De invloed van oxytocine op autisme
-ABSTRACT. Een van de verklaringen voor Autisme Spectrum Stoornissen is een verstoring in het oxytocine-niveau. In het huidige artikel wordt deze verstoring nader verklaard. In eerste instantie wordt gekeken naar de invloed van oxytocine op zowel normaal als afwijkend sociaal gedrag. Hieruit komt een duidelijke verstoring van de Theory of Mind bij een verminderd oxytocine-niveau naar voren. Vervolgens wordt de vermindering van deze oxytocine-niveaus verklaard. Het blijkt dat dit zowel genetisch bepaald kan zijn, als later gevormd kan worden door traumatische jeugdervaringen. Aan de hand van deze gegevens zou men verwachten dat oxytocine-therapie een eventuele oplossing zou kunnen bieden, tenslotte wordt het effect van therapie waarbij oxytocine via de neus wordt toegediend dus besproken. Deze methode blijkt veelbelovende resultaten op te leveren, verder onderzoek bij grote groepen proefpersonen, liefst met een Autisme Spectrum Stoornis, is echter noodzakelijk om hier uitsluitsel over te kunnen geven.
Student: Eva van der Veen Studentnummer: 0474924 Begeleidster: Laura Baams Aantal woorden: 5960 1
Inhoudsopgave 1. Inleiding
3
2. De rol van oxytocine op normaal sociaal gedrag
6
3. De rol van oxytocine op afwijkend sociaal gedrag
11
4. De invloed van genetische factoren op oxytocine-niveaus
12
5. Invloed van traumatische jeugdervaringen op oxytocine-niveaus en sociaal gedrag 13 6. Het effect van oxytocine-therapie op Autisme Spectrum Stoornissen
15
7. Conclusie en aanbevelingen voor vervolgonderzoek
16
8. Literatuur
19
2
Inleiding De studie naar het gedrag en de motieven van de mens is al eeuwen oud. Waar Griekse filosofen Socrates en Plato al debatteerden over hetgeen zich precies in de psyche afspeelde en over de motieven voor het verschillend handelen van personen, ontstond in het eind van de 19e eeuw de psychologie als wetenschap. Na de Tweede Wereldoorlog werd psychologie een aparte studierichting en zijn er talloze onderzoeken over gepubliceerd. Naast vragenlijsten, tests, observaties en verscheidene andere manieren om gedrag te verklaren, is er een toegenomen interesse in de biologische processen die hieraan ten grondslag liggen (http://nl.wikipedia.org/wiki/Geschiedenis_van_de_psychologie). De invloed van verschillende hormonen is onderzocht en met name de laatste jaren is ‘oxytocine’ hierin zeer interessant gebleken. Oxytocine is inmiddels een bekende neuropeptide die van invloed is op een hele reeks en psychologische functies en gedragingen (Gimpl en Fahrenholz, 2001). Oxytocine is bekend als het ‘knuffelhormoon’, het niveau hiervan stijgt gedurende de seks en na een orgasme, hetgeen resulteert in verhoogd affectief gedrag en een verlaagd stressniveau (Blaicher et al., 1999). Tevens speelt het bij zowel mens als dier onder andere een rol bij de zwangerschap, bevalling en bij de productie van moedermelk en het verzorgen van de kinderen (Nishimori et al., 2008). Tenslotte heeft deze neurotransmitter invloed op de totstandkoming van complexe sociale en bindingsprocessen (Gimpl en Fahrenholz, 2001). Uit recente literatuur blijkt dat oxytocine ook van invloed is op ander menselijk gedrag; verschillende studies wijzen uit dat er een relatie bestaat tussen oxytocine en psychische stoornissen waarbij verstoord sociaal gedrag centraal staat. Een voorbeeld hiervan zijn de Autisme Spectrum Stoornissen (ASS), waaronder we de Autistische Stoornis, het Syndroom van Rett, de Stoornis van Asperger, de Desintegratiestoornis en PDD-NOS rekenen. Autisme Spectrum Stoornissen zijn voor het eerst als apart syndroom beschreven
3
door de Oostenrijkse kinderpsychiater Leo Kanner in 1943. Het duurde daarna nog zeker 30 jaar voordat autisme werd opgenomen in de officiele classificatiesystemen. Volgens de huidige DSM-IV-TR (2000) is er sprake van een Autisme Spectrum Stoornis als een persoon voldoet aan de volgende criteria: 1. Kwalitatieve beperkingen in de sociale interacties De items bij criterium 1 zijn: * Duidelijke stoornissen in het gebruik van verschillende vormen van non-verbaal gedrag, zoals oogcontact, gelaatsuitdrukking, lichaamshouding en gebaren om de sociale interactie te bepalen * Er niet in slagen met leeftijdgenoten tot relaties te komen die passen bij het ontwikkelingsniveau. * Tekort in het spontaan proberen met anderen plezier, bezigheden of prestaties te delen (bijvoorbeeld het niet laten zien brengen of aanwijzen van voorwerpen die van betekenis zijn) * Afwezigheid van sociale of emotionele wederkerigheid 2. Kwalitatieve beperkingen in verbale en non-verbale communicatie De items bij criterium 2 zijn: * Achterstand in of volledige afwezigheid van de ontwikkeling van de gesproken taal (niet samengaand met een poging tot compensatie met alternatieve communicatiemiddelen, zoals gebaren of mimiek) * Bij individuen met voldoende spraak duidelijke beperkingen in het vermogen een gesprek met anderen te beginnen of te onderhouden * Stereotiep en herhaald taalgebruik of eigenaardig woordgebruik * Afwezigheid van gevarieerd spontaan fantasiespel (doen-als-of-spelletjes) of sociaal imiterend spel (nadoen-spelletjes) passend bij het ontwikkelingsniveau
4
3. Beperkte, zich herhalende stereotiepe patronen van gedrag, belangstelling en activiteiten waarbij sprake is van een stoornis in de verbeelding De items bij criterium 3 zijn: * Sterke preoccupatie met één of meer stereotiepe en beperkte patronen van belangstelling die abnormaal is in intensiteit of richting * Duidelijk rigide vastzitten aan specifieke niet-functionele routines of rituelen stereotiepe en zich herhalende motorische maniërismen (bijvoorbeeld fladderen, draaien met hand of vingers of complexe bewegingen met het hele lichaam) * Aanhoudende preoccupatie met delen van voorwerpen Door deze beperkingen is er sprake van een onvermogen een adequaat beeld te vormen van andermans gevoelens en gedachtes, intenties en wensen. Deze vaardigheid je in te kunnen leven in een ander wordt ‘Theory of Mind’ (ToM) genoemd en blijkt verminderd aanwezig te zijn bij mensen met een Autisme Spectrum Stoornis. Uit verscheidene onderzoeken blijkt de eerder genoemde neuropeptide oxytocine van invloed te zijn op Autisme Spectrum Stoornissen. Over de manier waarop deze invloed tot stand komt bestaat echter nog steeds veel onduidelijkheid. In het huidige artikel zal de specifieke rol die de Theory of Mind hierin speelt nader onderzocht worden. Ten eerste zal hierbij de rol van oxytocine op normaal sociaal gedrag worden bekeken, waarbij de Theory of Mind uitgebreid besproken wordt. Daarop volgend wordt de invloed van oxytocine op abnormaal sociaal gedrag onder de loep genomen. Vervolgens wordt de genetische aanleg voor een verstoord oxytocine-niveaus besproken. Om aan te tonen dat oxytocine-niveaus niet perse genetisch bepaald zijn, wordt hierna gekeken naar de invloed van slechte jeugdervaringen op oxytocine-niveaus en sociaal gedrag. Tenslotte zal de werking van oxytocine-therapie worden besproken.
5
De rol van oxytocine op normaal sociaal gedrag Oxytocine is van invloed op vele facetten van sociaal gedrag, de belangrijkste hiervan zullen in deze paragraaf besproken worden. Hechting De rol van oxytocine waar tot nu toe het meeste onderzoek naar is gedaan, is die van de hechting van ouder en kind en die van partners. Verschillende zoogdieren, waaronder ratten, blijken van nature agressief en vermijdend tegenover pasgeborenen te staan. De piek in oxytocine-niveau na de bevalling blijkt er verantwoordelijk voor, dat dit vermijdingsgedrag verandert in moederlijk gedrag als schoonlikken, verzorgen en voeden (Campbell, 2007). Daarnaast is aangetoond dat oxytocine de band tussen moeder en kind versterkt doordat zij invloed heeft op de hersendelen die te maken hebben met het reguleren van emoties en beloning (Ferris, 2008). Hiernaast speelt oxytocine een rol bij monogame paarvorming. Bij een blokkade van de oxytocine-receptoren blijkt er geen paarvorming tussen veldmuizen tot stand te komen (Liu en Wang, 2003). Bij bovenstaande onderzoeken moet de kanttekening worden geplaatst dat bijna alle conclusies zijn gebaseerd op testen onder dieren. Hoewel dit niet rechtstreeks gegeneraliseerd kan worden naar de mens, kunnen we echter toch conluderen dat verschillen in oxytocineniveaus kunnen resulteren in variatie in ouder/kind- en partnerhechting. Sociaal vertrouwen Vertrouwen in de medemens is een belangrijke component van sociaal gedrag. Ook hierin blijkt oxytocine een rol te spelen. Zo is onder andere aangetoond dat oxytocine een wezenlijke verhoging van vertrouwen onder mensen veroorzaakt en daardoor de sociale interactie verbetert (Kosfeld, Heinrichs, Zak, Fischbauer en Fehr, 2005). Dit effect van oxytocine op vertrouwen is hierbij niet toe te schrijven aan een algemene verhoging van de
6
bereidheid om risico's te nemen, maar oxytocine verhoogt specifiek de bereidheid tot het nemen sociale risico's die zich door interpersoonlijke interactie voordoen. Een ander voorbeeld hiervan is een geld-experiment, waarbij de proefpersonen werden verdeeld over twee condities (Zak, Kurzban en Matzner, 2004). De proefpersonen uit de experimentele conditie moesten een onbekende persoon vertrouwen met hun ingezette geld, om dit bedrag te kunnen verhogen. De controleconditie kreeg ook geld uitgekeerd, maar dit werd willekeurig verdeeld. De proefpersonen uit de experimentele conditie bleken dubbel zo hoge oxytocine-niveaus te meten als de proefpersonen uit de controleconditie. Het vertrouwen van de medemens leidt dus tot een verhoogd oxytocine-niveau. De invloed die oxytocine op vertrouwen heeft blijkt zelfs zo ver te gaan, dat proefpersonen die de neurotransmitter via de neus ingespoten kregen en vervolgens te horen kregen dat hun medespeler in een loterijspel niet eerlijk was geweest, nog steeds vertrouwen in deze partner hadden. Bij proefpersonen die een placebo-effect toegediend kregen was het vertrouwen sterk afgenomen (Baumgartner, Heinrichs, Vonlanthen, Fischbacher en Fehr, 2008). Daar deze onderzoeken onder grote groepen deelnemers zijn afgenomen en bij herhaaldelijke replicatie dezelfde uitkomsten gevonden werden, kunnen dus we met zekerheid concluderen dat oxytocine van grote invloed is op sociaal vertrouwen. Sociale stress en angst De invloed van oxytocine op sociaal vertrouwen zou verklaard kunnen worden door een afname in sociale stress en angst (Meinlschmidt en Heim, 2007). De toediening van oxytocine blijkt namelijk te leiden tot een afname van cortisol, het hormoon dat vrijkomt na blootstelling aan stressvolle gebeurtenissen.
7
Dit blijkt bijvoorbeeld uit een fMRI-studie waarbij proefpersonen uit de experimentele conditie oxytocine via de neus toegediend kregen en proefpersonen uit de controleconditie een placebo. Vervolgens kregen beide groepen angstige beelden te zien. De fMRI-registratie die gemaakt werd toonde een verminderde activatie van de amygdala, waardoor de personen met een verhoogd oxytocine-niveau minder angst ervoeren (Kirsch, Esslinger, Chen, Mier, Lis en Siddhanti, 2005). Deze reductie van sociale stress en angst zou kunnen leiden tot een groter vertrouwen in de medemens en een prettigere omgang daarmee. Sociaal geheugen Oxytocine blijkt ook een belangrijke rol te spelen bij het sociale geheugen; het vermogen om je kinderen, ouders, partner en eerder ontmoette personen te herkennen. Uit verschillende onderzoeken komt naar voren dat muizen met een gebrek aan oxytocine, voor hen bekende soortgenoten iedere keer benaderen alsof ze hen voor het eerst ontmoeten (Lee, Caldwell, Macbeth, Tolu en Young, 2008). Deze zogenaamde ‘sociale amnesie’ is te verhelpen door oxytocine in te spuiten. Andersom blijkt het inspuiten van oxytocine-blokkers sociale amnesie uit te lokken bij muizen (Ferguson, Young, Hearn, Matzuk et al., 2000). Een gezond oxytocine-niveau leidt dus tot herkenning van belangrijke soortgenoten. Ook bij mensen is onderzoek gedaan naar de invloed van oxytocine op het sociale geheugen. Hierbij kreeg de experimentele groep proefpersonen oxytocine door de neus het toegediend en de controlegroep een placebo. Op de taak om foto’s van mensen te herkennen, bleek het vermogen van de mensen uit de experimentele groep vooruit te zijn gegaan ten opzichte van de controlegroep. Dit gold voor zowel de mannelijke als vrouwelijke proefpersonen. Ook de bias iemand te menen herkennen die nog niet voorbij was gekomen, werd verminderd (Savaskan, Ehrhardt, Schulz, Walter et al., 2008).
8
Al met al kunnen we hieruit concluderen dat oxytocine bij zowel dier als mens een belangrijke rol speelt bij het vermogen tot het herkennen van kinderen, ouders, partner en eerder ontmoette personen. Deze vaardigheid is essentieel voor de hechting en het groepsgedrag van de mens. Theory of Mind Naast bovenstaande invloeden die stuk voor stuk bewezen zijn, speelt oxytocine nog een rol bij sociaal gedrag; de ‘Theory of Mind’. De term ToM verwijst naar de capaciteit om de emoties, motieven, overtuigingen en het gedrag van anderen te begrijpen. Dit concept bestaat uit verscheidene complexe sociale cognities, waaronder de herkenning van emoties en sociale richtlijnen en is een combinatie van het hierboven besproken gedrag. De term werd geïntroduceerd door Premack en Bedstro (1978) om de hogere cognitieve capaciteiten van zoogdieren te beschrijven. Later werd deze overgenomen door kinderpsychologen om de ontwikkeling van sociale gedragingen van een kind te verklaren. ToM is inmiddels een concept dat wereldwijd gebruikt wordt om tekorten in kinderen met autisme te beschrijven. Verscheidene studies suggereren dat dit type van sociale kennis geëvolueerd is om niet bedrogen te worden en om de samenwerking tussen mensen of zoogdieren die dicht op elkaar in groepen leven te bevorderen. Om teleurstelling te voorkomen of collectieve doelstellingen te bereiken, moet men inschattingen over de perceptie van anderen kunnen maken (Brüne en Brüne-Cohrs, 2006). Er zijn verschillende tests ontwikkeld om de ToM van kinderen en volwassenen te beoordelen. De oorspronkelijke ‘false belief’-test (Baron-Cohen, Joliffe, Mortimore en Robertson, 1997) en de ‘vreemde verhalen’-test (Happe, 1994) vereisen echter intactheid van de uitvoerende functies, waarop de ‘reading the mind in the eyes’test werd ontwikkeld (Baron-Cohen en Wheelwright, 2001). Deze test liet foto’s zien van mensen met verschillende ooguitdrukkingen en vroeg de proefpersoon de gedachten of emoties te omschrijven.
9
Deze test meet alleen de ToM en maakt verder geen gebruik van uitvoerende functies. Een andere test die de ToM beoordeelt is de ‘reading the mind in the voice’-test (Rutherford, Baron-Cohen en Wheelwright, 2002). Twee recente studies hebben aangetoond dat de ToM door oxytocine-niveaus kan worden gemoduleerd. Zo werd de ToM van gezonde mannen na toediening van oxytocine onderzocht aan de hand ‘reading the mind in the eyes’test. Dit was een dubbelblind experiment, met placebo-toediening in de controlegroep. Hieruit blijkt dat oxytocine de prestaties in 66% van de gevallen verhoogt (Domes et al., 2007). Een mogelijke verklaring voor de verbeterde prestaties na toediening van oxytocine bij deze test kan door een recentere studie worden gegeven. Deze studie toont aan dat de toediening van oxytocine bij gezonde mannen, de frequentie en duur van de blik naar de omgeving van de ogen in menselijke gezichten verhoogt. De duur en frequentie van het kijken naar de neus, mond, wangen of het voorhoofd blijft hierbij gelijk (Guastella, Mitchell en Dadds, 2008). De duur en frequentie van het kijken naar de ogen blijkt een belangrijke voorspeller te zijn van de capaciteit om bedoelingen van anderen te interpreteren. Deze eigenschap is van groot belang in sociale situaties (Klin, Jones, Schultz, Volkmar en Cohen, 2002). Verschillende andere studies tonen aan dat personen van een verstoorde ToM, minder aandacht geven aan het bekijken van de omgeving van de ogen dan de controlegroepen. (Klin, 2008; Jones; Loughland, Williams en Gordon, 2002). Al met al is bewezen dat oxytocine een belangrijke rol speelt bij hechting, vertrouwen, sociaal geheugen, sociale stress en de ToM van gezonde personen. Deze facetten dragen allen bij aan ‘normaal’ sociaal gedrag, hetgeen vrij belangrijk wordt geacht in de maatschappij waarin wij leven. Vanaf de kleuterschool tot aan het werk bestaat een groot deel van de dag uit sociale interacties. Hierom is het zowel interessant als belangrijk te bekijken wat de rol
10
van oxytocine is bij psychiatrische stoornissen waarbij afwijkend sociaal gedrag één van de belangrijkste symptomen is; de Autisme Spectrum Stoornissen.
Rol van oxytocine bij afwijkend sociaal gedrag De ASS beslaat een spectrum van psychische stoornissen, waaronder autisme en het Asperger-syndroom. De diagnose ASS komt bij 1% van de bevolking voor, wordt verondersteld zeer erfelijk te zijn en is het resultaat van een atypische neuro-ontwikkeling (Baron-Cohen, 2008). De diagnose wordt gewoonlijk op jonge leeftijd gesteld, meestal vóór het derde jaar, en wordt 4 tot 5 keer zo vaak bij jongens als bij meisjes gesteld. De meeste kinderen (75%) met een ASS hebben ook een zeer laag IQ van onder de 50 (Rutgers, Bakermans-Kranenburg, van IJzendoorn en Berckelaer-Onnes, 2007), echter er bestaan ook veel personen met een ASS die een gemiddeld IQ hebben. De belangrijkste symptomen die in patiënten met ASS worden gevonden zijn afwijkend sociaal gedrag, herhalingsgedrag, weinig interesses, een sterke drang om te systematiseren (structureren) en het ondervinden van problemen in de omgang met veranderingen (DSM-IV-TR, 2000). De abnormale sociale gedragingen die voorkomen bij een ASS bestaan uit moeilijkheden met het herkennen van gezichten, het herkennen van emoties in gelaatsuitdrukking of de toon van de stem. Verder zijn er dikwijls abnormaliteiten in communicatie en spraak, ziet men een afwezige starende blik en is er sprake van een beperkte variatie in affectieve uitdrukkingen (Bartz en Hollander, 2008). Zelfs de hoogst functionerende individuen met een ASS blijken slechter te scoren dan controlegroepen bij het herkennen van gezichtsuitdrukkingen. Dit is een gevolg van een verstoring in de activering van de amygdala. Deze tekorten resulteren in verminderd begrip
11
van de emoties, motieven en opvattingen van andere mensen, de Theory of Mind (Ashwin, Baron-Cohen, Wheelwright, O' Riordan en Bullmore, 2007). In vorige paragraaf is te lezen dat oxytocine de interesse in het gebied rondom de ogen verhoogt. Dit is een belangrijk facet van sociaal gedrag, daar men hierdoor een inschatting kan maken van andersmans gevoelens en bedoelingen te interpreteren. Peuters met een ASS blijken echter minder tijd te besteden aan het bestuderen van het ooggebied dan gezonde leeftijdsgenootjes en dan leeftijdsgenootjes met een ontwikkelingsachterstand, hetgeen correleert met hun sociale onbekwaamheid (Jones et al., 2008). Hoewel er in deze nog geen direct verband is aangetoond, zou dus gesteld kunnen worden dat een verminderd oxytocineniveau leidt tot een verminderde interesse in het ooggebied en dat dit resulteert in een van de factoren van een ASS. In de nu volgende paragraaf zal worden aangetoond dat de genen voor oxytocine en oxytocine-receptoren afwijken bij personen met een ASS, hetgeen bijdraagt bij aan deze theorie.
De invloed van genetische factoren op oxytocine-niveaus Gezien het feit dat er overtuigend bewijs is dat ASS zeer erfelijk bepaald zijn (Sebat, Lakhsmi, Malhotra et al., 2007), zijn er verscheidene studies uitgevoerd om varianten van genen te onderzoeken die met de ontwikkeling hiervan gepaard gaan. Zo blijkt het Asperger Syndroom gerelateerd aan de afwezigheid van chromosoom 22, die onder andere genetisch codeert voor het oxytocine-gen. Andere studies tonen na het onderzoeken van tweelingen en de broers of zussen van personen met een ASS juist een defect in het oxytocinereceptor-gen aan (McCauley, Li, Jiang, Olson et al., 2005; Lauritsen, Als, Dahl, Flint et al., 2006). Tevens zijn er in een onderzoek onder de Chinese populatie, variaties in het DNA (enkel-nucleotide polymorfismes) gevonden
12
die een genetische associatie tussen oxytocine-receptoren en ASS laten zien (Wu, Jia, Ruan et al, 2005). Dezelfde bevinding is gedaan door Jacob, Brune, Carter et al (2007). Ook blijkt uit studie onder een groep van 152 proefpersonen met een ASS, dat personen met een hoger aantal van deze enkel-nucleotide polymorfismes, slechter scoorden op de ‘Vineland Adaptive Behavior Scale’. Deze schaal meet communicatie en socialisatievaardigheden (Lerer, Levi, Salomon, Darvasi et al., 2008). Vele studies suggereren dat de abnormaliteiten in de neurale wegen voor oxytocine de oorzaak kunnen zijn van verscheidene kenmerken van de ASS. Hierbij is te denken aan herhalingsgedrag, abnormaal sociaal gedrag, een hogere prevalentie onder jongens en de dysregulatie van de amygdala (Green, Fein, Modahl et al., 2001; Schulkin, 2007; Israël, Lerer, Shalev, Uzefovsky et al., 2008). Al met al blijkt er uit tal van onderzoeken een genetische aanleg te bestaan voor een verstoord niveau van oxytocine, hetgeen kan leiden tot ASS. De vraag die hierop volgt is echter of deze genetische verstoring de enige oorzaak voor ASS is. Hierop zal in de volgende paragraaf nader worden ingegaan.
De invloed van traumatische jeugdervaringen op oxytocine-niveaus en sociaal gedrag Naast het feit dat genetische variatie in oxytocine en oxytocine-receptoren van invloed is op de ASS (McCauley, Li, Jiang, Olson et al., 2005; Lauritsen, Als, Dahl, Flint et al., 2006; Green, Fein, Modahl et al., 2001; Schulkin, 2007; Israël, Lerer, Shalev, Uzefovsky et al., 2008), zijn er verscheidene studies die hebben aangetoond dat traumatische jeugdervaringen ook kunnen resulteren in veranderingen in het oxytocine-niveau. Zo hebben onderzoekers de oxytocine-niveaus in de urine van geadopteerde kinderen bestudeerd, nadat deze bij hun adoptie-ouders waren komen wonen. De niveaus van kinderen die gemiddeld de eerste 17 maanden van hun leven in een weeshuis hadden doorgebracht,
13
werden vergeleken met het niveau van kinderen die in een normale familie waren opgegroeid. Hoewel de basale niveaus niet van elkaar, noch in sekse verschilden, bleek na interactie met de (adoptie)ouder het oxytocine-niveau van de geadopteerde kinderen veel lager dan dat van de kinderen uit de controlegroep. De kinderen die in de begintijd van hun leven verwaarloosd waren bleken dus afwijkende oxytocine-niveaus te hebben na sociale interactie (Fries et al., 2005). Vergelijkbaar onderzoek is dat naar de oxytocine-modulatie van cortisol-niveaus in het speeksel van volwassen mannen die voor de leeftijd van 13 jaar van hun ouders gescheiden zijn, in vergelijking met een gezonde controlegroep. De toediening van oxytocine zorgde voor een duidelijke daling van de cortisol-niveaus in beide groepen, echter deze bleek verminderd voor de experimentele groep. Uit deze studie bljkt dat vroege scheiding van de ouders kan leiden tot chronisch veranderde oxytocine-niveaus (Meinlschmidt en Heim, 2007). Ander bewijs voor afwijkende oxytocine-niveaus na traumatische jeugdervaringen komt van een studie naar het oxytocine-niveau van vrouwen die mishandeld of verwaarloosd zijn tijdens hun jeugd. Deze niveaus werden gemeten in de ‘cerebrospinal fluid’ en vergeleken met die van een groep gezonde vrouwen. Hieruit blijkt dat de vrouwen met traumatische jeugdervaringen een aanzienlijk lager oxytocine-niveau te hebben dan de vrouwen die dit niet hadden meegemaakt. Het sterkste effect werd gevonden bij vrouwen die aan emotionele mishandeling waren blootgesteld (Heim, Young, Newport, Mletzko et al., 2008). Nare ervaringen in de kindertijd kunnen naast dat ze leiden tot afwijkende oxytocineniveaus, ook ten grondslag liggen aan een verstoring van sociaal gedrag. De ontwikkeling van een gezonde ToM hangt bijvoorbeeld voor een groot deel af van omgevingsfactoren, zoals de interacties met andere mensen (Brüne en Brüne-Cohrs, 2006). Vervelende sociale condities in de kindertijd kunnen het ontwikkelingsproces van de ToM verstoren (Carpendale, 2004). 14
Zo zijn bijvoorbeeld de ToM, uitvoerende functies, autistische trekken, verstoorde hechting en verminderde aandacht/hyperactiviteit van een grote groep geadopteerde kinderen onderzocht. Allen waren Roemeens en ouder dan elf jaar. Zowel de ToM als de uitvoerende functies bleken, na correctie voor IQ en verbale capaciteiten, beperkt ten opzichte van leeftijdsgenoten. Tevens werd duidelijk dat de duur van het verblijf in een weeshuis correleerde met de beperkingen; hoe langer de tijd daar, hoe ernstiger de beperkingen bij de ToM. Tenslotte bleek uit dit onderzoek dat autistische trekken altijd samen gingen met een verstoorde ToM (Colvert, Rutter, Kreppner, Beckett et al., 2008). Uit bovenstaande feiten valt te concluderen dat de oxytocine-niveaus van personen met traumatische jeugdervaringen blijken zowel chronisch als na sociale interacties lager te liggen dan bij controlegroepen. Tevens blijkt de ToM van personen met traumatische jeugdervaringen beperkt. Hieruit kan dus geconcludeerd worden dat niet alleen genetische predispositie van invloed is op oxytocine, maar ook traumatische jeugdervaringen een rol in kunnen spelen in de verstoring van zowel oxytocine-niveaus als de ToM.
Het effect van oxytocine-therapie op Autisme Spectrum Stoornissen Om de hypothese dat veranderde oxytocine-niveaus de oorzaak zijn van sommige symptomen van de ASS te toetsen, hebben verschillende studies onderzocht of de toediening van oxytocine helpt de kenmerken te verminderen. Zo blijkt uit een studie waarbij herhalingsgedrag van volwassenen met een ASS vergeleken werd met een gezonde voerden een studie uit waarbij herhalingsgedrag van volwassenen met een ASS vergeleken werd met een gezonde controlegroep, dat de frequentie hiervan na toediening van oxytocine door de neus afnam. Dit zelfde effect werd niet gevonden na toediening van een placebo aan de groep proefpersonen met een ASS. Bij de groep 15
gezonde deelnemers maakte toediening van de oxytocine noch van het placebo een verschil (Novotny, Hollander, Allen, Aronowitz et al., 2000). Een replicatie van dit onderzoek toont aan dat de oxytocine-behandeling zowel de frequentie als het aantal herhalingsgedragingen over tijd vermindert (Hollander et al., 2003). Ook het vermogen tot herkenning van affectieve spraak blijkt vooruit te gaan na toediening van oxytocine. Een groep proefpersonen met een ASS kreeg hierbij verschillende neutrale zinnen te horen die met verschillende emoties uitgesproken werden, waarna zij deze dienden te onderscheiden van elkaar. Na toediening van oxytocine danwel een placebo werd deze opdracht herhaald. Hieruit blijkt dat de oxytocine-toediening leidt tot significant verbeterde prestaties ten opzichte van personen met een ASS uit de placebo-groep (Hollander et al., 2007). De eerdere conclusie dat een verlaagde oxytocine-niveaus de oorzaak zijn van sommige symptomen van de ASS, wordt bevestigd door het feit dat de toediening van oxytocine helpt de kenmerken te verminderen. Zowel de frequentie als het aantal verschillende herhalingsgedragingen wordt hierdoor verminderd en ook de herkenning van affectieve spraak gaat na toediening van oxytocine vooruit. Hoewel er nog veel meer onderzoek nodig is om deze bevindingen hard te maken en bovendien de eventueel schadelijke effecten van toediening uit te sluiten, is met bovenstaande bevindingen een grote stap gezet in de richting van een effectieve therapie bij ASS.
Conclusie en aanbevelingen voor vervolgonderzoek In deze paper is de rol van neuropeptide oxytocine op Autisme Spectrum Stoornissen bekeken. Hieruit blijkt een gezond oxytocine-niveau te leiden tot verbetering in sociale gedragingen, zoals sociaal geheugen (Savaskan, Ehrhardt, Schulz, Walter et al., 2008), sociaal vertrouwen (Kosfeld, Heinrichs, Zak, Fischbauer en Fehr, 2005) en verminderde sociale stress
16
(Kirsch, Esslinger, Chen, Mier, Lis en Siddhanti, 2005). Tevens leiden gezonde oxytocineniveaus tot een verbeterd vermogen om uit de stem of gezichtsuitdrukking van een ander op te maken in welke gemoedstoestand deze verkeert (Domes et al., 2007; Guastella, Mitchell en Dadds, 2008). Deze sociale gedragingen, die een groot deel uitmaken van de Theory of Mind, blijken afwezig bij personen met bepaalde psychische stoornissen, zoals de Autisme Spectrum Stoornissen (Ashwin, Baron-Cohen, Wheelwright, O' Riordan en Bullmore, 2007). De oxytocine-niveaus in mensen met deze stoornis zijn aantoonbaar afwijkend, bovendien zijn er verschillen in genen die coderen voor oxytocine en oxytocine-receptoren gevonden tussen personen met en zonder Autisme Spectrum Stoornissen (Sebat, Lakhsmi, Malhotra et al., 2007; Wu, Jia, Ruan et al, 2005; Green, Fein, Modahl et al., 2001; Schulkin, 2007; Israël, Lerer, Shalev, Uzefovsky et al., 2008). Gezien het feit dat een verstoorde Theory of Mind één van de kernsymptomen van een Autisme Spectrum Stoornis is en onderzoek aantoont dat oxytocine een significante rol in de ontwikkeling van de Theory of Mind speelt, kun je stellen dat er een specifieke rol van oxytocine op de Theory of Mind bij Autisme Spectrum Stoornissen bestaat. Naast deze genetische verklaring blijkt verder bewijs hiervoor uit studies die zich richten op individuen met traumatische jeugdervaringen. Volwassenen die in hun kindertijd zijn blootgesteld aan traumatische ervaringen, blijken lagere oxytocine-niveaus te hebben dan gezonde leeftijdsgenoten (Fries et al., 2005; Meinlschmidt en Heim, 2007; Heim, Young, Newport, Mletzko et al., 2008). Tegelijkertijd blijken traumatische jeugdervaringen eveneens te leiden tot verstoring van de Theory of Mind en tot autistische trekken (Brüne en BrüneCohrs, 2006; Colvert, Rutter, Kreppner, Beckett et al., 2008). Tenslotte blijkt de toediening van oxytocine bij personen met een Autisme Spectrum Stoornis te resulteren in verbetering van de capaciteiten van de Theory of Mind (Novotny, Hollander, Allen, Aronowitz et al., 2000; Hollander et al., 2003; Hollander et al., 2007). 17
Bij bovenstaande conclusies moeten echter wel verschillende kanttekeningen worden geplaatst. Om te beginnen zijn veel van de onderzoeken gebaseerd op experimenten met dieren in plaats van mensen. Hoewel er nog geen gegevens bekend zijn over de lange termijn effecten van toediening van oxytocine, zullen er toch meer onderzoeken met mensen gedaan moeten worden om de uitkomsten beter te kunnen generaliseren. Vraag hierbij is echter of je hier mensen die lijden aan een Autisme Spectrum Stoornis voor moet testen. Deze groep is wetenschappelijk gezien natuurlijk verreweg het meest interessant, echter het is juist een groep mensen dat vaak zeer slecht met prikkels kan omgaan. Dit soort experimenten kunnen juist daardoor ook een angstig gevoel en daardoor een verstoring van de onderzoeksresultaten opleveren. Tevens is in sommige van bovenstaande onderzoeken het aantal deelnemers zeer beperkt, ook dit zou in vervolgonderzoek het best verhoogd kunnen worden voor een grotere generaliseerbaarheid van de onderzoeksresultaten. Voor goede resultaten zouden er bij mensen die lijden aan een Autisme Spectrum Stoornis verschillende symptoom-gerelateerde taken herhaaldelijk afgenomen moeten worden voor en na toediening van oxytocine. Vervolgens zouden de scores op deze taken zowel tegen elkaar als tegen een gezonde controlegroep moeten worden afgezet. Op deze manier kan er gekeken worden naar significant afwijkende verschillen. Tenslotte beslaat de invloed van oxytocine-therapie vooralsnog slechts twee belangrijke symptomen van de Autisme Spectrum Stoornissen; te weten de herhalingsgedragingen en het vermogen tot herkenning van de affectieve spraak. Er zou dus nog veel meer onderzoek gedaan moeten worden om na te gaan of de cluster van symptomen die verbeterd kunnen worden opweegt tegen het ongemak dat de toediening met zich meebrengt.
18
Al met al blijkt oxytocine op verschillende manieren een belangrijke rol te spelen bij de ontwikkeling van Autisme Spectrum Stoornissen. Tekorten kunnen zowel genetisch bepaald zijn als ontwikkeld door diverse traumatische jeugdervaringen. Beide tekorten leiden tot een verstoorde Theory of Mind, hetgeen een belangrijk symptoom is van de Autisme Spectrum Stoornissen. Deze resultaten bieden een zeer veelbelovende start om vervolgonderzoek op te baseren, van waaruit vervolgens een goede vorm van aangepaste oxytocine-therapie voor mensen met een Austisme Spectrum Stoornis ontwikkeld kan worden.
19