“Het zwijgen doorbroken!...?”,
Inhoudsopgave scriptie:
Begeleiding aan meisjes in de residentiele jeugdhulpverlening, waarbij sprake is van (een vermoeden van) seksueel misbruik. Inleiding Hoofdstuk 1: Seksuele kindermishandeling, definitie en oorzaken.
2 4
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6
4 4 5 6 6 9
Inleiding. Definitie van seksuele kindermishandeling. De aard van seksuele kindermishandeling. Frequentie van seksuele kindermishandeling. Mogelijke oorzaken/verklaringen van seksuele kindermishandeling. Samenvatting.
Hoofdstuk 2: De gevolgen van seksuele kindermishandeling. 2.1 Inleiding. 2.2 Factoren van invloed op de ernst van de gevolgen. 2.3 De gevolgen van seksuele kindermishandeling op korte termijn. 2.4 Gevolgen van seksuele kindermishandeling op langere termijn. 2.5 Dissociatie. 2.6 Samenvatting.
10 10 10 11 12 14 15
Hoofdstuk 3: De praktijk 3.1 Inleiding. 3.2 De instelling. 3.2 Casussen. 3.3 Signalen. 3.4 De begeleiding 3.5 Mijn eigen ervaring. 3.6 Samenvatting.
16 16 16 17 19 20 22 22
Hoofdstuk 4: De enquête. 4.1 Inleiding. 4.2 Methode van onderzoek 4.3 Respondenten 4.4 Doel van de enquête 4.5 Verwerking van de enquête 4.6 Conclusies 4.7 Samenvatting
23 23 23 23 23 24 32 33
Hoofdstuk 5: Begeleiding van meisjes met (mogelijk) seksueel misbruikervaringen. 33 5.1 Inleiding. 5.2 Begeleidingsklimaat. 5.3 Basishouding van de jeugdhulpverlener. 5.4 Gesprekstechnieken met jeugdigen. 5.5 Mijn visie op begeleiding. 5.6 Samenvatting.
34 34 37 39 41 42
Hoofdstuk 6: Conclusies en aanbevelingen 6.1 Inleiding 6.2 Conclusies 6.3 Aanbevelingen
43 43 43 45
Hoofdstuk 7: Samenvatting van deze scriptie
47
Bijlagen: Bijlage 1: Signalen die in de literatuur worden geassocieerd met seksueel misbruik. Bijlage 2: Literatuuropgave.
52 54
1
Een incestkind is veroordeeld tot begrijpen wat nog niet begrepen kan worden. Is veroordeeld tot zwijgen wat niet verzwegen mag worden.
Nel de Witte (pseudoniem).
2
Inleiding. Hoewel ik niet meer binnen de residentiële jeugdhulpverlening werkzaam ben, heb ik op grond van mijn eigen belangstelling en visie (wat ik hierna toe zal lichten) gekozen voor de volgende vraagstelling als uitgangspunt voor mijn scriptie: Hoe kunnen meisjes die verblijven binnen een residentiële setting en te maken hebben (gehad) met seksueel misbruik, gebruik maken van adequatere begeleiding, zodat zij beter in staat gesteld worden het misbruik te verwerken en in hun leven te integreren? Ik heb om verschillende redenen ervoor gekozen mij te beperken tot de doelgroep meisjes binnen de residentiële jeugdhulpverlening. Belangrijkste reden is, dat mijn werkervaring ligt bij meisjes binnen de residentiële jeugdhulpverlening. Daarnaast is hulpverlening aan meisjes en jongens met deze problematiek totaal verschillend. Voor jongens is het taboe om er mee naar buiten te komen nog groter dan bij meisjes, de signalen die zij uitzenden verschillen van de signalen die meisjes uitzenden en op grond daarvan is er andere begeleiding nodig. Het onderwerp zou te omvangrijk worden als ik jongens ook ga betrekken bij mijn scriptie. Mijn motivatie om tot de keuze van mijn vraagstelling : De probleemstelling, die voor mij uitgangspunt is voor deze scriptie is: Aan meisjes die slachtoffer zijn geworden van seksuele kindermishandeling wordt onvoldoende hulp geboden, omdat het ontbreekt aan gespecialiseerde hulpverlening. Ik ben tot deze probleemstelling gekomen vanwege het volgende: Ik heb als groepswerker gewerkt in een leefgroep van een residentiële jeugdhulpverleningsinstelling, waar op het moment dat ik daar in dienst kwam tien meisjes verbleven die (volgens collega’s) bijna allemaal te maken hadden (gehad) met seksueel misbruik. In het werken met deze meisjes (leeftijd 13 t/m 16 jaar) kwam ik ook signalen tegen, die daarop zouden kunnen duiden. Opvallend vond ik, dat er in de handelingsplannen en in de begeleiding op geen enkele manier aandacht besteed werd aan het gesignaleerde seksueel misbruik of vermoedens daarvan en dat er geen ruimte was om erover te praten. Als het al ter sprake kwam, was dat onder de begeleiders onderling, welke van mening waren dat je als begeleider van dit onderwerp af moet blijven. Mijn visie: Mijn visie is dat, wil je meisjes in staat stellen het misbruik te verwerken en in hun leven te integreren, je als begeleiding een sfeer dient te creëren waarbinnen de meisjes de veiligheid ervaren om met hun verhaal naar buiten te komen als zij dit willen. Deze visie heb ik ontwikkeld op grond van mijn ervaring met seksuele kindermishandeling en deze wordt ondersteunt door o.a. de visie van de Vereniging tegen Seksuele Kindermishandeling (VSK). Deze vereniging is opgericht om de stilte rond seksuele kindermishandeling te doorbreken. Zij gaat er vanuit dat praten vaak de eerste stap is naar verwerking, wat de weg vrij kan maken naar een leven waarin de seksuele kindermishandeling niet langer meer als een schaduw over het bestaan hangt (1).
3 Mijn doelstelling: Mijn doelstelling met deze scriptie is het onderzoeken van het bestaande hulpaanbod voor meisjes, die te maken hebben gehad met seksuele kindermishandeling of waarbij daarvan een vermoeden bestaat en het doen van aanbevelingen om het hulpaanbod aan deze meisjes te verbeteren. Mijn uiteindelijke doel, waarvoor de opleiding SPH de eerste stap is, is mijzelf te specialiseren, zodat ik begeleiding en/of behandeling kan gaan geven aan kinderen die met seksueel misbruik te maken hebben (gehad). Ik hecht veel belang aan het begeleiden van deze kinderen, want het ontstane beschadigd vertrouwen van deze kinderen is een risicofactor tot het aangaan van zelfbeschadigende relaties in het verdere leven. Door kinderen binnen de jeugdhulpverlening de mogelijkheid te bieden hun verhaal, zonodig steeds opnieuw, te vertellen, krijgen zij de kans het misbruik te verwerken en het een plaats te geven in hun leven, waardoor zij kunnen leren op een gezonde manier relaties aan te gaan. Voor het tot stand komen van deze scriptie heb ik gebruik gemaakt van literatuuronderzoek, de resultaten van een enquête, die ik gehouden heb onder begeleiders binnen de residentiële jeugdhulpverleningsinstelling, waar ik heb gewerkt en een gesprek met een groepsbegeleidster van de Driekant, een residentiële jeugdhulpverleningsinstelling waar wel begeleiding gegeven wordt bij (vermoedens van) seksuele kindermishandeling Daarnaast heb ik mijn eigen ervaringen bij de begeleiding van meisjes, waarbij vermoedens en/of sterke aanwijzingen waren van seksueel misbruik, verwerkt in dit eindwerkstuk. Mijn hoofdstukindeling zal er als volgt uitzien: In hoofdstuk 1 ga ik in op wat seksueel misbruik is en de mogelijke oorzaken, de gevolgen van seksuele kindermishandeling behandel ik in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 ga ik een aantal casussen beschrijven van meisjes, die ik heb begeleid en waarvan een vermoeden bestond van seksueel misbruik, de manier waarop daar binnen deze leefgroep door de begeleiding mee om werd gegaan en mijn eigen ervaring hiermee. In hoofdstuk 4 zal ik verslag doen van de resultaten van de enquête onder begeleiders op de diverse (leef)groepen binnen deze jeugdhulpverleningsinstelling met betrekking tot begeleiding aan meisjes met seksueel misbruikervaringen binnen de jeugdhulpverlening. Hoofdstuk 5 zal bestaan uit een integratie van theorie en praktijk, waarbij ik op grond van de theorie en mijn ervaringen van het werken met deze meisjes kom tot hoe ik nu begeleiding zou gaan geven aan meisjes, die te maken hebben (gehad) met seksueel misbruik of waarbij een vermoeden daarvan bestaat. Conclusies en aanbevelingen worden verwerkt in hoofdstuk 6 en hoofdstuk 7 bevat de samenvatting van hoofdzaken uit dit eindwerkstuk. In ieder hoofdstuk verwijs ik met een nummering naar de literatuur, waaruit ik delen van deze scriptie (bijna) letterlijk heb overgenomen. Onderaan ieder hoofdstuk vermeld ik een lijst van deze literatuur. 1. Brochure VSK: Je leven weer in eigen hand.
4 Hoofdstuk 1: Seksuele kindermishandeling, definitie en oorzaken. 1.1 Inleiding: In dit hoofdstuk geef ik een beschrijving van wat er onder seksuele kindermishandeling moet worden verstaan en beschrijf ik de aard en frequentie van seksuele kindermishandeling. Verder ga ik in op mogelijke oorzaken van seksuele kindermishandeling. 1.2 Definitie van seksuele kindermishandeling. In de literatuur worden diverse termen gebruikt. Naast seksuele kindermishandeling wordt gebruik gemaakt van incest en van seksueel misbruik. Ik heb in deze scriptie gekozen voor de term seksuele kindermishandeling en wel om de volgende redenen: De term incest is een verwarrende term. Letterlijk betekent deze bloedschande, waarmee geslachtsgemeenschap bedoeld wordt tussen personen die bloedverwanten (tot in de tweede graad) van elkaar zijn. Het gebruik van deze term zegt niets over: • • •
De leeftijd van de betrokkenen. Vrijwilligheid of dwang. Heeft alleen betrekking op geslachtsgemeenschap en niet op seksueel geweld in zijn verschillende uitingsvormen (1).
Daarnaast wordt de term incest gebruikt voor seksueel geweld binnen familieverhoudingen, waartoe ik mij in het kader van deze scriptie niet wil beperken, aangezien ook slachtoffers van seksueel misbruik buiten het gezin een goede begeleiding zouden moeten krijgen in de residentiële jeugdhulpverlening en omdat er tegenwoordig meer samenlevingsvormen zijn dan het traditionele gezin. Toch zal de nadruk liggen op seksueel misbruik binnen het gezin, aangezien de literatuur over dit onderwerp zich daarop toespitst. Ook de term seksueel misbruik dekt in mijn ogen niet de lading. Met deze term wordt niet duidelijk gemaakt, dat het gaat om seksueel geweld ten opzichte van een jeugdige. Bij seksuele kindermishandeling is direct duidelijk dat het gaat om een gedwongen en seksueel contact met een kind. Met seksuele kindermishandeling wordt bedoeld: Alle seksuele contacten van oudere of volwassen familieleden of andere goede bekenden van het gezin met kinderen onder de zestien jaar, tegen de zin van het kind en zonder dat het kind het gevoel heeft de seksuele contacten te kunnen weigeren (2). Bij deze definitie wil ik de kanttekening plaatsen, dat ik mij niet geheel kan vinden in de leeftijdsgrens die wordt getrokken. Als een kind al voordat het deze leeftijdsgrens heeft bereikt te maken heeft met seksuele kindermishandeling, dan valt voortzetting van seksueel geweld na het bereiken van het zestiende levensjaar mijns inziens ook onder seksuele kindermishandeling. De oorzaak van deze leeftijdsgrens ligt in de juridische sfeer. Deze leeftijdsgrens is conform de strafwet, waarin de leeftijd van zestien jaar als grens voor strafbare seksualiteit wordt gehanteerd (3).
5 Uit de literatuur heb ik de volgende handelingen gehaald, die vallen onder de term seksuele kindermishandeling: • Het gedwongen kijken naar pornografie. • Dwang om zich uit te kleden, bloot te vertonen of naakt te laten fotograferen voor pornografie. • Duidelijke seksueel getinte pogingen of verzoeken om contact, waarbij het meisje niet wordt aangeraakt. • Het tonen van de geslachtsdelen door de dader. • Alle daadwerkelijke seksuele handelingen van het aanraken of doen aanraken van borsten en geslachtsorganen, kussen met seksuele bedoelingen, het binnendringen van het lichaam met voorwerpen of vingers tot en met geslachtsgemeenschap (vaginaal, anaal, oraal). Maatschappelijk wordt seksueel misbruik binnen de Westerse cultuur vanuit verschillende invalshoeken gedefinieerd: • • •
Vanuit de juridische kant: seksueel contact kan strafbaar zijn. Vanuit de morele kant: seksueel contact wordt als ontoelaatbaar beschouwd. Vanuit een persoonlijke afweging: seksueel contact is ongewenst. Dit is een subjectieve definiëring, aangezien dit uitgaat van de beleving van degene die het betreft.
Zoals blijkt uit de door mij gekozen definitie gaat het in deze scriptie over het ongewenste seksuele contact. 1.3 De aard van seksuele kindermishandeling. Bij het voorkomen van seksueel misbruik bij kinderen is er een grote variatie in de aard en de ernst ervan. Op grond daarvan kan de hier volgende indeling gemaakt worden: • •
• •
Licht: een eenmalig incident van relatief ‘onschuldig’ karakter zoals betasting van de geslachtsdelen boven of onder de kleding. De dader gebruikt geen dwang, maar het kind ervaart het wel als ongewenst. Matig: eenmalige of meermalige betasting van de geslachtdelen onder de kleding of masturbatie in bijzijn van het kind. Het kind is in geringe mate afhankelijk van de dader (b.v. een jeugdleider). Die oefent geen lichamelijke dwang uit, maar zet het kind wel onder druk of vraagt om geheimhouding. Ernstig: (pogingen tot) penetratie of wederzijdse masturbatie. Het kind is afhankelijk van de dader. Het misbruik houdt minimaal een jaar aan. De dader gebruikt lichamelijke dwang of psychische manipulatie. Zeer ernstig: meermalig, langdurig seksueel misbruik (penetratie), dat minimaal een jaar aanhoudt. Het kind is afhankelijk van de dader. Die chanteert het kind of gebruikt lichamelijk geweld (4).
Hierbij wil ik opmerken, dat de vorm van de seksuele kindermishandeling niet alleen bepalend is voor de mate waarin het slachtoffer gevolgen ondervindt van het seksueel misbruik. Dit hangt mede samen met in welke relatie het slachtoffer en de dader tot elkaar staan. Vormen van psychische manipulatie zijn: intimidatie, chantage of opgelegde geheimhouding.
6 De schade van seksuele kindermishandeling is mede afhankelijk van de manier waarop het slachtoffer er mee om kan gaan: welke copingsstrategieën heeft deze tot haar beschikking. Daarnaast speelt bij openbaarmaking ervan de reactie van de omgeving, de kwaliteit van opvang en de verwerkingmogelijkheden van het slachtoffer een rol bij de mate waarin seksuele kindermishandeling als traumatisch wordt ervaren. Seksuele kindermishandeling zal in deze gezien moeten worden als een potentieel trauma: een ernstige gebeurtenis, waarbij het verwerken vaak niet binnen een paar maanden lukt. 1.4 Frequentie van seksuele kindermishandeling. In de literatuur en brochures over seksueel misbruik van kinderen wordt bij het beschrijven van de frequentie waarin seksuele kindermishandeling voorkomt steeds verwezen naar het onderzoek van klinisch psycholoog Nel Draijer uit 1990. Hieruit kwam naar voren dat 15,6% van de ondervraagde vrouwen zei als kind seksueel misbruikt te zijn. Bij 19% van deze vrouwen was de pleger een vader(figuur), bij 25 % ging het om een broer en bij nog eens 25% was een oom de pleger. Het resterende percentage betrof misbruik door een neef, opa, huisvriend of moeder. Verder werd uit dit onderzoek duidelijk dat de gemiddelde duur van het misbruik 3,8 jaar was en de gemiddelde leeftijd waarop het misbruik begon en eindigde respectievelijk 11,1 en 15,3 jaar was. Daarnaast geeft zij aan dat meisjes met een geschiedenis van seksueel misbruik twee maal zoveel kans lopen op seksueel misbruik buiten de kring van verwanten. Wat betreft de leeftijd waarop seksueel misbruik voorkomt, spreken de diverse informatiebronnen elkaar tegen. In de brochure van het Ministerie van Justitie (2001) wordt de leeftijd tussen acht en twaalf jaar aangewezen als de meest voorkomende leeftijd, waarop seksueel misbruik plaats vindt. Dezelfde brochure vermeldt dat het aantal vrouwen met seksueel misbruikervaringen voor het zestiende jaar, zowel binnen als buiten de kring van verwanten ligt op bijna 40% (4). Uit de diverse onderzoeken blijkt dat er over de exacte cijfers van de frequentie van seksuele kindermishandeling niet zoveel te zeggen valt. De cijfers lopen daarvoor teveel uiteen en onderzoeksgroepen verschillen te veel (5). Wel mag uit de diverse onderzoeken worden geconcludeerd, dat de meerderheid van de slachtoffers vrouwen/meisjes zijn en de meerderheid van de plegers mannen/jongens. 1.5 Mogelijke oorzaken/verklaringen van seksuele kindermishandeling. Kijkend naar mogelijke oorzaken van seksuele kindermishandeling komen diverse aandachtspunten aan de orde, zoals macht, gezinsstructuur, de persoon van de pleger en bepaalde kenmerken van de moeder. Hieronder zal ik deze aandachtpunten uitdiepen. 1.5.1
Macht.
Macht in samenhang met de structuur van de maatschappij is een belangrijke ontstaansfactor van seksuele kindermishandeling. De structuur van onze maatschappij is nog steeds patriarchaal en berust dus op mannelijke dominantie, die ook zijn weerslag heeft op het functioneren van gezinnen.In de relatie tussen ouders is er sprake van machtsongelijkheid, waarbij de vader beschikt over meer macht en dit weerspiegelt zich in de vader – dochterrelatie. Als het gaat om machtsverhoudingen, dan verloopt de socialisatie van meisjes anders dan die van jongens. Verder is hierbij van belang dat kinderen tijdens hun opvoeding leren welke rol
7 bij hun sekse hoort. Als mannelijke eigenschappen worden rationaliteit, actief en actiebelust zijn beschouwd. Aan vrouwen worden eigenschappen als emotioneel, passief en verzorgend toegedicht. In de loop van het socialisatieproces gaat het kind zich ook voelen als meisje of jongen en internaliseert het de toegeëigende sekserol. De moeder is voor beide seksen het eerste identificatiemodel. Jongens maken al op jonge leeftijd een scheidingsproces door van de moeder en gaan zich op de vader richten, die de sekserol en maatschappelijke macht en status vertegenwoordigt. Door dit scheidingsproces nemen jongens afstand van de emotionaliteit, die de moeder representeert en ervaren zij zich op jongere leeftijd als een autonome persoonlijkheid. Het identificatieproces van het meisje met de moeder duurt langer en is intensiever. De emotionele afhankelijkheid van het meisje kan door de volwassenen worden uitgelegd als seksuele interesse en beschikbaarheid. Daarbij gaat men voorbij aan de geheel ongelijke machtspositie van het kind ten opzichte van de pleger, waarbij het meisje wordt ge- en misbruikt voor de behoeften van de volwassene (6). Het kind is in termen van macht altijd ondergeschikt aan de volwassenen, omdat zij beschikken over meer kennis en (levens)ervaring. 1.5.2
Gezinsstructuur.
Vanuit de systeemtheoretische visie wordt het gezin gezien als een dynamisch geheel, waarvan de gezinsleden elkaar onderling en het gezinssysteem beïnvloeden. De gezinsleden hebben ieder hun eigen rol en functie. De dynamiek wordt bepaald door hoe de diverse gezinsleden met elkaar omgaan. Er zijn verschillende factoren, die invloed hebben op het voorkomen van seksuele kindermishandeling: • • •
Van binnenuit wordt het gezin als geheel om onduidelijke redenen permanent bedreigd. Seksuele kindermishandeling kan dan functioneren als bliksemafleider voor achterliggende problemen. Gezinsleden zijn niet in staat met elkaar te communiceren. Gevolg hiervan is dat aan behoeften en verwachtingen niet tegemoet wordt gekomen. Alle of enkele gezinsleden raken geïsoleerd en zoeken stilzwijgend, als reactie, een voor hen passende oplossing. In een gezin zijn kinderen emotioneel en pedagogisch afhankelijk van de ouders. Ouders kunnen in emotioneel opzicht ook afhankelijk zijn van hun kinderen, Deze ouderlijke afhankelijkheid kan zo groot zijn, dat er een omkering ontstaat in ouder – kind afhankelijkheden. In deze situatie, in combinatie met de hiervoor genoemde factoren, kunnen de grenzen tussen terechte en onterechte behoeften aan steun geheel vervagen. De ouder(s) zoeken dan op ongelijkwaardig niveau steun bij de kinderen, terwijl de kinderen ook op oneigenlijk niveau steun zoeken bij een van de ouders (7).
Gezinnen waarin seksuele kindermishandeling plaatsvindt, zijn vaak te onderscheiden als twee typen gezinnen, namelijk het los-zand-gezin en het kluwen gezin. Het los-zand-gezin kenmerkt zich door te starre grenzen tussen de diverse gezinsleden. Wat zich uit in het autonoom functioneren van (delen van) het gezin, een overtrokken gevoel van zelfstandigheid en een gebrek aan saamhorigheidsgevoel en loyaliteit. Het los-zand-gezin is nauwelijks een gezin. Er is nauwelijks emotionele betrokkenheid op elkaar en er zijn geen normale grenzen tussen de generaties. Vaak zijn dit soort gezinnen multi-problem gezinnen, waarbij geweld drugs- en/of alcoholmisbruik, delinquentie, werkeloosheid en spijbelen
8 regelmatig voorkomen. In zulke gezinnen gebeurt het misbruik vaak openlijk en met meerdere leden van het gezin. Het kluwengezin kenmerkt zich door te vage grenzen tussen de diverse gezinsleden. Stress binnen zo’n gezin wordt door de vage grenzen heen door alle leden gevoeld, alleen wordt er niet over gesproken. Dit soort gezinnen lijken vanaf de buitenkant hele normale gezinnen. Wel zijn het gesloten gezinnen, er zijn weinig contacten met de buitenwereld. Daarnaast is er sprake van een patriarchale structuur (vader heeft het voor het zeggen) en heersen er strenge, conservatieve normen en waarden, zeker op seksueel gebied. Als gevolg hiervan kan er een verwrongen beeld ontstaan rond zaken als masturbatie en homoseksualiteit. Deze worden beschouwd als zware zonden, terwijl seks tussen vader en dochter blijkbaar normaal wordt gevonden, want dit past binnen het heteroseksuele patriarchale moraal. Vaak is alleen de oudste dochter binnen zo’n gezin slachtoffer, dit als gevolg van de norm van monogamie. Pas als deze dochter zich er aan weet te ontworstelen, komt de jongere dochter ‘aan bod’. Een andere factor, die van invloed is op het ontstaan van seksuele kindermishandeling binnen het gezin is de parentificatie van de kinderen door bijvoorbeeld ziekte of afwezigheid van één van de ouders. De kinderen gaan zich dan verantwoordelijk voelen voor de ouders en deze rolverwisseling kan doorgetrokken worden op het seksuele terrein. Veel vrouwen hebben in hun jeugd de moederrol toebedeeld gekregen, omdat de eigen moeder onvoldoende in staat was te voldoen aan de eisen en wensen van het gezin. Als deze vrouwen zelf moeder worden, krijgen ze vaak te maken met dezelfde onmachtgevoelens als hun eigen moeder, waardoor de rollen zich weer omdraaien, mede door de loyale opstelling van de dochter naar de moeder. Het komt vaak voor dat de moeder zich afwendt van de vader, waarna de vader de affectie die hij verlangt en niet meer krijgt bij de dochter gaat vragen. Dit wordt in de literatuur benoemd als intergenerationele parentificatie, waarbij seksueel misbruik zich vaak van moeder op dochter herhaalt. 1.5.3
Kenmerken van de moeder.
Als het gaat om seksuele kindermishandeling binnen het gezin zijn er bepaalde kenmerken bij de moeder, die de kans op het ontstaan ervan vergroten. Het gaat hierbij om: • Een te sterke (emotionele en/of financiële) afhankelijkheid van haar partner. • Een negatieve instelling met betrekking tot seks. • Onvoldoende liefde en aandacht voor haar kind. Het zijn gedragskenmerken die vooral nog al eens voorkomen bij moeders die zelf in hun jeugd seksueel misbruikt zijn (8). 1.5.4
De pleger.
Het moge duidelijk zijn, dat iedere pleger van seksuele kindermishandeling een andere persoonlijkheid is. Toch zijn er een aantal overeenkomsten te vinden. De pleger heeft macht over het slachtoffer, wat zich uit in seksuele grensoverschrijding en geweld. Waarbij onder geweld niet alleen lichamelijk geweld wordt verstaan, maar ook het manipuleren van het slachtoffer door middel van bijvoorbeeld vleierijen, beloften en cadeautjes. Hiermee probeert de pleger het slachtoffer in te palmen en medeverantwoordelijk te maken. Als het kind niet meer meewerkt, kan de pleger het kind psychisch zwaarder onder
9 druk zetten door middel van het opleggen van een zwijgplicht, bedreiging of chantage. De pleger maakt gebruik van zijn lichamelijk en geestelijk overwicht en hij ontleent zijn macht aan leeftijd, plaats en rol in de familie of zijn maatschappelijke positie (9). Vooral plegers buiten het gezin maken gebruik van de autoriteit, die hoort bij hun maatschappelijke positie. Een andere factor die van invloed kan zijn op het ontstaan van seksuele kindermishandeling vindt zijn oorsprong in het feit dat een aantal van de plegers in hun jeugd te maken hebben gehad met (emotionele) verwaarlozing en/of (seksueel) geweld binnen het gezin. Volgens de brochure van het Ministerie van Justitie is 40 tot 50% van de plegers zelf in hun jeugd seksueel misbruikt (10). Kenmerken van plegers (11): • • • • •
Weinig positief zelfbeeld. Egocentrische gerichtheid en minder in staat tot het zich in leven in de ander. De relatie met eigen kinderen wordt gekenmerkt door gevoelens van onmacht, samenhangend met onlogische of irreële verwachtingen. In de eigen jeugd weinig warmte of moederliefde ervaren. Agressief geladen reactievormen.
1.6 Samenvatting : Ik heb in dit hoofdstuk mijn motivatie gegeven voor de keuze van de term seksuele kindermishandeling en beschreven wat daaronder valt. Verder heb ik een beschrijving gegeven van de aard en ernst van seksuele kindermishandeling met de aantekening dat deze niet alleen bepalend zijn voor de mate waarin het slachtoffer gevolgen ondervindt. Over de frequentie van het voorkomen van seksuele kindermishandeling valt te concluderen, dat in diverse onderzoeken de cijfers teveel uiteen lopen om hierover tot exacte uitspraken te komen. De mogelijk oorzaken en verklaringen zijn te vinden op diverse terreinen, waarbij ik op wil merken dat de genoemde aandachtspunten ook van toepassing kunnen zijn op andere problemen in het gezin/gezinssysteem. Al deze factoren zouden samen met de signalen die het meisje uitzendt, onderdeel moeten zijn van het komen tot een juiste afweging over of er al dan niet sprake is van seksuele kindermishandeling, als dit bij de plaatsing van het meisje in de instelling nog niet bekend was. In het volgende hoofdstuk ga ik in op de gevolgen van seksuele kindermishandeling.
1. Lezing Wil Verhoeven VSK. 2. Brochure VSK: Je leven weer in eigen hand. 3. Incesthulpverlening, Frits Bruinsma. 4. Brochure Ministerie van Justitie: Seksueel misbruik van kinderen. 5. Seksualiteit, intimiteit en hulpverlening: Mathieu Heemelaar. 6. Zwijgen is fout: A. Dubbink en A. Platvoet. 7. Incest, hun zorg, jouw zorg: A. Platvoet & A. Dubbink. 8. Incesthulpverlening: Frits Bruinsma. 9. Brochure VSK: Je leven weer in eigen hand. 10. Brochure Ministerie van Justitie: Seksueel misbruik bij kinderen 11. Signaleren en hanteren van incest en seksueel geweld: Syllabus voor de opleiding verpleegkunde.
10 Hoofdstuk 2: De gevolgen van seksuele kindermishandeling. 2.1 Inleiding: In dit hoofdstuk geef ik een overzicht van de factoren, die van invloed zijn op de ernst van de gevolgen en ga ik in op de gevolgen op korte termijn en de gevolgen op langere termijn. 2.2 Factoren van invloed op de ernst van de gevolgen. Als het gaat om seksuele kindermishandeling kun je stellen, dat ieder kind wat er slachtoffer van is (geweest) daar verschillend op reageert. De gevolgen variëren van licht tot zeer ernstig. Daarbij is de mate van geweld niet uitsluitend maatgevend. De factoren, die medebepalend zijn voor de ernst van de gevolgen zijn: • • • • • • • • • •
De ernst en de duur (per gebeurtenis) van het misbruik. De leeftijd van het slachtoffer. De relatie van het slachtoffer tot de pleger. Het karakter van het slachtoffer. De duur van de periode dat het slachtoffer misbruikt is. De mate van het gebruik van dwang, chantage of geweld. Wel of geen penetratie bij het misbruik. De reactie van de omgeving (bij bekendmaking). De kwaliteit van de opvang. De verwerkingsmogelijkheden van het slachtoffer.
Wanner het gaat om ernstige tot zeer ernstige gevolgen, dan kun je bij seksuele kindermishandeling spreken van een trauma. Letterlijk betekent het woord trauma wond of verwonding. Seksuele kindermishandeling kan gezien worden als een ernstige verwonding van iemands leven. In de literatuur (1) wordt vermeld, dat deze wond niet heelt en dat het kind (en later de volwassene) er voortdurend aan herinnerd wordt. De vergelijking wordt getrokken met slachtoffers met een kampsyndroom. De gevolgen worden levenslang meegedragen, het slachtoffer wordt aangetast in het diepst van haar wezen en eigenheid. Op grond van mijn ervaring met vrouwen met een verleden van seksuele kindermishandeling, wil ik hierbij een kanttekening plaatsen. Ik ben het ermee eens, dat het kind getroffen wordt tot in het diepst van haar wezen en eigenheid. Ik ben het niet eens met de stelling, dat deze wond nooit heelt. Dit zou betekenen, dat het kind levenslang slachtoffer blijft en dat hoeft beslist niet zo te zijn. Ik vind dit een stigmatisering van mensen, die ooit te maken hebben gehad met seksuele kindermishandeling en daardoor een trauma hebben opgelopen. Voor een aantal van de vrouwen betekent het inderdaad, dat de wond nooit heelt. Voor anderen kan ondanks het opgelopen trauma na ernstige tot zeer ernstige kindermishandeling het trauma toch helen door een diepgaand verwerkingsproces. Wat overblijft is een litteken, wat zich zo nu en dan laat voelen en wat je je hele leven meedraagt. Bovendien word je gevormd door het doorlopen van je verwerkingsproces en kan dit resulteren in levenswijsheid. Door het kunnen integreren van de seksuele kindermishandeling in je leven kom je als een sterkere persoonlijkheid in het leven te staan. Belangrijke factoren hierbij zijn het karakter en de mogelijkheden tot verwerking van de betreffende persoon.
11 2.3 De gevolgen van seksuele kindermishandeling op korte termijn. Als seksuele kindermishandeling plaats vindt, ontstaat er bij het meisje verwarring, angst en eenzaamheid. Verder vervalt het onderscheid tussen tederheid en seksualiteit. De in ontwikkeling zijnde persoonlijkheid van het meisje wordt door de pleger bezet. De verwarring wordt veroorzaakt doordat een persoon, die door het kind vertrouwd wordt onverwachte en ongewenste dingen met het meisje doet, terwijl het meisje daarover geen macht kan uitoefenen. Verder ontstaat er verwarring, omdat het meisje wel behoefte heeft aan warmte, aandacht en tederheid en in de plaats daarvan een overschrijding van de grens van tederheid naar seksualiteit krijgt. Het meisje gaat twijfelen aan haar eigen waarneming. Angst komt op verschillende manieren aan de orde bij seksuele kindermishandeling. Als eerste is het meisje bang voor wat de volwassene met haar doet, ze begrijpt de handelingen en bedoelingen van deze persoon niet. Daarnaast wordt het meisje angst ingeboezemd doordat de pleger heel vaak benadrukt dat het meisje er niet over mag praten. Daarbij wordt het meisje bedreigd of medeplichtig gemaakt. Verder is er continue angst dat het nog meer zal gebeuren, de dreiging van herhaling is steeds aanwezig. Als de pleger een familieband heeft met het meisje en met haar onder een dak woont, dan is die dreiging er zelfs dag en nacht. Het laatste kan zelfs leiden tot ernstige slaapproblemen/tekort, omdat het meisje probeert controle over wat er gebeurt te houden door zichzelf wakker te houden. Het eigen huis of een andere vertrouwde plaats (b.v. school of sportaccommodatie) wordt een bedreigende omgeving. Verder is er de angst op ontdekking, het meisje verkeert namelijk vaak in de veronderstelling dat het aan haar te zien is wat voor smerigs er met haar gebeurt. Eenzaamheid ontstaat, omdat het meisje deze verwarrende en angstige ervaring alleen moet verwerken. Ze kan deze last met niemand delen, door de opgelegde geheimhouding en door het vaak medeplichtig gemaakt zijn. Een ander gevolg is het weggedrukt worden van de eigen persoonlijkheid van het meisje door de pleger. Het meisje wordt beloond door aandacht, het achterwege blijven van geweld of materiële beloningen, als het zich tegen haar eigen wil en ontwikkelingstaak in verleidelijk gedraagt. De in ontwikkeling zijnde persoonlijkheid van het meisje wordt beheerst of overheerst door de identiteit van de pleger. Het meisje leert de stemmingen van die pleger te peilen om tegemoet te kunnen komen aan wat de pleger wil, uit angst voor de gevolgen wanneer zij dit niet doet. Dit tegemoet komen aan de pleger gaat in tegen wat het meisje zelf wil, vergroot de verwarring en zorgt ervoor dat het meisje een gespleten persoonlijkheid kan ontwikkelen. Als het een meisje betreft, waarbij de vader de pleger is, dan leert deze dochter zorg en verantwoording te dragen ten opzichte van andere gezinsleden en zij zet zich steeds in om conflicten in het gezin te vermijden. Vaak vindt er parentificatie plaats. Het meisje voelt zich zowel fysiek als geestelijk hulpeloos. Het is niet sterk genoeg om (al was het maar in gedachten) te protesteren. De volwassene beschikt over een dusdanige macht en autoriteit, dat het meisje tot zwijgen wordt gebracht. De gevoelens van angst, verwarring en eenzaamheid kunnen naast slaapproblemen andere psychosomatische klachten veroorzaken, zoals buikpijn, hoofdpijn, eetproblemen en nachtmerries.
12 Ook op het psychosociale vlak kunnen er zich diverse problemen voordoen: het meisje kan zich terugtrekken uit sociale contacten wat kan leiden tot isolement, verder kan het wegloopgedrag en seksualiserend gedrag vertonen. De grondhouding van meisjes, die slachtoffer zijn van seksuele kindermishandeling komt niet overeen met wat bij hun leeftijdsfase past. Jonge kinderen verliezen hun argeloze, nieuwsgierige, onderzoekende en spelende houding. Ze gedragen zich zeer volwassen en ernstig, zijn erg alert en op hun hoede. Schuldgevoelens zijn erg aanwezig. Oudere kinderen laten in hun houding een gebrek aan zelfvertrouwen of een neiging tot wegcijferen of onderschatten zien. Daarnaast willen zij zichzelf soms pijn doen of vernietigen. Hun houding is doortrokken van schuldgevoelens en sterke gevoelens van schaamte (2). Naast de psychische en psychosociale gevolgen zijn er ook de lichamelijke gevolgen voor het meisje, die de vorm kunnen hebben van inwendige en/of uitwendige beschadigingen, seksueel overdraagbare ziekten en zwangerschap. Een ander gevolg van seksuele kindermishandeling kan verdringing zijn. Het meisje verdringt uit overlevingsdrang de voor haar onbegrijpelijke en bedreigende gebeurtenissen uit haar geheugen en leidt een ogenschijnlijk normaal leven. Deze dissociatie zal ik in een aparte paragraaf beschrijven. 2.4 Gevolgen van seksuele kindermishandeling op langere termijn. • Angst. Eén van de psychische problemen waarmee het slachtoffer te maken heeft, is angst. Deze angst is een probleem wat zich op verschillende manieren uit. Als het misbruik voortduurt, is er de angst voor opnieuw misbruik, geweld en bedreiging en angst dat iemand het merkt. Als het misbruik gestopt is, blijft de angst: angst voor aanraking en lichamelijk contact, angst voor mannen, angst voor controleverlies. Hieraan gekoppeld zijn problemen als paniekreacties en slaapproblemen. Zoals ik in paragraaf 1.2 al aangaf, kan een slaapprobleem ontstaan als gevolg van angst op herhaling en het controle willen houden op de situatie. Het controle willen houden, kan een grote rol spelen in de slaapproblemen op volwassen leeftijd. Slapen betekent namelijk controleverlies, waarop er onbewust wordt besloten om wakker te blijven. Als dat uiteindelijk niet lukt, kan iemand volledig in paniek wakker worden. • Wantrouwen en loyaliteitsconflicten. Seksuele kindermishandeling, meestal door personen van wie het meisje houdt en/of afhankelijk is, ondergraaft de basisgevoelens van vertrouwen en veiligheid. Wantrouwend in het leven staan is daarvan het gevolg. Veel slachtoffers hebben problemen met het aangaan van diepere relaties, ze kunnen zich moeilijk openstellen voor liefde en intimiteit. Anderen storten zich daarentegen juist blindelings in nieuwe, onveilige relaties, waarbij herhaling van seksueel geweld geen uitzondering is. Slachtoffers ontwikkelen een psychisch mechanisme, door het aanbrengen van een scheiding tussen gevoel en verstand kunnen zij zich staande houden, gevoelens worden daarbij onderdrukt. Dit mechanisme blijft bestaan, ook lang nadat het seksueel misbruik is gestopt. Daarnaast krijgen veel meisje te maken met loyaliteitsconflicten. Door openbaarmaking van het seksueel misbuik kan het gezin uit elkaar vallen en de pleger in de gevangenis belanden.
13 De pleger stuurt er op aan dat het meisje zich medeschuldig gaat voelen aan wat er gebeurt (3). Ook als meisjes pas op volwassen leeftijd met hun ervaringen naar buiten durven komen, spelen deze loyaliteitsconflicten, want ook dan kan het gezin uiteen vallen. Welke keus er door de individuele gezinsleden ook gemaakt wordt, de kans is aanwezig dat het gezin uiteenvalt in twee ‘kampen’: de gelovers en de niet-gelovers. Het slachtoffer kan zich schuldig voelen aan het uiteendrijven van het gezin. • Moeite met grenzen stellen. Veel meisjes en vrouwen met seksueel misbruikervaringen vinden het moeilijk om grenzen te stellen. De pleger heeft zich immers niet aangetrokken van het nee (verbaal of non-verbaal) van het meisje, in een leeftijdsfase dat de eigen wil en de eigen grenzen nog volop in ontwikkeling waren. Vaak hebben deze meisjes en vrouwen een verstoord gevoel van de eigen grenzen en over het zeggenschap hebben over het eigen leven. In de relationele sfeer kan dat voor veel problemen zorgen, omdat niet geleerd is nee te zeggen. Grensoverschrijding en opnieuw misbruik liggen op de loer. Gevoelens van machteloosheid en hulpeloosheid spelen hierbij een rol en kunnen heel sterk zijn. • Zelfbeeld en zelfwaardering. Een belangrijk gevolg van seksuele kindermishandeling op langere termijn is het ontstane zelfbeeld en de zelfwaardering. Als gevolg van de inbreuk op de psychische, emotionele en fysieke integriteit heeft de persoonlijkheid zich niet normaal kunnen ontwikkelen. Het kind moet haar persoonlijkheid en identiteit ontwikkelen door in contact te komen met eigen gevoelens en behoeften en hoort die tot uitdrukking te brengen. Door de seksuele kindermishandeling is het kind verboden, die eigen gevoelens en behoeften te honoreren. Het kind fungeerde alleen maar voor het ‘plezier’ van de pleger. Als gevolg daarvan heeft het kind niet geleerd op eigen behoeften en gevoelens te vertrouwen, het weet niet wie ze is en wat ze wil. Ook andere gevoelens moesten worden afgeleerd. Boosheid, agressie en woede mochten niet worden getoond. Dit speelt door als het meisje volwassen is geworden en kan er toe leiden dat de opgekropte woede tegen zichzelf gericht gaat worden. Uitingen daarvan zijn: alcoholen/of drugsverslaving, zichzelf prostitueren, automutilatie, zelfmoordpoging(en), anorexia nervosa en dwangneurosen. Deze uitingen kunnen gezien worden als pogingen om een onhoudbare situatie te boven te komen. Deze destructieve, op zichzelf gerichte houding wordt mede veroorzaakt door de socialisatie van meisjes in onze samenleving. Meisjes worden opgevoed om hun woede en agressie niet te uiten. • Seksuele problemen. Doordat een kind op een leeftijd in aanraking komt met volwassen seksualiteit als daar nog helemaal geen behoefte aan bestaat en deze veelal gepaard gaat met dwang, geweld en pijn, wordt er als volwassene vaak weinig plezier beleeft aan het eigen lichaam en aan seksueel contact. Vrijen is beangstigend en roept negatieve belevingen op. Het kan ook zo zijn dat meisjes/vrouwen juist voortdurend seksuele contacten op zoeken. Seks is vanzelfsprekend geworden. Dit kan komen doordat een slachtoffer geleerd heeft niets te voelen (dissociatie) of doordat seks destijds de enige manier was waarop ze aandacht en
14 ‘liefde’ kregen of omdat je geleerd hebt dat seks er nu eenmaal bij hoort, ook al heb je geen zin en je moeilijk nee kunt zeggen. • Lichamelijke klachten. Op volwassen leeftijd leidt seksueel misbruik regelmatig tot ongewenste en fysiek niet verklaarbare onvruchtbaarheid. Verder komen maagpijn, hoofdpijn, stijve en verkrampte spieren en concentratiestoornissen veel voor (4). • Belast ouderschap. Als vrouwen zelf in hun jeugd te maken hebben gehad met seksueel misbruik en/of verwaarlozing kan dit doorwerken in de relatie met de eigen kinderen. Het kan voor deze ouders moeilijk zijn hun eigen kinderen, die liefde en warmte te geven die ze zelf nooit hebben gehad. Ze hebben namelijk niet geleerd hoe je liefde en warmte kunt geven, hun eigen ouder(s) hebben daarin geen voorbeeldfunctie vervuld. Vaak worden ze beheerst door angst dat het hun eigen kinderen ook kan overkomen en proberen vanuit die angst controle te houden over alle relaties van het kind, het kan zo ver gaan dat zij hun kind met niemand alleen durven laten, ook niet met de eigen partner.
2.5 Dissociatie. Dissociatie is een gevolg wat ontstaat tijdens het seksueel misbruik, maar wat ook gevolgen heeft in het latere leven van het meisje. Dissociatie is een vaak onbewuste overlevingsstrategie om de overweldigende gevoelens de baas te blijven en zich te onttrekken aan de pijn van het seksueel misbruik. Deze overlevingsstrategie van scheiding tussen gevoel en verstand gaat in het latere leven een eigen leven leiden. Met allerlei gevolgen in de relationele sfeer. Vaak worden vrouwen, die dissociëren bestempelt als ongevoelige personen, wat zijn gevolgen heeft in het aangaan van relaties. Een ander probleem waar deze vrouwen mee geconfronteerd worden, is dat het mechanisme wat zij als kind hebben ingezet, een eigen leven gaat leiden. Het wordt ook ingezet op andere momenten, die enigszins bedreigend overkomen. Met als gevolg dat de betreffende vrouw zich een bepaalde gebeurtenis niet meer herinnert, als dit in een relatie gebeurt, ontstaat dit meestal in stresssituaties, bijvoorbeeld met een conflict. Het kan dan zover gaan, dat de betreffende vrouw niet alleen vergeet wat de partner heeft gezegd, maar ook wat zijzelf heeft gezegd. De partner reageert met ongeloof, hij vindt dat de vrouw hem een rad voor ogen draait. De vrouw zelf gaat nog meer twijfelen aan zichzelf en neemt dan maar de situatie, zoals de partner die beschrijft voor waar aan. Hierbij kan manipulatie door de partner een rol gaan spelen. Het is een psychologisch mechanisme, waarbij het kind zich in feite kan beschermen tegen de bewustwording, dat iemand van wie het houdt in principe een kwaadaardig iemand is. Door slachtoffers zelf wordt dit omschreven als: uit hun lichaam wegvluchten, er niet zijn. De gebeurtenissen kunnen geheel uit het bewustzijn verdrongen worden, vaak samen met emoties als woede en verdriet.
15 2.6 Samenvatting : Met betrekking tot de gevolgen van seksuele kindermishandeling is het duidelijk dat deze voor ieder meisje verschillend zijn. De diverse factoren die daarop van invloed zijn, heb ik in de eerste paragraaf beschreven. Verder heb ik aandacht gevraagd voor de onterechte stigmatisering als slachtoffer, die in de literatuur naar voren komt. Of en in welke mate een slachtoffer in staat is de seksuele kindermishandeling in haar leven te integreren, is van veel factoren afhankelijk, maar zeker niet onmogelijk. Bij de gevolgen op korte en op langere termijn zijn een aantal te benoemen, die op beide terreinen een rol spelen. Angst, eenzaamheid, wantrouwen, verandering van zelfbeeld en zelfwaardering, lichamelijke klachten en dissociatie spelen zowel op de korte als op de langere termijn. Alleen verschilt de manier waarop deze gevolgen een rol spelen. Belast ouderschap, relationele problemen, als het gaat om een partnerrelatie en seksuele problemen zijn met name problemen op de langere termijn. Parentificatie hoort met name bij de korte termijn, hoewel dit ook gevolgen kan hebben als het meisje zelf moeder wordt. In het volgende hoofdstuk zal ik een beschrijving geven van de praktijk.
1. 2. 3. 4.
Incest, hun zorg, jouw zorg: A. Platvoet & A. Dubbink. Idem. Brochure VSK: Je leven weer in eigen hand. Idem.
16 Hoofdstuk 3: De praktijk. In dit hoofdstuk begin ik met een beschrijving van de residentiële jeugdhulpverleningsinstelling en de leefgroep waar ik heb gewerkt en de methodiek die zij gebruikten. Vervolgens zal ik een aantal casussen beschrijven van meisjes, die ik heb begeleid en waarbij er sprake was van (een vermoeden van) seksuele kindermishandeling en geef ik een samenvatting van signalen die zouden kunnen duiden op seksuele kindermishandeling.Verder zal ik ingaan op hoe er aan de begeleiding vorm werd gegeven en op wat voor manier de begeleiding omging met (vermoedens) van seksuele kindermishandeling. Tenslotte zal ik schrijven over mijn eigen ervaring met betrekking tot dit onderwerp in deze leefgroep. 3.1 De instelling. De instelling waarbinnen ik werkte was een residentiële jeugdhulpverleningsinstelling met diverse opvangmogelijkheden. Deze bestonden uit diverse leefgroepen, crisisopvang, kamertrainingsprojecten en begeleid kamerbewoning. Ik ben als invalkracht werkzaam geweest in een leefgroep met elf jongeren in leeftijd variërend van 13 tot 17 jaar. Op het moment van mijn indiensttreding woonden er tien meisjes en één jongen. De samenstelling van deze groep wijzigde regelmatig als gevolg van verschillende oorzaken: 1. Een jongere had voldoende vaardigheden en de juiste leeftijd om overgeplaatst te worden naar een kamertrainingsproject (meestal binnen de instelling). 2. Een jongere bleek, vanuit zijn of haar achtergrond, niet in staat zich te voegen naar de regels, normen en waarden die binnen de leefgroep golden en werd op grond van het disfunctioneren in de leefgroep wat hiermee samenhing, in overleg met de plaatser, uitgeplaatst. 3. De problematiek van de jongere bleek, in de loop van het begeleidingsproces, te zwaar om in deze setting begeleid te worden, waarna er in overleg met de plaatser overgegaan moest worden tot overplaatsing naar een meer passende vorm van hulpverlening. 4. Weglopen door de jongere. In de periode dat ik in deze leefgroep werkte heb ik te maken gehad met zeventien verschillende jongeren (vier jongens en dertien meisjes). De jongeren werden begeleid door een team van tien vrouwelijke pedagogisch medewerkers en één mannelijke. De doelstelling van de instelling was: het bieden van hulp aan kinderen en jeugdigen tot 21 jaar met problemen van psychische, somatische en/of psychosociale aard. Binnen de instelling werd gewerkt met de systeemtheoretische methodiek. Hierbij wordt er van uitgegaan, dat een jeugdige deel uitmaakt van verschillende systemen (gezin, school, vriendenkring, leefgroep e.d.), waartussen wederzijdse beïnvloeding plaatsvindt. De belangrijkst motivatie hierbij was: het waar mogelijk de eigen omgeving en met name het gezin van herkomst betrekken bij de hulpverlening aan de jongere. In de praktijk kwam het er op neer dat contacten met biologische en/of pleegouders, waar mogelijk in stand werden gehouden of hersteld. Daarbij diende het belang van de jongere als uitgangspunt. De instelling hield zich niet bezig met begeleiding van het gezin van herkomst. Deze taak lag bij de maatschappelijk werker van de plaatsende instantie. In samenwerking met deze maat-
17 schappelijk werker werd een lijn uitgezet die (waar mogelijk) zoveel mogelijk continuïteit in de contacten met het gezin van herkomst en mogelijk andere verwanten (opa’s, oma’s e.d.) waarborgde. Om de doelstelling in de praktijk te brengen werd voor iedere jongere door de gedragsdeskundige binnen de instelling in samenwerking met de mentor een behandelplan opgesteld, waarin diverse subdoelen werden gesteld om te werken aan de bij de individuele jongere bestaande problemen en problemen met het gezinssysteem. Jongere en wettelijk vertegenwoordiger moesten akkoord gaan met het opgestelde behandelplan. Dit behandelplan werd ieder half jaar met de jongere en haar wettelijk vertegenwoordiger geëvalueerd en zonodig bijgesteld. Daarnaast werd er met iedere individuele jongere een faseplan opgesteld met individuele doelen om naar zelfstandigheid toe te werken. Dit als voorbereiding op het vervolgtraject: kamertraining, waar vrijwel alle jongeren naar toe zouden gaan. De pedagogisch medewerkers waren uitvoerende van de behandelplannen en gaven de jongeren ondersteuning in het werken aan hun individuele doelen in het faseplan. 3.2 Casussen. In mijn keus voor welke casussen ik wil beschrijven, heb ik geprobeerd een divers beeld te schetsen van achtergronden en de verschillende uitingsvormen in gedrag, waarbij er sprake is van (een vermoeden van) seksuele kindermishandeling. Dat neemt niet weg dat de meisjes op verschillende terreinen overeenkomsten vertonen. De signalen, die ik beschrijf zijn de signalen die ik zelf heb waargenomen. 3.2.1 Casus Miranda (2). Miranda was een vijftienjarig meisje, wat kort nadat ik binnen de leefgroep ging werken, geplaatst werd. De indicatie voor de uithuisplaatsing was seksuele kindermishandeling. Het gezin had op grond van de gedragsproblemen, die dit meisje vertoonde binnen het gezin, contact gezocht met de hulpverlening, waarna een maatschappelijk werkster dit gezin begeleidde. Bij deze maatschappelijk werkster kwam Miranda naar buiten met het ‘verhaal’ van seksueel misbruik door haar vader. Op grond van dit verhaal heeft deze maatschappelijk werkster op korte termijn actie ondernomen en is Miranda uithuisgeplaatst. Voor ouders kwam dit als donderslag bij heldere hemel. Bij de intake is op grond van de informatie besloten, dat Miranda gesprekken zou hebben met de orthopedagoge binnen de instelling. Tijdens deze gesprekken trok Miranda haar verhaal terug. Ze ontkende het seksueel misbruik door haar vader, wel hield ze vol seksueel misbruikt te zijn. Alleen passeerden er nu verschillende ‘daders’ de revue. Het werd een vaag verhaal, waarbij een oom en vervolgens een buurman als dader werden aangewezen. De orthopedagoge heeft Miranda doorverwezen naar het RIAGG, maar Miranda zette deze stap niet. Ze wilde het onderwerp laten rusten en deze beslissing van haar is door de instelling gerespecteerd. Mijn mening hierover is, dat de instelling niet anders had kunnen handelen, want begeleiding bieden aan een jongere die zelf niet toe is aan het praten over en verwerken van seksuele kindermishandeling is gedoemd te mislukken. Het meisje zelf moet gemotiveerd zijn om aan haar probleem te werken.
18 In de begeleiding van Miranda vielen een aantal gedragingen op, die zouden kunnen duiden op seksueel misbruik. Het was een meisje wat opviel door haar teruggetrokken gedrag, het weinige contact met leeftijdgenoten en vooral met jongens en haar meegaandheid als er beslissingen genomen moesten worden. Ook de begeleiding kreeg alleen oppervlakkig contact met haar. Ze sprak niet over hoe zij zich voelde en wat haar bezig hield, alleen met betrekking tot haar leerprestaties wilde zij wel in gesprek gaan. Verder had ze ondanks de sterke terugval in haar schoolprestaties een sterke drang tot presteren. Ze besteedde extreem veel tijd aan haar huiswerk en aanvaardde daarbij geen hulp van de begeleiding. Daarnaast gaf ze regelmatig blijk van weinig zelfvertrouwen (het lukt me toch niet op school e.d.) en had ze een negatief beeld van haar lichaam. Ze uitte (vaak terloops) negatieve opmerkingen over hoe zij er uitzag. 3.2.2 Casus Cindy (2). Cindy was bijna 14 jaar, toen zij via de leefgroep voor jongere jeugd in deze leefgroep kwam wonen. Ze had een lange geschiedenis binnen de jeugdhulpverlening, met diverse crisisplaatsingen. Op haar negende werd ze definitief binnen de instelling geplaatst. Ze is kind van gescheiden ouders en heeft een jongere zus, die bij moeder woont. Er was alleen contact met haar moeder, welke zeer negatief stond tegenover mogelijk herstel van het contact met vader. De plaatsende instantie ging hier grotendeel is mee. Ondanks dat er vanuit Cindy de vraag was om het contact met vader te herstellen, was de bereidheid tot medewerking door de plaatsende instantie gering. Als reden hiervoor werd de tegenwerking door moeder aangewezen. Niet duidelijk werd (naar de pedagogisch medewerkers) of er wellicht andere oorzaken aan ten grondslag lagen. Cindy is het beste te omschrijven als een meisje met een reputatie, welke voor haar uit op de leefgroep kwam bij monde van andere jongeren. Haar reputatie bestond eruit, dat zij sterk opviel door haar seksueel wervend gedrag en haar wisselende seksuele contacten. Ze werd door de begeleiding van haar vorige groep verschillende malen ‘betrapt’ tijdens het hebben van geslachtsgemeenschap met jongens binnen de instelling (op elke denkbare plaats). In de leefgroep kwam haar seksueel wervende gedrag op diverse manieren tot uiting. Ze had verkering met de op dat moment enige jongen en deed er alles voor om met hem naar bed te gaan. Als voorbeeld hiervan het door haar stiekem ’s-nachts naar deze jongen gaan via dakraampjes en hangend aan de dakgoot op de derde etage. Daarnaast flirtte ze met elke jongen, die op bezoek kwam en haalde ze zelfs een jongen, die later in de leefgroep kwam wonen, over tot seks tegen zijn zin. Ook naar volwassen mannen toonde ze seksueel wervend gedrag. Bij een bezoek aan Amsterdam ging ze met een wildvreemde man mee in de auto en kreeg zij diverse cadeaus van hem. De begeleiding had hierbij het sterke vermoeden, dat zij seks met hem had gehad. Verder kleedde zij zich uitdagend, hoe bloter hoe beter. Ook viel zij op door haar grove taalgebruik, wanneer het ging om seksualiteit. Andere dingen die bij haar opvielen, waren: slaapproblemen, weinig eetlust, regelmatig terugkerende buikpijnklachten, een negatieve waardering voor haar eigen lichaam, slechte schoolprestaties en wegloopgedrag.
19 3.2.3 Casus Jenyy (2). Dit was een meisje van vijftien jaar, die gedurende twee jaar in de leefgroep woonde. Ze is kind van gescheiden ouders en heeft een jonger broertje, die bij moeder woont. Het contact met moeder verliep moeizaam. Zelf gaf zij aan dat haar broertje de enige motivatie was om naar haar moeder te gaan. Met haar vader had zij een goed contact. De plaatsende instantie was alleen uitermate voorzichtig in het toestaan van extra contacten met vader, zoals bijvoorbeeld op vakantie gaan. Redenen werden hierover niet kenbaar gemaakt. Jenny was een sterk teruggetrokken meisje, wat zich voornamelijk bezighield met het luisteren van muziek op haar kamer en het contentieus bezig zijn met haar Vbo-opleiding. Ze mistte allerlei gedragsuitingen, die je vaak bij deze leeftijd ziet: flirten met vriendjes, uitdagend zijn met erotiserende opmerkingen, experimenteren met kleding en make-up en bezig zijn met haar uiterlijk. Contacten met leeftijdsgenoten waren alleen maar functioneel. Ze had geen vriendinnen en ging niet met jongens om in haar vrije tijd. Ze nam weinig deel aan sociale activiteiten. Daarnaast kon zij plotselinge stemmingsverandering laten zien, dit gebeurde op momenten dat iemand haar iets probeerde te onthouden waar zij erg haar zinnen op had gezet (zij reageerde dan agressief) of als iemand gevoelsmatig te dicht bij haar kwam. Ze toonde buiten de stemmingveranderingen vrijwel geen emoties en praatte niet over haar gevoelens met de begeleiding. Jenny kleedde zich jongensachtig, stoer: wijde truien en T-shirt, slobberbroeken en kisten waren haar garderobe. Ze was geneigd haar lichamelijke verzorging te verwaarlozen. Lichamelijk contact en aanrakingen ging zij uit de weg. Ze werd regelmatig geplaagd door hoofdpijn. 3.3 Signalen. De signalen in bovenstaande casussen, die zouden kunnen duiden op seksueel misbruik zijn: 3.3.1 Psychosomatische signalen: Buikpijn. Hoofdpijn. Slaapproblemen. Eetproblemen. 3.3.2 Psychosociale signalen: Niet deelnemen aan sociale activiteiten. Weinig contact met leeftijdsgenoten. Terugval in schoolprestaties. Extreem meegaand gedrag. Opvallend teruggetrokken gedrag. Sterk seksueel wervend gedrag naar mannen/jongens. Wisselende seksuele contacten. Niet bij de leeftijd passende seksuele gedragingen met kinderen. Seksueel agressief gedrag ten overstaan van anderen. Angst voor lichamelijk contact en aanrakingen.
20 3.3.3 Psychische signalen. Negatief lichaamsbeeld. Lage zelfwaardering en gering zelfvertrouwen. Plotselinge stemmingsveranderingen. Extreem prestatiegedrag. 3.4 De begeleiding. Ik ga hierbij uit van de begeleiding van de meisjes binnen de leefgroep in zijn algemeenheid. Waar nodig zal ik voorbeelden gebruiken. Zoals ik al schreef in de inleiding kwam ik binnen deze leefgroep bij geen enkel meisje in de voorgeschiedenis, zoals die in het behandelplan werd beschreven, aanwijzingen tegen dat er sprake was van (vermoedens van) seksuele kindermishandeling. In de korte omschrijving van het meisje en haar voorgeschiedenis kwam dit niet naar voren. Voor mij als invalkracht was niet duidelijk of er überhaupt iets bekend was over de achtergronden met betrekking tot dit onderwerp. De volledige dossiers van de jongeren lagen opgeslagen in het hoofdgebouw. In principe waren deze dossiers beschikbaar voor inzage, in de praktijk werd daar niet of nauwelijks gebruik van gemaakt. In de praktijk betekende het afwezig zijn van aanwijzingen op papier, dat er mogelijk sprake zou kunnen zijn van seksuele kindermishandeling dan ook dat er in de begeleiding niets mee werd gedaan. De begeleiding richtte zich voornamelijk op doelen, die betrekking hadden tot verbetering van de relaties met het gezinssysteem en op het vergroten van de zelfstandigheid van de jongeren op allerlei praktische zaken, zoals: leren wassen, koken, met geld omgaan, structuur aanbrengen in je dag, je kamer netjes houden e.d.. Voornamelijk deze praktische zaken werden omgezet in kleinere stappen in een faseplan om een jongere de mogelijkheid te bieden gefaseerd zich een bepaalde vaardigheid eigen te maken. Met betrekking tot het doel van verbeteren van de relaties met het gezinssysteem werd niet duidelijk, welke oorzaken ten grondslag lagen aan het niet willen van de jongere of de geringe medewerking van de plaatsende instantie. Behalve het ontbreken van aandacht voor mogelijk seksuele kindermishandeling was er ook weinig tot geen aandacht voor het omgaan met emoties. Naar aanleiding van Miranda was seksuele kindermishandeling wel even onderwerp van gesprek tussen collega’s onderling. Op de mannelijke collega na waren alle collega’s van mening dat je je als begeleider hier niet mee moest bemoeien. Er was opluchting waar te nemen, toen duidelijk werd dat Miranda het onderwerp wilde laten rusten. Collega’s trokken haar verhaal ook in twijfel. Terwijl mijn visie daarop is, dat wellicht de wijze van reageren van de maatschappelijk werkster oorzaak geweest kan zijn van het terugtrekken van haar verhaal. Uitgaande van de theorie van Nagy heeft het kind een zijnsloyaliteit. Wat inhoudt dat het kind door geboorte biologische en erfelijke verwantschap heeft met zijn ouders, die niet valt te ontkennen. Deze loyaliteitswortels vormen samen met door vorige generaties opgebouwd erfgoed een onvervangbare band. Het negeren van het bestaan van deze band en door de handelingsdrift of gewetensnood van de hulpverlener te vroeg kiezen voor interventie kan leiden tot alsnog ontkennen van het gebeurde. In de situatie met Miranda ga ik er vanuit, dat Miranda op een te korte termijn uithuis geplaatst is. Deze reactie van de hulpverlener werkt
21 bevestigend naar het dreigement, waarmee slachtoffers van seksueel misbruikervaringen vaak geconfronteerd worden, namelijk dat het gezin uit elkaar zal vallen als zij haar mond open doet. Het intrekken van het verhaal kan gezien worden als een poging de oude situatie weer te herstellen. Vanuit deze angst is het zaak, dat hulpverleners heel zorgvuldig te werk gaan met hun interventies. Als het meisje haar verhaal intrekt, is er niets bereikt. In de beleving van het meisje alleen iets negatief, namelijk het uiteenvallen van het gezin. De mening van het overgrote deel van het team was, dat je als begeleider je handen af moest houden van deze problematiek. Deze mening werd informeel, tussen pedagogisch medewerkers onderling, geventileerd. In teambesprekingen was het geen gespreksonderwerp. Het behoorde tot het vakgebied van de orthopedagoog of bij een instantie buiten de instelling. Wanneer er zo duidelijk sprake was van een vermoeden van seksuele kindermishandeling als bij Miranda, dan had de orthopedagoge met een door haar te bepalen regelmaat gesprekken met het betreffende meisje en probeerde deze het meisje ook te motiveren om in behandeling te gaan bij bijvoorbeeld het RIAGG. Deze houding (handen af) werd mede ingegeven door een ‘incident’ met een mannelijke medewerker, die door een meisje beschuldigd was van seksuele kindermishandeling en welke op grond van deze beschuldiging op non-actief is gezet, hangende de uitspraak bij de rechtbank. De rechtszaak daaromtrent liep nog. Deze medewerker ging wel met de meisjes in gesprek over seksuele kindermishandeling, alleen deed hij dit op tijdstippen dat hij alleen in de leefgroep was en had hij daarbij geen steun van zijn team, aangezien het ‘beleid’ leek op het onbespreekbaar houden. De houding van mijn medecollega’s was er een, die in mijn ogen gebaseerd was op angst en niet weten om gaan met dit onderwerp. De mannelijke collega, die in de plaats was gekomen van de hierboven genoemde man was de enige, die openstond voor dit onderwerp, maar ook hij vond dat de begeleiding er vanaf moest blijven, zolang deze zich niet gesteund kon voelen door de instelling. Zijn mening was dat het instellingsbeleid was om meisjes met seksueel misbruikervaringen niet te begeleiden. Voor de begeleiding betekende dit ‘beleid’ dus, dat er diverse signalen werden opgepikt die zouden kunnen duiden op seksuele kindermishandeling, maar dat er met die signalen vrijwel niets gedaan kon worden, omdat de oorzaak ervan niet duidelijk was.Het sterkst aanwezig was het seksueel wervend gedrag van verschillende meisjes en hun moeite met het aangeven van hun grenzen ten opzichte van jongens. De manier, waarop de begeleiding hiermee omging was het vrij luchtig benoemen/bespreken, dat het betreffende meisje niet over haar grenzen heen moest laten gaan en het benadrukken van het gebruik van voorbehoedsmiddelen. Als er naar de mening van de begeleiding of op verzoek van een jongere meer gedaan moest worden met bijvoorbeeld assertiever worden of het leren aangeven van de grenzen, dan behoorde dit tot het takenpakket van de orthopedagoog. Toen ik daar werkte was er één meisje wat bij haar begeleiding kreeg in het leren stellen van haar grenzen. Een andere factor, die mogelijk van invloed was op het taboe op seksueel misbruikervaringen van de meisjes was het (later bekend geworden feit) dat één van de pedagogisch medewerksters, welke een prominente, voortrekkende rol had in het team zelf te maken had gehad met seksuele kindermishandeling. Het valt niet uit te sluiten, dat vanuit het (onbewuste) taboe wat zij zelf had op het praten over seksuele kindermishandeling, er een ‘verbod’ is ontstaan om het onderwerp bespreekbaar te maken, zowel in het team als bij de meisjes.
22 3.5 Mijn eigen ervaring. Mijn eigen ervaring in het begeleiden van deze meisjes is een belangrijke drijfveer geweest in het schrijven van deze scriptie. Op grond van mijn ervaring met vrouwen met een verleden van seksuele kindermishandeling heb ik een signalering van een vermoeden van deze problematiek ontwikkeld, waarmee ik binnen deze setting niets kon. Ik kon er op twee manieren niets mee: Ten eerste kon ik mijn vermoeden niet checken bij collega’s, omdat het onderwerp bij de meesten van hen niet bespreekbaar was. Voor mij was dit checken erg belangrijk, omdat juist bij dit onderwerp, wat veel consequenties heeft voor de betrokkenen, een juiste diagnose erg belangrijk is. Ten tweede kon ik niets met mijn vermoedens naar de meisjes toe, omdat het een ongeschreven wet leek om over dit onderwerp niet te praten. Het beleid van de instelling was onduidelijk. Binnen de leefgroep stond over het omgaan met deze problematiek niets op papier. Bij mijn mannelijke collega was het wel bespreekbaar, maar als hij mijn vermoeden bevestigde dan gebeurde er nog niets mee, omdat wij er beiden om verschillende redenen voor kozen niet te proberen dit onderwerp open te breken. Ik fungeerde op dat moment als invalkracht, had nog weinig werkervaring en durfde mij op grond daarvan niet te profileren. Daarnaast voelde ik mij onzeker op dit voor mij nog nieuwe werkterrein. Ik heb op grond van deze dingen de bewuste keuze gemaakt om te begeleiden, zoals het binnen deze leefgroep gebruikelijk was en wenselijk geacht werd. Daarbij was ik onvoldoende op de hoogte van het beleid van de instelling op dit terrein en ben ik van mening, dat er alleen een andere manier van begeleiding kan worden gegeven als het beleid van de instelling dat toestaat. Het gevolg voor mijzelf was, dat ik met mijn gevoel van machteloosheid, boosheid en ongeloof niets deed. Dit was voor mij frustrerend, want mijn visie op begeleiding van meisjes met seksueel misbruikervaringen is, dat wil je meisjes de kans geven seksueel misbruik in hun leven te integreren, dat je dan voorwaarden moet scheppen, dat het meisje erover kan praten als zij dat wil. Begeleiding in een vroeg stadium maakt de kans groter, dat verhindert wordt dat het meisje in haar leven geconfronteerd gaat worden met een groot aantal vroege en late gevolgen (1). In de praktijk van deze leefgroep werden mijns inziens een aantal meisjes al geconfronteerd met gevolgen van seksueel misbruik. Door het taboe wat er in deze instelling heerste, kregen zij niet de kans er op een andere manier mee om te gaan. 3.6 Samenvatting. In dit hoofdstuk heb ik de praktijk van mijn werkplek in de residentiële jeugdhulpverlening beschreven, waarbij ik gebruik heb gemaakt van een aantal casussen, de door mij geobserveerde begeleiding en mijn eigen werkwijze op deze leefgroep. Uit het voorgaande ben ik tot de voorzichtige conclusie gekomen, dat het beleid in deze instelling er op gericht is bespreekbaarheid van seksuele kindermishandeling buiten de instelling te houden en dat de pedagogisch medewerkers niet ervaren en angstig zijn in de omgang met meisjes, waarbij een vermoeden bestaat van seksuele kindermishandeling. In het volgende hoofdstuk zal ik deze voorlopige conclusie toetsen aan de hand van de door mij gehouden enquête onder pedagogisch medewerkers van deze instelling. 1. Seksueel misbruik? en hoe nu verder. Willem J. van IJperen. 2. In verband met de privacy heb ik gebruik gemaakt van gefingeerde namen.
23 Hoofdstuk 4: De enquête. 4.1 Inleiding. In dit hoofdstuk geef ik een korte omschrijving van de methode van onderzoek, de respondenten en het doel van de enquête. Verder verwerk ik in dit hoofdstuk de uitkomsten uit de enquête. Ik eindig met conclusies en een samenvatting. 4.2 Methode van onderzoek. Om meer inzicht te krijgen in hoe er binnen de residentiële jeugdhulpverleningsetting, waar ik heb gewerkt, begeleiding wordt gegeven aan meisjes waarbij sprake is van (een vermoeden van) seksuele kindermishandeling, heb ik ervoor gekozen een toetsingonderzoek te houden onder de pedagogisch medewerkers, die daar momenteel werkzaam zijn. Het meetinstrument van dit toetsingonderzoek is een enquête met over het algemeen gesloten antwoordalternatieven. In het totaal heb ik 42 enquêtes verstuurd, 25 enquêtes heb ik ingevuld retour gekregen. Eén exemplaar van de enquête wordt als bijlage bijgevoegd aan het einde van deze scriptie. 4.3 Respondenten. De respondenten zijn pedagogisch medewerkers van de residentiële jeugdhulpverleningsetting, waar ik als invalkracht heb gewerkt. Deze pedagogisch medewerkers zijn werkzaam op zes verschillende (leef)groepen. Pedagogisch medewerkers van vijf van de zes (leef)groepen hebben hun medewerking verleend aan deze enquête. Van de laatste groep zijn de enquêtes zoek geraakt tijdens een verhuizing. 4.4 Doel van de enquête. In hoofdstuk 3 heb ik een beschrijving gegeven van de praktijk in de leefgroep binnen de residentiële jeugdhulpverlening. Ik heb daarbij, op grond van mijn eigen ervaring en observatie, de voorzichtige conclusie getrokken, dat het beleid in deze instelling er op gericht is bespreekbaarheid van seksuele kindermishandeling buiten de instelling te houden en dat de pedagogisch medewerkers niet ervaren en angstig zijn in de omgang met meisjes, waarbij een vermoeden bestaat van seksuele kindermishandeling. In mijn ogen bestond er in deze leefgroep bij de pedagogisch medewerkers een taboe over seksuele kindermishandeling. Door middel van de enquête, die ik onder de pedagogisch medewerkers heb gehouden, wil ik toetsen of mijn voorlopige conclusie juist is of dat ik wellicht een vertekend beeld heb gekregen van het beleid van de instelling. Ook heb ik rekening gehouden met dat ik mogelijk een vertekend beeld gekregen had door de beschuldiging van seksueel misbruik naar een medewerker, waardoor het afhoudend reageren mogelijk alleen op deze leefgroep speelde. Verder hoop ik middels de enquête een aantal aanbevelingen te krijgen over hoe het beste begeleiding gegeven kan worden aan meisjes, waarbij sprake is van (een vermoeden van) seksuele kindermishandeling.
24 4.5 Verwerking van de enquête. De verwerking van de enquête heb ik gedaan in het computerprogramma SPPS 9.0. Hiermee heb ik kruistabellen uitgewerkt van vragen, die een relatie hebben met elkaar. De resultaten daarvan bespreek ik per vraag afzonderlijk of per bij elkaar horende vragen. Per vraag geef ik aan wat de meerderheid heeft geantwoord, het meest voorkomende antwoord met tussen haken het aantal en ga ik door middel van koppeling aan andere vragen in op tegenstrijdigheden in de beantwoording van de enquête. 4.5.1 Vraag een. Er is binnen de residentiele jeugdhulpverlening op de (leef)groepen voldoende ruimte om over seksueel misbruik te praten. Iets meer dan de helft van de ondervraagden is het hier mee eens. De meest voorkomende score is antwoordt twee: mee eens (12 van de 25). Ik heb deze vraag gekoppeld aan vraag elf: Een (leef)groep biedt voldoende veiligheid om met seksueel misbruikervaringen naar buiten te komen. Uit deze koppeling komen verschillende tegenstrijdigheden naar voren. Eén persoon is het er helemaal mee eens, dat er ruimte is om te praten, maar is het oneens met de stelling dat er voldoende veiligheid is. Een ander geeft mee eens als antwoord op de stelling, dat er ruimte is om te praten en is het vervolgens totaal oneens met de stelling, dat de (leef)groep voldoende veiligheid biedt. Als laatste is er een persoon, die het oneens is met dat er ruimte is om te praten, terwijl deze persoon het er helemaal mee eens is, dat er voldoende veiligheid zou zijn. In mijn ogen zijn deze twee dingen met elkaar verbonden. Als er ruimte is om te praten, dan zal er veiligheid in de leefgroep moeten zijn en omgekeerd als er veiligheid is, zal er ruimte zijn om te praten. 4.5.2 Vraag twee. Er worden binnen de jeugdhulpverlening op de (leef)groepen geen mogelijkheden geboden om het misbruik te verwerken. Deze vraag is in de enquête al gekoppeld aan vraag drie, waarin de respondent als hij/zij het helemaal een of eens is met deze stelling kan aangeven welke oorzaken er binnen de instelling aan ten grondslag liggen. Bij vraag twee is weer iets meer dan de helft van de ondervraagden het (helemaal) eens met de stelling en is het meest gegeven antwoordt: mee eens (10 van de 26). Ook bij de beantwoording van deze gekoppelde vragen komen tegenstrijdigheden naar voren. In zijn totaliteit blijken zeven personen het oneens te zijn met de stelling, dat er geen mogelijkheden wordt geboden om het misbruik te verwerken. Vervolgens geven deze personen oorzaken aan, waarom het niet mogelijk zou zijn het misbruik te verwerken. Als oorzaken worden gegeven: gebrek aan financiële middelen (2), beleid (2), onvoldoende begeleidingsmogelijkheden (2) en onvoldoende deskundigheid bij de begeleiding (3). Verder heb ik vraag twee gekoppeld aan vraag vier: Er worden binnen de jeugdhulpverlening op de (leef)groepen geen mogelijkheden geboden om het misbruik te integreren. De tegenstrijdigheden, die bij deze gekoppelde vragen naar voren komen, zijn dat één persoon het helemaal eens is met dat er geen mogelijkheden zijn om te verwerken en drie personen
25 zijn het hier mee eens. Vervolgens geven al deze personen aan het oneens te zijn met de stelling, dat er geen mogelijkheden zijn om het misbruik in het leven te integreren. Zij vinden dus dat er wel mogelijkheden worden geboden om het misbruik te integreren. Deze wijze van beantwoording is tegenstrijdig, omdat meisjes niet in staat zullen zijn het misbruik in hun leven te integreren als zij niet de mogelijkheden geboden worden om eerst het misbruik te verwerken, want verwerking gaat vooraf aan het integreren in je leven van het misbruik. Als laatste heb ik vraag twee gekoppeld aan vraag zes: Er is verandering nodig binnen de jeugdhulpverlening om goede begeleiding te kunnen bieden aan meisjes met seksueel misbruikervaringen. Bij deze vragen zijn in totaal zes personen het oneens met de stelling, dat er geen mogelijkheden geboden worden geboden om het misbruik te kunnen verwerken. Hieruit concludeer ik, dat deze personen van mening zijn, dat er wel mogelijkheden worden geboden. Toch vinden zij dat er verandering nodig is om goede begeleiding te kunnen bieden, want twee van hen beantwoorden deze vraag met helemaal mee eens en de andere vier zijn het er mee eens. Tenslotte is er één persoon, die het totaal oneens is dat er geen mogelijkheden worden geboden, maar die het er mee eens is dat er verandering nodig is. 4.5.3 Vraag drie. Indien helemaal mee eens of mee eens, geef aan welke oorzaak/oorzaken er binnen uw instelling aan ten grondslag ligt/liggen. Bij deze vraag zijn 35 antwoorden gegeven en de beantwoording van deze vraag is als volgt: Gebrek aan financiële middelen 2 Beleid 6 Onvoldoende begeleidingsmogelijkheden 6 Onvoldoende deskundigheid bij de begeleiding 17 Anders 4 4.5.4 Vraag vier. Er worden in de jeugdhulpverlening op de (leef)groepen geen mogelijkheden geboden om het misbruik in het leven te integreren. Deze vraag is in de enquête gekoppeld aan vraag vier en hierbij kan de respondent weer aangeven waar de oorzaak ligt binnen de instelling als hij/zij het helemaal eens of eens is met de stelling. Weer is een kleine meerderheid van de ondervraagden het eens met de stelling, het meest gegeven antwoordt is opnieuw: mee eens (10 van de 25). Als meest voorkomende oorzaak wordt in vraag vijf onvoldoende deskundigheid bij de begeleiding aangegeven. De tegenstrijdigheden, die ik bij deze vragen tegenkom, zijn dat tien personen van mening zijn dat er wel mogelijkheden worden geboden om het misbruik in het leven te integreren, zij zijn het namelijk eens met de stelling van vraag vier. Toch geven zij diverse oorzaken aan, waarom het niet mogelijk zou zijn het misbruik in het leven te integreren. Eén persoon geeft gebrek aan financiële middelen aan als oorzaak, twee personen geven het beleid aan als oorzaak, nog twee anderen zeggen dat er onvoldoende
26 begeleidingsmogelijkheden zijn en vijf vinden dat er onvoldoende deskundigheid is bij de begeleiding. Verder heb ik deze vraag gekoppeld aan vraag zes, waarin gevraagd wordt of er verandering nodig is om goede begeleiding te geven. In totaal zijn acht personen het oneens met de stelling, dat er geen mogelijkheden geboden worden. Toch zijn twee van deze acht het er helemaal mee eens dat er verandering nodig is en de overige zes zijn het daar mee eens. In mijn ogen spreken zij zichzelf hiermee tegen. Ondanks dat er volgend hen mogelijkheden worden geboden, is er toch verandering nodig. 4.5.5 Vraag vijf. Indien helemaal mee eens of mee eens, geef aan welke oorzaak/oorzaken er binnen uw instelling aan ten grondslag ligt/liggen. In totaal zijn er 33 antwoorden gegeven op deze vraag en dat ziet er als volgt uit: Gebrek aan financiële middelen 2 Beleid 8 Onvoldoende begeleidingsmogelijkheden 7 Onvoldoende deskundigheid bij de begeleiding 13 Anders 3 4.5.6 Vraag zes. Er is verandering nodig binnen de jeugdhulpverlening om goede begeleiding te kunnen bieden aan meisjes met seksueel misbruikervaringen. Deze vraag is in de enquête gekoppeld aan vraag zeven, waar de respondent kan aangeven op welk(e) terrein(en) verandering nodig is. Een ruime meerderheid van de ondervraagden is het er mee eens dat er verandering nodig is. Het meest gegeven antwoordt is: mee eens (16 van de 27). Door zes personen die vinden, dat er geen verandering nodig is, wordt toch een terrein aangegeven waarop er verandering zou moeten komen, waardoor deze personen zichzelf tegenspreken. De terreinen, die worden genoemd waarop verandering nodig zou zijn, zijn: beleid (2), aanbod van seksespecifieke hulpverlening (1) en deskundigheidsbevordering (3). Verder heb ik vraag zes gekoppeld aan de antwoordcategorieën van vraag zeventien: wat is in uw ogen adequate hulpverlening bij seksueel misbruik? Ook bij deze koppeling kom ik tegenstrijdigheden tegen. Er zijn namelijk twee personen, die het er helemaal mee eens zijn dat er verandering nodig is om goede begeleiding te bieden en nog eens vijf personen zijn het hier mee eens. Vervolgens vinden zij dat je binnen een instelling het onderwerp moet laten rusten. Hiermee spreken zij zich volgens mij tegen, want als je het onderwerp laat rusten, bied je geen begeleiding en is er ook geen verandering nodig in de begeleiding. Daarnaast zijn er twee personen, die vinden dat er geen verandering nodig is en toch vinden zij dat adequate hulpverlening bij seksueel misbruik bestaat uit het opnemen van dit onderwerp in het begeleidingsplan. Als laatste zijn er drie personen, die verandering ook niet
27 noodzakelijk achten en vervolgens seksespecifieke opvang en begeleiding aangeven als adequate hulpverlening bij seksueel misbruik. Hiermee zeggen zij, dat er wel verandering nodig is, want binnen deze instelling wordt alleen seksespecifieke opvang en begeleiding gegeven in de crisisopvang voor oudere jeugd. Alle andere jeugdigen, die mogelijk te maken hebben (gehad) met seksuele kindermishandeling kunnen geen gebruik maken van deze vorm van hulpverlening. 4.5.7 Vraag zeven. Indien helemaal mee eens of mee eens, op welk(e) terrein(en) is verandering nodig? Op deze vraag zijn in totaal 45 antwoorden gegeven en wel op de volgende manier: Financiële middelen 5 Beleid 8 Aanbod van seksespecifieke hulpverlening 11 Deskundigheidsbevordering 20 Anders 1 4.5.8 Vraag acht. Seksespecifieke opvang binnen de jeugdhulpverlening is noodzakelijk bij signalen van seksueel misbruik. Een zeer kleine meerderheid is het eens met deze stelling. Het meest gegeven antwoord is hier: oneens (10 van de 25). Deze vraag heb ik gekoppeld aan antwoordcategorie vijf van vraag zeventien, waar seksespecifieke opvang en begeleiding wordt benoemd als adequate hulpverlening bij seksueel misbruik. De tegenstrijdigheden, die ik hierbij tegenkom, zijn dat zes personen seksespecifieke opvang en begeleiding niet benoemen als adequate hulpverlening, terwijl zij het helemaal een of eens zijn met de stelling dat seksespecifieke opvang noodzakelijk is. Verder geven bij vraag acht zes personen aan, dat zij het oneens zijn met de noodzaak van seksespecifiek opvang om vervolgens bij vraag zeventien seksespecifieke opvang en begeleiding te benoemen als adequate hulpverlening bij seksueel misbruik. 4.5.9 Vraag negen. Alleen een vrouw is geschikt als ondersteuner/begeleider voor meisjes met seksueel misbruikervaringen. Een grote meerderheid is het (totaal) oneens met deze stelling. Het meest gegeven antwoord op deze vraag is oneens (15 van de 25). Deze vraag heb ik aan geen enkele ander vraag kunnen koppelen, er zijn dus ook geen tegenstrijdigheden naar voren gekomen.
28 4.5.10 Vraag tien. Binnen de jeugdhulpverlening is voldoende deskundigheid in de (leef)groep aanwezig om meisjes met seksueel misbruikervaringen te begeleiden. Een ruime meerderheid is het (totaal) oneens met deze stelling. Het meest gegeven antwoordt is hier oneens (11 van de 25). Deze vraag heb ik gekoppeld met antwoordcategorie vier van vraag drie: onvoldoende deskundigheid is oorzaak van het gegeven dat er geen mogelijkheden worden geboden om het misbruik te verwerken. Kijkend naar de beantwoording van deze vragen kom ik opnieuw tegenstrijdigheden tegen. Zes personen geven aan dat er voldoende deskundigheid aanwezig is om begeleiding te kunnen bieden. Alleen zeggen zij in vraag drie, dat een oorzaak voor het niet aanwezig zijn van mogelijkheden tot verwerken, bestaat uit het ontbreken van voldoende deskundigheid. Omgekeerd zijn acht personen het oneens met de stelling (vraag tien) dat er voldoende deskundigheid aanwezig zou zijn, terwijl zij bij vraag drie als oorzaak voor het niet bieden van mogelijkheden tot verwerken, aangeven dat er onvoldoende deskundigheid bij de begeleiding zou zijn. Ook heb ik deze vraag gekoppeld aan antwoordcategorie vier van vraag vijf, waarbij eveneens onvoldoende deskundigheid wordt aangegeven als oorzaak, nu bij het niet kunnen bieden van mogelijkheden om het misbruik in het leven te kunnen integreren. De tegenstrijdigheden in de beantwoording van deze gekoppelde vragen zijn vergelijkbaar met die van de vorige koppeling. Vier personen geven aan dat er voldoende deskundigheid aanwezig is, terwijl zij bij vraag vijf onvoldoende deskundigheid bij de begeleiding als oorzaak aangeven voor het niet bieden van mogelijkheden om het misbruik in het leven te integreren. Verder zijn vijf personen het oneens en vier personen het totaal oneens met de stelling dat er voldoende deskundigheid zou zijn bij de begeleiding. Toch hebben zij bij vraag vijf onvoldoende deskundigheid bij de begeleiding niet aangegeven als oorzaak voor het niet bieden van mogelijkheden voor integratie. Als laatste heb ik deze vraag gekoppeld aan antwoordcategorie vier van vraag zeven, waarin wordt aangegeven dat deskundigheidsbevordering een noodzakelijke verandering moet zijn om goede begeleiding te kunnen geven. Weer zie ik vergelijkbare tegenstrijdigheden als bij de vorige koppelingen. Vijf personen, die het eens zijn met de stelling, dat er voldoende deskundigheid aanwezig is en één persoon die het daar helemaal mee eens is, vinden toch dat er verandering nodig is op het terrein van de deskundigheidsbevordering. Daarmee zeggen zij volgens mij dat er toch niet voldoende deskundigheid is bij de begeleiding. Tevens zijn er twee personen het oneens en drie het totaal oneens met de stelling, dat er voldoende deskundigheid aanwezig is, maar bij vraag zeven geven zij deskundigheidsbevordering niet aan als een terrein, waar verandering nodig zou zijn.
29 4.5.11 Vraag elf. Een (leef)groep biedt veiligheid om met seksueel misbruikervaringen naar buiten te komen. Iets meer dan de helft van de ondervraagden is het eens met deze stelling, het meest gegeven antwoord is hier mee eens (12 van de 26). Deze vraag heb ik gekoppeld aan vraag een, wat ik besproken heb in paragraaf 4.5.1.
4.5.12 Vraag twaalf. Meisjes komen eerder naar buiten met hun seksueel misbruik ervaringen dan jongens. De meerderheid van de ondervraagden is het eens met deze stelling. Hier is wederom mee eens het meest gegeven antwoord. (13 van de 25). Deze vraag is niet gekoppeld aan een andere vraag. Er zijn dus geen tegenstrijdigheden in de beantwoording te constateren. 4.5.13 Vraag dertien. Meisjes met seksueel misbruikervaringen hebben een vertekend beeld van seksualiteit. Ook bij deze vraag is de meerderheid van de ondervraagden het eens met deze stelling en is opnieuw het meest gegeven antwoord mee eens (12 van de 25). Deze vraag heb ik gekoppeld aan vraag veertien: Seksuele voorlichting is een extra noodzaak bij meisjes met seksueel misbruikervaringen. Bij deze gekoppelde vragen kom ik opnieuw tegenstrijdigheden tegen. Eén persoon is het helemaal eens met de stelling, dat er een vertekend beeld bestaat, maar is het oneens met dat extra seksuele voorlichting een noodzaak zou zijn. In mijn ogen zijn deze twee dingen met elkaar verbonden, wil je goede begeleiding geven dan zul je bij het bestaan van een vertekend beeld rondom seksualiteit extra voorlichting moeten geven om het meisje de mogelijkheid te bieden dat vertekend beeld te vervangen door een reëel beeld. Verder vinden vijf mensen, dat er geen vertekend beeld bestaat. Toch vinden zij extra seksuele voorlichting een extra noodzaak. Wellicht liggen hier andere motieven aan ten grondslag, die middels deze enquête niet duidelijk kunnen worden. 4.5.14 Vraag veertien. Seksuele voorlichting is een extra noodzaak bij meisjes met seksueel misbruikervaringen Wederom is de meerderheid van de ondervraagden het eens met deze stelling en is weer het meest gegeven antwoordt mee eens (15 van de 25). Deze vraag heb ik als eerste gekoppeld aan antwoordcategorieën van vraag vijftien: op welke manier wordt seksualiteit onder de aandacht gebracht?, namelijk antwoordcategorie twee, drie, vier en zes, respectievelijk: informatiemateriaal wordt uitgedeeld, er vinden groepsgesprekken plaats, er vinden groepsgesprekken plaats met de eigen sekse en er worden individuele gesprekken gehouden op initiatief van de begeleiding.
30 In totaal zijn zestien personen het er mee eens, dat extra seksuele voorlichting noodzakelijk is, alleen geven zij aan dat er geen informatiemateriaal wordt uitgedeeld. Opnieuw zestien personen zijn het eens met de stelling, maar dat uit zich niet door het aanbieden van groepsgesprekken of groepsgesprekken met de eigen sekse. Hieruit concludeer ik, dat met de mond wordt gezegd, dat er extra noodzaak is, maar dat daar in de begeleidingspraktijk om voor mij onbekende redenen geen vorm aan wordt gegeven. Verder zijn vijf personen het eens met de noodzaak van extra seksuele voorlichting, alleen zetten zij deze mening niet om in daden door op eigen initiatief met de jeugdigen individuele gesprekken aan te gaan. Ook heb ik deze vraag gekoppeld met antwoordcategorieën van vraag zestien: Op welke manier wordt aandacht besteed aan seksuele voorlichting?, namelijk: informatiemateriaal wordt uitgedeeld, er vinden groepsgesprekken plaats, er vinden groepsgesprekken plaats met de eigen sekse, er worden individuele gesprekken gehouden op initiatief van de begeleiding. Bij de koppeling van het eens zijn met de stelling met het uitdelen van informatiemateriaal zijn zeventien personen het eens met de noodzaak van extra seksuele voorlichting, maar ook hier wordt dit niet in daden omgezet door informatiemateriaal uit te delen. Bij de antwoordcategorieën van de groepsgesprekken en de groepsgesprekken met de eigen sekse vinden respectievelijk veertien en vijftien personen extra voorlichting een noodzaak. Vervolgens wordt dit niet omgezet in aandacht voor dit onderwerp in deze vorm. Van de ondervraagden die het eens zijn met de stelling zijn er vijf personen, die dit in de praktijk niet omzetten in individuele gesprekken met de jeugdigen op initiatief van de begeleiding. Dit aantal komt overeen met het aantal bij de beantwoording van antwoordcategorie zes van vraag vijftien. 4.5.15 Vraag vijftien. Op welke manier wordt seksualiteit onder de aandacht gebracht? (meerdere antwoorden mogelijk) In totaal zijn er 55 antwoorden gegeven en is de beantwoording van deze vraag is als volgt: Er ligt informatiemateriaal Informatiemateriaal wordt uitgedeeld Er vinden groepsgesprekken plaats Er vinden groepsgesprekken plaats met de eigen sekse Er worden individuele gesprekken gehouden op initiatief van de jeugdige Er worden individuele gesprekken gehouden op initiatief van de begeleiding Anders
5 2 2 2 22 18 4
Uit de beantwoording van de vraag blijkt dat bij meer dan de helft van de antwoorden het onder de aandacht brengen van seksualiteit afhangt van de jeugdige zelf, deze moet daarin initiatief nemen door informatiemateriaal te pakken of door een gesprek aan te gaan. Hierbij heb ik ook de antwoorden bij de categorie ‘anders’ betrokken, hierbij waren er drie, waarbij het afhing van de jeugdige of van de situatie op dat moment.
31 4.5.16 Vraag zestien. Op welke manier wordt aandacht besteed aan seksuele voorlichting? (meerdere antwoorden mogelijk) De beantwoording van deze vraag, met 57 antwoorden, is als volgt: Er ligt informatiemateriaal 5 Informatiemateriaal wordt uitgedeeld 2 Er vinden groepsgesprekken plaats 4 Er vinden groepsgesprekken plaats met de eigen sekse 6 Er worden individuele gesprekken gehouden op initiatief van de jeugdige 19 Er worden individuele gesprekken gehouden op initiatief van de begeleiding 15 Anders 2 Uit de beantwoording van deze vraag blijkt, dat er iets meer op initiatief van de begeleiding aandacht wordt besteed aan seksuele voorlichting. Van de in totaal 57 gegeven antwoorden wezen 29 antwoorden op initiatief van de begeleiding. Ook hierbij heb ik de individuele antwoorden op de antwoordcategorie anders betrokken. 4.5.17 Vraag zeventien. Wat is in uw ogen binnen de residentiële hulpverlening adequate hulpverlening bij seksueel misbruik? (meerdere antwoorden mogelijk) In het totaal zijn op de 25 enquêteformulieren 80 antwoorden gegeven op deze vraag en dat ziet er als volgt uit: Het onderwerp laten rusten 10 Het opnemen in het begeleidingsplan 13 Gesprekken met de gedragsdeskundige binnen de instelling 16 Behandeling buiten de instelling 21 Seksespecifieke opvang en begeleiding 17 Anders 3 Ik heb bij deze vraag diverse antwoordcategorieën met elkaar gekoppeld, als eerste antwoordcategorie een en twee: het onderwerp laten rusten en het opnemen in het begeleidingsplan. Opnieuw komen hier tegenstrijdigheden uit naar voren. Zeven personen willen het onderwerp laten rusten en het tevens opnemen in het begeleidingsplan. Verder heb ik antwoordcategorie een en drie gekoppeld: het onderwerp laten rusten en gesprekken met de gedragsdeskundige binnen de instelling, waarbij opnieuw zeven personen zichzelf tegenspreken door aan de ene kant te vinden dat men het onderwerp moet laten rusten en aan de andere kant te zeggen, dat er gesprekken bij de gedragsdeskundige binnen de instelling plaats moeten vinden. Als laatste heb ik antwoordcategorie een gekoppeld met vijf: het onderwerp laten rusten en seksespecifieke opvang en begeleiding. Ook hier spreken mensen zichzelf tegen. Dit keer zijn er zes personen, die vinden dat men het onderwerp moet laten rusten, maar zij vinden tevens dat er seksespecifieke opvang en begeleiding nodig is. Antwoordcategorie vijf heb ik al gekoppeld aan vraag acht en dit besproken in paragraaf 4.5.8.
32 4.6 Conclusies. In deze paragraaf verwerk ik de conclusies die ik heb getrokken op diverse terreinen, na de verwerking en interpretaties van de resultaten van enquête. 4.6.1. Beleid. Allereerst meen ik met grote waarschijnlijkheid te moeten vaststellen, dat het bij medewerkers van deze instelling niet duidelijk is, wat het beleid is ten opzichte van de begeleiding van meisjes, waarbij sprake is van (vermoedens van) seksuele kindermishandeling. Ik ben tot deze conclusie gekomen aan de hand van: de beantwoording van de vragen drie en vijf, waarbij oorzaken aangegeven konden worden, waarom er geen mogelijkheden geboden kunnen worden om het misbruik te verwerken en in het leven te integreren, aan de hand van de antwoorden op vraag zeven, waarbij aangegeven kon worden op welk(e) terrein(en) verandering nodig is op goede begeleiding te geven en op grond van de aan mij verstrekte informatie van een inmiddels oud-collega, die heel expliciet stelde, dat het beleid van de instelling er niet op gericht is begeleiding te bieden bij deze problematiek. Als dit inderdaad het beleid is van de instelling, zouden alle ondervraagden die het eens waren met de stellingen van vraag twee en vier bij vraag drie en vijf beleid als oorzaak aan moeten geven. Hetzelfde geldt voor het eens zijn met de stelling, dat er verandering nodig is op het terrein van beleid. 4.6.2 Taboe. Uit de beantwoording van de vragen komen veel tegenstrijdigheden naar voren, met name in de vragen die ik gesteld heb over het begeleidingsklimaat en met betrekking tot seksualiteit en seksuele voorlichting. De ondervraagde spreken zich regelmatig tegen. Hieruit meen ik te moeten concluderen, dat er regelmatig sociaal wenselijke antwoorden zijn gegeven en dat dit gegeven zou kunnen wijzen op een taboe binnen deze instelling met betrekking tot het onderwerp: begeleiding van meisjes, waarbij sprake is van (een vermoeden van) seksuele kindermishandeling. 4.6.3 Deskundigheid. Wat er voor mij uitspringt bij de beantwoording van de vragen is, dat een groot aantal ondervraagden onvoldoende deskundigheid bij de begeleiding als oorzaak aangeven voor het niet kunnen bieden van mogelijkheden tot verwerken en integratie en als terrein waarop verandering nodig is. Respectievelijk 17, 13 en 20 personen hebben dit aangegeven als oorzaak of terrein waarop verandering nodig is en bij vraag tien, waarin gesteld wordt dat er voldoende deskundigheid aanwezig is, zijn totaal zeventien van de vijfentwintig ondervraagde het oneens met deze stelling. Uit het voorgaande meen ik te moeten concluderen, dat er binnen deze instelling inderdaad onvoldoende deskundigheid is bij de begeleiding om aan meisjes met deze problematiek begeleiding te bieden. Met de resultaten van deze enquête vind ik dat mijn voorzichtige conclusie in hoofdstuk 3, dat pedagogisch medewerkers onervaren waren, bevestigd wordt.
33 4.6.4 Seksualiteit. Wat er verder voor mij uitspringt, is de tegenstrijdigheid die er zit met betrekking tot de mening dat extra seksuele voorlichting een noodzaak is bij meisjes met seksueel misbruikervaringen (zeventien van de vijfentwintig ondervraagden vinden die noodzaak aanwezig), wat vervolgens niet structureel omgezet wordt in handelen door als begeleiders actief seksualiteit en seksuele voorlichting onder de aandacht van de meisjes te brengen. Mijn conclusie hierbij is, dat met de mond wordt gezegd dat deze noodzaak aanwezig is, maar dat deze mening te weinig omgezet wordt in daden. Ik meen hieruit ook te kunnen concluderen, gezien de grote verschillen in de beantwoording, dat er binnen teams geen duidelijke begeleidingslijn is met betrekking tot dit onderwerp. Het lijkt erop dat elke begeleider doet wat hem/haar het beste lijkt. Mijn eigen ervaring in de leefgroep bevestigd het niet bestaan van een duidelijke lijn binnen het team, binnen teamvergaderingen was dit onderwerp geen agendapunt. 4.6.5 Vrouwelijke begeleider. De meerderheid van de begeleiders zijn van mening dat niet alleen een vrouw, een geschikte begeleider is. Hieruit concludeer ik dat de ondervraagde in meerderheid voorstander zijn van gemengde begeleiding. Begeleiding door alleen mannen zou ook een mogelijkheid zijn, maar dit lijkt mij uitermate onwaarschijnlijk gezien het naar verhouding kleine aantal mannen in dit werkveld. 4.7 Samenvatting. In dit hoofdstuk heb ik de resultaten van mijn enquête onder pedagogisch medewerkers van een residentiële jeugdhulpverleningsinstelling besproken en daar conclusies aan verbonden. Op grond van de vele tegenstrijdigheden in de beantwoording van de enquête vind ik de resultaten niet betrouwbaar genoeg om te gebruiken voor mijn volgende hoofdstuk, waarin ik in ga op hoe er begeleiding geboden zou moeten worden aan meisjes met (mogelijk) seksueel misbruikervaringen. Ik heb daarbij gebruik gemaakt van andere bronnen.
34 Hoofdstuk 5: Begeleiding van meisjes met (mogelijke) seksueel misbruikervaringen. 5.1 Inleiding. In dit hoofdstuk wil ik op grond van de theorie, mijn eigen visie met betrekking tot dit onderwerp en de verkregen informatie uit een gesprek met een begeleidster bij de Driekant, een beschrijving geven van hoe de begeleiding aan meisjes, waarbij sprake is van (een vermoeden van) seksuele kindermishandeling, vorm gegeven zou moeten worden. Ik heb de Driekant benaderd, omdat ik informatie heb gekregen, waaruit bleek dat er binnen deze instelling wel begeleiding geboden wordt bij (vermoedens van ) seksuele kindermishandeling. De psychologe van deze instelling heeft voor mij geïnformeerd, wie van de groepsbegeleiding bereid was met mij over dit onderwerp in gesprek te gaan. Ik benadruk hierbij, dat in mijn visie de groepsbegeleider voornamelijk een signalerende en ondersteunende functie heeft. Het behandelen van meisjes met seksueel misbruikervaringen valt buiten de competentie van de groepsbegeleider in de residentiële jeugdhulpverlening. Bij het bekend worden van seksuele kindermishandeling zal de verantwoordelijke binnen de instelling, indien gewenst door het meisje, door moeten verwijzen voor behandeling. Ik begin met een beschrijving van de houding en aanpak van de groepsbegeleiding en het begeleidingsklimaat in de (leef)groep op de Driekant, daarna zal ik op grond van de literatuur een beschrijving geven van de basishouding en -vaardigheden van een jeugdhulpverlener en van belangrijke gesprekselementen. en tenslotte wil ik mijn eigen visie op begeleiding aan deze meisjes kort weergeven. 5.2 Begeleidingsklimaat. Om meer inzicht te krijgen in hoe een zo optimaal mogelijk begeleidingsklimaat voor meisjes met (een vermoeden van) seksuele kindermishandeling eruit zou kunnen zien, ben ik in gesprek gegaan met een groepsbegeleidster van de Driekant, een residentiële jeugdhulpverleningsetting, waar op grond van de hulpvraag van meisjes de mogelijkheid bestaat voor seksespecifieke opvang. Mijn vraagstelling naar haar was, hoe begeleiding te geven aan meisjes, waarbij sprake is van (een vermoeden van) seksueel misbruik. Binnen deze setting is seksuele kindermishandeling een item, waarin de groepsbegeleiding een actieve rol speelt. Bij een intake wordt aangegeven, dat seksualiteit een item is waar structureel aandacht aan wordt geschonken. Uit het gesprek met deze begeleidster komen een aantal punten naar voren, die ik belangrijk vind in het begeleidingsklimaat. In deze paragraaf bespreek ik het begeleidingsklimaat, zoals het in de Driekant wordt aangeboden. 5.2.1 Klimaat met betrekking tot seksualiteit. Van belang in de begeleiding van meisjes met mogelijk seksueel misbruikervaringen is een open klimaat met betrekking tot seksualiteit, waarbij duidelijk normen en waarden worden meegegeven met betrekking tot seksualiteit en waarbij zowel de positieve als de negatieven aspecten/ervaringen bespreekbaar zijn en een plaats krijgen. In de praktijk houdt dit in dat seksualiteit een regelmatig (zowel formeel als informeel) terugkerend onderwerp van gesprek is en dat de groepsbegeleiding normen en waarden
35 meegeeft met betrekking tot seksualiteit en het omgaan hiermee. Er worden duidelijke grenzen gesteld, zoals het niet toegestaan zijn van porno en films, waarin grof seksueel vertoon/geweld voorkomt en alleen mogen chatten op internet, als de groepsleiding het mag lezen. Daarnaast wordt de meisjes meegegeven, hoe je omgaat met jongens. Niet gelijk met een jongen naar bed, maar het contact met een jongen opbouwen door eerst zoenen, strelen en dergelijke en pas na een tijd met elkaar omgaan en experimenteren met elkaar naar bed. Daarbij worden de meisjes gestimuleerd zich bewust te zijn van hun grenzen en die ook aan te geven. Dus alleen met een jongen naar bed gaan, als het meisje het zelf ook echt wil. Verder probeert de groepsbegeleiding de meisjes mee te geven, dat seks er niet is om de seks, maar dat seks iets moois is tussen twee mensen, die genegenheid voelen ten opzichte van elkaar. De groepsbegeleiding geeft sturing aan verkering van een meisje door de jongen uit te in nodigen de groep en door het contact met de jongen op te bouwen door middel van het verdienen van vrijheden. 5.2.2 Seksuele voorlichting. In de groep is structureel aandacht voor seksuele voorlichting. Op verschillende manieren: gewone seksuele voorlichting (minimaal 1 x per vier maanden, mede afhankelijk van wijzigingen in de groepssamenstelling) en specifieke onderwerpen, die een relatie hebben met seksualiteit. Bij beide vormen van voorlichting staat in de week dat dit is gepland een doos, waarin meisjes anonieme vragen kunnen doen, die dan tijdens zo’n avond ook worden behandeld. In de praktijk blijkt dat veel meisjes ondanks voorlichting bijvoorbeeld op scholen, onvoldoende op de hoogte zijn van alles wat met seksualiteit te maken heeft. Hierbij wordt ingegaan op het seksueel functioneren van jongens en meisjes, veilig vrijen, het plezier van vrijen en waarden en normen met betrekking tot seksualiteit. Naast deze avonden zijn er ook boeken beschikbaar en daar wordt door de meisjes ook gebruik van gemaakt. Bij de specifieke onderwerpen wordt bijvoorbeeld aandacht besteed aan het fenomeen loverboys, geslachtsziekten, grenzen (leren) stellen/zelfverdediging. De avonden zijn vooral bedoeld om de meisjes uit te nodigen tot het praten over seksualiteit en hun ervaringen ermee en dit blijkt te werken, want de ervaring van deze groepsbegeleidster is dat een meisjesgroep een praatcultuur heeft. 5.2.3 Mannen in het team. Er is een bewuste keus gemaakt tot het deel uit laten maken van mannen aan het team bij deze seksespecifieke hulpverlening. Belangrijkste motivatie hiervoor is de voorbeeldfunctie die deze mannen hebben. Meisjes kunnen hierdoor positieve ervaringen opdoen met mannen. Niet alle mannen reageren seksueel. De meisjes maken hier ook ‘gebruik’van door de betrouwbaarheid van deze mannen uit te testen, bijvoorbeeld door summier of niet gekleed naar hen toe te komen of seksueel uitdagende opmerkingen te maken. Bij alle uitingsvormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag wordt de meisjes door de manlijke begeleiding duidelijk gemaakt, dat zulk gedrag niet wordt getolereerd.
36 Ter bescherming van de mannelijke begeleiding kan de betreffende begeleider in een dergelijke situatie de hulp inroepen van in het gebouw aanwezige vrouwelijk groepsbegeleiding. Daarnaast komen de mannelijke begeleiders ’s-avonds niet bij de meisje op de kamer. Tenslotte is er binnen het team regelmatig aandacht voor de gevoelens, die dit soort gedragingen bij de mannen kan oproepen. 5.2.4 Observeren/signaleren. De groepsbegeleiding is actief in het observeren van de meisjes. Signalen, die zij oppikken, die zouden kunnen duiden op seksueel misbruik worden met het meisje bespreekbaar gemaakt. Dit gebeurt door het bespreekbaar maken van het door de groepsbegeleiding gesignaleerde gedrag, niet door rechtstreeks te vragen of er sprake geweest is van seksueel misbruik. De kans op ontkenning ligt dan zeer hoog. Het gebeurt door via gesprekken meer inzicht proberen te verkrijgen in bepaald gedrag van een meisje. Als bijvoorbeeld een meisje zich altijd verhullend kleedt, zal via deze signalering een ingang gezocht worden bij het meisje om er middels gesprekken achter te komen waar dit gedrag bij dat meisje voor staat. Het eigen tempo en de grenzen van het meisje zijn hierbij uitgangspunt. 5.2.5 Begeleiding bij bekend worden/zijn van seksueel misbruik. Wanneer een meisje naar buiten komt met haar seksueel misbruikervaringen, dat wordt dit altijd serieus genomen. In zo’n gesprek worden duidelijk grenzen aangegeven door de begeleiding: soms wil een meisje heel veel informatie in één keer naar buiten brengen, het meisje wordt dan gezegd deze informatie te verdelen over meerdere gesprekken, zodat de betreffende groepsbegeleider voldoende concentratie en aandacht op kan brengen voor haar verhaal. Ook benoemt de groepsbegeleider de eigen emoties, die zo’n verhaal oproepen, dit eveneens om ruimte te houden om naar het meisje te kunnen blijven luisteren. Verder zijn groepsbegeleiders zich bewust van de mogelijkheid dat het een fantasieverhaal betreft of dat er sprake is van te ver doorschieten. Toch wordt het meisje serieus genomen en wordt er bekeken, wat voor dit meisje de beste manier is om met deze ervaringen verder te gaan. Dit kan inhouden, dat een meisje er (voorlopig) voor kiest het te houden bij de bekendmaking van haar verhaal of dat het meisje actief wil gaan verwerken. De groepsbegeleiding verwijst dan na overleg binnen het multidisciplinaire team met psycholoog en maatschappelijk werker door naar een vorm van hulpverlening, waarin behandeling plaats vindt. Bij het behandelingsproces speelt de groepsbegeleiding op verschillende manieren een rol. Het ondersteunt het meisje in het zetten van stappen om in behandeling te komen, afhankelijk van de hulpvraag van het meisje. Indien gewenst, gaat er iemand mee naar een eerste gesprek en verder blijft er contact met de hulpverlenende instantie over het behandelingsproces. Een afspraak is, dat als een meisje niet goed weggaat uit een gesprek/behandeling, de groepsbegeleiding op de hoogte wordt gebracht, zodat zij het meisje actief kunnen opvangen. Verder biedt de groepsbegeleiding ondersteuning aan het meisje bij het doen van aangifte. Daarbij is er aandacht voor alle aspecten (voor en tegen), die hierbij een rol spelen. De beslissing moet door het meisje echt gewenst en niet geforceerd genomen kunnen worden.
37 5.2.6 Loyaliteiten en ouderbegeleiding. Belangrijk aspect in de begeleiding van meisjes, waarbij sprake is van seksueel misbruik is de erkenning van loyaliteiten, die er bestaan ten opzichte van het gezin/de pleger. De groepsbegeleiding blijft erkenning geven aan de relatie met de vader en andere gezinsleden. Daarnaast vinden er structureel oudergesprekken plaats door de groepsbegeleiding, zodat zoveel mogelijk in samenwerking met het gezin van herkomst begeleiding kan worden geboden. Deze gesprekken zijn bedoeld om vanuit de groepsbegeleiding inzicht te krijgen in het functioneren van het gezin en de invloed en wisselwerking, die daarvan uitgaat naar het meisje. Het gedrag van het meisje kan door inzicht in de totale situatie beter worden geïnterpreteerd. Er is geen sprake van gezinsbehandeling, dit valt buiten de competentie van de groepsbegeleiding. Als er sprake is van een dader vinden gesprekken plaats in samenwerking met Jeugdzorg. Waar mogelijk wordt gewerkt aan instandhouding van of herstellen van contact, afhankelijk van de hulpvraag van het meisje. De afweging van het wel of niet instandhouden of herstellen van het contact met de dader en/of het gezin ligt bij de maatschappelijk werkende van Jeugdzorg. De taak van de groepsbegeleiding hierin is het informeren van de maatschappelijk werkende over het functioneren van het betreffende meisje. 5.3 Basisvaardigheden en basishouding als groepsbegeleider in de jeugdhulpverlening. Om signalen van seksuele kindermishandeling te kunnen herkennen en erkennen en om begeleiding te kunnen geven aan meisjes, die er (mogelijk) mee te maken hebben gehad, moet de groepsbegeleiding beschikken over een aantal vaardigheden. Uit de literatuur heb ik de volgende vaardigheden gehaald (1): • Signalen van seksueel misbruik durven zien. Seksuele kindermishandeling is iets wat angst en verwarring op kan roepen, ook bij groepsbegeleiding in de residentiële jeugdhulpverlening. Het bestaan ervan zit nog grotendeels in de taboesfeer en valt buiten de normen en waarden van de groepsbegeleiders. Het confronteert de groepsbegeleider met de eigen normen en waarden met betrekking tot seksualiteit, liefde, het gezin, machtsverhoudingen binnen het gezin en tussen mannen en vrouwen en geweld. Om signalen van seksuele kindermishandeling te kunnen signaleren, moet een groepsbegeleider in staat zijn te zien, dat er naast de eigen normen en waarden andere normen en waarden bestaan rondom seksualiteit. De groepsbegeleider moet zichzelf toestaan het bestaan van seksuele kindermishandeling te erkennen. • Signalen van seksuele kindermishandeling kunnen herkennen. Om adequate begeleiding te kunnen geven aan meisjes, waarbij mogelijk sprake is van seksuele kindermishandeling is het van belang voldoende theoretisch onderbouwd te zijn met betrekking tot signalen, die op seksuele kindermishandeling kunnen wijzen en de onderlinge samenhang van verschillende signalen. Van belang daarbij is om je bewust te zijn, dat veel signalen, die zouden kunnen wijzen op seksuele kindermishandeling ook signalen kunnen zijn voor andere traumatische ervaringen in het leven van een meisje. Bij het bespreekbaar maken van de gedragssignalen staan de eigen bereidheid van het meisje om over haar gedrag te willen praten en haar tempo centraal. Daarnaast weegt mee, welke
38 invloed het gedrag van het meisje heeft op haar huidige functioneren. Bij bijvoorbeeld sterk seksueel wervend gedrag is het van belang dit gedrag bespreekbaar te maken (los van mogelijk seksueel misbruik). Het naar buiten brengen van seksueel misbruik ervaringen mag nooit geforceerd worden. De kans op intrekken van het verhaal is dan groot. • Kennen van eigen grenzen en verantwoordelijkheden. Als groepsbegeleider draag je verantwoordelijkheid voor de begeleiding van de meisjes. Als er sprake is van signalen van (mogelijk) seksuele kindermishandeling is het belangrijk op de hoogte te zijn, waar jouw verantwoordelijkheid eindigt en je die moet overdragen aan iemand anders binnen de instelling. Het takenpakket van de groepsbegeleider kan inhouden: - Alleen signaleren en rapporteren aan de gedragsdeskundige, die de verantwoording van gesprekken met het meisje op zich neemt. - Signaleren en gedragssignalen met het meisje bespreekbaar maken. - Het aangaan van een onthullinggesprek op initiatief van het meisje. - Begeleiding/ondersteuning bieden bij de keuze voor behandeling en ondersteuning tijdens het behandelingstraject. - Begeleiding geven bij het doen van aangifte. De groepsbegeleider dient zich bewust te zijn, dat behandeling niet tot het takenpakket behoort, maar dat hiervoor door de verantwoordelijk binnen de instelling wordt doorverwezen naar een behandelaar. • Op de hoogte zijn hoe een meisje te begeleiden als het bij jou tot onthulling komt. Het is belangrijk als een meisje haar verhaal aan jou vertelt om te weten wat je te doen staat: - Hoe kun je welke informatie verzamelen? Voor de groepsbegeleider is het van belang om informatie te krijgen over de omstandigheden rondom de seksuele kindermishandeling, omdat de groepsbegeleiding in de begeleiding van een meisje te maken kan krijgen met gedragingen, die voortvloeien uit deze omstandigheden (vaak binnen het gezin). Ook hierbij geldt dat het verzamelen van informatie niet behoort tot het takenpakket van de groepsbegeleider. De groepsbegeleider moet hiervoor de bevoegde persoon/personen inschakelen. Binnen de instelling is dit meestal de orthopedagoog of psycholoog, die informatie in kan winnen bij de maatschappelijk werker van de plaatsende instantie of deze kan verzoeken om nadere informatie te verzamelen. - Welke vragen kun/mag je stellen in contact met het meisje(2)? Het onthullingsgesprek is van groot belang voor het meisje. Het is een opluchting voor haar dat iemand wil luisteren en deelgenoot wil zijn aan het geheim. Daarnaast is het ook een test van het meisje om te kijken hoe de volwassene omgaat met het verhaal. Een aantal aspecten zijn daarbij van belang: Luisteren, informatie verzamelen en afspraken maken. -Luisteren: De groepsbegeleider die in vertrouwen genomen is door het meisje moet aandachtig luisteren, wat inhoudt: Het meisje aankijken tijdens het gesprek, alleen niet voortdurend en al te doordringend. Het meisje bevestiging geven, zowel non-verbaal (bijvoorbeeld door af en toe te knikken), als verbaal in de trant van: ik begrijp het of iets dergelijks.
39 Ook is belangrijk je te realiseren, dat te veel opmerkingen waaruit een zeker medeleven blijkt, aanmoediging kan betekenen tot het uitbreiden van de onthulling met verzonnen feiten. Als laatste is het van belang neutraal te blijven ten opzichte van de pleger en het gehele verhaal. -Informatie verzamelen: Na het aanhoren van het verhaal dient de luisteraar richting te geven aan het gesprek, waarbij een belangrijk aspect het verkrijgen van informatie is, die helpt bij het bepalen van de ernst van het misbruik en mogelijke interventies als er sprake is van actueel misbruik tijdens bijvoorbeeld bezoeken aan thuis. In de loop van het gesprek moet daarom gevraagd worden wie de dader is, wanneer het misbruik plaatsvindt/vond, hoe vaak het voorkomt/kwam en waar het gebeurt/gebeurde. Dit dienen open, neutraal gestelde vragen te zijn, die gericht zijn op het laten bevestigen door het meisje wat zijzelf heeft gezegd. -Afspraken maken: Een onthullinggesprek mag niet eindigen als een doodlopende weg. Er is veel moed voor nodig geweest en er zal een verwachting worden gewekt. Het is goed een gesprek te besluiten met het maken van een aantal afspraken. Deze kunnen gemaakt worden over het zoeken van geschikte hulp en begeleiding. In dit stadium is het veelal niet wenselijk direct contact te zoeken met de ouders. Spreek daarom af dit niet te doen. Bovendien behoort het meestal niet tot het takenpakket van de groepsbegeleiding om in dit soort situaties contact op te nemen met de ouders. Als er directe bedreiging lijkt te bestaan, zul je als groepsbegeleiding de binnen de instelling gebruikelijke weg moeten bewandelen, dit moet wel met het meisje besproken worden. Veel meisjes vragen, ingegeven door angst , de onthulling geheim te houden voor ieder ander. Maak het meisje duidelijk, dat onthullen zonder vervolg geen zin heeft. Daarnaast zal het meisje duidelijk gemaakt moeten worden, dat haar verhaal in het team besproken gaat worden, maar dat verdere stappen alleen worden gezet als zij dat wil, in overleg met haar en met haar medeweten. Vraag het meisje ook waarom het geen verdere onthulling wil. Verder is het belangrijk het meisje te laten weten, dat jij haar aanspreekpunt zult zijn en dat er binnen het team wordt bekeken of dit ook zo kan blijven. •
Op de hoogte zijn van wat je kunt doen bij melding van seksueel misbruik of een ernstig vermoeden ervan. Hierbij is van belang niet alleen te werken, maar dit binnen het team aan de orde te stellen, zodat er gezamenlijk een lijn wordt uitgezet hoe er verder gehandeld gaat worden. Bij het uitzetten van die lijn zul je je als team moeten houden aan het beleid en/of protocol, wat er binnen de instelling bestaat als het gaat om een melding van seksuele kindermishandeling. 5.4 Belangrijke gesprekselementen. Zoals ik af schreef, valt behandeling buiten de competentie van de groepsbegeleider. Toch vindt ik het van belang , dat in een open klimaat gesprekken plaats kunnen vinden op initiatief van het meisje. Ook moeten in mentorgesprekken gedragingen en reacties, welke het meisje beïnvloeden in haar dagelijks functioneren en welke mogelijk voortvloeien uit seksueel misbruikervaringen bespreekbaar gemaakt worden. Een belangrijke taak van de groepsbegeleiding is tenslotte gedragsregulering. Een groepsbegeleider moet daarom naar mijn mening op de hoogte zijn van belangrijke gesprekselementen (3). • Acceptatie. Het meisje moet kunnen praten in een sfeer, waarin het merkt dat het geloofd en serieus genomen wordt, waarbij het duidelijk is dat de groepsbegeleider openstaat voor haar verhaal. Verder is het van belang dat het meisje niet onder druk wordt gezet.
40 • Afbakening. In de beginfase waarin een vertrouwenscontact ontstaat tussen een meisje en een groepsbegeleider is het belangrijk aan te geven wat het meisje wel en niet kan verwachten in het contact. Het meisje moet duidelijkheid hebben, waar grenzen liggen en wat de groepsbegeleider wel en niet kan bieden. Juist bij meisjes, waarbij sprake is van (vermoedens van) seksuele kindermishandeling is dit van groot belang, omdat deze meisjes vaak extreem gevoelig zijn voor iedere vorm van aandacht. Ze kennen hierin hun eigen grenzen niet. • Confrontatie. Ook het confronteren met eigen gedragingen en gevoelens is van belang, zodat een gesprek niet blijft hangen in alleen geven van aandacht en/of begrip en meegaan. Als het meisje voortdurend dezelfde (gedrags)signalen afgeeft, is het belangrijk de betekenis ervan voor het meisje te achterhalen. Het meisje krijgt dan de mogelijkheid meer inzicht in eigen gedrag en gevoelens te ontwikkelen, waardoor er meer zelfkennis kan worden opgebouwd. • Taalgebruik. De groepsbegeleider moet zich in zijn taalgebruik zoveel mogelijk af stemmen op het taalgebruik van het meisje. Het meisje krijgt daardoor het idee begrepen te worden en dit vergroot het vertrouwen in de begeleider. • Loyaliteit. In gesprekken met het meisje is het uitermate belangrijk dat de groepsbegeleiding zich bewust is van de loyaliteiten, die er bestaan van het meisje ten op zichte van het gezin of individuele gezinsleden. Het afvallen van gezinsleden is schadelijk voor de vertrouwensrelatie met het meisje en tevens een rem op de mogelijk ontstane openheid. Het meisje zal de neiging hebben tot het verdedigen van haar verwanten. • Benoemen. Als een meisje aangeeft te willen praten over haar seksueel misbruikervaringen is het belangrijk haar te helpen met het verwoorden van haar ervaringen en ruim de tijd te nemen voor het gesprek. Het zwijgen doorbreken kan, door de vaak opgelegde zwijgplicht, heel moeilijk zijn voor deze meisjes. Als er in een gesprek sprake is van (vage) aanwijzingen in de richting van seksuele kindermishandeling is het volgende van belang: - De gelegenheid geven te vertellen. - Het accepteren van de emoties van het meisje, zeker als er sprake is van emotieloosheid, die vaak niet wordt begrepen. Deze emotieloosheid kan voor het meisje nodig zijn om überhaupt over het seksueel misbruik te kunnen praten. - Het herkennen en erkennen van de eigen emoties als gesprekspartner van het meisje en deze kunnen hanteren. - Het vertrouwen van het meisje niet beschamen: dit kan door ‘te veel’ hulp te bieden, in de kou laten staan of niet goed door te verwijzen (4). Verder is het van belang als een meisje voor het eerst met haar verhaal naar buiten komt, niet in te gaan op een verzoek van geheimhouding. Door het meisje geheimhouding te beloven zet de groepsbegeleiding zichzelf en het meisje klem. Hulpverlening en begeleiding bij seksueel misbruikervaringen is iets wat nooit alleen kan en mag gebeuren. Zeker als begeleider, waar in een team met collega’s wordt gewerkt, die ook
41 gedragssignalen opgepikt kunnen hebben. Bovendien belemmert geheimhouding de mogelijkheid tot het nemen van verdere stappen om zo mogelijk tot behandeling te komen. Het meisje wordt klem gezet (bij actueel misbruik), omdat het zonder hulp van anderen niet in staat is het misbruik te stoppen. Daarbij is geheimhouding het voortzetten van de oude situatie, waarbij de pleger de geheimhouding oplegde. Wel moet het meisje worden duidelijk gemaakt, dat er vertrouwelijk wordt omgegaan met wat zij heeft verteld (5). 5.5 Mijn eigen visie op de begeleiding. Als het gaat om de begeleiding van meisjes waarbij sprake is van (een vermoeden van) seksuele kindermishandeling sluit ik mij met betrekking tot het te bieden begeleidingsklimaat aan bij het geboden begeleidingsklimaat van de Driekant. Een aantal elementen mis ik nog in hun begeleiding, namelijk: • Open kunnen praten over seksualiteit. Binnen de Driekant wordt een open klimaat nagestreefd met betrekking tot seksualiteit. Ik sluit mij hierbij volledig aan. Ik mis daarin een houdingsaspect van de groepsbegeleiding, want om meisjes met (mogelijke) ervaringen met seksuele kindermishandeling te kunnen begeleiden, is het in mijn visie noodzakelijk dat je als groepsbegeleider in staat bent open over seksualiteit te praten en dat je je bewust bent van je eigen normen, waarden en taboes op dat gebied. Je kunt van de meisjes niet verwachten, dat zij open over seksualiteit praten, als je daarin zelf niet het voorbeeld kunt geven. • Team. In de visie van de Driekant wordt het belang benadrukt van deelname aan het team van mannelijke groepsbegeleiders. Ook dit onderschrijf ik. Daarnaast is het van belang, dat binnen het team ook een open sfeer is met betrekking tot seksualiteit, in teambesprekingen zal dit onderwerp bespreekbaar moeten zijn. Met name met betrekking tot normen, waarden en taboes die er zijn bij de individuele teamleden. Op grond van gesprekken over deze onderwerpen zal duidelijk moeten worden, welke normen en waarden van toepassing zijn op de begeleiding van de meisjes. Natuurlijk moeten deze normen en waarden in overeenstemming zijn met het beleid van de instelling. Een ander belangrijk aspect in het team vind ik het kunnen terugvallen op elkaar. Als een meisje bij een groepsbegeleider tot onthulling komt, moet er de mogelijkheid zijn om bij collega’s de ervaring te kunnen ventileren, omdat zo’n verhaal ingrijpend en confronterend kan zijn. De groepsbegeleider moet dan, na afloop van zo’n gesprek, ruimte kunnen geven aan de eigen emoties. Verder is continuïteit in de samenstelling van het team van belang. Zonder continuïteit zijn de meisjes niet in staat een vertrouwensrelatie op te bouwen. Als laatste is het belangrijk, dat in een team voldoende kennis en ervaring aanwezig is over de problematiek rondom seksuele kindermishandeling. Als deze niet aanwezig is, zal een team/ teamlid zijn kennis middels literatuur en/of raadplegen van deskundigen of gespecialiseerde instanties uit moeten breiden.
42 • Vertrouwen. Het laatste element wat ik miste in het gesprek bij de Driekant is het opbouwen van een vertrouwensrelatie met de meisjes. Juist bij meisjes waar sprake is van (een vermoeden van) seksuele kindermishandeling is het belangrijk te werken aan het opbouwen van een vertrouwensrelatie. Deze meisjes hebben vaak geen vertrouwen meer in volwassenen. Het opnieuw leren vertrouwen van volwassenen kan een belangrijke rol spelen in het naar buiten durven komen met hun verhaal en in het leren aangaan van gezonde relaties. Om een vertrouwensrelatie op te kunnen bouwen zijn een aantal dingen nodig: -Het essentieel om niets achter de rug van het meisje om te doen en om alleen die dingen te ondernemen, waar het meisje zelf volledig achter kan staan. Wanneer dit niet het geval is, loop je het risico dat het meisje het verhaal intrekt omdat een groepsbegeleider een ander tempo aanhoudt, dan wat voor het meisje gewenst is. -Verder kom ik ook hier weer terug op de loyaliteiten van het meisje ten opzichte van de pleger en/of het gezin van herkomst. Als groepsbegeleider zul je deze loyaliteiten moeten erkennen en er in de begeleiding rekening mee houden. -Een ander belangrijk aspect is continuïteit binnen het team. Om vertrouwensrelaties aan te kunnen gaan, moet het meisje wel de gelegenheid en de tijd krijgen om een vertrouwensrelatie op te bouwen. Regelmatige wisselingen in de samenstelling van het team hebben daarop een nadelige invloed. Ditzelfde geldt voor continuïteit van de plaatsing van het meisje. Om een vertrouwensrelatie aan te kunnen gaan, zal het meisje voor langere tijd in dezelfde instelling opgevangen en begeleid dienen te worden. -Het (in mijn ogen) belangrijkste om een vertrouwensrelatie aan te kunnen gaan, is volledige acceptatie van de persoon die het meisje is met haar verhaal, zonder daarbij negatieve gedragsuitingen te accepteren. Er moet een duidelijk scheiding gemaakt worden tussen persoon en gedrag. 5.5 Samenvatting. In dit hoofdstuk heb ik die elementen van het begeleidingsklimaat in een residentiële hulpverleningssetting benoemd, die ik noodzakelijk acht voor een goede begeleiding van meisjes met (mogelijk) seksueel misbruikervaringen. Daarnaast heb ik weergeven over welke basishouding een groepsbegeleider dient te beschikken om goed begeleiding te kunnen geven aan deze meisjes en heb ik aandacht besteed aan belangrijke gesprekselementen bij gesprekken over gedrag van de meisjes.Tenslotte heb ik kort mijn eigen visie weergegeven. In het volgende hoofdstuk trek ik conclusie uit dit eindwerkstuk en kom ik tot aanbevelingen voor het werken met meisjes, waarbij sprake is van (een vermoeden van) seksuele kindermishandeling.
1. Signalen en hulpverlening bij seksueel geweld, Heleen Woelinga/Han Spanjaard. 2. Seksueel misbruik, en hoe nu verder?, Willem J. van IJperen. Seksueel misbruik van kinderen in het gezin, Heleen Woelinga. 3. Incest, hun zorg, jouw zorg, Anna Platvoet/Anneke Dubbink 4. Signalen en hanteren incest/seksueel geweld, Syllabus ten behoeve van verpleegkundige opleidingen. 5.Seksueel misbruik van kinderen in het gezin, Heleen Woelinga.
43 Hoofdstuk 6: Conclusies en aanbevelingen. 6.1 Inleiding. In dit hoofdstuk wil ik een aantal conclusies trekken aan de hand van mijn scriptie en vervolgens komen tot het doen van aanbevelingen met betrekking tot het onderwerp: begeleiding van meisjes, waar mogelijk sprake is van seksuele kindermishandeling. Zowel conclusies en aanbevelingen hebben betrekking op micro-, meso- en macroniveau. Een aantal van mijn conclusies uit mijn enquête wil ik ook opnemen in mijn eindconclusies, namelijk mijn conclusies met betrekking tot beleid, deskundigheid en seksualiteit. Het ligt namelijk in mijn bedoeling deze scriptie aan mijn voormalig werkgever aan te bieden.
6.2 Conclusies. Hieronder beschrijf ik conclusies, die ik op een aantal terreinen heb getrokken. 6.2.1 Literatuur. Een conclusie, die ik naar aanleiding van de literatuur meen te moeten trekken, is dat er zeer weinig literatuur over het onderwerp begeleiding voor handen is. Zowel in de door mij gelezen literatuur als in de door mij vluchtig doorgenomen literatuur was begeleiding binnen de jeugdhulpverlening vrijwel nooit onderwerp. Slechts een boek (1) ging in op de begeleidingspraktijk binnen de residentiële jeugdhulpverleningsetting. Bij de vereniging tegen Seksuele Kindermishandeling en Transact ( het landelijk expertisecentrum seksespecifieke zorg en seksueel geweld) was geen materiaal beschikbaar en ook een deskundige op dit gebied: Francien Lamers-Winkelman (welke ik telefonisch had benaders) liet mij weten, dat zij niet op de hoogte was van literatuur over dit onderwerp. 6.2.2 Verschillen. Een andere conclusie, die ik heb getrokken is dat er binnen de jeugdhulpverlening heel verschillend wordt omgegaan met meisjes, waarbij (mogelijk) sprake is van seksuele kindermishandeling. Uit mijn eigen ervaring binnen de instelling, waar ik heb gewerkt en uit de resultaten van de door mij gehouden enquête kwam geen duidelijk beeld naar voren van hoe er over de begeleiding van deze meisjes werd gedacht en wees de uitslag van de enquête toch in de richting van het bestaan van een taboe binnen deze instelling met betrekking tot dit onderwerp. Daarentegen was er in de Driekant heel duidelijk, hoe er binnen die instelling gedacht wordt over begeleiding van deze meisjes, daarnaast bestaat er een open klimaat en een duidelijk beleid. 6.2.3 Beleid. Binnen de instelling, waar ik heb gewerkt, kan ik in mijn ogen op grond van de resultaten van de enquête concluderen, dat het onder pedagogisch medewerkers niet duidelijk is wat het beleid is met betrekking tot begeleiding van meisjes met (mogelijk) seksueel misbruikervaringen. Toen ik daar werkte, had ik ook geen duidelijkheid over het beleid daaromtrent, terwijl dit mijns inziens wel zou kunnen vallen onder de doelstelling van de instelling: het bieden van hulp aan kinderen en jeugdigen tot 21 jaar met problemen van
44 psychische, somatische of psychosociale aard. 6.2.4 Deskundigheid. Op grond van de enquête, waarbij een groot aantal van de ondervraagden onvoldoende deskundigheid bij de begeleiding aangegeven hebben als reden voor het niet kunnen bieden van begeleiding en als terrein waarop verandering nodig is en mijn eigen observatie in de leefgroep, dat pedagogisch medewerkers niet ervaren waren in het omgaan met deze problematiek, meen ik te moeten concluderen, dat er binnen de instelling inderdaad onvoldoende deskundigheid aanwezig is. 6.2.5 Seksualiteit. Met betrekking tot dit onderwerp heb ik de conclusie getrokken, dat er niet structureel aandacht wordt besteed aan seksualiteit en seksuele voorlichting als onderdeel van de begeleidingslijn. De zeer verschillende antwoorden in de enquête wijzen erop, dat binnen teams geen duidelijke begeleidingslijn op deze gebieden is uitgezet. 6.2.6 Trauma. Seksuele kindermishandeling kent diverse oorzaken en verklaringen. De mate waarin een meisje er gevolgen van ondervindt op de korte en/of langere termijn is afhankelijk van een combinatie van de volgende factoren: • Aard van het misbruik. • De (familie)relatie van dader en slachtoffer ten opzichte van elkaar. • Het gebruik maken van vormen van psychische manipulatie. • Welke copingsstrategieën heeft het slachtoffer tot haar beschikking. • De reactie van de omgeving, de kwaliteit van opvang en de verwerkingsmogelijkheden van het slachtoffer bij openbaarmaking. Met andere woorden (voorbeeld): zeer ernstig seksueel misbruik leidt niet per definitie tot een blijvend trauma. Seksueel misbruik moet worden gezien als een potentieel blijvend trauma. 6.2.7 Gevolgen van niet begeleiden. Op grond van mijn ervaring met vrouwen en met het werken met meisjes waar duidelijk signalen aanwezig waren, dat er sprake zou kunnen zijn van seksuele kindermishandeling kom ik tot de conclusie dat het niet begeleiden van deze meisjes kan leiden tot diverse ongewenste gedragingen en gedragspatronen op de korte en langere termijn, die het meisje (veelal onbewust) negatief beïnvloeden in het aangaan van gezonde relaties met anderen en waarvan er een aantal zijn, die ook maatschappelijke gevolgen in zich dragen, zoals: • Delinquentie. • Weinig sociale contacten en deelname aan sociale activiteiten. • Wantrouwen. • Prostitutie/seksueel wervend gedrag. • Sterk wisselende seksuele contacten. • Herhaling van datgene, wat hen is aangedaan bij anderen. • Diverse lichamelijke en psychosomatische signalen, waardoor met enige regelmaat gebruik gemaakt moet worden van gezondheidszorgfaciliteiten.
45 6.3 Aanbevelingen. De aanbevelingen, die ik hier wil geven zijn aanbevelingen in zijn algemeenheid voor residentiële jeugdhulpverleningsinstellingen en hun pedagogisch medewerkers om tot een adequate begeleiding te kunnen komen van meisjes waar mogelijk sprake is van seksuele kindermishandeling. 6.3.1 Seksuele voorlichting en seksualiteit. Seksuele voorlichting en gesprekken over seksualiteit structureel aanbieden als thema aan de meisjes, waarbij de meisjes uitgenodigd worden tot eigen inbreng. De vorm waarin dit wordt aangeboden, dient afgestemd te worden op de groepssamenstelling: • Is het een gemengde groep. • Zijn er veel nieuwe jeugdigen geplaatst. • Is er sprake van autochtone meisjes en zo ja: wat zijn de aandachtspunten. Doel van dit alles is het creëren van een open klimaat met betrekking tot seksualiteit, het opdoen van relevante kennis over dit onderwerp en het leren in gesprek te gaan hierover. 6.3.2 Team. Teamleden dienen in staat te zijn een open klimaat te creëren. Seksualiteit moet binnen het team bespreekbaar gemaakt worden, c.q. zijn, zodat er inzicht ontstaat in normen, waarden en taboes, die er bij de diverse teamleden bestaan om van daaruit te komen tot afstemming op de normen en waarden binnen de instelling. Dit is een voorwaarde om dit open klimaat te creëren. Verder beveel ik, zoveel als mogelijk, een gemengde samenstelling van een team aan, vanwege de positieve voorbeeldfunctie, die zowel mannen als vrouwen kunnen laten zien. Teamleden moeten echtheid, empathie en eerlijkheid uitstralen om de meisjes de gelegenheid te bieden te leren vertrouwen op mensen. 6.3.2 Deskundigheidsbevordering. Een instelling voor residentiële jeugdhulpverlening moet aan haar pedagogisch medewerkers mogelijkheden bieden om hun deskundigheid met betrekking tot deze problematiek uit te breiden/hun kennis te vergroten op de volgende terreinen: • Gesprekstechnieken voor een onthullingsgesprek. • Training van vaardigheden en houding, die nodig zijn om seksuele kindermishandeling te her- en erkennen en de communicatie met het meisje open te houden. • Opstellen van handelingsplannen als er sprake is van seksuele kindermishandeling. • Als er een keuze is gemaakt tot het aanbieden van seksespecifieke hulpverlening en begeleiding, scholing over dit onderwerp. • Duiden van gedragssignalen (welke over het algemeen voor meerdere interpretaties vatbaar zijn) om te komen tot adequate begeleiding en waar nodig doorverwijzing als behandeling of overplaatsing noodzakelijk wordt geacht. • Loyaliteiten met het gezin van herkomst/de pleger. • Ouderbegeleiding en ouderparticipatie.
46 6.3.4 Beleid. Een instelling zal expliciet duidelijk moeten maken, wat haar beleid is met betrekking tot seksuele kindermishandeling, zowel binnen de eigen instelling als naar buiten, naar plaatsende instanties en andere jeugdhulpverleningsinstellingen: • Wat is het aannamebeleid: wel of niet opnemen van meisjes waarbij mogelijk sprake is van seksuele kindermishandeling. Het verdient aanbeveling bij de intake standaard te vragen of er sprake kan zijn/is van deze problematiek. • Als het beleid is, dat meisjes met deze problematiek opgenomen worden, zal er een duidelijke beleidslijn vastgelegd moeten worden, die waarborgen biedt voor een adequate begeleiding van deze meisjes. • Als het beleid is, dat meisjes niet worden opgenomen of er geen begeleidingsbeleid bestaat, dient vastgelegd te worden dat er doorverwezen wordt als tijdens de plaatsing duidelijk wordt dat er sprake is van seksuele kindermishandeling en welke stappen pedagogisch medewerkers en/of andere verantwoordelijken binnen de instelling dienen te zetten. • Wel opnemen, dient in te houden: het bieden van adequate begeleiding bij deze problematiek. • In het beleid moet worden vastgelegd wie binnen de instelling verantwoordelijk is voor welke onderdelen van het bieden van hulpverlening. 6.3.5 Samenwerking. Instellingen voor residentiële jeugdhulpverlening dienen beleid te ontwikkelen, dat gericht is op samenwerking rond de problematiek van seksuele kindermishandeling. Instellingen zouden hun beleid dusdanig vorm moeten geven, dat zij onderling gebruik kunnen maken van de binnen instellingen bestaande expertise op dit terrein.
47
Hoofdstuk 7: Samenvatting. Het uitgangspunt voor het schrijven van deze scriptie is de vraagstelling: Hoe kunnen meisjes die verblijven binnen een residentiële setting en te maken hebben (gehad) met seksueel misbruik, gebruik maken van adequatere begeleiding, zodat zij beter in staat gesteld worden het misbruik te verwerken en in hun leven te integreren? Tot deze vraagstelling ben ik gekomen, vanuit de probleemstelling: Aan meisjes die slachtoffer zijn geworden van seksuele kindermishandeling wordt onvoldoende hulp geboden, omdat het ontbreekt aan gespecialiseerde hulpverlening. Dit meende ik te signaleren in de setting, waarin ik gewerkt heb: een leefgroep voor jongeren van 13 tot en met 18 jaar, waar gesignaleerd seksueel misbruik of vermoedens ervan niet betrokken werden in handelingsplannen en in de begeleiding. Een belangrijke motivatie voor dit onderwerp ligt dus in mijn werkervaring met meisjes, de andere ligt in mijn werkervaringen met vrouwen met een verleden met seksuele kindermishandeling, waarbij ik tegen kwam hoe het niet verwerkt hebben ervan vrouwen jarenlang op onbewust niveau beïnvloedt in het aangaan van allerlei relaties, met name het beschadigde vertrouwen in mensen speelden daarin een grote rol. Mijn doelstelling met deze scriptie is het onderzoeken van het hulpaanbod voor meisjes, die te maken hebben gehad met seksuele kindermishandeling of waarbij daarvan een vermoeden bestaat en het doen van aanbevelingen om het hulpaanbod aan deze meisjes te verbeteren. Het hulpaanbod aan meisjes heb ik onderzocht: binnen de residentiele jeugdhulpverleninginstelling, waar ik zelf heb gewerkt, waarbij ik gebruik hebgemaakt van mijn eigen ervaring en observaties daar en een enquête onder pedagogisch medewerkers en bij een andere jeugdhulpverleningsinstelling de Driekant, waar ik een interview heb gehouden met een groepsmedewerkster. Ik ben deze scriptie in hoofdstuk 1 begonnen met het geven van een beschrijving van seksueel misbruik en ik heb mijn keuze gemotiveerd voor de term seksuele kindermishandeling. Verder heb ik een beschrijving gegeven van de aard en ernst van seksuele kindermishandeling met de aantekening dat deze niet alleen bepalend zijn voor de mate waarin het slachtoffer gevolgen ondervindt. Over de frequentie van het voorkomen van seksuele kindermishandeling valt te concluderen, dat in diverse onderzoeken de cijfers teveel uiteen lopen om hierover tot exacte uitspraken te komen. De mogelijk oorzaken en verklaringen zijn te vinden op diverse terreinen, waarbij ik op wil merken dat de genoemde aandachtspunten ook van toepassing kunnen zijn op andere problemen in het gezin/gezinssysteem. Als mogelijke oorzaken en verklaringen heb ik de volgende aandachtpunten uitgediept: • Macht. • Gezinsstructuur. • Kenmerken van de moeder • De pleger. Al deze factoren zouden samen met de signalen die het meisje uitzendt, onderdeel moeten zijn van het komen tot een juiste afweging over of er al dan niet sprake is van seksuele kindermishandeling, als dit bij de plaatsing van het meisje in de instelling nog niet bekend was.
48
In hoofdstuk 2 ben ik ingegaan op de gevolgen van seksuele kindermishandeling. Met betrekking tot de gevolgen van seksuele kindermishandeling is het duidelijk dat deze voor ieder meisje verschillend zijn. De diverse factoren die daarop van invloed zijn, heb ik in de eerste paragraaf beschreven, namelijk: • De ernst en de duur (per gebeurtenis) van het misbruik. • De leeftijd van het slachtoffer. • De relatie van het slachtoffer tot de pleger. • Het karakter van het slachtoffer. • De duur van de periode dat het slachtoffer misbruikt is. • De mate van het gebruik van dwang, chantage of geweld. • Wel of geen penetratie bij het misbruik. • De reactie van de omgeving (bij bekendmaking). • De kwaliteit van de opvang. • De verwerkingsmogelijkheden van het slachtoffer. Verder heb ik aandacht gevraagd voor de onterechte stigmatisering als slachtoffer, die in de literatuur naar voren komt. Of en in welke mate een slachtoffer in staat is de seksuele kindermishandeling in haar leven te integreren, is van veel factoren afhankelijk, maar zeker niet onmogelijk. Vervolgens heb ik een beschrijving gegeven van de gevolgen op korte termijn: • Verwarring. • Angst. • Eenzaamheid. • Vervallen van onderscheid tussen tederheid en seksualiteit. • Het wegdrukken van de eigen persoonlijkheid van het meisje door de pleger. • Parentificatie, wanneer er sprake is van de vader als dader. • Psychosomatische klachten. • Dissociatie. En van de gevolgen op langere termijn: • Angst. • Wantrouwen en loyaliteitsconflicten. • Moeite met grenzen stellen. • Storingen in het zelfbeeld en de zelfwaardering. • Seksuele problemen. • Lichamelijke klachten. • Belast ouderschap. • Dissociatie Zoals uit het bovenstaande blijkt zijn bij de gevolgen op korte en op langere termijn een aantal te benoemen, die op beide terreinen een rol spelen. Angst, eenzaamheid, wantrouwen, verandering van zelfbeeld en zelfwaardering, lichamelijke klachten en dissociatie spelen zowel op de korte als op de langere termijn. Alleen verschilt de manier waarop deze gevolgen een rol spelen. Belast ouderschap, relationele problemen, als het gaat om een partnerrelatie en seksuele problemen zijn met name problemen op de langere termijn. Parentificatie hoort met name bij de korte termijn, hoewel dit ook gevolgen kan hebben als het meisje zelf moeder wordt.
49
In het derde hoofdstuk heb ik een beschrijving gegeven van de praktijk op mijn werkplek in de residentiële jeugdhulpverlening, waarbij ik een korte omschrijving heb gegeven van deze werkplek en de doelstelling van de instelling. Ik heb gebruik gemaakt van een aantal casussen en daarbij heb ik de signalen genoemd, die zouden kunnen duiden op seksuele kindermishandeling. Verder heb ik een beschrijving gegeven van de door mij geobserveerde begeleiding en mijn eigen werkwijze en ervaring op deze leefgroep. Uit het voorgaande ben ik tot de voorzichtige conclusie gekomen, dat het beleid in deze instelling er op gericht is bespreekbaarheid van seksuele kindermishandeling buiten de instelling te houden en dat de pedagogisch medewerkers niet ervaren en angstig zijn in de omgang met meisjes, waarbij een vermoeden bestaat van seksuele kindermishandeling. In het vierde hoofdstuk heb ik deze voorlopige conclusie getoetst aan de hand van de door mij gehouden enquête onder pedagogisch medewerkers van deze instelling, waarbij ik een beschrijving heb gegeven van de methode van onderzoek, de respondenten en het doel van de enquête. De verwerking van de enquête heb ik gedaan met behulp van het computerprogramma SPPS 9.0, waarmee ik onder andere relaties kon leggen tussen met elkaar samenhangende vragen, waardoor tegenstrijdigheden in de beantwoording van deze enquête aan het licht kwamen. Hieraan heb ik conclusies verbonden op de volgende terreinen: • Beleid. • Taboe. • Deskundigheid. • Seksualiteit. • Vrouwelijke begeleider. Op grond van de vele tegenstrijdigheden in de beantwoording van de enquête vond ik de resultaten niet betrouwbaar genoeg om te gebruiken voor mijn volgende hoofdstuk, waarin ik ingegaan en op hoe er begeleiding geboden zou moeten worden aan meisjes met (mogelijk) seksueel misbruikervaringen. Ik heb daarbij gebruik gemaakt van andere bronnen. In dit vijfde hoofdstuk heb ik op grond van de literatuur, het interview bij de Driekant en mijn eigen mening, die elementen van het begeleidingsklimaat in een residentiële hulpverleningssetting benoemd, die ik noodzakelijk acht voor een goede begeleiding van meisjes met (mogelijk) seksueel misbruikervaringen: • Klimaat met betrekking tot seksualiteit. • Seksuele voorlichting. • Mannen in het team. • Observeren/signaleren. • Begeleiding bij bekend worden/zijn van seksueel misbruik. • Loyaliteiten en ouderbegeleiding. Daarnaast heb ik weergeven over welke basisvaardigheden en basishouding een groepsbegeleider dient te beschikken om goed begeleiding te kunnen geven aan deze meisjes: • Signalen van seksueel misbruik durven zien. • Signalen van seksuele kindermishandeling kunnen herkennen. • Kennen van eigen grenzen en verantwoordelijkheden. • Op de hoogte zijn hoe een meisje te begeleiden als het bij hou tot onthulling komt. • Op de hoogte zijn van wat je kunt doen bij melding van seksueel misbruik of een ernstig vermoeden ervan.
50 Verder heb ik aandacht besteed aan belangrijke gesprekselementen bij gesprekken over gedrag van de meisjes: • Acceptatie. • Afbakening. • Confrontatie. • Taalgebruik. • Loyaliteit. • Benoemen. Tenslotte heb ik kort mijn eigen visie weergegeven, waarbij ik aangegeven heb dat mijn visie grotendeels aansluit op de geboden begeleiding in de Driekant, maar waarbij ik nog aanvulling had op de volgende terreinen: • Open kunnen praten over seksualiteit. • Team en continuïteit. • Vertrouwen. Het zesde hoofdstuk bevat mijn conclusies en aanbevelingen. Ik heb de volgende conclusies getrokken: • Er is zeer weinig literatuur voor handen met betrekking tot het onderwerp begeleiding. • Er wordt binnen de residentiële jeugdhulpverlening zeer verschillend omgegaan met deze problematiek. • Het beleid in de instelling, waar ik heb gewerkt, is niet duidelijk. • Verder is er binnen deze instelling te weinig deskundigheid aanwezig om adequate begeleiding te kunnen bieden. • Er bestaat binnen deze instelling geen duidelijke begeleidingslijn met betrekking tot seksualiteit/seksuele voorlichting. • Seksueel misbruik is een potentieel trauma. • Niet begeleiden bij seksuele kindermishandeling kan leiden tot diverse persoonlijke en maatschappelijke gevolgen. Ik heb de volgende aanbevelingen gedaan: • Structureel aandacht besteden binnen een (leef)groep aan seksuele voorlichting/seksualiteit. • Bespreekbaar maken van seksualiteit binnen het team. • Het binnen de residentiële jeugdhulpverlening structureel aandacht hebben voor deskundigheidsbevordering op diverse terreinen. • Het zowel binnen de instelling als naar buiten duidelijk maken, wat het instellingsbeleid is ten aanzien van dit onderwerp. • Samenwerking tussen residentiele jeugdhulpverleningsinstellingen, zodat er gebruik gemaakt kan worden van elkaars expertise.
51
Ze doet een glimlach op haar gezicht, net als de lippenstift die ze draagt. Ze geeft zichzelf geheugenverlies om de schaamte te verdoven. Ze weet dat het niet echt is, maar ze kan zich niet veroorloven te voelen. Maar er is iets dat haar ziel niet kan vergeten. Ze kan een glimlach net als een slagboom gebruiken. Ze kan de stukken van haar hart tellen. Ze kan gebeden opzeggen en weet al de juiste woorden, maar ze weet niet hoe ze zich kostbaar moet voelen voor God. Ze weet dat het niet helpt om te doen alsof ze slaapt. Ze weet dat er geheimen zijn van pappa’s die kleine meisjes niet mogen vertellen. Maar ze weet niet waar kinderen heen kunnen als thuis de plaats is waar de pijn is. Ze kan een glimlach net als een slagboom gebruiken. Ze kan de stukken van haar hart tellen. Ze kan haar gebeden opzeggen en ze weet al de juiste woorden. Maar ze weet niet hoe ze zich kostbaar moet voelen voor God. Julie Miller.
52 Bijlage 1: Signalen die in de literatuur worden geassocieerd met seksueel misbruik. Lichamelijk signalen: Zwangerschap. Abnormale verwijding van vaginale of anale openingen. Infecties en/of geslachtsziekten. Blaas- en urinewegproblemen. Bloeduitstortingen, zwellingen of verwondingen aan of rond de geslachtsorganen en/of borsten, billen, onderbuik of bovenbenen. Huidaandoeningen. Hernia. Psychosomatische signalen: Slaapproblemen: slecht kunnen inslapen of doorslapen, nachtmerries. Regelmatig terugkerende buikpijnklachten, waarvoor geen oorzaak aan valt te wijzen. Hoofdpijnklachten. Automutilatie. Ademhalingproblemen (hyperventilatie). Zindelijkheidsproblemen. Spraak- en taalproblemen. Concentratieproblemen. Eetproblemen. Verslaving (eet-, alcohol-, drugsverslaving). Verstijfde lichaamshouding. Frequent voorkomende kleine ongelukjes. Psychosociale signalen: Wantrouwen. Uitermate gevoelig in machts- en gezagsrelaties. Niet deelnemen aan sociale activiteiten. Weinig contact met leeftijdsgenoten. Regelmatig te vroeg op school komen of niet naar huis willen. Terugval in schoolprestaties. Weglopen. Mishandelen/misbruiken van andere kinderen. Niet bij de leeftijd passend seksueel gedrag met andere kinderen. Sterk seksueel werven d gedrag naar jongens/mannen. Wisselende seksuele contacten. Seksueel agressief gedrag ten opzichte van anderen. Delinquent gedrag. Angst bij aan- en uitkleden, baden. Angst voor aanrakingen/lichamelijk contact. Angst voor mannen. Pseudo volwassen gedrag. Frequent masturberen en/of openlijk tonen van de geslachtsorganen. Seksueel getint lichamelijk contact zoeken. Extreem meegaand of agressief gedrag. Sterk verzorgend gedrag.
53
Psychische problemen: Depressiviteit. Lage zelfwaardering en weinig zelfvertrouwen. Zelfmoordneigingen of –pogingen. Plotselinge stemmingsveranderingen. Angsten en/of fobieën. Schuld en/of schaamtegevoelens. Extreme prestatiedrang. Intelectualiseren. Splitsing van gevoel en verstand. Herhalingsdrang. Hyperactiviteit. Seksuele problemen. Niet bij de leeftijd passende kennis over seksualiteit. Excessieve geobsedeerdheid ten aanzien van seksualiteit. Negatief lichaamsbeeld. Zichzelf vies vinden of vies vinden ruiken. Problemen tijdens de adolescentie. Dissociatiestoornissen. Zelfverwaarlozing.
54 Bijlage 2: Literatuuropgave: Boeken: Contextuele hulpverlening bij seksueel misbruik. Auteurs: R. Melles, N. Bakhuizen, A. van Montfoort. Uitgeverij: VU Amsterdam. ISBN nr.: 90-5383-416-8. Seksueel misbruik? en hoe nu verder. Auteur: Willem J. van IJperen. Uitgeverij: PediaBoek, Oud-Beijerland. ISBN nr.: 909-72799-05-4 Incesthulpverlening (diagnostiek, opvang en behandeling). Auteur: Frits Bruinsma. Uitgeverij: SWP, Amsterdam. ISBN nr.: 90-6665-109-1 Seksualiteit, intimiteit en hulpverlening. Auteur: Mathieu Heemelaar. Uitgeverij: Bohn Stafleu Van Loghum, Houten. ISBN nr.: 90-313-2238-5 Incest: hun zorg, jouw zorg. Auteurs: Anna Platvoet & Anneke Dubbink. Uitgeverij: Wolters-Noordhoff. ISBN nr.: 90-01-71190-1. Alledaags misbruik. Auteurs: Mathias Wais, Ingrid Gallé. Uitgeverij: Vrije Geestesleven, Zeist. ISBN nr.: 90-6038-405-9. Als je misbruikt bent. Gids voor verwerking. Auteur: Fréderike Geerdink i.s.m. Transact. Uitgeverij: Jan van Arkel. ISBN nr.: 90-6224-437-8 Seksueel misbruik van kinderen in het gezin. Auteur: Heleen Woelinga. Uitgeverij: Boompers drukkerijen, Meppel. ISBN nr.: 343-54-052-053-2. Handelen bij vermoeden van seksueel misbruik bij kinderen en Jeugdigen. Auteurs: Commissie Seksueel Misbruik van Jeugdigen (SMJ). Uitgeverij: Van Gorcum/Dekker & van de Vegt, Assen. ISBN nr.: 90-232-2892-8.
55
Zwijgen is fout, onderzoek incesthulpverlening. Auteurs: Anna Dubbink en Anneke Platvoet. Uitgeverij: AAG, Groningen. ISBN nr.: 90-71752-02-x Enquêteren. Het opstellen en gebruiken van vragenlijsten. Auteurs: E.P.W.A. Jansen en Th. H. Joostens. Uitgeverij: Wolters-Noordhoff. ISBN nr.: 90-01-05103-0.
Brochures: Je leven weer in eigen hand. Uitgeven door: Vereniging tegen Seksuele Kindermishandeling, Utrecht. Seksueel misbruik van kinderen. Uitgeven door: Ministerie van Justitie. Signalen en hanteren incest/seksueel geweld, Syllabus ten behoeve van verpleegkundige opleidingen. Uitgeven door: Geneeskundige Inspectie voor de Geestelijke Volksgezondheid.
56