensrisico en het arbeidsongeschiktheidsrisico wordt een risicopremie in rekening gebracht. Het verschil tussen de risicopremie en de werkelijke kosten wordt verwerkt via het resultaat. De actuariële uitgangspunten voor de risicopremies worden periodiek herzien. Niet-financiële risico’s Naast financiële risico’s loopt het pensioenfonds ook niet-financiële risico’s die het behalen van de doelstellingen kunnen bedreigen. Deze risico’s kunnen uiteindelijk ook een financiële invloed hebben. De belangrijkste niet-financiële risico’s zijn het operationeel risico en het uitbestedingsrisico. Operationeel risico en uitbestedingsrisico Operationeel risico is het risico dat optreedt bij de uitvoering van het pensioen- en vermogensbeheer, bestuursondersteuning en de integrale advisering aan het pensioenfonds inzake het beleid op communicatie-, juridisch, fiscaal, actuarieel en beleggingsterrein. Dit heeft betrekking op de continuïteit, integriteit en kwaliteit van de dienstverlening. Uitbestedingsrisico is het risico dat de continuïteit, integriteit en/of kwaliteit van de aan derden uitbestede werkzaamheden, dan wel door deze derden ter beschikking gestelde apparatuur en personeel worden geschaad. Het operationeel- en uitbestedingsrisico wordt gemitigeerd en geborgd door de afspraken (kwaliteitseisen) in de uitbestedingsovereenkomst en de daaraan verbonden Service Level Agreement (SLA). Monitoring van de uitbestede werkzaamheden vindt door de SLA commissie plaats op basis van de periodieke rapportages van TKP en TKPI over de uitgevoerde werkzaamheden. Tevens ontvangt het pensioenfonds van TKP en TKPI ISAE 3402 type II-rapportages. Deze zogenoemde ‘assurance-rapportages’, die het pensioenfonds jaarlijks van TKP en TKPI ontvangt, zijn een kwaliteitsstempel van de interne beheersing en de dienstverlening. Deze ‘assurance-rapportages’ geven zekerheid over de opzet, het bestaan en de werking van de optimaal beheerste administratieve 24
organisaties. Het rapport dekt de processen voor de uitvoering van pensioenregelingen op gedetailleerde wijze. De SLA commissie zorgt voor beoordeling van de rapportages. PricewaterhouseCoopers Accountants N.V. (PwC) certificeert de ISAE 3402-rapportages. Door PwC is verklaard dat in de periode vanaf 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 de beheersmaatregelen voldoende effectief hebben gefunctioneerd. Het bestuur is zich bewust van de risico’s die het pensioenfonds loopt en besteedt veel aandacht aan risicobeleid en -beheersing. Zo zijn de in de SLA van 2013 opgenomen processen en activiteiten vergeleken met de in de ISAE 3402-rapportages over 2012 opgenomen processen en activiteiten. De verschillen zijn uitgebreid geanalyseerd. Zonodig is een activiteit of proces in de scope gebracht van de ISAE 3402-rapportages of is de SLA uitgebreid met afspraken over verbeteringen. Deze verschillenanalyse zal ook in 2014, waarbij de ISAE 3402-rapportages over 2013 worden vergeleken met de SLA’s van 2014, door de SLA commissie worden uitgevoerd. Voor een nadere toelichting op de risico’s en het beheersingsbeleid wordt verwezen naar de risicoparagraaf van de jaarrekening (paragraaf 9.4.3.1).
25
4.
Beleggingen
4.1
Marktontwikkelingen
Het beleid van centrale banken bepaalde in het verslagjaar voor een groot deel de stemming op de financiële markten. De Europese Centrale Bank (ECB) hield de rente laag en maakte het mogelijk dat banken goedkoop geld konden lenen. Hiermee hoopte de ECB dat de economische groei weer op gang kwam. Daarnaast sprak de ECB uit dat zij ongelimiteerd schuldpapier zou opkopen van Zuidelijke eurolanden indien zij om steun zouden vragen. Deze strategie leek dit jaar goed te werken. De risicopremies op staatsobligaties van de Zuidelijke eurolanden daalden aanzienlijk. Ook de Amerikaanse centrale bank, de Fed, beïnvloedde het gedrag van beleggers. De Fed had de liquiditeit enorm vergroot door maandelijks grote bedragen te beleggen in Amerikaanse staatsobligaties en hypotheekleningen. Vanaf het tweede kwartaal werd verwacht dat de Fed zou starten met de afbouw (‘tapering’) van deze monetaire verruiming. Ondanks het positieve signaal dat hiervan uit zou moeten gaan, reageerden beleggers negatief. Het bleef voor een groot deel van het jaar onduidelijk in hoeverre de Fed daadwerkelijk over zou gaan tot het matigen van de monetaire stimulering. In december besloot de Fed om in januari 2014 te beginnen met de afbouw van het steunbeleid. Economische cijfers verbeterden gedurende het jaar en duidden op het aantrekken van de groei in grote delen van de wereld. Wel waren onderlinge verschillen groot. Zo bleef Europa achter ten opzichte van de Verenigde Staten, vooral door de negatieve effecten van bezuinigingen op de economische groei. Vanaf de tweede helft van het jaar verbeterden ook in Europa de economische vooruitzichten. Door het verbeterde macro economische nieuws is de Nederlandse en Duitse lange rente gestegen. Zo steeg de Duitse 30jaars rente van 2,1% per eind 2012 naar 2,7% per eind 2013. Voor bedrijfsobligaties was 2013, net als 2012, een zeer goed jaar. Bedrijfsobligaties rendeerden dit jaar ruim 3,4% beter dan een vergelijkbare portefeuille met Duitse staatsobligaties. Vooral door het lage rendement (bijna nihil) op kortere staatsobligaties van Nederland en Duitsland, bleven beleggers zoeken naar hogere rendementen.
3,0%
30 jaars marktrente
2,8% 2,6% 2,4%
2,2% 2,0%
1,8% dec-12
mrt-13
jun-13
sep-13
dec-13
Met uitzondering van het tweede kwartaal 130 deden aandelen het goed in 2013. De MSCI AC Wereld 125 aankondiging van de Fed onderbrak de MSCI AC Wereld; USD, GBP en JPY afgedekt 120 stijging van de aandelenkoersen, maar MSCI Emerging Markets 115 deze herstelden snel nadat bekend werd 110 dat de Fed nog niet zou beginnen met de afbouw van de steunmaatregelen. In totaal 105 bedroeg het aandelenrendement wereldwijd 100 (MSCI AC Index, met Amerikaanse dollar, 95 Britse pond, Japanse yen afgedekt) 22,2%. 90 Vooral aandelen uit de defensievere 85 sectoren, zoals de consumenten dec-12 feb-13 apr-13 jun-13 aug-13 okt-13 dec-13 gerelateerde en gezondheidssector, behaalden goede rendementen. Onderverdeeld naar regio’s behaalden Japanse aandelen 26
dit jaar de meest positieve resultaten, mede door de aankondiging van de Japanse centrale bank van ingrijpende steunoperaties. Dit ging echter wel gepaard met een verzwakking van de Japanse yen ten opzichte van de euro. Aandelen van opkomende markten bleven achter bij die van ontwikkelde markten. De oplopende Amerikaanse rente zorgde vooral in deze markten voor dalende aandelenkoersen. Daarnaast werd getwijfeld aan de fundamentele situatie van enkele grotere opkomende landen. Grondstoffen sloten het jaar met een verlies af. De edelmetalen (goud en zilver) waren de grote verliezers in 2013. Edelmetalen waren in de afgelopen jaren zeer populair bij beleggers vanwege het ruime monetaire beleid van de centrale banken. In 2013 kwam aan deze populariteit een abrupt einde. De energiesector presteerde het best in 2013. De geopolitieke onrust in met name Syrië zorgde voor een sterke stijging van de olieprijs rond het voorjaar en de zomer. Met uitzondering van de woningmarkt, staat de verhuur van Europees vastgoed nog steeds onder druk door een dalende werkgelegenheid en een laag consumentenvertrouwen.
4.2
Resultaten beleggingsportefeuille
Het bestuur stelt het strategisch beleggingsbeleid vast voor de lange termijn. Immers de verplichtingen van het pensioenfonds hebben een lange looptijd. Strategische beslissingen worden mede op basis van de ALM-studie genomen. Factoren zoals rendement, risico, premie, toeslagverlening en het toezichtskader spelen een rol. Strategische beslissingen betreffen onder meer het afdekken van het renterisico, de regioallocatie binnen de beleggingscategorie aandelen, de allocatie naar de overige beleggingen en vastgoed en het valutabeleid. In de ALM-studie wordt uitgegaan van rendementsverwachtingen voor de verschillende beleggingscategorieën. Deze rendementen zijn afhankelijk van de ontwikkeling van de economie. De verwachtingen voor de economie voor de lange termijn zijn gebaseerd op economische relaties. Zo zijn het verwachte politieke, economische en monetaire beleid van invloed op de verwachte economische groei en de inflatie. Deze zijn op hun beurt bepalend voor de andere economische grootheden als rente en de daaruit afgeleide rendementen. De diverse variabelen zijn op deze manier op een onderling consistente manier afgeleid. Voor de verwachte risicopremies per beleggingscategorie (rendement boven staatsobligaties) wordt uitgegaan van zowel langjarige historische reeksen als ook wetenschappelijk onderzoek over de mogelijke toekomstige ontwikkeling. Bij de ALMstudie worden naast het basis economisch scenario ook andere economische scenario’s geanalyseerd, om te zien hoe robuust het beleggingsbeleid van het pensioenfonds is in een andere economische omgeving. De volgende grafiek geeft ten opzichte van deze langere termijn verwachting het verloop weer van het gerealiseerde cumulatieve beleggingsrendement ten opzichte van de verwachting vanaf 1988. Over deze langjarige periode is het behaalde rendement hoger dan het verwachte rendement. Deze analyse geeft aan dat bij het maken van beleid sprake is geweest van realistische verwachtingen voor het beleggingsrendement.
27
Cumulatief geïndexeerd rendement 31 december 1988- 31 december 2013 (1988=100) 600
500
400
300
200
100
0 1988
feitelijk beleggingsrendement
1993
1998
2003
verwachting
2008
2013
Onderstaande grafiek geeft het waardeverloop (op marktwaarde) weer van de beleggingen en de verplichtingen. Deze grafiek laat zien dat de marktwaarde van de beleggingen is gestegen, met name door het positieve behaalde rendement. De waarde van de verplichtingen is het laatste jaar, na de forse stijging van de afgelopen jaren gedaald mede veroorzaakt door de gestegen rente. Beleggingen (marktwaarde) en verplichtingen (op basis van DNB curve) in miljoenen euro’s 7.000 6.500 6.000 5.500 5.000 4.500 4.000
3.500 verplichtingen
beleggingen
3.000 dec-08 jun-09 dec-09 jun-10 dec-10 jun-11 dec-11 jun-12 dec-12 jun-13 dec-13
28
Scenario’s dekkingsgraad voor rente- en aandelenrisico per eind 2013 De volgende grafiek geeft de gevoeligheid van de dekkingsgraad en de vereiste dekkingsgraad weer voor het rente- en aandelenrisico waarbij beide risico’s zich gecombineerd voordoen. Gevoeligheid dekkingsgraad (op basis van marktrente) voor het rente- en aandelenrisico
Toelichting grafiek: In de grafiek wordt weergeven wat de dekkingsgraad en de vereiste dekkingsgraad zouden zijn als de aandelenkoersen variëren tussen -30% en +30% en de rente russen -1,5% en +1,5%. Hierbij wordt verondersteld dat de andere beleggingen onveranderd blijven. Uit de grafiek blijkt de ‘scheve verdeling’ van de verwachte (vereiste) dekkingsgraden als gevolg van de aandelen- en rente afdekkingsstrategie. Als de aandelenkoersen 30% dalen en de rente 1,5%, is de daling van de dekkingsgraad veel beperkter (-19,5%) dan de stijging van de dekkingsgraad als de aandelenkoersen 30% stijgen en de rente 1,5% (+30,3%). Met andere woorden: de daling naar de worstcase dekkingsgraad (linksonder) is veel beperkter dan de stijging naar de best case dekkingsgraad (rechtsboven). Overigens is de dekkingsgraad in de grafiek gebaseerd op de marktrente (per eind 2013 bedraagt de dekkingsgraad gewaardeerd op basis van de marktrente 110,4%). Omdat de verplichtingen worden gewaardeerd op basis van een drie maands gemiddelde UFR rentetermijnstructuur, zal de waarde van de verplichtingen vertraagd reageren op rentebewegingen, waardoor de dekkingsgraad zal afwijken van de weergegeven dekkingsgraden. Evaluatie strategische beslissingen Naast de evaluatie via de ALM-studie worden de strategische beslissingen jaarlijks geëvalueerd om inzicht te krijgen in de effectiviteit van de strategische beslissingen op basis van risico en rendement. Dit wordt gedaan omdat deze beslissingen niet tot uitdrukking komen in het rendement van de portefeuille ten opzichte van de benchmark. Strategische beslissingen worden namelijk direct verwerkt in de samenstelling van de benchmark. Het rendement van het pensioenfonds wordt echter hoofdzakelijk bepaald door keuzes in de strategische beleggingsmix waarbij keuzes binnen de beleggingsmix 29
(het actieve beleggen) in mindere mate bijdragen aan het rendement. De jaarlijkse evaluatie vindt plaats vanaf het moment van implementatie van een bepaalde keuze. In totaal zijn in het vierde kwartaal 2013 tien strategische beslissingen geëvalueerd. Uit deze evaluatie kwam naar voren dat de strategische beslissingen positief hebben gewerkt, aangezien het rendement risico profiel van de beleggingsportefeuille is verbeterd. Daarnaast heeft het merendeel van de beslissingen geleid tot een positief effect op het rendement vanaf het moment van opname. In onderstaande tabel zijn de resultaten met een toelichting samengevat. Hierbij geeft een ‘+’ weer dat de beslissing een positief effect had op het rendement of een verlagend effect op het risico, waarbij ‘++’ een zeer groot effect weergeeft. De ‘=’ geeft weer dat er geen extra effect op het rendement of risico was, terwijl een ‘–’ weergeeft dat de beslissing een negatief effect had op het rendement of geen verlagend effect op het risico. De effecten zijn weergegeven vanaf het moment van opname van de beslissing tot en met het derde kwartaal van 2013. Beslissingen
Sinds
Extra rendement
Regio-allocatie aandelen
2008
=
Opname grondstoffen
2006
-
Allocatie binnen vastrentende waarden
2003
+
Opname inflatie gerelateerde obligaties
2006
-
Allocatie binnen staatsobligaties
2010
+
Risicoprofiel
Toelichting
+ Doel: risicospreiding en inspelen op extra rendementskansen. De home bias naar Europa is begin 2008 afgebouwd ten gunste van wereldwijd aandelen en Emerging Markets. Vanaf 2010 was 75% belegd via aandelenopties. Vanaf 2008 opkomende markten bepalend voor rendement, waarbij 2008 en 2011 en 2013 minder goed waren voor opkomende landen. 2012 voor zowel ontwikkelde als opkomende markten positief. Op basis van rendement is geen sprake van toegevoegde waarde. + Doel: Verbetering van het risico rendementsprofiel. Tot 2008 hadden grondstoffen een lage correlatie met andere beleggingscategorieën, waardoor deze beslissing zeer goed uitpakte. Tijdens de financiële crisis werd deze correlatie echter hoog. Vanaf 2009 stegen aandelenkoersen, waarbij de rendementen op grondstoffen achterbleven. Wel risicospreiding, maar geen positief effect op het rendement. = Doel: risico zo breed mogelijk spreiden en inspelen op extra rendement via beleggen in bedrijfsobligaties en staatsobligaties opkomende landen. De obligaties met een hogere rente kenden een hogere volatiliteit en zorgden in 2008 voor een forse koersdaling, maar vanaf 2009 weer sterk herstel. + Doel: afdekken van het inflatierisico en verbetering van het risico en rendementsprofiel. Geen positief effect wat betreft rendement. In de jaren dat de inflatieverwachtingen stijgen, hadden deze beleggingen toegevoegde waarde, zoals in 2012. Het afgelopen jaar namen de inflatieverwachtingen echter af. + Doel: risicospreiding (verlaging concentratierisico): wijziging verhouding staatsobligaties EMU (meer in meest kredietwaardige landen). Positief effect op zowel rendement als risico. Doel allocatie asset swaps: risicospreiding. Het rendement van de asset swap portefeuille was vanaf opname stabiel en relatief hoog.
30
Opname onroerend goed beleggingen
1998
=
Allocatie binnen onroerend goed beleggingen
2006
=
Afdekking valutarisico aandelen
2001
+
Afdekking renterisico
2006
++
Afdekking aandelenrisico
2010
-
+ Doel: diversificatie binnen de portefeuille. Het rendement was in het eerste decennium positief, in het tweede decennium bleef het rendement achter ten opzichte van aandelen. Lage correlatie met aandelen; verlaging van portefeuillerisico. - Doel: opname Aziatisch onroerend goed en beursgenoteerd onroerend goed vanwege risicospreiding en inspelen op extra rendementskansen. Zowel beursgenoteerd als niet beursgenoteerd Aziatisch onroerend goed hebben niet bijgedragen aan een lagere volatiliteit ten opzichte van niet beursgenoteerd Europees onroerend goed. Vergelijkbaar rendement. ++ Doel: risicoverlaging; de ALM aanname is dat het rendement op lange termijn nul zou zijn. Uit oogpunt van kosten is gekozen om voornamelijk de grote valuta’s af te dekken (USD, GBP, JPY). Zowel de rendements- als risicodoelstelling is behaald. ++ Bij de toepassing van het FTK in 2006 (1 jaar eerder dan verplicht) is stapsgewijs de renteafdekking ingevoerd. Dit leverde over de gehele periode vanwege de rentedaling een rendementsbijdrage op van 16,6% voor de renteswaps en 1,3% voor de swaptions. ++ Het afdekken van het aandelenrisico heeft toegevoegde waarde voor het rendement als de aandelenkoersen dalen. Hoewel de beslissing om het aandelenrisico gedeeltelijk af te dekken positief is voor het risicoprofiel, had het zoals verwacht, bij stijgende aandelenkoersen geen bijdrage.
Rendement beleggingen De volgende tabel geeft het rendement van de beleggingsportefeuille weer. Resultaten totale beleggingsportefeuille in % Gewicht
Rendement
Bijdrage aan rendement
Aandelen - Aandelen (fondsen) - Bijdrage aandelenopties - Futures
21,7 12,3 9,3 0,1
29,5 4,6
5,1 0,6 4,6 0,0
Vastrentende waarden* - Vastrentende waarden - Futures
62,9 62,7 0,2
-1,6 -1,6
-1,0 -1,0 0,0
Onroerend goed Alternatieve beleggingen
7,6 3,8
1,8 -6,8
0,1 -0,3
Kas/ tegenwaarde futures
0,3
0,0
3,8
-3,0
0,1 3,7
0,1 -3,1
Bijdrage renterisico afdekking -Swaps -Swaptions Beheervergoeding externe managers Transactiekosten Totaal (incl. overlays)
-0,2 0,0 100,0
* Inclusief de inflatie gerelateerde beleggingen.
31
0,9
0,9
Toelichting tabel: Kosten De bovenstaande tabel geeft het totaalrendement op de beleggingen van het pensioenfonds weer. Met het beleggen zijn kosten gemoeid. De kosten van het vermogensbeheer bestaan uit: 1) Kosten die gepaard gaan met de beleggingen en die onderdeel zijn van het gerapporteerde rendement van het pensioenfonds (weergegeven in bovenstaande tabel): a. Beheervergoeding van externe managers Beheervergoeding externe managers: Dit is een (basis) vergoeding per tijdsperiode die onafhankelijk is van de prestatie. Performance fee externe managers: Dit is een prestatieafhankelijke vergoeding voor het verslaan van de benchmark door de manager. Overige kosten: Dit betreft onder andere de vergoeding van de bewaarbank, administratiekosten, accountantskosten en juridische kosten. b. transactiekosten Deze kosten betreffen de toe- en uittredingsvergoedingen van de beleggingsfondsen, de transactiekosten van discretionaire portefeuilles en de derivatentransacties. Deze kosten zijn in het gerapporteerde rendement verwerkt. Transactiekosten in beleggingsfondsen en transactiekosten bij illiquide beleggingen zijn wel onderdeel van het rendement, maar worden niet apart gespecificeerd. De Pensioenfederatie zal hiernaar eerst nader onderzoek doen. 2) Kosten met betrekking tot advies en beheer die niet worden betaald uit de beleggingsportefeuille (niet weergegeven in bovenstaande tabel). Het totaal van de kosten die gepaard gaan met het vermogensbeheer wordt in paragraaf 7.10 nader toegelicht. In de weergegeven rendementen per beleggingsfonds in dit hoofdstuk zijn de kosten die gepaard gaan met het beheer van de beleggingsfondsen door verschillende externe managers en de transactiekosten meegenomen. Het totale rendement van de beleggingsportefeuille bedroeg in 2013 0,9%. De beleggingscategorieën aandelen en onroerend goed droegen in 2013 positief bij aan het rendement. Het aandelenrisico wordt beperkt via een combinatie van aandelenopties en beleggingen in vastrentende waarden. In 2013 stegen de aandelenkoersen van ontwikkelde landen waardoor de aandelenopties bijdroegen aan het rendement. In 2013 steeg de marktrente. Hierdoor leverden zowel de beleggingen in vastrentende waarden als de rentederivaten die ingezet worden voor de renteafdekking een negatieve bijdrage aan het rendement. Het beleggingsrendement van de alternatieve beleggingen was negatief. Rendementen ten opzichte van de benchmark Onderstaande tabel geeft de rendementen ten opzichte van de benchmark van de verschillende beleggingen apart weer, zowel de beleggingen die actief als die passief worden beheerd. Hierin worden de beleggingen in swaptions, aandelenopties en futures niet meegenomen. Daardoor is het totale gewicht van deze portefeuille 86,3% in plaats van 100%. De rendementen zijn exclusief de beheervergoeding van de externe managers en transactiekosten weergegeven. Hierdoor is duidelijk weer te geven wat de werkelijke toegevoegde waarde is van de beleggingen ten opzichte van de benchmark. Ten opzichte van de benchmark was het rendement van de totale fysieke portefeuille 0,2%-punt hoger. De actief beheerde portefeuille behaalde een rendement van 0,7%, 32
0,4% beter dan de benchmark. Dit kwam voornamelijk door de beleggingscategorie aandelen. Relatief rendement beleggingsportefeuille in % Gewicht Rendement Benchmark Relatief
Actief beheerde beleggingen 31,7 0,7 11,8 4,1 ‒ Aandelen 13,4 0,3 ‒ Vastrentende waarden 4,8 -1,5 ‒ Onroerend goed 1,8 -11,7 ‒ Alternatieve beleggingen Passief beheerde beleggingen 54,6 -1,3 0,5 20,9 ‒ Aandelen 49,3 -2,0 ‒ Vastrentende waarden 2,8 8,3 ‒ Onroerend goed 2,0 -1,9 ‒ Alternatieve beleggingen Totaal fysieke beleggingen 86,3 -0,6 Aandelenopties 9,3 Renterisico afdekking 3,8 Kas / kosten* / futures 0,6 Totaal beleggingen 100,0 0,9 * toelichting koten zie toelichting tabel rendement beleggingen.
0,2 3,1 0,0 -1,5 -11,7 -1,4 20,6 -2,0 7,3 -1,8 -0,8
0,4 0,9 0,2 0,0 0,1 0,1 0,2 0,0 1,0 -0,1 0,2
Bijdrage aan absoluut rendement
Bijdrage aan relatief rendement
0,2 0,5 0,0 -0,1 -0,2 -0,7 0,1 -1,0 0,2 0,0 -0,5 4,6 -3,0 -0,2 0,9
De achterliggende oorzaken voor het rendement ten opzichte van de benchmark per beleggingscategorie en de toelichting op de rente afdekking en de afdekking van het aandelenrisico in paragrafen 4.3 tot en met 4.8. In de jaarrekening wordt daarnaast nader ingegaan op de specificaties van de renteafdekking en de afdekking van het aandelenrisico, zie hiervoor paragraaf 9.4.3.1.
4.3
Aandelen
Samenstelling Het pensioenfonds belegt wereldwijd in aandelen. De categorie aandelen is verdeeld in fysieke aandelenbeleggingen via fiscaal transparante beleggingsfondsen en een afdekkingsportefeuille die bestaat uit aandelenopties (call spread). De afdekkingsportefeuille is gericht op het beperken van het risico van dalende aandelenkoersen op het beleggingsresultaat. De regioverdeling van de totale aandelenbeleggingen bestaat voor 79% uit een wereldaandelenportefeuille en extra gewichten naar Europa (14%) en opkomende markten (7%). Fysieke aandelenbeleggingen: Deze beleggingen vinden plaats via TKPI beleggingsfondsen met daarin geselecteerde externe managers. Het benchmarkgewicht van de beleggingen in de Amerikaanse dollar, het Britse pond en de Japanse yen wordt afgedekt naar de euro. De strategische regioverdeling van deze beleggingen is als volgt: 32% wereldwijd, 4% Europa en 64% opkomende markten. De Europese beleggingen worden passief beheerd. De wereldwijde aandelenbeleggingen en de beleggingen in opkomende markten kennen een actief beleggingsbeleid. Dit houdt in dat ze het doel hebben om binnen vastgestelde risicokaders een hoger rendement dan de relevante benchmark te behalen. Voor opkomende landen is hiervoor gekozen omdat voor deze categorie de verwachting bestaat dat, rekening houdend met de extra kosten en risico van een actieve strategie, een extra rendement ten opzichte van de benchmark kan worden behaald. Daarnaast zijn er geen opties beschikbaar voor deze categorie om in te beleggen.
33
0,2 0,1 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,2
De volgende tabel geeft de regioverdeling van de fysieke aandelenbeleggingen weer per eind 2013 Regioverdeling aandelen in € *1.000 Afrika
24.173
Azië
351.960
Europa
157.332
Noord-Amerika
174.807
Oceanië Zuid-Amerika Overig
8.445 68.469 115 785.301
De beleggingen in Nederland bedragen € 4,5 miljoen. Aandelenopties: Deze zijn afgesloten op een portefeuille van goed verhandelbare (liquide) aandelenindices, waarbij het valutarisico volledig wordt afgedekt. Deze beleggingen hebben een passief beleggingsbeleid, zodat de benchmark gelijk gesteld is aan het rendement van de opties. Rendement De bijdrage aan het rendement van de aandelenbeleggingen gecombineerd met de callopties op aandelen bedroeg 5,1% door de koersstijging van aandelen wereldwijd. Het rendement op de fysieke aandelenbeleggingen was 4,6% in 2013 met een bijdrage van 0,6% aan het rendement van het pensioenfonds. De bijdrage van de aandelenopties was 4,6%. Het rendement op de actief beheerde wereldwijde aandelenbeleggingen bedroeg 24,3% en was hiermee 1,7% hoger dan het rendement van de benchmark. Dit positieve rendement ten opzichte van de benchmark werd redelijk breed gedragen. Vooral de actief beheerde Europese en Japanse beleggingen voegden veel waarde toe. Het rendement van de beleggingen in opkomende landen bleven, zowel absoluut als relatief, achter. De passief beheerde aandelenbeleggingen betreffen beleggen in Europa. Deze beleggingen behaalden met een rendement van 20,8% een licht hoger rendement dan de benchmark. Afwijkingen ten opzichte van het rendement van de benchmark kunnen ontstaan door bijvoorbeeld terug ontvangen dividendbelastingen of valuta- en kaseffecten. Aandelenbeleggingen in opkomende landen behaalden een negatief rendement van 7,0% en dit was 0,2% minder dan de benchmark. Vooral de portefeuilles met een wereldwijd mandaat bleven achter bij de index terwijl alle portefeuilles met een regionaal mandaat het beter deden dan de index. De focus van het fonds ligt op goed geleide bedrijven met relatief lage schuldenposities. De verwachting is dat dergelijke bedrijven ook beter in staat zijn om te gaan met macro-economische of politieke problemen. Het afdekken van het valutarisico van de beleggingen in de Amerikaanse dollar, het Britse pond en de Japanse yen droeg 4,7% bij in 2013. Dit kwam vooral door de daling van de Japanse yen ten opzichte van de euro. De Amerikaanse dollar en het Britse pond daalden beperkt. Afdekking aandelenrisico Het pensioenfonds belegt in euro staatsobligaties met de hoogste kredietwaardigheid in combinatie met call spread opties op aandelen (met een onderliggende aandelenwaarde van 3 keer de fysieke aandelenbeleggingen).
34
Het aandelenrisico wordt voor 75% afgedekt door middel van aankoop van call-spread opties (op basis van onderliggende waarde) in combinatie met een portefeuille vastrentende waarden (euro staatsobligaties met de hoogste kredietwaardigheid). De aandelenopties dekken alleen het aandelenrisico van aandelen ontwikkelde markten af. De resterende 25% van het aandelenrisico wordt ingenomen door middel van fysieke aandelenbeleggingen en wordt niet afgedekt door middel van aandelenopties. Door de belegging in staatsobligaties wordt een groot deel van de waarde van de belegging beschermd. Daarnaast kan van stijgende aandelenkoersen worden geprofiteerd via de callopties. Om de premie die met het beleggen in opties gepaard gaan, te beperken, worden callopties gekocht, maar ook callopties geschreven met een hogere uitoefenprijs. Hiervoor wordt een premie ontvangen die een deel van de te betalen premie voor de bescherming door middel van het kopen van callopties compenseert. Dit wordt een call spread genoemd. Effectiviteit van de aandelenexposure bij verschillende aandelenstanden Door het gebruik van callopties is de effectiviteit van de aandelenstrategie afhankelijk van de aandelenontwikkeling. De effectiviteit is afhankelijk van de delta van de aandelenopties. De delta geeft de verandering van de optiepremie weer ten opzichte van een koersverandering van de onderliggende aandelen. Bij een stijging van de aandelenkoersen neemt de effectiviteit van de aandelenopties af. Dit komt omdat de delta van de aandelenopties afneemt bij een stijging van de aandelenkoersen. Daarmee kan de beleggingsportefeuille minder profiteren van verdere koersstijgingen. Bij een daling van de aandelenkoersen neemt de effectiviteit van de aandelenopties toe. Per eind december 2013 bedraagt de delta van de aandelenopties circa 44%.
Toelichting grafiek Bij een zeer kleine aandelenschok bedraagt de bijdrage van de callopties en de fysieke aandelen circa 56% van de waardeverandering van de fysieke aandelen en de aan de opties onderliggende aandelen. De circa 56% is opgebouwd uit een bijdrage van circa 34% van de callopties en een bijdrage van circa 23% van de fysieke aandelen.
35
4.4
Gedurende een aandelenkoersdaling van 30% neemt de effectiviteit van de aandelenopties iets toe. De effectiviteit van de aandelenstrategie bedraagt dan circa 60%. Gedurende een aandelenkoersstijging van 30% daalt de effectiviteit van de aandelenopties. Daarmee kan de beleggingsportefeuille minder profiteren van verdere koersstijgingen. De effectiviteit van de aandelenstrategie bedraagt dan circa 48%. Er is geen rekening gehouden met het verstrijken van de tijd en ontwikkelingen van de volatiliteit, rente en dividend. Deze factoren kunnen invloed hebben op de effectiviteit van de callopties.
Vastrentende waarden
Samenstelling Naast een relatief stabiel couponrendement hebben de vastrentende beleggingen tot doel een deel van de rentegevoeligheid van de verplichtingen van het pensioenfonds af te dekken. Binnen de vastrentende waarden portefeuille wordt een zo breed mogelijke spreiding nagestreefd. Daarnaast wordt er geprobeerd om in te spelen op extra rendementskansen. De vastrentende beleggingen zijn gespreid over verschillende soorten obligaties en verdeeld over verschillende portefeuilles via TKPI beleggingsfondsen en voor het pensioenfonds specifieke portefeuilles. De portefeuille behorend bij de aandelenoptiestrategie wordt volledig belegd in staatsobligaties uitgegeven door Eurolanden met de hoogste kredietwaardigheid. Daarnaast wordt er belegd in asset swaps, bedrijfsobligaties, high yield en obligaties uitgegeven door opkomende markten. De beleggingen in bedrijfsobligaties, obligaties uitgegeven door opkomende landen en high yield obligaties hebben een actief beleggingsbeleid en streven naar een hoger rendement dan de relevante benchmarks. De overige beleggingen hebben een passief beleggingsbeleid en volgen daarmee de relevante benchmark. Inflatie gerelateerde obligaties 12% van de beleggingsportefeuille is belegd in inflatie gerelateerde obligaties die mede tot doel hebben om het inflatierisico te verminderen. Deze beleggingen bestaan gedeeltelijk uit Duitse inflatie gerelateerde obligaties en daarnaast uit beleggingen via het TKPI inflatie gerelateerde beleggingsfonds dat bestaat uit obligaties uitgegeven door Italië, Frankrijk en Duitsland. Rendement Door de stijging van de rente behaalden de beleggingen vastrentende waarden een negatief rendement van -1,6%. Wel waren de verschillen tussen de obligatiecategorieën groot. EMU staatsobligaties De beleggingen in langlopende EMU staatsobligaties behaalden door de stijging van de rente een negatief rendement van -5,1% en de via een mandaat belegde staatsobligaties Duitsland en Nederland -1,8%. Omdat deze beleggingen passief worden beheerd, was dit rendement nagenoeg gelijk aan het rendement van de benchmark. De minimum kredietwaardigheidseisen van deze beleggingen zijn begin 2012 verlaagd van AAA naar AA, vanwege de kans op verlaging van de rating van alle EMU landen. Tot het derde kwartaal waren alleen de ratings van Oostenrijk en Frankrijk verlaagd. In het vierde kwartaal verlaagde S&P eveneens de rating van Nederland naar AA+.
36
Asset swaps Op basis van de markt voor Credit Default Swaps behoren de obligatiemarkten in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten tot de sterkere landen in termen van kredietwaardigheid. Het pensioenfonds heeft in beide landen een positie ingenomen als alternatief voor grote posities in Duitse en Nederlandse obligaties. Door de asset swap constructie zijn valuta- en renterisico zoveel mogelijk beperkt. De afgesloten asset swaps in deze landen behaalden gemiddeld een rendement van -1,1% in 2013 en deden het hiermee beter dan vergelijkbare posities in Nederland en Duitsland. Inflatie gerelateerde beleggingen Inflatie gerelateerde obligaties doen het goed als de inflatieverwachtingen stijgen. De inflatie en de inflatievooruitzichten stegen echter niet in 2013. Hierdoor was het rendement in 2013 negatief. Inflatie gerelateerde obligaties worden door een beperkt aantal landen uitgegeven: Italië, Frankrijk en Duitsland. Veranderende risico-opslagen voor de diverse landen speelden ook dit jaar een belangrijke rol in het rendement van inflatie gerelateerde obligaties. Dit is terug te zien in het rendementsverschil tussen de beleggingen in deze obligaties uit de drie landen en de beleggingen in alleen Duitsland. Het rendement van de inflatie gerelateerde beleggingen in deze drie landen bedroeg -1,3%. Het rendement van de beleggingen in Duitse inflatie gerelateerde beleggingen bedroeg -5,0%. Omdat deze beleggingen passief worden beheerd, was dit rendement nagenoeg gelijk aan het rendement van de benchmark. Bedrijfsobligaties Bedrijven toonden aan hun financiële positie beter te kunnen beheren dan overheden en zijn gewend aan marktwerking. Dat wil zeggen dat een hogere schuld leidt tot hogere rentebetalingen. Mede hierdoor wordt verondersteld dat bedrijven wellicht beter in staat zijn een crisis te doorstaan dan een aantal overheden. Voor een deel van de beleggingen wordt hierbij niet in de financiële sector belegd omdat deze sector te verweven is met de overheden (banken hebben veel staatsobligaties in hun bezit). Vooral door de nog steeds lage rente van kortere staatsobligaties bleven beleggers op zoek gaan naar hogere rendementen. Bedrijfsobligaties profiteerden hiervan en de risicopremies daalden hierdoor. De portefeuille met bedrijfsobligaties exclusief financiële waarden behaalde een negatief rendement van -1,8%. Dit rendement was wel hoger dan het rendement op een gelijk gewogen mix van staatsobligaties met vergelijkbare rentegevoeligheid van Duitsland en de Verenigde Staten. De actief beheerde beleggingen in Europese bedrijfsobligaties (zonder uitsluitingen) behaalden een rendement van 3,0%. Dit was 0,6% meer dan het rendement van de benchmark. Dit kwam vooral door een succesvolle selectie van obligaties en door een wat hoger risicoprofiel waarmee de managers anticipeerden op de verwachting dat bedrijfsobligaties een sterk 2013 zouden hebben. Ook de beleggingen in high yield obligaties behaalden een positief rendement van 6,9%. Dit was 0,1% meer dan het rendement van de benchmark. Dit kwam door een succesvolle obligatieselectie binnen de verschillende sectoren. De beleggingen in obligaties uitgegeven door overheden van opkomende landen behaalden daarentegen een negatief rendement van -6,5%. De markt reageerde vooral negatief op de eerste aankondiging van de Fed over het mogelijk verminderen van de kwantitatieve verruiming. Beleggers leken zich plotseling te realiseren dat de liquiditeit zou kunnen verminderen en het wellicht tijd was om winst te nemen op de risicovollere investeringen. Ook de rente op Amerikaanse staatsobligaties begon vanaf het tweede kwartaal behoorlijk op te lopen. De beleggingen waren wat risicovoller ingericht dan het marktgemiddelde op het moment dat de Fed aankondigde de monetaire verruiming te gaan terugschroeven. Het rendement van de beleggingen was hierdoor 1,0% lager dan de benchmark. 37
4.5
Afdekking renterisico
Renterisico is het risico dat de waarde van de portefeuille vastrentende waarden en de waarde van de pensioenverplichtingen veranderen als gevolg van ongunstige veranderingen in de marktrente. Maatstaf voor het meten van rentegevoeligheid is de duration. De duration is de gewogen gemiddelde resterende looptijd in jaren van de kasstromen. Op balansdatum is de duration van de beleggingen aanzienlijk korter dan de duration van de verplichtingen. Er is daarom sprake van een zogenaamde ‘durationmismatch’. Dit betekent dat bij een rentestijging de waarde van beleggingen minder snel daalt dan de waarde van de verplichtingen (bij toepassing van de actuele marktrentestructuur), waardoor de dekkingsgraad zal stijgen. Bij een rentedaling zal de waarde van de beleggingen minder snel stijgen dan de waarde van de verplichtingen, waardoor de dekkingsgraad daalt. Beleid Voor de afdekking van het renterisico wordt gebruik gemaakt van de vastrentende beleggingen aangevuld met swaps en swaptions. De strategische afdekking van het renterisico (op basis van de rentegevoeligheid van de swaps behorend bij de swaptions) bedraagt 100%. Vanwege de lage rente bedraagt deze circa 80% (in 2012 verlaagd). Afhankelijk van de rentestand varieert de invulling (naast de vastrentende waarden) van volledige afdekking met behulp van swaptions tot volledige afdekking met behulp van swaps. De effectieve afdekking van het renterisico zal altijd lager zijn dan 80%, omdat sprake is van het gebruik van optierechten. Zolang deze optierechten nog niet zijn uitgeoefend kan geen sprake zijn van een renteafdekking van 80%. Doordat deze optierechten vroegtijdig worden verruild voor nieuwe optierechten zal in de praktijk sprake zijn van een lagere effectieve renteafdekking, tenzij door een hoge rentestand de renteafdekking volledig met vastrentende beleggingen en swaps wordt uitgevoerd (zonder opties). Bij de huidige rentestand is de renteafdekking volledig ingevuld met behulp van vastrentende waarden en swaptions. Hierbij vindt de afdekking plaats op basis van de rentegevoeligheid van de onderliggende renteswaps. Vanwege de beperktere liquiditeit van swaptions met zeer lange onderliggende looptijden wordt het renterisico van de verplichtingen met een looptijd van meer dan 35 jaar afgedekt met renteswaps. Op basis van het rentestand afhankelijke beleid, zal de renteafdekking teruggebracht worden naar 100% als de 30-jaar swaprente de trigger raakt. Mate van afdekking Bij de renteafdekking wordt geen rekening gehouden met de 3 maands middeling van de rentetermijnstructuur door DNB, maar is het uitgangspunt de actuele markt (swap)rentes en mutaties. Op basis van de rentegevoeligheid van de onderliggende waarde van de swaptions, bedraagt de rentegevoeligheid van de beleggingen per eind 2013 circa 82% van de voorziening pensioenverplichtingen (VPV). Hiermee ligt de mate van afdekking binnen de bandbreedte van +/- 5% ten opzichte van de gewenste onderliggende afdekking van 80%. De effectieve mate van afdekking van het renterisico bedraagt 42% per eind december 2013. Het resterende renterisico van het pensioenfonds bedraagt circa 58% van de verplichtingen. Doordat de renteafdekking voor een deel met swaptions plaatsvindt, neemt de renteafdekking bij een rentedaling toe en bij een rentestijging neemt deze af. Hierdoor is de effectieve renteafdekking onder andere afhankelijk van de (toekomstige) renteniveaus. De dekkingsgraad is hiermee beschermd tegen een rentedaling, terwijl de dekkingsgraad ook kan profiteren van een rentestijging als de inflatie toeneemt. De volgende figuur geeft de rentegevoeligheid van de beleggingen en de VPV grafisch weer, zowel effectief als onderliggend (op basis van marktrente). 38
Rentegevoeligheid einde kwartaal bij een rentebeweging van -0,01%-punt, onderliggend en effectief (op basis van de marktrente). De PV01 geeft de waardeverandering in euro’s weer bij een renteverandering van 0,01%-punt.
Effectiviteit van de renteafdekking bij verschillende renteschokken Door het gebruik van swaptions is de effectieve renteafdekking afhankelijk van de renteontwikkeling. De volgende figuur illustreert de effectiviteit van de renteafdekking bij verschillende rentebewegingen. Effectiviteit van de renteafdekking bij verschillende renteschokken
Toelichting grafiek Bij een zeer kleine renteschok bedraagt de effectieve afdekking circa 42%. Bij een parallelle rentedaling van 1,5%-punt stijgt de effectiviteit van de swaptions en daarmee de totale renteafdekking aanzienlijk. De waardestijging van het totaal van de beleggingen bedraagt bij een dergelijke rentebeweging circa 59% van de waardeontwikkeling van de pensioenverplichtingen. 39
Bij een parallelle rentestijging daalt de effectiviteit van de afdekking. De figuur geeft de effectieve mate van afdekking gedurende de renteschok vanaf het huidige niveau weer. Indien de effectieve mate van afdekking zou worden gemeten na de renteschok dan zou deze in de figuur hoger zijn na een rentedaling met 1,5%-punt en lager na een rentestijging van 1,5%-punt. Realisatie renteafdekking Op basis van de werkelijke renteontwikkeling kan berekend worden wat de gerealiseerde mate van renteafdekking is. Deze kan afwijken van de beoogde effectieve renteafdekking (42%) doordat in de effectieve renteafdekking geen rekening wordt gehouden met niet parallelle verschuiving van de rentetermijnstructuur (de verandering van rentes met verschillende looptijden kunnen van elkaar verschillen). Ook kan de renteverandering van een staats- of bedrijfsobligatie (risico opslagen) anders zijn dan van de swaprente. De gerealiseerde mate van renteafdekking bedroeg voor geheel 2013 circa 60%. Hierbij is bij de vastrentende beleggingen en verplichtingen alleen rekening gehouden met de waardeverandering als een gevolg van een verandering van de swaprente. Indien de ontwikkeling van de risico opslagen op vastrentende beleggingen wordt meegenomen, bedraagt de gerealiseerde mate van renteafdekking circa 65%. Hier is geen rekening gehouden met het effect van de driemaands gemiddelde UFR curve op de waarde van de verplichtingen. Indien dit effect wel wordt meegenomen, is de mate van afdekking fors hoger voor 2013 (circa 131%). Dit komt door de vertraagde weergave van recente rentebewegingen in de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur in combinatie met de UFR methodiek. Hierdoor wijkt de waardeontwikkeling van de verplichtingen op basis van de officiële rentetermijnstructuur af van de waardeontwikkeling van de vastrentende waarden, renteswaps en swaptions die gebaseerd zijn op de marktrentetermijnstructuur. De renteafdekking is ondergebracht bij de vermogensbeheerder TKPI in samenwerking met Cardano.
4.6
Vastgoed
Samenstelling De beleggingen in vastgoed bestaan uit belangen in drie beleggingsfondsen en een aantal rechtstreekse beleggingen. De strategische normverdeling is als volgt: 75,0% Europees niet-beursgenoteerd vastgoed; 15,0% Aziatisch niet-beursgenoteerd vastgoed; 10,0% Europees beursgenoteerd vastgoed. Deze gewichten zijn streefgewichten, waarbij het Europees beursgenoteerd vastgoed fungeert als buffer voor de niet-beursgenoteerde vastgoed beleggingen. De nietbeursgenoteerde beleggingen hanteren geen benchmark, omdat een geschikte benchmark ontbreekt. Het fonds met beursgenoteerd vastgoed belegt in Europa volgens een passieve beleggingsstrategie en volgt de benchmark. De niet-beursgenoteerde beleggingen vinden plaats via beleggingsfondsen met een ‘fund of funds’-structuur. De beleggingen zijn goed gespreid over niet-beursgenoteerde vastgoedfondsen. Rendement De vastgoedbeleggingen behaalden een negatief rendement van 1,8%. De niet-beursgenoteerde beleggingen behaalden een negatief rendement in Europa van –3,8%; in Azië werd een positief rendement behaald van 4,0%; de Europese beursgenoteerde vastgoedbeleggingen behaalden een rendement van 8,2%.
40
Beursgenoteerd vastgoed in Europa Hoewel de stemming op de financiële markten in de loop van het jaar verbeterde, bleven de beursgenoteerde vastgoedmarkten achter. In 2013 was het Verenigd Koninkrijk één van de best presterende regio’s. In 2013 verbeterde de economische verwachtingen. Daarnaast herstelde de huizenmarkt door stimuleringsmaatregelen van de overheid. Het rendement in Continentaal Europa bleef achter door kantorenoverschot en dalende huuropbrengsten van winkelpanden. De rendementen stegen aan het einde van het jaar door lage vastgoedwaarderingen en vooruitzichten op economisch herstel. Hierdoor behaalde dit deel van de portefeuille een rendement van 8,3%. Ondanks het passieve beleggingsbeleid was dit rendement hoger dan het rendement van de benchmark. Dit werd onder andere veroorzaakt door de terugontvangen dividendbelastingen. Door de fiscale status van het fonds kan dividendbelasting teruggevraagd worden. Deze teruggave wordt niet in de berekening van de benchmark meegenomen. Niet beursgenoteerd vastgoed in Europa Met uitzondering van de woningmarkt, staat de verhuur van direct Europees vastgoed nog steeds onder druk door een dalende werkgelegenheid en laag consumentenvertrouwen. Door verslechterde economische vooruitzichten voor de ‘emerging markets’ en relatief hoge vastgoedprijzen in de VS en Azië nam de belangstelling van beleggers van buiten Europa voor Europees vastgoed toe. Hierdoor steeg het transactievolume in het tweede halfjaar van 2013 en verbeterde de verkoopbaarheid van vastgoed. Noord-Amerikaanse beleggers richten zich vooral op marktsegmenten waar de prijzen sinds 2008 relatief sterk gedaald zijn zoals logistiek vastgoed in West-Europa en kantoren in Nederland. Europese en Aziatische beleggers blijven risico avers en concentreren zich vooral op meer liquide markten zoals Londen, Stockholm en de Duitse steden. Het rendement van het Europese niet beursgenoteerde onroerend goed fonds (TREF) bedroeg -2,2% in 2013. Dit negatieve rendement werd onder andere veroorzaakt doordat de waarde van parkeergarages van Q-Park daalde door lagere groeiverwachtingen. Ook zijn enkele vastgoedfondsen bezig vastgoed te verkopen. De onderhandelingen leiden tot een aanscherping van de waarderingen. De vraag van huurders concentreert zich daarnaast nog altijd op het hogere segment van de markt. De fondsen in de Core portefeuille van TREF hebben hierdoor een betere bezettingsgraad (in vergelijking met de overige fondsen), hetgeen zich vertaalde in een positief rendement. In Zuid-Europa ondervindt de vastgoedmarkt daarentegen hinder van de matige economische ontwikkelingen. Dit vertaalde zich in een negatief rendement op beleggingen in Zuid-Europa. Hoewel de Nederlandse woningmarkt met name tegen het einde van het jaar tekenen van herstel heeft laten zien, is dit voorlopig niet tot uiting gekomen in het rendement van de woningfondsen. De verhuurmarkt voor kantoren in Nederland is nog altijd niet goed met een negatief rendement tot gevolg. Omdat een deel van de beleggingen hier minder last van heeft, werd voor een deel positieve rendementen behaald. In overeenstemming met de algemene marktontwikkelingen, behaalden de fondsen met beleggingen in het Verenigd Koninkrijk een hoger dan gemiddeld rendement en profiteren van de sterke interesse van internationale beleggers in de Londense vastgoedmarkt. Niet beursgenoteerd vastgoed in Azië De economische groeicijfers in Azië zijn hoger dan het wereldgemiddelde. Ook het rendement op de vastgoedbeleggingen in Azië was positief met 6,5% in de eerste 9 maanden van 2013. Japan was koploper in het transactievolume, zowel binnen- als buitenlandse beleggers toonden veel belangstelling voor Tokio. Het beleggingsfonds stortte in 2013 € 14,7 miljoen terug naar het pensioenfonds. Dit is conform de strategische beleggingsmix herbelegd. Voor de waardering van niet beursgenoteerd onroerend goed is in eerste instantie de waardering van de onderliggende fondsmanagers bepalend, gebaseerd op externe taxaties. Wanneer de fondsmanager TKP Investments een waardering niet representatief 41
voor de marktwaarde vindt, kan zij besluiten om hier vanaf te wijken. De aldus resulterende waarderingen zijn opgenomen in de jaarrekeningen van de betreffende beleggingsfondsen, en deze jaarrekeningen zijn voorzien van een goedkeurende controleverklaring van een externe accountant.
4.7 4.7.1
Overige beleggingen Grondstoffen
Samenstelling Het pensioenfonds belegt in grondstoffen via een passief beheerd fonds (50,0%) en een actief beheerd fonds (50,0%). Deze beleggingen vinden plaats via aan grondstoffen gerelateerde financiële instrumenten. Het passief beheerde grondstoffenfonds maakt gebruik van een externe vermogensbeheerder die zowel de indirecte beleggingen in grondstoffen als het bijbehorende onderpand beheert. Het actief beheerde fonds maakt gebruik van meerdere externe managers. Deze managers nemen geen actieve sectorposities in, maar proberen te profiteren van prijsverschillen tussen de future- en de spotmarkt op de markt voor grondstoffen. Het onderpand en de kasgelden behorend bij de beleggingen worden belegd in T-bills (Amerikaans-, Nederlands- en Duits overheidspapier met een looptijd korter dan één jaar), zodat het kredietrisico beperkt is. Rendement De passief beheerde grondstoffen beleggingen behaalden in 2013 een negatief rendement van -2,0% en de actief beheerde beleggingen -11,7%. Dit was nagenoeg gelijk aan dat van de benchmark. Het rendementsverschil tussen beide portefeuilles komt voornamelijk door het grotere gewicht van olie in het passief beheerde grondstoffenfonds. Olie was één van de best presterende grondstoffen in 2013. Op 1 april 2011 is de benchmark gewijzigd door aardgas uit de benchmark te verwijderen. Dit droeg sindsdien ongeveer 5,8% extra rendement bij voor de actief beheerde grondstoffen en 1,4% voor de passief beheerde grondstoffen beleggingen.
4.7.2
Hedgefondsen
Het belang in hedgefondsen is naar aanleiding van de vastgestelde strategische beleggingsmix in januari 2012 verkocht. Eind 2013 resteert nog een beperkte beleggingsportefeuille, afkomstig van de verkoop in 2009. Vanwege de negatieve marktomstandigheden is de verhandelbaarheid van een deel van deze beleggingen slecht. Hierdoor kon een deel van de beleggingen niet in één keer worden verkocht. Deze beleggingen zijn in een aparte beleggingsportefeuille ondergebracht en worden geleidelijk verkocht op het moment dat de verhandelbaarheid is verbeterd. Deze resterende hedge fonds beleggingen behaalden een rendement van 3,0% in 2013.
4.8
Individueel Pensioensparen (IPS) en BeschikbarePremieregeling (BPR)
Deelnemers in Individueel Pensioensparen (IPS) en Beschikbare-Premieregeling (BPR) beleggen standaard via de Life Cycle-depots. Dit betekent dat naarmate de pensioendatum voor de individuele deelnemer dichterbij komt, de beleggingsmix automatisch minder risicovol wordt. Ook kunnen deelnemers kiezen voor vrij beleggen in beleggingsdepots. Het beleggingsrisico van de IPS- en BPR-depots is voor rekening van de deelnemer. Bij pensionering of eerder uitdiensttreding wordt het saldo omgezet in een nominale pensioenaanspraak. 42
Eind 2013 bedroeg het in de Life Cycle depots belegd vermogen circa € 36,9 miljoen. In de Vrij beleggen depots bedroeg het belegd vermogen eind 2013 bijna € 3,1 miljoen. Het prépensioenvermogen bedroeg € 1,2 miljoen. Resultaten Life Cycle* Life Cycle
Verhouding aandelen/obligaties/ geldmarkt (%)
Rendementen 2013 t/m Q4
90/10/0 75/25/0 50/50/0 25/40/35 10/0/90
18,7 15,1 9,3 4,3 1,9
I II III IV V
* Door onttrekkingen en stortingen kunnen er beperkte rendementsverschillen zijn tussen de Life Cycle en Vrij beleggen depots met dezelfde normverhouding aandelen en obligaties.
Resultaten Vrij beleggen depots (%) Depot
Verhouding aandelen/obligaties/ geldmarkt (%)
Rendementen 2013 t/m Q4
75/25/0 50/50/0 25/75/0 0/100/0 50*/50/0 0/0/100
15,1 9,3 3,7 -1,7 7,5 0,0
A B C D E F
* 50% wordt belegd in aandelen die voldoen aan duurzaamheidscriteria
Samenstelling Voor de categorie aandelen wordt als volgt belegd: o 79% wereldwijd via het TKPI MM World Equity Afdekking Fund (actief beheer, benchmarkgewicht Amerikaanse dollar, Britse pond, Japanse yen afgedekt); o 14% Europa via het TKPI MM European Equity Afdekking Fund (passief beheer, benchmarkgewicht Britse pond afgedekt); o 7% opkomende landen via het TKPI MM Emerging Markets Fund (actief beheer). Voor de categorie obligaties wordt 100% in euro staatsobligaties met de hoogste kredietwaardigheid belegd via het TKPI MM AAA Fixed Income Fund. Het depot dat uit 100% geldmarkt bestaat, belegt in kortlopende deposito’s, via het TKPI MM Short Term Money Market Fund. Hiermee zijn deze beleggingen direct opvraagbaar en hebben een zo laag mogelijk risico. Daar staat tegenover dat het verwachte rendement laag is.
4.9
Verantwoord beleggen
Het pensioenfonds heeft de overtuiging dat aandacht voor Environmental, Social en Governance aspecten (ESG) in het beleggingsproces bijdraagt aan een beter risico/rendementsprofiel. De ondernemingen waarin het pensioenfonds, via TKPI beleggingsfondsen belegt, worden periodiek gescreend op duurzaamheid. Ook is de integratie van ESG-criteria in het beleggingsproces een vast onderdeel in/van het multimanager selectieproces. Daarnaast vindt op voorhand uitsluiting van bepaalde bedrijven en landen plaats. Ook voert het pensioenfonds via TKP Investments een actief stembeleid. Uitsluitingen van bedrijven Beleggingen in aandelen en obligaties van bepaalde bedrijven en landen worden op voorhand uitgesloten. Dit zijn bedrijven die direct betrokken zijn bij het vervaardigen, ontwikkelen, onderhouden of verhandelen van controversiële wapens. Controversiële wapens omvatten: biologische wapens, nucleaire wapens, chemische wapens, anti43
persoonsmijnen, clusterbommen en munitie met verarmd uranium. In alle gevallen gaat het om directe betrokkenheid van het bedrijf bij het vervaardigen, ontwikkelen, onderhouden of verhandelen van het eindproduct, bij het produceren of ontwikkelen van essentiële onderdelen, bij het leveren van essentiële diensten of bij het ontwikkelen of produceren van lanceerinrichtingen voor bovengenoemde controversiële wapens. Bij indirecte betrokkenheid door een aan de onderneming juridisch verbonden entiteit, geldt een minimum belang van 25%. Ook andere bedrijven kunnen worden toegevoegd aan de uitsluitingenlijst. Het gaat dan om bedrijven die niet volgens de UN Global Compact principes (principes op het gebied van mensenrechten, milieu, arbeidsomstandigheden en anti-corruptie) handelen en die na het voeren van een dialoog onvoldoende vooruitgang hebben getoond. Sinds 1 januari 2013 geldt voor institutionele beleggers, waaronder pensioenfondsen, een wettelijk verbod op transacties in bedrijven die clustermunitie produceren, verkopen of distribueren. De AFM houdt hier vanaf 1 april 2013 toezicht op. Op basis van een overleg tussen afgevaardigden uit de financiële sector en de AFM is een lijst opgesteld met bedrijven die uitgesloten moeten worden. De lijst bevat zes namen, die alle al op de gehanteerde uitsluitingenlijst staan. Uitsluitingen van landen Er geldt een uitsluitingsbeleid voor overheidsobligaties van landen die zijn veroordeeld vanwege ernstige schendingen van mensenrechten. De belangrijkste veroordelingen van staten zijn de sancties van de VN Veiligheidsraad (UN Security Council). Daarnaast wordt gekeken naar veroordelingen door andere gezaghebbende instanties waaronder het raamwerk van de Common Foreign and Security Policy of the EU (CFSP EU). Van de uitgesloten landen zit alleen Wit Rusland in een benchmark van één TKPI beleggingsfonds. Dit betreft het TKPI MM Emerging Market Debt Fund. Het gewicht van Wit Rusland is 0,57% per eind van 2013 en leidt tot een (kleine) mismatch tussen portefeuille en benchmark. De andere uitgesloten landen zitten niet in een benchmark, waardoor het uitsluiten niet leidt tot een toename van de tracking error. De uitsluitingenlijst wordt één keer per jaar geactualiseerd. Screening en engagement Het streven is dat alle ondernemingen waarin het pensioenfonds belegt, zich gedragen volgens de Global Compact Principles (GCP), zoals samengesteld door de Verenigde Naties (VN). Voor het screenen maakt TKP Investments gebruik van een gespecialiseerde externe partij, Sustainalytics. Deze partij screent jaarlijks de door TKP Investments beheerde portefeuilles. Bij de screening van de aandelen en vastrentende waarden beleggingen per ultimo 2012 voldeden 27 bedrijven niet aan de UN Global Compact principes (op het gebied van mensenrechten, arbeidsrechten, milieu en corruptie). Met tien van deze bedrijven op deze lijst is in 2013 een dialoog gevoerd op verschillende thema’s. Naast deze reguliere dialoog (engagement) wordt een dialoog gevoerd rond het thema mensenrechten in combinatie met zakendoen. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij het ‘Protect, Respect and Remedy’ raamwerk van VN afgezant John Ruggie. Dit raamwerk spoort het bedrijfsleven aan verantwoordelijkheid op het gebied van mensenrechten te nemen en spreekt het bedrijf aan op de reputatie-, operationele en juridische risico’s. Stembeleid Het pensioenfonds belegt via TKPI beleggingsfondsen wereldwijd in beursgenoteerde ondernemingen. Bij een algemene en buitengewone vergadering van aandeelhouders van Europese ondernemingen maakt TKPI gebruik van het stemrecht als gevolmachtigde van het pensioenfonds. Voor het stembeleid maakt TKPI gebruik van een daartoe gespecialiseerd stemadviesbureau (RiskMetrics). Het stembeleid wordt toegepast op Europese beursgenoteerde ondernemingen. In 2013 werd op 456 44
aandeelhoudersvergaderingen gestemd (van de 533 bedrijven in de 17 landen in Europa waar gestemd wordt). Duitsland; 32 Nederland; 34
Italië; 28
Spanje; 24 België; 22
Finland; 19 Oostenrijk; 11 Denemarken; 10 Ierland; 9 Portugal; 8
Zweden; 40
Griekenland; 6 Overig; 9
Frankrijk; 74 Verenigd Koninkrijk; 130
Onroerend goed fondsen TKPI heeft zich aangesloten bij GRESB (Global Real Estate Sustainability Benchmark), een wereldwijd initiatief voor het meten van de duurzaamheid van vastgoedportefeuilles en het verbeteren van de duurzaamheid. De duurzaamheid wordt gemeten aan de hand van twee brede thema's: beleid en implementatie. Hierbij kan worden gedacht aan verlaging van elektriciteitsverbruik en groene huurcontracten waarbij de huurder zich mede committeert aan het verlagen van de ecologische voetafdruk. In een markt die zich kenmerkt door een concentratie van vraag van zowel beleggers als huurders naar het onroerend goed in het topsegment, hebben duurzame objecten een duidelijke meerwaarde ten opzichte van 'conventionele' panden. Dialoog m.b.t. Governance (opvolging Governance Platform) Gezamenlijk met andere pensioenfondsen wordt een dialoog gevoerd met Nederlandse beursgenoteerde bedrijven, met name op governance onderwerpen, en in mindere mate op milieu en sociale aspecten. Indien mogelijk zullen deze gesprekken samen met andere actieve deelnemers van Eumedion worden gevoerd. VBDO VBDO (Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling) voert sinds 2007 jaarlijks een benchmark onderzoek uit onder 50 grootste Nederlandse pensioenfondsen. In het laatste onderzoek is de relatieve positie van Pensioenfonds PostNL verslechterd. Deze lagere positie is veroorzaakt door een combinatie van factoren: zo wordt een score mede bepaald door het volume van de beleggingen waar de vraag betrekking op heeft. De keuze voor beleggen met aandelenopties leidt tot lagere scores. Daarnaast zitten in de beleggingsmix van het pensioenfonds geen beleggingen in specifiek duurzame thema’s. Overigens is de positie van in het onderzoek geen doel op zich van het pensioenfonds en is het een resultaat van de beslissingen van het beleggingsbeleid.
45
5.
Pensioencommunicatie en -administratie
5.1
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op activiteiten op het gebied van pensioencommunicatie en -administratie die in 2013 hebben plaatsgevonden. Ook worden de belangrijkste kenmerken van de pensioenregeling toegelicht. Tot slot wordt in dit hoofdstuk ingegaan op (voorstellen voor) nieuwe wet- en regelgeving op pensioengebied.
5.2 5.2.1
Pensioencommunicatie Visie op pensioencommunicatie
De pensioencommunicatie van het pensioenfonds is erop gericht dat de deelnemer weet wat de (totale) pensioenaanspraken zijn bij pensionering, arbeidsongeschiktheid en overlijden. Pensioencommunicatie moet teleurstellingen in het pensioenresultaat en gebrek aan vertrouwen in het pensioenfonds - als gevolg van mogelijk verwijtbare onvolledigheid of ontoereikendheid van de communicatie-inspanningen - voorkomen. Op basis van de missie, visie en de algemene doelstellingen heeft het pensioenfonds een aantal communicatiedoelstellingen geformuleerd. In 2012 is ingezet op vier hoofddoelstellingen. Deze hoofddoelstellingen hebben in 2013 een vervolg gekregen. Het pensioenfonds wil uiteraard recht doen aan de wettelijke communicatieverplichtingen. Daarnaast wil het pensioenfonds méér doen dan alleen de wettelijke vereisten voor de doelgroepen. Het pensioenfonds wil de deelnemers helpen bij het maken van juiste keuzes bij belangrijke gebeurtenissen (ouderdomspensioen, arbeidsongeschiktheid, overlijden en de diverse life-events). Aan de communicatiedoelstellingen van het pensioenfonds zijn boodschappen gekoppeld die vervolgens in de verschillende communicatiemiddelen tot uiting komen. Het wordt daarmee één geheel:
46
5.2.2
Onderzoek naar communicatie
In het voorjaar heeft het pensioenfonds 12 over het land verspreide bijeenkomsten gehouden om gepensioneerden te informeren over de gang van zaken bij het pensioenfonds. Tijdens deze bijeenkomsten zijn evaluatieformulieren uitgereikt. Op de vraag of de bijeenkomst voldeed aan de verwachting heeft 94,5% van de deelnemers aangegeven dat dit het geval was en 3,3% gaf aan dat dit niet het geval was. Daarnaast heeft 87,0% van de deelnemers aangegeven dat hun vragen zijn beantwoord en van 3,0% zijn de vragen niet beantwoord. De aanwezigen zijn tevens gevraagd om de bijeenkomsten een score te geven. De gemiddelde score van de bijeenkomsten bedraagt een 7,7. Daarnaast is in oktober 2013 onder actieve deelnemers een onderzoek uitgevoerd rondom de informatievoorziening en communicatie vanuit het pensioenfonds. Het bestuur vindt het belangrijk om inzicht te krijgen in: Wat vinden de belanghebbenden van de wijze waarop het pensioenfonds communiceert? Hoe staan de deelnemers tegenover het pensioenfonds? Wat gaat er goed en wat gaat er niet goed? Met name het laatste punt is van belang. Het geeft het bestuur praktische handvaten om verbeteringen door te voeren. Het ging hierbij om een steekproef onder actieve deelnemers via het internet en het is een vervolg van het onderzoek uit oktober 2012. Het onderzoek is volledig anoniem uitgevoerd. Conclusies en verbeterpunten Zowel het pensioenfonds als de communicatie van het pensioenfonds worden in 2013 in grote lijnen beter beoordeeld. Respondenten geven in de meting uit 2013 vaker aan dat ze voldoende op de hoogte zijn, de communicatiemiddelen kennen en deze ook gebruiken. De aanpassingen in de communicatie naar aanleiding van de meting uit 2012 lijken daarmee resultaat te hebben geboekt. Het aantal contactmomenten is in 2013 verhoogd. Onder andere door vier keer per jaar een mailing te versturen in plaats van twee keer per jaar een pensioenkrant. Daarnaast is er de mogelijkheid om acht keer per jaar een digitale nieuwsbrief te ontvangen. De promotie van spreekuren, door zowel pensioenfonds als werkgever, heeft tot resultaat dat deze in 2013 beter bezocht zijn dan in 2012. De website is verbeterd op basis van het onderzoek uit 2012. Uit het onderzoek 2013 blijkt dat de website nu ook beter beoordeeld wordt. Er zijn extra piekmomenten wat betreft websitebezoek rond de verzendingen van mailingen, UPO’s en digitale nieuwsbrieven. Berichten die van invloed kunnen zijn op de persoonlijke situatie worden het meest gelezen. Deelnemers geven verder aan dat ze persoonlijke brieven het meest en het beste lezen.
47
Aandachtspunten op basis van het onderzoek zijn: blijvend aandacht voor duidelijkheid zowel in taal als in wat de deelnemer kan verwachten aan pensioen en transparantie; diverse pensioenonderwerpen persoonlijker maken; belangrijke informatie van het pensioenfonds in een brief geven. Belangrijke informatie is bijvoorbeeld een gebeurtenis die van directe invloed is op het pensioen van de deelnemer of als er actie wordt verwacht van de deelnemer. Ook wettelijk verplichte informatie zal via een brief worden verzonden; spreekuren door pensioenfonds en werkgever verder promoten; meer nadruk op een verdergaande digitalisering, zonder uit het oog te verliezen dat er nog steeds deelnemers zijn die digitaal niet zijn te bereiken; voorbereidende stappen zetten om de deelnemer te helpen naar de fase van meer zelfredzaamheid op pensioengebied. Op basis van deze aandachtspunten heeft het bestuur de volgende speerpunten in de communicatie voor 2014 bepaald:
Uitvoeren risicobereidheidsonderzoek; deelnemers een realistisch beeld geven in de eigen pensioensituatie; verdieping van de doelgroepsegmentatie. Naast leeftijd ook segmenteren op de verschillende levensgebeurtenissen. Doel is te komen tot een gerichte doelgroepmatrix; digitalisering van het pensioenfonds en de ontwikkeling van een pensioendashboard voor de deelnemer.
Terugkijkend op het jaar 2013 en de uitkomsten van het onderzoek, wordt het communicatiebeleid niet gewijzigd; noch in de zin van een bijstelling van de beleidsdoelstellingen, noch met betrekking tot de gehanteerde communicatiemiddelen of de wijze waarop deze worden ingezet.
5.3
Pensioenadministratie
Gegevensaanlevering De maandelijkse gegevensaanlevering van de werkgever is in 2013 goed verlopen. De aanlevering van de werkgever was tijdig en de uitvalpercentages van de gegevensaanlevering waren gering. De gegevens zijn in 2013 door de pensioenuitvoerder binnen de afgesproken termijn verwerkt in de pensioenadministratie. Beantwoording deelnemersvragen In 2013 hebben deelnemers 20.226 vragen gesteld aan het pensioenfonds (2012: 21.030). Deelnemers stelden in 2012 met name vragen over hun over pensioentoekenning, het aanvragen van pensioen en naar aanleiding van de specificatie van het uitgekeerde pensioen (gepensioneerden).
48
Onderstaande grafiek geeft een overzicht van het aantal gestelde vragen per communicatiekanaal.
SEPA Door de invoering van de Single Euro Payments Area (SEPA) gaat Europa per 1 februari 2014 over naar één Europese betaalmarkt met een overgangstermijn van zes maanden. Hierdoor moeten nationale betaalsystemen en -infrastructuren overgaan op Europese standaarden. Dit heeft ingrijpende gevolgen voor de bedrijfsvoering en het betalingsverkeer van pensioenfondsen en pensioenuitvoerders. In 2013 heeft de transitie van het fonds naar IBAN plaatsgevonden. De uitkeringen zijn in juni overgezet naar de SEPA omgeving. De crediteurenadministratie is in juli gemigreerd.
5.4
Pensioenregeling
In 2013 zijn er behoudens de gewijzigde inkoopfactoren geen materiële wijzigingen in de pensioenreglementen doorgevoerd. Per 1 januari 2014 zijn de pensioenreglementen gewijzigd onder andere als gevolg van gewijzigde fiscale pensioenwetgeving, die per 1 januari 2014 in werking is getreden. Hieronder volgen eerst de elementen van de pensioenreglementen zoals die in het verslagjaar hebben gegolden, daarna wordt ingegaan op de wijzigingen per 1 januari 2014.
5.4.1
Pensioenregeling in 2013
De belangrijkste kenmerken van de pensioenregeling voor deelnemers geboren op of na 1 januari 1950 (pensioenreglement 2006) zijn: middelloonregeling; opbouwpercentage ouderdomspensioen 1,923% per jaar; franchise van € 15.471 (PostNL N.V. en TNT Express N.V. 2012: € 15.187) en € 15.443 (Postkantoren, 2012: € 15.215); pensioenleeftijd 62,5 jaar; partnerpensioen op opbouwbasis; op vrijwillige basis kan worden deelgenomen aan een collectieve ANWhiaatverzekering. Voor deze verzekering is de deelnemer premie verschuldigd; voorwaardelijke toeslagverlening met een ambitieniveau van 80%, voor zowel actieve deelnemers als slapers en pensioengerechtigden. Voor op 1 januari 2006 reeds bestaande slapers en pensioengerechtigden blijft de toeslagambitie gehandhaafd op 100%. 49
Per 1 januari 2006 geldt een aangepaste pensioenregeling. Voor deelnemers die op dat moment al aan de pensioenregeling (2001) deelnamen gelden overgangsbepalingen. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen deelnemers geboren op of na 1 januari 1950 en deelnemers geboren vóór 1 januari 1950. Overgangsbepalingen voor deelnemers geboren op of na 1 januari 1950 en deelnemer voor 1 januari 2006 Deelnemers die aan de pensioenregeling 2001 deelnamen kunnen in aanmerking komen voor een extra (voorwaardelijke) pensioenaanspraak. De toekenning en de financiering van deze voorwaardelijke aanspraak vindt plaats op de dag die voorafgaat aan de ingangsdatum van het ouderdomspensioen, doch uiterlijk op 31 december 2020. Als de deelnemer de hoedanigheid van werknemer verliest vóór 31 december 2020, heeft de (gewezen) deelnemer geen recht op pensioen volgens deze regeling. Overgangsbepalingen voor deelnemers geboren vóór 1 januari 1950 Voor deelnemers geboren vóór 1 januari 1950 op wie overgangsmaatregelen van toepassing waren onder de tot 1 januari 2006 geldende regeling blijft de pensioenregeling 2001 van kracht. De pensioenleeftijd is 62 jaar en 3,5 maand. Voor de deelnemers die nog gebruik kunnen maken van de VUT-regeling of de Prepensioen Basis uitkering (PPB)-regeling geldt een pensioenleeftijd van 65 jaar. De belangrijkste kenmerken van de pensioenregeling voor deelnemers geboren vóór 1 januari 1950 (pensioenreglement 2001) zijn: middelloonregeling; opbouwpercentage ouderdomspensioen 2,25% per jaar; franchise van € 18.335 (PostNL N.V. en TNT Express N.V. 2012: € 17.998) en € 18.240 (Postkantoren, 2012: € 17.971); opbouwpercentage tijdelijk ouderdomspensioen 2% per jaar van de franchise; pensioenleeftijd 62 jaar en 3,5 maand; partnerpensioen op risicobasis - bij uitdiensttreding of pensionering wordt een deel van de opgebouwde ouderdomspensioenaanspraken omgezet in partnerpensioen; op vrijwillige basis kan worden deelgenomen aan een collectieve ANWhiaatverzekering. Voor deze verzekering is de deelnemer premie verschuldigd; voorwaardelijke toeslagverlening met een ambitieniveau van 80%, voor zowel actieve deelnemers als gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. Voor op 1 januari 2006 reeds bestaande gewezen deelnemers en pensioengerechtigden blijft de toeslagambitie gehandhaafd op 100%; voor deelnemers die op 31 december 2000 42 jaar en ouder waren en die daarom verzochten, blijft de pensioenleeftijd 65 jaar en blijft een vervroegde uittredingsregeling van kracht. De maximale periode waarover pensioen wordt opgebouwd, blijft voor deze deelnemers veertig jaar. Hetzelfde geldt voor deelnemers die sinds 1 januari 2001 gebruikmaken van de VUT- of SBR-regeling, of in aanmerking komen voor een WAO-uitkering, dan wel anderszins gebruikmaken van een vervroegde uittredingsregeling, dan wel nog gebruik gaan maken van de VUTregeling. Naast de pensioenregeling bestaat een spaarregeling voor deelnemers die gemoedsbezwaren hebben tegen iedere vorm van verzekering. Zij kunnen op verzoek door het bestuur worden vrijgesteld van deelname aan de pensioenregeling. Op verzoek van de werkgever en het Ondernemingspensioenfonds TNT is voor deelnemers met wie op of na 1 januari 2007 een persoonlijke arbeidsovereenkomst is gesloten, een aangepaste pensioenregeling tot stand gekomen die is ondergebracht bij het pensioenfonds PostNL. Voor zover het gedeelte van het salaris uitstijgt boven de BPR-grens, geldt een BPR-regeling op basis van een leeftijdsafhankelijke premiestaffel.
50
5.4.2
Wijzigingen pensioenregeling per 1 januari 2014
Per 1 januari 2014 is de pensioenregeling onder andere als gevolg van de gewijzigde fiscale pensioenwetgeving aangepast. Daarbij gelden voor de (gewezen) deelnemers werkzaam (geweest) bij PostNL N.V. en gelieerde ondernemingen andere wijzigingen als voor (gewezen) deelnemers werkzaam (geweest) bij TNT Express N.V. en gelieerde ondernemingen. Voor de PostNL N.V. populatie heeft de nieuwe regeling de volgende wijzigingen ten opzichte van de vorige regeling: de pensioenleeftijd is verhoogd van 62,5 naar 67 jaar; het opbouwpercentage voor ouderdomspensioen is gewijzigd in 2%. De premie die PostNL elk jaar betaalt voor de pensioenopbouw, is gebonden aan een minimum en maximum. Is de benodigde premie hoger dan het maximumbedrag, dan wordt de pensioenopbouw voor dat jaar verlaagd. Is de benodigde premie lager dan het minimum, dan kan er extra pensioen worden opgebouwd. Het opbouwpercentage kan dus variëren; de franchise is verlaagd naar € 13.449; het nabestaandenpensioen is verlaagd van 70% naar 60% van het ouderdomspensioen; de toeslagambitie is gewijzigd in 70% (was 80% respectievelijk 100% voor rechten voor 1 januari 2006). De overgangsbepalingen voor actieve werknemers geboren vóór 1 januari 1950 zijn overeenkomstig gewijzigd. Voor de overige deelnemers geboren vóór 1 januari 1950 blijven de overgangsbepalingen ongewijzigd. Voor de TNT Express N.V. populatie heeft de nieuwe regeling de volgende wijzigingen ten opzichte van de vorige regeling:
de pensioenleeftijd is verhoogd van 62,5 naar 67 jaar; het opbouwpercentage voor ouderdomspensioen is gewijzigd in 2,15%.
5.5
Nieuwe wetgeving
Inperking fiscaal kader Als gevolg van de wet “Verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd” is per 1 januari 2014 het fiscaal maximale opbouwpercentage verlaagd: voor middelloonregelingen van 2,25% per jaar met een pensioenleeftijd van 65 jaar naar 2,15% met een pensioenleeftijd van 67 jaar. In het regeerakkoord is opgenomen dat er vanaf 1 januari 2015 een nog lager percentage gaat gelden. De wetsvoorstellen die hiertoe waren ingediend, konden echter niet rekenen op een meerderheid in de Eerste Kamer en zijn ‘aangehouden’. Via een zogenoemde novelleprocedure is een gewijzigd voorstel aan het parlement aangeboden. In de eerste plaats is de verlaging van het maximale opbouwpercentage minder groot dan in het oorspronkelijke wetsvoorstel. In plaats van een maximaal opbouwpercentage van 1,75% is het percentage nu vastgesteld op 1,875% (voor middelloonregelingen). Dit percentage geldt bij een pensioenleeftijd van 67 jaar. Het blijft mogelijk een pensioenregeling aan te bieden met een lagere pensioeningangsleeftijd, waarbij dan wel (nog) lagere opbouwpercentages moeten worden gehanteerd. In het oorspronkelijke wetsvoorstel was daarnaast opgenomen dat fiscaal voordelig pensioen opgebouwd kan worden tot een salaris van maximaal € 100.000. Deze grens is in de gemaakte afspraken behouden gebleven. Het wordt wel mogelijk voor het inkomen vanaf € 100.000 uit het nettoloon fiscaal vriendelijk pensioen te sparen, wat fiscaal begunstigd wordt via een vrijstelling in box III. Door het kabinet is toegezegd dat het mogelijk wordt gemaakt dat 51
een dergelijke vrijwillige netto-regeling ook door pensioenfondsen kan worden uitgevoerd. In een brief aan de Tweede Kamer van 28 maart 2014 zijn door de staatsecretarissen Wiebes en Klijnsma de hoofdlijnen van de voorwaarden voor uitvoering van netto-pensioen in de tweede pijler aangegeven. Eén van de beoogde doelen van de verlaging van het maximale opbouwpercentage is dat daarmee de pensioenpremies omlaag zullen gaan. De hoogte van de premie wordt echter niet vastgesteld door de overheid, maar door de pensioenfondsbesturen. Daarom worden premiewaarborgen ingevoerd om ervoor te zorgen dat de premies daadwerkelijk door de pensioenfondsen worden verlaagd. De waarborgen worden waar mogelijk vastgelegd in wetgeving. Zo zullen pensioenfondsen in hun jaarrekening moeten aangeven hoe de hoogte van de premie tot stand is gekomen. Ook krijgt de toezichthouder een aantal extra bevoegdheden. DNB kan onder meer een toets uitvoeren om na te gaan of de belangen van de verschillende generaties zijn meegenomen in de bepaling van de hoogte van de premie. Ook mogen pensioenfondsen alleen ‘toekomstbestendig’ indexeren, wat betekent dat pensioenaanspraken en –rechten alleen mogen worden aangepast aan de inflatie als deze indexatie ook gedurende een langere periode kan worden waargemaakt. De mogelijkheden voor zelfstandigen om pensioen op te bouwen, worden uitgebreid. Zo komt er een collectieve pensioenregeling voor zzp’ers. Fondsen kunnen vrijwillige voortzetting blijven aanbieden aan deelnemers die zzp’er worden, waarbij de zzp’er dan negen maanden de tijd krijgt om die keuze te maken. Daarnaast komen er mogelijkheden om pensioenvoorzieningen in de derde pijler aan te spreken in geval van arbeidsongeschiktheid. Verder zal nader worden onderzocht of de werknemersbijdrage binnen een pensioenregeling gebruikt kan worden voor aflossing van de hypotheek. Het gewijzigde wetsvoorstel (de verlaging van de maximale percentages) is op 6 maart 2014 aangenomen door de Tweede kamer en op dit moment in behandeling bij de Eerste Kamer. De beoogde inwerkingtreding is op 1 januari 2015. Een aantal samenhangende onderwerpen – onder meer het netto-pensioen en de premiewaarborgen - zal in separate wetgeving bij de Tweede Kamer worden ingediend. Herziening financieel toetsingskader De economische crisis is voor de sociale partners in de Stichting van de Arbeid (STAR) aanleiding geweest om op 4 juni 2010 een concept-Pensioenakkoord te sluiten over de AOW en de aanvullende pensioenen. Achtergrond van het akkoord is dat aanpassingen in het pensioenstelsel nodig zijn om het ook in de toekomst overeind te houden. Op 10 juni 2011 heeft een nadere uitwerking van dit akkoord ook de instemming van het kabinet gekregen. De nadere uitwerking bevatte voor sociale partners en pensioenfondsbesturen een keuze tussen een ‘nominaal contract’ een ‘reëel contract’. Een voorontwerp van de aanpassing van de Pensioenwet, het nieuwe financieel toetsingskader (FTK) en de toelichting is ter consultatie via internet openbaar gemaakt, waarop ‘het pensioenveld’ kon reageren. Na deze consultatie heeft staatssecretaris Klijnsma op 1 oktober 2013 de Tweede Kamer geïnformeerd over de voorgenomen vervolgstappen ten behoeve van de herziening van het FTK. In de brief wordt aangegeven dat zowel het nominale als het reële contract beperkingen kent. Een keuze tussen twee contracten levert geen eenduidig kader op, aldus de staatssecretaris. In plaats van een keuze tussen een nominaal en een reëel contract zal er daarom een tussenvariant gaan gelden. Bij de herziening van het FTK hoeft er dan niet te worden ‘ingevaren’ (het onderbrengen van opgebouwde aanspraken in het nieuwe reële contract) en hoeven er niet meerdere systemen naast elkaar te bestaan. Voor het vertrouwen zou het daarnaast wenselijk zijn dat bestaande pensioenaanspraken niet anders worden gewaardeerd.
52
Per brief van 4 april 2014 heeft de staatssecretaris aan de Tweede Kamer laten weten wat de uitgangspunten zullen zijn van het wetsvoorstel. Zo moeten pensioenfondsen bij financiële schokken of een stijging van de levensverwachting direct maatregelen nemen. Er wordt niet langer gewacht met korten tot na een herstelperiode. Wel mogen maatregelen worden gespreid over 10 jaar. Daarnaast worden er regels geïntroduceerd voor de indexatie van pensioenen, waarmee wordt beoogd disproportionele herverdelingseffecten tussen de verschillende generaties te voorkomen. De premie mag worden gedempt op basis van 10-jaarsrentemiddeling of – onder voorwaarden - op basis van verwacht rendement. Verder wordt in de toezichtregels uitgegaan van een 12maandsgemiddelde van de dekkingsgraad. Het wetsvoorstel ligt ter advisering bij de Raad van State, waarna het naar verwachting medio 2014 bij de Tweede Kamer wordt ingediend. De streefdatum voor inwerkingtreding is 1 januari 2015. Verhoging AOW-leeftijd Met de eerder op 1 april 2012 in werking getreden “Wet wijziging ingangsdatum AOWouderdomspensioen”, is bepaald dat de ingangsdatum van de AOW-uitkering gelijk is aan de dag waarop iemand 65 jaar wordt. Met de Wet “Verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd” gaat de AOW-leeftijd vanaf 2013 jaarlijks geleidelijk met een aantal maanden per jaar verder omhoog. Daarmee komt de AOW leeftijd in 2019 uit op de 66 ste verjaardag en in 2023 op de 67ste verjaardag. De AOW-leeftijd wordt met ingang van 2024 gekoppeld aan de ontwikkeling van de resterende levensverwachting. Deze voorgestelde snelheid waarmee de AOW-leeftijd omhoog zou gaan, zal echter worden aangepast. In het regeerakkoord is opgenomen dat de AOW-leeftijd sneller omhoog gaat en in 2018 en 2021 uitkomt op de 66ste, respectievelijk de 67ste verjaardag. Het wetsvoorstel ter verdere verhoging van de AOW-leeftijd zal naar verwachting begin 2014 bij de Tweede Kamer worden ingediend. Versterking bestuur pensioenfondsen De wet “Versterking bestuur pensioenfondsen” beoogt het governancemodel van pensioenfondsen opnieuw in te richten. De meest opvallende wijziging ten opzichte van de huidige structuur is dat er een keuze gemaakt kan worden tussen bestuursmodellen, waaronder een model waarin het voltallige bestuur uit externe (onafhankelijke) bestuurders bestaat. Afhankelijk van het gekozen model worden de bevoegdheden van de huidige deelnemersraad en het huidige verantwoordingsorgaan bij andere fondsorganen ondergebracht. Ook de mogelijke inrichtingsvormen van het intern toezicht worden aangepast. Het intern toezicht kan, naast een visitatiecommissie of een raad van toezicht, ook door middel van een one tier board worden ingericht. In het debat in de Eerste Kamer heeft staatssecretaris Klijnsma aangegeven dat de mogelijkheid van intern toezicht door een visitatiecommissie per 1 juli 2016 komt te vervallen. Met uitzondering van fondsen die het intern toezicht hebben georganiseerd door middel van een one tier board, zullen fondsen dan een permanente raad van toezicht moeten instellen. Verder worden er bevoegdheden in het leven geroepen om de deskundigheid van (mede)beleidsbepalers te borgen, zoals de bevoegdheid van het bestuur een kandidaatbestuurder te weigeren als deze niet voldoet aan het vooraf opgestelde functieprofiel. Naast deze wet is, ter vervanging van de huidige Principes voor goed pensioenfondsbestuur, een nieuwe code voor goed pensioenfondsbestuur vastgesteld, waarin een aantal zaken met betrekking tot onder meer benoeming en deskundigheid/geschiktheid nader wordt geregeld. De wet is op 7 augustus 2013 in werking getreden. De bepalingen met betrekking tot de bestuursmodellen en de inrichting van de fondsorganen treden per 1 juli 2014 in werking, waardoor pensioenfondsen tot die datum de tijd hebben om de aanpassing van de interne organisatie en de relevante documenten voor te bereiden. DNB heeft in recente mediaberichten veel aandacht gevraagd voor de voorbereidingsinspanningen. 53
Wet Pensioencommunicatie Uit verschillende onderzoeken en adviezen is gebleken dat de huidige communicatieinspanningen van pensioenuitvoerders niet altijd het gewenste effect hebben en de verplichte communicatie-uitingen voor een aanzienlijk deel van de deelnemers onvoldoende begrijpelijk zijn. Bij informatieverstrekking zou meer dan nu moeten worden aangesloten bij het perspectief van de deelnemer. Het doel van de Wet ‘Pensioencommunicatie’ is de huidige bezwaren te ondervangen door in de wetgeving onder meer ruimte te bieden voor maatwerk door pensioenuitvoerders en gelaagdheid in informatie. De mogelijkheden tot digitale informatieverstrekking worden uitgebreid en de communicatie over koopkracht en risico’s worden geüniformeerd. Ook zal het pensioenregister stapsgewijs worden uitgebreid met functionaliteiten, zodat het te verwachten pensioeninkomen in een oogopslag inzichtelijk wordt. Er is in november 2013 een voorontwerp van het wetsvoorstel ‘Pensioencommunicatie’ op de website van de overheid ter consultatie aangeboden. De beoogde datum van inwerkingtreding is 1 januari 2015. In- en uitlooprisico bij arbeidsongeschiktheid Vertegenwoordigers van het Verbond van Verzekeraars en de Pensioenfederatie hebben een convenant opgesteld voor een uniforme dekking van de risico’s van arbeidsongeschiktheid (premievrije deelneming en arbeidsongeschiktheidspensioen). Volgens de gemaakte afspraken zal voor een arbeidsongeschiktheidspensioen het uitgangspunt worden dat het uitlooprisico gedekt wordt. Dat betekent dat een toename in de mate van arbeidsongeschiktheid nadat een werknemer bij een nieuwe werkgever in dienst is getreden en aan een nieuwe pensioenregeling is gaan deelnemen, gedekt wordt door de oude pensioenuitvoerder. Voor wat betreft een premievrije deelneming wordt dekking van het inlooprisico het uitgangspunt. Dat betekent dat in de geschetste situatie de toename van de arbeidsongeschiktheid door de nieuwe pensioenuitvoerder gedekt wordt. Doel van het convenant is te voorkomen dat werknemers niet van werkgever wisselen omdat zij daardoor hun dekking bij arbeidsongeschiktheid verliezen. Dat effect kan zich voordoen als pensioenuitvoerders verschillend omgaan met dekking uitloop- dan wel inlooprisico. Het convenant is op 1 januari 2014 in werking getreden. De Pensioenfederatie zal zich inspannen om te bereiken dat sociale partners de aanbevelingen uit het convenant opvolgen en (indien nodig) de pensioenregelingen aanpassen. Doorlichting pensioenbeleid Een van de beleidsdoelstelling in de begroting van het Ministerie van SZW luidt: “De overheid stimuleert de totstandkoming van arbeidsvoorwaardelijke pensioenregelingen en draagt zorg voor de bescherming van de opgebouwde pensioengelden”. In opdracht van het Ministerie is deze doelstelling doorgelicht. De doorlichting is op 20 december 2013 door de staatssecretaris aangeboden aan de Tweede Kamer. Ten aanzien van het stimuleren van de totstandkoming van arbeidsvoorwaardelijke pensioenregelingen is de conclusie dat een grote meerderheid van de werknemers (91%) op enig moment deelneemt aan een pensioenregeling. Het aantal werkenden dat geen of een ontoereikend pensioen opbouwt - met name zelfstandigen – groeit echter. De bescherming van opgebouwde pensioengelden staat onder druk. De genoemde oorzaken zijn onder meer de sterk schommelende beleggingsopbrengsten, de stijgende levensverwachting en de dalende rente. De financiële crisis in 2008 is daarbij het keerpunt gebleken, hetgeen zichtbaar werd in de sterk gedaalde dekkingsgraden, het geheel of gedeeltelijk uitblijven van indexatie en kortingen op de pensioenen. De doorlichting laat verder zien dat er ontwikkelingen in de maatschappij zijn die van invloed kunnen zijn op de toekomstige inrichting van het pensioenstelsel, zoals 54
veranderende arbeidspatronen en discussies over keuzevrijheid en risico’s. Een nieuw FTK, versterking van de governance en verbetering van de pensioencommunicatie zouden moeten bijdragen aan de maatschappelijk houdbaarheid van het stelsel. Daarnaast zal in brede zin antwoord gevonden moeten worden op vragen rond de verplichtstelling, individuele keuzevrijheid en de verdeling van risico’s tussen collectief en individu. De staatssecretaris geeft aan deze thema’s te willen betrekken bij de discussie over de maatschappelijke houdbaarheid van het Nederlandse pensioenstelsel. Heroverweging waardeoverdracht In februari 2012 heeft voormalig minister Kamp een advies gevraagd aan de Stichting van de Arbeid betreffende de heroverweging van de huidige regelgeving over waardeoverdracht. Redenen voor eventuele heroverweging zijn volgens de minister de uitvoeringstechnisch complexe en langdurige waardeoverdrachttrajecten en het feit dat werkgevers geconfronteerd kunnen worden met bijbetalingslasten. Verder zou het financiële belang bij waardeoverdracht sterk zijn afgenomen en zou het voor deelnemers nog steeds lastig zijn een goede keuze te maken met betrekking tot waardeoverdracht. De Stichting van de Arbeid heeft samen met de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars in december 2012 een advies op hooflijnen opgesteld. De auteurs zijn van oordeel dat een serieuze poging gedaan moet worden om het recht op waardeoverdracht in stand te houden en te zoeken naar een evenwichtige oplossing voor de huidige problemen. In een nader advies van de Stichting van de Arbeid van juni 2013 wordt betoogd dat – bij behoud van het recht op waardeoverdracht – de waardeoverdracht zou moeten plaatsvinden op grond van de gefinancierde waarde van de pensioenaanspraken en de huidige rekenregels zouden moeten vervallen. Staatssecretaris Klijnsma heeft in januari 2014 in een brief aan de Tweede Kamer laten weten waarde te hechten aan de individuele keuzevrijheid om bij baanwisseling de waarde van de opgebouwde pensioenaanspraken wel of niet te kunnen overdragen. Er zal een onderzoek plaatsvinden naar de mogelijkheden om waardeoverdracht op basis van de gefinancierde waarde te laten plaatsvinden, alsmede of de uitvoering van waardeoverdracht kan worden vereenvoudigd. Daarnaast wordt bezien of het wenselijk en mogelijk is kleine pensioenen automatisch en verplicht over te dragen. De verwachting is dat de uitkomsten van dit het onderzoek in het voorjaar van 2014 aan de Tweede Kamer zullen worden gezonden. Medezeggenschap ondernemingsraad In de Wet op de ondernemingsraden is bepaald dat de ondernemingsraad als het gaat om voorgenomen besluiten met betrekking tot de pensioenregeling een instemmingsrecht heeft. Dit instemmingsrecht verschilt al naar gelang de pensioenregeling wordt uitgevoerd door een verzekeraar, PPI of een pensioenfonds. Waar bij een verzekeraar of PPI een instemmingsrecht is voor de ondernemingsraad bij vaststelling, wijziging of intrekking van de pensioenregeling, beperkt het instemmingsrecht bij een pensioenfonds alleen tot de vaststelling of intrekking – en dus niet de wijziging - van de pensioenregeling. Instemming van de ondernemingsraad is echter niet vereist als de pensioenregeling is geregeld in een cao of een publiekrechtelijke arbeidsvoorwaardenregeling. De ondernemingsraad heeft dus geen instemmingsrecht als cao-partijen de inhoud van de pensioenregeling bepalen, zoals bij verplichte bedrijfstakpensioenfondsen en bij veel ondernemingspensioenfondsen. Staatssecretaris Klijnsma heeft in januari 2014 in een brief aan de Tweede Kamer aangegeven voornemens te zijn het instemmingsrecht te vereenvoudigen. De differentiatie naar het soort uitvoerder (verzekeraar/PPI, pensioenfonds) zou komen te vervallen. De werkgever heeft in dat geval – tenzij de inhoud van de pensioenregeling wordt bepaald door cao-partijen – instemming van de ondernemingsraad nodig bij ieder voorgenomen besluit tot vaststelling wijziging of intrekking van een pensioenregeling. 55
De gedachte hierbij is dat er sinds de inwerkingtreding van de Pensioenwet (2007) geen overlap meer is van medezeggenschap van de ondernemingsraad en de medezeggenschap van pensioenfondsen over de inhoud van de pensioenregeling. De vormgeving van het pensioen als arbeidsvoorwaarde is een zaak van werkgever en werknemers; de verantwoordelijkheid voor de uitvoering ligt bij de pensioenuitvoerder (waaronder pensioenfondsen). Het ligt daarom voor de hand dat in alle gevallen waar cao-partijen geen rol hebben bij de inhoud van de pensioenregeling de ondernemingsraad een instemmingsrecht heeft om de belangen van de werknemers te behartigen. Het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de ondernemingsraden zal naar verwachting in het najaar van 2014 bij de Tweede Kamer worden ingediend. Europese Pensioenfondsrichtlijn In de Europese Pensioenfondsenrichtlijn zijn regels opgenomen ten aanzien van onder meer de door een pensioenfonds aan te houden buffers en technische voorzieningen. De Europese Commissie heeft aangekondigd de Europese Pensioenfondsenrichtlijn te willen herzien, in die zin dat pensioenfondsen dezelfde buffers zouden moeten aanhouden als verzekeraars. Dat zou onder meer betekenen dat een zekerheidsmaatstaf zou moeten worden gehanteerd van 99,5% in plaats van de huidige 97,5%. Als deze zogenoemde Solvency II Richtlijn zou gaan gelden voor pensioenfondsen, zou dat leiden tot een toename van de pensioenverplichtingen van circa 11%. Die toename zou gefinancierd moeten worden uit een extra stijging van de pensioenpremie of het over langere periode niet toekennen van indexaties. Het kabinet acht dit gevolg zeer onwenselijk en zal intensief gaan lobbyen om deze wijziging van de Pensioenfondsenrichtlijn tegen te houden. In mei 2013 werd bekend dat de invoering van de buffereisen voor de pensioensector wordt uitgesteld. Eurocommissaris Michel Barnier heeft aangegeven dat er in verband met de complexiteit van de materie meer tijd nodig is om `met intelligente regels te komen die recht doen aan de verschillende stelsels'.
56
6.
Actuariële analyse
Oordeel van de externe actuaris over de financiële positie De financiële positie van het pensioenfonds is naar mening van de waarmerkend actuaris niet voldoende, vanwege een reservetekort. Daarbij is bepalend de mate van waarschijnlijkheid dat het pensioenfonds zal kunnen voldoen aan de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, in aanmerking nemend het streven inzake toeslagen, zoals aan verzekerden meegedeeld en de in wet- en regelgeving opgenomen criteria. Analyse van het resultaat In onderstaand overzicht is de actuariële analyse van het saldo van baten en lasten opgenomen: Bedragen x € 1.000 Resultaat op beleggingen Resultaat op wijziging RTS Resultaat op premie Resultaat op waardeoverdrachten Resultaat op kosten Resultaat op uitkeringen Resultaat op kanssystemen Resultaat op toeslagverlening Resultaat op overige (incidentele) mutaties technische voorzieningen Resultaat op andere oorzaken Totaal saldo van baten en lasten
2013
2012
25.989 176.762 182.426 2.264 0 -/- 125 5.646 0
601.583 -/- 510.048 147.302 -317 0 -/- 1.002 -/- 5.444 0
131.889 6.300
-/- 64.538 4.866
531.151
172.401
In bovenstaande tabel staat een analyse van het actuariële resultaat. Hierbij worden de actuariële uitgangspunten van het pensioenfonds vergeleken met de werkelijke actuariële ontwikkelingen over het verslagjaar. De bovenstaande bedragen wijken af van de bedragen in de jaarrekening, die boekhoudkundig zijn bepaald.
Het resultaat in 2013 wordt voornamelijk verklaard door de volgende vier oorzaken:
De voorziening pensioenverplichtingen wordt gewaardeerd met behulp van de rentetermijnstructuur. Aan het eind van iedere maand wordt deze door DNB gepubliceerd. Deze rentetermijnstructuur wijzigt voortdurend. Dit heeft gevolgen voor de hoogte van de technische voorzieningen. Een lagere rentetermijnstructuur betekent een hogere voorziening en vice versa. De wijziging van de rentetermijnstructuur heeft in 2013 geleid tot een daling van de voorziening en dus tot een positief resultaat van € 176,8 miljoen; Er is in 2013 een beleggingsrendement gerealiseerd van 0,9% terwijl voor de voorziening pensioenverplichtingen gemiddeld een rendement van 0,3% nodig was. Dit heeft geleid tot een positief resultaat van € 26,0 miljoen; In de feitelijke premie is een onvoorwaardelijke vordering opgenomen van € 150,0 miljoen. De toezegging, die alleen bestemd is voor de populatie van PostNL N.V., is eenmalig en heeft tot doel de financiële positie van het pensioenfonds te verbeteren, maar mag vooralsnog niet worden gebruikt voor het verlenen van toeslagen. De reguliere premiebetalingen in 2013 voor pensioenopbouw vallen € 32,4 miljoen hoger uit dan de premie die nodig is voor pensioenopbouw. Dit is inclusief € 17,3 miljoen premie als gevolg van de afslag van 0,5%-punt op de RTS. Deze premie is bestemd voor herstel van een dekkings- en/of reservetekort, of kan worden aangewend voor toeslagverlening bij voldoende solvabiliteit; 57
In 2013 heeft een sterfteonderzoek plaatsgevonden, waarbij rekening gehouden is met sociaal- economische status van de deelnemers aan het pensioenfonds. Daarop heeft het bestuur besloten de pensioenverplichtingen vanaf ultimo 2013 te waarderen met toepassing van leeftijdsafhankelijke correctiefactoren volgens het model van Aon Hewitt. Dit heeft geleid tot een positief effect van € 139,8 miljoen.
In de overige baten en lasten zijn zowel de toevoeging aan de technische voorziening opgenomen als gevolg van pensioneringen met voorwaardelijke pensioentoezeggingen als de door de werkgever voldane koopsommen. Kostendekkende premie In de volgende tabel is een overzicht van de kostendekkende premie opgenomen. De kostendekkende premie is berekend op basis van de rentetermijnstructuur. De gedempte kostendekkende premie is op basis van het rendement uit de meest recent uitgevoerde ALM-studie (4,5%) vastgesteld. De feitelijke premie is op basis van de rentetermijnstructuur minus 0,5%-punt vastgesteld. Hierbij is het verschil tussen de rentetermijnstructuur minus 0,5%-punt en de rentetermijnstructuur opgenomen onder inkoop van de voorwaardelijke onderdelen van de regeling. Kostendekkende premie (bedragen * € 1.000) premie voor risico pensioenfonds ▪ actuarieel benodigde premie voor inkoop onvoorwaardelijke onderdelen van de regeling
- regulier - risicopremie overlijden - spaar
▪ opslag voor uitvoeringskosten ▪ de risicopremie voor WIA-excedent en premievrijstelling bij invaliditeit ▪ de risicopremie ANW aanvulling ▪ solvabiliteitsopslag ▪ actuarieel benodigde premie voor inkoop voorwaardelijke onderdelen van de regeling
RTS 109.950
Gedempt 73.066
Feitelijk 109.950
2.983 1.140 6.071
2.168 1.140 4.932
2.983 1.140 6.071
2.925 2.252 15.547
2.150 2.252 10.603
2.925 2.252 14.887 17.272
Totaal premie voor risico pensioenfonds
140.868
96.311
157.480
▪ Aanvullende dotatie Toetswaarde premie
0 140.868
0 96.311
150.000 307.480
Overige premie - FVP bijdrage - Individueel pensioensparen - Afrekening vorig jaar - VPL - Inkoop aanvullend pensioen Totaal feitelijke premie
416 91 -223 48.609 1.670 358.043
Waarvan Feitelijke premie voor risico pensioenfonds Feitelijke premie voor risico deelnemers Totaal feitelijke premie
357.952 91 358.043
Het pensioenfonds voldoet aan de eis dat de feitelijke premie minimaal gelijk moet zijn aan de gedempte kostendekkende premie. 58
Vereist eigen vermogen Ultimo 2013 bedraagt de dekkingsgraad behorend bij het vereist eigen vermogen 115,2% (2012: 112,8%). De stijging van het vereist eigen vermogen wordt verklaard door het hogere zakelijke waardenrisico (de blootstelling van het pensioenfonds aan het aandelenrisico is toegenomen door veranderende marktomstandigheden). Daarnaast is het renterisico hoger als gevolg van een daling van de feitelijke afdekking van het renterisico. Ultimo 2013 bedraagt de werkelijke dekkingsgraad 111,7% (2012: 102,5%).
59
7.
Besturing en naleving wetgeving
7.1
Algemeen
De inhoud van de pensioenregeling is het resultaat van het overleg tussen cao-partijen. Het bestuur is verantwoordelijk voor de verwezenlijking van de doelstelling van het pensioenfonds, de strategie, het beleid en de uitvoering daarvan en daarmee voor een goede uitvoering van de pensioenregeling voor (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden en hun nabestaanden in overeenstemming met de bestaande weten regelgeving.
7.2
Bestuursaangelegenheden
Statutair is bepaald dat de bestuursleden een zittingstermijn van vier jaar hebben. Na afloop van een zittingstermijn is er de mogelijkheid voor een volgende termijn. De maximale totale zittingstermijn bedraagt zestien jaar. Om automatische verlenging van een termijn te voorkomen vindt, door het bestuur, voordat een bestuurslid wordt voorgedragen voor een volgende termijn, een evaluatie van het functioneren plaats. Het bestuur bestaat uit twaalf zetels. Vijf zetels zijn toegekend aan bestuursleden welke voorgedragen zijn door de werkgevers, vijf leden die voorgedragen zijn door de werknemersorganisaties en twee zetels worden bezet door leden namens de pensioengerechtigden. In mei 2013 is de heer Van de Kieft benoemd als bestuurslid aan werkgeverszijde. Vanwege de vele bestuursmutaties in 2011 en 2012 kon de betreffende werkgeverszetel pas in 2013 ingevuld worden. Tevens zijn de heren Vollenbroek en Spigt door middel van verkiezingen begin 2013 als kandidaten namens de gepensioneerden gekozen. In verband met de zware deskundigheidseisen waar bestuurders aan worden getoetst door DNB hebben de heren Spigt en Vollenbroek een opleidingstraject gevolgd in 2013. In het kader van het opleidingstraject hebben zij als toehoorder de bestuursvergaderingen bijgewoond. In het tweede kwartaal van 2014 zullen de heren Spigt en Vollenbroek ter toetsing bij DNB worden voorgedragen. In het verantwoordingsorgaan zijn in augustus 2013 de heren Visser en Van den Heuvel afgetreden. Het bestuur bedankt de afgetreden leden van het verantwoordingsorgaan en hoopt de goede dialoog met hun opvolgers te kunnen voortzetten. In het licht van de wet ‘Versterking Bestuur Pensioenfondsen’ en de op handen zijnde splitsing van het pensioenfonds heeft er begin 2014 besluitvorming door het bestuur plaatsgevonden over het bestuursmodel van Stichting Pensioenfonds PostNL, de omvang van het bestuur, de inrichting van het interne toezicht en het verantwoordingsorgaan. Het nieuwe bestuursmodel is enkele keren geagendeerd geweest voor een bestuursvergadering en er heeft een sterkte/zwakte analyse onder het bestuur plaatsgevonden. Daarnaast zijn de beide werkgevers, de Centrale Ondernemingsraden en het verantwoordingsorgaan geconsulteerd over het nieuwe bestuursmodel. De voorkeur is uitgesproken voor een paritair bestuur, waarbij PostNL N.V. en het verantwoordingsorgaan (op termijn) opteerden voor het paritair gemengd model. Beide modellen zijn vervolgens nader uitgewerkt, hetgeen heeft geleid tot het besluit om het huidige paritair bestuursmodel te handhaven. De verbeterpunten die naar voren zijn gekomen in de sterkte/zwakte analyse zijn goed uitvoerbaar in het paritair bestuursmodel. Daarnaast bestaat er continuïteit ten opzichte van het huidig bestuursmodel en zijn de geledingen in hoge mate betrokken bij de uitvoering van de pensioenregelingen. Op verzoek van de werkgever blijft de werkgever zitting hebben in het verantwoordingsorgaan. Het huidige interne toezicht is reeds ingericht door middel van een visitatiecommissie. Vanwege de ervaringen met de visitatiecommissie is besloten om de visitatiecommissie te handhaven, met dien verstande dat jaarlijks een visitatie 60
plaatsvindt. Daarnaast wil het bestuur graag de ervaringen van andere pensioenfondsen met een Raad van Toezicht afwachten, alvorens de keuze voor een visitatiecommissie eventueel te heroverwegen. In het kader van de splitsing van het pensioenfonds in het tweede kwartaal van 2014 zal het bestuur na de splitsing van het pensioenfonds worden verkleind van twaalf naar tien bestuursleden, waarvan vier leden namens de werkgever, vier leden namens de (gewezen) deelnemers en twee leden namens de pensioengerechtigden. De heer Popping en mevrouw Stevens-Moes zullen na de splitsing het bestuur van het pensioenfonds verlaten. De heer Van Gameren zal in de loop van 2014 het voorzitterschap overdragen aan de heer Van de Kieft en per 1 oktober 2014 terug treden uit het bestuur. De heer Veldstra is per die datum door PostNL N.V. voorgedragen om de heer Van Gameren op te volgen. Er is besloten om de visitatiecommissie te handhaven, met dien verstande dat jaarlijks een visitatie plaatsvindt. Daarnaast wil het bestuur graag de ervaringen van andere pensioenfondsen met een Raad van Toezicht afwachten, alvorens de keuze voor een visitatiecommissie eventueel te heroverwegen. De werkgever heeft aangegeven vertegenwoordigd te willen blijven in het verantwoordingsorgaan, waardoor de huidige inrichting van het verantwoordingsorgaan van Stichting Pensioenfonds PostNL in stand blijft, namelijk twee leden namens de werkgever, twee leden namens de werknemers en twee leden namens de pensioengerechtigden). In verband met de taak van het verantwoordingsorgaan om een oordeel te geven over het bestuur over het verslagjaar, is in 2012 besloten de zittingstermijn voor de leden van het verantwoordingsorgaan te verlengen tot 1 juli 2014. Voor de inrichting van het verantwoordingsorgaan na 1 juli 2014 worden verkiezingen gehouden voor de vertegenwoordigers van de deelnemers en pensioengerechtigden. De eventuele leden namens de werkgever dienen (opnieuw) door de werkgever te worden benoemd. Het bestuur acht zich onafhankelijk in de uitoefening van zijn functie en zorgt ervoor dat alle belanghebbenden zich op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen. Het bestuur vindt het belangrijk inzicht te hebben in zijn eigen functioneren en beleid evenals in de uitvoering van het reglement en het beleid van de uitvoeringsorganisatie. Om inzicht te krijgen in zijn eigen functioneren, wordt jaarlijks geëvalueerd of het bestuur voldoende kennis heeft van alle activiteitengebieden binnen het fonds en of het bestuur voldoende zorg draagt voor de handhaving van het vertrouwen in zijn fonds. Bij het voordragen van nieuwe bestuursleden wordt getoetst of hij of zij voldoet aan de opgestelde deskundigheidseisen en het profiel, waarbij ook naar de collectieve deskundigheid wordt gekeken. De voorzitter voert met alle bestuursleden individueel een evaluatiegesprek. Aan de hand van het deskundigheidsplan, de deskundigheidsmatrix en gevolgde cursussen, wordt gekeken in hoeverre het bestuur als geheel, maar ook de individuele bestuursleden, voldoen aan de eisen van een Goed Pensioenfondsbestuur. Met nieuwe bestuursleden wordt een opleidingsplan vastgesteld. Bij het voordragen toetst het bestuur of de kandidaat aan het gewenste profiel voldoet en of deze naar verwachting binnen de gestelde termijn op het gewenste deskundigheidsniveau kan functioneren. In 2013 heeft het bestuur 20 keer vergaderd. De financiële commissie heeft 10 keer vergaderd. In de vergaderingen van de financiële commissie zijn met name beleggingsonderwerpen besproken, waarover het bestuur vervolgens geadviseerd werd. Ook bespreekt de financiële commissie het jaarwerk. In de bestuursvergaderingen is veel aandacht geschonken aan de monitoring van de risicomanagementstrategie, de nieuwe pensioenregelingen en de op handen zijnde splitsing van het pensioenfonds.
61
Het bestuur heeft daarbij ook overleg met het verantwoordingsorgaan gevoerd. Bij de vergaderingen van het verantwoordingsorgaan is vaak een bestuursdelegatie aanwezig om het verantwoordingsorgaan te informeren over de actuele situatie van het fonds en vragen van het verantwoordingsorgaan te beantwoorden.
7.3
Personalia
Bestuurssamenstelling Bestuurders namens de werkgever Naam
Functie in bestuur
Bestuurslid vanaf
Bestuurslid tot
Herbenoeming
Overige functies
mr. E.J.F. Busweiler
Lid
4-9-2012
1-1-2017
2 periodes
P. van Gameren RA*
Voorzitter
1-7-2011
N.v.t.
N.v.t.
drs. L.C. van de Kieft RC MAC*
Lid
22-05-2013
1-1-2019
2 periodes
drs. H. Popping**
Plv. secretaris
1-1-2002
N.v.t.
N.v.t.
drs. L.J. van der Put RBA
Lid
6-12-2012
1-1-2018
2 periodes
Business consultant/partner bij Arengo Consult/ NMI Gecertificeerd Mediator/ partner bij BasiCC Directeur Fincint B.V. Financiële Consultancy en Interim Management, bestuurslid Stichting Ondernemingspensioenfonds TNT, voorzitter bestuur Stichting Pensioenfonds PostNL Postbezorgers (in liquidatie) Bestuurslid PME, lid bestuur ABP, voorzitter bestuur stichting AGH (servicekantoor voor enkele bedrijfstakpensioenfondsen), voorzitter AC Pensioenfonds Horeca, voorzitter Raad van Advies van de VRC (Vereniging voor Register Controllers), lid raad van toezicht Tear, interim CFO nieuwe Kamer van Koophandel Director Financial and Business Reporting TNT Express N.V., voorzitter bestuur Ondernemingspensioenfonds TNT, voorzitter Raad van Commissarissen TNT Nederland B.V. Directeur Media Pensioen Diensten (MPD) en Directeur PNO Ziektekosten en Zorg
62
Bestuurders namens de deelnemers*** Naam
Functie in bestuur
Bestuurs lid vanaf
Bestuurslid tot
Herbenoeming
Overige functies
mw. S.Y. EijgermansJacobs E.C. Grootendorst
Lid
7-6-2012
1-1-2017
2 periodes
Bestuurder Abvakabo FNV
Lid
23-11-2012
1-1-2019
2 periodes
R.H. Harmsen
Secretaris
18-1-2007
1-1-2020
0 periodes
B.H. Kiep
Lid
17-10-2012
1-1-2018
2 periodes
mw. A.J. StevensMoes **
Plv. voorzitter
1-3-2008
N.v.t.
N.v.t.
Zitting in het bestuur namens CNV Publieke Zaak en bekleden diverse bestuursfuncties Bestuurder BVPP, bestuurslid Stichting Pensioenfonds KPN, bestuurslid Stichting Pensioenfonds PostNL Postbezorgers (in liquidatie) Senior consultant Group HR, PostNL Holding B.V., voorzitter van de Raad van Commissarissen Woningbouwcorporatie De Delthe, lid commissie Sociale Zaken VNO-NCW Bestuurder Abvakabo FNV, bestuurslid Stichting Pensioenfonds PostNL Postbezorgers (in liquidatie)
* De heer Van Gameren zal na de splitsing in het tweede kwartaal van 2014 het voorzitterschap overdragen aan de heer Van de Kieft en per 1 oktober 2014 terug treden uit het bestuur. De heer Veldstra, thans HR directeur PostNL Productie, is per die datum door PostNL N.V. voorgedragen om de heer Van Gameren op te volgen. ** In het kader van de splitsing van het pensioenfonds in het tweede kwartaal van 2014 zal het bestuur na de splitsing van het pensioenfonds worden verkleind van twaalf naar tien bestuursleden, waarvan vier leden namens de werkgever, vier leden namens de (gewezen) deelnemers en twee leden namens de pensioengerechtigden. De heer Popping en mevrouw Stevens-Moes zullen na de splitsing het bestuur van het pensioenfonds verlaten. *** In verband met de zware deskundigheidseisen waar bestuurders aan worden getoetst door DNB hebben de heren Spigt en Vollenbroek, beiden kandidaat-bestuurslid, namens de pensioengerechtigden, een opleidingstraject gevolgd in 2013. In het kader van het opleidingstraject hebben zij als toehoorder de bestuursvergaderingen bijgewoond. In het tweede kwartaal van 2014 zullen de heren Spigt en Vollenbroek ter toetsing bij DNB worden voorgedragen.
Dagelijks Bestuur P. van Gameren RA (voorzitter/bestuurslid werkgeverszijde) R.H. Harmsen (secretaris/bestuurslid werknemerszijde) drs. H. Popping (plv. secretaris/bestuurslid werkgeverszijde) mw. A.J. Stevens-Moes (plv. voorzitter/bestuurslid werknemerszijde) Financiële commissie mw. S.Y. Eijgermans – Jacobs (bestuurslid werknemerszijde) P. van Gameren RA (bestuurslid werkgeverszijde) E.C. Grootendorst, vanaf 7 februari 2013 (bestuurslid werknemerszijde) drs. L.C. van de Kieft, vanaf 20 juni 2013 (bestuurslid werkgeverszijde) drs. H. Popping (bestuurslid werkgeverszijde) drs. L.J. van der Put RBA, vanaf 7 februari 2013 (bestuurslid werkgeverszijde) mw. A.J. Stevens – Moes, tot 7 februari 2013 (bestuurslid werknemerszijde) Communicatiecommissie mr. E.J.F. Busweiler (bestuurslid werkgeverszijde) A. van Dijk, vanaf 10 januari 2013 (Senior Adviseur Group HR PostNL N.V.) mw. A.J. Stevens-Moes (bestuurslid werknemerszijde) mw. S. Op het Veld (communicatie-adviseur TKP) drs. O.E. Dreierink, tot 10 januari 2013 (PostNL N.V.) 63
Service Level Agreement (SLA) commissie R.H. Harmsen (bestuurslid werknemerszijde) B.H. Kiep (bestuurslid werknemerszijde) C.C.M. Siebers (TNT Express N.V.) Geschillencommissie mr. O.F. Blom, onafhankelijk voorzitter mr. E.J.F. Busweiler, vanaf 7 februari 2013 (bestuurslid werkgeverszijde) B.H. Kiep, vanaf 7 februari 2013 (bestuurslid werknemerszijde) Verantwoordingsorgaan A. Coenradie (namens de deelnemers, secretaris) drs. P. Dorrestijn, vanaf 20 augustus 2013 (namens de werkgever, voorzitter) U. Heiligers (namens de pensioengerechtigden, plaatsvervangend voorzitter) G.J.J. van den Heuvel, tot 20 augustus 2013 (namens de werkgever) J. van der Kreeft (namens de pensioengerechtigden) mw. C.I.L. Verhoeve-van der Maat (namens de deelnemers, plaatsvervangend secretaris) drs. E. Verweij, vanaf 20 augustus 2013 (namens de werkgever) C. Visser, tot 20 augustus 2013 (namens de werkgever, voorzitter) Visitatiecommissie L.J.M. Roodbol AAG drs. D. Snijders mr. J.R. Steinhauser Beleggingscommissie TKP Investments BV De beleggingscommissie van TKP Investments BV (TKPI) bestaat per 31 december 2013 uit: drs. J. Mensonides, voorzitter drs. G.A. Roelofs MBA RBA FRM Toehoorders namens het pensioenfonds: mw. S.Y. Eijgermans – Jacobs P. van Gameren RA Uitvoeringsorganisaties Het beheer van het fonds is opgedragen aan TKP Pensioen B.V. (TKP) en TKP Investments B.V. (TKPI) Certificeerders PricewaterhouseCoopers Accountants N.V., externe onafhankelijke accountant Towers Watson Netherlands B.V., externe actuaris Compliance officer mr. E.H de Wit
64
De samenhang van bovenstaande organen en commissies wordt in het onderstaande schema visueel weergegeven.
7.4
Goed Pensioenfondsbestuur
Goed Pensioenfondsbestuur behelst het integer en transparant handelen, waarbij een belangrijke plaats wordt ingeruimd voor het afleggen van verantwoording over het uitgeoefende toezicht. Het bestuur is zich bewust van zijn verantwoordelijkheid voor het goed besturen van het pensioenfonds en zal alles doen wat nodig is voor het handhaven van het vertrouwen in het pensioenfonds en de pensioensector. Ontwikkelingen op dit terrein worden nauwlettend gevolgd. De Principes van Goed Pensioenfondsbestuur zijn met ingang van 1 januari 2008 van kracht. Wettelijke verankering van de principes heeft plaatsgevonden in de Pensioenwet. Voor de inrichting van het interne toezicht is gekozen voor de instelling van een visitatiecommissie die eens per drie jaar een visitatie uitvoert. In het kader van de wet ‘Wet versterking bestuur pensioenfondsen’, die per 1 juli 2014 in werking treedt, zal er vanaf 2014 jaarlijks een visitatie plaatsvinden. Bij het interne toezicht op het functioneren van (het bestuur van) het pensioenfonds wordt gekeken naar de procedures en processen en de interne beheersing binnen het fonds, naar de wijze waarop het fonds wordt aangestuurd en de wijze waarop wordt omgegaan met de risico’s op de langere termijn. Tevens is met ingang van 1 januari 2008 een verantwoordingsorgaan ingesteld. Het verantwoordingsorgaan beoordeelt het door het bestuur gevoerde beleid, de gemaakte beleidskeuzes en de naleving van de Principes van Goed Pensioenfondsbestuur, met als uitgangspunt de vraag of het bestuur op een evenwichtige wijze met de belangen van alle belanghebbenden rekening heeft gehouden bij het bepalen van het beleid. In 65
subparagraaf 7.4.2 is het verslag van het verantwoordingsorgaan en in subparagraaf 7.4.3 is de reactie van bestuur op het oordeel van het verantwoordingsorgaan opgenomen.
7.4.1
Visitatiecommissie
Voor het intern toezicht is gekozen voor de vorm van een visitatiecommissie. Vanaf 2014 zal jaarlijks een visitatie plaatsvinden in plaats van eenmaal in de drie jaar. In 2012 heeft een visitatie plaatsgevonden. De volgende visitatie vindt plaats in 2014.
7.4.2
Verslag van het verantwoordingsorgaan
Statutaire opdracht Het verantwoordingsorgaan (hierna: het “VO”) beoordeelt de door het bestuur gemaakte beleidskeuzes, het gevoerde beleid en de naleving van de principes voor goed pensioenbestuur. Uitgangspunt hierbij is de vraag of het bestuur bij de genomen besluiten op een evenwichtige manier met de belangen van alle belanghebbenden rekening gehouden heeft. Voor het VO is een reglement opgesteld op basis van de uitgangspunten van goed pensioenbestuur. Hierin zijn de frequentie van het overleg met het bestuur, de te behandelen onderwerpen met betrekking tot het beleid en de verantwoording aan het VO beschreven. Het
VO heeft het recht advies uit te brengen over: het vaststellen en wijzigen van de vergoedingsregeling voor bestuursleden; het wijzigen van het beleid ten aanzien van het VO; de vorm, de inrichting en samenstelling van het interne toezicht; het vaststellen en wijzigen van een interne klachten- en geschillenprocedure; het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid.
Verantwoording en werkwijze Het VO wordt periodiek door kwartaalrapportages en tijdens besprekingen met het bestuur geïnformeerd. Vragen over belangrijke onderwerpen worden schriftelijk aan het bestuur gesteld. Ten behoeve van zijn oordeelvorming heeft het VO kennis genomen van het jaarverslag, de jaarrekening van het pensioenfonds en de overige door het bestuur verstrekte informatie. Ook de bevindingen van de externe accountant, de externe actuaris en de verslagen van de vergaderingen van het bestuur van het fonds, voor zover beschikbaar gesteld aan de leden van het VO, zijn bij de oordeelvorming van het VO meegenomen. Hieronder bespreekt het VO eerst zijn specifieke advisering en zijn aandachtgebieden 2013 om vervolgens zijn oordeel over 2013 te geven. Besloten wordt met een opsomming van de aandachtsgebieden voor 2014. Advisering door het verantwoordingsorgaan In 2013 heeft het bestuur het VO geïnformeerd over het (voorgenomen) besluit om te komen tot een akkoord met PostNL over de toekomstige financiering van de pensioenregeling en is advies gevraagd over het communicatieplan voor 2014. Daarnaast is het VO om advies gevraagd over de toekomstige inrichting van het bestuursmodel. Het VO heeft positief geadviseerd over het communicatiebeleid 2014 (zie meer specifiek: Aandachtsgebieden in 2013 hieronder). Over de toekomstige inrichting van het bestuursmodel heeft het VO aangegeven dat hij, in het licht van evenwichtige belangenbehartiging, deskundigheid, onafhankelijkheid en efficiency kan instemmen met 66
de keuze van het bestuur voor het paritaire model. Hierbij heeft het VO de wens geuit dat er de mogelijkheid is voor alle verzekerden zich kandidaat te stellen. Aandachtsgebieden in 2013 Voor het jaar 2013 heeft het VO een aantal speerpunten gedefinieerd die hierna puntsgewijs zullen worden besproken.
Over het communicatiebeleid heeft het VO commentaar gegeven op het communicatiebeleid 2014. De meest voorname punten waar het VO aandacht voor heeft gevraagd zijn geweest de inzet van meer digitale communicatie middelen en minder fysieke communicatie. De inzet van het bestuur valt te prijzen waar het gaat om inspanningen de verzekerden persoonlijk te bereiken (persoonlijke brieven, bijeenkomsten door het land heen). Gegeven de respons en de daarmee gepaard gaande kosten, verdient de inzet van digitale middelen echter meer en meer de voorkeur. Het VO heeft zich laten voorlichten door het bestuur over de kosten (vermogensbeheer- en transactiekosten alsmede pensioenuitvoeringskosten). De vermogensbeheer- en transactiekosten hebben, mede op basis van vergelijking met andere pensioenfondsen, op zich geen vreemd beeld opgeleverd. Over de pensioenuitvoeringskosten kan het VO zich voorstellen dat deze, gegeven de bewegingen binnen de categorieën verzekerden (minder deelnemers, meer gewezen deelnemers en meer ingegane pensioenen) meer gedaald zouden kunnen zijn. Tot slot, de maatschappelijke behoefte om meer transparant te communiceren over kosten van vermogensbeheer en pensioenuitvoering neemt toe. Het VO kan zich voorstellen dat de aanbevelingen van de accountant op dit terrein in 2014 worden opgevolgd. Over de uitwerking van de gewijzigde pensioenregeling en de aangepaste financieringsafspraken met PostNL NV heeft het VO veel waardering voor de door het bestuur verrichte inspanningen in deze. In het krachtenveld van verschillende belangen is het bestuur in staat geweest overeenstemming te bereiken welke naar de mening van het VO als voldoende evenwichtig kan worden beschouwd. Het VO heeft hierbij wel aangegeven dat bij de communicatie hierover de impact voor de gepensioneerden, beter toegelicht had kunnen worden. Verder meent het VO dat het beleid rondom indexatie meer helder kan worden gecommuniceerd naar de stakeholders. Het dient voor de verzekerden duidelijk te zijn op welk moment welke indexatie kan worden verwacht. Over de verlenging van het contract met TKP/TKPI heeft het VO aangegeven dat de inzet moet worden gedaan op een grotere flexibiliteit (niet contractueel vastleggen voor meerdere jaren).
Algemeen oordeel 2013 Hoewel de vermogenspositie van het fonds is verbeterd, er niet langer sprake is van een dekkingstekort eind 2013, maar er per dan nog wel een situatie van een reservetekort bestaat, is de zorg over de positie van het fonds nog niet geheel weg. Pensioenen worden immers nog steeds niet geïndexeerd. Tegelijkertijd is het VO tot de conclusie gekomen dat, gegeven de financiële positie over 2013, het bestuur de belangen van de diverse groeperingen in 2013 op een voldoende evenwichtige manier heeft meegewogen in de besluitvorming. Bovendien is het VO van mening dat het bestuur op een voldoende verantwoorde wijze is gekomen tot besluitvorming op het gebied van beleidskeuzes. Aandachtsgebieden in 2014 Het VO zal de volgende onderwerpen kritisch volgen in 2014: verdergaande monitoring op het terrein kosten en kostenontwikkeling op het gebied van vermogenskosten en pensioenuitvoeringskosten (inclusief contract TKP/TKI; het beleggingsbeleid en de te maken keuzes hierin; de splitsing van het pensioenfonds (belangen TNT Express separeren); de overgang naar het nieuwe bestuursmodel; 67
het communicatiebeleid en de uitwerking hiervan; de uitwerking van nieuwe wet- en regelgeving op het terrein van pensioenen.
7.4.3
Reactie bestuur op oordeel verantwoordingsorgaan
Het bestuur heeft met genoegen kennisgenomen van het oordeel van het verantwoordingsorgaan. Het bestuur neemt het advies van het verantwoordingsorgaan om meer aandacht te geven aan een transparante verantwoording van vermogensbeheer- en transactiekosten ter harte. Daarnaast zal het bestuur ook de adviezen over een transparante communicatie richting alle deelnemers ter harte nemen. Het bestuur bedankt het verantwoordingsorgaan voor zijn bijdrage en de open dialoog waarin de gesprekken ook het afgelopen jaar hebben plaatsgevonden.
7.5
Informatie vanuit toezicht van DNB en AFM
In 2013 zijn, evenals in voorgaande jaren, aan het pensioenfonds geen dwangsommen of boetes opgelegd. Er zijn door DNB geen aanwijzingen aan het fonds gegeven, noch is een bewindvoerder aangesteld of is bevoegdheidsuitoefening van organen van het fonds gebonden aan toestemming van DNB. De vermogenspositie is zodanig dat een herstelplan van toepassing is. De toezichthouder DNB is over de wijzigingen van de pensioenregeling en de op handen zijnde splitsing van het pensioenfonds op de hoogte gehouden door het bestuur. Sinds 1 januari 2007 houdt de AFM toezicht uit hoofde van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling. De AFM heeft tot taak toezicht te houden op het gedrag van pensioenuitvoerders. Het toezicht omvat met name de communicatie van pensioenfondsen en de wettelijk verplichte informatieverstrekking, alsmede de zorgplicht bij individuele pensioenopbouw op beleggingsbasis. Het toezicht houden op de zorgplicht bij premieovereenkomsten heeft tot doel de bescherming van de (gewezen) deelnemer tegen te risicovolle beleggingsbeslissingen. Kort gezegd moeten beleggingsrisico’s worden beheerst, gegeven de naderende pensioendatum. Het pensioenfonds heeft hiertoe de beleggingsmogelijkheid Life Cyclebeleggen geïmplementeerd. Tevens is een profielwijzer op de website geplaatst die het risicoprofiel van de deelnemer vastlegt. Op deze manier kunnen deelnemers die kiezen voor vrij beleggen, ondersteund worden bij hun beleggingskeuze, indien deze afwijkt van het beleggen in de Life Cycle. Begin 2012 heeft het bestuur een crisisplan opgesteld, waarin mogelijke maatregelen beschreven staan die nodig zouden kunnen zijn bij een verslechtering van de financiële positie van het pensioenfonds. Ook wordt daarin beschreven hoe eenmaal genomen maatregelen teruggedraaid worden bij herstel van het fonds. Dit crisisplan is tijdig bij de toezichthouder ingediend en opgenomen in de Actuariële en Bedrijfstechnische Nota. In 2013 heeft DNB diverse onderzoeken uitgevoerd en heeft het bestuur meegewerkt aan deze onderzoeken.
7.6
Beleidsregel geschiktheid 2012 en integriteitstoets
DNB heeft regels vastgesteld om besturen en directies van pensioenfondsen te toetsen. Concreet houden deze regels in dat bestuurders en directieleden van pensioenfondsen, voordat zij worden aangesteld, door DNB worden getoetst op integriteit en geschiktheid. 68
De bestuursleden van het pensioenfonds zijn getoetst en DNB heeft ingestemd met de voorgedragen bestuursleden. Het bestuur vindt het belangrijk dat de deskundigheid op peil wordt gehouden, mede gezien de ontwikkelingen op pensioen- en beleggingsgebied. Het bestuur volgt hiertoe actief de voor het fonds relevante pensioenontwikkelingen en worden in de gelegenheid gesteld (vervolg)cursussen, seminars en andere bijeenkomsten bij te wonen. In verband met de invoering van de beleidsregel ‘Beleidsregel geschiktheid 2012’ van DNB en AFM heeft het bestuur een document ´Geschikt en competent pensioenfondsbestuur´ opgesteld. De implementatie van dit document en de daarin vastgelegde procedures heeft in 2012 plaatsgevonden.
7.7
Gedragscodes
Het pensioenfonds beschikt over een gedragscode. Het doel van de gedragscode is het bijdragen aan het transparant en integer handelen van bestuurders ten behoeve van al degenen die bij het pensioenfonds belang hebben en tot het waarborgen van de goede naam en reputatie van het pensioenfonds als marktpartij. De gedragscode bevat onder meer regels over hoe een bestuurslid moet omgaan met vertrouwelijke informatie, voorwetenschap, relatiegeschenken en het vervullen van nevenfuncties bij andere ondernemingen en instellingen. De uitvoeringsorganisaties hanteren een gedragscode die gelijkwaardig is. Het fonds heeft een Compliance Officer belast is met het toezicht op de naleving van de op grond van de gedragscode geldende bepalingen. Er zijn in 2013 geen overtredingen van de gedragscode geconstateerd.
7.8
Geschillencommissie
Het pensioenfonds heeft een geschillencommissie ingericht. Belanghebbenden kunnen zich tot deze commissie wenden indien zij het niet eens zijn met een besluit van het pensioenfonds over de toepassing van het pensioenreglement. Voor de procedure gelden nadere voorwaarden die zijn vastgelegd in het reglement van de geschillencommissie. De geschillencommissie heeft in het verslagjaar geen uitspraak gedaan dan wel advies aan het bestuur uitgebracht.
7.9
Organisatie en uitvoering
De uitvoering van het pensioenfonds is uitbesteed aan TKP en TKPI, beide onderdeel van Aegon N.V. De uitvoering behelst het administreren van pensioenen, vermogensbeheer, bestuursondersteuning en de integrale advisering van het pensioenfonds inzake het beleid op communicatie-, juridisch, fiscaal, actuarieel en beleggingsterrein. Besluitvorming over het beleid vindt plaats door het bestuur. Het beleggingsbeleid wordt geëffectueerd door TKPI dat beleggingsfondsen onder beheer heeft waarin het pensioenfonds participeert. Het bestuur beoordeelt de uitvoering op basis van periodieke rapportages over de uitgevoerde werkzaamheden in het kader van de afgesloten Service Level Agreement. Tevens ontvangt het pensioenfonds jaarlijks ISAE 3402 type IIrapportages van de pensioenuitvoerder en de vermogensbeheerder, welke door een externe onafhankelijke accountant zijn gecertificeerd.
69
7.10
Uitvoeringskosten
In navolging van de publicatie ‘Kosten pensioenfondsen verdienen meer aandacht’ van de Autoriteit Financiële Markten op 12 april 2011 heeft de Pensioenfederatie op 10 november de notitie ‘Aanbevelingen uitvoeringskosten 2011’ gepubliceerd. Hiervan zijn door de Pensioenfederatie op 20 maart 2012 nadere uitwerkingen gepubliceerd (‘Aanbevelingen Uitvoeringskosten – Nadere uitwerking kosten vermogensbeheer 2012’ en ‘Aanbevelingen Uitvoeringskosten – Nadere uitwerking kosten vermogensbeheer herziene versie met aanvullingen 2013’). In deze publicaties benoemt de Pensioenfederatie de verschillende uitvoeringskosten en worden aanbevelingen gedaan hoe over deze kosten gecommuniceerd kan worden richting de verschillende stakeholders. De pensioenfederatie heeft in de notities een onderscheid gemaakt tussen de volgende vier kostensoorten: Algemene kosten De algemene kosten betreffen kosten die niet direct toegerekend kunnen worden aan de pensioenuitvoering of vermogensbeheer. Deze kosten betreffen kosten voor bestuur en commissies, externe adviseurs en toezichthouders. De algemene kosten worden verdeeld over pensioenuitvoeringskosten en vermogensbeheerkosten. De verhouding van deze verdeling is het percentage van pensioenuitvoeringskosten ten opzichte van de vermogensbeheerkosten. Deze verdeling is in verband met de grotere vergelijkbaarheid ook doorgevoerd in de vergelijkende cijfers van 2009 tot en met 2012. Uitvoeringskosten pensioenbeheer Deze kosten betreffen de integrale kosten voor pensioenbeheerdienstverlening van TKP. Verder bestaan de kosten van pensioenbeheer uit communicatiekosten, accountantskosten, actuariskosten en toegerekende algemene kosten. De pensioenuitvoeringskosten worden gerapporteerd in euro’s per deelnemer, waarbij het aantal deelnemers de som is van het aantal actieve deelnemers en gepensioneerden. Er is geen sprake van kosten inzake herverzekering en van kosten die door de werkgever worden gedragen. In deze kosten zitten geen schattingselementen. Kosten van vermogensbeheer De volgende kosten zijn onderdeel van het rendement van de beleggingen van het pensioenfonds: Beheervergoeding externe managers: Dit is een (basis) vergoeding per tijdsperiode die onafhankelijk is van de prestatie. Performance fee externe managers: Dit is een prestatieafhankelijke vergoeding voor het verslaan van de benchmark door de manager. Overige kosten: Dit betreft onder andere de vergoeding van de bewaarbank, administratiekosten, accountantskosten en juridische kosten. De volgende kosten worden niet betaald uit de beleggingsportefeuille en zijn daarom geen onderdeel van het rendement: Dienstverlening integraal balansbeheerder: Beheervergoeding: Dit is een vaste beheervergoeding voor de beleggingsfondsen per tijdsperiode die onafhankelijk is van de prestatie. Performance fee: Dit is een prestatieafhankelijke vergoeding voor de beleggingsfondsen voor het verslaan van de benchmark van een beleggingscategorie. Adviesvergoeding: Dit is de vergoeding voor de integrale dienstverlening, eventueel met meerwerk conform de uitbestedingsovereenkomst Overige directe kosten: Dit betreft onder andere de kosten van dienstverlening derivaten en de kosten van het verantwoord beleggen beleid. 70
De toegerekende algemene kosten.
De kosten vermogensbeheer worden gerapporteerd als percentage van het gemiddeld belegd vermogen. De volgende tabel geeft dit per beleggingscategorie weer. Het aandeel aan geschatte kosten is beperkt. De schattingen zijn gebaseerd op opgaven van externe managers van kosten in onderliggende beleggingsstructuren. Kosten vermogensbeheer* (% gemiddeld belegd vermogen)
Kosten verwerkt in rendement
Aandelen
VRW
OG
Alternatieve beleggingen
Totaal
0,05
0,03
0,09
0,00
0,18
Kosten niet verwerkt in rendement
0,14
Totaal kosten vermogensbeheer
0,32
* De hierboven genoemde kosten van vermogensbeheer wijken af van de weergegeven vermogensbeheerkosten in de jaarrekening. In de jaarrekening worden uitsluitend de directe vermogensbeheerkosten verantwoord, die het pensioenfonds rechtstreeks betaalt aan de integraal balansbeheerder en overige adviseurs op het gebied van vermogensbeheer.
De vermogensbeheerkosten in 2013 zijn lager dan die in 2012 (0,4%). Rendement gerelateerde vergoedingen zijn hiervan de belangrijkste oorzaak. Transactiekosten Deze kosten betreffen de toe- en uittredingsvergoedingen van de beleggingsfondsen, de transactiekosten van discretionaire portefeuilles en de derivatentransacties. Deze kosten zijn in het gerapporteerde rendement verwerkt. Transactiekosten in beleggingsfondsen en transactiekosten bij illiquide beleggingen zijn wel onderdeel van het rendement, maar worden niet apart gespecificeerd. De Pensioenfederatie zal hiernaar eerst nader onderzoek doen. De (geschatte) transactiekosten worden gerapporteerd als een percentage van het gemiddeld belegd vermogen. Omdat bij transacties in vastrentende waarden en in derivaten de werkelijke transactiekosten niet bekend zijn, zijn deze vrijwel volledig geschat. Transactiekosten vermogensbeheer (% gemiddeld belegd vermogen):
Transactiekosten
Aandelen
VRW
OG
Alternatieve Beleggingen
Derivaten
Totaal
0,00
0,02
0,00
0,00
0,04
0,06
Totale uitvoeringskosten In onderstaande tabel zijn de totale uitvoeringskosten weergegeven:
Pensioenbeheerkosten * (in euro per deelnemer) Vermogensbeheerkosten * (als percentage van het gemiddeld belegd vermogen)
2013
2012
2011
2010
2009
€ 134
€ 133
€ 124
€ 125
€ 125
0,32%
0,41%
0,42%
0,49%
0,52%
Transactiekosten (als percentage van het gemiddeld belegd 0,06% 0,10% 0,06% vermogen) * Teneinde de vergelijkbaarheid van de bedragen en percentages te vergroten zijn ook de vergelijkende cijfers van 2009 tot en met 2012 gewijzigd conform de herziene versie van de aanbevelingen van de pensioenfederatie.
71
De pensioenbeheersingskosten per deelnemer zijn in 2012 vooral gestegen door een substantiële stijging van de communicatiekosten als gevolg van het informeren van deelnemers over de stand van zaken met betrekking tot het geschil over de aanvullende dotaties met PostNL N.V. De pensioenuitvoeringskosten zijn in 2013 niet gedaald, vanwege het organiseren van bijeenkomsten voor gepensioneerden en een daling van het aantal actieve deelnemers en gepensioneerden. De vermogensbeheerkosten zijn over meerdere jaren berekend. De verschillen per jaar worden voornamelijk verklaard door wijzigingen in de beleggingsmix (bijvoorbeeld minder aandelen vanaf 2010, wat een neerwaarts effect heeft op de kosten). Ook rendement gerelateerde vergoedingen en advieskosten (derivatenstrategie) hebben invloed op de verschillen per jaar van de vermogensbeheerkosten. Kosten Beschikbare Premie Regeling & Individueel Pensioensparen De deelnemer betaalt geen aankoop en/of verkoopkosten. De kosten van beleggen worden direct verrekend in het rendement. Deze beleggingskosten zijn afhankelijk van het depot waarin wordt belegd. De volgende tabel geeft hiervan een overzicht. Deze kosten zijn gebaseerd op de kosten per beleggingsdepot op basis van de samenstelling per eind 2013. Ter vergelijking zijn ook de kosten per eind 2012 weergegeven. De kosten zijn een indicatie voor de beleggingskosten voor het huidige beleggingsjaar. Vrij beleggen
2013
2012
Life Cycle
2013
2012
Depot A
0,3%
0,4%
Life Cycle I
0,4%
0,5%
Depot B
0,2%
0,3%
Life Cycle II
0,3%
0,4%
Depot C
0,2%
0,2%
Life Cycle III
0,2%
0,3%
Depot D
0,1%
0,1%
Life Cycle IV
0,2%
0,2%
Depot E
0,3%
0,5%
Life Cycle V
0,1%
0,1%
Depot F
0,1%
0,1%
7.11
Statutenwijziging
De statuten van het pensioenfonds zijn in het verslagjaar niet gewijzigd.
72
8.
Verwachte gang van zaken
De voorgenomen afsplitsing van TNT Express, de wet ‘Versterking bestuur pensioenfondsen’ en het herstelplan zijn onderwerpen die in 2014 in elk geval bijzondere aandacht zullen krijgen. Het bestuur zal voorts inspelen op actuele ontwikkelingen, zoals nieuwe wet- en regelgeving waaronder het nieuwe FTK. Splitsing Naar aanleiding van de voorstellen van sociale partners tot aanpassing van de pensioenovereenkomst en de daarbij horende financiering en de bijstortverplichting, heeft het bestuur zich vanuit haar verantwoordelijkheid beraad op de financierbaarheid, uitvoering en communicatie van deze voorstellen. Via diverse bijeenkomsten waarin ook de sociale partners zitting namen, is intensief overleg gevoerd. Tijdens die overleggen zijn de belangen van de drie partijen voortdurend door het bestuur afgewogen. Dit heeft geresulteerd in een onderhandelingsresultaat. Stichting Pensioenfonds PostNL gaat met ingang van 1 januari 2014 een nieuwe pensioenregeling uitvoeren voor PostNL N.V. Qua financiering is deze afwijkend van de bestaande pensioenregeling die mede wordt uitgevoerd voor TNT Express. Dit heeft tot gevolg dat een splitsing zal moeten plaatsvinden, waarbij de TNT Express pensioenverzekerden worden afgesplitst en in een afzonderlijk pensioenfonds voor TNT Express pensioenverzekerden worden ondergebracht. Dit zal in het tweede kwartaal van 2014 geëffectueerd worden. Wet ‘Versterking bestuur pensioenfondsen’ Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet ‘Versterking bestuur pensioenfondsen’, die per 1 juli 2014 in werking treedt, heeft het bestuur besloten om huidige paritair bestuursmodel te handhaven. Ten aanzien van het interne toezicht is besloten om de visitatiecommissie te handhaven, met dien verstande dat jaarlijks een visitatie wordt verricht. De huidige inrichting van het verantwoordingsorgaan zal in stand blijven (twee leden namens de werkgever, twee leden namens de werknemers en twee leden namens de pensioengerechtigden). In verband met de taak van het verantwoordingsorgaan om een oordeel te geven over het bestuur over het verslagjaar, is besloten de zittingstermijn voor de leden van het verantwoordingsorgaan te verlengen tot 1 juli 2014. Daarnaast zal in het kader van de splitsing van het pensioenfonds in het tweede kwartaal van 2014 het bestuur van Stichting Pensioenfonds PostNL worden verkleind van twaalf zetels naar tien zetels. Vier leden zullen worden voorgedragen door de werkgever, vier leden die voorgedragen zijn door de werknemersorganisaties en twee zetels zullen worden bezet door leden namens de pensioengerechtigden. Herstelplan De jaarlijkse evaluatie van het in 2011 ingediende geldende herstelplan heeft niet geleid tot bijstelling van de oorspronkelijke uitgangspunten van dit herstelplan. Op grond van de huidige situatie voorziet het geldende herstelplan in herstel binnen de daarvoor geldende termijn. In 2014 zal verdere uitvoering worden gegeven aan het voor het pensioenfonds geldende geldende herstelplan.
73
Toeslagverlening 1 januari 2014 Het bestuur streeft er naar om de pensioenrechten en de pensioenaanspraken aan te passen aan de prijsinflatie. Het bestuur heeft vanwege de financiële positie gedurende april tot en met september van 2013, moeten besluiten om geen toeslag te verlenen per 1 januari 2014. Groningen, 22 april 2014 mr. E.J.F. Busweiler mw. S.Y. Eijgermans-Jacobs P. van Gameren RA (voorzitter) E.C. Grootendorst R.H. Harmsen (secretaris) drs. L.C. van de Kieft RC MAC B.H. Kiep drs. H. Popping (plv. secretaris) drs. L.J. van der Put RBA mw. A.J. Stevens-Moes (plv. voorzitter)
74
Jaarrekening
75
9.
Jaarrekening
9.1
Balans per 31 december 2013
(na resultaatbestemming)
31-12-2013
31-12-2012
€
€
ACTIVA Beleggingen voor risico pensioenfonds Beleggingen voor risico deelnemers Vorderingen en overlopende activa Overige activa
(1) (2) (3) (4)
TOTAAL ACTIVA
6.682.841 41.301 150.467 4.732
6.594.891 43.487 65.836 6.524
6.879.341
6.710.738
688.746 5.863.128 41.301 286.166
157.595 6.186.846 43.487 322.810
6.879.341
6.710.738
PASSIVA Stichtingskapitaal en reserves Technische voorzieningen Voorziening pensioenverplichtingen risico deelnemers Overige schulden en overlopende passiva
(5) (6) (7) (8)
TOTAAL PASSIVA
(-) De bij de posten vermelde nummers verwijzen naar de toelichting op de balans vanaf pagina 85.
76
9.2
Staat van baten en lasten
2013 €
2012 €
€
€
BATEN Premiebijdragen voor risico pensioenfonds Premiebijdragen risico deelnemers Beleggingsresultaten risico pensioenfonds Beleggingsresultaten risico deelnemers Overige baten
(9) (10) (11) (12) (13)
Totaal baten
357.952 91 47.587 2.297 469
310.727 131 598.285 3.296 2.683
408.396
915.122
175.965 7.887
152.797 8.149
LASTEN Pensioenuitkeringen (14) Pensioenuitvoeringskosten (15) Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds (16) - Pensioenopbouw - Rentetoevoeging - Onttrekking voor uitkeringen en uitvoeringskosten - Wijziging marktrente - Wijziging actuariële uitgangspunten - Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten - Aanpassing sterftekansen - Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen Mutatie overige technische voorzieningen Mutatie pensioenverplichtingen voor risico deelnemers Saldo overdracht van derden Overige lasten
123.340 21.571
124.229 86.445
-181.058 -176.762 0
-156.336 419.892 4.796
-21.432 -139.802
-574 59.067
42.512
42.811
(17)
-331.631 7.913
580.330 675
(18) (19) (20)
-2.187 19.139 159
-331 895 206
-122.755
742.721
531.151
172.401
Totaal lasten Saldo van baten en lasten
(-) De bij de posten vermelde nummers verwijzen naar de toelichting op de staat van baten en lasten vanaf pagina 107. Bestemming van het saldo van baten en lasten Algemene reserve
531.151
77
172.401
9.3
Kasstroomoverzicht
Het kasstroomoverzicht is opgesteld volgens de directe methode. 2013 €
2012 €
€
€
Kasstroom uit pensioenactiviteiten Ontvangsten Ontvangen premies Ontvangen in verband met overdracht van rechten Overig
273.820 2.660 309
285.066 36 2.479 276.789
Uitgaven Betaalde pensioenuitkeringen Betaald in verband met overdracht van rechten Betaalde pensioenuitvoeringkosten
-173.379 -21.799 -9.170
287.581 -152.123 -931 -6.626
-204.348
-159.680
72.441
127.901
Totale kasstroom uit pensioenactiviteiten Kasstroom uit beleggingsactiviteiten Ontvangsten Ontvangen directe beleggingsopbrengsten Verkopen en aflossingen van beleggingen
84.448 562.857
81.321 965.930 647.305
Uitgaven Aankopen beleggingen Betaalde kosten van vermogensbeheer
-772.689 -7.333
Totale kasstroom uit beleggingsactiviteiten Netto kasstroom
-1.068.063 -7.135 -780.022
-1.075.198
-132.717
-27.947
-60.276
99.954
-481
993
-60.757
100.947
Koers-/omrekenverschillen Mutatie liquide middelen
1.047.251
Samenstelling geldmiddelen
Liquide middelen primo boekjaar Liquide middelen ultimo boekjaar Waarvan: Voor risico pensioenfonds Voor risico deelnemers
78
2013
2012
€
€
122.872 62.116
21.925 122.872
45.122 16.994
106.104 16.768
9.4 9.4.1
Toelichting op de jaarrekening Algemeen
9.4.1.1
Activiteiten
Stichting Pensioenfonds PostNL (hierna 'het pensioenfonds'), is statutair gevestigd te Groningen. De stichting is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer 41011600. Het doel van Stichting Pensioenfonds PostNL, statutair gevestigd te Groningen (hierna 'het pensioenfonds') is het nu en in de toekomst verstrekken van uitkeringen aan gepensioneerden en nabestaanden ter zake van ouderdom en overlijden; tevens verstrekt het pensioenfonds uitkeringen aan arbeidsongeschikte deelnemers. Het pensioenfonds streeft er hierbij naar de opgebouwde pensioenen, de ingegane pensioenen en de premievrije pensioenaanspraken te laten ontwikkelen conform de afgesproken toeslagambitie zoals opgenomen in de pensioenovereenkomst. Het pensioenfonds geeft invulling aan de uitvoering van de pensioenregelingen van de volgende aangesloten ondernemingen PostNL N.V. en TNT Express N.V. en aan deze vennootschappen gelieerde ondernemingen.
9.4.1.2
Overeenstemmingsverklaring
De jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de wettelijke bepalingen zoals deze zijn opgenomen in Titel 9 Boek 2 BW en met inachtneming van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving, in het bijzonder Richtlijn 610 Pensioenfondsen. Het bestuur heeft op 22 april 2014 de jaarrekening opgemaakt.
9.4.1.3
Referenties
In de balans en de staat van baten en lasten zijn referenties opgenomen waarmee wordt verwezen naar de toelichting.
9.4.2
Grondslagen
9.4.2.1
Algemene grondslagen
Alle bedragen in de jaarrekening zijn vermeld in Euro's x 1.000, tenzij anders is aangegeven. Opname van een actief of een verplichting Een actief wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het pensioenfonds zullen toevloeien en de waarde daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Verantwoording van baten en lasten Baten worden in de rekening van baten en lasten opgenomen wanneer een vermeerdering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten worden verwerkt wanneer een vermindering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Indien een transactie ertoe leidt dat nagenoeg alle of alle toekomstige economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico's met betrekking tot een actief of een verplichting aan een derde zijn overgedragen, wordt het actief of de verplichting niet langer in de balans opgenomen. Verder worden activa en verplichtingen niet meer in de balans opgenomen vanaf het tijdstip waarop niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van waarschijnlijkheid van de toekomstige economische voordelen en betrouwbaarheid van de bepaling van de waarde. Dit betekent dat transacties worden verwerkt op handelsdatum en niet op afwikkelingsdatum. Als gevolg hiervan kan sprake zijn van een post 'nog af te wikkelen transacties'. Deze post kan zowel een actief als een passief zijn. Saldering van een actief en een verplichting Een financieel actief en een financiële verplichting worden gesaldeerd als nettobedrag in de balans opgenomen indien sprake is van een wettelijke of contractuele bevoegdheid om het actief en de verplichting gesaldeerd en gelijktijdig af te wikkelen en bovendien de intentie bestaat om de posten op deze wijze af te wikkelen. De met de gesaldeerd opgenomen financiële activa en financiële verplichtingen samenhangende rentebaten en rentelasten worden eveneens gesaldeerd opgenomen. Vreemde valuta Functionele valuta De jaarrekening is opgesteld in euro's, zijnde de functionele en presentatievaluta van het pensioenfonds.
79
Transacties, vorderingen en schulden Transacties in vreemde valuta gedurende de verslagperiode zijn in de jaarrekening verwerkt tegen de koers op transactiedatum. Activa en verplichtingen in vreemde valuta worden omgerekend naar euro's tegen de koers per balansdatum. De uit de afwikkeling en omrekening voortvloeiende koersverschillen komen ten gunste of ten laste van de staat van baten en lasten. De koersen van de belangrijkste valuta zijn: 31 december 2013 USD GBP JPY CHF SEK
0,7257 1,2020 0,0069 0,8160 0,1130
Gemiddeld 2013 0,7535 1,1785 0,0078 0,8144 0,1156
31 december 2012
Gemiddeld 2012
0,7585 1,2329 0,0088 0,8286 0,1166
0,7752 1,2320 0,0097 0,8305 0,1151
Vergelijking met voorgaand jaar De gehanteerde grondslagen van waardering en van resultaatbepaling zijn ongewijzigd ten opzichte van het voorgaande jaar. Schattingen en veronderstellingen De opstelling van de jaarrekening in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW vereist dat het bestuur oordelen vormt en schattingen en veronderstellingen maakt die van invloed zijn op de toepassing van grondslagen en de gerapporteerde waarde van activa en verplichtingen, en van baten en lasten. De schattingen en onderliggende veronderstellingen worden voortdurend beoordeeld. Indien het voor het geven van het in artikel 2:362 lid 1 BW vereiste inzicht noodzakelijk is, is de aard van deze oordelen en schattingen inclusief de bijbehorende veronderstellingen opgenomen bij de toelichting op de desbetreffende jaarrekeningposten. Herzieningen van schattingen worden opgenomen in de periode waarin de schatting wordt herzien, en in toekomstige perioden waarvoor de herziening gevolgen heeft. In 2013 heeft een sterfteonderzoek plaatsgevonden, waarbij rekening gehouden is met sociaal economische status van de deelnemers aan het pensioenfonds. Daarop heeft het bestuur besloten de pensioenverplichtingen te waarderen met toepassing van nieuwe leeftijdsafhankelijke correctiefactoren volgens het model van Aon Hewitt. Het positieve effect van deze schattingswijziging op de dekkingsgraad bedraagt 2,4%-punt of € 139,8 miljoen. In 2013 heeft het bestuur besloten de overige technische voorziening te baseren op de verwachte premie voor het komend jaar in plaats van zoals in eerdere jaren op de premie van het afgelopen boekjaar. Het negatieve effect van deze schattingswijziging op de dekkingsgraad bedraagt 0,2%-punt of € 7,9 miljoen. Dekkingsgraad De (nominale) dekkingsgraad van het pensioenfonds wordt berekend door op balansdatum het balanstotaal minus de kortlopende schulden te delen op de technische voorzieningen zoals opgenomen in de balans. Bij het berekenen van de reële dekkingsgraad van het pensioenfonds wordt ten behoeve van deze berekening de voorziening pensioenverplichtingen herrekend rekening houdend met de verwachte loon- en prijsinflatie.
9.4.2.2
Grondslagen voor waardering van activa en passiva
Beleggingen Algemeen De beleggingen worden gewaardeerd tegen marktwaarde. Het begrip marktwaarde is te beschouwen als synoniem van reële waarde. Onder waardering op marktwaarde wordt verstaan: het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld of een passief kan worden afgewikkeld tussen ter zake goed geïnformeerde partijen, die tot een transactie bereid en onafhankelijk van elkaar zijn. De waardering van participaties in beleggingsinstellingen geschiedt tegen marktwaarde. Voor beursgenoteerde beleggingsinstellingen is dit de marktnotering per balansdatum. De waardering in niet-beursgenoteerde beleggingsinstellingen geschiedt tegen actuele waarde. Verwerking van waardeveranderingen van beleggingen Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als beleggingsopbrengsten in de staat van baten en lasten opgenomen.
80
Vastgoedbeleggingen Beleggingen in direct vastgoed worden gewaardeerd tegen reële waarde, zijnde de marktwaarde per balansdatum, gebaseerd op door onafhankelijke deskundigen verrichte taxaties. De gehele directe vastgoedportefeuille wordt jaarlijks door deze deskundigen getaxeerd. Indien daartoe aanleiding is, wordt bij de waardering rekening gehouden met de feitelijke verhuursituatie en/of renovatieactiviteiten. Waardeveranderingen van op marktwaarde gewaardeerde vastgoedbeleggingen worden verwerkt in de staat van baten en lasten. Op vastgoedbeleggingen wordt niet afgeschreven. Beursgenoteerde (indirecte) vastgoedbeleggingen worden gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende beurskoers. De marktwaarde van niet-beursgenoteerde (indirecte) vastgoedbeleggingen is gebaseerd op het aandeel dat het pensioenfonds heeft in het eigen vermogen van de niet-beursgenoteerde vastgoedbelegging per balansdatum. Vastgoed in ontwikkeling wordt gewaardeerd op basis van gedane uitgaven, inclusief bouwrente, waarbij wordt getoetst of die uitgaven tot waardewijzigingen leiden. Na oplevering worden (her)ontwikkelde objecten naar actuele waarde geherwaardeerd. Objecten in het boekjaar verkocht maar met levering in het volgende boekjaar zijn niet als verkoop in het boekjaar verantwoord. In dit boekjaar zijn er geen objecten verkocht. Aandelen Beursgenoteerde aandelen en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd tegen marktwaarde, zijnde de beurswaarde per balansdatum. De actuele waarde van niet-beursgenoteerde aandelen en participaties in beleggingsfondsen is gebaseerd op het aandeel dat het pensioenfonds heeft in het eigen vermogen van het niet-beursgenoteerde aandeel per balansdatum. Vastrentende waarden Beursgenoteerde vastrentende waarden en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd tegen marktwaarde, zijnde de beurswaarde per balansdatum. Indien vastrentende waarden of participaties in beleggingsinstellingen niet-beursgenoteerd zijn, vindt waardebepaling plaats op basis van de geschatte toekomstige netto kasstromen (rente en aflossingen) die uit de beleggingen zullen voortvloeien, contant gemaakt tegen de ultimo boekjaar geldende marktrente en rekening houdend met het risicoprofiel (kredietrisico; oninbaarheid) en de looptijden. De lopende interest op vastrentende waarden wordt gepresenteerd als onderdeel van de marktwaarde van de vastrentende waarden. Derivaten Derivaten worden gewaardeerd op reële waarde, te weten de relevante marktnoteringen of, als die niet beschikbaar zijn, de waarde die wordt bepaald met behulp van marktconforme en toetsbare waarderingsmodellen. Indien een derivatenpositie negatief is wordt het bedrag onder de schulden verantwoord. Overige beleggingen Overige beleggingen worden gewaardeerd op marktwaarde. Indien geen marktwaarde beschikbaar is, wordt de waarde bepaald met behulp van marktconforme en toetsbare waarderingsmodellen. Beleggingen voor risico deelnemers De grondslagen voor de waardering van de beleggingen voor risico deelnemers zijn gelijk aan die voor de beleggingen voor risico van het pensioenfonds worden aangehouden. Securities lending Het pensioenfonds neemt deel aan een securities-lendingprogramma, waarbij bepaalde effecten voor een korte periode worden uitgeleend aan andere marktpartijen. Beleggingen die in het kader van een securities-lendingcontract worden uitgeleend, blijven deel uitmaken van de balans en worden gewaardeerd conform de grondslag voor waardering en resultaatbepaling zoals die geldt voor deze beleggingen. Het pensioenfonds maakt via de beleggingsfondsen waarin het vermogen is belegd, gebruik van securities lending (uitlenen van effecten). Dit wordt gedaan omdat securities lending rendement oplevert. Het betreft het uitlenen van aandelen met obligaties als onderpand. Het geaccepteerde onderpand wordt hierbij beperkt tot Organisation for Economic Coorporation and Development (OECD)-staatsobligaties met een kredietwaardigheid van minimaal AA. Ook wordt het onderpand niet herbelegd en is het onderpand meer dan 100% van de uitgeleende waarde wat dagelijks wordt gecontroleerd. De schuld uit hoofde van de ontvangen zekerheden is opgenomen onder de overige schulden. Indien uit hoofde van een securities-lendingprogramma als zekerheid beleggingen zijn ontvangen worden deze beleggingen en de daarmee samenhangende verplichtingen niet in de balans van het pensioenfonds opgenomen. Alle uit het securitieslendingprogramma voortvloeiende baten en lasten worden volgens het toerekenbeginsel over de looptijd van de desbetreffende transacties verantwoord en in de rentebaten of -lasten in de staat van baten en lasten. Vorderingen en overlopende activa Vorderingen en overlopende activa worden bij eerste verwerking gewaardeerd op reële waarde. Na eerste verwerking worden vorderingen gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs (gelijk aan de nominale waarde indien geen sprake is van transactiekosten) onder aftrek van eventuele bijzondere waardeverminderingen, indien sprake is van oninbaarheid.
81
Vorderingen en overlopende activa worden onderscheiden van vorderingen in verband met beleggingstransacties conform RJ 610.208. Conform RJ 610.208 mogen overige vorderingen en schulden inzake vastgoedbeleggingen, aandelen en vastrentende waarden betreffende te vorderen respectievelijk te betalen posities of tijdelijke banksaldi in verband met beleggingstransacties onder de beleggingsrubrieken vastgoedbeleggingen, aandelen en vastrentende waarden worden geclassificeerd indien deze door het pensioenfonds niet kunnen worden aangewend voor andere doelen dan beleggingstransacties. Liquide middelen Liquide middelen worden tegen nominale waarde gewaardeerd. Onder de liquide middelen zijn opgenomen die kas- en banktegoeden die onmiddellijk opeisbaar zijn dan wel een looptijd korter dan twaalf maanden hebben. Zij worden onderscheiden van tegoeden in verband met beleggingstransacties. Liquide middelen uit hoofde van beleggingstransacties worden gepresenteerd onder de beleggingen. Rekening-courantschulden bij banken zijn opgenomen onder schulden aan kredietinstellingen onder kortlopende schulden. Stichtingskapitaal en reserves Stichtingskapitaal en reserves worden bepaald door het bedrag dat resteert nadat alle actiefposten en posten van het vreemd vermogen, inclusief de voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds en overige technische voorzieningen, volgens de van toepassing zijnde waarderingsgrondslagen in de balans zijn opgenomen. De statutaire reserves en de overige wettelijke reserves die het pensioenfonds conform artikel 2:389 en artikel 2:390 BW vormt, blijken op grond van artikel 2:373 lid 1 BW afzonderlijk uit de balans. Technische voorzieningen Voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds De voorziening voor pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds wordt gewaardeerd op actuele waarde (marktwaarde). De actuele waarde wordt bepaald op basis van de contante waarde van de beste inschatting van toekomstige kasstromen die samenhangen met de op balansdatum onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen. Onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen zijn de opgebouwde nominale aanspraken en de onvoorwaardelijke (toezeggingen tot) toeslagen. De contante waarde wordt bepaald met gebruikmaking van de marktrente, waarvoor de actuele rentetermijnstructuur zoals gepubliceerd door DNB wordt gebruikt. Bij de berekening van de voorziening pensioenverplichtingen is uitgegaan van het op de balansdatum geldende pensioenreglement en van de over de verstreken deelnemersjaren verworven aanspraken. Jaarlijks wordt door het bestuur besloten of toeslagen op de opgebouwde pensioenaanspraken worden verleend. Alle per balansdatum bestaande besluiten tot toeslagverlening (ook voor besluiten na balansdatum voor zover sprake is van ex-ante- condities) zijn in de berekening begrepen. Er wordt geen rekening gehouden met toekomstige salarisontwikkelingen. Bij de berekening van de voorziening wordt rekening gehouden met premievrije pensioenopbouw in verband met invaliditeit op basis van de contante waarde van premies waarvoor vrijstelling is verleend wegens arbeidsongeschiktheid. Bij de bepaling van de actuariële uitgangspunten wordt uitgegaan van voor de toezichthouder acceptabele grondslagen, waarbij rekening wordt gehouden met de voorzienbare trend in overlevingskansen. De berekeningen zijn uitgevoerd op basis van de volgende actuariële grondslagen en veronderstellingen: De rentetermijnstructuur zoals gepubliceerd door DNB. l Voor mannen en vrouwen is gebruik gemaakt van de door het AG gepubliceerde prognosetafel l 2012-2062, met toepassing van leeftijdsafhankelijke correctiefactoren volgens het model van AON Hewitt. Doordat rekening gehouden is met een leeftijdsafhankelijke afslag op de sterftekansen is voor zowel l mannen als vrouwen geen leeftijdscorrectie meer toegepast. Er wordt uitgegaan van de veronderstelling dat iedereen is getrouwd. l Het leeftijdsverschil wordt tussen man en vrouw wordt op drie jaar gesteld. l Kostenopslag van 3,0% van de voorziening voor pensioenverplichtingen in verband met toekomstige l administratie- en excassokosten. Overige technische voorzieningen Onder de overige technische voorzieningen worden voorzieningen opgenomen voor met de pensioenverplichtingen samenhangende voor zover niet opgenomen in de berekening van de pensioenvoorziening, zoals bijvoorbeeld arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. Bij de bepaling van de voorziening voor arbeidsongeschiktheid wordt rekening gehouden met de toekomstige schadelast voor zieke deelnemers op balansdatum die naar verwachting arbeidsongeschikt zullen worden verklaard. Deze voorziening is gelijkgesteld aan twee maal de jaarpremie ter dekking van het arbeidsongeschiktheidsrisico. Voorzieningen voor risico van deelnemers De waardering van de voorzieningen voor risico van deelnemers wordt bepaald door de waardering van de tegenover deze voorzieningen aangehouden beleggingen.
82
Overige schulden en overlopende passiva Overige schulden en overlopende passiva worden bij eerste verwerking gewaardeerd op reële waarde. Na eerste verwerking worden schulden gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs (gelijk aan de nominale waarde indien geen sprake is van transactiekosten). Kortlopende schulden hebben een looptijd korter dan een jaar.
9.4.2.3
Grondslagen voor bepaling van het resultaat
Algemeen De in de staat van baten en lasten opgenomen posten zijn in belangrijke mate gerelateerd aan de in de balans gehanteerde waarderingsgrondslagen voor beleggingen en de voorziening pensioenverplichtingen. Zowel gerealiseerde als ongerealiseerde resultaten worden rechtstreeks verantwoord in het resultaat. Premiebijdragen (van werkgevers en werknemers) Onder premiebijdragen van werkgevers en werknemers wordt verstaan de aan derden in rekening gebrachte c.q. te brengen bedragen voor de in het verslagjaar verzekerde pensioenen onder aftrek van kortingen. Premies zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Extra stortingen en opslagen op de premie zijn eveneens als premiebijdragen verantwoord. Premiebijdragen risico deelnemers Dit betreft ontvangen (vrijwillige spaar)bijdragen van deelnemers in het kader van de beschikbare-premieregeling. Premies zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Beleggingsresultaten risico pensioenfonds Indirecte beleggingsopbrengsten Onder de indirecte beleggingsopbrengsten worden verstaan de gerealiseerde en ongerealiseerde waardewijzigingen en valutaresultaten. In de jaarrekening wordt geen onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als beleggingsopbrengsten in de staat van baten en lasten opgenomen. (In)directe beleggingsresultaten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Directe beleggingsopbrengsten Onder de directe beleggingsopbrengsten wordt in dit verband verstaan rentebaten en -lasten, dividenden, huuropbrengsten en soortgelijke opbrengsten. Dividend wordt verantwoord op het moment van betaalbaarstelling. Kosten vermogensbeheer Onder kosten van vermogensbeheer worden zowel de externe als de daaraan toegerekende interne kosten verstaan. Afschrijvingen en andere exploitatiekosten van onroerende zaken in exploitatie zijn in de kosten van vermogensbeheer opgenomen. Verrekening van kosten Met de directe en indirecte beleggingsopbrengsten zijn verrekend de aan de opbrengsten gerelateerde transactiekosten, provisies, valutaverschillen e.d. Beleggingsresultaten risico deelnemers De grondslagen voor bepaling van het resultaat betreffende beleggingsresultaten risico deelnemers zijn gelijk aan de grondslagen voor bepaling van het resultaat betreffende beleggingsresultaten risico pensioenfonds. Pensioenuitkeringen De pensioenuitkeringen betreffen de aan deelnemers uitgekeerde bedragen inclusief afkopen. De pensioenuitkeringen zijn berekend op actuariële grondslagen en toegerekend aan het verslagjaar waarop zij betrekking hebben. Pensioenuitvoeringskosten De pensioenuitvoeringskosten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds Pensioenopbouw Bij de pensioenopbouw zijn aanspraken en rechten over het boekjaar gewaardeerd naar het niveau dat zij op balansdatum hebben.
83
Indexering en overige toeslagen De toeslagverlening is voorwaardelijk. Er is geen recht op toeslag en er kan op de langere termijn geen zekerheid worden gegeven of en in hoeverre toeslagverlening kan plaatsvinden. Of een toeslag kan worden verleend en hoe hoog de toeslag wordt, is afhankelijk van de financiële positie van het pensioenfonds. Het bestuur beslist jaarlijks in hoeverre de pensioenrechten en (premievrije) pensioenaanspraken worden aangepast. Het ambitieniveau bedraagt 80% (100% voor pensioengerechtigden en gewezen deelnemers die inactief geworden zijn voor 1 januari 2006), maar in goede tijden kan het bestuur besluiten om meer toeslag te verlenen (tot 100%). Het pensioenfonds heeft in 2013 voor de populatie van PostNL N.V. besloten om de periode om inhaaltoeslagen toe te kunnen kennen te verlengen van 5 jaar tot 10 jaar. Rentetoevoeging De pensioenverplichtingen zijn opgerent met 0,4% (2012: 1,5%), op basis van de éénjaarsrente van de DNB-curve aan het begin van het verslagjaar. Onttrekking voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten Vooraf wordt een actuariële berekening gemaakt van de toekomstige pensioenuitvoeringskosten (met name excassokosten) en pensioenuitkeringen die in de voorziening pensioenverplichtingen worden opgenomen. Deze post betreft de vrijval ten behoeve van de financiering van de kosten en uitkeringen van het verslagjaar. Wijziging marktrente Jaarlijks wordt per 31 december de marktwaarde van de technische voorzieningen herrekend door toepassing van de actuele rentetermijnstructuur. Het effect van de verandering van de rentetermijnstructuur wordt verantwoord onder het hoofd wijziging marktrente. Wijzigingen actuariële uitgangspunten Jaarlijks worden de actuariële grondslagen en/of methoden beoordeeld en mogelijk herzien ten behoeve van de berekening van de actuele waarde van de pensioenverplichtingen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van interne en externe actuariële deskundigheid. Dit betreft onder meer de vergelijking van veronderstellingen ten aanzien van sterfte, langleven, arbeidsongeschiktheid met werkelijke waarnemingen, zowel voor de gehele bevolking als voor de populatie van het pensioenfonds. De vaststelling van de toereikendheid van de voorziening voor pensioenverplichtingen is een inherent onzeker proces, waarbij gebruik wordt gemaakt van schattingen en oordelen door het bestuur van het pensioenfonds. Het effect van deze wijzigingen wordt verantwoord in het resultaat op het moment dat de actuariële uitgangspunten worden herzien. Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Een resultaat op overdrachten kan ontstaan doordat de vrijval van de voorziening plaatsvindt tegen fondstarieven, terwijl het bedrag dat wordt overgedragen gebaseerd is op de wettelijke factoren voor waardeoverdrachten. De tarieven van het pensioenfonds wijken af van de wettelijke tarieven. Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen De overige mutaties ontstaan door mutaties in de aanspraken door overlijden, arbeidsongeschiktheid en pensioneren. Mutatie pensioenverplichtingen voor risico deelnemers De mutatie pensioenverplichtingen voor risico deelnemers betreft de wijzigingen in de waarde van de technische voorziening voor risico deelnemers. Saldo overdrachten van rechten De post saldo overdrachten van rechten bevat het saldo van bedragen uit hoofde van overgenomen dan wel overgedragen pensioenverplichtingen. Overige baten en lasten Overige baten en lasten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben.
9.4.2.4
Kasstroomoverzicht
Het kasstroomoverzicht is volgens de directe methode opgesteld. Alle ontvangsten en uitgaven worden hierbij als zodanig gepresenteerd. Onderscheid wordt gemaakt tussen kasstromen uit pensioenactiviteiten en beleggingsactiviteiten. De liquide middelen in het kasstroomoverzicht zijn zowel de liquide middelen verantwoord onder ‘Overige activa’ als de liquide middelen verantwoord onder ‘Beleggingen’. De kasstromen uit directe beleggingsopbrengsten onder beleggingsactiviteiten zijn inclusief de derivatentransacties.
84
9.4.3
Toelichting op de balans per 31 december 2013
ACTIVA 31-12-2013
31-12-2012
€
€
1. Beleggingen voor risico pensioenfonds Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Derivaten Overige beleggingen
Stand per 1 januari 2013 Aankopen Verkopen Herwaardering Overige mutaties Stand per 31 december 2013
485.790 785.301 4.072.071 1.055.165 284.514
551.617 735.748 4.003.708 925.256 378.562
6.682.841
6.594.891
Vastgoedbeleggingen
Aandelen
Vastrentende waarden
Derivaten
Overige beleggingen
Totaal
€
€
€
€
€
€
551.617 3.840 -64.253 -5.414
735.748 24.868 -6.837 31.522
4.003.708 728.105 -407.993 -251.749
607.137 238.431 -208.833 139.500
378.562 14.680 -32.495 -17.042
6.276.772 1.009.924 -720.411 -103.183
0
0
0
0
-59.190
-59.190
485.790
785.301
4.072.071
776.235
284.515
6.403.912
Schuldpositie derivaten (credit)
278.929 6.682.841
Stand per 1 januari 2012 Aankopen Verkopen Herwaardering Overige mutaties Stand per 31 december 2012
Vastgoedbeleggingen
Aandelen
Vastrentende waarden
Derivaten
Overige beleggingen
Totaal
€
€
€
€
€
€
629.475 12.466 -96.192 5.868
586.394 63.562 -35.756 121.548
3.428.888 982.617 -611.915 204.118
542.768 375.557 -394.985 83.797
362.141 7.421 -84.263 95.727
5.549.666 1.441.623 -1.223.111 511.058
0
0
0
0
-2.464
-2.464
551.617
735.748
4.003.708
607.137
378.562
6.276.772
Schuldpositie derivaten (credit)
318.119 6.594.891
85
31-12-2013
31-12-2012
€
€
Vastgoedbeleggingen Directe vastgoedbeleggingen Indirecte vastgoedbeleggingen, zijn de participaties in beleggingsinstellingen die beleggen in vastgoed
4.304
4.901
481.486
546.716
485.790
551.617
Ultimo boekjaar bedragen de volgende posten meer dan 5,0% van de betreffende beleggingscategorie: 2013 € CB Richard Ellis Q-Park Overig
2012 %
€
%
53.307 42.058 390.425
11,0 8,7 80,3
66.880 51.762 432.975
12,1 9,4 78,5
485.790
100,0
551.617
100,0
31-12-2013
31-12-2012
€
€
785.301
735.748
785.301
735.748
Aandelen Beursgenoteerde en niet beursgenoteerde beleggingsinstellingen die beleggen in aandelen
Het pensioenfonds heeft in totaal € 16,4 miljoen (2012: € 12,1 miljoen) aan aandelen uitgeleend. Voor het risico van niet-teruglevering zijn zekerheden ontvangen tot een bedrag van € 17,5 miljoen (2012: € 13,3 miljoen). Het pensioenfonds belegt belegt voor € 0,1 miljoen of 0,00% in de werkgever TNT Express N.V. (PostNL N.V.: nihil). In 2012 belegde het pensioenfonds voor € 0,9 miljoen of 0,01% in TNT Express N.V. (PostNL N.V.: nihil). Ultimo boekjaar zijn er geen posities binnen de betreffende beleggingscategorie met een belang groter dan 5%. Vastrentende waarden Obligaties Niet-beursgenoteerde beleggingsinstellingen die beleggen in vastrentende waarden
2.620.675
2.841.759
1.451.396
1.161.949
4.072.071
4.003.708
Ultimo boekjaar bedragen de volgende posten meer dan 5,0% van de betreffende beleggingscategorie: 2013 € Duitse staatsobligaties Amerikaanse staatsobligaties Nederlandse staatsobligaties Finse staatsobligaties Engelse staatsobligaties Overig
86
2012 %
€
%
594.352 425.197 812.644 329.849 411.486 1.498.543
14,6 10,4 20,0 8,1 10,1 36,8
731.504 684.187 599.986 322.781 316.790 1.348.460
18,3 17,1 15,0 8,1 7,9 33,6
4.072.071
100,0
4.003.708
100,0
31-12-2013
31-12-2012
€
€
750.661 68.081 236.423
399.639 68.253 457.364
1.055.165
925.256
Derivaten Aandelenderivaten Rentederivaten Swaptions
31-12-2013
31-12-2012
€
€
75 244.050 40.390
1.076 277.906 99.580
284.515
378.562
Overige beleggingen Hedgefondsen Commodity's (grondstoffen, edele metalen) Liquide middelen
Ultimo boekjaar zijn er geen posities binnen de betreffende beleggingscategorie met een belang groter dan 5%.
87
Schattingen en oordelen Zoals vermeld in de toelichting zijn de beleggingen van het pensioenfonds nagenoeg allemaal gewaardeerd tegen actuele waarde per balansdatum en is het over het algemeen mogelijk en gebruikelijk om de actuele waarde binnen een aanvaardbare bandbreedte van schattingen vast te stellen. Voor sommige andere financiële instrumenten, zoals beleggingsvorderingen en -schulden, geldt dat de boekwaarde de actuele waarde benadert als gevolg van het kortetermijnkarakter van de vorderingen en schulden. De boekwaarde van alle activa en de financiële verplichtingen op balansdatum benadert de actuele waarde. Voor de meerderheid van de financiële instrumenten van het pensioenfonds kan gebruik worden gemaakt van marktnoteringen. Echter, bepaalde financiële instrumenten, zoals bijvoorbeeld derivaten zijn gewaardeerd door middel van gebruikmaking van waarderingsmodellen en -technieken, inclusief verwijzing naar de huidige reële waarde van vergelijkbare instrumenten. Op basis van de boekwaarde kan het volgende onderscheid worden gemaakt: Direct marktnoteringen
Afgeleide marktnoteringen
Waarderingsmodellen
Totaal
0 0 2.620.675 0 40.390
180.592 785.301 1.451.396 0 244.125
305.198 0 0 776.235 0
485.790 785.301 4.072.071 776.235 284.515
2.661.065
2.661.414
1.081.433
6.403.912
Direct marktnoteringen
Afgeleide marktnoteringen
Waarderingsmodellen
Totaal
0 0 2.841.759 0 99.580
163.192 735.748 1.161.949 0 278.983
388.425 0 0 607.137 0
551.617 735.748 4.003.708 607.137 378.563
2.941.339
2.339.872
995.562
6.276.773
Per 31 december 2013 Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Derivaten Overige beleggingen
Per 31 december 2012 Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Derivaten Overige beleggingen
Schattingen van de actuele waarde zijn een momentopname, gebaseerd op de marktomstandigheden en de beschikbare informatie over het financiële instrument. Deze schattingen zijn van nature subjectief en bevatten onzekerheden en een significante oordeelsvorming (bijvoorbeeld rentestand, volatiliteit, schatting van kasstromen, etc.) en kunnen derhalve niet met precisie worden vastgesteld. 31-12-2013
31-12-2012
€
€
2. Beleggingen voor risico deelnemers Aandelen Vastrentende waarden Overige beleggingen
88
12.540 11.766 16.994
13.263 13.456 16.768
41.301
43.487
Aandelen
Vastrentende waarden
Overige beleggingen
Totaal
€
€
€
€
Stand per 1 januari 2012 Aankopen Verkopen Herwaardering Overige mutaties
13.699 1.026 -3.208 1.746 0
14.529 738 -2.545 734 0
15.590 0 0 0 1.178
43.818 1.764 -5.753 2.480 1.178
Stand per 31 december 2012 Aankopen Verkopen Herwaardering Overige mutaties
13.263 485 -3.747 2.539 0
13.456 507 -1.982 -215 0
16.768 0 0 0 226
43.487 992 -5.729 2.325 226
Stand per 31 december 2013
12.540
11.766
16.994
41.301
31-12-2013
31-12-2012
€
€
Aandelen Beursgenoteerde en niet beursgenoteerde beleggingsinstellingen die beleggen in aandelen
12.540
13.263
11.766
13.456
16.994
16.768
Vastrentende waarden Obligaties Overige beleggingen Niet-beursgenoteerde beleggingsinstellingen die beleggen in liquide middelen
89
31-12-2013
31-12-2012
€
€
3. Vorderingen en overlopende activa Vorderingen op de werkgever(s) Vorderingen op deelnemers van het pensioenfonds Overige vorderingen en overlopende activa
150.015 53 399
65.654 138 44
150.467
65.836
Alle vorderingen hebben een resterende looptijd van korter dan één jaar. De sociale partners van PostNL N.V. zijn per 1 januari 2014 een gewijzigde systeem voor aanvullende dotaties overeengekomen. Per 31 december 2013 is PostNL N.V. een onvoorwaardelijke verplichting van € 150,0 miljoen aan het pensioenfonds verschuldigd. Deze onvoorwaardelijke verplichting is alleen bestemd voor de populatie van PostNL N.V. De betaling vangt aan op het moment dat PostNL N.V. de dividenduitkeringen hervat, maar in ieder geval op 31 december 2023 en vindt plaats in een periode van 5 jaar in jaarlijkse gelijke termijnen. PostNL N.V. is rente verschuldigd over de onvoorwaardelijke aanvullende dotatie. De openstaande vorderingen van 2012 zijn in 2013 ontvangen. Vordering op de werkgever(s) Vorderingen op werkgever(s) overig Vorderingen op werkgever(s) aanvullende dotatie
15 150.000
31 65.623
150.015
65.654
4. Overige activa Liquide middelen
4.732
De tegoeden bij banken staan ter vrije beschikking van het pensioenfonds. In 2013 is een intraday limiet faciliteit van € 11,0 miljoen van toepassing. In 2012 had het pensioenfonds een kredietfaciliteit van € 8,0 miljoen.
90
6.524
PASSIVA 31-12-2013
31-12-2012
€
€
688.746
157.595
5. Stichtingskapitaal en reserves Algemene reserve
Algemene reserve Stand per 1 januari 2012 Bestemming van saldo baten en lasten
-14.806 172.401
Stand per 1 januari 2013 Bestemming van saldo baten en lasten
157.595 531.151
Stand per 31 december 2013
688.746
Dekkingsgraad, vermogenspositie en herstelplan De (nominale) dekkingsgraad van het pensioenfonds wordt berekend door op balansdatum het balanstotaal minus de kortlopende schulden te delen op de technische voorzieningen zoals opgenomen in de balans. Bij het berekenen van de reële dekkingsgraad van het pensioenfonds wordt ten behoeve van deze berekening de voorziening pensioenverplichtingen herrekend rekening houdend met de verwachte loon- en prijsinflatie. Voor het bepalen van het vereist eigen vermogen (de solvabiliteitstoets) maakt het pensioenfonds gebruik van het standaard model. Het bestuur acht het gebruik van het standaardmodel passend voor de risico's van het pensioenfonds. De uitkomsten van de solvabiliteitstoets zijn opgenomen onder 9.4.3.1. Op basis hiervan bedraagt het (minimaal) vereist vermogen op 31 december: 2013 Stichtingskapitaal en reserves Minimaal vereist eigen vermogen Vereist eigen vermogen
2012
€
€
688.746 242.440 891.615
157.595 251.172 794.756
De vermogenspositie van het pensioenfonds kan als gevolg hiervan worden gekarakteriseerd als reservetekort. Herstelplan Vanwege het reservetekort geldt voor het pensioenfonds een herstelplan. Dit herstelplan is op 21 oktober 2010 bij DNB ingediend en door DNB op 17 januari 2011 ongewijzigd goedgekeurd. De belangrijkste maatregelen uit het herstelplan zijn: aanpassing van de premiesystematiek; l aanvullende vermogensdotatie van de sponsor; l geen toeslagverlening zolang er sprake is van een dekkingstekort; l aanpassing van het beleggingsbeleid, waarbij neerwaartse beleggingsrisico's worden verkleind. l In het bestuursverslag is de ontwikkeling van de dekkingsgraad in 2013 ten opzichte van de verwachte ontwikkeling in het herstelplan weergegeven. Hieruit blijkt dat de positieve effecten van de éénmalige onvoorwaardelijke aanvullende dotatie van PostNL N.V., de aanpassing van de sterftegrondslagen en de verandering van de rentetermijnstructuur in voldoende mate het tekort ten aanzien van beleggingsresultaten hebben gecompenseerd. Op grond van de in januari 2013 uitgevoerde evaluatie van het herstelplan zou het eigen vermogen per 31 december 2013 109,3% moeten bedragen. Ultimo 2013 bedraagt de dekkingsgraad 111,7%. Dit betekent dat het pensioenfonds thans voorloopt op het herstelpad. Er wordt tevens voldaan aan de eisen van het kortetermijnherstelplan. Voor het langetermijnherstelplan geldt dat ultimo 2023 de dekkingsgraad het vereist eigen vermogen moet hebben bereikt.
91
31-12-2013
31-12-2012
€
€
6. Technische voorzieningen Voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds Overige technische voorzieningen
5.849.250 13.878
6.180.881 5.965
5.863.128
6.186.846
2013
2012
€
€
Voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds Stand per begin boekjaar Pensioenopbouw Rentetoevoeging Onttrekking voor uitkeringen en uitvoeringskosten Wijziging marktrente Wijziging actuariële uitgangspunten Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Aanpassing sterftekansen Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen
6.180.881 123.340 21.571 -181.058 -176.762 0 -21.432 -139.802 42.512
5.600.551 124.229 86.445 -156.336 419.892 4.796 -574 59.067 42.811
5.849.250
6.180.881
Ultimo boekjaar bedraagt de gemiddelde discontovoet 2,73% (2012: 2,40%). Pensioenopbouw Onder pensioenopbouw is opgenomen de actuarieel berekende waarde van de diensttijdopbouw. Dit is het effect op de voorziening pensioenverplichtingen van de in het verslagjaar opgebouwde nominale rechten ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen. Verder is hierin begrepen het effect van de individuele salarisontwikkeling. Rentetoevoeging De pensioenverplichtingen zijn opgerent met 0,4% (2012: 1,5%), op basis van de éénjaarsrente op de interbancaire swapmarkt aan het begin van het verslagjaar. Onttrekking voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten Verwachte toekomstige pensioenuitkeringen worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder dit hoofd opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de verwachte pensioenuitkeringen in de verslagperiode. Toekomstige pensioenuitvoeringskosten (in het bijzonder excassokosten) worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder dit hoofd opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de verwachte uitvoeringskosten in de verslagperiode. Wijziging marktrente Jaarlijks wordt per 31 december de marktwaarde van de technische voorzieningen herrekend door toepassing van de actuele rentetermijnstructuur. Het effect van de verandering van de rentetermijnstructuur wordt verantwoord onder het hoofd wijziging marktrente. De wijziging als gevolg van de driemaands gemiddelde UFR maakt hier ook deel van uit. De ontwikkeling van de marktrente is als volgt: Rentepercentage per 31 december 2012 2013
2,40 2,73
Wijziging actuariële uitgangspunten Jaarlijks worden de actuariële grondslagen en/of methoden beoordeeld en mogelijk herzien ten behoeve van de berekening van de actuele waarde van de pensioenverplichtingen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van interne en externe actuariële deskundigheid. Dit betreft onder meer de vergelijking van veronderstellingen ten aanzien van sterfte, langleven, arbeidsongeschiktheid met werkelijke waarnemingen, zowel voor de gehele bevolking als voor de populatie van het pensioenfonds. De vaststelling van de toereikendheid van de voorziening voor pensioenverplichtingen is een inherent onzeker proces, waarbij gebruik wordt gemaakt van schattingen en oordelen door het bestuur van het pensioenfonds. Het effect van deze wijzigingen wordt verantwoord in het resultaat op het moment dat de actuariële uitgangspunten worden herzien.
92
Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Toevoeging aan de technische voorzieningen Onttrekking aan de technische voorzieningen
3.073 -24.505
50 -624
-21.432
-574
Aanpassing sterftekansen In 2013 heeft een sterfteonderzoek plaatsgevonden. In het door Aon Hewitt uitgevoerde onderzoek is rekening gehouden met sociaal economische status van de deelnemers aan het pensioenfonds. De uitkomsten van het onderzoek zijn door het bestuur beoordeeld en geaccepteerd. Gevolg is dat de levensverwachting van deelnemers aan het pensioenfonds in 2013 naar beneden is bijgesteld. Dit leidde tot een verlaging van de technische voorzieningen met € 139,8 miljoen. Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen Resultaat op kanssystemen: Sterfte Arbeidsongeschiktheid Mutaties Inkoop VPL-regeling
-9.765 2.401 7.483 42.393
-5.426 4.188 11.257 32.792
42.512
42.811
De voorziening voor pensioenverplichtingen is naar categorieën als volgt samengesteld: 2013 €
2012 Aantallen
€
Aantallen
Actieven Gepensioneerden Slapers
2.124.115 2.554.159 1.170.976
28.473 26.017 46.075
2.570.781 2.430.789 1.179.311
31.839 23.934 43.227
Voorziening voor pensioenverplichtingen
5.849.250
100.565
6.180.881
99.000
Korte beschrijving pensioenregeling De pensioenregeling voor deelnemers geboren op of na 1 januari 1950 kan worden gekenmerkt als een voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling met een pensioenleeftijd van 62,5 jaar. Jaarlijks wordt een aanspraak op ouderdomspensioen opgebouwd van 1,923% van de in dat jaar geldende pensioengrondslag. Eveneens wordt een partnerpensioen van 70% van het ouderdomspensioen opgebouwd. Jaarlijks beslist het bestuur van het pensioenfonds de mate waarin toeslagen kunnen worden toegekend. Per 1 januari 2006 geldt een aangepaste pensioenregeling. Voor deelnemers die op dat moment al aan de pensioenregeling (2001) deelnamen gelden overgangsbepalingen. Daarbij is een onderscheid gemaakt tussen deelnemers geboren op of na 1 januari 1950 en deelnemers geboren voor 1 januari 1950. Overeenkomstig artikel 10 van de Pensioenwet kwalificeert de pensioenregeling zich als een uitkeringsovereenkomst. Toeslagverlening Het bestuur streeft er naar om de pensioenrechten en de pensioenaanspraken aan te passen aan het ConsumtentenPrijsIndexcijfer (CPI) voor alle huishoudens. De toeslagverlening is voorwaardelijk. Er is geen recht op toeslag en er kan op de langere termijn geen zekerheid worden gegeven of en in hoeverre toeslagverlening kan plaatsvinden. Of een toeslag kan worden verleend en hoe hoog de toeslag wordt, is afhankelijk van de financiële positie van het pensioenfonds. Het bestuur beslist jaarlijks in hoeverre de pensioenrechten en (premievrije) pensioenaanspraken worden aangepast. Het ambitieniveau bedraagt 80% (100% voor pensioengerechtigden en gewezen deelnemers die inactief geworden zijn voor 1 januari 2006), maar in goede tijden kan het bestuur besluiten om meer toeslag te verlenen (tot 100%). Het bestuur heeft in de vergadering van december 2013 besloten over toeslagverlening op de pensioenaanspraken per 1 januari 2014. Vanwege de financiële positie van het pensioenfonds gedurende april tot en met september van 2013 heeft het bestuur moeten besluiten om geen toeslagen per 1 januari 2014 te verlenen. Inhaaltoeslagen Onder bepaalde omstandigheden kunnen inhaaltoeslagen worden toegekend. Inhaaltoeslagen zijn toeslagen die worden toegezegd, voor zover in het verleden niet voor 100% is geïndexeerd. Om inhaaltoeslagen te kunnen toekennen is een dekkingsgraad behorend bij het vereist eigen vermogen vereist, nadat reguliere toeslagen zijn verleend. Inhaaltoeslagen zijn op korte termijn niet te verwachten. Het bestuur van het pensioenfonds geeft in haar jaarrekening elk jaar een specificatie van het verschil tussen de volledige en de werkelijk toegekende toeslagen. Het pensioenfonds heeft in 2013 besloten om voor de populatie van PostNL N.V. de periode om inhaaltoeslagen toe te kunnen kennen te verlengen van 5 jaar tot 10 jaar. Voor de premievrije deelnemers en de gepensioneerden is deze specificatie in de volgende tabel opgenomen.
93
Volledige toeslagverlening
Toegekende toeslagen
Verschil
Cumulatief verschil
%
%
%
%
PostNL N.V. en TNT Express N.V.: Actieven en pensioengerechtigden/gewezen deelnemers die inactief geworden zijn op en na 1 januari 2006 (toeslagambitieniveau van 80%) 2010 2011 2012 2013 2014
0,56 1,09 1,87 1,50 0,67
0,14 -
0,42 1,09 1,87 1,50 0,67
0,42 1,51 3,41 4,96 5,65
Volledige toeslagverlening
Toegekende toeslagen
Verschil
Cumulatief verschil
%
%
%
%
PostNL N.V. en TNT Express N.V.: Pensioengerechtigden en gewezen deelnemers die inactief geworden zijn voor 1 januari 2006 (toeslagambitieniveau van 100%) 2010 2011 2012 2013 2014
0,70 1,36 2,33 1,87 0,83
0,17 -
0,53 1,36 2,33 1,87 0,83
0,53 1,90 4,28 6,23 7,11
Volledige toeslagverlening
Toegekende toeslagen
Verschil
Cumulatief verschil
%
%
%
%
Postkantoren B.V.: Actieven en pensioengerechtigden/ gewezen deelnemers die inactief geworden zijn op en na 1 januari 2006 (toeslagambitieniveau van 80%) 2009 2010 2011 2012 2013 2014
0,80 0,88 0,96 1,60 1,50 0,67
0,21 -
0,80 0,67 0,96 1,60 1,50 0,67
0,80 1,48 2,45 4,09 5,64 6,35
Volledige toeslagverlening
Toegekende toeslagen
Verschil
Cumulatief verschil
%
%
%
%
Postkantoren B.V. Pensioengerechtigden en gewezen deelnemers die inactief geworden zijn voor 1 januari 2006 (toeslagambitieniveau van 100%) 2009 2010 2011 2012 2013 2014
1,00 1,10 1,20 2,00 1,87 0,83
94
0,27 -
1,00 0,83 1,20 2,00 1,87 0,83
1,00 1,84 3,06 5,12 7,08 7,98
Overige technische voorzieningen 2013
2012
€
€
Voorziening voor arbeidsongeschiktheid Stand per begin boekjaar Mutatie
5.965 7.913
5.290 675
13.878
5.965
Deze voorziening betreft de voorziening voor ingegane ziektegevallen (arbeidsongeschiktheid). De voorziening is gelijk aan tweemaal de risicopremie voor arbeidsongeschiktheid en premievrijstelling. De overige technische voorziening is toegenomen als gevolg van het besluit van het bestuur om de overige technische voorziening te baseren op de verwachte risicopremie voor het komend jaar in plaats van zoals in eerdere jaren op de premie van het afgelopen boekjaar. 7. Voorziening pensioenverplichtingen risico deelnemers De pensioenregeling voor risico deelnemers is een beschikbare-premieregeling (premieovereenkomst). De regeling is bedoeld voor deelnemers met een salaris boven de maximale pensioengrondslag in de middelloonregeling die over dit meerdere ook pensioen wensen op te bouwen (excedentregeling). De hoogte van de beleggingsrendementen (en daarmee het te bereiken eindkapitaal) is naast de premie afhankelijk van het door de deelnemer geselecteerde beleggingsprofiel en de binnen dit profiel aangekochte beleggingen. Het uiteindelijk te bereiken kapitaal is hiermee onzeker en volledig voor risico van de deelnemer. Op 62,5-jarige leeftijd heeft de deelnemer de mogelijkheid (c.q. plicht) om op basis van het tot dan toe opgebouwde kapitaal (aanvullend) pensioen in te kopen bij het pensioenfonds of een zelf geselecteerde pensioenverzekeraar. Tussentijds opnemen van het kapitaal anders dan door middel van een waardeoverdracht is niet mogelijk. Verloop voorziening pensioenverplichtingen risico deelnemers Stand per begin boekjaar Inleg en stortingen Uitkeringen en onttrekkingen Beleggingsresultaten risico deelnemers
43.487 1.231 -5.751 2.334
43.818 524 -4.566 3.711
41.301
43.487
31-12-2013
31-12-2012
€
€
385 42 278.929 4.200 2.610
243 63 318.119 3.051 1.334
286.166
322.810
8. Overige schulden en overlopende passiva Waardeoverdrachten (afkoop klein pensioen) Pensioenuitkeringen Derivaten Belastingen en premies sociale verzekeringen Overige schulden en overlopende passiva
Alle schulden hebben een resterende looptijd van korter dan één jaar.
95
9.4.3.1
Risicobeheer
Het pensioenfonds wordt bij het beheer van de pensioenverplichtingen en de financiering daarvan geconfronteerd met risico's. De belangrijkste doelstelling van het pensioenfonds is het nakomen van de pensioentoezeggingen. Het solvabiliteitsrisico is daarmee het belangrijkste risico voor het pensioenfonds. In 2013 heeft het bestuur een uitgebreide risicoanalyse uitgevoerd. De uitkomsten hiervan vormen mede de basis voor het beleid van het pensioenfonds en toelichting hierna. Dit beleid is verwoord in de ABTN van het pensioenfonds. Het bestuur beschikt over een aantal beleidsinstrumenten ten behoeve van het beheersen van de risico's. Deze beleidsinstrumenten betreffen: -
Beleggingsbeleid; Premiebeleid; Herverzekeringsbeleid; Toeslagbeleid.
De keuze en toepassing van beleidsinstrumenten vindt plaats na uitvoerige analyses ten aanzien van te verwachten ontwikkelingen van de verplichtingen en de financiële markten. Daarbij wordt onder meer gebruik gemaakt van de continuïteitsanalyse en de Asset Liability Management-studie (ALM-Studie) die in 2013 zijn uitgevoerd. Ook het crisisplan dat door het pensioenfonds eind 2011 is opgesteld is verwerkt in onderstaande toelichting op de risico's, het risicobeleid en de ingezette beheersmaatregelen/afdekkinginstrumenten. De uitkomsten van deze analyses vinden hun weerslag in jaarlijks door het bestuur vast te stellen beleggingsrichtlijnen als basis voor het uit te voeren beleggingsbeleid. De beleggingsrichtlijnen geven normen en limieten aan waarbinnen de uitvoering van het beleggingsbeleid door de vermogensbeheerders moet plaatsvinden. De uitkomsten van deze analyses vinden hun weerslag in jaarlijks door het bestuur vast te stellen beleggingsrichtlijnen als basis voor het uit te voeren beleggingsbeleid. De beleggingsrichtlijnen geven normen en limieten aan waarbinnen de uitvoering van het beleggingsbeleid moet plaatsvinden. Ze zijn gericht op het beheersen van de volgende belangrijkste (beleggings)risico's. Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt gebruik gemaakt van derivaten. Solvabiliteitsrisico's Het belangrijkste risico voor het fonds betreft het solvabiliteitsrisico, ofwel het risico dat het pensioenfonds niet beschikt over voldoende vermogen ter dekking van de pensioenverplichtingen. De solvabiliteit wordt gemeten op basis van zowel algemeen geldende normen als specifieke normen welke door de toezichthouder worden opgelegd. Indien de solvabiliteit van het pensioenfonds zich negatief ontwikkelt, bestaat het risico dat het pensioenfonds de premie voor de onderneming en deelnemers moet verhogen en het risico dat er geen ruimte beschikbaar is voor een eventuele toeslagverlening op opgebouwde pensioenrechten. In het uiterste geval kan het noodzakelijk zijn dat het pensioenfonds verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten moet verminderen. De aanwezige dekkingsgraad heeft zich als volgt ontwikkeld: 2013
2012
%
%
Dekkingsgraad per 1 januari Premie Uitkering Toeslagverlening Korting van aanspraken en rechten Beleggingsrendementen (exclusief renteafdekking) Renteafdekking Wijziging rentetermijnstructuur voorziening pensioenverplichtingen Wijziging Ultimate Forward Rate voorziening pensioenverplichtingen Aanpassing levensverwachting Overige oorzaken
102,5 2,8 0,1 4,4 -4,0 3,0 2,4 0,5
Dekkingsgraad per 31 december
111,7
99,7 2,5 5,5 3,5 -9,5 2,5 -1,1 -0,6 102,5
Om het solvabiliteitsrisico te beheersen dient het fonds buffers in het vermogen aan te houden. De omvang van deze buffers (buffers plus de pensioenverplichtingen heten samen het vereist vermogen) wordt vastgesteld met de door DNB voorgeschreven solvabiliteitstoets (S-toets). Deze toets bevat een kwantificering van de bestuursvisie op de fondsspecifieke restrisico's (na afdekking).
96
De berekening van het vereist eigen vermogen en het hieruit voortvloeiende surplus/tekort aan het einde van het boekjaar is als volgt: 2013 2012 %
%
S1 Renterisico S2 Risico zakelijke waarden S3 Valutarisico S4 Grondstoffenrisico S5 Kredietrisico S6 Verzekeringstechnisch risico S7 Liquiditeitsrisico S8 Concentratierisico S9 Operationeel risico S10 Actief risico Diversificatie-effect
4,4 11,9 1,9 1,3 1,1 3,4 0,8 -9,6
3,5 10,0 2,0 1,4 1,0 3,5 0,8 -9,2
Totaal
15,2
12,8
Het vereist eigen vermogen is bepaald als de wortel van: S1²+S2²+(0,5x2xS1xS2)+S3²+S4²+S5²+S6²+S10².
Vereist eigen vermogen (buffer) Technische voorzieningen Vereist pensioenvermogen Aanwezig pensioenvermogen (Totaal activa -/- schulden) Tekort
2013
2012
€
€
891.615 5.863.128 6.754.743 688.746
794.756 6.186.846 6.981.602 157.595
202.869
637.161
De buffers zijn berekend op basis van de standaardmethode waarbij voor de samenstelling van de beleggingen wordt uitgegaan van de strategische beleggingsmix in de evenwichtssituatie. De stijging van het vereist eigen vermogen wordt verklaard door het hogere zakelijke waardenrisico (de blootstelling van het pensioenfonds aan het aandelenrisico is toegenomen door veranderende marktomstandigheden). Daarnaast is het renterisico hoger als gevolg van een daling van de feitelijke afdekking van het renterisico. Beleggingsrisico De belangrijkste beleggingsrisico's betreffen het markt-, krediet- en liquiditeitsrisico. Het marktrisico is uit te splitsen in renterisico, valutarisico en prijs(koers)risico. Marktrisico wordt gelopen op de verschillende beleggingsmarkten waarin het pensioenfonds op basis van het vastgestelde beleggingsbeleid actief is. De beheersing van het risico is geïntegreerd in het beleggingsproces. Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid kunnen zich voorts risico's manifesteren uit hoofde van de geselecteerde managers en bewaarbedrijven (zogeheten manager- en custody risico), en de juridische bepalingen omtrent gebruikte instrumenten en de uitvoeringsovereenkomst (juridisch risico). Het marktrisico wordt beheerst doordat met de vermogensbeheerder specifieke mandaten zijn afgesproken, welke in overeenstemming zijn met de beleidskaders en richtlijnen zoals deze zijn vastgesteld door het bestuur. Het bestuur monitort de mate van naleving van deze mandaten. De marktposities worden periodiek gerapporteerd. Renterisico (S1) Renterisico is het risico dat de waarde van de portefeuille vastrentende waarden en de waarde van de pensioenverplichtingen veranderen als gevolg van ongunstige veranderingen in de marktrente. Maatstaf voor het meten van rentegevoeligheid is de duration. De duration is de gewogen gemiddelde resterende looptijd in jaren. Op balansdatum is de duratie van de beleggingen aanzienlijk korter dan de duratie van de verplichtingen. Er is derhalve sprake van een zogenaamde 'duratie-mismatch'. Dit betekent dat bij een rentestijging de waarde van beleggingen minder snel daalt dan de waarde van de verplichtingen (bij toepassing van de actuele marktrentestructuur); waardoor de dekkingsgraad zal stijgen. Bij een rentedaling zal de waarde van de beleggingen minder snel stijgen dan de waarde van de verplichtingen, waardoor de dekkingsgraad daalt. Het renterisico van de verplichtingen wordt afgedekt door middel van vastrentende beleggingen en renteswaps aangevuld met swaptions. Afhankelijk van de rentestand varieert de invulling (naast de vastrentende waarden) van volledige afdekking met behulp van swaptions en volledige afdekking met behulp van renteswaps. Bij de huidige rentestand is de renteafdekking volledig ingevuld met behulp van swaptions. Voor de berekening van de renteafdekking worden de verplichtingen gewaardeerd op basis van de marktrente en dus niet op basis van de driemaands gemiddelde UFR rentecurve.
97
De duratie en het effect van de renteafdekking kan als volgt worden samengevat: 31-12-2013 € Vastrentende waarden (vóór derivaten) Vastrentende waarden (na derivaten) Technische voorzieningen
31-12-2012
Duratie
2.464.445 2.705.681 5.863.128
€
7,8 15,1 15,3
Duratie
2.427.679 2.886.877 6.186.846
8,1 20,0 16,3
De samenstelling van de vastrentende waarden naar looptijd is als volgt: 31-12-2013 € Resterende Resterende Resterende Resterende Resterende
looptijd looptijd looptijd looptijd looptijd
< > > > >
1 jaar 1 jaar en < 5 jaar 5 en < 10 jaar 10 en < 20 jaar 20 jaar
31-12-2012 %
€
%
133.396 828.267 1.563.559 367.212 1.179.637
3,3 20,3 38,4 9,0 29,0
28.561 947.231 1.239.885 443.719 1.344.312
0,7 23,6 31,0 11,1 33,6
4.072.071
100,0
4.003.708
100,0
De presentatie van de vastrentende waarden in bovenstaande looptijden hangt samen met het lange termijn karakter van de investeringen van het pensioenfonds en het hiermee samenhangende beleid en ter vergelijking met de looptijden van de verplichtingen zoals in onderstaand overzicht weergegeven. De resterende looptijd van de verplichtingen kan als volgt worden weergegeven: 31-12-2013 € Resterende Resterende Resterende Resterende
looptijd looptijd looptijd looptijd
< > > >
5 jaar 5 en < 10 jaar 10 en < 20 jaar 20 jaar
31-12-2012 %
€
%
834.482 1.105.785 2.015.569 1.907.292
14,2 18,9 34,4 32,5
932.413 1.044.173 2.051.548 2.158.712
15,1 16,9 33,1 34,9
5.863.128
100,0
6.186.846
100,0
Risico zakelijke waarden (S2) Zakelijke waarden risico is het risico dat de waarde van de zakelijke waarden (voornamelijk aandelen, beursgenoteerd indirect vastgoed en converteerbare obligaties) verandert door veranderingen in de marktprijzen voor deze waarden. Het structurele marktrisico wordt beheerst binnen het ALM-proces. Daarin wordt een zodanige beleggingsmix vastgesteld dat het marktrisico acceptabel is. De feitelijke beleggingsmix mag binnen vastgestelde bandbreedtes afwijken van de ALM-beleggingsmix. Voor de beheersing van het marktrisico in samenhang met het renterisico wordt gebruik gemaakt van derivaten. Valutarisico (S3) Voor alle beleggingscategorieën wordt een actief valutabeleid gevoerd. Uitgangspositie is een volledige afdekking van de Amerikaanse Dollar, het Britse Pond en de Japanse Yen. Het valutarisico voor de aandelenportefeuille wordt gemiddeld voor 28,0% afgedekt (2012:26,0%). Het totaalbedrag dat niet in euro's wordt belegd bedraagt ultimo jaar circa 40,0% (2012: 43,0%) van de beleggingsportefeuille en is voor 91,0% (2012: 90,0%) afgedekt door de euro. De belangrijkste valuta daarin zijn de Amerikaanse Dollar, het Britse Pond en de Japanse Yen. Per einde boekjaar is de waarde van de uitstaande valutatermijncontracten nihil (2012: nihil).
98
De valutapositie per 31 december 2013 vóór en na afdekking door valutaderivaten is als volgt weer te geven: 2013 Vastgoedbeleggingen
Aandelen
Vastrentende waarden
Overige beleggingen
Totaal
Voor afdekking € EUR GBP JPY USD Overige Totaal niet EUR
€
€
€
€
Valutaderivaten
Netto positie
Afdekking
Na afdekking
€
€
364.995
75.013
2.849.810
87.742
3.377.558
-1.737.936
5.115.493
54.578 6.253 0 59.964
45.974 21.172 149.431 493.711
411.608 0 806.831 3.822
0 0 196.772 0
512.160 27.426 1.153.034 557.497
499.040 28.656 1.152.045 58.195
13.121 -1.230 989 499.302
120.796
710.288
1.222.262
196.772
2.250.117
1.737.936
512.181
485.790
785.301
4.072.071
284.514
5.627.675
0
5.627.675
De valutapositie per 31 december 2012 vóór en na afdekking door valutaderivaten is als volgt weer te geven: 2012 Vastgoedbeleggingen
Aandelen
€
€
Vastrentende waarden
Overige beleggingen
Totaal
€
€
Voor afdekking EUR GBP JPY USD Overige Totaal niet EUR
€
Valutaderivaten
Netto positie
Afdekking
Na afdekking
€
€
438.543
46.704
2.648.783
155.865
3.289.895
-1.839.456
5.129.351
50.893 8.096 0 54.085
31.020 15.961 222.089 419.974
316.911 0 1.037.373 641
0 0 222.697 0
398.824 24.057 1.482.159 474.700
396.280 25.029 1.365.779 52.368
2.544 -972 116.380 422.332
113.074
689.044
1.354.925
222.697
2.379.740
1.839.456
540.284
551.617
735.748
4.003.708
378.562
5.669.635
0
5.669.635
Een restrisico betreft de categorie overige valuta; deze valuta betreffen valuta in opkomende markten en/of hebben een correlatie met de USD. Het bestuur heeft besloten om deze risico's niet af te dekken. In de solvabiliteitstoets van het pensioenfonds is in de buffers voor het valutarisico rekening gehouden met bovenstaande valutaposities en afdekkingen. Prijsrisico Het prijsrisico wordt gemitigeerd door diversificatie die onder meer is vastgelegd in de strategische beleggingsmix van het pensioenfonds. In aanvulling hierop maakt het pensioenfonds voor afdekking van het prijsrisico gebruik van afgeleide financiële instrumenten (derivaten), zoals opties en futures. Een belangrijk prijsrisico betreft het aandelenrisico. Het risico van een daling van de aandelenkoersen is voor een deel afgedekt. Naast fysieke beleggingen in aandelen, belegt het pensioenfonds in callopties op aandelen in combinatie met euro staatsobligaties met een hoge kredietwaardigheid. Door de belegging in staatsobligaties wordt een groot deel van de waarde van de belegging beschermd. Daarnaast kan van stijgende aandelenkoersen worden geprofiteerd via de call opties. Om de premie die met het beleggen in opties gepaard gaan, te beperken, worden call opties gekocht, maar ook call opties geschreven met een hogere uitoefenprijs. Hiervoor wordt een premie ontvangen die een deel van de te betalen premie voor de bescherming door middel van het kopen van call opties compenseert. Dit wordt een call spread genoemd.
99
De segmentatie van de totale beleggingsportefeuille naar regio is als volgt: 2013 €
2012 %
€
%
Nederland en andere EU-landen Noord-Amerika Zuid-Amerika Azië Oceanië Afrika Overig
3.899.671 991.871 127.937 494.613 20.114 48.254 4.827
60,9 15,5 2,0 7,7 0,3 0,8 0,1
3.677.232 1.274.444 151.837 401.695 17.912 45.859 1.076
55,8 19,3 2,3 6,1 0,3 0,7 -
Subtotaal vastgoed, aandelen en vastr. waarden Derivaten Overige beleggingen
5.587.287 776.235 40.390
87,3 12,1 0,6
5.570.055 925.256 99.580
84,5 14,0 1,5
Totaal
6.403.912
100,0
6.594.891
100,0
De segmentatie van de totale beleggingsportefeuille naar sectoren is als volgt: 2013 €
2012 %
€
%
Energie Bouw- en grondstoffen Industrie Duurzame consumentengoederen Consumentengebruiksgoederen Gezondheidszorg Informatietechnologie Telecommunicatie Nutsbedrijven Overheid en overheidsinstellingen Financiële instellingen Vastgoed Overige
137.244 327.345 111.752 134.215 198.591 70.912 131.566 122.366 103.615 3.296.568 446.628 485.790 20.695
2,1 5,1 1,8 2,1 3,1 1,1 2,1 1,9 1,6 51,5 7,0 7,6 0,3
105.156 354.590 98.363 193.431 135.119 51.953 103.368 91.134 85.260 3.395.291 387.019 551.614 17.757
1,6 5,4 1,5 2,9 2,1 0,8 1,6 1,4 1,3 51,3 5,9 8,4 0,3
Subtotaal vastgoed, aandelen en vastr. waarden Derivaten Overige beleggingen
5.587.287 776.235 40.390
87,3 12,1 0,6
5.570.055 925.256 99.580
84,5 14,0 1,5
Totaal
6.403.912
100,0
6.594.891
100,0
Een nadere detaillering van de segmentatie van de vastgoedbeleggingen naar aard van het vastgoed is als volgt: 2013 €
2012 %
€
%
Kantoren Winkels Woningen Industrieel Parkeren Hotels Gediversificeerd Overig
68.290 158.869 61.545 19.100 49.273 10.286 113.044 5.383
14,1 32,7 12,7 3,9 10,1 2,1 23,3 1,1
91.087 186.793 79.034 29.680 60.968 11.201 89.332 3.522
16,5 33,9 14,3 5,4 11,1 2,0 16,2 0,6
Totaal
485.790
100,0
551.617
100,0
De vergelijkende cijfers van 2012 zijn aangepast om de vergelijkbaarheid van de cijfers te vergroten. De post geïdentificeerd bevat beleggingen in beleggingsfondsen, die niet verder onderverdeeld kunnen worden. Het gaat dan om fondsen (met name beursgenoteerde fondsen) die een brede portefeuille hebben en die niet eenduidig over winkels, kantoren enzovoort verdeeld kunnen worden. Grondstoffenrisico (S4) Pensioenfondsen die beleggen in grondstoffen (commodities) lopen het risico dat de waarde van deze beleggingen daalt.
100
Kredietrisico (S5) Kredietrisico is het risico van financiële verliezen voor het fonds als gevolg van faillissement of betalingsonmacht van tegenpartijen waarop het fonds (potentiële) vorderingen heeft. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan partijen die obligatieleningen uitgeven, banken waar deposito's worden geplaatst, marktpartijen waarmee Over The Counter (OTC)derivatenposities worden aangegaan en aan bijvoorbeeld herverzekeraars. Een voor beleggingsactiviteiten specifiek onderdeel van kredietrisico is het settlementrisico. Dit heeft betrekking op het risico dat partijen waarmee het fonds transacties is aangegaan niet meer in staat zijn hun tegenprestatie te verrichten waardoor het pensioenfonds financiële verliezen lijdt. Beheersing van het kredietrisico vindt plaats door het stellen van kredietwaardigheidseisen aan de tegenpartijen waarmee transacties kunnen worden gedaan. Daarnaast worden limieten gesteld aan tegenpartijen op totaalniveau. Dat wil zeggen met inachtneming van alle posities die een tegenpartij heeft op het pensioenfonds; het vragen van extra zekerheden zoals onderpand en dergelijke bij renteswaps en het uitlenen van effecten ('securities lending'). Ter afdekking van het settlementrisico wordt door het pensioenfonds enkel belegd in markten waar een voldoende betrouwbaar clearing- en settlementsysteem functioneert. Voordat in nieuwe markten wordt belegd, wordt eerst onderzoek gedaan naar de waarborgen op dit gebied. Met betrekking tot niet-beursgenoteerde beleggingen, met name OTC-derivaten, wordt door het pensioenfonds enkel gewerkt met tegenpartijen waarmee ISDA/CSA-overeenkomsten zijn afgesloten zodat posities van het pensioenfonds adequaat worden afgedekt door onderpand. De samenstelling van de vastrentende waarden naar regio's kan als volgt worden samengevat: 2013 €
2012 %
€
%
Nederland en andere EU-landen Noord-Amerika Zuid-Amerika Azië Oceanië Afrika Overige
3.235.524 630.963 59.468 105.657 11.669 24.081 4.709
79,4 15,5 1,5 2,6 0,3 0,6 0,1
2.973.785 868.284 73.810 60.095 8.890 18.844 0
74,3 21,7 1,8 1,5 0,2 0,5 -
Totaal
4.072.071
100,0
4.003.708
100,0
De samenstelling van de vastrentende waarden naar sectoren is als volgt: 2013 €
2012 %
€
%
Energie Bouw en grondstoffen Industrie Duurzame consumentengoederen Consumentengebruiksgoederen Gezondheidszorg Informatietechnologie Telecommunicatie Nutsbedrijven Overheid en overheidsinstellingen Financiële instellingen Overige
74.687 24.618 47.937 48.743 87.139 0 21.950 89.514 91.451 3.296.568 268.843 20.621
1,8 0,6 1,2 1,2 2,1 0,5 2,2 2,3 81,0 6,6 0,5
56.060 21.532 42.405 48.156 59.193 15.208 15.474 55.572 72.055 3.395.293 222.760 0
1,4 0,5 1,1 1,2 1,5 0,4 0,4 1,4 1,8 84,7 5,6 -
Totaal
4.072.071
100,0
4.003.708
100,0
101
De kredietwaardigheid van veel marktpartijen wordt ook door rating agencies beoordeeld. De samenvatting van de vastrentende waarden op basis van de ratings zoals eind 2013 gepubliceerd door Standard & Poors is als volgt: 2013 €
2012 %
€
%
AAA AA A BBB BB B CCC CC Geen rating
2.295.661 765.533 309.590 474.626 94.367 65.686 17.085 1.651 47.872
56,4 18,8 7,6 11,7 2,3 1,6 0,4 1,2
2.984.947 199.420 446.721 263.977 70.048 8.220 180 0 30.195
74,6 5,0 11,2 6,6 1,8 0,2 0,8
Totaal
4.072.071
100,0
4.003.708
100,0
Verzekeringstechnische risico's (actuariële risico's, S6) Het verzekeringstechnisch risico is het risico dat voortvloeit uit mogelijke afwijkingen van actuariële inschattingen die worden gebruikt voor de vaststelling van de technische voorzieningen en de hoogte van de premie. De belangrijkste actuariële risico's zijn de risico's van langleven, overlijden (kortleven), arbeidsongeschiktheid en het toeslagrisico. Langlevenrisico Het langlevenrisico is het belangrijkste verzekeringstechnische risico. Langlevenrisico is het risico dat deelnemers langer blijven leven dan gemiddeld verondersteld wordt bij de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen. Als gevolg hiervan volstaat de opbouw van het pensioenvermogen niet voor de uitkering van de pensioenverplichting. Door toepassing van AG-prognosetafel 2012-2062 met adequate correcties voor ervaringssterfte is het langlevenrisico nagenoeg geheel verdisconteerd in de waardering van de pensioenverplichtingen. Overlijdensrisico Het overlijdensrisico betekent dat het pensioenfonds in geval van overlijden mogelijk een nabestaandenpensioen moet toekennen waarvoor door het pensioenfonds geen voorzieningen zijn getroffen. Dit risico kan worden uitgedrukt in risicokapitalen. Arbeidsongeschiktheidsrisico Het arbeidsongeschiktheidsrisico betreft het risico dat het pensioenfonds voorzieningen moet treffen voor premievrijstelling bij invaliditeit en voor het toekennen van een arbeidsongeschiktheidspensioen ('schadereserve'). Voor het overlijdensrisico en het arbeidsongeschiktheidsrisico wordt jaarlijks een risicopremie in rekening gebracht. Het verschil tussen de risicopremie en de werkelijke kosten wordt verwerkt via het resultaat. De actuariële uitgangspunten voor de risicopremie worden periodiek herzien. Toeslagrisico Het toeslagrisico omvat het risico dat de ambitie van het bestuur om toeslagen op pensioen toe te kennen in relatie tot de algemene prijsontwikkeling niet kan worden gerealiseerd. De mate waarin dit kan worden gerealiseerd is afhankelijk van de ontwikkelingen in de rente, beleggingsrendementen, looninflatie en demografie (beleggings- en actuariële resultaten) echter, afhankelijk van de hoogte van de dekkingsgraad van het pensioenfonds. Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat de toeslagverlening voorwaardelijk is. De zogenaamde reële dekkingsgraad geeft inzicht in de mate waarin toeslagen kunnen worden toegekend (ook wel aangeduid als de toeslagruimte). Voor het bepalen van de reële dekkingsgraad worden onvoorwaardelijke nominale pensioenverplichtingen verdisconteerd tegen een reële, in plaats van nominale, rentetermijnstructuur. Omdat er op dit moment geen markt voor financiële instrumenten aanwezig is waaruit de reële rentetermijnstructuur kan worden afgeleid, wordt gebruik gemaakt van een benaderingswijze. De nominale rente kan worden verminderd met een bepaald (vast) percentage dat de toeslagambitie op lange termijn weergeeft. Ook kan gebruik worden gemaakt van de verwachte loon- of prijsinflatie (afhankelijk van de bepalingen omtrent toeslagverlening in het reglement). Ultimo 2013 bedraagt de reële dekkingsgraad 79,3% (2012: 68,0%). De wijziging is vooral een gevolg van gedaalde rente.
102
Liquiditeitsrisico (S7) Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen, waardoor het pensioenfonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Waar de overige risicocomponenten vooral de langere termijn betreffen (solvabiliteit), gaat het hierbij om de kortere termijn. Dit risico kan worden beheerst door in het strategische en tactische beleggingsbeleid voldoende ruimte aan te houden voor de liquiditeitsposities. Er moet eveneens rekening worden gehouden met de directe beleggingsopbrengsten en andere inkomsten zoals premies. Het aandeel illiquide beleggingen van de totale beleggingen is als volgt: 2013 Totaal
Illiquide
Vastrentende waarden Zakelijke waarden Vastgoed Overige beleggingen Derivaten
4.072.071 785.301 485.790 284.515 776.235
0 0 305.195 75 776.235
Totaal
6.403.912
1.081.505
2012 Illiquide
Illiquide
-% -% 62,8 % -% 100,0 %
-% -% 70,4 % -% 100,0 %
Concentratierisico (S8) Concentraties kunnen ertoe leiden dat het fonds bij grote veranderingen in bijvoorbeeld de waardering (marktrisico) of de financiële positie van een tegenpartij (kredietrisico) grote (veelal financiële) gevolgen hiervan ondervindt. Concentratierisico's kunnen optreden bij een concentratie in de beleggingsportefeuille in producten, regio's of landen, economische sectoren of tegenpartijen. Naast concentraties in de beleggingsportefeuille kan ook sprake zijn van concentraties in de verplichtingen en de uitvoering. Om concentratierisico's in de beleggingsportefeuille te beheersen maakt het bestuur gebruik van diversificatie en limieten voor beleggen in landen, regio's, landen, sectoren en tegenpartijen. Deze uitgangspunten zijn door het fonds vastgesteld op basis van de ALM-studie. De uitgangspunten zijn vastgelegd in de contractuele afspraken met de vermogensbeheerders en het bestuur monitort op kwartaalbasis de naleving hiervan. De spreiding in de beleggingsportefeuille is weergegeven in de tabel die is opgenomen bij de toelichting op het kredietrisico. Grote posten kunnen een post van concentratierisico zijn. Om te bepalen welke posten dit betreft worden per beleggingscategorie alle instrumenten met dezelfde debiteur opgeteld. Als grote post wordt aangemerkt elke post die meer dan 2% van het balanstotaal uitmaakt. Ultimo 2013 zijn de volgende posten met meer dan 2% van het balanstotaal aanwezig: Duitse staatsobligaties Amerikaanse staatsobligaties Nederlandse staatsobligaties Finse staatsobligaties Engelse staatsobligaties Oostenrijkse staatsobligaties Franse staatsobligaties Overig (kleiner dan 2,0%)
594.352 425.197 812.644 329.849 411.486 181.924 0 4.123.888
8,6 6,2 11,8 4,8 6,0 2,6 60,0
731.504 684.187 599.986 322.781 316.790 172.274 165.781 3.717.435
10,9 10,2 8,9 4,8 4,7 2,6 2,5 55,4
totaal
6.879.340
100,0
6.710.738
100,0
Operationeel risico (S9) Operationeel risico is het risico van een onjuiste afwikkeling van transacties, fouten in de verwerking van gegevens, het verloren gaan van informatie, fraude en dergelijke. Deze risico's worden door het pensioenfonds beheerst door het stellen van hoge kwaliteitseisen aan de organisaties die bij de uitvoering zijn betrokken. De beleggingsportefeuille is ondergebracht bij TKPI. Met TKPI is een uitbestedingsovereenkomst en een Service Level Agreement (SLA) gesloten. De afhankelijkheid van deze partijen wordt beheerst doordat de bewaring van de stukken uit de portefeuille is ondergebracht bij een custodian. De pensioenuitvoering is uitbesteed aan pensioenuitvoerder TKP. Met TKP is een uitbestedingsovereenkomst en een SLA gesloten. Het bestuur beoordeelt jaarlijks de kwaliteit van de uitvoering van de TKPI en TKP door middel van performancerapportages (TKPI), SLA-rapportages en onafhankelijk getoetste interne beheersingsrapportages (ISAE 3402-rapportages). Aangezien hiermee sprake is van adequate beheersing van de operationele risico's worden door het pensioenfonds hiervoor geen buffers aangehouden in de solvabiliteitstoets.
103
Actief risico (S10) Een actief beleggingsrisico ontstaat wanneer met het beleggingsbeleid binnen de beleggingscategorieën afgeweken wordt van het beleid volgens de benchmark. Een maatstaf van de mate waarin actief wordt belegd is de zogenaamde 'tracking error'. De tracking error geeft aan hoe groot de afwijkingen van het rendement kunnen zijn ten opzichte van het benchmarkrendement. Hoe hoger de tracking error, hoe hoger het actief risico. De beoogde tracking error van het pensioenfonds bedraagt eind december 0,3% (2012: 0,4%) op pensioenfondsniveau. Het actief risico is in de berekening van het vereist eigen vermogen opgenomen als S10. S10 heeft een omvang van twee maal de tracking error van de portefeuille (97,5% zekerheid). Er is verondersteld dat het actief risico niet samenhangt met de andere risicofactoren. Systeemrisico Systeemrisico betreft het risico dat het mondiale financiële systeem (de internationale markten) niet langer naar behoren functioneert, waardoor beleggingen van het fonds niet langer verhandelbaar zijn en zelfs, al dan niet tijdelijk, hun waarde kunnen verliezen. Net als voor andere marktpartijen, is dit risico voor het fonds niet beheersbaar. Het systeemrisico maakt geen onderdeel uit van de door DNB voorgeschreven solvabiliteitstoets. Derivaten Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt gebruik gemaakt van financiële derivaten. Hoofdregel die hierbij geldt, is dat derivaten uitsluitend worden gebruikt voor zover dit passend is binnen het beleggingsbeleid van het pensioenfonds. Derivaten worden hoofdzakelijk gebruikt om de hiervoor vermelde vormen van marktrisico zo veel mogelijk af te dekken. Derivaten hebben als voornaamste risico het kredietrisico. Dit risico wordt beperkt door alleen transacties aan te gaan met goed te boek staande partijen en door zoveel mogelijk te werken met onderpand. Gebruik kan worden gemaakt van onder meer de volgende instrumenten: Asset swaps: dit betreft met individuele banken afgesloten contracten, waarbij de verplichting wordt l aangegaan tot het uitwisselen van rentebetalingen over een nominale hoofdsom gedurende een afgesproken looptijd. Indien sprake is van verschillende valuta kan het uitwisselen van de hoofdsom aan het begin en aan het einde van het contract onderdeel zijn van de overeenkomst. Door middel van asset swaps kan het pensioenfonds bijvoorbeeld beleggen in niet-euro staatsobligaties en hierbij het rente- en valutarisico beheersen. Voor het selecteren van tegenpartijen worden strikte criteria gehanteerd. De bepaling van de marktwaarde vindt op dagbasis plaats. Futures: dit zijn standaard beursgenoteerde instrumenten waarmee snel posities kunnen worden l gewijzigd. Futures worden gebruikt voor het tactische beleggingsbeleid. Tactisch beleggingsbeleid is slechts zeer beperkt mogelijk binnen de grenzen van het strategische beleggingsbeleid. Callspread opties op aandelen: dit betreft niet-beursgenoteerde opties waarmee het pensioenfonds een l gedeeltelijk opwaartse exposure van de aandelenportefeuille verkrijgt. Voor deze opties wordt bij de verwerving een premie betaald die onder meer afhankelijk is van het actuele koersniveau van de onderliggende index, de looptijd van de opties en de uitoefenprijs van de opties. Gelijktijdig wordt op een hoger niveau van de onderliggende waarde een tegengestelde positie ingenomen, waarbij premie wordt verkregen. Valutatermijncontracten: dit zijn met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting l wordt aangegaan tot het verkopen van een valuta en de aankoop van een andere valuta, tegen een vooraf vastgestelde prijs en op een vooraf vastgestelde datum. Door middel van valutatermijncontracten worden valutarisico's afgedekt. Renteswaps: dit betreft met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt l aangegaan tot het uitwisselen van rentebetalingen over een nominale hoofdsom. Door middel van swaps kan het pensioenfonds de rentegevoeligheid van de portefeuille beïnvloeden. Voor het selecteren van de tegenpartijen worden criteria gehanteerd. De marktwaarde wordt dagelijks bepaald. Renteswaptions: een optie op een renteswap. Een swaption kan worden vergeleken met een verzekering l tegen rentedalingen, waarbij een premie moet worden betaald. Voor het selecteren van de tegenpartijen worden criteria gehanteerd. De marktwaarde wordt dagelijks bepaald. Onderstaande tabel geeft een samenvatting van de derivatenpositie op 31 december 2013: 2013 Type contract
Aandelend. Rentederivaten Swaptions Renteswaps Valutaswaps
Gemiddelde looptijd
> 18 sep. 2015 < 21 sep. 2018 > 12 jul. 2033 < 1 aug. 2063 204120182018 2041 > 4 sep. 2025 < 28 okt. 2047 > 17 jun. 2021 < 24 jun. 2031 > 7 sep. 2034 < 7 dec. 2042
Contractomvang
Saldo waarde
Positieve waarde
Negatieve waarde
€
€
€
€
2.133.500 1.100.000 3.271.000 192.000 707.318
594.012 4.814 236.423 45.394 -104.407
750.661 22.687 236.423 45.394 0
156.649 17.873 0 0 104.407
7.403.818
776.235
1.055.165
278.929
104
Onderstaande tabel geeft een samenvatting van de derivatenpositie op 31 december 2012: 2012 Type contract
Gemiddelde looptijd
Valutaderivaten Aandelend. Rentederivaten Swaptions
> 7 sep. 2034 < 15 feb. > 19 sep. 2014 < 19 sep. > 27 jun. 2021 < 24 jun. > 16 okt. 2024 < 16 okt.
2041 2017 2031 2047
Contractomvang
Saldo waarde
Positieve waarde
Negatieve waarde
€
€
€
€
698.600 1.877.250 292.000 3.249.000
-269.167 350.687 68.253 457.364
0 399.639 68.253 457.364
269.167 48.952 0 0
6.116.850
607.137
925.256
318.119
Ultimo 2013 zijn zekerheden ontvangen voor de renteswaps, renteswaptions en aandelenopties voor een bedrag van € 769,8 miljoen (2012: € 665,3 miljoen). De waarde van het gestelde collateral bedraagt ultimo 2013 € 0,3 miljoen (2012: € 76,8 miljoen). Het pensioenfonds maakt via de beleggingsfondsen waarin het vermogen is belegd, gebruik van securities lending (uitlenen van effecten). Dit wordt gedaan omdat securities lending rendement oplevert. Het betreft het uitlenen van aandelen met obligaties als onderpand. Alleen obligaties uitgegeven door OECD landen met een lange termijn rating van minimaal Standard & Poors AA+ en Moody's Aa1 zijn toegestaan als onderpand. Het onderpand wordt niet herbelegd. Daarnaast wordt het onderpand op dagbasis aangevuld indien de waarde van het onderpand lager is dan de vereiste 105% van de uitgeleende stukken. Op basis van het 'securities lending programma' waarin het pensioenfonds deelneemt, wordt een vergoeding voor het tijdelijk uitlenen van effecten ontvangen. Ultimo 2013 bedroeg de waarde van de uitgeleende effecten € 16,4 miljoen (2012: € 12,1 miljoen). Hiervoor zijn zekerheden ontvangen van € 17,5 miljoen (2012: € 13,3 miljoen).
9.4.4
Niet in de balans opgenomen verplichtingen
Voorwaardelijke extra bijdrage Ter voorkoming van korting in de periode van 2014 tot en met 2018 is PostNL N.V.een voorwaardelijke extra bijdrage van maximaal € 300,0 miljoen verschuldigd. Langlopende contractuele verplichtingen Het pensioenfonds heeft een uitbestedingsovereenkomst afgesloten met TKP en TKPI voor een periode van vijf jaar. Het betreft een langlopende overeenkomst inzake pensioenadministratie, bestuursondersteuning en vermogensbeheer voor een periode van vijf jaar met een opzegtermijn van één jaar. De huidige overeenkomst heeft een looptijd tot en met 31 december 2014. De vergoeding voor 2013 van TKP bedraagt € 6,6 miljoen (2012: € 6,5 miljoen). Voor 2013 bedraagt de vergoeding, die voortkomt uit de langlopende contractuele verplichting, voor TKPI € 2,6 miljoen (2012: € 2,7 miljoen). Investeringsverplichtingen Vooruitlopend op verwachte inkomende kasstromen bestaat er eind 2013 een investeringsverplichting voor vastgoedbeleggingen van € 13,0 miljoen (2012: € 25,8 miljoen).
9.4.5
Verbonden partijen
Identiteit van verbonden partijen Er is sprake van een relatie tussen de verbonden partijen tussen het pensioenfonds en de sponsor, de aangesloten ondernemingen en hun bestuurders. Transacties met (voormalige) bestuurders De bezoldiging van de bestuurders wordt nader toegelicht in de toelichting op de staat van baten en lasten bij de pensioenuitvoeringskosten. Het pensioenfonds heeft geen leningen verstrekt aan de (voormalige) bestuurders. Ook heeft het pensioenfonds geen vorderingen op de (voormalige) bestuurders.
105
Overige transacties met verbonden partijen Het pensioenfonds heeft afzonderlijke uitvoeringsovereenkomsten afgesloten met PostNL N.V. en met TNT Express N.V. ten aanzien van de uitvoering van het pensioenreglement. De belangrijkste onderdelen uit deze overeenkomsten zijn: de werkgevers zijn verplicht al hun werknemers waarop de pensioenovereenkomst van toepassing is, aan te melden als deelnemer; de werkgevers verplichten zich de overeengekomen gegevens inzake werknemers tijdig en op de overeengekomen wijze aan het pensioenfonds te verstrekken; het pensioenfonds verplicht zich de deelnemers en overige rechthebbenden pensioenaanspraken en pensioenrechten toe te kennen overeenkomstig de bepalingen van de geldende statuten en/of het pensioenreglement; ter dekking van de financiële gevolgen van de door het pensioenfonds aangegane verplichtingen, zoals vastgelegd in de statuten en het pensioenreglement, verplichten de werkgevers zich maandelijks premies en koopsommen aan het pensioenfonds te voldoen, met inachtneming van de bepalingen van de uitvoeringsovereenkomst; indien op grond van het bepaalde in het pensioenreglement, dan wel op grond van het bepaalde in de ABTN, een aanvullende vermogensdotatie door de werkgevers noodzakelijk is, zal deze conform de bepalingen van de ABTN door het bestuur van het pensioenfonds worden vastgesteld. In geval van een dekkingstekort zijn de werkgevers per kwartaal een aanvullende vermogensdotatie verschuldigd waarmee in een periode van maximaal 12 kwartalen het dekkingstekort is opgeheven, een en ander met inachtneming van het bepaalde in de ABTN. De werkgevers en het pensioenfonds bepalen in overleg onder welke voorwaarden de betaling zal geschieden; indien de vermogenspositie van het pensioenfonds daartoe aanleiding geeft, kan het bestuur van het pensioenfonds besluiten tot een restitutie aan de werkgevers of tot een verlaging van de premie, met inachtneming van de hierover opgenomen bepalingen in de ABTN en in overeenstemming met wettelijke regelingen. Het pensioenfonds kan niet eerder tot het verlenen van premierestitutie en verlaging van de premie overgaan, dan nadat eerst een eventuele achterstand in de toeslagverlening is ingelopen en vervolgens de dekkingsgraad nog boven de premiekortingsgrens van 141,5% (ultimo 2012: 149,0%) ligt. Daarnaast heeft het pensioenfonds afzonderlijke vaststellingsovereenkomsten afgesloten met PostNL N.V. en met TNT Express N.V. om nadelige effecten in het kader van de splitsing van de Express divisie uit TNT N.V. (conform de definitie van de vaststellingsovereenkomsten) op de verhaalspositie van het pensioenfonds als schuldeiser en daarmee de belangen van de deelnemers te waarborgen. Op hoofdlijnen behelst de vaststellingsovereenkomst de volgende afspraken: PostNL N.V. garandeert de nakoming door TNT Express N.V. van haar verplichtingen tot betaling van aanvullende vermogensdotaties onder de uitvoeringsovereenkomst van TNT Express N.V. en het pensioenfonds; TNT Express N.V garandeert de nakoming door PostNL N.V. van haar verplichtingen tot betaling van aanvullende vermogensdotaties onder de uitvoeringsovereenkomst van PostNL N.V. en het pensioenfonds; PostNL N.V. garandeert de nakoming door TNT Express N.V. van haar verplichtingen tot betaling van de pensioenpremies uit hoofde van de uitvoeringsovereenkomst TNT Express N.V. en het pensioenfonds. Beide sponsors verplichten zich om bij het aangaan van nieuwe uitvoeringsovereenkomsten de bepalingen en voorwaarden van de vaststellingsovereenkomsten in acht te nemen. Ook in het geval van het opzeggen van de huidige uitvoeringsovereenkomsten blijven de bepalingen en voorwaarden van de vaststellingsovereenkomsten van kracht. De getekende overeenkomsten zijn in werking getreden per 30 mei 2011 en hebben een onbepaalde looptijd. De overeenkomsten kunnen door elk van de partijen schriftelijk worden opgezegd tussen 30 september en 31 december van een kalenderjaar. Na opzegging in enig kalenderjaar wordt de overeenkomst beëindigd op 31 december van het volgende kalenderjaar.
106
9.4.6
Toelichting op de staat van baten en lasten over 2013
9. Premiebijdragen voor risico pensioenfonds 2013
2012
€
€
159.124 -223 416 26 150.000 48.609
161.286 -3.480 616 41 113.602 38.662
357.952
310.727
De premiebijdragen kunnen als volgt worden gespecificeerd Pensioenpremie huidig jaar Pensioenpremie voorgaand jaar Koopsommen FVP Overig Pensioenpremie aanvullende dotaties Koopsommen voorwaardelijk pensioen
De premieopbrengsten zijn niet gesplitst naar een werkgevers- en een werknemersdeel, omdat de totale premie volgens overeenkomst aan de werkgevers in rekening wordt gebracht. Een deel van de premie wordt door de werkgevers ingehouden op het salaris van de werknemers. Aangezien er geen directe relatie is tussen het werkgeversen het werknemersdeel, kunnen deze niet afzonderlijk worden weergegeven. De stijging van de premie-inkomsten wordt met name door de volgende twee oorzaken verklaard: Werkgever PostNL N.V. heeft een éénmalige toezegging van € 150,0 miljoen gedaan die is verantwoord onder premie. In 2013 zijn meer deelnemers met voorwaardelijke aanspraken gepensioneerd. Op het moment dat de deelnemers met pensioen gaan dient de volledige voorwaardelijke aanspraak op pensioen door de werkgever(s) te zijn voldaan. Het aantal pensioneringen van deelnemers met voorwaardelijk pensioen aanspraken is in 2013 substantieel gestegen en dit heeft geleid tot een stijging van de premie van € 10,0 miljoen. De kostendekkende, gedempte en feitelijke premie zijn als volgt: Kostendekkende premie Feitelijke premie Gedempte premie
140.868 357.952 96.311
143.925 310.727 100.773
De feitelijke premie is substantieel hoger dan de kostendekkende- en gedempte premie. Dit is met name het gevolg van de onvoorwaardelijke aanvullende dotatie door PostNL N.V. van € 150,0 miljoen. De aan het boekjaar toe te rekenen feitelijke premie is als bate in de staat van baten en lasten verantwoord. De samenstelling van de kostendekkende premie is als volgt: Kostendekkende premie Actuarieel benodigd voor onvoorwaardelijke onderdelen pensioenopbouw Opslag voor instandhouding van het vereist eigen vermogen Opslag voor uitvoeringskosten Risicopremie voor WIA excedent en premievrijstelling bij invaliditeit Risicopremie voor ANW aanvulling Inkoop benodigd voor onvoorwaardelijke onderdelen voor risico deelnemers (spaarpremie) Totaal kostendekkende premie
112.933 15.547 6.071 2.925 2.252
114.628 16.134 7.082 2.982 2.706
1.140
393
140.868
143.925
Het pensioenfonds voldoet aan de eis dat de feitelijke premie minimaal gelijk moet zijn aan de gedempte kostendekkende premie. In de CAO’s van de bij het fonds aangesloten ondernemingen is geregeld dat de werkgever een bijdrage van de pensioenpremie aan de deelnemer kan vragen. Voor de werknemers van Cendris BSC vallend onder de CAO van PostNL N.V. en waarop het convenant van toepassing is, is een deelnemersbijdrage over 2011 van 25% van kracht. Voor werknemers van PostNL N.V. is de deelnemersbijdrage sinds 1 januari 2013 vastgesteld op 6% en voor werknemers van TNT Express N.V. is deze sinds 1 juni 2013 3%. Voor alle aangesloten ondernemingen bij het pensioenfonds geldt dat een deel van de premie (voor de verzekering van de ANW-aanvulling, Prepensioensparen en Individueelsparen) wordt ingehouden door de werkgevers op het salaris van de werknemers.
107
2013
2012
€
€
10. Premiebijdragen risico deelnemers Premiebijdragen risico deelnemers
91
131
11. Beleggingsresultaten risico pensioenfonds
2013 Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Overige beleggingen Derivaten Kosten van vermogensbeheer
2012
Directe beleggingsopbrengst
Indirecte beleggingsopbrengst
Kosten vermogensbeheer
Totaal
€
€
€
€
8.900 0 75.527 30 -12.905
-5.414 31.521 -251.749 -17.464 227.476
0 0 0 0 0 -8.335
3.486 31.521 -176.222 -17.434 214.572 -8.335
71.552
-15.630
-8.335
47.588
Directe beleggingsopbrengst
Indirecte beleggingsopbrengst
Kosten vermogensbeheer
Totaal
€
€
€
€
Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Overige beleggingen Derivaten Kosten van vermogensbeheer
9.145 0 73.763 47 33.013
-1.642 125.504 225.047 5.251 136.630
0 0 0 0 0 -8.473
7.503 125.504 298.810 5.298 169.643 -8.473
115.968
490.790
-8.473
598.285
12. Beleggingsresultaten risico deelnemers
2013
Directe beleggingsopbrengst €
Aandelen Vastrentende waarden Overige beleggingen Kosten vermogensbeheer
2012
Indirecte beleggingsopbrengst
Kosten vermogensbeheer
Totaal
€
€
€
0 0 0
2.540 -214 8
0 0 0 -36
2.540 -214 8 -36
0
2.333
-36
2.297
Directe beleggingsopbrengst
Indirecte beleggingsopbrengst
Kosten vermogensbeheer
Totaal
€
€
€
€
Aandelen Vastrentende waarden Overige beleggingen Kosten vermogensbeheer
108
0 0 0
2.282 947 67
0 0 0 0
2.282 947 67 0
0
3.296
0
3.296
2013
2012
€
€
13. Overige baten Interest waardeoverdrachten Interest overig
28 441
9 2.674
469
2.683
De interest overige bestaat in 2013 voornamelijk uit de interest over de reeds in 2012 verschuldigde aanvullende dotaties van € 263 duizend en interest over de koopsommen voorwaardelijk pensioen van € 175 duizend. 14. Pensioenuitkeringen Ouderdomspensioen Partnerpensioen Wezenpensioen Arbeidsongeschiktheidspensioen WAO-aanvulling Anw-aanvulling Afkoop pensioenen en premierestitutie Overige uitkeringen
140.773 21.165 392 678 3.348 6.065 2.174 1.370
118.767 19.617 410 734 3.474 5.733 2.269 1.793
175.965
152.797
285 18 6.614 51 40 29 457 0 393
233 48 6.508 54 36 62 734 0 474
7.887
8.149
15. Pensioenuitvoeringskosten Bestuurskosten Kosten verantwoordingsorgaan en visitatiecommissie Administratiekostenvergoeding Accountantskosten Certificerend actuaris Overige advieskosten Contributies en bijdragen Dwangsommen en boetes Overige
Bezoldiging bestuurders De bezoldiging voor de (voormalige) bestuurders tezamen bedraagt € 74 duizend (2012: € 65 duizend). Het bedrag aan vacatiegelden is afhankelijk van het aantal bijeenkomsten dat is gehouden en het aantal bestuursleden dat deze bijeenkomsten heeft bijgewoond. Aan betrokkenen zijn geen leningen, voorschotten of garanties verstrekt. Verantwoordingsorgaan Aan de leden van het verantwoordingsorgaan werd door het pensioenfonds in 2013 een vergoeding verstrekt van € 16 duizend (2012: € 13 duizend). Accountantshonoraria De honoraria van de onafhankelijke externe accountant(s) zijn als volgt: Controle van de jaarrekening Andere controleopdrachten
Aantal personeelsleden Het pensioenfonds heeft geen werknemers in dienst.
109
51 0
50 4
51
54
2013
2012
€
€
16. Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds Pensioenopbouw Rentetoevoeging Onttrekking voor uitkeringen en uitvoeringskosten Wijziging marktrente Wijziging actuariële uitgangspunten Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Aanpassing sterftekansen Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen
123.340 21.571 -181.058 -176.762 0 -21.432 -139.802 42.512
124.229 86.445 -156.336 419.892 4.796 -574 59.067 42.811
-331.631
580.330
7.913
675
-2.187
-331
-2.660 21.799
-36 931
19.139
895
17. Mutatie overige technische voorzieningen Mutatie overige technische voorzieningen 18. Mutatie pensioenverplichtingen voor risico deelnemers Mutatie pensioenverplichtingen voor risico deelnemers 19. Saldo overdracht van derden Inkomende waardeoverdrachten Uitgaande waardeoverdrachten
Waardeoverdracht betreft de ontvangst van of overdracht aan pensioenfonds of pensioenverzekeraar van respectievelijk de vorige of nieuwe werkgever van de contante waarde van premievrije pensioenaanspraken van deelnemers, die tot de ontslagdatum zijn opgebouwd. Een waardeoverdracht kan tot stand komen op het moment wanneer de dekkingsgraad van zowel de betalende als ontvangende partij hoger is dan 100,0%. Daarom heeft het pensioenfonds in 2012 gedurende een aantal maanden niet mee kunnen werken aan waardeoverdrachten. In perioden waarbij het pensioenfonds een hogere dekkingsgraad heeft dan 100,0% kan het voorkomen dat de dekkingsgraad van een ander pensioenfonds niet toereikend is, waardoor de waardeoverdracht niet kan worden geëffectueerd. Het herstel van de dekkingsgraden heeft eraan bijgedragen dat de overdrachten van en naar derden substantieel zijn gestegen ten opzichte van 2012. 20. Overige lasten Interest waardeoverdrachten Interest premies Overig
Groningen, 22 april 2014 mr. E.J.F. Busweiler mw. S.Y. Eijgermans-Jacobs P. van Gameren RA (voorzitter) E.C. Grootendorst R.H. Harmsen (secretaris) drs. L.C. van de Kieft RC MAC B.H. Kiep drs. H. Popping (plv. secretaris) drs. L.J. van der Put RBA mw. A.J. Stevens-Moes (plv. voorzitter)
110
146 8 5
30 167 9
159
206
111
Overige gegevens
112
10.
Overige gegevens
10.1
Statutaire regelingen omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten
Er zijn geen statutaire bepalingen betreffende de bestemming van het resultaat. Het saldo van de staat van baten en lasten van € 531,2 miljoen over 2013 is toegevoegd aan de algemene reserve.
10.2
Gebeurtenissen na balansdatum
De pensioenregelingen van (ex)werknemers van onderneming TNT Express N.V. zijn ondergebracht onder Stichting Pensioenfonds PostNL. Het bestuur van Stichting Pensioenfonds PostNL heeft besloten om de uitvoering van de pensioenregelingen van de (ex) werknemers van TNT Express N.V. in een separaat pensioenfonds te gaan voortzetten per 1 januari 2014. Per 1 januari 2014 is PF TNT Express N.V. economisch afgesplitst van het pensioenfonds. De juridische afsplitsing zal naar verwachting in het tweede kwartaal van 2014 plaatsvinden. Begin februari 2014 heeft het pensioenfonds de evaluatie van het herstelplan bij de toezichthouder voldaan. Deze evaluatie is gebaseerd op een dekkingsgraad van 111,9%. Na het indienen van de evaluatie bij de toezichthouder is de dekkingsgraad bepaald op 111,7%. Deze verlaging van de dekkingsgraad leidt niet tot gewijzigde bevindingen. Eind maart 2014 heeft de toezichthouder aangegeven geen opmerkingen te hebben bij de evaluatie van het herstelplan. Het pensioenfonds hoeft geen korting door te voeren per 1 april 2014. Hiermee kan het ingediende kortetermijnherstelplan als beëindigd worden beschouwd.
10.3
Bijzondere statutaire zeggenschapsrechten
De vertegenwoordigers van de (gewezen) deelnemers worden direct voorgedragen door de Centrale Ondernemingsraad (COR). De COR van PostNL N.V. en TNT Express N.V. dragen beide één vertegenwoordiger voor. Drie van de vertegenwoordigers worden via de COR voorgedragen door vakorganisaties betrokken bij het CAO-overleg van de vennootschap. Eén vertegenwoordiger wordt voorgedragen door Abvakabo FNV, één door CNV Publieke Zaak en één door BVPP. Het voordragen van de bestuursleden namens de pensioengerechtigden vindt plaats na een verkiezing. Kandidaatstelling geschiedt door schriftelijke aanmelding bij het bestuur door een individuele pensioengerechtigde of door organisaties die de pensioengerechtigden vertegenwoordigen. Als secretaris treedt op één van de door de deelnemers en pensioengerechtigden voorgedragen bestuurders. Als plaatsvervangend voorzitter treedt op één van de door de deelnemers en pensioengerechtigden voorgedragen bestuurders. PostNL N.V. heeft het recht vier bestuursleden voor te dragen. TNT Express N.V. heeft het recht om één bestuurslid voor te dragen.
113
10.4
Actuariële verklaring
Opdracht Door Stichting Pensioenfonds PostNL te Groningen is aan Towers Watson Netherlands B.V. de opdracht verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het boekjaar 2013. Gegevens De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Voor de toetsing van de fondsmiddelen en voor de beoordeling van de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening. De accountant van het pensioenfonds heeft mij geïnformeerd over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid en de volledigheid van de administratieve basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeelsvorming van belang zijn. Werkzaamheden Ter uitvoering van de opdracht heb ik onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De door het pensioenfonds verstrekte administratieve basisgegevens zijn zodanig dat ik die gegevens als uitgangspunt voor mijn beoordeelde berekeningen heb aanvaard. Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht:
heb ik ondermeer onderzocht of de technische voorzieningen, het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen toereikend zijn vastgesteld; en heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het pensioenfonds.
Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten. Ik heb mij een oordeel gevormd over de waarschijnlijkheid waarmee het pensioenfonds de tot balansdatum aangegane verplichtingen kan nakomen, mede in aanmerking nemend het financieel beleid van het pensioenfonds. De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Koninklijk Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken, en vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor mijn oordeel. Oordeel De technische voorzieningen zijn, overeenkomstig de beschreven berekeningregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Het eigen vermogen van het pensioenfonds is op de balansdatum lager dan het wettelijk vereist eigen vermogen, maar niet lager dan het wettelijk minimaal vereist eigen vermogen. Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een reservetekort. Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet, met uitzondering van artikel 132. De vermogenspositie van Stichting Pensioenfonds PostNL is naar mijn mening niet voldoende, vanwege het reservetekort.
Apeldoorn, 22 april 2014
Drs. W. Eikelboom AAG Verbonden aan Towers Watson Netherlands B.V. 114
10.5
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant
Aan: het Bestuur van Stichting Pensioenfonds PostNL Verklaring betreffende de jaarrekening Wij hebben de in dit rapport opgenomen jaarrekening 2013 van Stichting Pensioenfonds PostNL te Groningen gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per 31 december 2013 en de winst-en-verliesrekening over 2013 met de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen. Verantwoordelijkheid van het bestuur Het bestuur van de vennootschap is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het vermogen en het resultaat getrouw dient weer te geven in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW). Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten. Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico's dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de vennootschap. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door het bestuur van de vennootschap gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden. Oordeel betreffende de jaarrekening Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en de samenstelling van het vermogen van Stichting Pensioenfonds PostNL per 31 december 2013 en van het resultaat over 2013 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW.
115
Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van het onderzoek of het jaarverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW vereiste gegevens zijn toegevoegd. Tevens vermelden wij dat het jaarverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW.
Amsterdam, 22 april 2014 PricewaterhouseCoopers Accountants N.V.
drs. H.D.M. Plomp RA
116
Bijlagen
117
Bijlage 1
Deelnemersbestand Stand ultimo vorig verslagjaar
Bij
Af
Stand ultimo verslagjaar
Deelnemers, actief en voortgezet
31.839
4.745
8.111
28.473
Gewezen deelnemers
43.227
5.794
2.946
46.075
Ingegane pensioenen
23.934
2.915
832
26.017
16.184
2.405
505
18.084
3.007
113
257
2.863
4.465
371
33
4.803
278
26
37
267
99.000
13.454
11.889
100.565
waarvan: (tijdelijk) Ouderdomspensioen Arbeidsongeschiktheidspensioen* Partnerpensioen Wezenpensioen Totaal:
* De aantallen arbeidsongeschiktheidspensioen zijn eveneens opgenomen onder deelnemers voortgezet als gevolg van hun (gedeeltelijke) premievrije opbouw.
118
Bijlage 2
Begrippenlijst
ABTN Afkorting voor Actuariële en Bedrijfstechnische Nota. In deze, door de wet verplicht gestelde nota, wordt het beleid van het pensioenfonds beschreven op het gebied van financiering, beleggingen, pensioenen en toeslagverlening. Actief/Passief beheer De twee belangrijkste methodes van beleggen zijn actief en passief beleggen. De doelstelling van actief beleggen is om een hoger rendement te behalen dan de gehanteerde benchmark. Hiertoe gaat de belegger op zoek naar interessante beleggingen. Hij belegt ten opzichte van de benchmark extra in bedrijven of andere beleggingen waarvan de hoogste rendementen worden verwacht. Bij passief beleggen is de doelstelling het rendement van de benchmark te evenaren. Om dit te bereiken wordt de samenstelling van de beleggingen van de benchmark gevolgd. Actuariële analyse In deze analyse wordt de invloed verklaard van opgetreden verschillen tussen de actuariële grondslagen en werkelijke ontwikkelingen. AFM Autoriteit Financiële Markten. AG-Prognosetafels Prognosetafels geven de gemiddelde waargenomen overlevings- en sterftefrequenties binnen de Nederlandse bevolking weer over een afgelopen vijfjarige periode en projecteren die naar de toekomst op basis van de in de in het verleden waargenomen en naar de toekomst doorgetrokken trends in deze frequenties. Zij worden gebruikt bij het berekenen van pensioenpremies en de waardering van de pensioenverplichtingen. Er zijn voor mannen en vrouwen aparte prognosetafels afgeleid: GBM en GBV. De prognosetafels worden verder aangeduid met jaartallen die de waarnemingsperiode aangeven, bijvoorbeeld GBM en GBV 2012-2062. Anw-aanvulling De regeling Anw-aanvulling compenseert grotendeels de financieel nadelige gevolgen van de Anw. De Anw-aanvulling voorziet in een uitkering die in principe aanvult tot het volledige Anw-niveau. ANW-hiaat Van een Anw-hiaat is sprake als bij overlijden de partner op grond van de AWW wel en op grond van de Anw geen recht zou hebben op een uitkering. Er is ook sprake van een Anw-hiaat als de partner in deze vergelijking te maken krijgt met een lagere of geen uitkering als gevolg van de zogenoemde inkomenstoets. Asset Liability Management (ALM) Het in kaart brengen van de onderlinge samenhang van pensioenverplichtingen, premiebeleid en beleggingsportefeuille. Met behulp van ALM-simulatiemodellen worden beelden geschetst van de kansen en bedreigingen voor het pensioenfonds in diverse economische scenario's. Beleggingsdepot Ten behoeve van de beschikbare-premieregeling en/of de regeling individueel Pensioensparen heeft een deelnemer de keuze uit diverse beleggingsdepots. Elk beleggingsdepot heeft een bepaald risicoprofiel en daarbij behorende samenstelling van aandelen, obligaties en geldmarktinstrumenten. Beleggingsfonds Instelling die geld van derden belegt in aandelen of andere beleggingssoorten. Beleggingsmix De verdeling van beleggingen over verschillende beleggingscategorieën, zoals bijvoorbeeld aandelen, vastrentende waarden en overige beleggingen. Ook wel beleggingsportefeuille. Benchmark Representatieve herbeleggingsindex waartegen de prestaties van de beleggingsportefeuille worden afgezet (bijvoorbeeld AEX-index, MSCI-index). 119
Beschikbare-premieregeling (BPR) Pensioenregeling waarin de hoogte van de verzekerde pensioenen afhankelijk is van de krachtens de regeling beschikbare premie en de daarmee te behalen (en behaalde) beleggingsopbrengsten. Met behulp van actuariële grondslagen en methoden wordt bij pensioneren de precieze hoogte van het pensioen vastgesteld. Bij andere typen pensioenregelingen wordt eerst de pensioenhoogte en vervolgens de hoogte van de premies vastgesteld. Call spread opties Een call spread houdt in dat callopties worden gekocht en tegelijkertijd callopties verkocht op een hoger marktniveau. Hierdoor is de mogelijke winst op opties beperkt tot een maximum. Het verschil tussen de uitoefenprijs van de gekochte en de geschreven calloptie is de call spread. Compliance Met dit begrip wordt aangeduid dat een organisatie werkt in overeenstemming met vigerende weten regelgeving. Elke financiële instelling beschikt over een compliance regeling die voorschriften bevat waaraan de in die instelling werkzame personen zich dienen te houden, alsmede voorschriften omtrent de wijze van controle op de naleving ervan. Ook veel instellingen die raakvlakken met de financiële sector hebben, zoals pensioenfondsen, hebben een compliance regeling. Een dergelijke regeling bevat bijvoorbeeld voorschriften omtrent de wijze waarop functionarissen voor eigen rekening in effecten mogen handelen, restricties in de omgang met zakenrelaties en de omgang met vertrouwelijke informatie. Consumentenprijsindex (CPI) alle huishoudens (afgeleid) Het consumentenprijsindexcijfer alle huishoudens geeft het prijsverloop weer van een pakket goederen zoals dit gemiddeld wordt aangeschaft door alle huishoudens in Nederland. In de afgeleide index is het effect van veranderingen in de tarieven van productgebonden belastingen en subsidies en van consumptiegebonden belastingen geëlimineerd. Credit rating Een rating is een risico-indicator. Een slechte rating betekent een hoog risico. Voor een hoog risico eisen beleggers en banken een hoge rente. Hoe slechter de rating dus is, hoe duurder het voor een onderneming wordt om geld te lenen. Een rating wordt toegekend door een daarin gespecialiseerd bedrijf. De grootste ratingbureaus zijn Moody's Investors Service en Standard & Poor's. Crisisplan (financieel) Een beschrijving van maatregelen die een pensioenfonds op korte termijn zou kunnen inzetten indien de dekkingsgraad zich bevindt op of zeer snel beweegt richting kritische waarden waardoor het realiseren van de doelstelling van het pensioenfonds in gevaar komt. Dekkingsgraad De dekkingsgraad is de procentuele verhouding tussen de bezittingen, verlaagd met overige schulden en de voorziening pensioenverplichtingen. De dekkingsgraad geeft aan in hoeverre op lange termijn de pensioenverplichtingen kunnen worden nagekomen. Dekkingstekort De Pensioenwet en het Besluit Financieel Toetsingskader Pensioenfondsen spreken van een situatie van dekkingstekort indien de middelen van het pensioenfonds niet langer toereikend zijn om de voorziening pensioenverplichtingen en de reserve voor algemene risico's te dekken. Derivaten Van effecten afgeleide financiële instrumenten (beleggingsproducten), waarvan de waarde afhankelijk is van de waarde van andere meer onderliggende variabelen als valuta’s, effecten en rentes. Voorbeelden zijn futures en swaps. DNB De Nederlandsche Bank. Duration De gevoeligheid van een waarde voor fluctuaties in de kapitaalmarktrente, rekening houdend met de resterende looptijd van die waarde.
120
Eigen vermogen Buffer om mogelijke waardedalingen van de in het pensioenfonds aanwezige middelen op te vangen. Pensioenfondsen zijn verplicht om te beschikken over een voldoende grote buffer. Met een toereikendheidstoets kan jaarlijks worden vastgesteld of het eigen vermogen groot genoeg is. Minimaal vereist eigen vermogen: De ondergrens van het vereist eigen vermogen. Indien het pensioenfonds niet over het minimaal vereist vermogen beschikt is sprake van een dekkingstekort. Vereist eigen vermogen: Het vermogen dat nodig is om te bewerkstelligen dat met een zekerheid van 97,5% wordt voorkomen dat het pensioenfonds binnen een periode van één jaar over minder waarden beschikt dan de hoogte van de voorziening pensioenverplichtingen. Het wordt berekend conform de daarvoor geldende wettelijke regels. Gewenst eigen vermogen: Het vermogen dat nodig is ter dekking van de pensioenverplichtingen, verhoogd met het vermogen dat nodig is om de toeslagambitie ook op de lange termijn na te komen. Het gewenst eigen vermogen is minimaal gelijk aan het vereist eigen vermogen. Het wordt berekend conform de daarvoor geldende wettelijke regels. Emerging markets (opkomende markten) Markten die eerder achterbleven bij de economische ontwikkeling, maar waarvan de vooruitzichten nu goed zijn. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om markten in Midden- en Zuid-Amerika, Midden- en Oost-Europa, het Verre Oosten en Zuid-Afrika. Ervaringssterfte Omdat aangenomen wordt dat de werkende bevolking gezonder is dan de niet werkende bevolking wordt op basis van ervaringscijfers op de sterftekansen zoals ontleend aan de prognosetafel een leeftijdsafhankelijke afslag toegepast. Door rekening te houden met deze ervaringssterfte hoeven geen leeftijdscorrecties te worden toegepast. FED De Federal Reserve System of Federal Reserve of informeel ook wel The Fed is de federale, centrale bank van de Verenigde Staten van Amerika, vergelijkbaar met de Europese Centrale Bank. Feitelijke premie De feitelijke premie is de premie zoals deze daadwerkelijk wordt geheven in het boekjaar. Financieel Toetsingskader (FTK) De door de toezichthouder uitgevoerde methodiek voor de toetsing van de financiële opzet en toestand van pensioenfondsen die vanaf 1 januari 2007 verplicht is. FIRM Afkorting voor Financiële Instellingen Risicoanalyse Methode. FIRM is een geïntegreerde methode voor de analyse van risico's bij alle typen ondernemingen waarop DNB toezicht houdt. Risicoanalyse wordt door de toezichthouder gebruikt om inzicht te krijgen in de risico's die samenhangen met de activiteiten die een onderneming uitvoert en de mate waarin deze een potentiële bedreiging kunnen vormen voor de toezichtdoelstellingen. Franchise Het deel van het salaris dat niet wordt meegenomen bij het berekenen van de pensioengrondslag. Futures Termijncontract, waarin toekomstige aankoop en verkoop van financiële waarden zijn vastgelegd. Futures worden gebruikt om beleggingsrisico’s af te dekken, maar ook voor de uitvoering van (global) tactische asset allocatie.
121
Gedempte kostendekkende premie De gedempte premie wordt berekend door de rente of het rendement te baseren op een voortschrijdend gemiddelde uit het verleden of het rendement op een verwachting voor de toekomst. Het pensioenfonds heeft voor dit laatste gekozen. Gedragscode Schriftelijk stuk waarin regels en richtlijnen worden gegeven ter voorkoming van belangenconflicten tussen het zakelijk belang en de privébelangen van bij het pensioenfonds betrokken personen en van misbruik van vertrouwelijke informatie. Grondstoffen Grondstoffen en goederen waarvan de prijs in hoge mate wordt bepaald door de actuele vraag en aanbod. Voorbeelden zijn olie, graan en metalen. Hedgefondsen Fondsen waarbij gebruik wordt gemaakt van een brede selectie van beleggingsstrategieën en beleggingsinstrumenten om onder alle (markt-)omstandigheden een positief (absoluut) rendement te halen. Herstelplan Pensioenfondsen stellen in geval van een reservetekort een langetermijnherstelplan op. Dit plan bevat de concrete maatregelen waardoor het pensioenfonds binnen een termijn van maximaal vijftien jaar weer voldoet aan het vereist eigen vermogen. Pensioenfondsen stellen in geval van een situatie van onderdekking een kortetermijnherstelplan op. Het kortetermijnherstelplan bevat de concrete maatregelen waardoor het pensioenfonds binnen een termijn van maximaal drie jaar weer gaat voldoen aan het minimaal vereist eigen vermogen. High yield Obligaties met een credit rating lager dan BBB, ook wel non-investment grade genoemd. Indexatie Zie toeslagverlening. Individueel Pensioensparen (IPS) Regeling voor deelnemers om naast het reguliere pensioen te beleggen voor aanvullend pensioen. Deelnemers kunnen vrijwillig deelnemen aan deze regeling. Inkoopfactoren Inkoopfactoren zijn de gehanteerde actuariële omzettingsfactoren waarbij het spaarsaldo op pensioeningangsmoment wordt omgezet naar een jaarlijkse uitkering op basis van het dan geldende inkooptarief c.q. inkoopfactor. Investment grade Obligaties met een credit rating van BBB of hoger. ISDA/CSA overeenkomst Een ISDA overeenkomst is een standaard contract dat OTC-transacties tussen institutionele financiële partijen mogelijk maakt. CSA is een bijlage bij het ISDA-contract waarin partijen afspraken maken over het wederzijds te leveren en te accepteren onderpand. Kostendekkende premie Pensioenfondsen zijn verplicht om een kostendekkende premie te berekenen. De kostendekkende premie fungeert als (wettelijk) ijkpunt bij de beoordeling van de feitelijke premie die het pensioenfonds in rekening brengt. De kostendekkende premie bestaat uit de actuarieel benodigde premie voor de pensioenverplichtingen, een opslag die nodig is voor het in stand houden van het vereist eigen vermogen, een opslag voor uitvoeringskosten van het pensioenfonds en de premie die actuarieel benodigd is voor de voorwaardelijke onderdelen van de regeling.
122
Kritische dekkingsgraad De dekkingsgraad waarbij naar verwachting zonder aanvullende dotaties door de werkgevers of het korten van rechten binnen de resterende looptijd voor het kortetermijnherstelplan nog herstel optreedt tot de (minimaal) vereiste dekkingsgraad. Life Cycle Ten behoeve van de beschikbare-premieregeling en/of de regeling individueel pensioensparen kan worden belegd in de Life Cycle. Het principe van Life Cyle-beleggen is dat er wordt belegd in een risicoprofiel waarbij de samenstelling van de beleggingsmix is afgestemd op het aantal jaren tot aan de pensioendatum. Marktwaarde De marktwaarde is het bedrag waarvoor een recht of een verplichting kan worden afgewikkeld tussen terzake goed geïnformeerde partijen, die tot een transactie bereid en onafhankelijk van elkaar zijn. Middelloon(regeling) Het middelloon is de hoogte van het gemiddelde salaris gedurende de hele loopbaan. Bij de middelloonregeling hangt het uiteindelijke pensioen af van het aantal jaren dat een deelnemer bij de werkgever in dienst is geweest en het salarisverloop tijdens deze werkzame periode. Het op te bouwen pensioen is bij deze regeling een gewogen gemiddelde van alle pensioengrondslagen over de gehele periode van deelname aan de regeling. Minimaal vereist eigen vermogen Zie eigen vermogen. Netto-risico Het restant aan risico dat overblijft na het nemen van beheersmaatregelen. Non-investment grade Obligaties met een credit rating lager dan BBB, ook wel high yield genoemd. Onderdekking (dekkingstekort) Situatie dat de middelen van het pensioenfonds niet langer toereikend zijn om de voorziening pensioenverplichtingen en de reserve voor algemene risico’s te dekken. Opkomende markten Markten die eerder achterbleven bij de economische ontwikkeling, maar waarvan de vooruitzichten nu goed zijn. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om markten in Midden- en Zuid-Amerika, Midden- en Oost-Europa, het Verre Oosten en Zuid-Afrika. Outperformance/underperformance Het rendement dat een vermogensbeheerder heeft behaald over een door hem beheerde portefeuille ten opzichte van het rendement van de benchmark. OTC (Over the counter) Deze term heeft betrekking op financiële transacties die niet via de beurs verlopen, maar die direct tussen twee partijen afgesloten worden. Overige beleggingen Beleggingen anders dan de voor een pensioenfonds meer traditionele beleggingen zoals aandelen en vastrentende waarden. Onder overige beleggingen vallen de categorieën grondstoffen en hedgefondsen.
123
Partnerpensioen op kapitaalbasis/risicobasis Partnerpensioen op kapitaalbasis: er bestaat zowel aanspraak op partnerpensioen bij overlijden tijdens de deelneming als bij overlijden na einde deelneming (als gewezen deelnemer of gepensioneerde). Partnerpensioen op risicobasis: er bestaat alleen aanspraak op partnerpensioen bij overlijden tijdens de deelneming. Partnerpensioen voor de pensioendatum op risicobasis en na pensioendatum op kapitaalbasis: er bestaat aanspraak op partnerpensioen bij overlijden tijdens de deelneming of bij overlijden na ingang van het ouderdomspensioen; er bestaat geen aanspraak op partnerpensioen bij overlijden als gewezen deelnemer. Pensioenaanspraak Een recht op toekomstige pensioenuitkeringen. De aanspraak op pensioen wordt onderscheiden van het ingegane pensioen. Pensioenfederatie In de Pensioenfederatie zijn drie instellingen gefuseerd: de Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen (VB), de Stichting voor Ondernemingspensioenfondsen (OPF) en de Unie van Beroepspensioenfondsen (UvB). De Pensioenfederatie vertegenwoordigt via deze koepels de aangesloten pensioenfondsen. Pensioengrondslag Het gedeelte van het salaris dat de grondslag vormt voor de pensioenopbouw van een deelnemer. De pensioengrondslag wordt berekend door het pensioengevend jaarsalaris te verminderen met de franchise. Pensioenrecht Een recht op ingegane pensioenuitkeringen. Pensioenresultaat Het pensioenresultaat is gedefinieerd als het (cumulatieve) niveau van de (toekomstige) pensioenuitkeringen na een bepaalde periode, afgezet tegen de (cumulatieve) hoogte van de (toekomstige) pensioenuitkeringen indien die gehele periode sprake zou zijn geweest van indexatie volgens de prijsinflatie. Het pensioenresultaat vergelijkt het nominale pensioen plus indexatie met het nominale pensioen plus prijsinflatie en geeft in feite de koopkracht van het pensioen weer. Pensioenresultaat = (1 + Cumulatieve indexatie) / (1 + Cumulatieve prijsinflatie) Voorbeeld Het pensioen bij aanvang is 100. Stel dat de prijzen over een periode van 15 jaar met 50% zijn gestegen, indien de toeslagverlening in dezelfde periode in totaal 25% heeft bedragen, bedraagt het pensioenresultaat 1,25/1,50 = 83,33%. Pensioenwet Op 1 januari 2007 is de Pensioenwet in werking getreden. De Pensioenwet heeft tot doel de waarborgen te verschaffen voor financiële zekerheid, individuele zekerheid en uitvoeringszekerheid. Premieovereenkomst De premieovereenkomst heeft betrekking op de pensioenregeling voor het salarisdeel boven een bepaald bedrag, waarvoor een beschikbare-premieregeling (BPR) geldt en voor de Individueel Pensioenspaarregeling. Prepensioen Het pensioen ter overbrugging van de periode tussen het moment van vervroegde pensionering en het moment waarop het levenslange ouderdomspensioen ingaat.
124
Raad van toezicht In het kader van de Principes voor Goed Pensioenfondsbestuur kan voor het intern toezichthoudend orgaan gekozen worden voor een raad van toezicht die het functioneren van het bestuur toetst en jaarlijks daarover aan het bestuur rapporteert. Renterisico Het risico dat rentefluctuaties, als gevolg van ontoereikende afstemming tussen rentegevoelige bezittingen en verplichtingen op het gebied van rentelooptijden en rentevoet, leiden tot ongewenste effecten op balans en resultaat. (Rente)swap Ruil van rendement op een vastgestelde lange rente tegen een variabele korte rente gedurende een vastgestelde looptijd. (Rente)swaption Een (rente)swaption is een optie op een renteswap. Een (rente)swaption kan worden vergeleken met een verzekering tegen rentedalingen. Het belangrijkste nadeel is de premie die voor dit instrument moet worden betaald. Rentetermijnstructuur (RTS) Maandelijks door DNB gepubliceerde marktrente met een looptijd van 1 tot 60 jaar, waarmee de toekomstige kasstromen van de pensioenverplichtingen worden verdisconteerd. Reservetekort De Pensioenwet en het Besluit Financieel Toetsingskader Pensioenfondsen spreken van een reservetekort als de middelen ontoereikend zijn om naast de voorziening pensioenverplichtingen en de reserve voor algemene risico’s, ook nog de vereiste reserve beleggingsrisico’s, de reserve voorgenomen pensioenaanpassing en eventuele andere reserves te dekken. Risicomanagement Naar aanleiding van de negatieve marktontwikkelingen en de invloed daarvan op de dekkingsgraad heeft het bestuur het afgelopen jaar extra aandacht besteed aan het risicomanagement van de beleggingsportefeuille. Op basis hiervan is het beleggingsbeleid verder aangescherpt. De doelstelling van het gewijzigde beleggingsbeleid is het beschermen van de dekkingsgraad tegen extreme risico’s. Hierbij is er nadruk gelegd op de twee grootste risico’s voor de dekkingsgraad: het risico van dalende aandelenkoersen en het risico van een verder dalende rente. Daarnaast blijft het pensioenfonds toch deels profiteren van een eventueel oplopende rente en stijgende aandelenkoersen. Risicopremie Dit is de premie voor risicodekking. SBR Als een werknemer wordt ontslagen met toepassing van de ‘financiële regeling overcompleet 55 plus’ van de SBR-regeling, dan wordt de pensioenopbouw voor de helft voortgezet. Over de periode waarover de ontslagen werknemer ook in aanmerking komt voor een zogenoemde FVPbijdrage vindt volledige opbouw plaats. Securities lending Security lending is het uitlenen van aandelen en obligaties voor een vastgestelde periode aan derden in ruil voor een geldelijke vergoeding. Doordat het economische eigendom bij de uitlener blijft, wordt er geen koersrisico gelopen. Spotmarkt Markt waarop grondstoffen en valuta worden verhandeld voor directe levering. Dit in tegenstelling tot de termijnmarkt waar prijsvorming nu plaatsvindt en levering op een later tijdstip. Spread Het renteverschil tussen bedrijfsobligaties en staatsobligaties.
125
Stichtingskapitaal en reserves Zie eigen vermogen. Swap Een swap is een derivaat waarbij een partij een bepaalde kasstroom of risico wisselt tegen dat van een andere partij. Deze twee componenten worden ook wel de 'legs' van de transactie genoemd. Swaps zijn derivaten, dat wil zeggen dat ze afgeleide producten zijn. Technische voorziening (voorziening pensioenverplichtingen) Technische voorzieningen worden gevormd om alle uit de pensioenregeling of andere overeenkomsten voortvloeiende pensioenverplichtingen te kunnen nakomen. Toeslagverlening (indexatie) Om de koopkracht van pensioenen niet achteruit te laten gaan, kunnen pensioenen worden aangepast. Dit houdt in dat een toeslag kan worden gegeven op het pensioen. Het bestuur neemt jaarlijks een besluit over het al dan niet verhogen van de pensioenaanspraken. De toeslagverlening bij het pensioenfonds is voorwaardelijk. Er wordt slechts toeslag verleend voor zover de middelen van het pensioenfonds dit toelaten. Uitvoeringsovereenkomst De overeenkomst tussen een werkgever en een pensioenfonds over de uitvoering van één of meer pensioenregelingen. Ultimate Forward Rate (UFR) De UFR is een risicovrije rekenrente voor langjarige contracten, waarin wegens de lange looptijd onvoldoende handel plaatsvindt. Bij looptijden langer dan 20 jaar wordt de langstertermijnrente vastgesteld richting een convergentiepunt van 4,2%. Uniform Pensioenoverzicht (UPO) Een UPO is een overzicht van de pensioenaanspraken dat jaarlijks aan de actieve deelnemers wordt gestuurd. Verantwoordingsorgaan De in de Principes voor Goed Pensioenfondsbestuur gehanteerde term voor een orgaan waarin de actieve deelnemers, de pensioengerechtigden en de financieel betrokken werkgever(s) zijn vertegenwoordigd en waaraan het bestuur periodiek verantwoording aflegt. Verbonden personen Alle leden van de organen van het pensioenfonds en andere personen die werkzaamheden voor het pensioenfonds verrichten, onafhankelijk van de duur waarvoor of de juridische basis waarop zij werkzaam zijn. Vereist eigen vermogen Zie eigen vermogen. Visitatiecommissie In het kader van de Principes voor Goed Pensioenfondsbestuur kan voor het toezichthoudend orgaan gekozen worden voor een visitatiecommissie die tenminste één keer in de drie jaar - of vaker als daartoe aanleiding is – het functioneren van het bestuur toetst. De visitatiecommissie wordt aangesteld door het bestuur en bestaat uit ten minste drie onafhankelijke deskundigen. Voorwaardelijk pensioen Een extra voorwaardelijk pensioen over dienstjaren uit het verleden als gevolg van een lagere pensioenopbouw dan mogelijk is volgens de fiscale regelgeving. Waardeoverdracht(en) Het naar een andere pensioenregeling overdragen van de waarde van het opgebouwde pensioenrecht. WIA Dit is de afkorting voor de wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen.
126
Colofon Uitgegeven door Stichting Pensioenfonds PostNL Correspondentieadres: Postbus 501 9700 AM GRONINGEN Bezoekadres: Europaweg 27, Groningen Telefoon Fax internet emailadres
(050) 582 19 90 (050) 313 82 01 www.pensioenpostnl.nl
[email protected]
Realisatie TKP Pensioen BV Postbus 501 9700 AM GRONINGEN
127