LIO- praktijkonderzoek
LIO-praktijkonderzoek, bachelor Aardrijkskunde tweedegraads, HVA, DOO Naam: Paulien Polderman Studentnummer: 500546278 Begeleiders: W.B. de Jong, G.A.J. van den Berg Stageschool: Da Vinci College, Leiden Datum: 2 mei 2015
1 Knelpunten kaartvaardigheden
Inhoudsopgave Voorwoord
pag. 4
1.Inleiding
pag. 5
1.1. Verlegenheidssituatie
pag. 5
1.2. Hoofd en deelvragen
pag. 5
1.3. Hypothese
pag. 6
1.4. Het doel van het LIO-praktijk onderzoek
pag. 6
1.5. Beschrijving van de school
pag. 6
1.6. Opbouw onderzoeksverslag
pag. 6
2.Theoretisch kader
pag. 7
2.1. Kaarten en kaartvaardigheden
pag. 7
Definitie kaart
pag. 7
Functie kaart
pag. 7
Kaartvaardigheden
pag. 8
2.2. deelvraag 1
pag. 9
Kaartlezen
pag. 9
Kaartanalyse
pag. 10
Kaartinterpretatie
pag. 10
Site and situation
pag. 10
2.3. deelvraag 2
pag.11
2.4. conclusie
pag.13
3. Onderzoeksopzet
pag.14
3.1. kaartvaardighedentest
pag. 14
3.2. interview
pag. 15
3.3. enquête
pag. 15
2 Knelpunten kaartvaardigheden
3.4. observaties
pag. 16
3.5. verantwoording resultaten
pag. 16
4. Resultaten en analyse
pag. 17
4.1 Kaartvaardighedentest
pag. 17
4.2. enquête
pag. 20
5. Conclusie
pag. 25
5.1. beantwoorden deelvragen
pag. 25
Deelvraag 1
pag. 25
Deelvraag 2
pag. 25
Deelvraag 3
pag. 26
Deelvraag 4
pag. 27
5.2. beantwoorden hoofdvraag en evaluatie hypothesen
pag. 27
6. Aanbevelingen
pag. 29
7. Reflectie
pag. 30
Literatuurlijst
pag. 31
Bijlagen
pag. 33
Bijlage 1 kaartvaardighedentest
pag. 33
Bijlage 2 enquête
pag. 36
Bijlage 3 observaties klas 1E
pag. 38
Bijlage 4 observaties klas 3F
pag. 40
Bijlage 5 interviews klas 3F
pag. 41
3 Knelpunten kaartvaardigheden
Voorwoord Voor u ligt het LIO-praktijkonderzoek dat is geschreven voor het afronden van mijn opleiding Leraar Aardrijkskunde tweedegraads. Ik heb mij de volle 100 procent hiervoor ingezet. Terugkijkend op het onderzoek ben ik trots op het eindresultaat. Ik heb het onderzoek uitgevoerd op het Da Vinci College in Leiden. Een beschrijving van de school kunt u lezen in de inleiding. Het afstudeeronderwerp is ‘ knelpunten kaartvaardigheden’ en is voortgekomen uit een verlegenheidssituatie. Na een aantal jaren stage te hebben gelopen heb ik genoeg problemen geconstateerd op het gebied van kaartvaardigheden. Ook de aardrijkskundesectie kwam met het voorstel om op het gebied van kaartvaardigheden de problemen te gaan onderzoeken, in verband met de lage score in het derde leerjaar. Een uitgebreide beschrijving van de verlegenheidssituatie kunt u lezen in de inleiding. Tijdens het uitvoeren van het onderzoek ben ik door verschillende personen ondersteund. Mijn dank gaat dan ook uit naar mijn HVA begeleiders Wiebe de Jong en Geert van den Berg voor het geven van de nodige feedback en ondersteuning waar nodig. Verder wil ik mijn vak begeleiders Boye Stolk en Marco de Jong van het Da Vinci College bedanken voor de ondersteuning van het onderzoek. Ik wil instituut opleider Marie-José bedanken voor de waardevolle onderzoek lessen. Tot slot wil ik alle leerlingen uit klas 1E en 3F bedanken voor hun medewerking aan de test, enquête, interviews en observaties. Ik wens u veel plezier tijdens het lezen van dit onderzoek. Paulien Polderman.
4 Knelpunten kaartvaardigheden
1. Inleiding Bijna elke aardrijkskundeles hebben leerlingen en docent wel te maken met kaartvaardigheden. Aardrijkskunde is een vak waarbij je leert de wereld beter te begrijpen en kaarten zijn daarbij een onmisbaar hulpmiddel. Aardrijkskunde gaat over gebieden, en kaarten geven die gebieden op een overzichtelijke manier weer. Kaartvaardigheden is een belangrijk onderdeel van het vak aardrijkskunde. Bovendien is het één van de kerndoelen. Ondanks dat het een belangrijk onderdeel van het vak is, hoor je vaak dat leerlingen moeite hebben met kaartvaardigheden. Voor mij is dit geen vreemde constatering. 1.1.Verlegenheidssituatie In de afgelopen jaren dat ik stage liep, heb ik ook gemerkt dat leerlingen moeite hebben met kaartvaardigheden. Ook de aardrijkskundesectie, waar ik nu stage loop, constateert problemen op het gebied van kaartvaardigheden. Op toetsen wordt vaak slecht gescoord. Tijdens het maken van vragen die betrekking hebben op kaartvaardigheden, wordt de juiste informatie niet uit de kaart gehaald ( kaartlezen ) of kunnen de leerlingen geen relatie leggen tussen de verschillende verschijnselen op een kaart ( kaartanalyse ) of kunnen zij die verbanden niet verklaren aan de hand van de theorie uit het boek ( kaartinterpretatie ). Daarnaast bladeren leerlingen in de atlas, vaak zonder gericht in het register te zoeken en lezen zij de vragen niet goed. Het gevolg is dat leerlingen na drie jaar het vak aardrijkskunde te hebben gehad, vaak erg laag op hun eindtoets scoren. Dit kan gevolgen ( vooral voor de havo, vwo klassen ) met zich mee brengen als zij het vak aardrijkskunde kiezen in de bovenbouw. Een belangrijke aanleiding om onderzoek te doen op het gebied van kaartvaardigheden. 1.2 Hoofdvragen en deelvragen Om deze verlegenheidssituatie te onderzoeken bestaat mijn onderzoek uit een hoofdvraag en deelvragen. Mijn hoofdvraag luidt: Welke knelpunten in de eerste klassen en in de derde klassen op het Da Vinci College zijn waar te nemen op het gebied van kaartlezen, kaartanalyse en kaartinterpretatie? Deze hoofdvraag zal worden opgesplitst in de volgende deelvragen: 1. Wat wordt verstaan onder kaartlezen, kaartanalyse en kaartinterpretatie? 2. Wat zegt de literatuur over de knelpunten van kaartvaardigheden in het onderwijs? 3. Welke verschillen zijn er tussen de leerjaar 1 en leerjaar 3 waar te nemen op het gebied van kaartlezen, kaartanalyse en kaartinterpretatie? 4. Wat zijn de ervaringen van leerlingen omtrent de knelpunten van kaartvaardigheden? De eerste twee deelvragen zullen in het theoretisch kader beantwoord worden. De derde en vierde deelvraag zal op de stageschool worden uitgevoerd aan de hand van een onderzoek. De hoofdvraag zal aan de hand van de deelvragen worden beantwoord. 5 Knelpunten kaartvaardigheden
1.3 Hypothese Op basis van de hoofdvraag heb ik de volgende hypothese geformuleerd: -
De leerlingen lezen de vragen niet goed, waardoor zij minder goed in staat zijn de opdrachten van kaartvaardigheden correct te maken.
-
De leerlingen vinden de vele handelingen van kaartvaardigheden lastig. Dit maakt kaartvaardigheden complex.
-
Met kaartanalyse en kaartinterpretatie zullen de leerlingen meer moeite hebben dan met kaartlezen. Met kaartinterpretatie zullen de leerlingen het meeste moeite hebben, omdat hier geografische kennis van de leerling wordt verwacht.
1.4 Het doel van het LIO-praktijkonderzoek Het doel van dit onderzoek is inzicht krijgen in de knelpunten van kaartvaardigheden, zodat de aardrijkskundesectie hopelijk weet waar zij aan moeten werken op het gebied van begeleiding en zo het leerrendement van de leerlingen zou kunnen verhogen. Wordt er genoeg aandacht besteed in de les aan kaartvaardigheden? Wordt er op een juiste manier getoetst? Wat zijn de aandachtspunten op het gebied van kaartvaardigheden? Uit mijn conclusie zullen aanbevelingen voortkomen, die deze vragen zullen beantwoorden. Met deze aanbevelingen kan de aardrijkskundesectie en uiteindelijk de school aan de slag, om zo de resultaten van het onderdeel kaartvaardigheden onder leerlingen te verhogen. 1.5 Beschrijving van de school Het onderzoek zal plaatsvinden op het Da Vinci College in Leiden voor MAVO, HAVO, VWO en Technasium. Deze openbare scholengemeenschap valt samen met drie andere scholen onder de scholengroep Leonardo da Vinci. De school ligt dicht bij het centrum van Leiden en telt zo’n 1100 leerlingen. Het Da Vinci College is een school waarin werken met talent wordt gestimuleerd. Zo wordt er veel aandacht besteed aan kunst en cultuur en heeft de school science- en technasiumklassen. 1.6 Opbouw onderzoeksverslag Hoofdstuk 2 begint met een theoretisch kader. In het theoretisch kader zal deelvraag 1 ( het definiëren van de begrippen ) en deelvraag 2 beantwoord worden. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de methodologie. In dit hoofdstuk verantwoord ik de manier waarop ik aan het werk ben gegaan, de beschrijving van de populatie die ik ga onderzoeken en de onderzoeksmethode. Vervolgens worden er in hoofdstuk 4 de resultaten van het onderzoek weergegeven en geanalyseerd. Tot slot komen in hoofdstuk 5 en 6 conclusies en aanbevelingen aan bod. In de conclusie zullen de deelvragen en de hoofdvraag worden beantwoord. In hoofdstuk 7 wordt er gereflecteerd op het onderzoek. Met de literatuurlijst en bijlagen wordt het verslag afgerond.
6 Knelpunten kaartvaardigheden
2.Theoretisch kader In dit theoretisch kader zal ik de volgende deelvragen gaan beantwoorden: Wat wordt verstaan onder kaartlezen, kaartanalyse en kaartinterpretatie? Wat zegt de literatuur over de knelpunten van kaartvaardigheden in het onderwijs? Voordat ik deze deelvragen ga beantwoorden, zal ik eerst de definitie van het begrip kaart, de functies van een kaart, en de daaruit voortkomende kaartvaardigheden beschrijven aan de hand van de theorie uit de literatuur. Kaartvaardigheden bestaan uit verschillende gradaties die uitgebreid beschreven zullen worden in de eerste deelvraag. Tot slot zal er beschreven worden wat de literatuur over de knelpunten van de kaartvaardigheden zegt. Deze conclusies worden meegenomen in het onderzoek. 2.1. Kaarten en kaartvaardigheden Definitie kaart Kaarten zijn onmisbaar tijdens de aardrijkskundelessen. Leerlingen krijgen bijna elke les wel te maken met kaarten. Waarom zijn kaarten onmisbaar voor het vak aardrijkskunde? Om hier antwoord op te krijgen zullen we eerst het begrip kaart moeten definiëren. In het handboek vakdidactiek aardrijkskunde ( 2009, p.229 ) wordt het begrip kaart als volgt omschreven: ‘’Subjectieve vereenvoudiging van een deel van de aarde op een plat vlak met als doel de gebruiker een overzicht te bieden van een bepaald gebied of van een thema in een gebied.’’ Volgens van der Zijpp ( 1996, p.15 ) is een kaart een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid. Volgens haar kan men een kaart zien als een ruimtelijk informatiesysteem dat op vele vragen over het afgebeelde gebied antwoord geeft. Volgens Knox & Marston ( 2010, p.475 ) kan het begrip kaart als volgt worden beschreven: ‘’ Maps are representations of the world. They are usually two-dimensional graphic representations that use lines and symbols to convey information or ideas about spatial relationships.’’ Een kaart laat dus gebieden van de wereld zien en geeft daarbij de nodige informatie, waardoor we de wereld beter kunnen begrijpen. Aardrijkskunde is een vak dat wordt gegeven om de wereld beter te begrijpen. Aardrijkskunde gaat over processen en verschijnselen die zich afspelen op de aarde. Een kaart beeldt die processen en verschijnselen af. Daarom zijn kaarten dus onmisbaar voor het vak aardrijkskunde. Om hier nog dieper op in te gaan, gaan we bekijken wat de functie van een kaart is. Functie kaart Voor het vak aardrijkskunde zijn kaarten belangrijke hulpmiddelen en hebben kaarten bepaalde functies. Als je kijkt naar de leerpiramide van Bales( figuur 1 ), zie je dat kaarten een dubbele functie hebben voor het leerproces. Kaarten leer je lezen en bekijk je. Kaarten zijn volgens van der Schee ( 2009, p.201 ) bij uitstek het denkmiddel, want aardrijkskunde gaat over gebieden en kaarten laten altijd gebieden zien. Kaarten geven volgens hem in één oogopslag informatie over de ligging van ruimtelijke verschijnselen, patronen en processen. Iets wat volgens hem en van der Zijpp ( 1996, p.15 ) ontbreekt bij tabellen en grafieken. Ook laten kaarten niet alleen maar afzonderlijke verschijnselen zien, maar laat een kaart ook zien hoe verschillende verschijnselen ten opzichte van elkaar liggen ( Van der Zijpp,1996, p.15 ) 7 Knelpunten kaartvaardigheden
en hoe deze bepaalde verschijnselen zijn gespreid ( van der Schee,2009, p.201 ) Kaarten zijn dus zeer overzichtelijke informatiebronnen, waardoor je de wereld om je heen veel sneller zult begrijpen dan wanneer je een tabel of grafiek voor ogen krijgt. Bovendien kun je aan de hand van kaarten geografische vragen stellen: Waar ligt dat en waarom ligt dat daar? Deze vragen kun je niet stellen bij grafieken of tabellen. Deze informatie ontbreekt bij deze bronnen, in tegenstelling tot kaarten.
Figuur 1: de leerpiramide van Bales ( 1996 ) Kaartvaardigheden Omdat de kaart een belangrijk hulpmiddel is voor het vak aardrijkskunde, is van belang dat leerlingen goed met kaarten overweg kunnen. Leerlingen moeten weten hoe zij de juiste kaart kunnen vinden. Zij moeten dus weten hoe zij de atlas kunnen gebruiken. Daarnaast moeten zij de kaarten kunnen aflezen, om er vervolgens conclusies uit te trekken. Volgens Van der Zijpp ( 1996, p.15 ) zijn kaartvaardigheden in de geografie een belangrijk gereedschap om geografische kennis te verwerven. Volgens haar zijn kaartvaardigheden procedures op grond waarvan in kaart gebrachte informatie kan worden geanalyseerd en met reeds aanwezige geografische kennis kan worden verbonden ( 1996, p.20 ) Echter volgens onderzoek van het Centrum voor Educatieve Geografie in 2001 blijkt dat leerlingen in groep 8 veel moeite hebben met kaartvaardigheden, waaronder kaartlezen. Slechts 34 % heeft op dit onderdeel een standaard voldoende gescoord. Dit terwijl kaartvaardigheden één van de kerndoelen is voor het vak aardrijkskunde in de onderbouw: “’ De leerling leert de atlas als informatiebron te gebruiken en kaarten te lezen en te analyseren om zich te oriënteren, zich een beeld van een gebied te vormen of antwoorden op vragen te vinden.’’ ( 8 Knelpunten kaartvaardigheden
Onderbouw-VO,2006 ) Het is daarom van belang hier onderzoek naar te doen. In deelvraag 2 gaan we hier dieper op in. 2.2 Deelvraag 1 Kaartvaardigheden zijn onder te verdelen in de gradaties kaartproductie, kaartselectie, kaartlezen, kaartanalyse en kaartinterpretatie. Vanwege onderzoek naar deze gradaties, zal ik deze drie begrippen eerst toelichten. Hiermee wil ik de eerste deelvraag beantwoorden: Wat wordt verstaan onder kaartlezen, kaartanalyse en kaartinterpretatie? Kaartlezen Wat wordt er verstaan onder het begrip kaartlezen? Volgens Van der Schee ( 2009, p.212 ) wordt het begrip kaartlezen als volgt omschreven: ‘’ Opzoeken waar iets ligt ( identificeren ) of wat de kenmerken zijn van een plaats of gebied ( benoemen ). Een kaart moet een legenda, windroos, schaal en titel hebben om de kaart goed te kunnen lezen.’’ Volgens de algemene vaardigheden valt kaartlezen onder het beschrijven van gelokaliseerde objecten ( feiten. ) Van der Zijpp ( 1996, p.73 ) vertaalt cognitieve vaardigheden naar kaartvaardigheden op hiërarchische volgorde: identificatie, classificatie, relateren en interpreteren. Deze verdeling wordt ook gemaakt in het examenprogramma 2014 van de bovenbouw HAVO / VWO ( College voor Examens,2012 ) Volgens haar valt kaartlezen onder de cognitieve vaardigheid identificeren: iemand die in staat is de legenda van een kaart te lezen en symbolen op een kaart lokaliseert. Je zou bijvoorbeeld kunnen denken aan vragen zoals: welke rivieren staan er op de kaart? Hoe hoog is de berg Mont Blanc? Om deze vragen te beantwoorden heb je niet meer geografische kennis nodig dan op de kaart staat. Je moet enkel weten hoe je de kaart afleest. Kaartlezen is dan ook de eerste kaartvaardigheidsgradatie die je moet beheersen. Als je niet kunt kaartlezen, kun je ook geen kaarten analyseren of interpreteren. Hetzelfde als dat je eerst moet kunnen zwemmen voordat je kunt schoonspringen. Van der Zijpp ( 1996, p. 60 ) spreekt over procedurele kennis en declaratieve kennis. Bij kaartlezen gaat het erom dat je over procedurele kennis beschikt. Je moet weten hoe je iets moet doen. De declaratieve kennis komt aan bod bij kaartinterpretatie. Daar wordt naast de kaart geografische kennis van je verwacht. Omdat kaartlezen de eerste gradatie is die je goed moet beheersen, is het van belang dat er in de brugklas genoeg tijd aan wordt besteed, zodat de leerlingen later niet vastlopen, omdat zij het kaartlezen niet volledig beheersen. Het kaartlezen kan volgens van der Schee ( 2009, p.218 ) worden onderverdeeld in: lokaliseren, oriënteren en karaktiseren. Bij lokaliseren onderzoeken de leerlingen de ligging van het gebied. Leerlingen vragen zich daarbij af waar het gebied ligt, aan welke andere gebieden het gebied grenst en welke verbindingen het gebied heeft. Volgens van der Schee ( 2009, p. 218 ) gaan de leerlingen zich vervolgens oriënteren. Belangrijke informatie wordt bekeken: hoe groot is de schaal? Wat is de titel van de kaarten. De laatste stap is volgens van der Schee ( 2009, p.218 ) karaktiseren. De leerling gaat de kenmerken van het gebied beschrijven. Door deze onderverdeling zie je dat ook binnen het kader van de kaartgradatie er een opbouw te zien is in moeilijkheidsgraad.
9 Knelpunten kaartvaardigheden
Kaartanalyse Een minder bekend begrip is kaartanalyse. Van der Schee ( 2009, p.212 ) beschrijft dit begrip als volgt: ‘’ Patronen op een kaart beschrijven ( classificeren ) en nagaan of bepaalde patronen samenvallen ( relateren )’’ Van der Zijpp ( 1996, p.70 ) omschrijft kaartanalyse als volgt: ‘’Kaartanalyse betreft het onderkennen van ruimtelijke spreidingen, ruimtelijke geledingen, ruimtelijke interacties en ruimtelijke samenhangen op een kaart.’’ Net als Van der Schee, vindt zij dat de cognitieve vaardigheden classificeren en relateren vallen onder het begrip kaartanalyse. Leerlingen moeten relaties kunnen leggen tussen de verschillende verschijnselen op een kaart. Zij moeten een bepaald verschijnsel bestuderen in een bepaald gebied. Je kunt bijvoorbeeld denken aan het verschijnsel bevolkingsdichtheid op een wereldkaart. Welke steden hebben meer dan 3 miljoen inwoners? ( classificeren ) Verder moeten leerlingen een relatie kunnen leggen tussen bevolkingsdichtheid en klimaat ( relateren ) Is er een verband tussen bevolkingsdichtheid en klimaat? De leerlingen moeten bijvoorbeeld kunnen inzien in dat gebieden met extreme klimaten ( woestijnklimaat, hooggebergteklimaat ) dunbevolkte gebieden zijn. Zij hoeven echter nog niet te verklaren waarom gebieden met extreme klimaten dunbevolkt zijn. Deze stap wordt pas bij kaartinterpretatie gemaakt. Uit de definitie van het begrip kun je concluderen dat je bij kaartanalyse over meer competenties moet beheersen dan bij kaartlezen. Met als gevolg dat leerlingen slechter scoren op dit niveau. Kaartinterpretatie Het hoogste niveau van kaartvaardigheden is kaartinterpretatie. Van der Schee beschrijft dit begrip als volgt:’’ Verschijnselen op een kaart verklaren en voorspellen. Hierbij gebruikt de kaartgebruiker de patronen die op de kaart te zien zijn, maar ook ( geografische ) kennis die niet op de kaart staat.’’ Van der Zijpp ( 1996, p.70 ) beschrijft het begrip als volgt: ‘’ Kaartinterpretatie is het geven van verklaringen of voorspellingen aan de hand van de op kaart ontdekte ruimtelijke samenhangen, waarbij ook andere informatie wordt geraadpleegd dan de informatie die op de kaart aanwezig is.’’ Leerlingen moeten dus over een behoorlijke geografische kennis beschikken om kaartinterpretatie te beheersen. De leerlingen moeten bijvoorbeeld niet alleen een relatie kunnen leggen tussen bevolkingsdichtheid en klimaat, maar moeten ook kunnen verklaren waarom. Waarom zijn de gebieden met extreme klimaten dunbevolkt? Een geografische vraag die je kunt stellen bij kaartinterpretatievragen is: waarom daar? De cognitieve vaardigheden die vallen onder kaartinterpretatie zijn volgens Van der Zijpp ( 1996, p.73 ) verklaren en voorspellen. Het is immers van belang dat je niet alleen weet waar bepaalde verschijnselen en processen plaatsvinden, maar ook waarom deze verschijnselen en processen juist daar plaatsvinden. Door deze geografische vragen te beantwoorden begrijp je de wereld beter om je heen. Dit is immers de reden waarom het vak aardrijkskunde wordt gegeven. Site and situation Een belangrijke rol die op kaarten duidelijk wordt afgebeeld is de site en de situation ( figuur 2 ) Site wordt door Knox & Marston ( 2010, p.23 ) als volgende gedefinieerd: “ Site refers to the physical attributes of a location: its terrain, its soil, vegetation, and water sources, for 10 Knelpunten kaartvaardigheden
example.’’ Situation wordt volgens deze onderzoekers ( Knox & Marston, 2010 ) als volgende gedefinieërd: “ Situation refers to the location of a place relative to other places and human activities: its accessibility to routeways, for example, or its nearness to population centers.’’ Als je deze twee begrippen zou moeten onderverdelen, dan zou het begrip site het beste passen bij kaartlezen. Het gaat namelijk puur om de plaats of het gebied zelf. Het begrip situation gaat om een gebied of plaats ten opzichte van andere plaatsen of gebieden. Hier gaat het bij de kaartvaardigheden kaartanalyse en kaartinterpretatie ook om.
Figuur 2: Site and Situation (Dept. of Global studies & Geography, 1998) 2.3 Deelvraag 2 Wat zegt de literatuur over de knelpunten van kaartvaardigheden in het onderwijs? Door deze vraag te beantwoorden hoop ik een beter inzicht te krijgen in de knelpunten van kaartvaardigheden en kan ik bepaalde knelpunten uit de resultaten van mijn onderzoek wellicht verklaren. In tegenstelling tot kaartlezen is er naar kaartanalyse en kaartinterpretatie nog weinig onderzoek gedaan. Toch is onderzoek naar deze gradaties wel degelijk nodig. Uit onderzoek ( Van der Zijpp,1996) blijkt dat het kaartlezen het meest beheerst wordt en kaartinterpretatie het minst. Natuurlijk spreekt het voor zich dat kaartanalyse en kaartinterpretatie minder goed worden beheerst dan het kaartlezen. Maar waarom wordt er van kaartanalyse en kaartinterpretatie hogere denkvaardigheden verwacht? Volgens van der Schee ( 2009, p.220 ) gaat het bij kaartlezen maar om één bepaald gegeven op een kaart. Leerlingen kunnen zich daarom goed concentreren op dat ene gegeven en hoeven zich niet met andere gegevens bezig te houden. Volgens van der Schee ( 2009, p.220 ) gaat het bij kaartanalyse en kaartinterpretatie om een verzameling gegevens en de verbanden daartussen. Hoe meer gegevens, hoe complexer. Bovendien wordt er bij kaartinterpretatie van je verwacht dat je over voldoende geografische kennis beschikt. Daarnaast geeft van der Schee ( 2009, p.220 ) nog een reden aan waarom leerlingen meer moeite hebben met kaartanalyse en kaartinterpretatie dan met kaartlezen. De schoolboeken en katernen van atlassen bestaan vooral uit opdrachten om de vaardigheid kaartlezen te beheersen. Als er dus weinig aandacht wordt besteed aan kaartanalyse en kaartinterpretatie, is het niet verwonderlijk dat de leerlingen meer moeite hebben met deze gradaties. Volgens van der Schee ( 2009, p 220 ) is het de taak van de leraar om de leerlingen te trainen in deze 11 Knelpunten kaartvaardigheden
kaartvaardigheden, door voorbeelden van patronen en samenhangen met ze te bespreken. Volgens Ineke de Bock en Art Broekman ( 2012, p.92 ) is het advies dan ook vaak genoeg te oefenen met de atlas, door elke les wel een atlasopdracht te geven, waarbij alle gradaties van kaartvaardigheden aan bod komen. Al wordt kaartlezen als makkelijkste vaardigheid gezien, ook hier bevinden zich genoeg knelpunten. Zo is de ene kaart makkelijker te lezen dan de andere kaart. Uit verschillende onderzoeken ( Van der Schee,1994 en dijk en van Den Berg, 1994a ) is gebleken dat hoe meer symbolen er staan op een kaart, hoe slechter er wordt gescoord op het kaartlezen. Volgens van der Zijpp ( 1996, p 79 ) gaat het dus niet alleen om het type kaartvaardigheid, maar ook om de geografische complexiteit van de kaart zelf. Volgens Ineke de Bock en Art Broekman ( 2012, p.89 ) wordt er niet optimaal gebruik gemaakt van de informatie die op de kaart en legenda staat. Leerlingen vinden dat er te veel informatie op een kaart staat, terwijl de informatie juist bedoeld is om de leerlingen te helpen. Door te veel informatie op een kaart, zien de leerlingen door ‘’de bomen het bos niet meer’’. Dit is een opvallend gegeven, aangezien de atlas als een overzichtelijke informatiebron wordt gezien. Ook zullen leerlingen kaartlezen als lastig ervaren, omdat zij door de atlas bladeren, in plaats van effectief via het register de informatie op te zoeken. Je zou zeggen dat dit niets met onwetenheid te maken heeft, aangezien leerlingen in de brugklas instructie krijgen hoe zij informatie op moeten zoeken. Hier moeten echter vragen bij worden gesteld: hoe vaak krijgen leerlingen instructie op het gebied van kaartvaardigheden en is deze hoeveelheid instructie wel genoeg? Of ligt het aan de motivatie van de leerling? In 2008 is er door Cito ( Van der Schee, Schomaker en Trimp ) onderzoek gedaan naar kaartvaardigheden in groep 8 van de basisschool. Er werd een toets afgenomen waarin alle gradaties voorkwamen. Ten opzichte van het onderzoek in 2001 is het niveau kaartvaardigheden gedaald. Echt een duidelijke verklaring heeft het Cito hiervoor niet, maar veel externe factoren zijn van invloed op de prestaties van de leerlingen. Zo is de onderwijstijd verkort en maken leraren minder gebruik van kaarten. Aardrijkskunde is volgens de inspectie ( Geografie, 2009 ) voor veel scholen een vak met een lagere prioriteit als het gaat om verandering en er wordt volgens het blad Geografie ( 2009 ) dan ook minder tijd besteed aan dit vak. Als er dus op de basisschool al te weinig aandacht wordt besteed aan kaartvaardigheden, bestaat er kans dat leerlingen op de middelbare school vastlopen. Volgens Inecke de Bock en Art Broekman ( 2012, p.88 ) speelt de vraagstelling ook nog een rol in het presteren van kaartvaardigheden. Het begrijpend lezen speelt hierin een grote rol. Er wordt bijvoorbeeld gevraagd: Schrijf alle Zuid-Amerikaanse landen op die op de evenaar liggen. Vervolgens schrijven alle leerlingen alle landen van de wereld op die op de evenaar liggen, dit is een kwestie van verkeerd lezen. Deze fout zegt niets over de inhoudelijke prestaties van de kaartvaardigheden, maar heeft wel invloed op het resultaat van de toets. Uit dit onderzoek blijkt dat je het beste scoort op kaartvaardigheden als je de kaartinterpretatie goed beheerst. Bij kaartinterpretatie zijn zowel geografische kennis als kaartvaardigheden belangrijk. Dit houdt dus in dat je het kaartlezen en kaarten analyseren ook volledig beheerst. Het kan niet zo zijn dat je slechter bent in kaartlezen dan in kaartinterpretatie.
12 Knelpunten kaartvaardigheden
2.4 Conclusie Het volgende kunnen we concluderen als we het hebben over de knelpunten van de kaartvaardigheden volgens de literatuur: Er is naar kaartanalyse en kaartinterpretatie nog te weinig onderzoek gedaan. Door te weinig inzicht in de knelpunten, kun je immers ook niet op zoek gaan naar verbeterpunten. Het onderwijs besteedt minder aandacht aan kaartanalyse en kaartinterpretatie dan aan kaartlezen. Überhaupt kan men spreken over een lagere prioriteit voor kaartvaardigheden. Dit begint al op de basisschool, waardoor de kans bestaat dat leerlingen vastlopen op de middelbare school. Op kaartlezen wordt vaak hoger gescoord doordat leerlingen zich kunnen richten op één gegeven. Bij kaartanalyse en kaartinterpretatie moeten zij zich richten op meerdere gegevens, zoals samenhangen en patronen. Bovendien is er bij kaartinterpretatie geografische kennis nodig. Wel geldt voor alle gradaties: hoe meer gegevens op een kaart, hoe complexer. Tot slot kan de vraagstelling invloed hebben op de resultaten van kaartvaardigheden.
13 Knelpunten kaartvaardigheden
3.Onderzoeksopzet Mijn onderzoek bestaat uit een hoofdvraag die beantwoord kan worden door middel van deelvragen. Zoals al eerder gezegd, worden de eerste twee deelvragen beantwoord in het theoretisch kader. Verschillende bronnen uit de literatuur, eigen visie en praktijkervaringen zorgen er uiteindelijk voor dat deze deelvragen beantwoord kunnen worden. Deelvraag 3 en 4 worden beantwoord aan de hand van een onderzoek dat wordt uitgevoerd op de stageschool. De betrouwbaarheid van dit onderzoek wordt verhoogt door triangulatie en verschillende onderzoekmethodes. Het onderzoek zal bestaan uit een kaartvaardighedentest, interview, enquête en observaties. Er worden zowel kwalitatieve als kwantitatieve gegevens verzameld als je kijkt naar onderstaande onderzoekmethoden. 3.1 Kaartvaardighedentest Deelvraag 3 zal onder andere door deze kaartvaardighedentest worden beantwoord. Door de verschillen tussen eerstejaars en derdejaars leerlingen waar te nemen, zal ik dezelfde toets bij het eerste leerjaar en het derde leerjaar laten afnemen. Omdat havo / vwo leerlingen in hun eindexamen met kaartvaardigheden te maken hebben, laat ik de test afnemen in een eerste klas havo / vwo en een derde klas havo. De eerste klas bestaat uit 25 leerlingen en de derde klas bestaat uit 21 leerlingen. De test zal worden afgenomen tijdens de les, zonder enige uitleg vooraf, en zal zelfstandig in stilte worden gemaakt. Door de test zelfstandig en in stilte te laten maken, vergroot je de betrouwbaarheid van deze test. In deze test komen drie verschillende gradaties van kaartvaardigheden voor: kaartlezen, kaartanalyse en kaartinterpretatie. Deze zullen gelijk worden verdeeld over het aantal vragen. De test bestaat uit vijftien vragen en iedere gradatie bestaat uit vijf vragen. De kaartnummers van de atlas worden gegeven, zodat er geen tijd wordt verspild aan het opzoeken van de betreffende informatie. Volgens deelvraag 3 gaat het immers om de drie gradaties die ik wil onderzoeken. De test bestaat uit open vragen en gesloten vragen. Door deze test te laten maken krijg ik inzicht in de scores van de verschillende gradaties. Wordt er volgens de hypothese en de theorie inderdaad hoger gescoord op kaartlezen dan op kaartinterpretatie of klopt deze aanname niet? Verder wil ik meten of er verschillen waar te nemen zijn tussen eerste en derdejaars leerlingen. Vindt er bijvoorbeeld een verbetering plaats in het derde jaar ten opzichte van het eerste jaar, of is hier geen sprake van? De test is valide. Voornamelijk de kaartinterpretatie vragen gaan over de stof die al is behandeld in het eerste leerjaar. Aan het begin van het jaar wordt er in het eerste leerjaar het hoofdstuk kaartvaardigheden behandeld. Bovendien zijn de vragen zo gesteld dat de leerlingen deze begrijpen. Echter heb ik de vragen van met name kaartlezen zo gesteld dat de leerlingen deze goed moeten lezen om de vragen te begrijpen. De test wordt zonder enige inhoudelijke uitleg vooraf gegeven. Zo hebben beide klassen geen extra voorkennis. De derde klas beschikt wel over extra voorkennis, maar deze wordt verantwoord aan de hand van interviews.
14 Knelpunten kaartvaardigheden
De testen worden bij elkaar verzameld, de antwoorden worden geturfd aan de hand van goed / fout. Vragen die niet zijn ingevuld, bereken ik tot de foute antwoorden. Dit hoeft echter niet te betekenen dat de leerlingen niet beschikken over de kennis. De oorzaak van het foute antwoord zou ook kunnen zijn dat leerlingen de vraag niet hebben begrepen. Per gradatie en per klas wordt er een staafdiagram weergegeven met de resultaten. Op de xas staan de vragen en op de y-as de desbetreffende score. Door de staafdiagrammen van verschillende gradaties met elkaar te vergelijken, krijg je een overzicht op welke gradatie de leerlingen het hoogst en het laagst scoren. Omdat er cijfermatige gegevens worden verzameld, kun je spreken van kwantitatieve gegevens. 3.2 Interview Door zowel het eerste leerjaar als het derde leerjaar dezelfde test te geven zonder uitleg vooraf, is er sprake van een nulmeting. Echter hebben derdejaars leerlingen meer voorkennis dan eerstejaars leerlingen. Of zij echter beter scoren dan de eerstejaars zal blijken uit deze toets. Door interviews te houden met derdejaars leerlingen over hun leerervaringen op het gebied van kaartvaardigheden, wordt het duidelijker of de kaartvaardigheden van de leerlingen echt zijn verbeterd ten opzichte van het eerste leerjaar. Dit vergroot de betrouwbaarheid van het onderzoek. Door het afnemen van interviews wordt deelvraag 4 deels beantwoord. De interviews zullen plaatsvinden tijdens de les van een collega, een aantal leerlingen zal ik er uit pikken.Om de betrouwbaarheid van het interview te vergroten, zal ik zowel het mannelijke geslacht als het vrouwelijke geslacht interviewen. Deze interviews zullen zo’n tien minuten duren. De resultaten van de interviews zal ik meenemen in mijn conclusie. 3.3 Enquête Na de kaartvaardighedentest zullen de leerlingen de enquête invullen. De enquête biedt inzicht in de ervaringen van leerlingen omtrent de knelpunten van kaartvaardigheden. Deels wordt door de enquête deelvraag 4 beantwoord. De zeven stellingen worden beantwoord aan de hand van een 5-puntschaal. Leerlingen kunnen aangeven of zij het er ‘ helemaal oneens’, ‘een beetje mee oneens’, ‘ niet mee eens / niet mee oneens’, ‘ een beetje mee eens’ of het er mee eens waren. Hiermee hoop ik een beter inzicht te krijgen in de knelpunten van de leerlingen. Wat ervaren zij als lastig aan kaartvaardigheden en met welke onderdelen van kaartvaardigheden denken zij geen moeite te hebben? Welke bijkomende problemen zorgen ervoor dat de scores op kaartvaardigheden belemmerd worden? Hebben leerlingen bijvoorbeeld thuis geen atlas, zoeken zij niet gericht in de atlas of wordt er volgens hun op school niet genoeg aandacht besteed aan kaartvaardigheden? Bij de laatste twee vragen moeten leerlingen vijf vragen van de test aangeven die zij het makkelijkst en het moeilijkst vonden. Door deze vragen te stellen krijg ik inzicht welke gradaties zij lastig vinden en of zij op deze gradaties ook daadwerkelijk slechter scoren. De zeven stellingen worden in een tabel verwerkt waarin de antwoorden zullen worden aangegeven in procenten. De resultaten van de laatste twee vragen zal ik in een cirkeldiagram verwerken.De vragen verdeel ik onder in gradaties en zo kan ik berekenen 15 Knelpunten kaartvaardigheden
hoeveel procent van de vragen makkelijk of moeilijk wordt gevonden als het gaat om kaartlezen, kaartanalyse of kaartinterpretatie. 3.4 Observaties Tijdens aardrijkskundelessen waarin collega’s de leerlingen met kaartvaardigheden aan de slag laten gaan, zal ik de handelingen van de leerlingen gaan observeren. Ik zal mijzelf daarbij de vraag stellen: wat voor soort gedrag kom ik tegen? Door enquêtes af te nemen in combinatie met observaties kun je meten of leerlingen ook daadwerkelijk doen wat zij zeggen. Tijdens het observeren zal ik onder andere op de volgende punten letten: Bladeren leerlingen tijdens een kaartopdracht in de atlas of zoeken zij de informatie op in het register? Maken leerlingen gebruik van de legenda om informatie op te zoeken of kijken zij meteen op de kaart zelf? Welke stappen voeren de leerlingen uit om antwoord te kunnen geven op de atlasvragen? De eerste twee vragen staan ook in de enquête vermeld en daarmee kun je meten of leerlingen uitvoeren wat zij zeggen. Het beschrijven van het soort gedrag dat je tegenkomt, is minder meetbaar en dus kun je spreken over kwalitatieve gegevens. Echter kan door het beschrijven van dit onderzoek een andere onderzoeker de observaties overnemen. In die zin kun je spreken van meetbaarheid. Deze kwalitatieve gegevens worden meegenomen in de conclusie en de aanbevelingen. 3.5 Verantwoording resultaten Aan de hand van de diagrammen per leerjaar kan ik deelvraag 3 en 4 beantwoorden door de diagrammen met elkaar te vergelijken en hieruit een conclusie te trekken. De interviews en het soort gedrag tijdens de observaties zijn kwalitatieve gegevens en zullen worden meegenomen in mijn conclusie. De hoofdvraag beantwoord ik door een conclusie te trekken uit de deelvraag 3 en 4. In deze conclusie zal ik deelvraag 1 en 2 ook betrekken. Deze deelvragen zijn beantwoord in mijn theoretisch kader. De onderzoeksmethoden zullen als bijlagen worden opgenomen in dit verslag.
16 Knelpunten kaartvaardigheden
4. Resultaten en analyse In dit hoofdstuk worden de resultaten van het kwantitatief onderzoek overzichtelijk weergegeven en geanalyseerd. De resultaten zijn verwerkt in staafdiagrammen, cirkeldiagrammen en een tabel. Er wordt gestart met de resultaten van de kaartvaardighedentest per gradatie en vervolgens zullen de resultaten van de enquête worden weergegeven. 4.1 Kaartvaardighedentest Deze kaartvaardigheden test is terug te vinden onder het kopje Bijlage 1. In klas 1E hebben hebben er 22 leerlingen deelgenomen aan deze test. In klas 3F hebben er 21 leerlingen deelgenomen aan deze test. Zoals al eerder gezegd, hebben de leerlingen vooraf geen inhoudelijke uitleg gekregen. De test is alleen en in stilte gemaakt. De leerlingen hadden voor deze test de atlas nodig. De antwoorden van deze test zijn geturfd aan de hand van goed / fout. De vragen die niet zijn ingevuld, zijn berekend tot de foute antwoorden. De antwoorden zijn berekend naar procenten en per vraag, gradatie en klas weergegeven in een staafdiagram. Op de x-as staan de vragen en op de y-as staat hoeveel procent van de leerlingen de vraag goed of fout heeft beantwoord. De goed / fout antwoorden worden in de legenda weergegeven.
Kaartlezen 1E 100% 80% 60%
fout
40%
goed
20% 0% Vraag 1A
Vraag 1B
Vraag 2A
Vraag 2B
Vraag 3A
Grafiek 4.1.1 resultaten kaartlezen klas 1E. Uit grafiek 4.1.1 blijkt dat deze brugklas leerlingen behoorlijk laag hebben gescoord op de gradatie kaartlezen. Alleen bij vraag 1A ( Bijlage 1 ) werd hoog gescoord. Bij vraag 1B ( Bijlage 1 Hoeveel steden in Oost-Rusland bevinden zich op een gebied met minstens 50 inwoners per km2?) is er een scoringspercentage van 0 %. Veel leerlingen wisten waarschijnlijk niet waar het oosten lag. Dit is ook door een leerling opgeschreven. Bij vraag 2A ( Bijlage 1, Hoeveel platen botsen er op de plaat waar West-Europa zich bevindt?) is de vraag waarschijnlijk niet goed gelezen. Er wordt niet gevraagd hoeveel platen er op WestEuropa botsen, maar hoeveel platen er op de EUR Aziatische plaat botsen. Verder tellen de platen die langs elkaar schuiven of uit elkaar gaan niet mee. Bij vraag 2B ( Bijlage 1 Hoeveel hotspots liggen er op de plaat waar Zuid-Afrika zich bevindt? ) is er wellicht laag gescoord omdat de leerlingen óf niet wisten waar Zuid-Afrika zich bevindt, óf zij dachten zuidelijk Afrika óf zij hebben de legenda niet goed gelezen. De lage score bij vraag 3A ( Bijlage 1, welke temperatuurschommelingen hebben de steden op zuiderbreedte? ) zal wellicht te verklaren 17 Knelpunten kaartvaardigheden
zijn omdat een aantal leerlingen het begrip zuiderbreedte niet kenden ( een enkeling heeft dit ook opgeschreven ) Het zou ook kunnen dat een aantal leerlingen de legenda niet goed hebben gelezen.
Kaartlezen 3F
100% 80% 60%
fout
40%
goed
20% 0% Vraag 1A
Vraag 1B
Vraag 2A
Vraag 2B
Vraag 3A
Grafiek 4.1.2 resultaten kaartlezen klas 3F. Als je grafiek 4.1.1 en 4.1.2 vergelijkt, zie je dat de derde klas hoger heeft gescoord op de gradatie kaartlezen. Op vraag 1A ( Bijlage 1 ) werd het hoogst gescoord. Op vraag 2A ( Bijlage 1 ) werd het laagst gescoord. Bij vraag 1B,2A en 2B ( Bijlage 1 ) zal er hoogstwaarschijnlijk om dezelfde redenen als bij klas 1E lager zijn gescoord op deze vragen. Bij vraag 3A ( Bijlage 1 ) viel mij op dat veel leerlingen alle temperatuurschommelingen onder de zuiderbreedte hadden opgeschreven en niet alleen de temperatuurschommelingen van de steden. Dit is weer een kwestie van de vraag niet goed lezen: Welke temperatuurschommelingen hebben de steden op zuiderbreedte? Sommige leerlingen legden het antwoord zelf uit, zonder zich te bedenken dat je de informatie uit de kaart kon halen.
Kaartanalyse 1E 100% 80%
60%
fout
40%
Goed
20% 0% Vraag 1C
Vraag 2C
Vraag 3B
Vraag 4A
Vraag 5A
Grafiek 4.1.3 resultaten kaartanalyse klas 1E. Opvallend genoeg blijkt uit grafiek 4.1.2 dat de leerlingen hoger scoren op de gradatie kaartanalyse dan op de gradatie kaartlezen. Vraag 1C en 5A ( Bijlage 1 ) waren meerkeuze vragen, waardoor er waarschijnlijk hoger is gescoord. Vraag 2C ( Bijlage 1, Vergelijk kaart x 18 Knelpunten kaartvaardigheden
met kaart y. Waar liggen de gebieden met aardbevingen en vulkanen als je de kaarten met elkaar vergelijkt? ) heeft het laagst gescoord. Dit kan te maken hebben met het niet goed lezen van de vraag. Er wordt niet gevraagd welke gebieden dat zijn, maar waar die gebieden liggen. Veel leerlingen hadden dan ook werelddelen of landen opgeschreven. Vraag 3B ( Bijlage 1, In welk klimaat vindt de hoogste temperatuurschommeling plaats? Gebruik voor het vinden van de klimaten kaart x ) heeft ook een behoorlijk lage score die wellicht te verklaren valt doordat de leerlingen de vraag niet goed hebben gelezen of het woord temperatuurschommeling niet hebben begrepen. Op vraag 4A ( Bijlage 1, Vergelijk kaart x met kaart y. In welk klimaat vindt de meeste neerslag plaats? ) hebben een aantal leerlingen als antwoord gematigd zeeklimaat gegeven. Echter is duidelijk op het kaartje te zien dat de meeste neerslag valt in het tropisch regenwoudklimaat.
Kaartanalyse 3F 100% 80% 60%
fout
40%
goed
20% 0% Vraag 1C
Vraag 2C
Vraag 3B
Vraag 4A
Vraag 5A
Grafiek 4.1.4 resultaten kaartanalyse klas 3F. Als je grafiek 4.1.3 en 4.1.4 vergelijkt, zie je dat de derde klas op vraag 2C,4A en 5A ( Bijlage 1 ) hoger heeft gescoord. Je zou daarmee kunnen concluderen dat klas 3F sneller verbanden ziet. Echter werden er bij vraag 2C ( Bijlage 1 ) net als in klas 1E door een aantal leerlingen gebieden opgeschreven. Op vraag 1C en vraag 3B ( Bijlage 1 ) is er ongeveer even hoog gescoord als in klas 1E. Vraag 1C ( Bijlage 1 ) was voor beide klassen een makkelijke meerkeuzevraag. Vraag 3B ( Bijlage 1 ) werd daarentegen slechter gemaakt. Hoogstwaarschijnlijk om precies dezelfde redenen als bij klas 1 E wordt beschreven. Er is bij deze vraag dus geen sprake van verbetering in het derde leerjaar.
Kaartinterpretatie 1E 100%
80% 60%
fout
40%
goed
20% 0% Vraag 1D
Vraag 2D
Vraag 3C
Vraag 4B
Vraag 5B
Grafiek 4.1.5 resultaten kaartinterpretatie klas 1E. 19 Knelpunten kaartvaardigheden
Uit grafiek 4.1.3 blijkt dat leerlingen kaartinterpretatie lastig vinden. Op vraag 4B ( Bijlage 1, Leg uit waarom in dit klimaat de meeste neerslag voorkomt. ) is het laagst gescoord. Deze vraag werd niet volledig beantwoord. Vele antwoorden die gegeven zijn: omdat het er elke dag regent of omdat het er vochtig is. Er werd echter niet uitgelegd waarom het er vochtig is of waarom het er elke dag regent. Er is dus een beperkte geografische kennis aanwezig of leerlingen zijn te kort door de bocht met hun uitleg. Bij vraag 3C ( Bijlage 1, Leg uit waarom in dit klimaat de hoogste temperatuurschommeling plaatsvindt. ) geldt hetzelfde: Er werd uitgelegd dat dit komt door hoge temperatuurverschillen. Hoe het komt dat dit klimaat hoge temperatuurverschillen kent, werd vaak niet beantwoord. Vraag 1D ( Bijlage 1. Leg uit waarom er in dat gebied de minste / meeste vorstdagen voorkomen en waarom het daar dichtbevolkt / dunbevolkt is, ) werd door sommige leerlingen niet volledig beantwoord. Deze zin bestaat namelijk uit twee vragen die je moet beantwoorden. Bij de vragen 2D, 3C en 5B zou er geografische kennis kunnen ontbreken en daarmee zou je een niet volledige score kunnen verklaren.
Kaartinterpretatie 3F 100%
80% 60%
fout
40%
goed
20% 0% Vraag 1D
Vraag 2D
Vraag 3C
Vraag 4B
Vraag 5B
Grafiek 4.1.6 resultaten kaartinterpretatie klas 3F. Als je grafiek 4.1.5 en 4.1.6 vergelijkt, zie je een duidelijke toename op de gradatie kaartinterpretatie in het derde leerjaar. Opvallend genoeg is er op vraag 3C ( Bijlage 1 ) nog slechter gescoord dan in klas 1E. Veel leerlingen die vraag 3B ( Bijlage 1 ) fout hadden beantwoord, hebben daarom ook vraag 3C ( Bijlage 1 )fout beantwoord. Een aantal leerlingen hebben deze vraag niet beantwoord, onder andere door een vraagteken neer te zetten. Je kunt dus stellen dat deze geografische kennis nog steeds ontbreekt in het derde leerjaar. Bij vraag 1D, 2D en 4B ( Bijlage 1 )worden door sommige leerlingen geen volledige antwoorden gegeven. Op dit punt is er in het derde leerjaar nog geen sprake van verbetering.
4.2 Enquête De enquête heeft plaatsgevonden onder 22 leerlingen uit klas 1E en 21 leerlingen uit klas 3F. De enquête is direct afgenomen na de kaartvaardighedentest en is alleen en in stilte gemaakt. De enquête bestaat uit zeven stellingen aan de hand van een 5-punten schaal ( Tabel 4.2.1 ) en twee vragen waarbij de leerlingen de vijf makkelijkste en moeilijkste vragen van de kaartvaardighedentest moesten aangeven ( Diagram 4.2.2 / 4.2.5 ). Deze enquête is 20 Knelpunten kaartvaardigheden
terug te vinden onder het kopje Bijlage 2. In tabel 4.2.1 worden per stelling het percentage aangegeven dat het met deze stelling eens is. De bovenste gegevens gaan over klas 1E. De onderste gegevens gaan over klas 3F. Per stelling wordt een beschrijving van de resultaten gegeven. Diagrammen 4.2.2 t/m 4.2.5 zijn tot stand gekomen door de makkelijkste en moeilijkste vragen te turven, deze onder te verdelen in gradaties, vervolgens bij elkaar op te tellen en te berekenen naar procenten. Klas 1E en klas 3F
Ik blader in de atlas in plaats van achterin het register. Ik vind het lastig om bepaalde informatie te vinden in de atlas. Als ik iets moet opzoeken maak ik gebruik van de legenda. Ik begrijp de vragen die worden gesteld bij de kaartopdrachten. Ik gebruik ook thuis de atlas.
Hoe meer gegevens op een kaart, hoe makkelijker ik het vind om de juiste informatie te vinden. Ik vind dat er op school genoeg aandacht wordt besteed aan kaartvaardigheden.
1.Helemaal mee oneens
2. Een beetje mee oneens
3. Niet mee eens en niet mee oneens
4. Een beetje mee eens
31 %
23 %
23 %
23 %
62 %
19 %
14 %
5%
5.Helemaal mee eens
Totaal
100 % 100 % Klas 1E:
18 %
23 %
14 %
31 %
100 % 14 %
5% Klas 3f:
19 % Klas 3f:
10 %
10 %
57 %
19 %
100 %
18 %
27 %
55 %
100 %
14 %
28 %
38 %
100 %
14 %
27 %
27 %
23 %
9%
100 %
10 %
10 %
19 %
56 %
5%
100 %
40 %
9%
14 %
14 %
23 %
100 %
57 %
14 %
5%
19 %
5%
100 %
5%
31 %
23 %
14 %
27 %
100 %
14 %
14 %
14 %
29 %
29 %
100 %
32 %
27 %
18 %
100 %
10 %
42 %
38 %
100 %
Klas 1E: 9% 14 % 10 %
21 Knelpunten kaartvaardigheden
Tabel 4.2.1 resultaten enquête klas 1E en klas 3F Stelling 1: Ik blader in de atlas in plaats van in het register. Uit deze enquête blijkt dat het merendeel van de leerlingen zegt niet te bladeren in de atlas. Bij klas 3F ligt dit percentage nog vele malen hoger dan bij klas 1 E. De rest van de leerlingen is het met deze stelling een beetje mee oneens tot een beetje mee eens. Bij klas 3F neemt het percentage geleidelijk af. Niemand is van mening dat hij / zij alleen maar in de atlas bladert. Stelling 2: Ik vind het lastig om bepaalde informatie te vinden in de atlas. De meeste leerlingen van klas 1E zijn van mening dat zij een beetje moeite hebben om bepaalde informatie in de atlas te vinden. De overige 69 % is verspreid en daar zijn dus de meningen over verdeeld. Opvallend is dat het merendeel van klas 3F het er niet mee eens / niet mee oneens is. Slechts 5 % is het met deze stelling oneens. Niemand in klas 3F is het met deze stelling helemaal eens. Stelling 3: Als ik iets moet opzoeken maak ik gebruik van de legenda. Uit deze enquête blijkt dat de meeste leerlingen van mening zijn de legenda altijd te gebruiken. Van klas 1E is 27 % het hier een beetje mee eens en 18 % is het hier gedeeltelijk mee eens / oneens. De meningen van klas 3F zijn verspreid. Wel zegt de meerderheid van beide klassen het hier helemaal mee eens te zijn. Uit de kaartvaardighedentest en de observaties blijkt dat de meeste leerlingen de legenda wel gebruiken, maar deze niet optimaal benutten. Stelling 4: Ik begrijp de vragen die worden gesteld bij de kaartopdrachten. Slechts een kleine minderheid is het hier helemaal mee eens. Dit komt overeen met de test, waarbij er wellicht veel vragen verkeerd zijn beantwoord door het niet nauwkeurig lezen van de vraag. Het merendeel van klas 1E zegt het met deze stelling een beetje mee oneens en gedeeltelijk mee eens / oneens te zijn. Het merendeel van klas 3F is het met deze stelling een beetje eens. Stelling 5: Ik gebruik ook thuis de atlas. Wat opvalt, is dat in beide klassen een groot deel zegt de atlas thuis niet te gebruiken. 23 % in klas 1e zegt de atlas wel thuis te gebruiken. Bij klas 3F is dit slechts 5 %. In de derde klas neemt het atlas gebruik thuis dus af. Stelling 6: Hoe meer gegevens op een kaart, hoe makkelijker ik het vind om de juiste informatie te vinden. De meerderheid van klas 1E is het een beetje oneens met deze stelling. 27 % zegt het hier helemaal mee eens te zijn. De minderheid is het hier helemaal mee oneens. In klas 3F zijn de meningen verdeeld. Wel is het merendeel het hier een beetje tot helemaal mee eens. Stelling 7: Ik vind dat er op school genoeg aandacht wordt besteed aan kaartvaardigheden.
22 Knelpunten kaartvaardigheden
De meerderheid van klas 1E is het hier mee eens / oneens. Verder is deze klas behoorlijk positief over deze stelling: 45 % is het hier een beetje mee eens tot helemaal mee eens. Slechts 23 % heeft hier een negatievere mening over en is het hier een beetje mee oneens tot helemaal oneens. In klas 3F is de men nog positiever over deze stelling. Het merendeel is het met deze stelling een beetje tot helemaal mee eens. Het zou kunnen dat ervaring met het lesrooster hierin een rol speelt. De derdejaars leerlingen hebben al veel vaker met een atlas gewerkt dan de eerste jaars leerlingen.
Makkelijke vragen klas 1E 0%
Kaartinterpre tatie 20%
Kaartlezen 42% Kaartanalyse 38%
Diagram 4.2.2 resultaten enquête klas 1E
Makkelijke vragen klas 3F 0%
Kaartinterpre tatie 18%
Kaartlezen 44%
Kaartanalyse 38%
Diagram 4.2.3 resultaten enquête klas 3F Uit diagram 4.2.2 en 4.2.3 blijkt dat de makkelijkste vragen onder gradatie kaartlezen vallen. Kaartanalyse ligt met een percentage van 4 % niet veel lager. Toch heeft klas 1 E op kaartlezen lager gescoord dan op kaartanalyse. Beide klassen hebben zelfs lager gescoord op kaartlezen dan op kaartinterpretatie. Toch scoren de kaartinterpretatie vragen overduidelijk het laagst.
23 Knelpunten kaartvaardigheden
Moeilijke vragen klas 1E 0%
Kaartlezen 28%
Kaartinterpreta tie 44% Kaartanalyse 28%
Diagram 4.2.4 resultaten enquête klas 1E
Moeilijke vragen klas 3F 0%
Kaartlezen 24%
Kaartinterpretati e 48% Kaartanalyse 28%
Diagram 4.2.5 resultaten enquête klas 3F Wat opvalt als je diagram 4.2.3 bekijkt, is dat kaartlezen en kaartanalyse vragen in klas 1E even moeilijk worden gevonden. In klas 3F is er maar een verschil van 4 %. Kaartlezen en kaartanalyse zijn dus redelijk aan elkaar gewaagd, ook als je de score van de kaartvaardighedentest bekijkt. De kaartinterpretatie vragen vonden leerlingen in beide klassen het moeilijkst. Ondanks dat de geografische kennis stijgt in het derde leerjaar, blijven de leerlingen deze vragen lastig vinden.
24 Knelpunten kaartvaardigheden
5. Conclusie Door het beantwoorden van de hoofd- en deelvragen, wordt er in dit hoofdstuk een conclusie gegeven. Aan de hand van de conclusie zullen de hypothesen worden geëvalueerd. 5.1 beantwoorden deelvragen Deelvraag 1. Wat wordt verstaan onder kaartlezen, kaartanalyse en kaartinterpretatie? Uit het theoretisch kader komt naar voren dat kaartlezen, kaartanalyse en kaartinterpretatie de drie gradaties zijn die vallen onder kaartvaardigheden, waarin een opbouw te zien is in de moeilijkheidsgraad. Door van der Zijpp ( 1996 ) en het College voor Examens ( 2012 ) wordt er een andere indeling gemaakt als het gaat om kaartvaardigheden: identificatie, classificatie, relateren en interpreteren. Als je het hebt over de begrippen site and situation, dan zou je het begrip site kunnen plaatsen bij kaartlezen. Het gaat om de plaats of het gebied zelf. Het begrip situation zou je kunnen plaatsen bij de gradaties kaartanalyse en kaartinterpretatie. Het gaat namelijk om een gebied of plaats ten opzichte van andere plaatsen of gebieden. Het kaartlezen valt volgens Van der Zijpp ( 1996 ), van der Schee ( 2009 ) en het College voor Examens ( 2012 ) onder de categorie identificatie. Je hebt daarvoor alleen maar de kennis nodig die op de kaart staat en je moet weten hoe je deze kaart moet gebruiken: de procedurele kennis. Kaartlezen is dus de eerste gradatie die je moet beheersen, wil je kaarten kunnen analyseren of interpreteren. Het kaartlezen zelf wordt in de theorie ook weer onderverdeeld. Volgens van der Schee ( 2009 ) kan het kaartlezen worden onderverdeeld in lokaliseren, oriënteren en karaktiseren, waarbij er een opbouw te zien is in moeilijkheidsgraad. Kaartanalyse is de tweede gradatie die je moet beheersen en valt onder het classificeren en het relateren. Bij kaartanalyse gaat het om verbanden zien. Je moet relaties kunnen leggen tussen verschillende verschijnselen op een kaart. Kaartinterpretatie valt onder het hoogste niveau van kaartvaardigheden en valt onder het interpreteren. Volgens van der Schee ( 2009 ) en van der Zijpp ( 1996 ) gaat het om het verklaren en voorspellen van verschijnselen op de kaart. Er wordt niet alleen uitgegaan van het lezen van de informatie op de kaart, maar ook beheersing van geografische kennis buiten de kaart. Door de informatie op de kaart te kunnen verklaren, moet je geografische vragen kunnen stellen. Deelvraag 2. Wat zegt de literatuur over de knelpunten van kaartvaardigheden in het onderwijs? Volgens de literatuur zijn er een aantal knelpunten aanwezig die het beheersen van kaartvaardigheden belemmeren. Zowel externe als interne factoren spelen hierin een rol. Een belangrijke externe factor is de aandacht die wordt besteed aan kaartvaardigheden. Ten eerste gaat het om de aandacht van met name de gradaties kaartanalyse en kaartinterpretatie. Volgens van der Schee ( 2009 ) en wordt hier te weinig aandacht aan besteed en te weinig onderzoek naar gedaan. Bovendien wordt er volgens het blad Geografie ( 2009 ) te weinig aandacht besteed aan kaartvaardigheden op de basisschool, 25 Knelpunten kaartvaardigheden
wat de prestaties van de leerlingen op de middelbare scholen omlaag haalt. Daarnaast spelen interne factoren een rol. Zo is uit verschillende onderzoeken ( Van der Schee,1994 en Dijk en van Den Berg, 1994a, van der Zijpp,1996 ) gebleken dat een belangrijk knelpunt de geografische complexiteit van de kaart zelf is. Hoe meer symbolen op een kaart, hoe slechter de score. Daarnaast wordt er volgens Ineke de Bock en Art Broekman ( 2012 ) niet optimaal gebruik gemaakt van de informatie op de kaart, het register en de legenda. Een ander belangrijk knelpunt wat zij hebben ontdekt, is de vraagstelling: begrijpt de leerling wat hij / zij leest? Snapt de leerling wat er van hem / haar verwacht wordt? Aan de hand van enquêtes of interviews kan dit vaker worden gecontroleerd. Tot slot wordt er bij de gradatie kaartinterpretatie voldoende geografische kennis geëist. Iets wat niet elke leerling even goed beheerst. Deelvraag 3. Welke verschillen zijn er tussen de leerjaar 1 en leerjaar 3 waar te nemen op het gebied van kaartlezen, kaartanalyse en kaartinterpretatie? De resultaten van de kaartvaardighedentest wijzen uit dat het derde leerjaar over het algemeen een hogere score heeft behaald dan het eerste leerjaar. Voornamelijk op de gradatie kaartinterpretatie wordt duidelijk hoger gescoord. Toch blijkt uit bepaalde vragen dat het derde leerjaar nog steeds dezelfde fouten maakt als het eerste leerjaar. Hierbij komt de leesvaardigheid als knelpunt uit de verf. Bepaalde vragen worden verkeerd begrepen of de informatie op de kaart wordt niet optimaal benut. Ook uit observaties is gebleken dat de leesvaardigheid zowel in het eerste- als derde leerjaar een knelpunt betreft. Het niet lezen of niet nauwkeurig lezen van de legenda is een opvallend gegeven tijdens het observeren. Op dit punt is er dan ook geen sprake van een ( grote ) verbetering. Ondanks dat er sprake is van een toename van kaartinterpretatie in het derde leerjaar, is er nog steeds sprake van onvoldoende geografische kennis. Dat blijkt uit bepaalde vragen van de kaartvaardighedentest. Ook worden open vragen, net als in het eerste leerjaar, niet volledig beantwoord. Dit heeft invloed op de resultaten. Daarnaast is uit verschillende observaties en de kaartvaardighedentest gebleken dat het derde leerjaar minder moeite heeft met het kaartlezen dan het eerste leerjaar. Toch blijkt het derde leerjaar nog steeds moeite te hebben met het opzoeken van specifieke informatie. Hoe kan ik aan deze informatie komen? Dit is een vraag die nog steeds veel leerlingen tijdens het werken met de atlas bezighoudt. Tijdens de observaties is gebleken dat sommige leerlingen, zowel in het eerste- als derde leerjaar, in het verkeerde register kijken of het register helemaal niet gebruiken. Tot slot kun je aan de hand van de observaties concluderen dat er in het derde leerjaar een verbetering is opgetreden op het gebied van atlasbegrippen. In het eerste leerjaar is gebleken dat de leerlingen nog moeite hebben met de atlasbegrippen. In het derde leerjaar is hier geen sprake van.
26 Knelpunten kaartvaardigheden
Deelvraag 4. Wat zijn de ervaringen van leerlingen omtrent de knelpunten van kaartvaardigheden? Uit de enquête en de interviews kunnen we een aantal zaken concluderen. In tegenstelling tot wat er in het theoretisch kader wordt beweerd, wordt er volgens de leerlingen op school genoeg aandacht besteed aan kaartvaardigheden. Dit blijkt uit zowel de interviews als de enquête. Uit de enquête blijkt dat het merendeel vindt dat er genoeg aandacht wordt besteed aan kaartvaardigheden en het derde leerjaar is hier nog positiever over dan het eerste leerjaar. Voornamelijk aan kaartlezen wordt genoeg aandacht besteed. Uit het interview blijkt dat de leraar een toegevoegde waarde is op het gebied van kaartvaardigheden. Doordat de leraar de opdrachten toelicht en voorbeelden geeft, begrijpen de leerlingen de opdrachten beter. Verder wordt er tijdens de lessen veel aandacht besteed aan hoe je bepaalde kaarten kunt vinden en hoe je de informatie op de kaart kunt gebruiken. Uit de interviews blijkt dat de vragen door leerlingen soms anders worden opgevat of niet begrepen. Ook uit de enquête blijkt dat leerlingen niet altijd alle vragen begrijpen die er worden gesteld. Slechts een minderheid zegt de vragen die gesteld worden altijd te begrijpen. Daarnaast blijkt dat de leerlingen de hoeveelheid informatie op een kaart lastig vinden. Uit de enquête blijkt dat de meningen verdeeld zijn over de stelling Hoe meer gegevens op een kaart, hoe makkelijker ik het vind om informatie te vinden. In het interview wordt duidelijk waarom de meningen hierover verdeeld zijn. Soms is er te weinig informatie op de kaart aanwezig. De eigen geografische kennis toepassen vinden leerlingen lastig. Soms staat er echter zoveel informatie op een kaart, dat leerlingen niet meer weten waar zij moeten beginnen. Zij zien door de bomen het bos niet meer. Uit de enquête van moeilijke en makkelijke vragen blijkt dat kaartlezen en kaartanalyse niet ver van elkaar vandaan liggen. Overduidelijk wordt kaartinterpretatie als moeilijkste gradatie ervaren. Ook uit het interview blijkt dat het zelf toepassen van geografische kennis lastig wordt gevonden. Als bepaalde geografische kennis ontbreekt, kan dit invloed hebben op de resultaten. 5.2 beantwoorden hoofdvraag en evaluatie hypothesen Welke knelpunten in de eerste klassen en in de derde klassen op het Da Vinci College zijn waar te nemen op het gebied van kaartlezen, kaartanalyse en kaartinterpretatie? Uit de deelvragen komen een aantal belangrijke knelpunten naar voren. In zowel het theoretisch kader, de enquête, de observaties, de interviews en de kaartvaardigheden test komt de leesvaardigheid als opvallend knelpunt naar voren. Of de leerlingen lezen de vragen niet goed of zij vatten de vragen anders op. Een belangrijke vraag die je kunt stellen: snappen de leerlingen wel wat er van hun wordt verwacht? Hypothese 1 De leerlingen lezen de vragen niet goed, waardoor zij minder goed in staat zijn de opdrachten van kaartvaardigheden correct te maken. wordt door middel van deze conclusie aanvaard. Een ander belangrijk knelpunt is het opzoeken van de informatie. Uit het onderzoek is gebleken dat veel leerlingen soms niet weten waar zij de informatie kunnen vinden. Zo 27 Knelpunten kaartvaardigheden
worden belangrijke hulpmiddelen in de atlas, zoals de legenda en het register wel benut, maar niet optimaal of op een onjuiste manier. Hypothese 2 De leerlingen vinden de vele handelingen van kaartvaardigheden lastig. Dit maakt kaartvaardigheden complex. wordt door middel van deze conclusie aanvaard. Aan de ene kant vinden leerlingen het lastig als er veel geografische informatie op een kaart wordt weergegeven, aan de andere kant wordt te weinig geografische informatie ook als complex beschouwd. Dit in tegenstelling tot wat de literatuur uit het theoretisch kader beweerd. Er wordt in dit geval beroep gedaan op de eigen geografische kennis, die soms ontbreekt. Uit het onderzoek is gebleken dat het ontbreken van geografische kennis een belangrijk knelpunt is. Dit verklaart waarom kaartinterpretatievragen nog steeds als de lastigste gradatie wordt ervaren. Echter wordt er bij de overige gradaties in de vraagstelling ook weleens een beroep gedaan op de eigen geografische kennis. Er wordt dan echter vanuit gegaan dat de leerlingen deze geografische kennis al beheersen. Dit blijkt soms niet het geval. Een opvallend gegeven uit de kaartvaardighedentest is dat beide klassen op de gradatie kaartinterpretatie hoger scoren dan op de gradatie kaartlezen. In dit geval zou je kunnen concluderen dat de leesvaardigheid een groter knelpunt betreft dan het ontbreken van geografische kennis. Het ontbreken van geografische kennis wordt door de leerlingen echter als groter knelpunt ervaren dan de leesvaardigheid, blijkt uit de enquête en de interviews. Uit de kaartvaardighedentest blijkt dat beide klassen het hoogst scoren op de gradatie kaartanalyse. Hypothese 3 Met kaartanalyse en kaartinterpretatie zullen de leerlingen meer moeite hebben dan met kaartlezen. Met kaartinterpretatie zullen de leerlingen het meeste moeite hebben, omdat hier geografische kennis van de leerling wordt verwacht. wordt door middel van deze conclusie verworpen.
28 Knelpunten kaartvaardigheden
6. Aanbevelingen Aan de hand van dit onderzoek kunnen aan de aardrijkskundesectie van het Da Vinci College de volgende aanbevelingen worden gedaan: -
Besteed genoeg tijd aan de leesvaardigheid door onder andere bij het maken van de vragen genoeg te variëren. Dit kan door simpele / complexe vragen met simpele / complexe kaarten te stellen tijdens een toets of een opdracht. Voorkom misverstanden door duidelijk in de vraag te vertellen wat je van de leerling verwacht. Oefen ruim voor de toets begint met deze vragen en bespreek deze na. Bekijk ook of er begrippen voorkomen die leerlingen niet begrijpen. Om nog meer aandacht te besteden aan de leesvaardigheid, zou je vakoverstijgende projecten kunnen aanbieden. In deze projecten worden de vakken Aardrijkskunde en Nederlands gecombineerd.
-
Besteed evenveel aandacht aan alle gradaties van kaartvaardigheden. Bekijk voor het in elkaar zetten van een opdracht of toets of het aantal vragen over kaartlezen, kaartanalyse en kaartinterpretatie vragen in evenwicht zijn. Controleer dit ook tijdens het opgeven van bepaalde werkboekvragen.
-
Zorg dat er sprake van evenwicht is in kaarten met veel geografische informatie en kaarten met weinig geografische informatie.
-
Laat de leerlingen veel vaker thuis werken met de atlas door atlasopdrachten als huiswerk mee te geven.
-
Blijf aandacht besteden aan de manier waarop je aan informatie kunt komen. Hier kan de nadruk gelegd worden op het optimaal gebruik maken van alle hulpmiddelen, zoals de legenda en het register.
-
Besteed genoeg aandacht aan de eigen geografische kennis door de nadruk te leggen op zowel geografische begrippen als atlas begrippen.
-
Zorg dat er inzicht komt in de knelpunten door de opdrachten of de toets na te bespreken en de leerlingen te laten reflecteren op hun zwakke en sterke punten als het gaat om kaartvaardigheden. Laat de leerlingen dit opschrijven en inleveren, zodat er zicht is op de knelpunten van de hele klas.
29 Knelpunten kaartvaardigheden
7. Reflectie Vanaf september 2014 ben ik gestart met dit onderzoek. Het bedenken van een onderwerp vond ik lastig en het duurde een tijd voordat ik een definitieve keuze had gemaakt. Op een gegeven moment wist ik dat ik iets met kaartvaardigheden wilde doen, ook omdat dit een probleem bij de aardrijkskunde sectie vormde. Ik wilde mij eerst verdiepen in het specifiek gebruik van de atlas, totdat Geert van den Berg de verschillen aangaf. Zou ik mij richten op het gebruik van de atlas, dan zou ik motivatie moeten gaan onderzoeken in mijn theoretisch kader. Zou ik mij op de algemene knelpunten richten, dan zou ik de gradaties moeten gaan onderzoeken. Ik heb toen voor de laatste optie gekozen. Toen ik eenmaal begonnen was, verliep het proces redelijk soepel. Ik kon behoorlijk veel literatuur vinden over dit onderwerp, waardoor ik het theoretisch kader redelijk snel kon afronden. Na een aantal verbeteringen in mijn onderzoeksvoorstel kreeg ik uiteindelijk een ‘go’ en kon ik het onderzoek ook daadwerkelijk gaan uitvoeren. Mijn organisatorische competentie is vanaf dat moment op de proef gesteld door vele afspraken te maken voor de test, observaties, interviews en enquêtes. Uiteindelijk heb ik dit binnen een aanzienlijke tijd weten te voltooien. Tot slot heb ik de gegevens verwerkt en geanalyseerd en uiteindelijk heb ik dit onderzoek met tevredenheid afgerond. Een kritisch punt vind ik de beperkte omvang van het onderzoek. In totaal hebben er 43 leerlingen aan het onderzoek meegedaan, met als gevolg een minder betrouwbare conclusie. Verder is de test en de enquête een momentopname. Voor de validiteit van het onderzoek zou je veel vaker meetinstrumenten moeten gebruiken. Dit heb ik dan ook aan de sectie aardrijkskunde aanbevolen. Een ander kritisch punt is de enquête. Ik had meer informatie uit de enquête kunnen halen door het op een andere manier vorm te geven. Bij het aangeven van de moeilijkste en makkelijkste vragen had ik kunnen vragen waarom dit de makkelijkste of moeilijkste vragen waren. Om deelvraag 4 te beantwoorden, heb ik veel informatie uit het interview kunnen halen. Dit was dan ook een waardevolle aanvulling op het onderzoek. Het interessantste gedeelte vond ik de resultaten van het onderzoek. Ik was vooral benieuwd in welke mate het derde leerjaar de kaartvaardighedentest beter zou maken dan het eerste leerjaar. Ik ben tot de conclusie gekomen dat de test over het algemeen wel beter is gemaakt, maar opvallend genoeg zijn er in het derde leerjaar bepaalde vragen ook slechter gemaakt dan in het eerste leerjaar. Ook worden er nog steeds dezelfde fouten gemaakt. Een interessant gegeven. Door het uitvoeren van het onderzoek is mijn kennis op het gebied van kaartvaardigheden versterkt. De aanbevelingen geven mij een duidelijk inzicht in de knelpunten en ik zal deze aanbevelingen dan ook zeker gaan uitvoeren tijdens mijn lessen. Al met al ben ik tevreden met het resultaat van het onderzoek en denk ik dat het onderzoek een waardevolle bijdrage heeft geleverd aan de aardrijkskundesectie van het Da Vinci College.
30 Knelpunten kaartvaardigheden
Literatuurlijst Boeken: -
Berg, G. van den & Bosschaart, A. & Kolkman, R. & Pauw, I. & Schee, J. van der & Vankan, L. ( 2009 ). Handboek vakdidactiek aardrijkskunde. Amsterdam: Landelijk Expertisecentrum Mens- en Maatschappijvakken.
-
Zijpp, T. Van der. ( 1996 ) Het trainen van kaartvaardigheden: de effecten van inhoudelijke differentiatie en strategische hulp op het verwerven van kaartvaardigheden door leerlingen in het eerste leerjaar van het voortgezet onderwijs. Amsterdam: Centrum voor Educatieve Geografie, Vrije Universiteit Amsterdam.
-
Knox, P. & Marston, S. (2010). Human Geography, Places and Regions in Global Context. New Jersey: Pearson Prentice Hall.
-
Schee, J. van der & Béneker, T & Wevers, I. & Pauw, I. & Bosschaart, A. & Palings, H. & Oost, K. & Vries, B. de & Bock, I. de & Broekman, A. & Karkdijk, J. & Notté, H. & Veen, M. Van der & Booden, M. & Blankman, M. & Favier, T. & ( 2012 ). Aardrijkskundeonderwijs onderzocht. Amsterdam: Landelijk Expertisecentrum Mensen Maatschappijvakken.
Digitale bronnen: -
Onderwijscentrum VU ( 2008 ). Waar vandaan en waar naar toe? Leerlijnen in het aardrijkskundeonderwijs van basisschool tot eindexamen. Op 2 februari ontleend aan http://www.vakdidactiekaardrijkskunde.nl/onderzoek/leerlijnen_en_kennisbases/docu ments/christaan_steenstra_leerlijnen_AK_12febr_2009.pdf
-
Vraagbaak Onderbouw-VO ( 2006 ). Karakteristieken en kerndoelen voor de onderbouw. Op 2 februari 2015 ontleend aan file:///C:/Users/Trouve.WSHPICS01/Downloads/Karakteristieken_en_kerndoelen_voo r_de_onderbouw.pdf
-
Gewijzigde veldcode
College voor examens ( 2012 ). Syllabus centraal examen 2014. Op 2 februari 2015 ontleend aan http://www.examenblad.nl/examenstof/syllabus-2014-aardrijkskundehavo/2014/havo/f=/aardrijkskunde_def_versie_havo_2014.pdf
-
Tijdschrift Geografie ( 2009, november / december ) Geo aan de basis deel 2 kaartlezen: kaartlezen op de basisschool: niveau daalt. Op 19 januari 2015 ontleend aan file:///C:/Users/Trouve.WSHPICS01/Downloads/cito_kaartlezen_basisschool%20(4).p df
31 Knelpunten kaartvaardigheden
Gewijzigde veldcode
-
Leerpiramide van Bales ( 2015 ). Interactief leren met film. Op 19 januari 2015 ontleend aan http://www.instructiefilm.nl/leerpiramide-van-bales.html
32 Knelpunten kaartvaardigheden
Bijlagen Bijlage 1 kaartvaardighedentest
Test kaartvaardigheden Na aanleiding van een onderzoek over kaartvaardigheden, wil ik aan de hand van deze test jullie kaartvaardigheden testen. Vul hieronder in uit welke klas je komt. Schrijf op deze test zelf. Bij een meerkeuzevraag kan er maar één antwoord gekozen worden. Je gebruikt de atlas 53ste editie / 54ste editie. Eerste kaartnummer = 53ste editie, tweede kaartnummer is 54ste editie Je maakt deze vragen zelfstandig en in stilte. Probeer elke vraag zo serieus mogelijk te beantwoorden. Al weet je een vraag niet, bedenk dan welk antwoord het beste zal zijn. Sla geen vragen over! Lees de vragen goed door! Vul na deze test de enquête in. Bedankt voor de medewerking! Klas: …….. 1a.Kaartnummer 132A / 132A: Hoeveel plaatsen in de Sovjet-Unie hebben minstens 240 dagen waarop waterwegen onbruikbaar zijn door vorst? ............................................................................................................................ 1b.Kaartnummer 133A / 133A: Hoeveel steden in Oost Rusland bevinden zich op een gebied met minstens 50 inwoners per km2? ............................................................................................................................ 1c. Vergelijk kaart 132A en 133A en bekijk het gebied boven de Noordpoolcirkel. Welke conclusie kun je trekken als je kijkt naar het aantal vorstdagen en de bevolkingsdichtheid? Omcirkel het juiste antwoord. A ) In dit gebied komen de minste vorstdagen voor en is het er dichtbevolkt. B ) In dit gebied komen de minste vorstdagen voor en is het er dunbevolkt C ) In dit gebied komen de meeste vorstdagen voor en is het er dichtbevolkt. 33 Knelpunten kaartvaardigheden
D ) In dit gebied komen de meeste vorstdagen voor en is het er dunbevolkt.
GA VERDER OP DE ACHTERKANT. 1d. Leg uit waarom er in dat gebied de minste / meeste vorstdagen voorkomen en waarom het daar dichtbevolkt / dunbevolkt is. ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 2a. Bekijk kaart 192B / 216B Hoeveel platen botsen er tegen de plaat waarop WestEuropa zich bevindt? ............................................................................................................................ 2b. Hoeveel hotspots liggen er op de plaat waar Zuid-Afrika zich bevindt? ............................................................................................................................ 2c. Vergelijk kaart 192B / 216B met 192D / 216D . Waar liggen de gebieden met aardbevingen en vulkanen als je de kaarten met elkaar vergelijkt? ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 2d. Leg uit waarom er juist daar aardbevingen en vulkanisme plaatsvinden. ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 3a. Bekijk kaart 195B / 219B. Welke temperatuurschommelingen hebben de steden op zuiderbreedte? ............................................................................................................................ 3b In welk klimaat vindt de hoogste temperatuurschommeling plaats? Gebruik voor het vinden van de klimaten kaart 196 /222. ............................................................................................................................ 3c. Leg uit waarom in dit klimaat de hoogste temperatuurschommeling plaatsvindt. ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 34 Knelpunten kaartvaardigheden
4a. Vergelijk kaart 195C/ 219C en 195D / 219D. In welk klimaat vindt de meeste neerslag plaats? ............................................................................................................................ GA VERDER OP DE ACHTERKANT. 4b. Leg uit waarom in dit klimaat de meeste neerslag voorkomt. ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ 5a. Vergelijk kaart 88C/ 87B met 89L / 87L. Welke conclusie kun je trekken? Omcirkel het juiste antwoord. A ) Oost- Europa heeft een sterke economie en veel inwoners hebben een computer B ) Oost-Europa heeft een sterke economie en veel inwoners hebben geen computer. C ) Oost-Europa heeft een zwakke economie en veel inwoners hebben geen computer. D ) Oost-Europa heeft een zwakke economie en veel inwoners hebben een computer. 5b. Leg uit wat het aantal computers te maken heeft met een sterke of zwakke economie. ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ ............................................................................................................................ Einde.
35 Knelpunten kaartvaardigheden
Bijlage 2 enquête
Enquête klas ... 1. Zet bij elke zin één kruisje die voor jou het meest van toepassing is. Vul dit zo eerlijk mogelijk in. Helemaal mee oneens
Een beetje mee oneens
Niet mee eens en niet mee oneens
Een beetje mee eens
Helemaal mee eens
Ik blader in de atlas in plaats van achterin het register. Ik vind het lastig om bepaalde informatie te vinden in de atlas. Als ik iets moet opzoeken op een kaart, maak ik gebruik van de legenda. Ik begrijp de vragen die worden gesteld bij de kaartopdrachten. Ik gebruik ook thuis de atlas. Hoe meer gegevens op een kaart, hoe makkelijker ik het vind om de juiste informatie te vinden. Ik vind dat er op school genoeg aandacht wordt besteed aan 36 Knelpunten kaartvaardigheden
kaartvaardigheden.
2.Welke vijf vragen van de toets vond je het makkelijkst? Schrijf de nummers van de vragen op. Vragen............................................................................................................. 3. Welke vijf vragen van de toets vond je het moeilijkst? Schrijf de nummers van de vragen op. Vragen ............................................................................................................
37 Knelpunten kaartvaardigheden
Bijlage 3 observaties klas 1E Notulen gerichte observaties 1E Wat voor soort gedrag op het gebied van kaartvaardigheden kom ik tegen? Moeilijke vragen
Vraag 1a:Thematische kaarten: over welk onderwerp gaat het eerste kaartje na de overzichtskaart van Marokko? Deze vraag is een kaartlezen vraag. Sommige leerlingen lazen de vraag niet goed: het eerste kaartje na de overzichtskaart. Andere leerlingen wisten niet waar zij dit achterin konden opzoeken. Er waren ook leerlingen die niet wisten wat een overzichtskaart was.
Vraag 1b: Het handige van thematische kaarten is dat de legenda erbij staat. Op welke twee plaatsen staat de legenda van overzichtskaarten? Deze vraag is ook een kaartlezen vraag. Ook hier wisten sommige leerlingen niet het verschil tussen een thematische kaart en een overzichtskaart.
Vraag 2c: Is er een kaart over de bevolkingsdichtheid in Suriname? Waarop vraag 2d volgt: Zoek in zo’n geval naar een kaart van een groter gebied waar Suriname op staat. Welke kaart is dat en over welk gebied gaat deze kaart? Een aantal leerlingen snappen deze kaartanalyse vraag niet en weten niet waar zij moeten zoeken om aan informatie te komen. De leerling stelt niet de vraag: wat wil ik weten? Namelijk de bevolkingsdichtheid van Suriname. De volgende stap is om dit in het trefwoordenregister op te zoeken. De leerling wist niet in welk register zij moest zoeken. De stap die volgt is bedenken op welke kaart Suriname staat. In dit geval Latijns-Amerika. Tot slot waren er leerlingen die vraag 2c over het hoofd hadden gezien en de vraag daarom niet begrepen.
Vraag 3b: Zoek in het trefwoordenregister naar een kaart over dit onderwerp( vraag 3a. Wie zijn de oorspronkelijke bewoners van Zuid-Amerika? ) en kijk goed naar de legenda. Op deze thematische kaart staat veel informatie. Maar er staat niet op.... A. Dat er indianen in Suriname wonen. B. Dat Brazilië het dichtsbevolkte land is in Latijns-Amerika. C. Dat de meeste inwoners van Mexico mestiezen ( nakomelingen van Europeanen en indianen ) zijn. D. Dat in de Cariben veel Afrikanen en mulatten ( nakomelingen van Afrikanen en Europeanen ) wonen. Een aantal leerlingen hadden moeite met deze kaartlees vraag. Sommige leerlingen wisten niet hoe zij aan deze informatie konden komen. Zij stelden zichzelf niet de vraag: wat is het onderwerp waar ik meer over wil weten? Namelijk indianen. De 38
Knelpunten kaartvaardigheden
leerlingen gebruikten de legenda van de kaart wel, alleen hadden zij informatie over het hoofd gezien. Antwoord B is fout, er stond namelijk in de legenda: etnische samenstelling van de bevolking en niet bevolkingsdichtheid. Omdat de leerlingen de legenda niet goed hebben gelezen, dachten zij dat alle antwoorden goed waren. Sommige leerlingen wisten niet wat de Cariben waren. Laat staan dat zij dit aan konden wijzen op de kaart. Het ontbreken van topografische kennis kan dus ook een knelpunt zijn. Opvallend Het lezen van de vraag of de legenda gebeurt niet altijd nauwkeurig: hierdoor begrijpen de leerlingen de vraag niet. Leerlingen houden er niet altijd rekening mee dat de vraag aansluit op de vorige vraag en zien deze als een aparte vraag. Leerlingen weten niet hoe zij aan bepaalde informatie kunnen komen. Zij stellen de vraag niet: wat wil ik weten? Sommige leerlingen weten niet in welk register zij moeten zoeken en zoeken dan in het verkeerde register. Sommige leerlingen weten niet wat een overzichtskaart en een thematische kaart is. Hierdoor kunnen ze de vragen niet begrijpen of verkeerd beantwoorden. Topografische kennis ontbreekt bij sommige leerlingen, waardoor leerlingen vragen niet begrijpen of verkeerd beantwoorden.
39 Knelpunten kaartvaardigheden
Bijlage 4 observaties klas 3F Notulen gerichte observaties 3F Wat voor soort gedrag op het gebied van kaartvaardigheden kom ik tegen? Moeilijke vragen
Vraag 2 Hoe kun je uit kaart 80A afleiden dat het conflict in Oekraïne ook gevolgen kan hebben voor grote delen van Europa? Deze vraag is een kaartinterpretatie vraag en vinden veel leerlingen lastig. Op het kaartje kun je volgens de legenda zien dat Oekraïne veel aardolie per jaar produceert. De geografische informatie die leerlingen zelf moeten kennen is dat Oekraïne door conflicten geen aardolie meer produceert voor de rest van Europa. Sommige leerlingen vonden het al lastig om de informatie op de kaart zelf te vinden ( kaartlezen )
Vraag 4 Geef aan de hand van kaart 85A een verklaring voor het ( sluimerende ) conflict in Noord-Ierland. Deze vraag was een kaartlezen vraag. Toch bedenkt een leerling eerst zelf wat het conflict zou kunnen zijn en kijkt daarna pas in de legenda.
Vraag 8 In de Zuid-Chinese zee zijn regelmatig conflicten. Zoek zelf een kaart op waarop een verklaring hiervoor te vinden is. Geef ook aan wat de verklaring voor de conflicten is. Een leerling zoekt wel wel gericht via het trefwoordenregister, maar vindt het lastig om andere kaarten te vergelijken ( kaartanalyse ), om een verklaring te vinden voor deze conflicten. De leerling weet wel dat hij hiervoor andere kaarten moet vergelijken.
Opvallend Op welke manier moet je bepaalde informatie in de atlas zoeken? Hoe vind je de informatie op de kaart zelf? Sommige leerlingen lezen geen legenda, andere leerlingen weer wel. Als leerlingen landen niet kunnen vinden, kijken zij in de staatkundige kaart i.p.v. achterin het naamwoordenregister gericht te zoeken. Sommige leerlingen zoeken voorin ( algemene inhoudsopgave ) informatie op. Veel vragen zijn kaartinterpretatie vragen en hier hebben de leerlingen het meeste moeite mee.Het kaartlezen gaat de leerlingen veel makkelijker af. 40 Knelpunten kaartvaardigheden
Bijlage 5 interviews klas 3F
Wat heb je de afgelopen jaren geleerd op het gebied van kaartvaardigheden? We hebben handige manieren geleerd om kaarten te vinden. We hebben geleerd hoe je de legenda moet gebruiken. Het eerste jaar is er veel aandacht besteed aan kaartlezen, nu krijgen we vooral herhaling van het kaartlezen .Het is nu ook moeilijker, logisch want het is een hoger leerniveau. Wanneer begon je te snappen hoe je met de atlas moest werken? Leerling X: ik heb al veel kaartvaardigheden op de basisschool gehad. Overige leerlingen: we snapten het al meteen in het eerste jaar. Op welke manier legde een leraar hoe je de atlas moest gebruiken zo uit, dat je het meteen begreep? Je krijgt wel een blaadje met vragen, maar omdat leraar X voorbeelden geeft, ezelsbruggetjes verzint en het samen bespreekt, snap je het. Door aan de voorbeelden te denken snap je de vragen. Wat vind je tot nu toe het lastigst aan kaartvaardigheden? Soms zijn er vragen waarvan je je afvraagt: wat willen ze dat ik opzoek? Bijvoorbeeld: wat is een groot probleem in Noord-Afrika? Bedoelen ze daarmee een voedselprobleem of een olieprobleem? Soms staat in de legenda ook niet duidelijk wat het grootste probleem is. Je kunt zo’n vraag op verschillende manieren opvatten. Soms staat er te weinig informatie op een kaart. Dit is lastig omdat je zelf je eigen kennis moet gebruiken. Soms staat er zoveel informatie op een kaart, dat je niet weet waar je moet beginnen. Je eigen kennis ( ook topografie ) ontbreekt soms, waardoor het moeilijk is de vraag juist te beantwoorden. Bijvoorbeeld de vraag: welke delen van Noord-Afrika hebben te maken met een olieprobleem? Je moet de landen van Noord-Afrika kennen en je moet weten hoe het zit met de olie in die landen.
41 Knelpunten kaartvaardigheden