Invloed van autisme spectrum stoornissen op de identiteitsontwikkeling van adolescenten Eindscriptie Bacheloropleiding Klinische Gezondheidspsychologie
Departement Psychologie en Gezondheid, ontwikkelings- en klinische psychologie, Universiteit van Tilburg
Auteur:
Erik Velinga
ANR:
195476
Supervisor:
Dr. T.A. Klimstra
Datum:
23 - 05 - 2013
Samenvatting In dit literatuuronderzoek is gekeken wat de invloed is van een autisme spectrum stoornis op de identiteitsontwikkeling van adolescenten met deze stoornis. Dit is gedaan met behulp van het identiteitsmodel ontwikkeld door James Marcia (1966). Om te kijken wat de invloed van een autisme spectrum stoornis is, is aan de hand van zeven onderzoeken en drie case studies vastgesteld hoe de identiteit van adolescenten met een autisme spectrum stoornis er gemiddeld genomen uit lijkt te zien. Deze invloed op de identiteitsontwikkeling is vergeleken met de verschillende identiteit statussen die Marcia onderscheidde. De conclusie lijkt te zijn dat adolescenten met een autisme spectrum stoornis een identiteit hebben die in de ‘foreclosure status’ valt. Dit komt voort uit een gebrek in de exploratie binnen het identiteitsvormingsproces, vooral op het gebied van sociale relaties en interacties. Deze indeling wil zeggen dat adolescenten met een autisme spectrum stoornis niet gevoelig lijken te zijn voor de gevoelens, geloven en overtuigingen van anderen. Doordat adolescenten met een autisme spectrum stoornis deze informatie niet uit sociale interacties halen, word dit ook niet geïntegreerd in het zelfbeeld. Hierdoor zullen deze adolescenten uit gaan van eigen gevoelens, geloven en overtuigingen. Dus zou er gezegd kunnen worden dat voornamelijk een gebrek in het sociaal functioneren van invloed is op de identiteitsontwikkeling van adolescenten met een autisme spectrum stoornis.
2
Inhoudsopgave
1 Autisme en identiteitsontwikkeling 1.1 Identiteitsontwikkelingstheorieën
4 4
1.1.1 Het identiteitsmodel van Erikson
4
1.1.2 Het neo-Eriksoniaans identiteitsmodel van Marcia
5
1.2 Overzicht van autisme spectrum stoornissen
6
1.2.1 Autisme
7
1.2.2 Asperger Syndroom
7
1.2.3 PDD-NOS
7
1.2.4 Autism Spectrum Disorders
7
1.3 De huidige literatuurstudie
8
2 Methode
8
3 Resultaten
9
3.1 Karakteristieken van adolescenten met ASS
9
3.1.1 Communicatie
10
3.1.2 Sociale relaties
11
3.1.3 Gedragspatronen
12
3.2 Case studies van adolescenten met ASS
13
3.2.1 De 16-jarige Randal
13
3.2.2 De 21-jarige Ben
13
3.2.3 De 20-jarige Craig
14
4 Discussie
15
4.1 De gemiddelde invloed van een autisme spectrum stoornis op de identiteitsontwikkeling
15
4.2 De gemiddelde invloed van een autisme spectrum stoornis binnen Marcia’s identiteitsmodel
16
4.3 Beperkingen en aanbevelingen
17
5 Referenties
21
6 Bijlagen
23
3
Autisme en identiteitsontwikkeling Tijdens de ontwikkeling van kind naar volwassene komen vele vragen naar boven. Vragen als “Wie ben ik?”, “Wat maakt mij anders dan andere mensen?” en “Wat zijn mijn normen en waarden?”. Dit soort vragen kunnen een centrale rol spelen in de identiteitsontwikkeling tijdens de periode van adolescentie (Schwartz, 2001). Het vormen van een identiteit is vooral een sociaal en doorgaand proces. Voor een individu met een psychische stoornis, zoals autisme, kan dit proces extra lastig en uitdagend zijn door de krachtige beperkende invloeden die deze met zich mee brengt (Bagatell, 2007). Want hoe ga je om met de al lastige eisen die de ontwikkeling van een identiteit met zich mee brengt, als je daarnaast ook nog om moet gaan met de lastige invloeden die een autistische stoornis met zich mee brengt?
1.1 Identiteitsontwikkelingstheorieën Er zijn veel studies gedaan naar de ontwikkeling van identiteit. Dit begon met het werk van Sigmund Freud (1923), welke de identiteitsontwikkeling beschreef aan de hand van de jonge kinderjaren. Hij zag hierin een groot aandeel in de overdracht van ouderlijke normen en waarden op het kind. De daaropvolgende grote theorie rondom de identiteitsontwikkeling kwam van Erik Erikson (1956, 1963).
1.1.1 Het identiteitsmodel van Erikson Een van de meest invloedrijke theorieën is die van Erikson. Erikson definieerde identiteit als; ‘ego identiteit is het bewust zijn van zelf-gelijkheid en continuïteit, en de stijl van iemands individualiteit welke overeenstemt met de gelijkheid en continuïteit van wat iemand betekend voor anderen in de directe omgeving van de persoon’ (Schwartz, 2001). Erikson stelde dat in de late adolescentie een psychosociale crisis ontstaat. Deze crisis omschreef hij als een fase waarin de adolescent een keuze moet maken tussen zinvolle alternatieven. Er ontstaat een groeiende beroepsmatige en ideologische verbintenis. Belangrijke levenstaken, zoals het vinden van een baan en het worden van een goede burger, komen in deze fase naar voren. Van de adolescent wordt verlangd dat deze een wederzijdse relatie opbouwt met de samenleving waarbij hij een gevoel van verbondenheid behoudt met zichzelf (Marcia, 1966). De uitkomst van deze crisis omschreef Erikson aan de hand van een bipolaire dimensie met aan de uiteindes twee verschillende identiteit uitkomsten. Deze twee uitkomsten waren; ‘ego identity’ 4
en ‘identity confusion’. Ego identity omschreef Erikson als een samenhangend beeld dat iemand van zichzelf heeft, welke ook zo door mensen in de omgeving van de adolescent wordt gezien (Schwartz, 2001). Identity confusion omschreef Erikson als de onmogelijkheid om een set van idealen te ontwikkelen waar een identiteit op gebaseerd kan worden.
1.1.2 Het neo-Eriksoniaans identiteitsmodel van Marcia Marcia (1966) ontwikkelde een theorie die de theorie van Erikson uitbreidde of opvolgde. Het werk van Marcia wordt ook wel het ‘neo-Eriksoniaans identiteitsmodel’ genoemd en is de meest belangrijke uitbreiding geweest van de theorie van Erikson (Meeus, 2011). Marcia stelt dat er tijdens de identiteitsontwikkeling sprake is van exploratie en van commitment. Exploratie staat voor probleemoplossend gedrag, bedoeld om informatie te verkrijgen over iemand zelf of over de omgeving. Deze informatie zou helpen om zo belangrijke levenskeuzes te kunnen maken. De adolescent maakt hier een afweging tussen meerdere alternatieven om zo de juiste keuze te maken. Daarnaast spreekt Marcia ook van commitment, wat staat voor de verbondenheid met een specifieke set van doelen, waarden en geloven. Hier is een belangrijke levenskeuze gemaakt, en men blijft trouw aan deze keuze. Vanuit de theorie rondom exploratie en commitment stelde Marcia dat er vier verschillende en onafhankelijke identiteit statussen zijn. Elke status representeert een combinatie van een bepaald niveau van exploratie en een bepaald niveau van commitment. Deze statussen hebben allemaal hun eigen karakteristieken en persoonlijkheidstrekken. Ze kunnen niet als fases worden gezien omdat er tussen de statussen geen duidelijke ontwikkelingsverloop is (Schwartz, 2001). De vier statussen die Marcia onderscheidt zijn; identity diffusion, identity foreclosure, identity moratorium en identity achievement. Wanneer een adolescent de status van identity diffusion heeft, dan is er sprake van weinig commitment en weinig exploratie. Deze adolescenten tonen weinig interesses en hebben onder andere meer kans op drugsmisbruik en academisch falen. De diffusion status wordt gekenmerkt door een gebrek aan basis structuur van de identiteit die de persoon een houvast kan geven. Deze kan ook dienen als een goede basis voor het nemen van belangrijke beslissingen. De tweede status die Marcia beschrijft is de status van identity foreclosure. In deze status is er commitment met bepaalde doelen, waarden en geloven. Daar aan voorafgaande is er weinig exploratie geweest. De omstandigheden waarin een persoon leeft zijn bepalend voor welke belangrijke levenskeuzes een adolescent maakt, want binnen de mogelijkheden die zich 5
voordoen zal de adolescent kiezen. De volgende status is de status van identity moratorium. Hierin is er actieve exploratie met een relatieve afwezigheid van commitment. In deze status is er vooral stress. Adolescenten in deze status zijn het meest open-minded en denken het meeste na in vergelijking met de andere identiteit statussen. De laatste status is de status van identity achievement. Deze status staat voor een commitment welke wordt vastgesteld na een periode van exploratie. Het wordt gekarakteriseerd als de meest volwassen status omdat het gekenmerkt wordt door gebalanceerd denken, effectieve besluitvorming, en diepe interpersoonlijke relaties. De adolescent die deze status heeft, heeft het meeste identiteitswerk verzet in vergelijking met de andere statussen (Schwartz, 2001; Marcia, 1966).
Het ontwikkelen van een identiteit is, zoals duidelijk is geworden uit bovenstaand stuk, een lastig proces. Dit proces kan extra uitdagend worden gemaakt door het hebben van een psychische stoornis, in het geval van dit literatuuronderzoek een ‘Autisme Spectrum Stoornis’ (ASS). Een kijk op het ontwikkelingsproces van mensen met ASS, is om ASS niet te zien als een stoornis, maar als een ‘variant van ontwikkeling’ (Delfos, 2002). Delfos heeft een schema gecreëerd waarin een koppeling wordt gemaakt tussen verschillende theorieën welke betrekking hebben op zowel de ontwikkeling van een identiteit als ook het hebben van een ASS. Dit schema wordt door haar het socioschema genoemd. Hiermee geeft Delfos aan dat het niet gaat om een eigenschap of onvermogen voor personen met ASS om een identiteit te ontwikkelen, het is een ander proces. De vraag is dan hoe dit proces van het ontwikkelen van een identiteit in combinatie met ASS in zijn werk gaat. Eerst wordt er bekeken wat ASS precies inhoudt.
1.2 Overzicht van autisme spectrum stoornissen ASS wordt gebruikt als een overkoepelend begrip van alle verschillende vormen van autisme. Binnen ASS zijn er verschillende vormen te onderscheiden. ASS word door onderzoekers gekarakteriseerd als ‘beperkende invloeden van repetitieve gedragingen en interesses, gebrek aan communicatie en socialisatie’ (Hattier & Matson, 2011). Binnen ASS zijn onderstaande subtypes te onderscheiden.
6
1.2.1 Autisme Het klassieke autisme is de meest bekende vorm van alle autisme stoornissen. Het heeft dan ook een duidelijke omschrijving; ‘een ontwikkelingsstoornis welke wordt gekarakteriseerd door gebrek in communicatie en sociale relaties. Het bevat een patroon van stereotype en repetitief gedrag en er zijn beperkte interesses’ (Walker, Thompson, Zwaigenbaum, Golberg, Bryson, Mahoney & Strawbridge, 2004; Hattier & Matson, 2011). Vaak komen deze kenmerken naar voren wanneer men denkt aan iemand met autisme.
1.2.2 Asperger Syndroom Syndroom van Asperger (AS) wordt gekarakteriseerd door een aantal cognitieve, sociale en motorische criteria. Dit omvat: normale taal ontwikkeling, welke gepaard gaat met problemen in empathie en sociaal begrip, stereotype gedragspatronen en slechte motorische vaardigheden. Daarnaast zijn er vaak ongewoon sterke en specifieke interesses in bijvoorbeeld dinosauriërs of het heelal (Ellis & Gunter, 1999).
1.2.3 Pervasive developmental disorder not otherwise specified. Pervasive developmental disorder not otherwise specified (PDD-NOS) wordt door de American Psychiatric Association (APA) beschreven als ‘symptomen die niet onder een andere autistische stoornis vallen’. Het gaat hier om adolescenten die moeite hebben met sociale interacties, communicatie of met bepaalde gedragspatronen welke dus niet onder de criteria van autisme te schalen zijn (Vannetzel, Chaby, Cautru, Cohen & Plaza, 2010). Volgens Walker et al. (2004) kan PDD-NOS dan ook worden gezien als een categorie die gebaseerd is op exclusie criteria.
1.2.4 Autisme Spectrum Disorders Hattier & Matson (2011) hebben onderzoek gedaan naar substantiële verschillen tussen autisme, AS en PDD-NOS. Hoewel de onderzoekers erkenden dat elke stoornis zijn eigen criteria heeft, kon er niet worden gesproken van duidelijke verschillen. Tussen de verschillende vormen zijn er dus geen significante verschillen te vinden die het noodzakelijk maken om, wanneer er gesproken wordt van de invloed van de stoornis op de identiteitsontwikkeling van
7
adolescenten, iedere “sub stoornis” apart te benoemen. Daarom wordt in het vervolg van dit literatuuronderzoek gesproken over ASS als één categorie.
1.3 De huidige literatuurstudie In dit literatuuronderzoek wordt er gekeken wat de invloed is van ASS op de identiteitsontwikkeling van adolescenten. Er wordt een vergelijking gemaakt tussen beschikbare literatuur over de twee deel gebieden identiteitsontwikkeling en ASS. Deze vergelijking kan dienen als een samenvattend geheel van de identiteitsontwikkeling van adolescenten met een ASS. Een dergelijke studie naar de invloed van een psychosociale stoornis werd eerder uitgevoerd door Meeus. Meeus (2011) maakte met een onderzoek een overzicht van de formatie van identiteit bij adolescenten. Een van de belangrijkste vragen die hij stelde was of de identiteit van een adolescent gerelateerd is aan psychologische aanpassingen over tijd en binnen een breed perspectief, waaronder ook psychosociale problemen vielen. In dit literatuur onderzoek wordt de vraag gesteld wat voor invloed een autisme spectrum stoornis heeft op de identiteitsontwikkeling van jongeren met deze stoornis. Dit wordt gedaan aan de hand van de volgende onderzoeksvraag; ‘In welke identiteit status die Marcia onderscheidde zijn adolescenten met een autisme spectrum stoornis gemiddeld genomen het beste te plaatsen?’. Hiermee wordt hopelijk duidelijk op welke wijze de identiteitsontwikkeling van deze adolescenten afwijkt van adolescenten zonder een autisme spectrum stoornis. Het doel van dit literatuur onderzoek is om op deze vraag een zo passend mogelijk antwoord te kunnen geven.
Methode Voor de gebruikte literatuur is gezocht binnen de volgende zoekbronnen; ScienceDirect, PsycINFO, Web of Science en Google Scholar. Binnen deze zoekbronnen is er gezocht met de termen; ‘Autism and identity development’, ‘Autism adolescents identity’, ‘PDD-NOS identity’, ‘Asperger syndrome identity’, ‘Identity Asperger PDD-NOS Autism’. Dit resulteerde echter in erg veel artikelen. Met de nodige aanpassingen binnen zoekcriteria, zoals beperking tot het onderwerp autism en identity, werd het aantal artikelen teruggebracht naar een meer overzichtelijk aantal. Zoals bij de termen ‘Autism and identity development’ werden de volgende aantallen artikelen gevonden binnen de verschillende zoekmachines; ScienceDirect; 78, 8
PsycINFO; 17, Web of Science; 35 (Een overzicht van de gevonden artikelen is te vinden in tabel 1, zie bijlage 1). De resultaten van de zoekopdrachten werden doorgekeken op bruikbaarheid om zo geschikte en mogelijk bruikbare artikelen te selecteren. Ook zijn er via referentielijsten van de gevonden literatuur, nog vier andere bruikbare artikelen gevonden. Deze werden opgezocht via de zoekbronnen en via de samenvatting bekeken op mogelijke bruikbaarheid. In totaal zijn er uiteindelijk 10 artikelen gebruikt. Na het vinden van mogelijk bruikbare artikelen is gekeken of deze inhoudelijk van belang konden zijn voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen. Binnen de geschikte artikelen werd er onderscheid gemaakt tussen studies en case studies. Door te kijken naar de samenvatting, methode en resultaten is er binnen de normale studies een onderscheidt gemaakt tussen bruikbare artikelen en niet bruikbare artikelen. Voor de case studies is gekeken naar de leeftijd van de persoon die in het artikel gevolgd werd, als het ging om een adolescent werd het artikel als bruikbaar beschouwd. In totaal zijn er voor de resultaten zeven onderzoeken en drie case studies gebruikt.
Resultaten De resultatensectie van dit literatuuronderzoek begint met het bespreken van zeven studies die een overzicht geven van de karaktertrekken van jongeren met ASS. De resultaten van de besproken studies worden samengevoegd om een algemeen overzicht te krijgen van de verschillende karaktertrekken die adolescenten met ASS hebben. Deze resultaten worden later gebruikt om de onderzoeksvraag te beantwoorden. Vervolgens worden er drie case studies besproken en ook vanuit deze case studies worden karakteristieken voor adolescenten met ASS gehaald. De case studies zijn gebruikt om een reëel beeld te kunnen vormen van een adolescent met ASS. Dit beeld is dan niet alleen gevormd op basis van onderzoeksresultaten maar ook op beschrijvingen uit het dagelijks leven van deze adolescenten. Hierdoor ontstaat er dan een zo compleet mogelijk beeld van de invloed die ASS heeft op het identiteitsvormingsproces van een adolescent met deze stoornis. Resultaten zijn per studie terug te vinden in tabel 2 (Zie bijlage 2).
3.1 Karakteristieken van adolescenten met ASS Vanuit verschillende definities, zoals beschreven in de inleiding, komen een paar 9
hoofdkarakteristieken van ASS naar voren. Dit zijn een gebrek in communicatie en sociale relaties, het hebben van een patroon van stereotype en repetitief gedrag en beperkte interesses (Hattier & Matson, 2011; Walker, et al., 2004; Ellis & Gunter, 1999; Vannetzel, et al., 1999). Onderzoek naar de klinische karakteristieken van kinderen gediagnosticeerd met ASS werd eerder al gedaan door Walker, et al. (2004). De onderzoekers gingen op zoek naar de verschillen tussen PDD-NOS en de andere subtypen van autisme. Er werd gekeken naar de karakteristieken van deze kinderen wat betreft beperkte communicatieve vaardigheden, wederkerige sociale interactie en hun voorkeur voor repetitief en stereotype gedrag. Er deden 217 kinderen met ASS, waarvan 21 met PDD-NOS, mee aan dit onderzoek. De proefpersonen ondergingen de Autism Diagnostic Interview-Revised (ADI-R) en de Autism Diagnostic Observation Schedule (ADOS). Scores op deze testen werden geïnterpreteerd door drie experts in het diagnosticeren van ASS. De ADI-R is een interview waarin problemen met communicatie, sociale ontwikkeling, repetitief en stereotype gedrag en algemene gedragsproblemen naar voren komen. De ADOS is een gestructureerde observatie test en kijkt naar sociale en communicatieve vaardigheden. De resultaten werden geanalyseerd aan de hand van een éenweg ANOVA. Resultaten laten zien dat kinderen met PDD-NOS minder autistische symptomen vertonen dan andere ASS subtypes. De drie kenmerken van ASS die naar voren komen zijn gebreken in communicatieve vaardigheden, wederkerige sociale interactie en repetitief en stereotype gedrag. Deze aparte kenmerken worden in wat volgt besproken. 3.1.1 Communicatie Ozonoff, Pennington en Rogers (1991) deden onderzoek naar fundamentele verschillen tussen adolescenten met ASS en adolescenten zonder ASS wat betreft ‘theory of mind’ (ToM). ToM werd door Premack en Woodruff (1978) omschreven als de mogelijkheid om de mentale staat van anderen af te leiden, dat wil zeggen kunnen inschatten wat een ander persoon denkt, voelt, verlangt en gelooft. Dit gebrek zou een oorzaak zijn waaruit vele symptomen van de stoornis uit voort komen. Ozonoff, et al. vergeleken 23 jongeren met ASS met 20 jongeren zonder deze stoornis. De proefpersonen legden twee verschillende testen af die de ToM meten, de Picture sequencing measure (PSM) en de Appearance-reality task (ART). Via een independent samples t-test lieten de resultaten lieten zien dat de groep met ASS significant slechter presteerden op de testen dan de groep zonder ASS (PSM: t = -2.51, p < .02; ART: t = - 4.30, p = .01). Dit houdt dus in dat 10
adolescenten met ASS minder goed in staat zijn om de gedachten, gevoelens en geloven van andere personen te kunnen inschatten. Ellis en Gunter (1999) hebben gekeken naar resultaten op dezelfde testen en vonden dat adolescenten met ASS moeite hebben met het toebedelen van een mentale staat aan andere personen. Dit is van invloed op sociale interacties en ook op het tonen van eigen gevoelens en gedachten. Daarnaast geven de onderzoekers ook aan dat adolescenten met ASS moeite hebben met het beoordelen en interpreteren van sociale situaties en hun eigen gedrag binnen deze situaties. Baron – Cohen, Tager – Flusberg en Cohen (1999) hebben ook gekeken naar aspecten van de ToM. Ze bekeken dit in context van sociale communicatie en stelden dat kinderen met ASS moeite hebben met communicatie over zowel gebeurtenissen als psychologisch welbevinden. Ze vertonen een gebrek in mentaal inzicht over hun eigen gedrag in dagelijkse sociale interacties.
3.1.2 Sociale relaties Een van de hoofdkarakteristieken van ASS is het moeite hebben met sociale interacties en vaardigheden. Een belangrijk onderdeel hiervan is emotionele competentie. Begeer, Koot, Rieffe, Meerum Terwogt en Stegge (2007) hebben onderzoek gedaan naar de emotionele competenties bij kinderen met ASS. Dit vormt een belangrijk onderdeel van de sociale gebreken die personen met ASS vertonen. De expressie van emoties is een weergave van interne processen, welke weer reacties oproepen in de sociale omgeving. De onderzoekers vonden dat kinderen met ASS de zelfde basis emoties vertonen als kinderen zonder ASS, maar de persoonlijke en interpersoonlijke verwerking van deze emoties is anders. Daarom kan niet worden gesteld dat ASS personen een primaire emotionele beperking hebben. Deze personen hebben een bepaalde aanleg voor emotionele reacties, alleen weten ze deze niet altijd goed vorm te geven in het geval van sociale interacties (Saarni, 1999). Vannetzel, et al. (1999) bekeken de verwerking van neutrale en emotionele stimuli bij kinderen met PDD-NOS. Er waren 10 proefpersonen met PDD-NOS en 31 proefpersonen zonder een ASS stoornis. Deze proefpersonen moesten zowel neutrale testen afleggen als emotionele testen. De testen bestonden uit het beoordelen van gezichtsuitdrukkingen waarbij er vier soorten waren; neutraal, blij, boos en verdrietig. Er werd gevonden dat de proefpersonen met PDD-NOS 11
geen significantie afwijking vertoonden wat betreft de verwerking van neutrale stimuli (p = .17). Wanneer er gekeken werd naar de verwerking van emotionele stimuli dan laten de resultaten zien dat de PDD-NOS groep significant slechter presteerde op deze test (p = .01). Deze resultaten tonen aan dat kinderen met PDD-NOS moeite hebben met het interpreteren, en beeldvorming van sociale en emotionele informatie terwijl de verwerking van neutrale informatie geen gebreken laat zien.
3.1.3 Gedragspatronen Tanweer, Rathbone en Souchay (2010) hebben onderzoek gedaan naar de connectie tussen autobiografisch geheugen (AG) en het identiteitsvormingsproces van mensen met ASS. AG is het geheugen voor gebeurtenissen in het leven die er toe hebben bijgedragen dat iemand zichzelf kan definiëren in relatie tot andere mensen op basis van eerdere gebeurtenissen in het leven (Conway, 2005). In dit onderzoek deden 11 personen mee met een ASS en 15 personen zonder deze stoornis. Via de Autobiographical Memory Task, een test voor het AG, en The Twenty Statements Task, een test waarbij iemand via 20 stellingen aan moet geven wie je bent, werden zowel AG als identiteit gemeten. Er werd via een independent samples t-test gevonden dat ASS personen significant minder herinneringen rapporteerden dan de controle groep (t = -5.89, p = .01). Vooral het aandeel van episodisch geheugen, geheugen voor tijd, plaats en sensorische details, was laag ( t = -5.93, p = .01). Een ANCOVA toonde aan dat er ook voor de identiteitstest significante verschillen te vinden zijn tussen de twee groepen (F = 16.69, p = .01). De ASS groep gaf meer beschrijvingen van zichzelf als individu, dus persoonlijke beschrijvingen zoals ‘Ik ben een harde werker’. Daar tegenover staan de beschrijvingen van de controle groep welke zichzelf meer beschrijven aan de hand van sociale rollen die ze vervullen, zoals ‘Ik ben een vader’. Dit laat een verschil zien in de constructie van identiteit tussen ASS personen en de controle groep. De controle groep beschrijft meer collectieve ervaringen, dat zijn ervaringen die gekenmerkt worden door specifieke details. De personen met ASS beschrijven ervaringen meer oppervlakkig (Tanweer, et. al., 2010).
12
3.2 Case studies van adolescenten met ASS 3.2.1 De 16-jarige Randal Bottema – Beutel en Smith (2012) hebben onderzoek gedaan naar de identiteit van een adolescent met high functioning ASS. Via observaties van interacties tussen deze adolescent en leeftijdsgenoten werd gekeken hoe deze sociale interacties invloed hadden op de formatie van zijn identiteit. De adolescent die in dit onderzoek werd geobserveerd, wordt door de onderzoekers Randal genoemd. De onderzoekers keken hoe de sociale vaardigheden van Randal, welke zij zagen als een indicatie van zijn identiteit, ontwikkelden naarmate hij meer met leeftijdsgenoten omging. Tijdens een aantal opdrachten, waarbij Randal interactie had met leeftijdsgenoten, was de rol van Randal het begeleiden van zijn leeftijdsgenoten om een taak tot een goed einde te brengen. Aan de hand van observaties beschreven de onderzoekers Randal’s identiteit als stil en teruggetrokken. Hij werd beschreven als effectief, hij keek naar de functionele aspecten van de sociale interacties, waarbij hij zijn aandacht voor de groepsgenoten als personen verloor. Zijn gedrag kan worden getypeerd als een stille observator. Dit was het beeld dat van Randal als persoon werd gegeven. Zijn leeftijdsgenoten typeerden Randal als erg slim en innovatief, dit omdat Randal in staat was om de opdrachten tot een goed einde te brengen. Binnen de psychologische literatuur rondom ASS, spreekt men over de communicatieve gebreken die deze personen vertonen. Vooral het kunnen inleven in een ander persoon is voor deze personen erg lastig (Hale & Tager-Flusberg, 2005). Ook Randal laat zien hier moeite mee te hebben, hij verliest snel zijn groepsgenoten uit het oog en heeft alleen aandacht voor de te volbrengen taak. Wanneer de feedback van de groepsgenoten de focus legt op zijn competenties is te zien dat Randal niet alleen beter presteert maar ook socialer wordt. Door deze positieve beschrijving zagen de onderzoekers een verandering in het vertoonde gedrag van Randal, hij werd opener naar zijn groepsgenoten en vertoonde meer sociaal gedrag. 3.2.2 De 21-jarige Ben Bagatell (2007) deed een etnografische studie naar volwassenen en adolescenten met high functioning ASS. In haar onderzoek beschrijft ze het verhaal van de 21-jarige student Ben. De onderzoekster heeft Ben gevolgd voor een periode van 9 maanden om een beeld te krijgen van het identiteitsvormingsproces. Ben voelt zich al een groot deel van zijn leven anders dan andere om zich heen. Hij heeft altijd weinig interesse voor anderen gehad en heeft moeite met 13
interacties in sociale situaties. Hoewel Ben geen vrienden heeft, zou hij deze wel graag willen hebben. Alles viel op zijn plaatst toen Ben werd gediagnostiseerd met het syndroom van Asperger. Ben heeft zijn hele leven gezocht naar manieren waardoor hij zou passen in een groep, zoals het zich zo normaal mogelijk voor doen. Hij hield vast aan de gedachte dat hij binnen het gebied van ‘normaal zijn’ een mislukkeling was. Iemand met een stoornis wordt alleen succesvol gezien wanneer iemand zich zo normaal mogelijk probeert te gedragen (Swain & Cameron, 1999). Aan dit beeld probeerde ook Ben te voldoen. Dit had echter negatieve gevolgen voor hem als persoon, hij kreeg steeds meer last van klachten zoals angst en depressie. Hij merkte dat het niet werkte om zich anders voor te doen dan wie hij werkelijk is. Het hele verhaal van Ben is een verhaal rondom het opbouwen van een identiteit door middel van wisselen tussen sociale relaties welke allemaal niet bleken te werken. Een conferentie over AS hielp Ben met het begrijpen van zichzelf. Hij kreeg een ander zelfbeeld, en kon eerdere ervaringen en gedragingen vanuit een ander perspectief bekijken. Hij zag dus in dat zijn ASS niet los kon staan van zijn persoonlijkheid. Dit maakte het voor hem mogelijk om een positieve identiteit te vormen als een persoon met ASS.
3.2.3 De 20-jarige Craig Warren, Sanders en Veenstra – van der Weele (2010) onderzochten het identiteitsvorming proces van Craig, een 20-jarige adolescent met een ASS. Craig vertoont symptomen passende bij een ASS; sociale moeilijkheden, slechte communicatieve vaardigheden en repetitieve, beperkte interesses. Craig heeft zich in zijn leven vooral bezig gehouden met de gedachte dat hij geen ASS zou willen hebben. Naast ASS heeft hij last van depressie en angstklachten. Deze werden door middel van gedragsactivatie therapie aangepakt. Hieronder viel ook het hebben van een gestructureerd schema voor activiteiten. Wat opviel was dat Craig zich zorgen maakte over het opgroeien en het ontwikkelen van zichzelf. Daardoor zocht hij allerlei problemen in andere aspecten van zijn leven, zoals zijn lichamelijke ontwikkeling, om zo niet te hoeven na denken over het opbouwen van een identiteit. Dit bracht hem in een lastige positie. Hij was zich bewust van de gevolgen van zijn ASS, hij had echter niet de cognitieve mogelijkheid om deze processen te sturen. Craig heeft dus te maken met persoonlijke en psychosociale problemen welke hij wel wilde oplossen, maar wat voor hem erg lastig was als gevolg van zijn ASS. 14
Discussie Met dit literatuuronderzoek is geprobeerd antwoord te krijgen op de volgende onderzoeksvraag; ‘In welke identiteit status die Marcia onderscheidde zijn adolescenten met een autisme spectrum stoornis gemiddeld genomen het beste te plaatsen?’. Beantwoorden van de onderzoeksvraag is als volgt tot stand gekomen; vanuit de resultaten is gekeken wat gemiddeld genomen de invloed is van ASS op de identiteitsontwikkeling van adolescenten met deze stoornis. De gemiddelde invloed is vergeleken met de identiteitsontwikkeling statussen die Marcia onderscheidde, om deze vervolgens in te delen binnen de ontwikkeling statussen van adolescenten zonder ASS. Op die manier is dan geprobeerd duidelijk te krijgen wat de invloed van ASS lijkt te zijn op de identiteitsontwikkeling van een adolescent met deze stoornis.
4.1 De gemiddelde invloed van een autisme spectrum stoornis op de identiteitsontwikkeling Wanneer alle resultaten van de verschillende onderzoeken en case studies worden samengebracht komen de volgende beschrijvingen van ASS naar voren. Adolescenten met ASS zijn minder gevoelig voor de verlangens en verwachtingen die de ouders of die de omgeving van hun hebben. Dit is van invloed op de mate waarin ze de mening van anderen meenemen over hoe ze hun leven zouden moeten inrichten. Adolescenten met ASS zullen dus sneller van eigen gedachten, gevoelens en overtuigingen uitgaan. Vervolgens is te zien dat deze adolescenten moeite hebben met sociale en emotionele processen. Dit terwijl de identiteitsontwikkeling gaat via sociale en emotionele processen, wat er dus op duidt dat het voor deze jongeren lastig is om een identiteit te vormen. Dit is ook terug te zien in de bevindingen dat deze adolescenten wel een bepaalde aanleg hebben voor emotionele reacties. Ze weten deze alleen niet altijd goed vorm te geven in het geval van sociale interacties. Dit kan van invloed op het identiteitsvormingsproces zijn omdat ze de informatie die ze halen uit reacties van anderen niet kunnen integreren in hun zelfbeeld en daarmee hun identiteitsvormingsproces. Ook is te zien dat een gebrek in specificiteit er voor zorgt dat adolescenten met ASS ervaringen meer oppervlakkig beleven. Hierdoor zijn ervaringen minder van invloed op het identiteitsvormingsproces. Dit beeld van adolescenten met ASS kan worden aangevuld met informatie die verkregen is uit de verschillende case studies. Deze resultaten laten zien dat deze adolescenten weinig aandacht besteden aan mensen in hun omgeving, maar aan de andere kant wel erg opzoek zijn naar de sociale bevestiging. Wanneer de sociale bevestiging wordt gegeven heeft deze positieve 15
invloed op het presteren van adolescenten met ASS, zoals dit bij Randal het geval is. Ook is te zien dat deze adolescenten opzoek zijn naar hun identiteit. Zoals in het geval van Ben was het erg lastig om een identiteit te vinden die los stond van ASS. ASS moest worden gezien als deel van zijn identiteit. Wat hieruit te halen valt is dat adolescenten eerst in een zoekproces zitten en dat wanneer hun identiteit gevonden is, ze zich vast houden aan deze identiteit. Ze nemen dan vanuit dat perspectief belangrijke beslissingen. De ASS lijkt hierdoor altijd een onderdeel van de persoon zelf te zijn, en daardoor altijd invloed te hebben op de identiteit van de adolescent met ASS. Kort samengevat kan de gemiddelde invloed van ASS op de identiteit van adolescenten met deze stoornis waarschijnlijk het beste als volgt omschreven worden; ‘Adolescenten met ASS vertonen zoekwerk naar hun identiteit, ASS moet als het ware integreren in hun zelfbeeld om tot een goede identiteit te komen. Ze gaan uit van hun eigen keuzes, verwachtingen en overtuigingen en zijn minder gevoelig voor verlangens en verwachtingen die anderen van hun hebben. Ze zijn dan ook niet in staat om uit sociale situaties en interacties de informatie te halen die ze hieruit zouden kunnen halen, om dit vervolgens mee te nemen in hun identiteitsvormingsproces. Dit zorgt er voor dat ze uit gaan van hun eigen keuzes en eigen interesses’. 4.2 De gemiddelde invloed van een autisme spectrum stoornis binnen Marcia’s identiteitsmodel Om de identiteit statussen van Marcia weer voor de geest te krijgen worden deze eerst kort besproken. Marcia (1966) maakte onderscheid in exploratie en commitment. Exploratie staat voor probleemoplossend gedrag en draagt bij aan het nemen van belangrijke keuzes in het leven. Commitment staat voor het vasthouden aan eerder genomen keuzes. De mate van exploratie en commitment resulteert in één van de vier statussen die Marcia onderscheidde; identity diffusion, identity foreclosure, identity moratorium en identity achievement. Nu is de vraag hoe de gemiddelde invloed van ASS op de identiteitsontwikkeling van adolescenten met deze stoornis te plaatsen is binnen het model van Marcia. Om op de zelfde wijze te werk te gaan zoals de identiteit statussen van Marcia tot stand zijn gekomen, wordt gekeken naar de mate van exploratie en commitment. Door de gemiddelde invloed van ASS te beoordelen op een hoge of lage mate van exploratie en commitment zal een identiteit status naar voren komen die het beste bij deze invloed lijkt te passen. Hierbij wordt uitgegaan van de beschrijving van deze invloed zoals deze hierboven tot stand is gekomen. 16
Gekeken naar de mate van exploratie zou gezegd kunnen worden dat adolescenten met ASS hier niet hoog op scoren. Op het eerste gezicht lijkt het dat deze adolescenten hier wel hoog op scoren omdat ze ‘zoekwerk’ vertonen naar hun eigen identiteit. Exploratie staat echter voor gedrag waar, bij het nemen van belangrijke beslissingen, meerdere alternatieven worden afgewogen. Deze alternatieven bestaan echter ook grotendeels uit mogelijkheden die zich voordoen omdat andere personen in de directe omgeving van de adolescent deze aanreiken. Uit de beschrijving van het gedrag van adolescenten met ASS komt naar voren dat deze alleen exploreren binnen de verschillende mogelijkheden die uit de adolescenten zelf voortkomen. Ze gaan uit van eigen keuzes, verwachtingen en overtuigingen, en zijn minder gevoelig voor verlangens en verwachtingen die anderen van hun hebben. Dit staat een hoge mate van exploratie in de weg en zou er dus kunnen worden gezegd dat de wijze van exploratie die adolescenten met ASS hanteren niet effectief is. Hierdoor lijkt de conclusie te zijn dat adolescenten met een ASS niet hoog scoren op exploratie. Wanneer gekeken naar commitment, kan worden gesteld dat adolescenten met ASS hier wel hoog op scoren. De mate waarin ze trouw zijn aan deze keuzes is wel hoog. Ze houden vast aan hun eigen overtuigingen, en op basis daarvan worden belangrijke levenskeuzes gemaakt. Er zou dus kunnen worden gesteld dat adolescenten met ASS een lage mate van exploratie hebben en een hoge mate van commitment. Binnen het identiteitsmodel van Marcia kunnen adolescenten met ASS dan worden ingedeeld in de ‘foreclosure status’. Deze status wordt gekenmerkt door commitment met bepaalde doelen, waarden en geloven. Daaraan voorafgaande is er weinig exploratie geweest. De mogelijkheden die zich voordoen zijn bepalend voor welke belangrijke levenskeuzes een adolescent maakt, want binnen deze mogelijkheden zal de adolescent kiezen. De voornaamste invloed van ASS op de identiteitsontwikkeling van adolescenten lijkt te zijn dat zij niet gevoelig zijn voor de gevoelens, geloven en overtuigingen van anderen. Doordat deze adolescenten deze informatie niet uit sociale interacties halen, om het vervolgens te kunnen integreren in het zelfbeeld, gaan ze uit van eigen gevoelens, geloven en overtuigingen. Dus lijkt vooral een gebrek in het sociaal functioneren een beperkende invloed te hebben op de identiteitsontwikkeling van adolescenten met ASS. 4.3 Beperkingen en aanbevelingen Deze studie legt een verband tussen de identiteitsontwikkeling van adolescenten en het hebben van een ASS. De hoofdkarakteristieken van ASS zijn ‘invloeden van repetitieve 17
gedragingen en interesses, gebrek aan communicatie en socialisatie’ (Hattier & Matson, 2011). Deze invloeden zijn in deze literatuurstudie verder uitgewerkt en beschreven om vervolgens tot een gedetailleerdere beschrijving te komen van de invloed die ASS heeft op de identiteitsontwikkeling van adolescenten met deze stoornis. Resultaten van de verschillende studies sluiten aan bij deze hoofdkarakteristieken van ASS en weken daarom niet af van de verwachtingen. Dit literatuuronderzoek heeft als grote beperking dat er sprake is van een lage externe validiteit. Een belangrijke oorzaak is dat gebruik is gemaakt van enkele case studies. Dit kan worden gezien als een beperking van dit literatuuronderzoek omdat een case studie gericht is op één persoon, en van enkel deze persoon komt informatie naar voren. De kans dat de informatie die een enkele casestudie geeft, afwijkt van de gehele populatie is groot. Dit heeft een beperkende werking op de generaliseerbaarheid van bevindingen. Daarnaast is het zo dat de case studies alleen mannelijke adolescenten met een ASS bevatten. Er zijn geen vrouwelijke adolescenten met ASS beschreven. Dit kan van invloed zijn op de conclusies omtrent de gemiddelde invloed van ASS op de identiteitsontwikkeling van adolescenten met deze stoornis. Vrouwelijke personen met een ASS lijken een andere wijze van cognities, emoties en instincten te hebben dan mannelijke personen met ASS (Taylor Rivet & Matson, 2011). Doordat mannelijke en vrouwelijke adolescenten met ASS hierop verschillen zou ook de invloed van ASS op de identiteitsontwikkeling anders kunnen zijn. Wat ook als een beperking voor de externe validiteit kan worden gezien, is dat in dit literatuuronderzoek meer uit is gegaan van kwalitatieve onderzoeksopzetten en niet van een kwantitatieve onderzoeksopzetten. Dit zorgt er weliswaar voor dat veel informatie wordt gevonden, maar deze informatie wordt niet direct onderworpen aan een statistische analyse waardoor harde conclusies achterwege zullen blijven. Resultaten zijn veelal tot stand gekomen door eigen interpretaties en daarom moet voorzichtig worden omgegaan met generalisatie van gevonden resultaten. Een andere ‘beperking’ van dit literatuuronderzoek is dat tussen de gebruikte onderzoeken en het daadwerkelijke literatuuronderzoek geen direct verband te vinden is. Dat wil zeggen dat de gebruikte onderzoeken wel de benodigde aspecten van ASS bevatten, maar dat in deze onderzoeken geen direct verband is met de invloed die ASS heeft op de identiteitsontwikkeling. Dit verband is tot stand gekomen op basis van bevindingen en interpretaties. Dit kan echter ook worden gezien als een sterke kant van deze literatuurstudie 18
omdat er een verband wordt gelegd tussen ASS en exploratie en commitment. Er zijn geen eerdere studies geweest die deze twee onderwerpen samen hebben gebracht. Als laatste kan als beperking worden gezien dat in deze literatuurstudie is gewerkt met een model dat al uit 1966 komt, een ‘oud’ model dus. Nadat Marcia zijn model had ontwikkeld zijn er nog verscheidene nieuwe modellen en variaties bedacht, welke misschien beter zijn. Daarom kan het model van Marcia uit 1966 worden gezien als een model welke theoretisch niet helemaal meer geschikt is. Recentere modellen zijn onder andere het model van identiteitsformatie van Luyckx, Goossens, Soenens en Beyers (2006). In dit model worden twee soorten exploratie onderscheiden, namelijk ‘exploration in depth’ en ‘exploration in breadth’. Daarnaast zou ook het identiteitsmodel welke onder andere ontwikkeld is door Meeus, Crocetti en Rubini (2010) geschikt kunnen zijn. Hierin wordt gesteld dat het vormen van een identiteit een constante interactie is tussen commitment, herbezinning en diepgaande exploratie. In deze modellen zijn de invloeden van Marcia goed terug te zien (Meeus, 2011). Uit dit literatuuronderzoek komen een aantal aanbevelingen voort voor toekomstig onderzoek. Dit onderzoek geeft een geïntegreerd beeld van de karakteristieken van ASS in het dagelijkse leven. Dit zorgt voor een diepgaander beeld van de gemiddelde invloed die ASS heeft op de identiteitsontwikkeling. Om deze invloed bruikbaar te maken is het aan te bevelen om deze te onderzoeken met testen die kunnen worden onderworpen aan statistische analyses. Op deze wijze wordt het verband tussen ASS en identiteitsontwikkeling gemeten en kunnen over dit verband concretere uitspraken worden gedaan. Een eventuele onderzoeksopzet kan zijn dat het functioneren van adolescenten met ASS in het dagelijks leven wordt onderzocht. Dit kan worden gedaan door te kijken naar de wijze waarop deze adolescenten belangrijke keuzes maken. Door te kijken hoe deze keuzes tot stand zijn gekomen en welke invloed deze vervolgens hebben op de gedachten, gevoelens en overtuigingen van de adolescent met ASS, word de gemiddelde invloed van ASS op de identiteitsontwikkeling van adolescenten met deze stoornis onderzocht. De uitkomst van deze onderzoeksvraag zou kunnen aangeven of er sprake is van een gemiddelde invloed van ASS op de identiteitsontwikkeling en wat deze invloed precies is. De uitkomst kan ook aangeven of er variëteit in deze invloed zit. De uitkomsten van dit onderzoek kunnen dan worden meegenomen in de behandeling van adolescenten met ASS. Het lijkt dan duidelijk te zijn waar de zwakke punten liggen voor ASS adolescenten. Hierdoor zou men de vaardigheden waarmee adolescenten met ASS moeite hebben beter kunnen behandelen. Wat waarschijnlijk een 19
positieve invloed zal hebben op de adolescent met ASS, zowel voor de omgang met anderen als het beter begrijpen en ontwikkelen de eigen identiteit. Het vormen van een identiteit is voor elke adolescent een moeilijk proces. Het hebben van een psychische stoornis, wat dit proces lastiger en uitdagender maakt, moet dan ook niet worden gezien als een afwijking of beperking maar als een variant van ontwikkeling. Met dit literatuuronderzoek is geprobeerd om het verband tussen de identiteitsontwikkeling en een psychische stoornis als ASS te verduidelijken. Dit om de adolescenten die al een lastiger en uitdagender identiteitsvormingsproces hebben meer handvaten te geven om dit persoonlijke proces zo goed mogelijk te doorstaan met een zo optimaal mogelijke uitkomst!
20
Referenties Bagatell, N. (2007). Orchestrating voices: autism, identity and the power of discourse. Disability & Society, 4, 413-426. Baron – Cohen, S., Tager – Fulsberg, H. & Cohen, D. (1999). Understanding other minds: perspectives from autism and developmental cognitive neuroscience. Oxford University Press. Begeer, S., Koot, H. M. Rieffe, C., Terwogt, M. M. & Stegge, H. (2007). Emotional competence in children with autism: diagnostic criteria and empirical evidence. Developmental Review, 28, 342 - 369. Bottema - Beutel. K. & Smith. N. (2013). The interactional construction of identity: an adolescent with autism in interaction with peers. Linguistic and Education 2013, 1 - 18. Delfos, M. (2002). Autisme: het socioschema als verklaringsmodel. Wetenschappelijk Tijdschrift Autisme, 2, 20 –34. Ellis, H. D. & Gunter, H. L. (1999). Asperger syndrome: a simple matter of white matter? Trends in Cognitive Sciences, 5, 192 – 200. Hattier, M. A. & Matson, J. L. (2011). An examination of the relationship between communication and socialization deficits in children with autism and PDD-NOS. Research in Autism Spectrum Disorders, 6, 871 – 880. Marcia, J. E. (1966). Development and validation of ego-identity status. Journal of Personality and Social Psychology, 3, 551-558. Meeus, W. (2011). The study of adolescent identity formation 2000 – 2010; a review of longitudinal research. Journal of Research on Adolescence, 21, 75 – 94. Ozonoff, S., Pennington, B. F. & Rogers, S. J. (1991). Executive function deficits in highfunctioning autistic individuals: relationship to theory of mind. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 32, 1081-1105. Schwartz, J. S. (2001). The evolution of Eriksonian and neo-Eriksonian identity theory and research: a review and integration. Identity: an International Journal of Theory and Research, 1, 7 – 58. Tanweer, T., Rathbone, C.J. & Souchay, C. (2009). Autobiographical memory, autonoetic consciousness, and identity in Asperger Syndrome. Neuropsychologia Elsevier, 48, 900 – 908. 21
Taylor Rivet, T. & Matson, J. L. (2011). Review of gender differences in core symptomatology in autism spectrum disorders. Research in Autism Spectrum Disorders, 5, 957 – 976. Vannetzel, L., Chaby, L., Cautru, F., Cohen, D. & Plaza. M. (2010). Neutral versus emotional human stimuli processing in children with pervasive developmental disorders not otherwise specified. Research in Autism Spectrum Disorders, 5, 775 – 783. Walker, D. R., Thompson, A., Zwaigenbaum, L., Goldberg, J., Bryson, S. E., Mahoney, W. J., Strawbridge, C. P. & Szatmaria, P. (2004). Specifying PDD-NOS: a comparison of PDD-NOS, asperger syndrome, and autism. Journal American Academy of Child and Adolescence Psychiatry, 43, 172 - 180. Warren, Z. E., Sanders, K. B. & Veenstra –van der Weele, J. (2010). Identity crisis involving body image in a young man with autism. American Journal of Psychiatry, 167, 1299 –1303.
22
Bijlagen
23
Bijlage 1 – Tabel 1
Zoekbron
Zoektermen
Resultaten
Zoek beperkingen
Resultaten
ScienceDirect
Autism and identity development Autism adolescents identity PDD-NOS identity Asperger syndrome identity Identity Asperger PDD-NOS Autism Autism and identity development Autism adolescents identity PDD-NOS identity Asperger syndrome identity Identity Asperger PDD-NOS Autism Social identity development autism adolescent Autism and identity development
3620 1661 147 777 88 17 1 327 8 834 23028
Topic: Autism Topic: Autism
79 49
Topic: Autism
53
Source types: All journals
251
Subjects: Autism
83
Autism adolescents identity PDD-NOS identity Asperger syndrome identity Identity Asperger PDD-NOS Autism
14 2 62 2
PsychINFO
Web of Science
Geselecteerde artikelen 2 1 1 2 3
1
35 1
Tabel 1 - Overzicht van aantal resultaten per zoekbron en zoektermen.
24
Bijlage 2 –Tabel 2
Titel
Auteurs
Soort studie
Resultaten
Specifying PDDNOS: A comparison of PDD-NOS, Asperger Syndrome, and Autism
Walker, Thompson, Zwaigenbaum, Goldberg, Bryson, Mahoney, Strawbridge & Szatmaria (2004). Ozonoff, Pennington, & Rogers (1991).
Onderzoek
ASS adolescenten vertonen gebreken in communicatieve vaardigheden, wederkerige sociale interacties en repetitief en stereotype gedrag. Deze drie tekortkomingen zijn van invloed op de identiteitsontwikkeling.
Onderzoek
Resultaten laten zien dat ASS adolescenten minder gevoelig zijn voor verwachtingen en verlangens die ouders en omgeving hebben.
Ellis & Gunter (1999).
Onderzoek
Executive function deficits in highfunctioning autistic individuals: relationship to theory of mind Asperger syndrome: a simple matter of white matter?
Language and Understanding Minds in Autism
Baron - Cohen, Tager - Flusberg & Cohen (1999).
Emotional competence in children with autism: diagnostic criteria and empirical evidence Neutral versus emotional human stimuli processing in children with pervasive developmental disorders not otherwise specified
Begeer, Koot, Rieffe, Terwogt, & Stegge (2007).
Autobiographical memory,
Tanweer, Rathbone &
Vannetzel, Chaby, Cautru, Cohen & Plaza (2010).
Resultaten duiden er op dat ASS personen minder gevoelig zijn voor de verlangens en verwachtingen van de ouders of de omgeving, over hoe ze hun leven zouden moeten in richten. Onderzoek Adolescenten met ASS vertonen gebreken in mentaal inzicht over hun eigen gedrag, in dagelijkse sociale interacties. Literatuurstudie ASS personen hebben een bepaalde aanleg voor emotionele reacties, alleen weten ze deze niet altijd goed vorm te geven in het geval van sociale interacties. Dit is van invloed op het identiteitsvormingsproces. Onderzoek Problemen in de verwerking van emotionele stimuli kunnen van invloed zijn op de identiteitsontwikkeling. De vorming van een identiteit gaat via sociale en emotionele processen. Wanneer de jongeren hier moeite mee hebben dan is het dus ook lastiger om een identiteit te vormen. Onderzoek ASS personen geven meer beschrijvingen van zichzelf als 25
autonoetic consciousness, and identity in Asperger syndrome The interactional construction of identity: An adolescent with autism in interaction with peers
Souchay (2009).
individu en niet als deel van een sociaal geheel.
Bottema-Beutel & Smith (2013).
Case study
Orchestrating voices: autism, identity and the power of discourse
Bagatell (2007).
Case study
Identity crisis involving body image in a young man with autism
Warren, Sanders & Veenstra – van der Weele (2010).
Case study
De invloed van ASS op de identiteit kan als volgt worden gekarakteriseerd; stil, alleen focus op relevante zaken, weinig oog hebben voor leeftijdsgenoten, maar wel opzoek zijn naar sociale bevestiging waardoor presteren beter gaat. De invloed van ASS op de identiteit kan als volgt worden gekarakteriseerd; bezig zijn met het vinden van een identiteit buiten ASS om. ASS is een deel van de identiteit, en moet worden geaccepteerd als deel van zichzelf. Dus eerst veel zoekwerk, vervolgens een keuze maken en hier vervolgens aan vast houden. De invloed van ASS op de identiteit kan als volgt worden gekarakteriseerd; eerst is er een ontkenning van het hebben van een ASS. Vervolgens opzoek gaan naar manieren om goed te kunnen functioneren.
Tabel 2 – Resultaten per gebruikte studie
26
27