INHOUDSOPGAVE Inleiding. ......................................................................................................................................... 2 1. Over de historiografie van de 'Corviniaanse Renaissance'. ...............................................5 1.1. Introductie. ...........................................................................................................................5 1.2. Verschillende gezichtspunten in onderzoek naar de Renaissance in Hongarije..............6 1.3. Koning en Patroon van de kunsten: Matthias Corvinus....................................................8 1.4. Uit voorliefde of persoonlijke grandeur? .........................................................................11 1.5. Het Corvinus-effect. ..........................................................................................................12 1.6. Het netwerkmodel. Vernieuwende geestelijkheid en behoudende adel?.......................14 1.7. Het stijlperioden-model. Gotiek of Renaissance? ...........................................................16 1.8. Kortstondige bloei of continuïteit?...................................................................................19 1.9. Een verschuiving in onderzoek van de Corvinus-periode (1458-1490) naar de Jagiello-periode (1490-1526). .............................................................................20 1.10. Het Centrum-Periferiemodel. Florence of Buda?..........................................................22 1.11. Het centrum van de periferie. Renaissance in Hongarije, Polen en Bohemen. ...........24 1.12. Kunstgeografie, andere parameters voor onderzoek.....................................................27 2. Het leven van Tamás Bakócz de Erdevd (1442-1521) in context.....................................30 2.1. Introductie. .........................................................................................................................30 2.2. Geopolitiek: De connectie tussen Italië en Hongarije.....................................................30 2.3. De levensloop van Tamás Bakócz....................................................................................33 2.4. Bezit, belangensolidariteit en binnenlandse zaken..........................................................34 2.5. Internationale betrekkingen en buitenlandse zaken. .......................................................36 2.6. Bakócz in Rome en de strijd om de tiara. ........................................................................37 2.7. Bakócz terug in Hongarije: Zijn laatste jaren. .................................................................40 2.9. De biograaf van Bakócz: Vilmos Fraknói. ......................................................................41 2.10. Negentiende-eeuws idealisme in literatuur....................................................................42 2.8. Bakócz als humanist..........................................................................................................44 3. Het mecenaat van Tamás Bakócz.........................................................................................47 3.1. Introductie. .........................................................................................................................47 3.2. Kunst en bouwprojecten in opdracht van Tamás Bakócz...............................................48 3.3 De Bakóczkapel (1506-1507). ...........................................................................................51 3.4. Veranderingen, beschadigingen en restauraties: de Bakóczkapel ex-situ. ....................54 3.5. De gevolgen van de translatio van de Bakóczkapel. ......................................................57 3.6. Architecten en beeldhouwers van de Bakóczkapel. ........................................................58 3.7. Kapellen voor en na de Bakóczkapel. ..............................................................................59 3.8. Verbindingen tussen Julius II, Tamás Bakócz en Andrea Ferrucci. ..............................61 4. Kardinalen in de vijftiende en zestiende eeuw. ..................................................................64 4.1. Introductie. .........................................................................................................................64 4.2. Over de kardinaal. .............................................................................................................64 4.3. De Cardinalatu: kunst en de ideale kardinaal. ................................................................68 4.4. Kardinalen op afstand van de curie. .................................................................................71 4.5. Collegae van Tamás Bakócz.............................................................................................72 4.5.1. Gabriele Rangone (1410/20-1486). ..........................................................................73 4.5.2. Georges d’Amboise (1460-1510). ............................................................................75 4.5.3. Kardinaal Matthäus Lang von Wellenburg (1469-1540). .......................................77 4.5.4 Bernardo Dovizi Da Bibbiena (1470-1520).............................................................79 4.5.5. Thomas Wolsey (1471-1530). ..................................................................................81 Conclusie.......................................................................................................................................84 Bibliografie ...................................................................................................................................88 Afbeeldingen. .............................................................................................................................100
1
Inleiding. Het jaar dat ik in Boedapest studeerde heeft mijn leraar kunstgeschiedenis mij gewezen op een van de eerste vormen van monumentbehoud in Hongarije; de Bakóczkapel. Hij noemde het destijds het hoogtepunt van de Hongaarse renaissance.1 Ik kon toen niet vermoeden dat ik mijn studie zou afronden met hetzelfde onderwerp. De opdracht voor de bouw van de grafkapel, die sinds de negentiende eeuw schuilt binnen de muren van de Dom van Esztergom, komt van een van de meest invloedrijke Hongaarse persoonlijkheden in de
afb. 1,2,3
geschiedenis Thomas Bakocz de Erdevd (1443-1521).2 Aan zijn grafkapel wordt in de literatuur gerefereerd als een fysiek teken van het feit dat Hongarije het eerste land was waar de Italiaanse renaissancestijl zijn intrede deed.3 Het bouwwerk dat als toonbeeld van de Hongaarse renaissance wordt gezien is beschreven als de eerste centraalbouw met koepel ten noorden van de Alpen. Kunsthistorici als Jolán Balogh, Jan Białostocki en Péter Farbaky stellen dat Hongarije avantgardistisch was op het vlak van (bouw)kunst, wetenschap, handel en diplomatieke betrekkingen. Dit wordt grotendeels toegeschreven aan het koninklijk hof van Matthias Corvinus (1443-1490).4 Kardinaal Tamás Bakócz was staatsman, geestelijke, grootgrondbezitter en patroon van de kunsten en op al deze gebieden werd zijn leven gekenmerkt door ijver, belangensolidariteit, en politieke strategieën. Door kritisch te kijken naar de canon van Hongaarse kunsthistorische literatuur over de renaissance, en naar de positionering van kardinaal Tamás Bakócz en zijn mecenaat in de literatuur, hoop ik op andere gezichtspunten te wijzen wat betreft een periode die we beter kennen aan de hand van personen als paus Julius II, Matthias Corvinus, Erasmus en Michelangelo.5 De onderzoeksvraag die in deze scriptie centraal staat is: Hoe kan het mecenaat van kardinaal Tamás Bakócz (1442-1521) gepositioneerd worden in de historiografie van de Hongaarse renaissance? Tijdens de zoektocht naar opheldering over de persoon Tamás Bakócz bleek de toegankelijke literatuur summier. In vrijwel alle gevallen wordt verwezen naar de monografie van de hand van theoloog en historicus Vilmos Fraknói (1843-1924), geschreven in 1889. Met betrekking tot de overblijfselen bestaat er geen overzichtswerk van het mecenaat van Tamás Bakócz. Ook hebben we te maken met problematische begrippen als de Hongaarse Renaissance en hieraan gekoppeld het humanisme.
1
De docent heet László Dőrnyei en gaf mij in 2004-2005 les aan het Balassi Bálint Instituut te Boedapest. Tompa 2001: 9. Tamás Bakócz schreef zelf onderaan zijn documenten altijd Thomas de Erdevd. Verder schrijf ik zijn naam als Tamás Bakócz, zoals hij bekend is in Hongarije. 3 Ronin 2003: 86. Zie ook Sheperd 2002: 133. 4 Feuer-Tóth, Klaniczay 1990: 147. Zie ook Farbaky, Waldmann 2011: 88. 5 Farbaky, Waldmann 2011: xxx. 2
2
In 1453 zijn onder andere Griekse geleerden uit Constantinopel naar het Westen, naar Europa gevlucht. Dit heeft ervoor gezorgd dat de renaissancecultuur voortgang heeft gevonden.6 De renaissance is een cultureel fenomeen, waarin aandacht was voor kennis en kunst uit de klassieke oudheid. Oud Rome was in dit geval het ideaal, niet de historische realiteit. Dit culturele fenomeen had effect op verschillende gebieden en op alle plaatsen werd hier anders mee om gegaan. Het begrip Renaissance omvat in deze studie verschillende betekenissen. Allereerst een historische periode grofweg tussen 1400-1600. Daarnaast een beweging in de intellectuele geschiedenis die uiting kreeg in het humanisme. Tenslotte een systeem van vormen, kwaliteiten, artistieke functies en thema’s die domineerden in kunst en architectuur en die we de renaissancestijl zouden kunnen noemen. Hoewel deze drie verschillende, maar gerelateerde betekenissen dezelfde naam delen, vallen de chronologie en geografische demarcaties niet altijd samen.7 Dit onderzoek naar het mecenaat van kardinaal Tamás Bakócz bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk betreft een reflectie op problematische terminologie als ‘renaissance’ en ‘humanisme’. De debatten over ‘Corviniaanse Renaissance’ tussen Hongaarse kunsthistorici worden uitgediept. Onder andere wordt besproken wat voor implicaties het heeft als we stellen dat de renaissance vanuit Italië naar Hongarije en verder verspreid is. In het verlengde hiervan komen de betrekkingen tussen Hongarije, Polen en Bohemen aan bod, maar ook de artistieke kruisbestuiving die plaatsvonden tussen de drie Centraal Europees gelegen gebieden. De vraag komt aan de orde op welke manier het netwerkmodel en centrum-periferiemodel hier een rol speelt. In het tweede hoofdstuk wordt de protagonist van deze studie, kardinaal en hoofdkanselier Tamás Bakócz, geportretteerd. Hierbij is er aandacht voor zijn levensloop, zijn relatie tot Rome en het pausdom dat hij ambieerde. Het politieke landschap en het culturele en sociale leven waarin Bakócz verkeerde vormen de leidraad. Welke aspecten speelden een rol in het leven van de kardinaal en de keuzes die hij maakte. De connectie tussen Hongarije en Italië is er van oudsher geweest. Zijn leven wordt tegen de achtergrond geplaatst van deze betrekkingen. Hieraan heb ik een bespreking van Bakócz’ biograaf Vilmos Fraknói toegevoegd. In het derde hoofdstuk volgt een beschrijving van de tastbare overblijfselen van het mecenaat van Tamás Bakócz. Aan de orde komt waar en wanneer hij begon met opdrachten geven. Het hoogtepunt van zijn mecenaat, zijn grafkapel, wordt in het derde hoofdstuk uitvoerig besproken. Hierin komen de bouwgeschiedenis, architecten, beeldhouwers en precedenten van de Bakóczkapel aan bod.
6 7
Kaufmann 2004: 25, 28. Białostocki 1976: 1. Białostocki noemt Italië als de plaats waar de renaissance is ontstaan.
3
Het vierde en laatste hoofdstuk plaatst Bakócz in een context van de Romeinse Curie. Hier kijken we naar verschillende van zijn tijdgenoten en evenknieën die hun land personifieerden aan het pauselijk hof. Bakócz was een van de kardinaal-ministers die de monarchieën in Europa regeerden tussen halverwege de vijftiende en halverwege de zestiende eeuw. De nationale kardinalen hielden zich in praktijk veel met staatsaangelegenheden bezig. Ze waren adviseur, legeraanvoerder, onderhandelaar, inquisiteur, vredestichter en ook mecenas voor kunst en wetenschap. In dit hoofdstuk wordt bekeken wat de functie van een kardinaal ‘uit de tweede gaard van de Heer’ inhield, welke verschillen er zijn tussen Italiaanse en nietItaliaanse kardinalen en op welke manier hun mecenaat uitdrukking gaf aan hun ambities.8 Deze studie is een poging en een pleidooi om met open ogen te blijven wandelen over de bruggen die zijn geslagen tussen het heden en de tijd van de Renaissance in Hongarije.
8
Kieckens 2007: 147. Als er pauselijke verkiezingen zijn, kiezen kardinalen uit 'De tweede gaard van de Heer' als er geen geschikte Italiaanse kardinaal als kandidaat is.
4
1. Over de historiografie van de 'Corviniaanse Renaissance'. 1.1. Introductie. ‘The Renaissance is a long line of waves breaking on the coast; each one breaking in a different place and at a different moment’9. Dit hoofdstuk is een uiteenzetting van verschillende onderzoekstradities met betrekking tot de renaissance in Hongarije en zal als historiografisch kader fungeren. Hier wordt belicht op welke manieren er is geschreven door (kunst)historici over de renaissancecultuur en het verzamelen van kunst in Hongarije tussen 1443 (het geboortejaar van Tamás Bakócz) en 1541 (de bezetting van Buda door de Ottomanen). Dit is van belang om het leven en mecenaat van Bakócz te kunnen situeren in de kunstgeschiedschrijving. Het problematische van de begrippen renaissance en humanisme is terug te zien in verscheidene debatten. Een van de discussies betreft het netwerkmodel. Dit model formuleert een antwoord op de vraag hoe de renaissancecultuur in Hongarije is ontstaan en vooral door welke personen zij is verspreid. De meest opvallende historische figuur in dit debat is koning Matthias Corvinus (1443-1490) en zijn plaats in het netwerk. Hij wordt geportretteerd als de belangrijkste mecenas tijdens de renaissance in Hongarije. In de discussie of de renaissancecultuur in Hongarije een kortstondige opleving of juist continuïteit kende, staan zijn patronage en persoonlijkheid centraal.10 Om inzicht te krijgen in de plaats van Bakócz in het netwerk is het van belang te kijken naar koning en kunstpatroon Matthias Corvinus. Een ander debat in het verlengde van het voorgaande is het centrum-periferie model versus het model waarin een pluriforme renaissance beleden wordt. Het eerste model is gebaseerd op het idee dat Italië de bakermat is van de renaissancecultuur en dat het zich vanuit dat centrum naar de rest van Europa heeft verspreid. Het tweede model gaat ervan uit dat renaissance een naam is voor een cultureel fenomeen dat zich in een bepaalde periode (1350-1600) voordeed op veel verschillende plekken in Europa, maar per gebied verschillende gedaantes aannam. De vraag die de leidraad vormt is welke positie Hongaarse kunsthistorici innemen ten opzichte van het netwerk en centrum-periferiemodel met betrekking tot de Hongaarse renaissance?
9
Horler 1987: 10. Białostocki 1976: 1.
10
5
1.2. Verschillende gezichtspunten in onderzoek naar de Renaissance in Hongarije. In Hongarije werd het jaar 2008 werd tot Renaissancejaar uitgeroepen door het ministerie van cultuur in Hongarije. Dit was ter gelegenheid van het 550e jubileum van de troonsbestijging van koning Matthias Corvinus (1443-1490). Er waren in dat jaar verschillende exposities en conferenties.11 De Eötvös Loránd Universiteit in Budapest organiseerde een internationale conferentie met de titel Matthias Rex 1458-1490 Hungary at the Dawn of Renaissance. In 2007 werd er een conferentie gehouden in Villa I Tatti in Florence, getiteld Italy and Hungary, Humanism and Art in the Early Renaissance. Dit gaf het Hongaarse renaissanceonderzoek een sterke impuls. Van de laatstgenoemde conferentie is er in 2011 een publicatie uitgegeven waarin Péter Farbaky en Louis Waldman de staat van onderzoek naar de Hongaarse Renaissance laten zien tot nu toe. Het valt meteen op dat het grootste aantal bijdragen in het boek van Hongaarse onderzoekers is. Er wordt slechts één keer gerefereerd aan studies over kunstgeografie van bijvoorbeeld Thomas DaCosta Kaufmann. Omdat zijn studies ons andere inzichten kunnen bieden met betrekking tot het Hongaarse renaissanceonderzoek zal ik zijn theorie betrekken in dit hoofdstuk.12 Door de toenemende belangstelling voor Hongaars renaissance-onderzoek tussen de twee wereldoorlogen werden onderzoeksinstituten zoals de Hongaarse Academie in Rome in Palazzo Falconieri, en het Hongaars kunsthistorisch instituut in Florence, aan de Universiteit van Florence opgericht.13 Er zijn veel thema’s die als vanzelfsprekend werden aangenomen in onderzoek naar de renaissance in Hongarije. Zoals het plaatsen van het Hongaarse humanisme in de grotere regionale en internationale context, de reizen en omzwervingen van Hongaarse studenten in het buitenland en de politieke dimensies die het omarmen van de humanistische cultuur door koning Matthias Corvinus had. Deze kwamen echter voor het eerst aan bod in het werk van literatuurhistoricus Tibor Klaniczay (1923-1992). De publicatie Mattia Corvino e l’Umanesimo italiano (problemi attuali di Scienze e Cultura) uit 1974 is hiervoor exemplarisch. Klaniczay was tevens oprichter en sinds 1984 hoofd van het centrum voor Renaissancestudies aan de Hongaarse Academie van Wetenschappen.14 Recent Hongaars onderzoek naar de Hongaarse renaissance presenteert een ander geschiedbeeld. Vroeger werd in het bijzonder de rol van de hofkunst van koning Matthias Corvinus als enige voorbeeld uitgelicht, met de hierop volgende geleidelijke afname van de betekenis van het koninklijke hof, respectievelijk het voortleven van de renaissancistische kunstvormen in opdracht van de adel en het burgerdom. Aan deze receptie van de Italiaanse
11
Onder andere in de Nationale Széchényi Bibliotheek, het Historisch Museum Boedapest, het Museum voor Toegepaste Kunst, de Hongaarse Nationale Galerie en het Museum voor Schone Kunsten, allen te Boedapest. 12 Farbaky, Waldman 2011: xxv, 78. 13 Farbaky, Spekner, Szende, Végh 2008: 17. 14 Farbaky, Waldman 2011: xxvi.
6
renaissance ligt vooral de geschiedsopvatting van Jolán Balogh (1900-1988) ten grondslag.15 Haar op stijl gebaseerde, positivistische kunsthistorische methode was geworteld in visuele en documentaire bronnen, die ze elkaar liet complementeren.16 Zij hanteerde een objectgerichte onderzoeksmethode. In 1939 heeft Jolán Balogh een uitgebreid onderzoek geschreven in drie delen: Kunst aan het hof van Matthias Corvinus. Haar onderzoek is pas in 1985 volledig gepubliceerd.17 Recentere studies steunen nog steeds op haar conclusies, anderen wijken juist af van haar idealiserende gezichtspunt van een algemene Hongaarse renaissancestijl. Terwijl Jolán Balogh de vroegrenaissance in Hongarije aan dynastische en culturele contacten tussen Italië en Hongarije ontleende, nam haar leerling Rózsa Feuer-Tóth (1928-1985) een ander standpunt in.18 Met Art and Humanism in Hungary in the age of Matthias Corvinus uit 1990, wierp zij een nieuw licht op de humanistische connecties tussen de Italiaanse stadsstaten en de monarchie in Hongarije. In haar visie stond het begin van de worteling van de renaissancekunst in de tijd van Koning Matthias in nauw verband met diens hof en dit was volgens haar toe te schrijven aan het renaissance-humanisme.19 Ze heeft de humanisten onderzocht die een beslissende rol hebben gespeeld in het aanwakkeren van Matthias’ interesse in de 'nieuwe kunst' die de klassieke kunsten emuleerde.20 Kunsthistoricus Ernő Marosi (1940) beschrijft een verandering in de beoordeling van de Hongaarse renaissance door kunsthistorici, voornamelijk in literatuur van na de tweede wereldoorlog. In het essay Risorgimento e Rinascimento in Ungheria, gepubliceerd in Italy and Hungary (2011) keek Marosi naar de complexe manieren waarop de renaissancecultuur en de contacten tussen Italië en het hof van koning Matthias Corvinus werden geïnstrumentaliseerd in kunst en literatuur als middel om een Hongaarse nationale identiteit te creëren in de late negentiende eeuw.21 Zijn hypothese is dat er patriottistisch cultuurbeleid werd toegeschreven aan koning Matthias. De koning zou nationale doelen voor ogen hebben gehad.22 Ernő Marosi wijt dit aan negentiende-eeuwse maatschappij- en geschiedsopvattingen. Volgens hem is het concept van de centrale monarchie op het patroon van een negentiende en twintigste-eeuws gouvernementeel cultuurbeleid gestoeld.23
15
Winfried, Strnad 1996: 184,185. Zie ook Dercsényi 1956: 272. Farbaky, Waldman 2011: 73. 17 Ibidem: 58. De eerste twee volumes Documenten en Afbeeldingen kwamen door de tweede wereldoorlog pas in 1966 uit in Boedapest. Het derde deel, werd in het Duits uitgegeven onder de titel: Die Anfänge der Renaissance in Ungarn. Matthias Corvinus und die Kunst in 1975 te Graz. De publicatie van de drie delen vond pas plaats in 1985, in het Hongaars. 18 Ronin 2003: 67. Zie ook: Białostocki 1976: 6. 19 Farbaky, Waldman 2011: 75, 76. 20 Idem. Onder andere Antonio Bonfini, Francesco Bandini en Francesco Arrigoni. Volgens Péter Farbaky was haar onderzoeksmethode meer geworteld in de methodologische inzichten van Kristeller, Gombrich, Baxandall en na oorloogse Engels-talige onderzoekstradities. 21 Farbaky, Waldman 2011: xxv, 5-42. 22 Balogh 1970: 24. 23 Farbaky, Waldman 2011: 78. Hij onderzoekt dit samen met Joachim Verspohl. 16
7
Hiermee bevestigt hij het idee van nationale herleving van de renaissance in de negentiende eeuw.24 Ook Agnes Ritoók-Szalay stelt dat Matthias’ leven de voedingsbodem is geweest voor nationale geschiedschrijving. Marosi vraagt zich ook af of het passend is om de cultuuruitingen aan het hof van Matthias de ‘Corviniaanse Renaissance’ te noemen. De renaissance was in zijn opinie immers, net als Feuer-Tóth stelde, door de humanisten ingebracht en de bloeitijd viel in de laatste decennia van het leven van de koning. Er is veel discussie over de vragen over wat de redenen waren voor zijn mecenaat en hoe groot het effect hiervan is geweest op zijn omgeving. Mátyás Hunyadi ofwel Matthias Corvinus staat bekend als renaissancemonarch en groot mecenas en verdient daarom ook verdere introductie.25
1.3. Koning en Patroon van de kunsten: Matthias Corvinus. Wat ons bekend is over Hongaarse mecenassen uit de periode van de Hongaarse renaissance berust voor een groot deel op het onderzoek van Jolán Balogh. Koning Matthias Corvinus (Mátyás Hunyadi 1443-1490) wordt door haar beschreven als behartiger van kunst en wetenschap.26 Volgens Balogh was de koning niet alleen een prachtlievende mecenas, maar ook een cultuurpoliticus. Hij zou de roem van de natie en van zichzelf willen vereeuwigen, waarbij hij zorgde voor een centrale monarchie en de culturele leiding van het land in eigen hand nam.27 Koning Matthias Corvinus kreeg een opvoeding in de geest van het humanisme, hij was een uitstekend militair leider en een slimme diplomaat. Hij raakte onder andere vertrouwd met het humanistisch gedachtegoed door zijn vader János Hunyadi en zijn leraren János Vitéz (1408-1472) en Gregor van Sanok (1403-1473).28 Het hof en de kanselarij van Matthias Corvinus ontvingen vele eminente Italiaanse gasten, kerkelijk hoogwaardigheidsbekleders, ambassadeurs, musici en geleerden en hun gevolg. Balogh concludeert hieruit dat het een centrum voor (Europese) politiek, cultuur en kennis was. Hongarije had volgens kunsthistoricus Jan Białostocki een sterke connectie met het Ferrarese humanisme in Italië. Een van de meest vooraanstaande humanisten tijdens het leven van koning Matthias was de beroemde Latijnse dichter Janus Pannonius (János Csezmicei 1434–1472), bisschop van Pécs. Hij werkte op de Koninklijke kanselarij en werd vicekanselier van koning Matthias. Pannonius had gestudeerd in Padua en in Ferrara aan de 24
Farbaky, Spekner, Szende, Végh 2008: 125. Zie ook Marosi 1993: 19-21. Zie ook Papp 2005: 139-141. Zie ook Stangler, Klaniczay 1982: 126. 25 Winfried, Strnad 1996: 175,176. 26 Balogh 1970: 23. Zie ook Balogh 1937: 123. 27 Balogh 1970: 24. Zie ook Stangler, Klaniczay 1982: 6. 28 Farbaky, Waldman 2011: 61. János Hunyadi was een belangrijke mecenas voor de bouwkunst. Hij kocht ook veel Italiaanse kunstwerken, goudsmeedwerk en brokaat. Door Mantegna liet hij een portret maken van Matthias (1460-62) bovendien had hij goede contacten met het hof van Sforza en later met Lorenzo de’ Medici. János Vitéz was bisschop van Nagy Várad (nu Oradea, Roemenië) en later aartsbisschop van Esztergom. Gregor van Sanok was aartsbisschop van Lwów (nu Lviv, Oekraïne) en professor aan de universiteit in Krakau.
8
school van Guarino Guarini (1374-1460). Hij was bevriend met Marzio Galeotto, Marsilio Ficino (1433-1499) en Eneas Silvio Piccolomini (1405-1464). Een bekend lofdicht van Janus Pannonius op Hongarije illustreert het bewustzijn en de trots die spreekt uit de nauwe verbanden met het humanistische ideaal en de Italiaanse renaissance.29 Quod legerent omnes, quondam debat Itala tellus, Nunc et Pannonia carmina missa legit. Magna quidem nobis haec gloria; sed tibi maior, Nobilis ingenio, patria facta, meo!30 Humanistische geleerden waren bekend met elkaar door heel Europa en correspondeerden met elkaar, ook over hem. András Kubinyi meent dat Matthias de significantie en de potentie van humanistische geleerden voor het propageren van de reputatie van zijn hof erkende.31 Een van de meest belangrijke redenen van zijn faam is zijn patronage voor kunst en architectuur. Koning Matthias was gefascineerd door Italië en haar culturele en wetenschappelijke leven. Om de wetenschap te bevorderden stichtte koning Matthias universiteiten in Bratislava en Buda, hij vroeg professoren en studenten van de Weense universiteit om hier te doceren en te studeren.32 Vele kunstenaars uit Italië en andere staten in Europa verbleven aan zijn hof. Hoewel Matthias lang voor zijn tweede huwelijk in 1476 met Beatrijs van Aragón van Napels (1457-1508) al een constant contact had met Italië en Italiaanse geleerden en kunstenaars, maakte hun huwelijk de Italiaanse invloeden aan het hof nog nadrukkelijker volgens Csaba Csapodi.
afb. 4
33
Antonio Bonfini (1434-1503) historicus en Italiaanse kroniekschrijver, legde het hofleven en de geschiedenis van Hongaren vast. In zijn Rerum Hungaricum Decades schreef hij dat koning Matthias zijn Pannonia in een ‘Tweede Italië’ wilde veranderen.34
29
Białostocki 1976: 5-7. Zie ook Prajda 2006, 2010. Nog voor en tijdens het bewind van Koning Matthias waren bijvoorbeeld Branda Castiglione bischop van Veszprém, later kardinaal en Giovanni da Buondelmonte bischop van Kalocsa in Hongarije. Ze gaven Italiaanse kunstenaars opdracht om hun kerkelijke zetels te decoreren. Andrea Scolari was bisschop van de belangrijke diocese en tevens intellectueel centrum Nagyvárad (nu: Oradea, Roemenië). 30 Rabán, Gerézdi, Janus Pannoniustól Balassi Bálintig: Tanulmányok online: mek.oszk.hu/07300/07331/07331.doc, 24 januari, 2012, Amsterdam. Tot nu toe was Italië het land van boeken, Nu stort Pannonia ook prachtige liederen uit. Velen waarderen dit, mijn land kan trots op mij zijn, Mijn geest glorierijk, Het land is hierdoor beroemd. (Vertaling naar het Nederlands door J.S. Hermán.) 31 Farbaky, Spekner, Szende, Végh 2008: 23. Humanisten als Lodovico Carbone uit Ferrara, Janus Pannonius en Francesco Bandini loofden Matthias in hun brieven en gedichten. 32 Ronin 2003: 86. Koning Matthias heette Hunyadi Mattyás. Corvinus was zijn Latijnse bijnaam. Op het wapen van de Hunyadi’s stond een raaf. 33 Stangler, Klaniczay, Török 1982: 67, 82. Zijn eerste vrouw was Catharina Podiebrad (1449-1464). Beatrijs zou het Hongaarse hof gemodelleerd hebben naar Italiaans model. De contacten tussen koning Matthias met Italiaanse stadstaten ontstonden al in 1460, voornamelijk met Florence en Milaan. Bovendien had Matthias koninklijke gezanten in Venetië, Mantua en Rome. 34 Szabó 1998: online: http://www.hungarianquarterly.com/no150/145.html, 10 april, 2010, Amsterdam. Pannonia of Pannonië is de Latijnse benaming voor het grondgebied dat we nu als Hongarije kennen.
9
De beroemde Bibliotheca Corviniana van koning Matthias bevatte in de vijftiende eeuw een grote collectie kronieken en filosofische en wetenschappelijke werken. Hij bezat de meest invloedrijke en recente theoretische geschriften van dat moment. Codices, onder andere geïllumineerd in Florence, sierden de bibliotheek. Het bevatte een verzameling van 1500 tot 1600 geïllustreerde manuscripten en nog een paar honderd gedrukte boeken.35 Daarom waren er in Buda schrijfateliers, een boekbinderij en een verluchting en kopiistenwerkplaats.36 De Italiaanse geleerde Marzio Galeotto (1427-1497), die sinds 1471 aan het hof van Matthias verkeerde, was het hoofd van de bibliotheek. Naast het verzamelen van boeken, had bouwkunst een centrale plaats in zijn mecenaat. Hij liet vervallen huizen in Buda weer opknappen en bouwde zelf in Visegrád, Pozsony (nu Bratislava, Slowakije), Wenen, Tata, Komárom en Buda. Ook ondersteunde hij alle mogelijke bouwprojecten. Dit is terug te zien aan de oorkondes, toestemming en steun die hij verleende voor de (ver)bouw van kerken, maar ook eenvoudige huizen van lijfeigenen. Jolán Balogh, suggereert hiermee dat hij invloed had op de verspreiding van de stijl.37 De koning probeerde het beste van Italië te verkijgen. Belangrijke voorbeelden van Hongaarse renaissancekunst zijn de paleizen in Esztergom en Visegrád, de fresco’s, de sculpturen in de kathedraal van Pécs en de jagersloge in Nyék.38 Vasari schrijft over de Florentijnse architect Chimenti Camicia (1431-1505) dat deze in dienst van de koning en in zijn opdracht het gotische kasteel van Buda in een renaissancistische residentie transformeerde. Camicia voorzag het paleis van tuinen en fonteinen, kerken kregen ornamenten, reliëfs en gedecoreerde vloeren. Bovendien bracht hij verschillende ambachtslieden mee uit Italië.39 De verzameling van de koning bestond uit werk van vele Italiaanse kunstenaars zoals Mantegna, Lippi, Linaiuolo, di Roberti, Dalmata, Attavante, da Vinci, Verroccio en Cardosso. Verder verzamelde hij veel goudsmeedwerk, zilveren dierfiguren, Venetiaanse kristalglazen, Florentijnse vaatwerk van Onyx, Italiaans aardewerk, zijde en brokaat waaronder zijn troonvoorhangsel, gemaakt naar een tekening van Pollaiuolo, Franco-Vlaamse tapijen met voorstellingen uit de Trojaanse oorlogen, kostbare astronomische apparaten en Italiaanse en 35
Farbaky, Waldmann 2011: xii. Zie ook Ronin 2003: 86. De Bibliotheca Corviniana bestond uit 2000-2500 boeken. Er zijn er nog kleine paar honderd over verspreid over verschillende bibliotheken in Europa. Hij bezat boeken van Leon Battista Alberti (1404-1472) en Filarete (Antonio di Pietro Averlino 1400-1469). Er wordt zelfs beweerd dat het de grootste bibliotheek in Europa was, na de bibliotheek in het Vaticaan. 36 Balogh 1970: 24, 26, 27. Zie ook Farbaky, Waldman 2011: 83. Zie ook Stangler, Klaniczay, Török 1982: 89. Volgens Balogh keek Matthias hiervoor onder andere naar de bibliotheken van Lorenzo de’ Medici en Federigo da Montefeltro, de hertog van Urbino. De leiders van de ateliers waren Blandius, de Florentijn Francesco Roselli, de Lombardische Franciscus de Castello, Italico de Mediolano, de Milanees Frau Zoan Antonio Cattaneo, Abt van Madocsa, 'De verluchter der koninklijke boeken' Dalmatiër Felix Ragusinus. Matthias liet zijn boeken verluchten door Attavante, Gherardo, Francesco del Cherico en Baccardino Vecchio. 37 Balogh 1970: 27. 38 Białostocki 1976: 7-8, 55, 334. 39 http://mmi.elte.hu/szabadbolcseszet/index.php?option=com_tanelem&id_tanelem=584&tip=0, 22 januari, 2012, Amsterdam. Zie ook Białostocki 1976: 55. Zie ook Vasari, Bettarini, Barocchi 1971: 346 ‘Chimenti Camicia, del quale non si sa altro quanto all'origine sua se non che fu fiorentino, stando al servigio del re d'Ungheria gli fece palazzi, giardini, fontane, tempii, fortezze et altre molte muraglie d'importanza, con ornamenti, intagli, palchi lavorati et altre simile cose, che furono con molta di ligenza condotti da Baccio Cellini.’
10
afb. 5
Turkse wapens. Het bijeenvergaren van kunst door Matthias was de Italiaanse vorsten welbekend. Om in zijn gunst te komen stuurden ze hem daarom kunstwerken, sculpturen, schilderijen van kunstenaars die aan hun hoven werkten.40 Koning Matthias gaf niet alleen opdrachten aan Italiaanse kunstenaars, want hij riep met behulp van buitenlandse en Hongaarse meesters ateliers in leven in Buda. Er was een belangrijk steenbewerkingsatelier, een bronsgieterij, een keramiekatelier en een houtatelier.41 Ook na de dood van Matthias Corvinus bleven de werkplaatsen in Buda, Visegrád en Esztergom voortbestaan. In de zestiende eeuw, na de dood van koning Matthis, nam het aantal ateliers toe in Buda. Het bleven belangrijke werkplaatsen voor Italiaanse kunst in ieder geval tot 1526, de slag bij Mohács, waar de Ottomanen het Hongaarse grondgebied binnendrongen. De toename vond voornamelijk in de tijd na zijn dood plaats we kunnen stellen dat er geen sprake van een direct effect van de verspreiding door het opdrachtgeverschap aan zijn koninklijke hof. Er is niet veel overgebleven aan (volledige) fysieke objecten. Bijna alle monumentale schilderijen en sculpturen gemaakt in Italië voor Hongaarse mecenassen zijn verloren gegaan en het meeste dat we weten over dit verdwenen erfgoed komt uit humanistische literaire stukken.42 Uit de overgebleven bronnen blijkt dat koning Matthias een veelzijdig mecenas die in korte tijd op grote schaal verzamelde en een belangrijke opdrachtgever voor kunst en architectuur was.
1.4. Uit voorliefde of persoonlijke grandeur? De standpunten over de beweegredenen van koning Matthias om kunst te verzamelen verschillen van elkaar. De persoonlijke deelname van koning Matthias aan het verzamelen van kunst, de inrichting van de bibliotheek, de briefwisselingen met geleerden over de nieuwe boeken die hij verworf, wezen er volgens Balogh op, dat zijn eigen interesse de drijvende factor voor zijn verzamelbezigheden was. Naast de opvatting dat Matthias uit een persoonlijke voorliefde voor renaissancekunst en -cultuur een verzamelaar was, zijn er ook andere redenen aangevoerd. Door Karl Nehring wordt beargumenteerd dat het een onderdeel was om erkenning en macht te krijgen. Onder andere van keizer Frederik III en om de
40
Vasari 2010: 267. Zie ook Balogh 1970: 24-26. Zie ook Stangler, Klaniczay, Török 1982: 89. Zie ook Lynch, online: http://www.fulbright.hu/book5/sarahlynch.pdf, Amsterdam, 14 mei 2010. Zo zond Lorenzo Il Magnifico hem bronsreliëfs van Verrocchio samen met nog veel andere werken. Lodovico Sforza zou voor hem een schilderij van een Madonna hebben laten maken door Leonardo da Vinci. Ook verwachtte hij van dezelfde koning een antiek bacchusfiguur. 41 Stangler, Klaniczay, Török 1982: 85, 86, 97. Zie ook Balogh 1970: 24. Er was een grote productie van bronzen beelden. Er werden bestellingen gedaan voor levensgrote beelden en deuren van brons, waar vaak het Hercules thema in voorkwam. Deze handwerklieden waren geschoold in de ateliers van Pollaiuolo en Beroaldo. 42 Farbaky, Waldmann 2011: xxix.
11
magnatenoppositie in eigen land uit te schakelen.43 Robert Suckale beaamt dit doordat het tentoonspreiden van kunst en cultuur volgens hem te maken had met de afkomst van koning Matthias. De vader van Matthias was János Hunyadi, een veldheer die belangrijke overwinningen had behaald op de Turken. Hiervoor werd hij in de adelstand verheven en beloond met de functie van regent van Hongarije. Hij stamde dus niet af van een oude koninklijke dynastie en zou zodoende zijn afkomst compenseren met zijn patronage.44 Dat Matthias zijn hof samenstelde met een bewust doel voor ogen, namelijk het tentoonspreiden van zijn koninklijke grandeur, heeft met de invloedrijke theorie van historicus Gyula Szekfü (1883-1955) te maken. Hij betoogt dat het beleid van Matthias inherent was aan zijn activiteit als renaissance-heerser en dat zijn koninkrijk een renaissancestaat was.45 Dit is weerlegd door János Bak, volgens hem zijn nationale retoriek en referenties aan de absolute macht van de heerser niet beperkt tot de renaissance. Verder is er in Hongarije geen zichtbaar teken van een beginnende, op comités gerichte bureaucratie in de tijd van Matthias. Het is niet vast te stellen dat er burgers in de landelijke regering zaten, er was geen officieel diplomatiek orgaan en hij hield er geen permanente buitenlandse ambassades op na. Bovendien behield de adel haar prominente positie. Mattias Corvinus had wel een permanent leger, en hij introduceerde financiële hervormingen, op het gebied van belastingen, tolheffing en mijnbouw. Een accumulatie van deze redenen betekent volgens András Kubinyi dat koning Matthias geen verlicht heerser genoemd mag worden. De patronage van kunsten door Matthias was dus voornamelijk gericht op het tonen van zijn staatsie.46 We kunnen stellen dat Buda, het hof van Corvinus, een voorbeeld was voor demonstratieve consumptie.47
1.5. Het Corvinus-effect. Jolán Balogh stelt dat de nieuwe kunstvormen snel wijdverbreid konden raken door alle werken die koning Matthias liet verrichten. Het bleef niet alleen bij een kortstondige hofmode, maar groeide volgens haar uit tot een stroming die het hele land omvatte.48 Volgens Balogh straalde het koninklijke mecenaat van koning Matthias in eerste plaats af op zijn eigen omgeving en (in)direct op het hele land. In het bijzonder op de 43
Stangler, Klaniczay 1982: 33. Matthias wilde door deze erkenning een centralisering van de macht, onder andere op het gebied van financiën, de verandering van de traditionele gelden voor de adel, naar soldij voor een permanent leger en een versterking van de comitaatsadel en de steden tegenover de wereldlijke en kerkelijke magnaten bewerkstelligen. 44 Farbaky, Spekner, Szende, Végh 2008: 102. Zie ook Stangler, Klaniczay 1982: 88. 45 Hóman, Szekfü 1936: 467, 478-490. Zie ook Farbaky, Spekner, Szende, Végh 2008: 22. Szekfü noemde het ’The Hungarian Renaissance State’. 46 Farbaky, Spekner, Szende, Végh 2008: 22, 23. Zie ook Bak 1994: 37-47. 47 DaCosta Kaufmann 2004: 169. 48 Balogh 1970: 24, 25.
12
personen die onderdeel uitmaakten van zijn hofhouding. Balogh claimt dat alle bouwheren en donateuren van het einde van de vijftiende eeuw in verbinding staan met het hof. De belangrijkste mecenassen, waaronder Tamás Bakócz, hadden hun culturele opvoeding daar genoten. Volgens haar bouwden geestelijke en wereldlijke mecenassen in de nieuwe stijl en sierden hun gebouwen met decoratieve werken. Balogh heeft studie gedaan naar opdrachtgevers die in Italië zijn opgeleid en daarna ook in het buitenland, zoals Italië, zijn geweest als ambtsdragers. Hun paleizen lieten ze in renaissancestijl bouwen, ze verzamelden Italiaanse codices in hun bibliotheken en hun huizen vulden ze met Italiaanse kunstschatten. Ook het Italiaanse handwerk veroverde volgens Balogh de harten van de Hongaren. ‘Het leek alsof iedereen in de ban was van deze nieuwe bouw- en kunststijl’.49 Er is een verloop in de verspreiding van de renaissance, stelt Balogh. In eerste instantie vond het plaats in de kring van het koninklijk hof en de hoge adel en aan de residenties van de humanistische hoogopgeleidde clerus. Door familiaire verwantschap werd de renaissance meer en meer vertakt en door de feodale verbindingen bereikte ze de lage adel. De hoofse cultuur, de familiaire, ambtelijke en feodale relaties waren volgens haar dus de hoofdcomponenten voor het snelle tempo van de verbreiding van de renaissance in Hongarije.50 Balogh meent dat de verspreiding van de renaissancestijl in alle lagen van de bevolking te zien is, vooral als we kijken naar wapenstenen en grafmonumenten. Hiervan zijn veel fragmenten over en bovendien waren deze bij uitstek gebouwd in opdracht van de opdrachtgever. Dit duid er volgens haar op dat de opdracht niet van bovenaf was opgelegd, maar voortkwam uit eigen interesse en voorkeur van de opdrachtgever.51 Het zijn echter de hogere lagen van de bevolking die deze opdrachten gaven, daarom houdt haar argument geen stand.52 Balogh beweert ook dat de volkskunst in de dorpen bewijs is voor de wijde verspreiding van de renaissance.53 Het paleis in Buda is voor Balogh het toonbeeld van de renaissancestijl. Naar voorbeeld hiervan ontstond volgens haar het Hongaarse façadetype. Dit 49
Balogh 1970: 27. Zie ook Stangler, Klaniczay 1982: 71. Mecenassen die ze noemt zijn György Szathmári, Thomas Debrenthei, Oswald Thuz bisschoppen van Várad, Johann Filipecz, Franciscus Pernényi van Vác, Nikolaus Báthory van Transsylvanië, Kominikus Kálmánchi van Eger, Urban Nagylucsei van Szerém, Johannes Vitéz de jongere van Nyitra, Péter Garázda en de provoost van Várad. Martin Haczaki, Ippolitho d’Este. De families die ze noemt zijn Familie Báthory (Andreas, en zijn zonen Georgius, Stephanus en Andreas), ook de families Várday, Perényi en Drágffy, Johannes de Lázó, Paulus Kinizsi, Stephanus de Bajon, Blasius de Ráskay, Nicolaus Banffy de Linva, Sigismundus de Csáktornya en Georgius Szathmáry, Johannes Filipecz en Francisus Thurzó, Franciscus Perényi. Ze heeft het mecenaat van veldheren beschreven. Als voorbeelden van wat ze verzamelden noemt Balogh glaswerk, goudsmeedwerk, ingelegde kisten, antieke munten en gemmen, tapijten en andere textielsoorten. 50 Stangler, Klaniczay 1982: 91, 93. 51 Farbaky, Waldman 2011: 57. 52 Winfried, Strnad 1996: 186. Winfried Eberhard beaamt dit. Hij meent dat de architecturale en decoratieve elementen in renaissancestijl, zoals wapenstenen, sacramentshuizen tijdens het leven van koning Matthias in het bijzonder in de kring van de aristocratie al heel levendig. 53 Balogh 1970: 31.
13
kenmerkte zich door grote wandvlakken, vensterrijen en ook renaissance-arcaden die aan het einde van de zestiende eeuw in het hele land te vinden waren.54 In veel onderzoek naar Italiaanse invloeden op kunst en architectuur in bijvoorbeeld Hongarije is sprake van motiefkunde. Het is dus de vraag of naast de renaissancestijl het humanisme daar ook naartoe verspreid was.55 Haar opvatting houdt ook in dat de renaissancestijl honderd jaar na Matthias Corvinus verspreid is geraakt. Dit is een vertraagd effect en daarom kan niet alles aan het hof van Corvinus toegeschreven worden. Er waren grote maatschappelijke verschillen tussen bevolkingslagen, maar in het vormgeven van mecenaat, hetzij het bouwen van een burcht of een geschilderde galerij, waren ze aan elkaar gelijk, stelt Balogh. In haar totalistische visie was er een eenheid van kunst die overal terug te vinden was, een nationale stijl waarin iedereen vanuit een gezamenlijk gedachtengoed te werk ging.56 Haar opvatting is dus niet onder het pluriforme perspectief van de renaissance te scharen.
1.6. Het netwerkmodel. Vernieuwende geestelijkheid en behoudende adel? Een manier om de verspreiding van de renaissance te verklaren is door middel van een netwerkmodel. Volgens dit model was de Italiaanse renaissancecultuur vanaf de tweede helft van de vijftiende eeuw, na de conciliaire beweging, bekend in Hongaarse steden als Buda, Visegrád en Esztergom.57 Het eerste contact met Italiaanse kunst vond echter al plaats tijdens de Anjoudynastie (1308-1382) en tijdens de regering van Sigismund van Luxembourg (1368-1437) keizer van het Heilige Roomse Rijk en koning van Hongarije. Aan diens hof verbleven verschillende humanistische geleerden, zoals Ambrogio Traversari (1386-1439) en Pier Paolo Vergerio de oudere (1369-1444).58 Tijdens de positie van Vergerio als raadsheer van de keizer tussen 1417-1444, werd de koninklijke stad Buda tot een levendig humanistisch centrum. Vergerio had invloed op 54
Stangler, Klaniczay 1982: 85. Białostocki 1976: 33. Zie ook Balogh 1955(b): 36. De Hongaarse kunst kende volgens Balogh vormelementen verwant aan die van de Italiaanse kunst en was daarom in staat, deze zo snel over te nemen. 56 Balogh 1937: 132. Zie ook Stangler, Klaniczay 1982: 106, 112. 57 Prajda, 2006: 49 Online: http://www.castrumbene.hu/files/castrum3_05.pdf, 11 juni, 2010, Amsterdam en Kirkbride, Robert, Architecture and Memory: The Renaissance Studioli of Federico da Montefeltro, online: http://www.gutenberg-e.org/kirkbride/chapter3.html 11 juni, 2010, Amsterdam. De eerste Florentijnse architect uit het Quattrocento, Manetto Ammanatini, kwam al in 1409 naar Hongarije. Voor een definitie van de conciliaire beweging zie http://www.encyclopedia.com , 'A Dictionary of World History, 2000, Encyclopedia.com, 19 januari 2012, Amsterdam. Conciliar Movement (1409–49): A Church movement centred on the three general (or ecumenical) councils of Pisa (1409), Constance (1414–18), and Basle (1431–49). Its original purpose was to heal the papal schism caused by there being two, and later three, popes at the same time (anti-pope). The movement was successful, deposing or accepting the resignation of the popes concerned. It declared the superiority of a general council of the Church over the papacy, formulated in the decree Haec Sancta (sometimes called Sacrosancta) of 1415, and tried to make general councils a regular feature of the Western Church. It also dealt with various heresies, the council of Constance burning John Huss and condemning John Wyclif in 1415, and it initiated some reforms. The movement, in so far as it challenged papal authority, was eventually defeated by the papacy, but its long-term influence upon Christian Churches was considerable. 58 Stangler, Klaniczay 1982: 23. 55
14
humanisten in Hongarije zoals János Vitéz (1405/8–1472) die hoofdkanselier was en aartsbisschop in Esztergom. Vitéz heeft als opvoeder van koning Matthias Corvinus een belangrijke rol gespeeld tijdens het eerste gedeelte van diens heerschappij.59 Een invloedrijk persoon in Polen was Gregor van Sanok (1403/7-1477). Hij bleef vele jaren in Hongarije aan de zijde van de Poolse koning Vladislav III van Varna (1424-1444). János Vitéz en Gregor van Sanok waren de opvoeders van de jonge Matthias Corvinus op wie zij, en daarmee ook op de volgende generaties, een grote invloed hebben gehad volgens Białostocki. De betrekkingen tussen Hongarije en Italië werden vanaf het midden van de vijftiende eeuw sterker. Dit kwam door de hogere frequentie van uitwisseling tussen Italiaanse en Hongaarse diplomaten, Italiaanse humanisten, agenten van grote Florentijnse banken en beroemde textielateliers, Italiaanse handelaren die kunstwerken importeerden, Hongaarse (ver)kopers, en een groeiend aantal personen dat gestudeerd had aan Italiaanse universiteiten en die een functie kregen in de regering van het land of kerkelijke posities bekleedden.60 Balogh meent dat deze gunstige omstandigheden het aantrekken van de Italiaanse renaissance heeft voorbereid en haar receptie heeft vereenvoudigd.61 Als gevolg hiervan was het humanistisch gedachtegoed en daarmee de Italiaanse renaissancecultuur gevestigd ten tijde van de regeringsperiode van Matthias Corvinus. Balogh stelt dat de Italiaanse humanisten en kunstenaars die Matthias aan zijn hof uitnodigde hem bekend hebben gemaakt met de nieuwe all’antica stijl, de stijl die de klassieke oudheid deed herleven.62 Zijn huwelijk met de Napolitaanse prinses Beatrijs van Aragón, die volgens kunsthistoricus Árpád Mikó ook een kunstpatroon was en invloedrijk aan zijn hof, dragen bij aan deze argumenten.63 Door het onderzoek naar belangrijke historische monumenten en de ontdekking van objecten poogt Balogh de opvatting te ontkrachten dat de renaissancecultuur beperkt was tot het hof van koning Matthias.64 Het werk van Balogh gaat over de rol van verschillende sociale strata in de verspreiding van de 'nieuwe stijl'. Ze heeft getracht aan te tonen dat de renaissancestijl na het koninklijk hof eerst via familiaire relaties zijn verlopen naar de gelederen van de aristocratie en de hoge geestelijkheid, die op hun beurt weer de lage adel inspireerde om de nieuwe stijl toe te passen in hun gedecentraliseerde landgoederen.65
59
Białostocki 1976: 6. Stangler, Klaniczay 1982: 23 61 Ibidem: 81, 82. 62 Stangler, Klaniczay 1982: 345. 63 Farbaky, Waldman 2011: xxxiv. Spekner, Szende, Végh 2008: 23. Beatrijs zou de renaissance naar het hof van Matthias hebben gebracht. Marzio Bonfini, de kroniekschrijver van de Hongaarse geschiedenis, zou hier echter op een vrij overdreven manier over geschreven hebben, volgens Árpád Míkó. 64 Török 1989: 176. 65 Farbaky, Waldman 2011: 57. 60
15
Péter Farbaky bouwt hierop voort, maar beschrijft dat de renaissancestijl voornamelijk door de geestelijkheid werd bevorderd. De Hongaarse bischopszetels speelden een belangrijke rol in het ontwikkelen van het humanistische gedachtegoed. János Vitéz, bekend als 'Vader van het Hongaarse Humanisme' stond aan het begin van de traditie van een patronaat waarbij hij veel jonge mensen in het buitenland liet studeren. Deze werden bij hun terugkeer tot kannunik, bisschop of aartsbisschop gewijd. In alle diocesen van het koninkrijk kon men in het tweede deel van de vijftiende eeuw en begin zestiende eeuw de interesse voor 'het nieuwe leren' bespeuren.66 Zij hadden gestudeerd in Italië en zodoende deze stijl veel om zich heen gezien om dit vervolgens in hun thuisland te implementeren. De adellijke families deden dit volgens hem in mindere mate en waren op dit vlak minder vernieuwend dan de clerici.67 Uit de stellingname van Balogh en Farbaky kunnen we opmaken dat volgens hen de Renaissance uit Italië naar Hongarije kwam en daar door een net van begunstigers en opdrachtgevers over het hele land is verspreid.68 Balogh pleit echter voor het koninklijke hof en Farbaky voor de hoogopgeleide geestelijkheid als doorslaggevende factor voor het verspreiden van de renaissancestijl.
1.7. Het stijlperioden-model. Gotiek of Renaissance? Er is veel aandacht voor de vraag wie er verantwoordelijk was voor de verspreiding van de renaissancecultuur en –stijl in Hongarije en wanneer ze haar hoogtijdagen beleefde. Ook de belangstelling voor de differentiatie van stilistische ontwikkelingsstadia is in veel literatuur over de Hongaarse renaissance een belangrijk onderwerp. Het zoeken naar een uitsluitsel over wat voor stijlen er gehanteerd werden in de (bouw)kunst tussen 1350-1600 in Hongarije komt vaak voor.69 In de academisch debatten over de Hongaarse renaissance wordt vaak onderscheid gemaakt tussen vernieuwing en behoud. De renaissancestijl wordt als nieuw en vooruitstrevend gepresenteerd en de gotischestijl als oud en behoudend. Jolán Balogh veronderstelt een dubbel verloop in de verworteling van de renaissancestijl in Hongarije. Niet alleen de Italiaanse motieven werden hier ingevoerd, eigen gemaakt en dienovereenkomstig omgevormd, maar ook de traditionele gotische vormen veranderden in tekenen van ‘de nieuwe stijl’. De stervende gotiek werd vervangen door de renaissance. In Balogh’s visie heeft koning Matthias niet 'eenvoudigweg' gotische gebouwen met renaissance-ornamenten laten versieren, maar daadwerkelijk in zijn gebouwen, ideeën en structuur elementen van de renaissance tot uitdrukking gebracht. Balogh benadrukt in haar onderzoek het Toscaanse, Florentijnse karakter van de opdrachten van koning Matthias. Volgens haar betrok hij de renaissancevormen direct uit Florence, het grote kunstcentrum van 66
Stangler, Klaniczay 1982: 49-51, 55. Lemerle 2009: 263-275. 68 Farbaky, Waldman 2011: 57. 69 Farbaky, Spekner, Szende, Végh 2008: 113, 89-99. Zie ook Farbaky, Waldman 2011: 406, 407. 67
16
Italië.70 Zij stelt dat er in Hongarije een bewuste en veelbetekenende oriëntatie op Toscane was die de Hongaarse renaissance een bijzonder karakter gaf, omdat daarmee de ontwikkeling anders was in vergelijking met andere landen, die hun renaissancestijl later ontwikkelden. Balogh meent dat de Hongaarse stijl op ‘die reine florentinische Kunst’ gericht was en niet op bijvoorbeeld de Lombardische. Door de ‘vervanging’ van de gotische- door de renaissancestijl veranderde volgens Balogh de oriëntatie van de Hongaarse kunst ook geografisch. De tot dan toe geldende westerse, Duitse, Franse invloeden werden afgelost door de Italiaanse.71 András Kubinyi geeft aan dat in de architectuur en andere takken van de kunsten de gotische stijl en de renaissance-stijl naast elkaar bestonden in Hongarije.72 Robert Suckale gaat een stap verder en stelt dat de kunst waartoe koning Matthias opdracht gaf niet exclusief gebaseerd was op Italiaanse modellen en dat het niet zo homogeen was als vaak wordt gesuggereerd. Koning Matthias wendde voor verschillende stijlen voor verschillende doelen aan.73 Marosi vraagt zich af of dit een bewuste aanpassing was om verscheidene culturele gegevenheden geaccepteerd te krijgen.74 Corvinus bouwde soms in gotische stijl om continuïteit met zijn voorgangers te laten zien.75 Volgens Louis Waldman werden tijdens de patronage van Matthias’ all’antica werken door Florentijnse kunstenaars net zo omarmd als de meesterwerken van gotische architecten, beeldhouwers, en schilders in Hongarije.76 In het verlengde hiervan stelt Waldman dat patronage in verschillende stijlen in een land als Hongarije een logische stap moet zijn geweest voor koning Matthias.77 Voor sacrale gebouwen prefereerde hij de gotische vormen, terwijl de 'Italiaanse stijl' in gebouwen verscheen aan zijn hof en in seculiere constructies. Waldman stelt echter dat koning Matthias over het algemeen de Italiaanse kunst het hoogste achtte.78 Ten opzichte van de stelling van Balogh komt een tegengeluid van Gergely Buzás die meent dat de renaissance in de tijd van Matthias een gelimiteerd stylistisch verschijnsel was. 70
Farbaky, Waldman 2011: 83. Zie ook Stangler, Klaniczay 1982: 84. Balogh plaatst de verbouwingen van het paleis van Matthias in dezelfde tijd als de bouw van het hertogelijk paleis van Urbino (1465-1479). Ook de troonzaal was volgens haar tijdgenoot van de Palazzo Vecchio in Florence. Matthias’ bouwwerken hielden volgens haar dus maat met de ontwikkeling van de Florentijnse vormentaal. 71 Stangler, Klaniczay 1982: 81-85. 72 Farbaky, Spekner, Szende, Végh 2008: 23. Zie ook Bak 1994: 37-47. Zie ook Papp 2005. 73 Farbaky, Waldman 2011: 101, 110. 74 Winfried, Strnad, 1996: 175,176. 75 Lynch. Online: http://www.fulbright.hu/book5/sarahlynch.pdf, Amsterdam, 14 mei, 2010: 213, 216, 223. Matthias liet Gotische gebouwen oprichten zoals bijvoorbeeld in Ortenberg (nu Bautzen, Duitsland). Volgens Lynch werd in Hongarije niet alleen Italiaanse kunst gekopieerd, het was juist een vermening van stijlen en bovendien werd er volgens haar geëxperimenteerd met nieuwe bouw- en kunstvormen. 76 Farbaky, Waldman 2011: 677. 77 DaCosta Kaufmann 1995: 18. Jacob Burckhardt schreef dat het voor een kunstverzamelaar van belang was om een zo gevarieerd mogelijke verzameling aan te leggen, en dat veelzijdigheid een van de belangrijkste kenmerken van een verzamelaar was. 78 Farbaky, Spekner, Szende, Végh 2008: 102. In: Burckhardt 2000. Zie ook Marosi 1972: 169-184. Hij verhief dan ook alleen Italiaanse kunstenaars in de adelstand, zoals militair ingenieur en kasteel-architect Aristotele Fioravantie uit Bologna en in 1488 beeldhouwer Giovanni Dalmata. De laatste werkte ook aan een grafmonument voor Koning Matthias.
17
In feite is er volgens hem niet één gebouw dat geheel in de renaissancestijl is gebouwd gedurende zijn regering. Hij beweert dat de twee leidende stilistische trends in deze periode, het laat-gotische en de vroeg-renaissance, naast elkaar bestonden in dezelfde bouwprojecten zonder daadwerkelijk te mengen. De gebouwen zijn volgens hem voornamelijk gotische structuren met renaissance-elementen als ornamentiek.79 Volgens Farbaky bestond in de vroeg-renaissance de tendens om typische CentraalEuropese laat-gotische sporen te bewaren. Het was een stijl tussen de stijlen. 'The late Gothic style predominated in the Matthias era but important Renaissance sculptural works were also produced.' schreef hij.80 De Hongaarse vroeg-renaissance overblijfselen zijn volgens Farbaky voornamelijk uitgewerkt per regio.81 Er wordt hem gesproken van 'Regional traces of the Renaissance'. Door Balogh is betoogd dat na de overwinning van de Ottomanen in 1541, toen Hongarije in drieëen is gedeeld, er veranderingen in stijl zijn opgetreden. Het westelijke deel hoorde onder heerschappij van de Habsburgers, het Oosten behoorde tot het grootvorstendom van Transsylvanië en het zuiden werd bezet door de Turken. Daardoor ontstonden er drie verschillende renaissancestijlen. Deze gebieden hadden volgens Balogh duidelijk een eigen vormentaal.82 Gyöngyi Török stelt dat elk land zijn zelfstandige renaissance met plaatselijke bijzonderheden ontwikkelde. Deze grote culturele en artistieke stroming in Europa heeft volgens haar talrijke nationale varianten. Overal bepalen de nationale en plaatselijke gegevenheden wat voor werken de kunstenaars creëerden en op welke wijze de nieuwe stijl en het nieuwe wereldbeeld gevormd en aangepast werd. Dit gold dus ook voor de Hongaarse renaissance. De visie van Gyöngyi Török houdt in dat de Hongaarse vroeg-renaissance een specifiek fenomeen in de Europese geschiedenis is, omdat het een eigen, nationale vorm had. Török meent ook dat Hongarije niet alleen een passieve ontvanger was, maar ook andere vernieuwende impulsen gaf aan de Italiaanse kunst. Zo werd de Hongaarse Renaissance gecreëerd.83 Dit idee van genus loci is een van de aannames waarvan Thomas DaCosta Kaufmann het kunsthistorisch onderzoek probeert te ontdoen. Hier kom ik later op terug. De visies van kunsthistorici op de renaissancestijl in Hongarije lopen uiteen. Een traditionele evolutionaire aanname is bijvoorbeeld dat het renaissance-humanisme en daarmee de kunstvormen in die tijd meer ontwikkeld waren dan tijdens de Middeleeuwen.84 Het stijlperiodenmodel brengt dan ook een aantal bezwaren met zich mee. Een hiervan is dat het
79
Farbaky, Waldman 2011: 407. Ibidem: 82, 83, 90. 81 Ibidem: 89. 82 Stangler, Klaniczay 1982: 89, 99, 106, 112. De erfenis van de renaissance van Buda leefde volgens Balogh nog verder voort. Balogh stelt dat de nationale stijl vooral in de protestantse landsgedeeltes tot in de achtiende eeuw verkozen werd boven de katholieke barokke stijl. 83 Stangler, Klaniczay 1982: XXVII. 84 Ibidem: 174. 80
18
normatief is.85 Er vindt een beoordeling plaats op basis van proto-types die meestal Italiaans zijn. Het gevolg is dat er bepaalde kunstwerken of bouwwerken niet in een afgebakende categorie vallen en hierdoor als minder belangrijk worden gezien. De stijlcategoriën en criteria zijn veel later met terugwerkende kracht geprojecteerd op de kunstvoorwerpen en bouwwerken en daarmee anachronistisch.
1.8. Kortstondige bloei of continuïteit? ‘The import of new styles into Hungary and Poland was at first a purely élite, royal undertaking. In court circles it went with an intense interest in humanistic studies, but for a long time new buildings and works of art must have remained for many people strange and in several respects misunderstood’ schreef Jan Białostocki.86 Hier is de discussie relevant of de Hongaarse Renaissance een cultuurperiode is die enkel gekoppeld kan worden aan het koninklijke hof van Matthias, of dat het een langduriger proces was.87 De vraag waar en bij wie de renaissance in Hongarije begint en eindigt is een vraag die door veel kunsthistorici is behandeld. Matthias Corvinus wordt als belangrijk historisch figuur gezien in de (kunst)geschiedenis in Hongarije. Aan hem wordt het introduceren van de renaissance in Hongarije toegedicht.88 De methode die lange tijd als de basis voor de synthese van de kunst in het Matthiastijdperk diende, werd onder andere gecreëerd door kunsthistoricus Henrik Horváth (1888-1941). Als een van de eersten zette Horváth het concept van de continuïteit van de Hongaarse Renaissance uiteen. Hij zag dit als een stijl ‘tertium datur’.89 Zijn argumentatie reflecteert de benadering van het Kunstwollen zoals gedefiniëerd door Alois Riegl. '(...) the occurrence of Renaissance-like works before Matthias and their boom after Matthias clearly shows the linear evolution of the Hungarian artistic volition and its organic effects. Apart from the Hungarian king’s cultural policy, this also proves the receptivity of the Hungarian ‚soil’ and its underground germinating potential.'90 In dit citaat is sprake van een lineaire ontwikkeling van kunst en de vanzelfsprekendheid van vooruitgang in de geschiedenis. Koning Matthias heeft hier dus een belangrijke rol in gespeeld volgens Horváth. Door de vergelijking van twee tentoonstellingen is er een ontwikkeling te zien in houding ten opzichte van het mecenaat van koning Matthias. In de tentoonstelling Schallaburg 1982. Matthias Corvinus und die Renaissance in Ungarn, staat dat de renaissance geen episode is die enkel aan de grote persoonlijkheid van Matthias Corvinus te
85
Bosman 1996:1-11. Białostocki 1976: 4. 87 Ibidem: 19. 88 Farbaky, Spekner, Szende, Végh 2008: 101. 89 Net als de Duitse Sondergotik of Proto-Renaissance. 90 Farbaky, Spekner, Szende, Végh 2008: 124. In: Horváth 1940: 125. 86
19
danken is, in de tentoonstelling wordt echter wel de nadruk gelegd op de eerste helft van de renaissance, 1458-1541, in Hongarije.91 Doordat als beginjaar de troonsbestijging van Matthias wordt genomen, wordt zijn leven het markeringspunt voor het begin van de bloeitijd. De tentoonstelling was de voorloper van de eerder genoemde tentoonstelling Matthias Corvinus, the King. Renewal and Tradition at the Hungarian Royal Court (14581490) die plaats vond in Budapest in 2008. Ook in deze tentoonstelling wordt de historische rol en het mecenaat van koning Matthias belicht, maar daarnaast wilden de tentoonstellingsmakers laten zien hoe de cultuur en kunst uit deze tijd zich over het hele land uitstrekte, plaatselijke varianten voorbracht en daarmee de basis voor de verdere ontwikkeling van de renaissance werd.92 Het doel van deze laatste tentoonstelling was om inzicht te verschaffen in de receptie van het Humanisme en de Renaissance in Hongarije. In deze pluriforme opvatting over de renaissance wordt het hof van Matthias in Buda neergezet als het politieke, en daarnaast als het culturele en artistieke centrum van waaruit andere renaissance-centra ontstonden in het land. Na zijn dood werd deze rol van het koninklijk hof volgens veel historici beduidend minder en waren er talrijke centra buiten Buda voor kunst en cultuur zoals Esztergom. Deze ontwikkeling van de renaissance zette zich volgens Török voort tot de nederlaag door de Turken bij Mohács in 1526. De breuk vond echter plaats toen de hoofdstad Buda in 1541 door de Turken werd ingenomen meende Török.93 Samenvattend kan gesteld worden dat beide tentoonstellingen het hof van koning Matthias van centraal belang achten in het discours over de Hongaarse Renaissance, maar dat de tentoonstelling uit 2008 meer aandacht heeft voor het bredere perspectief: de ontwikkeling en voortzetting van de renaissancecultuur buiten het hof van de koning.
1.9. Een verschuiving in onderzoek van de Corvinus-periode (1458-1490) naar de Jagiello-periode (1490-1526). In het meest recente kunsthistorisch onderzoek in Hongarije heeft er een belangrijke verschuiving plaats gevonden. Deze verschuiving is al te zien in de besproken tentoonstellingen en betreft de evaluatie van de periode van de Jagiellonen. Het gaat om de periode die begon na de dood van Matthias in 1490, ten tijde van de koningen Wladislau II (1456-1516) en zijn zoon Lodewijk II (1506-1526). Jolán Balogh stelt dat de leidende rol van Buda onbestreden was tijdens het leven van koning Matthias en dat dit na zijn dood veranderde. De werkplaatsen bleven en ook zijn opvolger Wladislau II gaf opdrachten voor
91
Stangler, Klaniczay 1982: XXVII. De Hongaarse renaissance omspant volgens Gyöngyi Török tweehonderd jaar; voor koning Matthias in de vijftiende eeuw, bestonden er niet slechts wortels, maar was er een gegrond begin. De bloeitijd duurde tot het begin van de zeventiende eeuw, hoewel volgens haar de nawerkingen tot ver in de zeventiende eeuw zijn te vinden. 92 Stangler, Klaniczay 1982: XXVIII. 93 Ibidem: XXVII, 48, 66, 71.
20
kunst- en bouwwerken, echter in mindere mate, meent Balogh. In plaats van koninklijke en openbare gebouwen liet de hoge adel private gebouwen ontwerpen en bouwen. Volgens Balogh weerspiegelde dit ook de maatschappelijk situatie, de macht van het koningshuis nam af en de macht van de hoge (ambtelijke) adel steeg.94 Balogh en Török beweren beide dat de heerschappij van de Jagiellokoningen een periode van artistieke neergang was. De politieke positie van het land verslechterde en de centrale macht werd ontleed. Er ontstonden nieuwe centra in Hongarije zoals Pécs, Vác, Bács en Esztergom. Deze ontwikkeling was volgens Balogh wel gunstig voor de verspreiding van de renaissance.95 Onderzoekers naar kunst uit het Jagiello-tijdperk keken dus niet slechts naar het koninklijke hof in Buda, maar naar een wijde variatie van artistieke centra en regio’s.96 Louis Waldman stelt dat er meer nadruk moet komen te liggen op de Jagiello-periode zodat ook dit, volgens hem, minder geliefde tijdperk wordt onderzocht en er van de nationalistische vooroordelen afgeweken wordt. Volgens hem worden de relaties tussen Italië en Hongarije geenszins zwakker na de dood van koning Matthias.97 Hij verwijst naar het boek Italy & Hungary (2011) en de historiografische essay’s van Szörényi en Farbaky, Mikó en die van hemzelf waarin hij zijn stelling bevestigd ziet. Het boek en de essay’s zijn volgens hem een recente tendens om de Jagiello-periode te onderzoeken en een belangrijk onderdeel te maken van de renaissancestudies. Hij schrijft dat het onderzoek naar koning Matthias als mecenas incompleet zou zijn als er geen aandacht zou worden besteed aan de culturele uitwisseling tussen Italië en Hongarije na Matthias’ dood tot aan de Ottomaanse overheersing. Niet alle kunsthistorici zijn het eens met deze accentverschuiving.98 De herevaluatie van de periode van de regering van de Jagiellokoningen brengt een verandering met zich mee. Deze tijd wordt niet meer gezien als een periode van neergang, maar als een periode waarin artistieke productie nog steeds aanzienlijk was. Het accent was echter verschoven van het koninklijke hof naar kleinere kerkelijke, adellijke en burgerlijke hoven.99 De renaissance-idealen na koning Matthias, tijdens het koningshuis van de Jagiello’s kreeg een ander epicentrum dan Buda, namelijk Esztergom, de vestigingsplaats van kardinaal Tamás Bakócz de Erdevd.100 Wat voorheen dus als secundair werd gezien in de Hongaarse
94
Stangler, Klaniczay 1982: 95. Ibidem: xxvii, 95, 96, 106. 96 Farbaky, Waldman 2011: xxvvii. 97 Ibidem: 677. De regeringsperiode ten tijde van de Jagiello dynastie wordt dan niet meer getypeerd als van een Litouwse parvenu. De Jagiello periode in Hongarije was tussen 1440-1444 en 1490-1526. 98 Farbaky, Waldman 2011: 677. László Szörényi ’Introduzione alla recente storiografia sul Rinascimento in Ungheria’, Árpád Míkó ’Beatrice d’Aragona e il primo Rinascimento in Ungheria’, Péter Farbaky ’Recent Research on Early Renaissance Art in Hungary’, Louis Waldmann ’Jagiellonian Epilogue: Three Tuscan Painters in the Buda of Louis II.’ 99 Winfried, Strnad 1996: 185. Zie ook Fehr, 1961: 24, 33, 112. Zie ook Hubala, 1985: 28. Niet alle nog werkzame kunsthistorici zijn het hiermee eens. Mária Prokopp (1939), de gewezen docent van Péter Farbaky, in een persoonlijk gesprek aangegeven dat ze het niet eens is met deze verschuiving in onderzoek naar de Jagiellotijd. Dit was tijdens mijn bezoek aan haar op de Loránd Eötvös Universiteit in Boedapest op 7 mei 2012. 100 Horler 1987: 14. 95
21
kunstgeschiedschrijving is nu aan de canon toegevoegd, en lijkt een plaats te krijgen in de de beschreven geschiedenis van de renaissance in Hongarije. Het positioneren van het mecenaat van Tamás Bakócz krijgt hierdoor ook een ander perspectief.
1.10. Het Centrum-Periferiemodel. Florence of Buda? ‘The history of European art has in large measure been a history of a series of centers from each of which a style has irradiated. For more or less lenghty periods this style dominated art of the time, and became in fact an international style, which at its center was a metropolitan style and became more provincial the more it reached the periphery.’101 Analyses over culturele fenomenen worden vaak bekeken vanuit de tegenstelling centrum-periferie. Het model is een instrument om te verklaren dat de bakermat van de renaissance in Italië ligt en hoe ze van daaruit verspreid is naar de rest van Europa. Een centrum kan een land, een koninklijk hof, patriciërs uit een dominante stad of een aartsbisschoppelijke zetel. De periferie kan een land of een dorp, en een feodaal landgoed in de provincie zijn.102 Regionale geografie definiëert een regio als een gebied, dat in nauw verband staat met een coördineringscentrum, een metropolis.103 Hieruit volgt dat regio’s worden aangeduid als gebieden, die in politiek, cultureel en/of economisch opzicht van een centrum, zoals een stad afhankelijk zijn.104 De kunstmetropool onder koning Matthias Corvinus was Buda, onder de Jagiellonen was het Krakau en tijdens Rudolf II was het Praag. In een groter verband zien we dat Oost- en Centraal-Europa een perifere, provinciale verhouding ten opzichte van het centrum WestEuropa heeft.105 Het denken in een centrum-periferiestructuur zorgt voor een basaal cultureel dualisme tussen voorlopers (centrum) en navolgers (periferie). Er is sprake van een geografie van macht.106 De publicatie Italy and Hungary (2011) presenteert de onderzoeken over de verhouding tussen de renaissance in Italië en Hongarije.107 Door de volgorde van de landsnamen geeft de titel al een hiërarchie aan die steunt op een centrum-periferie model.108 Op de vraag hoe het opdrachtgeverschap van hofkunst gereconstrueerd kan worden, stelt Ernő Marosi dat veelal de volgende methodiek wordt gehanteerd. De beste voorbeelden 101
Castelnuovo, Ginzberg 1979: 285. Jeffries Martin 2003: 89. Zie ook DaCosta Kaufmann 2004: 157. Castelnuovo en Ginzberg definiëren artistieke metropolen als plaatsen voor innovatie waar paradigma’s werden gecreeërd die de koers van de kunst zouden bepalen. De centra werden gekarakteriseerd door grote aantallen kunstenaars, werkplaatsen, de mogelijkheid om werken te distribueren en te exporteren, veel patronen die kunst konden aankopen en plekken waar kunst werd geproduceerd, dus waar een grote afname was. Een centrum was het koninklijk hof, een politiek centrum en/of een economisch centrum. 103 DaCosta Kaufmann 2006: 22. 104 Ibidem: 22, 23. 105 Halecki, 1952 Zie ook DaCosta Kaufmann 2006: 23. 106 Jeffries Martin 2003: 91, 96. 107 Deze onderzoeken zijn gepresenteerd aan de Harvard University Center for Italian Renaissance Studies, in Florence, tussen 6-8 juni 2007. 108 DaCosta Kaufmann 2006: 23, 24. Zie ook Jeffries Martin 2003: 91. Het paradigma centrum-periferie onleent zijn success voornamelijk aan Immanuel Wallerstein 1980. De overwegingen van Kaufmann over steden, regio’s, centra en periferiën zijn eerder al behandeld door Fernand Braudel, Immanuel Wallerstein en Peter Burke. 102
22
van lokale en regionale artistieke uitingen zijn als uitgangspunt genomen en toegeschreven aan (nationale) centra. Kunst uit de perifere gebieden krijgt bestaansrecht doordat deze gerelateerd wordt aan het centrum van een land.109 De essentie van deze methode kan worden omschreven als een centripetaal, dat wil zeggen een middelpuntzoekend principe. Haar pendant is de verspreiding van een cultureel fenomeen vanuit het centrum, deze is centrifugaal, dus van middelpuntvliedende aard. In de historiografie van de Italiaanse kunst zien we deze manier van geschiedschrijven al bij Giorgio Vasari (1511-1574), die de nadruk legde op het centrum Florence.110 Marosi stelt dat er sprake is van een latente polarisering aangaande de ontwikkelingsprocessen van de Hongaarse Renaissance. De Hongaarse onderzoekers neigen er volgens hem naar om de import van de quattrocento-kunst naar Hongarije op twee wijzen te verklaren. Enerzijds als een specifiek Italië-vriendelijke ontwikkeling, die aan het begin van de vroegmoderne popularisering van de stijl stond. Aan de andere kant als bestanddeel van de historiografie, sinds de nostalgische terugblik op de roemrijke ‘nationale koning’ Matthias Corvinus.111 Uit beide manieren blijkt dat Italië als centrum fungeert voor Hongarije en beide manieren zijn problematisch en sterk politiek. Volgens William James Bouwsma werkt het traditionele dramatisch organiseren van de westerse geschiedenis met het mechanisme dat alle gegevens in twee delen verdeelt: in continuïteiten en innovaties. In deze opvatting is een centrum een innovatieve plaats dat voorloopt op andere gebieden en de periferie een plek die volgt en zorgdraagt voor continuïteit. Dit traditionele patroon ziet hij als onvolkomen. 'But the more human concept of the drama of history that had its effective origins in the Renaissance understanding of culture overcomes these various disadvantages. Its pluralism implies the possibility of the multiplicity of historical dramas. Both simultaneaous and succesive and so it relieves us of the embarrassment, inherent in a linear and eschatological vision of time, of repeatedly having to reclassify in other times what for a previous generations seemed modern. Since it perceives history as a part of culture and also, therefore, a human creation, it permits us constantly to reconstruct the dramas of history and so to see the past in fresh relation to ourselves. Above all, since it insists on no particular outcome for the dramas of history, it leaves the future open'.112 Hij pleit voor een opvatting van de renaissance in Europa die een pluriforme verschijning heeft. Zijn alternatief kent niet slechts een monolitische liniaire denktrant in (stijl)periodes gekoppeld aan tijd en plaats, maar een fenomeen dat op meerdere plaatsen tegelijkertijd plaats kan vinden.
109
Farbaky, Spekner, Szende, Végh 2008: 124. Zie ook Marosi 1995. DaCosta Kaufmann 2004: 158. 111 Winfried, Strnad, 1996: 174. 112 Jeffries Martin 2003: 39. 110
23
1.11. Het centrum van de periferie. Renaissance in Hongarije, Polen en Bohemen. Hongarije had, volgens veel kunsthistorici, als periferie, een belangrijke functie in de verspreiding van de renaissance naar de rest van Centraal en Oost Europa. Het was een knooppunt op de Europese kaart. Hongarije wordt door Jolán Balogh, Jan Białostocki, Péter Farbaky en Louis Waldman gezien als vooruitstrevend. Ze zagen Hongarije als voorloper op de andere landen ten noorden van de Alpen wat betreft de receptie van de renaissancecultuur.113 Door relaties met de Italiaanse stadsstaten te tonen ‘in een voor Europese termen zeldzaam vroege periode’ werd Italië gezien als centrum en de gebieden eromheen als addresaten of ontvangers.114 De bemiddelende rol van Hongarije in de Centraal-Europese renaissance was volgens Gyöngi Török van belang voor Bohemen, Polen en de Oostenrijkse kunst. Hiermee volgt ze de theorie van Jan Białostocki die hij heeft uitgewerkt in The Art of the Renaissance in Eastern Europe: Hungary, Bohemia and Poland uit 1976.115 ‚From the second half of the fifteenth century the Italian Renaissance was firmly implanted in Buda, Visegrád and Esztergom. It came later to Prague, Cracow and Silesia, but its influence continued, transformed in various ways into a courtly or vernacular Mannerism, when in western Europe the Early Baroque was already established’, schreef kunsthistoricus Jan Białostocki.116 Het begrip en de acceptatie van renaissancekunst waren volgens Białostocki voorbereid door de intellectuele cultuur van het humanisme. Hij stelt dat de renaissancestijl in Polen kwam door de voorliefde voor humanistische kunst en cultuur en dat de verspreiding plaatsvond door de regeerders en medestanders onder de hoogwaardigheidsbekleders van kerk en staat. Door Poolse delegaties van ambtenaren, kerkelijk hoogwaardigheidsbekleders en wetenschappers die het concilie van Konstanz (1414-1418) en Basel bijwoonden ontstond, volgens Białostocki, in Polen het contact met het humanistisch gedachtegoed en de interesse in klassieke manuscripten. Gregor van Sanok, de leraar van koning Matthias, wordt gezien als de pionier van de verspreiding van het humanistisch gedachtegoed in Polen. Zijn lezingen over klassieke literatuur aan de universiteit van Krakau in 1428 na zijn terugkomst van het concilie in Konstanz markeerden volgens Białostocki het begin van de humanistische beweging.117 Białostocki stelt dat er een grote intellectuele betrokkenheid was tussen Polen en Hongarije en dat er een internationale humanistische cultuur heerste. De intellectuele centra waren onder andere Krakau, Praag, Buda en Esztergom.118 De Italiaanse artistieke invloed 113
Farbaky, Waldman 2011: 69. Farbaky, Spekner, Szende, Végh 2008: 19. Zie ook Winfried, Strnad 1996: 173. 115 Farbaky, Waldman 2011: 69. 116 Białostocki 1976: 4. 117 Ibidem: 51. 118 Białostocki 1976: 51. Vladislav III van Varna, was koning van Hongarije vanaf 1440. Gregor van Sanok kwam onder de aandacht van Paus Eugenius IV en studeerde in Florence. Vanaf 1439 doceerde hij Griekse-Romeinse 114
24
kwam volgens Białostocki echter later en minder direct Polen binnen dan in Hongarije het geval was.119 Białostocki beweert dat Koning Matthias in zijn bevlogenheid voor de renaissancekunst gevolgd werd door zijn raadslieden, ambassadeurs, bisschoppen. Deze beweging continueerde tijdens koning Wladislau II Jagiello, de nieuwe koning van Hongarije die van Praag naar Buda kwam in 1490. Wladislau II was sinds 1471 koning van Bohemen en de gekozen koning van Hongarije. Zijn jongere broer Sigismund I (1467-1548), werd door onverwachte omstandigheden koning van Polen. Op deze wijze vormde zich een politieke en culturele unie van Polen, Hongarije en Bohemen door de Jagiello dynastie. De personele unie bevorderde volgens Białostocki de wederzijdse beïnvloeding.120 Filippo Callimachus Buonaccorsi (1437-1496) was leraar van de jonge Sigismund. Hij was een van de eerste Italiaanse humanisten die aanzienlijke tijd in Polen heeft doorgebracht. Naast deze opleiding werd zijn kennis over en interesse voor Italiaanse architectuur, beeldhouwkunst en decoratieve kunsten en muziek gevoed tijdens twee bezoeken aan Buda. De eerste van 1498 tot 1501 en de tweede van 1502 tot 1505. Hij was hiertoe uitgenodigd door zijn broer Wladislau II. Sigismund verbleef destijds nog niet in Buda als toekomstig soeverein, maar als man van artistieke en literaire cultuur. In de tijd dat Sigismund naar Buda kwam als Poolse prins was volgens Białostocki de ‘Florentijnse Renaissance’ in Hongarije al wijd verbreid. Hij leefde tijdens deze bezoeken in het kasteel dat koning Matthias eens toebehoorde en hij zag veel van wat er door deze grote kunstpatroon verzameld was. Białostocki meent dat de Italiaanse renaissance door koningen Matthias aan Hongarije en door Sigismund I aan Polen is geïntroduceerd door uitgebreide patronage en opdrachten aan Italiaanse kunstenaars. De lijn van overdracht was echter niet direct, want beide hadden Italië nog nooit bezocht.121 Volgens Białostocki was Sigismund I Jagiello, koning van Polen, dus bekend met het renaissancegedachtegoed onder andere door Hongarije. Sigismund I heeft architectuurontwerpen en tekeningen gekocht in Buda en naar Krakau gebracht. In 1507 en later ook in 1510 en 1511 heeft hij (Italiaanse) ambachtslieden, beeldhouwers en architecten als Bartolomeo Berrecci en Francesco della Lora van Hongarije naar Krakau gehaald. Voor zijn projecten werkten ambachtslieden uit Hongarije, Italië, het Heilige Roomse Rijk, Litouwen en poëzie en Italiaanse literatuur aan de Universiteit in Krakau. Hij werd aartsbisschop van Lwów (nu Lviv, Oekraïne) in 1451. Hij wordt gezien als de pionier van het Poolse humanisme, die groepen intellectuelen en dichters om zich heen verzamelde in zijn residentie te Dunajow. 119 Białostocki 1976: 19. Voorbeelden van geleerde clerici zijn Jan Łaski, de kanselier van het Poolse koninkrijk van 1503 en aartsbisschop van Gnesen (nu Gniezno, Polen) van 1510. Hij bezocht Italië in 1494 en 1500-1 en bracht lange tijd door in Rome tussen 1513 en 1515 en bijvoorbeeld Jan Thurzo (1437-1508), humanist en bisschop van Breslau (nu Wroclaw, Polen). 120 Ronin 2003: 87. Białostocki 1976: 9. De vader van Sigismund I was Casimier IV (1427-1492) had nog vier zoons. Zijn broer Wladislau II was al koning van Bohemen en werd in 1490 tot koning van Hongarije, een was kardinaal, de andere twee broers die in Polen kort na elkaar regeerden stierven vroeg. Onder koning Jan Olbrecht (1459-1501), de derde zoon van koning Casimier IV werd Callimachus koninklijk raadgever, kanselier en diplomaat. 121 Białostocki 1976: 11, 52.
25
afb.6
Polen samen. Net als de burcht op Buda werd het kasteel op de Wawel heuvel in Krakau niet helemaal nieuw gebouwd, maar het werd wel helemaal aangepast. Onder andere Francesco della Lora (s.a.-1516) en Bartolomeo Berrecci (1480-1537) hebben het Wawelpaleis gerestaureerd en geremodelleerd. Toen Della Lora stierf maakte beeldhouwer en architect Bartolomeo Berecci dit niet af, maar bouwde hij de kapel van aartsbisschop Jan Łaski (14561531).122 Door de huwelijken van Sigismund I zijn de banden tussen Hongarije en Polen en de Italiaanse culturele invloed nog verder doorgedrongen in Centraal- en Oost Europa. De eerste vrouw van Sigismund I was de Hongaarse Barbara Zápolya (1495-1515). Zijn tweede vrouw was de Italiaanse Bona Sforza (1494-1557). Aanvankelijk wilde hij ter ere van zijn eerste vrouw de Sigismundkapel oprichten. Deze was gebouwd door de Bartolomeo Berrecci. De constructie van de Sigismundkapel en de voleindiging van het hermodelleren van de koninklijke residentie op de Wawel heuvel in Krakau, door Italiaanse architecten en
afb.7a/b
beeldhouwers, versterken de associatie tussen Sigismund en zijn interesse voor Italiaanse kunst. Het is weinig verbazend dat Białostocki stelde dat de renaissance in deze gebieden kwam als een zogenaamde 'royal fancy'. De taak van veel kunstenaars bestond uit het creëren en opluisteren van tijdelijke residenties zoals kastelen, van permanente residenties, zoals graftombes en kapellen en sociale residenties zoals de stad. Wladislau II gaf Bendedict Ried (1454-1534), een van meest prominente architecten van de gotische bouwstijl, opdracht om de renaissance-architectuur in Hongarije, Buda, te bestuderen. Hij werd geacht dit op Praag toe passen en zo, meent Białostocki, werd de renaissancestijl ook in Praag geïntroduceerd, zoals te zien is in villa Belvedere.
afb.8,9
123
Al deze aspecten droegen er volgens Białostocki toe bij dat de renaissance-stijl behalve in Hongarije ook in Krakau en Praag navolging kreeg en dat er kruisbestuivingen plaatsvonden.124 Uit de theorie van Białostocki kunnen we afleiden dat hij ervan uitgaat dat er een basis gelegd is voor de renaissancecultuur door humanisten en dat het vervolgens door de koninklijke hoven verder is verspreid. Hij stelde dat Hongarije voorliep op andere landen in Europa. Volgens Gyöngyi Török is de Renaissance in Hongarije een niet af te scheiden bestanddeel van de algemene renaissancecultuur, maar was het tegelijkertijd een verrassend vroeg ontwikkelde en verzelfstandigde, bijzonder kleurbepalende variant binnen de
122
Lewalski 1967: 61. Francesco della Lora is ook wel bekend als Franciscus Italus of Fiorentino. Białostocki 1976: 15. 124 Ibidem: 15, 19. 123
26
toenmalige Europese cultuur.125 Białostocki maakte de vergelijking met een dialect van een internationale taal.126 Een van de auteurs die tegenwerpingen heeft voor deze theorie van de verspreiding van de renaissance vanuit Italië naar de rest van Europa is Thomas DaCosta Kaufmann. Hij poneert de stelling dat de renaissance in haar Italiaanse vorm, zoals deze tentoongespreid werd aan het hof van koning Matthias, zou kunnen worden beschouwd als slechts een export van Florentijnse kunst. Hij ontkracht het echter meteen door te schrijven dat we niet naar Buda en Esztergom moeten kijken als politieke, religieuze, economische centra en ook niet als plaatsen voor culturele overdracht. Maar als artistieke metropolen van een regio. DaCosta Kaufmann schrijft dat Buda, Praag en Krakau centra waren, omdat ze van belang waren voor hun eigen land. Het waren de centra van hun eigen artistieke provincies.127
1.12. Kunstgeografie, andere parameters voor onderzoek. In een synthese over kunstgeografie vanaf de vijftiende tot de achtiende eeuw in Centraal- en Oost-Europa, geeft DaCosta Kaufmann aan dat er een revisie nodig is van het uitgangspunt dat kunst wordt uitgelegd aan de hand van geografische- en tijdsbepalingen. Zijn boek verhaalt over het problematische aspect van artistieke regio’s en metropolen.128 Hij behandelt de vraag hoe kunst en architectuur met een volk, een cultuur, een regio, een natie of een staat geïdentificeerd wordt.129 Door case-studies behandelt hij kwesties als de nationale en etnische identiteit in kunst, definities van artistieke centra of metropolen versus periferiën, de interpretatie van artistieke verspreiding, de rol van agenten in de artistieke circulatie in relatie tot omgevingen, het belang van plaats versus etniciteit en de grenzen van de theorie van verspreiding. DaCosta Kaufmann heeft kritiek op de methode van de kunstgeografie en de hang van deze theorie naar een grote theorie van de geografie van kunst. Hij definiëert de methode als volgt ‘(...) as distinct from topography, artistic geography may be described as an account in which location or place of origin becomes an imporant issue in the disctinctive characterization of the work of art, not just a chance or random fact; place may even be established as a determining factor in the existence or appearance of an artwork.’130 Hij wijst de methode niet af, maar hij zoekt naar nieuwe manieren om deze theorie toe te passen. Een artistiek verschijnsel of een stuk architectuur in termen van geografie uitleggen
125
Stangler, Klaniczay 1982: xxviii. DaCosta Kaufmann 2004: 202-203. 127 Ibidem: 163-164, 169. 128 In het boek Toward a Geohistory of art (2004) schrijft DaCosta Kaufmann tijdens en na 1989, dus toen hij erover schreef was het al meteen relevant. Na 1989 is de hele samenstelling van Oost en Centraal Europa weer helemaal veranderd, toen de Sovjet-Unie uit elkaar viel. 129 DaCosta Kaufmann 2006: 10. 130 DaCosta Kaufmann 2004: 22. 126
27
betekent volgens DaCosta Kaufmann niet alleen dat het probleem heel precies moet worden uitgelegd, maar ook dat de geografische omstandigheden die van toepassing zijn op de historische gebeurtenis toegevoegd moet worden en dat er meer variabelen geanalyseerd moeten worden.131 Factoren als patronage zijn vaak afhankelijk van heel subjectieve en idiosyncratische keuzes. DaCosta Kaufmann noemt ook andere intellectuele en sociale gegevenheden die de kunst beinvloeden zoals kritiek, theorie en de markt.132 Geografische overwegingen in kunst hoeven niet algemene wetten of principes te produceren, ze kunnen beschrijvend zijn in plaats van normatief. Aandacht voor individuele kwesties, voorbeelden, case-studies kunnen antwoorden geven op het probleem tussen de relatie van het historische en transhistorische. Ze kunnen ook antwoord geven op de veranderende relatie van individuele objecten tot de plaatsen waar ze vandaan komen en waar ze circuleren.133 Jan Białostocki vormt met zijn werk in zoverre een uitzondering dat hij schreef 'To look at the east European scene as a whole'.134 Białostocki gaat uit van een centrum-periferie model, waarbij Hongarije een belangrijke rol speelde in het verspreiden van de renaissancecultuur en stijl naar de rest van Centraal en Oost-Europa, maar plaatste de vroege renaissancekunst in Hongarije in een Centraal-Europese context.135 Hij categoriseerde niet per land of nationaliteit, maar per culturele regio. Een belangrijke vraag die hieruit volgt is hoe we Oost- en Centraal Europa moeten behandelen en waarin de betekenis van Centraal-, Oost-Europa, als kunsthistorische regio voor ons ligt.136 Tijdens de Jagiellonendynastie waren rond 1500 Buda, Krakau en Praag met elkaar verenigd, later verenigen de Habsburgers het koninklijk Hongarije, Praag, Silesië en Wenen rond 1600-1700. Centraal-Europa kan volgens DaCosta Kaufmann als een groep landen opgevat worden, die door de Latijnse cultuur, de ervaringen van de renaissance, reformatie, contrareformatie, wetenschappelijk revolutie en de Verlichting, door een algemene openheid tegenover kunstenaars, door multi-etniciteit en cosmopolitiek samengebonden worden. Deze landen kunnen door het cosmopolitische bereik van de vroege moderne tijd, net als het Heilige Rooms Rijk van de Duitstalige landen, het historische Polen en het historische Hongarije aan elkaar worden gekoppeld. Centraal-Europa kan volgens hem dat deel van Europa zijn dat tussen de Rijn en de Dnjepr respectievelijk de Dnjestr ligt. De landen waar het Orthodoxe Christendom en de Islam aangehouden worden, geven volgens hem de Oostelijke en Zuid-Oostelijke grenzen aan. DaCosta Kaufmann stelt dat culturele 131
DaCosta Kaufmann 2004: 349-351. Zie ook DaCosta Kaufmann 2006: 12. DaCosta Kaufmann 2006: 25, 26. 133 DaCosta Kaufmann 2004: 351. 134 Białostocki 1976: 1. 135 Farbaky, Waldman 2011: 77. 136 DaCosta Kaufmann 2006: 8. 21, 28. Volgens Jan Białostocki bestaat de regio Oost Europa uit; Polen, Hongarije, Slowakije en Tsjechië, hij sluit Rusland, Oostenrijk en Duitsland buiten. Voor hem is dat het zelfde als Oost-, Centraal Europa. In tegenstelling tot Białostocki rekent DaCosta Kaufmann Rusland wel mee. 132
28
grenzen nog minder duidelijk afgebakend zijn dan politieke grenzen, door de uitwisseling van ideëen en vormen. Cultuurregio’s omvatten andere gebieden dan de nationale regio‘s. Centraal-Europa is een toepasselijk begrip, mits er niet in termen van Oost en West gesproken wordt, dit zijn concepten die later pas in gebruik zijn geraakt.137 DaCosta Kaufmann schrijft: ‘Dealing with Central Europe should cause a more general rethinking about the geography and history of art‘ Supranationale concepten zoals Centraal Europa onderscheppen dit hele idee van regio’s.138 Centraal Europa kan als begrip gebruikt worden, omdat het bredere perspectieven biedt dan de nationale, maar smaller is als de continentale of globale. Volgens DaCosta Kaufmann hoeft de definitie van Centraal-Europa niet vastgelegd te worden. We hoeven dus niet te zoeken naar iets dat vast moet staan in alle omstandigheden, maar dit per kwestie bekijken.139 Het werk van DaCosta Kaufmann legt maatstaven op die niet gebruikelijk zijn in de kunstgeschiedschrijving. Hoewel hij het centrum-periferiemodel nog steeds hanteert, doet hij dit op een andere manier. Hij benadrukt politieke- en culturele geschiedenis en geografie. Het gaat niet over etniciteit of nationaliteit.140 Hij pleit voor het beschrijven van centra en periferiën bezien vanuit andere periferiën, vanuit een andere context. Thomas DaCosta Kaufmann heeft met zijn boek het volgende voor ogen. ‘(…) the rethinking from a decentred perspective of the history of art in East Central Europe.’ Uit het voorgaande kunnen we opmaken dat ideëen over de verspreiding van de renaissance uit Italië naar Hongarije en verder een sterke hiërchie in zich draagt. Bij Hongaarse kunsthistorici staat de nauwe band met de Italiaanse renaissance centraal met hierin als hoofdmecenas Matthias Corvinus en zijn netwerk. In hedendaags onderzoek wordt dit beeld bijgesteld en komt de nadruk meer op andere centra te liggen buiten het koninklijk hof in Buda. Bakócz zou in deze visie zijn mecenaat grootendeels te danken hebben aan zijn binding met het koninklijk hof van Matthias Corvinus. We hebben echter kunnen zien dat het schrijven over mecenaatschap in de renaissance problematisch kan zijn in verband met normatieve en anachronistische verklaringsmodellen als het stijlperiodenmodel en het centrum-periferiemodel. Er zijn andere parameters nodig om dit te kunnen onderzoeken en nieuwe inzichten te verwerven. Daarom gaan we nu kijken naar het leven en werk van kardinaal Tamás Bakócz en de context waarin zijn leven zich afspeelde. Wie was Tamás Bakócz en welke factoren uit zijn leven waren belangrijk voor zijn patronage?
137
DaCosta Kaufmann 2006: 30. Ibidem: 15. Zie ook DaCosta Kaufmann 2002: 5. 139 DaCota Kaufmann 2004: 186. 140 Ibidem: 25. 138
29
2. Het leven van Tamás Bakócz de Erdevd (1442-1521) in context. 2.1. Introductie. De levensloop van Tamás Bakócz met betrekking tot zijn kerkelijke en diplomatieke relaties is van belang om een voorstelling te geven van het leven van de kardinaal. Tegen welke sociale, geografische en politieke achtergrond vond het leven van en opdrachtgeverschap van Tamás Bakócz plaats? Om zijn leven in context te zetten volgt er eerst een beschrijving van de contacten tusen Italië en Hongarije op politiek en kerkelijk gebied. Zijn leven staat in de traditie van een lange gezamelijk geschiedenis tussen Hongarije en Italië, met name Rome. Het leven van Erdődi Tamás 141 steunde gedurende zijn leven op twee belangrijke pijlers: de katholieke kerk en het staatsbestuur. Binnen de sociale stratificatie heeft hij zich bewogen van wagenmakerszoon naar de functie van hoofdkanselier aan het koninklijk hof en hoofd van de kerk in Hongarije. Hij speelde een rol in de Europese politiek. Niet de koninklijke hoofdstad Buda, maar het aartsbisschoppelijk paleis te Esztergom was zijn uitvalsbasis. Het was een verzamelplaats voor Europese diplomaten. Machtige heersers in het Europa van toen dongen naar zijn gunsten, en met beloften probeerden ze hem aan hun zijde te krijgen. De contacten die de ‘Strigonienzer’ onderhield met Rome en het Vaticaan waren een belangrijke leidraad gedurende zijn leven.142 De levensschets van Tamás Bakócz heb ik grotendeels geschreven aan de hand van de monografie van Vilmos Fraknói getiteld Het leven van Tamás Bakócz van Erdőd (1889). Het is een belangrijke bron, want het is de enige monografie over de kardinaal. Generaties onderzoekers verwijzen wanneer het over Bakócz gaat naar deze studie van Fraknói, daarom zal ook zijn leven en werk besproken worden in dit hoofdstuk.
2.2. Geopolitiek: De connectie tussen Italië en Hongarije. Om de connectie tussen koninkrijk Hongarije en haar banden met Italië in beeld te krijgen gaan ver terug in het verleden. Hongarije balanceerde rond het jaar 1000 tussen het OostEuropese Constantinopel (Byzantium) en het West-Europese Rome (Duitse of Heilige Roomse Rijk). Vermoedelijk wendde vorst Géza zich in het jaar 973 om politieke redenen tot Rome. Op deze manier wilde hij Hongarije laten overleven als onafhankelijk rijk en haar bestaan handhaven door middel van vreedzame en goede relaties met hun buurlanden en 141
Erdődi betekent: van Erdőd. In het Hongaars wordt eerst de familienaam genoemd, en dan de voornaam of doopnaam. 142 Horler 1987: 14. In verschillende documenten wordt aan Bakócz gerefereerd als de Strigonienzer. Esztergom is in het Latijn Strigonium. De stad staat ook bekend als Gran. Vermoedelijk komt de Esztergom van een combinatie van Ister dat Donau betekent en Gam, refererend aan de Garam een rivier die net als de Donau ook vlak langs de stad vloeit.
30
Rome. Daarom liet Géza zichzelf en zijn gezin dopen en daarmee kerstenen. Door deze beslissing vond een invloedrijk moment in de geschiedenis van Hongarije plaats. Hierna volgde de kroning van de zoon van Géza, Vajk (ca. 969-1038), die onder de nieuwe christelijke naam Stefanus I (in het Hongaars: István) koning van Hongarije werd. Vorst Géza vestigde zijn zetel in Esztergom, waar zijn zoon Stefanus later tot de eerste koning van Hongarije werd gekroond. De kroningsstad werd ook het kerkelijk centrum van Hongarije. Stefanus gebruikte de nieuwe godsdienst om zijn centrale macht in Hongarije te versterken. Tot halverwege de dertiende eeuw was Esztergom de hoofdstad, vervolgens werd Buda dit. Esztergom werd daarna overgedragen als zetel voor de aartsbisschop.143 De voornaamste zorg van Stefanus was politieke eenheid en centralisatie van de macht in Hongarije, en ook, om zijn gezag te versterken en in groter aanzien te staan bij de vorsten van de buurlanden. Hij vroeg hiertoe om erkenning van paus Sylvester II (950-1003) als eerste christelijke koning van Hongarije.144 Om deze acte kracht bij te zetten, trouwde hij met een christelijke West-Europese prinses; Gisella van Beieren (985-1065). Hij ontving in Esztergom, zijn geboorte- en zetelplaats, een kroon van paus Sylvester II en de keizer van het Heilige Rooms Rijk Otto III (980-1002). Dit betekende dat Hongarije in religieus opzicht en ook in politiek opzicht verbonden werd met Rome en met andere (west-) Europese christelijke landen.145 Er werden verschillende huwelijken gesloten tussen Italiaanse en Hongaarse koningshuizen. Ilona, de zus van koning Stefanus trouwde met de Doge van Venetië Orseolo Otto (993-1031). De relaties beperkten zich niet slechts tot de dynastische. Handelsconnecties waren ook van groot belang. Venetië was voor haar voedsel afhankelijk van het continent. Er was een levendige uitwisseling, en veel Hongaarse geleerden reisden naar Italiaanse intellectuele broedplaatsen om te studeren. Italiaanse geleerden en ambachtslieden vonden hun weg naar Hongarije en haar buurlanden.146 Tussen 1308-1382 regeerde het huis van Anjou in Hongarije. Deze dynastie was ook verwikkeld in de Italiaanse politiek. Caroberto (1288-1342, Károly Robert in het Hongaars) uit Napels van Anjou kreeg de Hongaarse kroon.147 Later was Lodewijk I de Grote (13261382, Nagy Lajos in het Hongaars) met zijn leger twee maal in Italië in 1348 en 1381 om de regering in Napels op te eisen. Italianen en de cultuur in Italië waren dus bekend aan het Hongaarse hof. Deze situatie veranderde niet toen Buda een keizerlijke stad werd ten tijde van Sigismund van Luxemburg (1368-1437), keizer van het Heilige Roomse Rijk. 143
Ronin: 2003: 35. Zie ook Horler 1987: 14. Koning Béla IV (1206-1270) droeg Esztergom als zetel voor aan de aartsbisschop en verhuisde zelf naar Buda, dat werd de nieuwe koninklijke residentie. 144 Ronin: 2003: 38. 145 Ibidem: 34-36. In het gevolg van Gisella kwamen nog veel ‘Duitse’ priesters en ridders naar Hongarije wat de militaire en politieke macht van de Hongaarse vorst versterkte. 146 Szabó, György. http://www.hungarianquarterly.com/no150/145.html, 10 april, 2010, Amsterdam. 147 Ronin 2003: 67. Door onenigheid werd Károly Róbert drie keer gekroond. In 1301, werd hij in Esztergom gekroond, in 1309 in Buda en in 1310 in Székesfehérvár als Karel I.
31
Vrijwel de belangrijkste periode in de relatie tussen Italië en Hongarije was tijdens de 15e eeuw onder Matthias Corvinus, die na zijn eerste vrouw, de Boheemse prinses Catharina Podiebrad (1449-1464), een prinses uit Napels trouwde, genaamd Beatrijs van Aragón (14571508).148 Tijdens de regering van koning Matthias, was de Italiaanse aanwezigheid in Hongarije op het gebied van kunst, cultuur en de uitwisseling daarvan op haar hoogtepunt. koning Matthias Corvinus heeft Hongarije tussen 1458 en 1490 uitgebreid. Hij veroverde Moravië, Silesië, Lausitz en Neder-Oostenrijk In 1469 rukte hij met zegen van paus Paulus II (1417-1471) op naar Bohemen en voegde dit toe aan zijn rijk.149 Zijn laatste verovering was Wenen, in 1485. Hij liet zelfs zijn hof naar deze stad verplaatsen. Koning Matthias aspireerde het keizerschap over het Heilige Roomse Rijk.150 Na de dood van koning Matthias in 1490 waren er meerdere gegadigden voor de troonopvolging. Onder hen waren Johannes Corvinus, de zoon van de overleden koning, koning Wladislau van Bohemen, maar ook keizer Maximilliaan en zijn zoon Frederik III.151 Zijn opvolger werd tenslotte koning Wladislau Jagiello II (1456-1516) van Bohemen. Doordat hij als koning werd gekozen ontstond er onder zijn heerschappij een personele unie tussen de koninkrijken Hongarije en Bohemen.152 Hongarije lag gesitueerd tussen de Duitstalige landen en de Turkse mogendheden. De Jagiellonen regeerden vanaf 1490 ongeveer over heel Centraal-Europa; over Polen, Litouwen, Tsjechië, Hongarije en Kroatië, kortom van de Baltische staten tot de Adriatische zee, van Silesië tot Transsylvanië. Lange tijd bepaalden leden van deze Jagiellodynastie een groot gedeelte van de Europese politiek en de culturele ontwikkelingen. De drie koninkrijken Bohemen, Polen-Litouwen en Hongarije onder heerschappij van de Jagiello dynastie hadden onderling en ook met Italië nauwe politieke, culturele en intellectuele banden.153 Naast de Italiaanse staten zijn er in de vijftiende en zestiende eeuw paralele ontwikkelingen op intellectueel en cultureel gebied in Centraal- en Oost Europa. Hongarije was onder koning Matthias en ook daarna een stabiel land. Er was centraal gezag in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Italiaanse stadsstaten. Hongarije had een feodaal systeem met een sterke hiërarchie; adelijken, landeigenaren en de horigen. Italië had in die periode een samenleving met rijke patriciërs, burgers hadden meer macht. Italiaanse
148
Respectievelijk dochter van George van Podiebrad (1420-1471) en dochter van Ferdinand I van Napels (1423-1493). Ronin 2003: 84. Zie ook Fraknói 1885: 1-20, 97-115, 193-211. Zie ook Neumann 2008: 315-337. Het was een strijd tussen koning Matthias die zich in 1469 tot koning van Bohemen liet uitroepen en Wladislau II die zich ook koning wist van Bohemen, vanaf 1471 gekozen door de hoofdadel. Er was strijd tussen Matthias en Wladislau II over de kroon tot in 1479 werd besloten dat beide de titel van koning van Bohemen mochten dragen. 150 Sheperd 2002: 134. Zie ook Ronin 2003: 84, 85. 151 Kubinyi, 1999: 151. 152 Ronin 2003: 70, 80, 87. Dit was de derde personele Unie met het Koninkrijk Hongarije. De eerste personele unie ontstond in 1370 door Koning Lajos I (1342-1382) van Hongarije, die koning werd van Polen. De tweede personele Unie ontstond door Úlaszlo I (1424-1444) in 1440 tussen Polen en Hongarije. Bohemen maakte deel uit van het Heilige Roomse Rijk. 153 Białostocki 1976: 54. 149
32
stadsstaten waren bijvoorbeeld: Venetië, Florence, Pisa, Lucca en Bologna, daarnaast waren de Pauselijke staten uitermate belangrijk. In Italië vonden tussen 1494–1559 de Italiaanse Oorlogen plaats; een reeks van opeenvolgende conflicten, waarbij op verschillende tijdstippen veel belangrijke West-Europese staten betrokken waren. Buiten het feit dat Hongarije en de Italiaanse staten rond 1500 in geografisch opzicht aan elkaar grensden, bleek een belangrijke bindende factor tussen de Westelijk gelegen Europese landen en Hongarije: gezamenlijke vijanden. Hongarije fungeerde als bufferland zodat buren als Moldavië, Rusland, de Tataren en de Turken niet de overhand zouden krijgen. Pius II hoopte in de persoon van koning Matthias op een gewapende tegenstand tegen de immanente dreiging van de Turken.154 Later krijgt Bakócz deze rol. Europa was in veel gebieden verdeeld en landen zoals we deze nu kennen waren veelal gefragmenteerd. Hongarije was een staat met veel verschillende volken en tijdens het leven van Bakócz een koninkrijk met een geografische positie en omvang waar andere Europese machten serieus rekening mee moesten houden.155
afb. 10a/b, 11a/b
2.3. De levensloop van Tamás Bakócz. Tamás Bakócz was staatsman, geestelijke, grootgrondbezitter en patroon van de kunsten waarbij ijver, belangensolidariteit en politieke strategieën zijn leven tekenen. Hij werd als zoon van een (onvrije) wagenmaker geboren in 1442. Zijn broer Bálint viel op en kreeg een opleiding tot priester. Bálint werd proost van Titel (nu Servië), en later hofkapelaan aan het hof van de Hongaarse koning Matthias Corvinus. Hij heeft bij de koning bedongen dat zijn familie een adelijke titel kreeg en een wapen. Het wapen dat Matthias hem schonk bestond uit een hert met een wagenwiel in het rood geschilderd op een blauw schild. Naast het gewei was afb. 12
een gouden kruis aangebracht. Het schild werd vastgehouden door een engel waarvan het hoofd met zonnestralen omgeven was.156 Dit is ook het wapen dat veel te zien is in het mecenaat van kardinaal Bakócz. Door de bemoeienis van zijn broer kreeg Tamás Bakócz een van de beste opleidingen denkbaar en kon hij de functie van provoost in Titel overnemen. Zijn opleiding begon eerst bij de Dominicaner orde in Szatmárnémeti (nu Satu Mare, Roemenië), vervolgens studeerde hij tussen 1463-64 in Krakau onder andere filosofie, en in Bologna en Ferrara vanaf 1465 theologie, rechten en klassieke talen. Bakócz werd in 1465 tot priester gewijd.157
154
Farbaky 2008: 211. Stangler, Klaniczay, Török 1982: 17,18,19. Aan het einde van de vijftiende eeuw had Hongarije ongeveer 4 miljoen inwoners. Buda had tussen de 8.000 en de 10.000 inwoners. Het land is bevolkingsgewijs en taalgewijs nooit een eenheid geweest. Al vanaf het begin van de oprichting van de staat leefden er verschillende bevolkingsgroepen. 80 procent van de bevolking sprak Hongaars. Hongarije had twaalf bischoppelijke zetels. Hiervan waren er vier in Transdanubië, het meest dichtbevolkte gedeelte van Hongarije. 156 Horler 1987: 12. Zie ook Fraknoi 1989: hoofdstuk I § I. Zie ook Adriányi 2004: 90. 157 Székely, Hoyer 1980: 81. Zie ook Adriányi 2004: 90. Zie ook Kubinyi 1999: 149. 155
33
Aan het begin van zijn carrière trad hij in dienst van kardinaal Gabriel Rangone (1420–1486) uit Verona. Rangone was bisschop te Gyulafehérvár in Transsylvanië (nu: Alba Julia, Roemenië) en koninklijk kanselier onder Matthias Corvinus tussen 1476-1480. Daardoor kwam Bakócz in de omgeving van het koninklijke hof, waar hij werkte als koninklijk secretaris.158 Rangone nam Bakócz in 1474 mee op veldtocht tegen de Turken. Een wijze raad van Bakócz werd aangenomen door koning Matthias, dit bezorgde hem een goede naam en versterkte zijn positie aan het hof. Tussen 1483-1490 werd hij door zijn bekwaamheid, raadsheer en vertrouweling van Matthias Corvinus. Binnen afzienbare tijd kreeg hij veel kerkelijke bisdommen onder zijn bestuur. In 1486 werd hij bisschop van Győr en in 1492 van Eger. Het was hem niet vreemd om door belangensolidariteit belangrijke posities te verkrijgen, voor zichzelf of anderen. In 1497 werd hij door persoonlijke politiek de aartsbisschop van Esztergom door een ruil voor te stellen met de zevenjarige aartsbisschop Ippolito d’Este, de neef van koningin Beatrijs. Bakócz zou aartsbisschop van Esztergom worden en d’Este kreeg hiervoor Eger in de plaats.159 In 1500 werd Bakócz door bemoeienis van Venetië tot kardinaal gecreëerd door Paus Alexander VI. Zijn titelkerk werd de Santi Silvestro e Martino ai Monti in Rome. In 1507 werd hij onder Julius II (1443-1513) Latijns Patriarch van Constantinopel. Tijdens de heerschappij van Wladislau II en Lodewijk II was Bakócz tot zijn dood in 1521 hoofdkanselier en primaat van Hongarije. Wladislau II was gekozen door de Hongaarse edelen, opdat ze meer vat op hem zouden hebben na de zelfbewuste en absolute heerser Matthias Corvinus. Onder koning Dobzse, koning Wladislau kreeg zijn bijnaam naar het woord goed, kon Bakócz uitgroeien tot een invloedrijk figuur. Als diens hoofdkanselier heette hij ook wel ‘ongekroonde koning’ of ‘de tweede koning’. De Venetiaanse Sebastiaan Guistinian schreef over Bakócz: ‘El cardinal de Istrigonia est alter rex in regno’.160
2.4. Bezit, belangensolidariteit en binnenlandse zaken. Bakócz wilde hoofdkanselier worden en daarom steunde hij koning Wladislau II, na de dood van koning Matthias Corvinus te Wenen in 1490, bij diens strijd om de Hongaarse troon. Hij liet Wladislau trouwen met Beatrijs van Aragón, de weduwe van koning Matthias, zodat het buitenechtelijk kind van koning Matthias, János Corvinus, niet op de troon zou komen. Hij deed János Corvinus geloven dat hij al zijn bezittingen kwijt zou raken als hij doorging met de strijd om de troon. Beatrijs wilde zelf regeren en als haar minderjarige 158
Fraknói 1889: hoofdstuk I § II. Ács-Muhi 2000: 2. Zie ook Fraknói 1889: hoofdstuk II § IV. Zie ook Horler 1987: 12. Zie ook Stangler, Klaniczay, Török 1982: 18. Kardinaal Ascanio Sforza en Keizer Maximiliaan I hebben zich met deze onderhandelingen bemoeid. Fraknói schrijf overigens dat Bakócz met Eger heeft geruild, Ács-Muhi schrijft dat hij Győr heeft geruild. 160 Székely, Hoyer 1980: 83. Zie ook Ács-Muhi 2000: 3. Bakócz was primaat. Dat betekent dat hij aan het hoofd stond van de Hongaarse kerk in Hongarije en direct onder gezag van de paus stond. 159
34
‘zoon’ op de troon zou komen, zou zij in feite regeren en maakt Bakócz geen kans op de positie van hoofdkanselier. Tijdens de huwelijksvoltrekking maakte hij, met medeweten van Wladislau II opzettelijk fouten tijdens de ceremonie, zodat het huwelijk in 1503 weer ongeldig verklaard kon worden door paus Alexander VI. Hierdoor werd de consolidering in het land versterkt en de vestiging van de Jagiellonen ook. Bakócz voerde een een consensusgeoriënteerde staatspolitiek. 161 De kardinaal kende een grote mate van welvaart, hij bezat in totaal eenzesde van Hongarije. Hij paste verschillende strategieën toe om zijn invloed te versterken en zijn rijkdom te vergroten. Daarbij schuwde hij nepotisme en simonie niet. Vilmos Fraknói heeft in 1988 een studie gewijd aan de manier waarop Bakócz bezit en rijkdommen vergaarde. Jenő Kereszy heeft in 1910 een studie geschreven over Bakócz en hoe hij het bisdom Eger bestuurde. Hierbij richtte Kereszy zich op de manier waarop Bakócz als bisschop in zijn inkomsten voorzag. Uit deze literatuur blijkt hoe Bakócz invloed genoot als bisschop en later als vorst-primaat in Hongarije en wordt veel informatie gegeven over de machtsstructuren in de toenmalige samenleving en over de belangrijke families waar hij contracten mee sloot.162 Tijdens het leven van Bakócz had in Hongarije de koningskroon alle eigendomsrechten. Wanneer edelen in ongenade vielen of als er families zonder nakomelingen bleven, ging hun bezit terug op het koningshuis. Bakócz verkreeg zijn bezittingen doordat hij deze overkocht van edelen in geldnood. Hij leende geld uit waarbij het landgoed van de lener als onderpand gold. Ook door erfenis en door huwelijken te sluiten tussen zijn familieleden en leden van adel en grootgrondbezitters vergaarde hij bezit. Hij gaf een geldsom mee met als afspraak als er geen kinderen werden geboren uit een huwelijk, het bezit van de betreffende familie op zijn naam zou komen te staan. Hij voerde een bewust beleid om zoveel mogelijk grondgebied en bezittingen zijn eigendom te maken, bezit dat in feite aan de koning toebehoorde.163 Naast bezittingen van koninklijke vazallen en edelen, verwierf Bakócz ook vele kerkelijke ambten met de hieraan verbonden inkomsten van de landerijen en dorpen. Het was gebruikelijk, dat geestelijken titulair diverse kerkelijke ambten vervulden. Voor deze ambten werden gelden beschikbaar gesteld aan de benoemde clerus, terwijl een andere geestelijke de taken waar nam. Zijn doordachte handelen bleek uit zijn vraag om toestemming van de Paus Leo X en koning Wladislau II om zelf te bepalen wat er met zijn bezittingen zou gebeuren na
161
Hoensch 1998: 233. Zie ook Ács-Muhi 2000: 3. János Corvinus verplichtte zich toen op 15 augustus 1490 in Buda met vijf prelaten, waaronder Bakócz, dat hij het rijk niet zou afvallen en geen vijandelijkheden jegens de aanwezigen zou uiten. János Corvinus was de buitenechtelijke zoon van Matthias en Barbara Edelpeck. 162 Fraknói 1888: 3,4. Zijn bezit was verspreid, tot in Slavonië en in Servië. Het ging onder andere om de families Bánfi, Szécsi, Szentgyörgyi, Corbávi en Zrinyi, Roh en Henning. 163 Fraknói 1888: 3,4. Zie ook Kis 2005: 401, 402. Zie ook Kereszy 1910. Bakócz verwierf verscheidene huizen in Buda onder andere in de Olaszok-straat, in 1482, hij had de Szent Pál-straat verworven in 1483, hij bezat huizen op het Szent György-plein te Boedapest en in Tótfalu net buiten de stad in 1493.
35
zijn dood. Met deze toe-eigening van bezit heeft Bakócz meer dan eens het oordeel van zijn tijdgenoten over zich afgeroepen. Tijdens de landsvergadering in 1497-98 wordt hij openlijk beschuldigt van corruptie, nepotisme en simonie. Hij zette zich in voor het versterken van de positie van het Hongaarse koninkrijk, maar ook van zichzelf.164
2.5. Internationale betrekkingen en buitenlandse zaken. Bakócz was een sleutelfiguur in de internationale politiek en de hoofdvertegenwoordiger van Hongarije. Het was Venetië gelukt om Hongarije aan zich te binden als bondgenoot, en de twee bondgenoten waren door vele wederzijdse belangen en diensten aan elkaar verbonden. Zo had Bakócz Venetië in 1503 geholpen met een vredesverdrag met de sultan.165 Bakócz werd door de tussenkomst van Venetië tot kardinaal gecreëerd en hij ontving de titel Latijns Patriarch van Constantinopel.166 Het was een heel turbulente tijd in Europa, politieke allianties veranderden snel van samenstelling. In 1508 werd de Liga van Kamerijk in het leven geroepen. Frankrijk, Spanje en keizer Maximiliaan van het Heilige Roomse Rijk sloegen de handen ineen tegen Venetië. In 1509 sloot Paus Julius II zich hier ook bij aan en riep Hongarije op hetzelfde te doen. Venetië wendde zich tot zijn oude bondgenoot Bakócz om hulp. In Hongarije had de partij van János Szápolya voor de toetreding gestemd, maar Bakócz schoof de ratificatie voor zich uit, omdat hij zijn bondgenoot Venetië later nog nodig zou hebben. Ondertussen veranderde de politieke situatie; de paus stapte uit deze liga en richtte in 1511 de Heilige Liga op met Venetië, Engeland en Spanje. Julius II riep keizer Maximiliaan en Wladislau II wederom op zich aan te sluiten.167 Bakócz ambieerde het pausschap en hij wist dat hij, om hier aanspraak op te kunnen maken, in de buurt van Rome moest zijn wanneer Julius II zou komen te overlijden. De paus werd ziek en Bakócz reist 2 oktober 1511, met financiële steun van Venetië, af naar Rome. Onderweg kreeg hij bericht dat er niet meer hoefde te worden gevreesd voor het leven van de paus. Toen Bakócz wilde terugkeren, kreeg hij twee brieven kort na elkaar. In de eerste brief stond dat er op initiatief van de Franse koning Lodewijk XII, Keizer Maximiliaan en een gedeelte van de kardinalen een synode bij elkaar geroepen zou worden in Pisa. Een van de agendapunten was om Julius II af te zetten als paus.168 De keizer verplicht zich in een schrijven aan Bakócz om bij de aanstaande pauselijke verkiezingen zijn keizerlijke invloed te
164
Fraknói 1888: 31. Zie ook Burke 1999: 202-203. De zogeheten sine-cure. Horler 1980: 14. 166 Fraknói 1877: 7-9. Julius wilde eerst Cornaro benoemen, maar Cornaro zag er van af, om Bakócz en de Doge van Venetië niet in de weg te staan. Julius II werd ook wel 'Il Veneziano' genoemdvanwege zijn positieve gezindheid jegens Venetië. 167 Fraknói 1889: hoofdstuk IV § II. 168 Andere agendapunten op de Synode van Pisa waren onder andere de bevordering van vrede tussen de Christelijke vorsten, kruistocht tegen heidenen, en het reformeren van de kerk. 165
36
doen laten gelden om Bakócz de tiara te bezorgen. Keizer Maximiliaan wendde zich al eerder tot Bakócz met de belofte van het pausdom. Hiervoor zou Bakócz als tegenprestatie het Hongaarse koninkrijk voor de Habsburgers erfrechtelijk verzekeren tegenover de partij van János Szápolya (1487-1540), die een ‘nationale’ koning wilde verkiezen. Venetië beloofde eveneens steun en ook veel kardinalen, deelnemend aan de synode van Pisa, hebben laten weten dat Bakócz op hun steun kon rekenen. Ondanks deze beloftes gaat hij niet in op de uitnodiging. De Synode in Pisa gaat door maar zonder daadwerkelijk resultaat. Julius II herstelt van zijn ziekbed en verklaart de synode in Pisa ongeldig. Als tegenreactie roept hij zelf een synode bijeen.169 Dat is de tweede brief die Bakócz ontvangt, waarin Julius II hem vraagt om de V. Lateraanse Synode (1512-1517) bij te wonen. Julius II schrijft in een brief aan Bakócz dat ze hem in Rome verwachten als de Messias, omdat hij als enige in staat werd geacht om de afdrijvende boot (de kerk) naar de wal van de verlossing te kunnen voeren.170 Ludwig von Pastor interpreteert de verhouding tussen Bakócz en Julius II anders dan Fraknói. Net als Fraknói beschrijft hij kardinaal Bakócz als een buitengewoon bekwame man. Fraknói stelt echter dat Bakócz zelf graag naar Rome wilde om paus te worden en omdat hij onmisbaar was voor de politiek die Julius II bedreef. Pastor meent daarentegen dat Bakócz naar Rome moest komen zodat Julius II de gehoorzaamheid van Hongarije kon verzekeren tijdens zijn pontificaat.171
2.6. Bakócz in Rome en de strijd om de tiara. Op 26 januari 1512 deed de intocht van Bakócz in Rome veel stof opwaaien, ooggetuigen
afb. 13
beschrijven zijn luisterrijke binnenkomst, die een grote pracht en praal tentoonspreidde. Met dit uiterlijk vertoon liet Bakócz zien dat hij de pauselijke titel waardig was, dat zijn macht, rijkdom, en kunstsmaak niet onderdeden voor de andere kardinalen. Julius II liet voor deze gelegenheid de gewoonlijke intochtsroute van de Piazza del Populo veranderen zodat de stoet langs het Vaticaans paleis zou passeren en hij de optocht gade zou kunnen slaan. Gedurende de tijd die hij in Rome was namen Bakócz en zijn gevolg hun intrek op Campo dei Fiori. Hij huurde het paleis van de kardinaal en aartsbisschop van Reggio en het ernaast gelegen huis.172 Bakócz krijgt de rol van verlosser, diplomaat en vredestichter. Zijn hoofdtaak wordt het bewerken van eenheid en vrede tussen de verschillende Christelijke hoofdmachten; Frankrijk, het Heilige Roomse Rijk, Spanje, Italiaanse stadstaten, pauselijke staten,
169
De agenda van de synode bestond uit hervormingen van het kerkelijk bestuur, het ontstaan van een atheïstische filosofie, wrijvingen tussen bisschoppen en kloosterorden en als hoofdonderwerp het bijeengeroepen concilie van Pisa een jaar eerder. 170 Fraknói 1889: hoofdstuk IV § I. 171 Pastor 1906: 17 en Pastor 1924: 558. 172 Fraknói 1889: hoofdstuk IV § II-III. Het zou hier kunnen gaan om Pietro Isvalies (1450-1511). Hij was in deze periode aartsbisschop van Reggio. Isvalies was ook Legatus a Latere van Hongarije en Polen en apostolisch administrator van Veszprém in Hongarije. In literatuur heb ik verder geen verwijzingen naar Isvalies gevonden.
37
Hongarije-Bohemen, Polen, Portugal en Zwitserland. Bakócz was dagelijks in Julius’ nabijheid om hem te adviseren en met hem te onderhandelen. Hij was in deze tijd op het hoogtepunt van zijn politieke invloed en werd geroemd als eerste onder de kardinalen. Bakócz werd voornamelijk ingezet om te bemiddelen tussen de paus en de Franse koning. Zijn inspanningen werden echter niet bekroond met succes, want in 1512 snelden de Zwitsers Julius II te hulp en hiermee beslisten zij de oorlog in het voordeel van de Paus.173 Venetië en de keizer bogen ook voor de paus en hiermee was de voornaamste rol van Bakócz in de internationale politiek ten einde.174 Op 20 februari 1513 sterft Julius II. Tijdens de sedisvacatie nam Bakócz samen met Raffaele Riario (1461-1521) en Alessandro Farnese (1468-1549) taken van de paus in de kerk en de staat waar. Het waren de oudsten uit de drie kardinalen-ordes, repectievelijk de bisschopskardinalen, de kardinaal-diakenen en de kardinaal-priesters. Bakócz werd kardinaal-protopriester van het College van Kardinalen. In de dagboeken die bijgehouden werden over de Conclaaf, staat dat Bakócz in de Sint Pieter op 4 maart 1513 een mis leidde bij het Andreas-altaar, voordat ze zich terugtrokken om een nieuwe paus te kiezen.175 De grootste kanshebbers op de tiara worden in het volgende gedichtje genoemd. Kiröl van szó? Kit emlegetnek leginkább
Over wie wordt er gesproken? Wie wordt het
Hogy csel és csalás nélkül pápává lesz?
Meest genoemd als degene die zonder bedrog of valse list paus zal worden?
Az Eztergomit, Flisciot, Riariot és Grizmanit Die van Esztergom, Fliscio, Riario en Grizmani. Halántékukat erények koszorúja övezi.
Hun hoofden zijn met deugden bekranst
Az elsö bátor, gazdag és hatalmas
De eerste is dapper, rijk en machtig
A második becsületesség ragyogó tüköre,
De tweede is de stralende spiegel van eerlijkheid
A harmadik éles és fenkölt elméjéröl híres.
De derde is beroemd vanwege zijn scherpe geest
A negyedik a tudomány tündöklö napja.
176
De vierde is de stralende zon van de wetenschap
De politieke geschillen werden geslecht door strategisch te stemmen op een nieuwe paus.177 Bakócz was een serieuze kandidaat, hij was kardinaal-deken en Patriarch van Constantinopel, en hij had middelen, invloed en aanzien. Dit waren echter ook redenen die tegen hem pleitten. 173
Fraknói 1889: hoofdstuk IV § III. Zie ook Horler 1983: 17. Prokopp, 2007, online: http://magazin.ujember.katolikus.hu/Archivum/2007.01/16.html, Amsterdam, 30 augustus 2011. 175 Fraknói 1889: hoofdstuk IV § III-IV. In Pastor staat ook Andreaskapel in plaats van altaar. Het vond dus niet plaats in de kapel van de Apostolische prinsen zoals gebruikelijk was. Dit had te maken met de verbouwing van de Sint Pieter die gaande was. 176 Ibidem: hoofdstuk IV § IV. Dit Italiaanse gedicht dat naar het Hongaars vertaald is heet Julii Campagnolae. Sonetto. In de verwijzing staat: bij Marino Sanuto (1466-1536). (vertaling naar het Nederlands door J.S. Hermán.) 177 Maximiliaan wilde geen Fransman of een Venetiaan als paus. Venetië liet haar eigen landgenoot toch voorgaan. Frankrijk en Spanje wilden allebei geen Italiaanse Paus en vice versa. Een Hongaarse paus zou een goed alternatief hebben kunnen zijn. 174
38
afb.
In de eerste verkiezingsronde stemden er van de vijfentwintig kardinalen in totaal acht op Bakócz. Hij was hiermee de tweede aangewezen persoon. In de tweede ronde werd de 37-jarige kardinaal Giovanni de’ Medici gekozen, die van een machtige Florentijnse familie stamde, en bekend is als paus Leo X.178 Kunsthistoricus Gábor Pap beweert dat de nieuw paus deze naam gekozen had als een overwinning op de Hongaarse kardinaal. Hij baseert zijn theorie op het fresco Attila de Hun onder de muren van Rome (1513-1514). De schildering verbeeldt de geschiedenis dat Attila besloten had om Rome niet te plunderen na een ontmoeting met Paus Leo IV (400-461). Het schilderij is na de verkiezing gemaakt door Rafaël in de Stanza d’Eliodoro in het Apostolisch paleis van het Vaticaan, echter in plaats van het gezicht van paus Leo IV is het gezicht van Leo X afgebeeld.179 Door Fraknói worden er verschillende redenen genoemd die ertoe bijdroegen dat Bakócz geen paus werd. Bakócz was een belangrijke speler in het machtsspel dat zich afspeelde rondom Julius II en zijn politiek, maar was ook een belangrijk concurrent. Hij was Patriarch van Constantinopel, kardinaal-deken en een invloedrijk man van een groot territorium in Europa. In de tijd dat Julius II zwakker werd, zou hij een aantal kardinalen hebben laten beloven niet voor de Hongaar, Bakócz te kiezen, omdat deze zijn politieke beleid zou ondermijnen. Hij had immers een andere politieke agenda en zou onder andere vrede sluiten met Frankrijk. Ook Ludwig Pastor schrijft dat hij niet werd verkozen, omdat hij geen Italiaan was. Bovendien werd Bakócz tijdens de verkiezing in tegenstelling tot wat er beloofd was niet gesteund door zijn bondgenoten van het Heilige Roomse Rijk en Venetië. Er waren een aantal kardinalen geëxcommuniceerd, omdat zij deel hadden genomen aan het concilie in Pisa. Hierbij waren kardinalen die hadden toegezegd op Bakócz te willen stemmen.180
178
Guglia 1900: 679-691. Zie ook Setton 1969: 367-424. Zie ook Erdélyi 2005: 28. De vijfentwintig kardinalen die in conclaaf gingen waren: Raffaele Riario, Domenico Grimani Jaime Serra I Cau, Marco Vigerio della Rovere, Francesco Soderini, Giovanni de' Medici (Paus Leo X), Alessandro Farnese (Paus Paul III), Luigi d'Aragóna, Tamás Bakócz, Marco Cornaro, Francisco de Remolins, Niccolò Fieschi, Adriano di Castello, Robert Guibé, Leonardo Grosso della Rovere, Carlo Domenico del Carretto, Sigismondo Gonzaga, Sisto Gara della Rovere, Christopher Bainbridge, Antonio Maria Ciocchi del Monte, Pietro Accolti, Achille Grassi, Matthäus Schiner, Bandinello Sauli, Alfonso Petrucci. Kardinalen die niet in conclaaf gingen waren: Ippolito d'Este, Philippe de Luxembourg, Amanieu d'Albret, François Guillaume de Castelnau-Clermont-Ludève, Francisco Jiménez de Cisneros en Matthäus Lang von Wellenburg. Vilmos Fraknói schrijft overigens dat er 8 op Bakócz stemden en Pastor dat er 7 op hem stemden. 179 Pap, Gábor. Bakócz Tamás Róma falai alatt. (Tamás Bakócz onder de muren van Rome.) Pap Gábor elöadássorozata. (Lezingenreeks van Gábor Pap.) Magtár, Pannonshield, MAG, 2002. 180 Fraknói 1889: hoofdstuk IV § IV. Zie ook Pastor 1906: 11, 17. Zie ook Kieckens 2007: 147. De vier kardinalen die geëxcommuniceerd waren door Julius II vanwege het concilie in Pisa in 1511, (allen waren in eer hersteld door Leo X) waren Federico di Sanseverino, Bernardino López de Carvajal, Guillaume Briçonnet en René de Prie. Bakócz had minder kans op de tiara, want hij was immers een kardinaal uit ‘de tweede gaard van de Heer’.
39
2.7. Bakócz terug in Hongarije: Zijn laatste jaren. Na zijn verkiezingsnederlaag wilde Bakócz in de Eeuwige Stad blijven zetelen. Een van de redenen was de onvermijdelijke afname van zijn invloed gedurende zijn afwezigheid in Hongarije. Echter een van de eerste verrichtingen van Giovanni de’ Medici, de nieuwe paus Leo X, was het toebedelen van een aantal taken aan Bakócz zodat zijn rivaal niet in Rome zou kunnen blijven. Allereerst schonk hij hem de titel Legatus a latere, met een bereik over Noord-, Centraal- en Oost-Europa. Hierin stond dat hij gevolmachtigd was om op te treden als vertegenwoordiger of ‘alter ego’ van de paus.181 De bul hield in dat Bakócz absolutie mocht schenken door middel van aflaten aan degenen die iets tegen het heidendom ondernamen.182 Hij moest voor eenheid en vrede zorgen, zodat alle West-Europese partijen zich zouden verenigen in de strijd tegen de Turken. Hij kreeg de opdracht om de hoeder van de westerse beschaving en het christendom te zijn en er werd van hem verlangd dat hij een kruistocht organiseerde tegen de Turken. Daarnaast kreeg hij als taak om de Hussieten te doen terugkeren tot het Rooms-Katholicisme. Deze hervormingsbeweging veroorzaakte tweedracht en dit maakte de westerse landen zwak ten opzichte van de Ottomanen. Als genoegdoening werd hij ook kanunnik in commendam van de parochiekerken Sankt Cunibert en Sankt Severin te Keulen, en van de parochie van Erkelenz in het diocees van Luik.183 Na zijn terugkomst in Hongarije heeft Bakócz daadwerkelijk een kruistocht tegen de Turkse overheersing georganiseerd. Als legeraanvoerder stelde hij György Dózsa (14901514) aan. Dózsa stond vanwege zijn afkomst dicht bij het leger en had in het verleden al overwinningen op de Turkse legermacht geboekt. Het leger bestond voornamelijk uit de lagere adel, landarbeiders en ambachtslieden, en ook paters en arme geestelijken namen hieraan deel.184 Dózsa zou als voorbeeld kunnen dienen en voor eendracht zorgen. De kruistocht ontaardde echter in een opstand die later bekend werd als de ‘Boerenoorlog’. Het leger keerde zich tegen de eigen machthebbers. De opstand die in 1514 plaatsvond was de grootste in de geschiedenis van Hongarije en werd met harde hand neergeslagen door János Zápolya. Door deze gebeurtenis heeft Bakócz aan aanzien ingeboet. Bakócz heeft nog vijftien jaar lang geregeerd met zijn medekanselier György Szatmári. Door zijn grote rijkdom en
181
Fraknói 1889: hoofdstuk IV § IV. Zie ook Borsa 1977: 213-221. De gebieden onder zijn bereik waren Hongarije, Tsjechië (Bohemen), Polen, Silesië, Lausitz, Transsylvanië, Wallachije, Moravië, Slavonië, Kroatië, Dalmatië, Pruissen, Livonië, Litouwen, Rusland en Moskou, Denemarken, Noorwegen en Zweden. Hij kreeg ook een Pauselijke secretaris mee (auditor): Bernardus van Pavia. 182 Ronin 2003: 90. Zie ook Fraknói 1889: hoofdstuk V § I. 183 Biographical dictionary online van Salvador Miranda; Florida International University Library, Florida State University: http://www2.fiu.edu/~mirandas/cardinals.htm, 15 juli, 2010, Amsterdam. In commendam betekent ‘in bewaring’ en is het (tijdelijk) verlenen van de titel van commanditaire abt. Opbrengsten van een abdij mogen dan gebruikt worden ter verbetering van het eigen inkomen. Hierbij inde de abt slechts de opbrengsten, maar had geen bestuurlijke inspraak. De abt hoefde niet in de abdij te wonen om aanspraak te kunnen maken op de gelden. 184 Szekely: 1978: 85.
40
internationale contacten behield hij nog wel een stevige greep op de regering van de monarchie. Met met de dood van Wladislau II in 1516 verloor Bakócz invloed. Hij bleef Kanselier, maar trok zich meer en meer terug en nam geen deel meer aan de landsvergaderingen. Hij vroeg János Bornemissza en Georg von Brandenburg zorg te dragen voor de 10 jaar oude Lodewijk II, de nieuwe koning van het land. Bakócz stierf op 15 juni 1521, vijf jaar voor de slag bij Mohács, die het einde van het zelfstandige koninkrijk Hongarije inluidde. Hij liet een grote hoeveelheid geld en goed na, dat voor een groot gedeelte bestemd was om te gebruiken ter verdediging tegen de Ottomanen.
2.9. De biograaf van Bakócz: Vilmos Fraknói. De negentiende eeuw was een periode waarin waarin een hernieuwde interesse in de Renaissance ontstond. Er werd onderzoek gedaan, waardoor gebeurtenissen en persoonlijkheden uit het quattrocento en cinquecento tot leven werden gewekt. Veel onderzoekers zochten naar historische personen in hun eigen land die in relatie stonden met Rome. Er is zo een generatie van nationale monografieën ontstaan over invloedrijke kardinaal-ministers halverwege en aan het einde van de negentiende eeuw. Ter illustratie noem ik een aantal van deze boeken: Franz Paul Datterer schreef Des Cardinals und Erzbischofs von Salzburg Matthäus Lang verhalten zur Reformation, von Beginn seiner Regierung 1519 bis zu den Bauernkriegen 1525, in 1890. Michel Baudier was de auteur van Histoire de l'administration du cardinal d'Amboise, grand ministre d'etat en France uit 1634 in de negentiende eeuw heruitgegeven. In Engeland werd Cardinal Wolsey gepubliceerd in 1888, geschreven door Mandell Creighton en in Hongarije was Vilmos Fraknói de biograaf van Erdődi Bakócz Tamás élete, (Het leven van Tamás Bakócz van Erdőd) uit 1889. In de periode dat deze auteurs hun monografiën schreven vond er nationale bewustwording plaats, een ontwikkeling die vergelijkbaar is met het ontstaan van nationale monarchieën in de vijftiende en zestiende eeuw. Een belangrijke impuls voor onderzoek naar kerkgeschiedenis ontstond door de openstelling van de Vaticaanse archieven voor onderzoekers in 1888. Voor die tijd was er een enkeling die onderzoek kon doen zoals Julian Klaczko die Rome et la Renaissance essays et esquisses Jules II, schreef in 1898. Vilmos Fraknói, de biograaf van Bakócz was de eerste Hongaar die in de geheime archieven van het Vaticaan onderzoek heeft gedaan.185 Vilmos Fraknói (1843-1924) was een Hongaars theoloog en historicus met een kerkelijke carrière. Hij was onder andere titulair bisschop van Ráb (nu Rab, Kroatië) in 1892, abt in Szekszárd en kanunnik van Nagyvárad (nu Oradea, Roemenië) en voorzitter van alle Hongaarse nationale musea en bibliotheken en lid van de Hongaarse Academie van
185
Fraknói 1892.
41
Wetenschappen. De historicus heeft veel geschreven over diplomatieke en kerkelijke thema’s, hij was onder andere deskundig op het gebied van de regeringsperiode van de Hunyadi en Jagiello dynastieën. Fraknói wordt geroemd vanwege zijn grote kennis van documenten in archieven in Europa.186 Nadat de Vaticaanse archieven geopend waren voor onderzoek liet hij een villa in Rome bouwen. Hij bood daar plaats voor wetenschappers, studenten en kunstenaars om onderzoek te doen in Rome. Voornamelijk met het oog op het bevorderen van onderzoek naar de relaties tussen Hongarije en Italië, met name Rome. In 1892 heeft hij het Hongaars Historisch Instituut in Rome opgericht dat in 1927 samenging met de Hongaarse afb. 14
Academie te Rome.187 Fraknói was een onderzoeker die in een positivistische traditie stond. De bronnen die Fraknói gebruikt voor het schrijven van zijn studies zijn de spil in zijn onderzoeken. Hij studeerde en werkte vanuit eenzelfde Rooms Katholieke en culturele achtergrond als zijn studie onderwerp. Kortom Tamás Bakócz en Vilmos Fraknói hadden veel gemeen. Beiden hadden binnen de Rooms Katholieke kerk een belangrijke positie en waren daarnaast politiek geëngageerd. Ze zijn beiden langere tijd op dezelfde plaatsen geweest, zoals Nagyvárad, Boedapest, Rome. Deze aanwijzingen duiden erop dat Fraknói zich met zijn studieonderwerp Bakócz kon identificeren. Er zijn mij tot nu toe geen andere onderzoekers bekend die uitgebreid onderzoek hebben gedaan naar het leven en werk van Bakócz. Vilmos Fraknói heeft een monopolie als het gaat om onderzoeksgegevens en de interpretatie ervan over het leven van kardinaal Bakócz.188 Hoewel de werkwijze van Fraknói vruchtbaar is gebleken en cruciaal is voor onderzoek naar het leven van de kardinaal, kunnen we stellen dat zijn monografie verouderd is en toe aan revisie.
2.10. Negentiende-eeuws idealisme in literatuur. In de geschiedschrijving wordt Bakócz gepresenteerd als een geestelijke en politicus die zich liet leiden door zijn individuele interesses en belangen. De conclusies van onderzoekers zoals Fraknói etaleren dat Bakócz van een lage afkomst was en dat hij zijn bijzondere positie heeft verkregen doordat hij werd gedreven door een onverzadigbare drang naar macht en welvaart. De daden van de kardinaal-ministers en hun motivaties werden beoordeeld op basis van negentiende-eeuws (victoriaans) idealisme en moralistische standaarden. Bakócz wordt ook als zodanig beoordeeld. Door Vilmos Fraknói wordt hij regelmatig van negatieve adjectieva voorzien. Bakócz zou machtsbewust, corrupt, onkerkelijk en onchristelijk zijn geweest.189 De historische realiteiten van het tijdperk waarin de kardinalen leefden werden wat dit betreft 186
Szinyei, Jozsef, 1891, Online www.mek-oszk.uz.ua/03600/03630/html/f/f05895.htm, 9 juni, 2010, Amsterdam. http://www.magyarintezet.hu 5 april, 2010, Amsterdam. Het gebouw dat Fraknói heeft laten bouwen in Rome is momenteel de Hongaarse ambassade van de Vaticaanse staat. 188 In zijn boeken staan referenties naar dagboeken, brieven, contracten, aantekeningen, boeken, getuigschriften en documenten aangaande giften en cadeaus. 189 Adriányi 2004: 90. Zie ook Adriányi 1986: 53. Fraknói 1989: passim. 187
42
niet in acht genomen. Deze conclusies hebben een grote impact op de volgende generaties historiografen. Historische gevoeligheden liggen ook ten grondslag aan de verminderde aandacht voor Bakócz. Degenen die dicht bij de aristocratische kringen van het late Habsburgse tijdperk verkeerden beschouwden Bakócz als een parvenu terwijl anderen door de strijd voor nationale vrijheid hem juist als verrader beschouwden die de Habsburgse belangen behartigde.190 Bakócz kan worden beschouwd als het Hongaarse equivalent van de kardinalen Thomas Wolsey, Georges d’Amboise en Matthäus Lang von Wellenburg. Toch is er verschil waar te nemen tussen de westelijke en Centraal- en Oost-Europese kardinalen. Deze historische figuren, op het gebied van diplomatie en kerkelijke relaties in landen als Frankrijk, Engeland of Duitsland zijn beter bekend dan Bakócz door studies en referenties naar deze personen en hun werkzaamheden in literatuur. Publicaties uit de twintigste eeuw zijn meestal verstoken van een uitgebreide beschrijving van het leven, de daden en de historische significantie van Tamás Bakócz.191 Aan zijn geringe bekendheid ligt ook een taalbarrière ten grondslag. De monografie van Fraknói is alleen in het Hongaars gepubliceerd. De hierboven genoemde auteurs en onderzoekers naar het leven en werk van de ‘nationale’ kardinalen waren zelf ook verbonden aan de Rooms Katholieke kerk, als priesters en theologen. Ook Fraknói maakte in zijn boek duidelijk dat hij zelf een christen was en dat hij vanuit deze overtuiging schreef.192 In veel boeken uit de negentiende eeuw - met uitzondering van Datterer -, wordt erg de nadruk gelegd op de moraal en op het christelijke karakter van de hoofdrolspelers in hun biografie, iets dat tot de culturele bagage van velen behoorde in die tijd. Ook Ludwig von Pastor schrijft dat Bakócz ondanks zijn handelen op het gebied van literatuur en kunst een diep gelovige man moet zijn geweest.193 De historici van de volgende generaties schrijven op een minder normatieve manier. Zoals kunsthistoricus László Gerevich die Bakócz beschrijft als een uitstekende renaissancistische staatsman, genereus patroon en connaisseur van de kunsten.194
190
Ronin 2003: 92. Zie ook Fraknói 1889: Hoofdstuk V § V. De dreiging van de Turken maakte dat de Jagiello dynastie een alliantie aanging met een van de invloedrijkste families in Europa de Habsburgers. Bakócz zorgde voor huwelijken tussen de Habsburgers en de Jagiello’s zoals koning Lodewijk II die hij wilde laten trouwen met Anna van Maximilliaan. 191 Tompa 2001: Introductie. 192 Castella 1950: Introductie. 193 Pastor, 1906-7 of 1924: 247, 248. Hefele, 1853, Online: http://www.archive.org/stream/lifeofcardinalxi00hefeuoft#page/n3/mode/2up, 15 juli, 2010, Amsterdam. Von Hefele schrijft: ‚Ihm von Herzen zustimmend fugen wir bei: nicht nur in Spanien sonder aug anderwärts möge Mann endlich nach lange Irrfahr in vielen missglückten Experimente erkennen das nur auf die Grundlage der Religion das Glück der Völker erbaut werden könne’. 194 Tompa, 2001: 8.
43
2.8. Bakócz als humanist. In veel literatuur is Bakócz voornamelijk als politicus en hoofd van de kerk in Hongarije beschreven. Csaba Csapódi betoogd echter dat Bakócz ook als ontwikkeld humanist beschouwd moet worden. Als argumentatie brengt hij verschillende feiten uit het leven van Bakócz ter sprake. Onder andere dat hij zijn opleiding heeft genoten in Polen en Italië. Daardoor heeft Bakócz tijdens zijn leven al vroeg kennisgemaakt met kunst en cultuur in de Italiaanse stadsstaten. Hij verbleef in Bologna, Ferrara en de andere steden zoals Venetië gedurende zijn jonge jaren. Later reisde hij voor langere tijd af naar Rome via Loreto en Ancona, en ook daar werd zijn interesse voor kunst opgemerkt en nog meer gestimuleerd. Bakócz had kennis van het Grieks, Hebreeuws en Latijn. In de laatstgenoemde taal schreef Bakócz ook gedichten. De kringen waarin hij zich begaf droegen ook bij aan zijn intellectuele ontwikkeling.195 Filippo Beroaldo (1453-1505) schreef in zijn werk Symbola Pythagorae (1503) een dedicatie aan Bakócz waarin hij hem beschreef als een man die naast het nauwgezet uitvoeren van zijn ambtelijke taken zeer veel tijd besteedde aan lezen. 'Hiermee voedde hij zijn ziel alsof er niets zoeters bestond'. Er zijn weinig tot geen verluchte boeken die op naam van Bakócz geschreven kunnen worden. De boeken waarvan bekend is dat ze in zijn bezit waren had hij verkregen door verdienste of als geschenk. Zijn wapen was wel in deze boeken afgebeeld, hij was echter niet de opdrachtgever van de boeken. Het hoofdargument van Csapódi is dat Bakócz boeken gebruikte als nutsvoorwerp en als leermiddel, pas in de tweede plaats als kunstvoorwerp.196 Een voorbeeld hiervan is het tweedelige boekwerk, de Graduale Strigoniense ofwel de Bakócz Graduale. Het is een in het Latijn geschreven sierkodex en een van de grootste ter wereld.197 Er is onenigheid over wie de daadwerkelijke opdrachtgever voor de graduale was. Het wapen van de Erdődy-Bakócz familie komt veelvuldig voor, echter zonder de kardinaalstekenen, die Bakócz vanaf 1500 al gebruikte. Daarom wordt er ook wel beweerd dat het een van zijn neven was. János en Simon Erdődy waren beide bisschop in Zagreb. De omslag is van de kodex is van hout, overtrokken met bruin leer en met ijzer beslagen. Het eerste volume is rijk geïllustreerd, het tweede in veel mindere mate. De verluchting is in Buda gemaakt na 1510 door de Bakócz-monogrammist en later uitgebreid en voortgezet door de miniatuurschilder die bekend is onder de initialen I.K. Het werk is echter nooit afgemaakt.198
195
Ritóokné-Szalay 1975: 541-553. Csapódi 1983: 59, 66. János en Pál, twee neven van Bakócz zijn op kosten van Bakócz ook onderwezen door Beroaldo. 197 Het formaat van de Graduale is 76×60,5 en 85×62 cm. Het boek weegt 110 kg en telt 460 folia, hiervoor zijn in totaal dan ook 460 lamshuiden gebruikt. In de twee volumes staan alle gezongen gedeeltes van de mis, waaronder de Temporale, Sanctorale, Kyriale, Sequentionale. In het eerste volume staan alle liederen voor kerkelijke feestdagen (temporale), het tweede volume bevat alle liederen voor de heiligen (vieringen) (sanctorale). 198 Beke, 1989. Zie voor afbeeldingen www.bibliothecaesztergom.hu/gallery_1.html. Stangler, Klaniczay, Török 1982: 104-105. De Bakócz–monogrammist, die verluchter was, had behalve de prachtige codices van Tamás Bakócz en Simon Erdődy ook talrijke wapenbrieven van oude en jonge adelijke families vormgegeven. 196
44
afb. 15
De twee volumes worden bewaard in de bibliotheek van de Dom in Esztergom. Als Bakócz wel veel las en niet veel sierkodexen bezat, duidt dat erop dat Tamás Bakócz als moderne en praktische persoonlijkheid de voordelen die in de boekdrukkunst lagen optimaal benut heeft.199 Het renaissance-humanisme, de intellectuele beweging van de renaissance betekende een veranderend mens- en wereldbeeld. Humanista waren de geleerden of de leraren van de humanistische vakken, zoals logica en dialektiek, de Griekse taal, rhetorica, filosofie en poëzie. Meer dan de religieuze of politieke motivatie ging het om de zelfverwerkelijking van de individuele mens, als geestelijk en moreel wezen. Antieke denkers en ideëen waren de basis waarop het Bildungsprogramm ontstond, de studia humanitatis.200 In tegenstelling tot op de klassieken georiënteerde humanisten zoals Ficino en János Vitéz, die de klassieken kopieerden, lijkt Bakócz veel meer een humanist van zijn tijd. Hij was volgens Claudia Schümann geen ideaal-humanist, maar een renaissance-humanist. Hij was het resultaat van een humanistisch kader waarin hij werkte. Bakócz bestudeerde en cultiveerde de humanistische levenswijze. Hij gaf zichzelf en de wereld waarin hij leefde vorm. Een van de manieren waarop hij dit deed was een uitgebreide patronage, van beeldende kunstwerken, siervoorwerpen en architectuur.201 Kardinaal Bakócz stond in een lange traditie van de geschiedenis tussen Hongarije en Italië. Hij was een man van machiavellistische listigheid en een strateeg. Op tweëerlei wijze heeft hij het vergaren van bezit gelegitimeerd. Zijn ambt als hoofdkanselier heeft hij ingezet om land en bezittingen te vergaren waarmee hij koning Wladislau II naar de kroon stak. Hij kreeg hiertoe tijdens de regering van de absolute heerser koning Matthias Corvinus minder de gelegenheid. Daarom heeft hij zich na diens overlijden volledig heeft ingezet voor het versterken van Hongarije en vooral zijn eigen positie. Door de wijze waarop Bakócz bezit vergaarde en de hoeveelheid bezit die hij bijeen wist te brengen zien we dat hij alles in dienst stelde om Hongarije onder zijn gezag te krijgen. Zijn kerkelijke functies eerst als aartsbisschop en later als kardinaal fungeerden ook als legitimatie voor het verzamelen van bezit en macht. Tamás Bakócz' heeft zijn rijkdom en invloed ook doen gelden in het machtsspel rondom het Vaticaan in Rome. In literatuur over het en leven en werk van Bakócz is zijn mecenaat van ondergeschikt belang. Jenő Kereszy heeft in studie gedaan naar de hofhouding van Bakócz tijdens zijn periode als bisschop in Eger. Ook Fraknói beschrijft het mecenaat in het kader van zijn leven als staatsman en kardinaal en heeft boek gewijd aan het
199
www.keresztenymuzeum.hu/page.php?id=112, Amsterdam, 8 juli 2012. Zie ook www.mek.niif.hu/01900/01911/html/index769.html, 8 juli 2012, Amsterdam. 200 Eberhard 1996: 2-4. 201 Schümann, www.cultiv.net/cultranet/1142329811bakocz.pdf , 25 januari, Amsterdam.
45
bezit van Bakócz. Beide stonden in teken van zijn leven als diplomaat en kerkelijk hoogwaardigheidsbekleder. In het komende hoofdstuk zal er aandacht zijn voor zijn mecenaat. Wat zijn er voor tastbare sporen achtergebleven en wat kunnen deze voorwerpen en bouwwerken ons zeggen over zijn patronage en de functie die dit had in zijn leven en met betrekking tot in het introduceren van de renaissance in Hongarije?
46
3. Het mecenaat van Tamás Bakócz. 3.1. Introductie. De bijdrage van Bakócz aan kunst en cultuur in Hongarije was aanzienlijk door zijn patronage van architectuur, beeldhouwkunst en decoratieve kunsten. Dat we Tamás Bakócz nu nog kennen is voor een belangrijk deel te danken aan zijn mecenaat. ‘Proud admiration: The delight which most wordly people take in showy large or complete buildings, for the sake of the importance which such buildings confer on themselves, as their possessors or their admirers.’202 John Ruskin heeft hier een treffende beschrijving gegeven die van toepassing is op het mecenaat van Tamás Bakócz. Om de functie van zijn patronage te duiden is het belangrijk om te weten wanneer Bakócz opdracht gaf voor welke werken en aan wie hij die gaf. Wat is de aard van zijn opdrachten en hoe weerspiegelen het aannemen van Italiaanse kunstenaars zijn hang naar kunst en kunstenaars uit Italië? Bakócz maakte in zijn mecenaat handig gebruik van verwijzingen waarmee hij zichzelf in perspectief bracht met zijn voorgangers. In dit hoofdstuk volg ik het spoor dat is overgebleven van zijn activiteiten als opdrachtgever voor kunst en architectuur. In deze rol werd hij onder andere gevormd door zijn humanistische opleiding, de gelederen waarin hij verkeerde aan het Corviniaanse hof, en zijn verblijf in Italië.203 Het meest belangrijke symbool van zijn patronage is zijn grafkapel in Esztergom die hij wijdde aan Maria Boodschap, beter bekend als Bakócz kápolna of Bakóczkapel. De kapel is door verschillende kunsthistorici getypeerd als de eerste centraalbouw in Italiaanse renaissancestijl gebouwd buiten Italië en zelfs als hoogtepunt uit de Hongaarse renaissance dat in redelijke staat overgebleven is.204 In dit hoofdstuk besteed ik daarom een groot gedeelte aan het grafmonument van Tamás Bakócz, haar bouwgeschiedenis en hoe de kapel wordt vergeleken met kapellen in Italië en Polen. Het monument dat een vrijstaande eenheid was, werd in 1823 verplaatst en is onderdeel geworden van de zuidelijke kapel van de nieuwe Dom te Esztergom. Deze gebeurtenis heeft er veel toe bijgedragen dat de herinnering aan de historische persoon Bakócz nog steeds levend is, met name in Hongarije. De gevolgen die de verplaatsing van de kapel heeft gehad zullen ook aan bod komen. In dit hoofdstuk poog ik de vraag te beantwoorden hoe het mecenaat kardinaal Bakócz tijdens en na zijn leven representeert en hoe dit zijn positie in het Hongaarse renaissanceonderzoek positioneert.
202
Ruskin 1989: xiv. Online: http://www.archive.org/stream/1920sevenlampsof00ruskuoft#page/x/mode/2up Lewalski 1967: 50. 204 Białostocki 1976: 33. Zie ook Balogh 1955(b): 36. Zie ook Horler, Tabajdi 2001: 4. Horler voegt hier nog wel aan toe ‘...die gekoppeld was aan een kerkgebouw’. 203
47
3.2. Kunst en bouwprojecten in opdracht van Tamás Bakócz. Bakócz nam niet alleen op politiek vlak een groot deel van de leiding over van koning Wladislau II, maar ook op het gebied van de kunsten. Esztergom werd het artistieke centrum van Hongarije. Omdat er geen onverzichtswerk is van zijn mecenaat is het van belang om de objecten te beschrijven die ons zijn nagebleven van zijn mecenaat. Hieruit kunnen we aflezen, wat de aard was van zijn mecenaat. Het is opvallend dat de namen van mecenassen als Matthias Corvinus en Tamás Bakócz bekender zijn, omdat ze eerder en veelvuldiger voorkomen in monumenten en documenten, dan de naam van de kunstenaar of architect die de opdrachten hadden uitgevoerd. Tijdgenoten van de mecenassen en kunstenaars bewonderden vaak de opdrachtgever om de kunstwerken en niet de kunstenaar. Het eren van scheppende individuen werd pas later gewaardeerd. Een mecenas zorgde voor een materiële basis voor de kunstenaar en vulde deze ook in geestelijke zin aan. Mecenassen waren de aanstichters van de plannen en gaven de kunstenaars opdracht vorm te geven aan hun gedachten en plannen. De eis van de mecenas bepaalde en stuurde in veel opzichten de geproduceerde kunstwerken. Verschillende kunstenaars, architecten en handwerklieden kregen de opdracht om voor Bakócz mee te werken aan gebouwen en kunstvoorwerpen. De meeste van zijn kunstvoorwerpen en bouwprojecten worden door Jolán Balogh vergeleken met de manier van bouwen in Florence. Dit is opvallend, omdat Bakócz met Venetië de sterkste politieke en culturele banden had, terwijl zijn contacten met humanistische geleerden voornamelijk op Bologna georiënteerd waren. Balogh stelt dat het contact tussen Florence, Buda en ook Esztergom door de handel constant was. De uitwisseling van geestelijken, bankiers, kooplieden en kunstenaars was al langer gaande in deze steden. De aan het koninklijk hof aanwezige ambassadeurs zorgden eveneens voor een frequent contact met Italië.205 Het mecenaat van Bakócz begon toen hij bisschop werd in Eger. Hij heeft daar tussen 1492-1497 veranderingen laten aanbrengen in de kathedraal door opdracht te geven voor het verbouwen van de sacristie en de kooromgang, en de bouw van een nieuwe kapel.206 De kapel in Eger bestaat niet meer. Tijdens een bezoek aan Eger heb ik wel het wapen van Bakócz
afb.16
aangetroffen, het was ingemetseld in een ziekenhuisgebouw uit 1728.207 Vanaf 1497 werd Esztergom de zetel van Bakócz, hier begon hij met het herstellen en uitbreiden van het aartsbisschoppelijk paleis en het vernieuwen van de middeleeuwse residentie, die daar nog
205
Balogh 1955(b): 39. Verschillende namen passeren de revue, zoals Rasone Bontempo Fiorentino (1488-1526) en Felice Fiorentino (1489-1525). Twee kwamen er uit Ferrara; Taddeo de Lardi en Tommasius de Ferrara. Dit was in de tijd dat Ippolito d’Este in Estergom zetelde. Er was ook een ambassadeur uit Sienna, en twee kwamen er uit Florence. Francesco Marsupini was de secretaris van Bakócz. In het eerste deel van de zestiende eeuw woonden er ook vijf Italiaanse kanunniken in Esztergom die vermoedelijk ook van dienst waren in de contacten met Florence. 206 Fraknói 1888: 30. Zie ook Kereszy 1910: 88-91. 207 In september 2011. Hiervan heb ik verder geen bronnen gevonden.
48
gedeeltelijk stond.208 In de burcht liet hij onder andere een nieuwe toegangspoort zetten. Deze werd gesierd door balken met daarop een door engelen gestut wapenschild, waarop zijn devies in antiekschrift viel te lezen.209 In Szentgyörgymező heeft Bakócz een suburbium-villa laten bouwen, met daarop Dominus adiutor et protector meus geschreven, samen met zijn wapen. Hiervan zijn geen sporen over behalve een fragment van zijn wapensteen.210 Toen hij kardinaal werd heeft hij
afb.17
tijdens zijn verblijf in Rome opdracht gegeven gegeven voor een grote verbouwing en restauratie van zijn titelkerk te Rome, de Santi Sylvester e Martino ai Monti.211
afb.18
Naast bouwprojecten zijn er ook kunstvoorwerpen bekend van Bakócz. In het afb.19
Hongaars Nationaal Museum is een medaille uit 1512 te zien met zijn portet, gemaakt door een Italiaanse meester. De medaille is van brons met een doorsnede van 6,3 cm, in het bovenste gedeelte zit een gat. Op de voorzijde staat zijn portret en profil, het omschrift luidt: THOMAS CAR STRIGON UNGAR PRIMAS. Op de achterzijde staat Fortuna met als omschrift
in de bovenste helft: SUM DEO VIRTUTI IURE LOCATA COMES.212 Deze medaille kon als geschenk weggegeven worden en diende als herinnering aan de afgebeelde persoon. In hetzelfde museum is ook een wapenschild van kardinaal Bakócz te zien, dat afb.20
gemaakt is na 1510. Het wapen was voorheen te vinden op het troontapijt van koning Matthias. Dit tapijt kwam in bezit van Bakócz, hij heeft er vervolgens zijn eigen wapen overheen laten plaatsen. Het ronde stuk textiel van zijde met een diameter van 52 cm, is met zilverdraad omzoomd.
213
afb.21
Deze vorm van openlijke toe-eigening van het troonkleed staat
symbool voor de poging van de kardinaal om de positie van de koning over te nemen, gelijk hij dit met het grondbezit deed, dat aan de koningskroon toebehoorde. Bakócz had nog een object in zijn bezit dat eerst eigendom van koning Matthias is afb.22a/b
geweest. In 1494 kreeg Bakócz een calvarie als onderpand van János Corvinus, en in 1496 werd het permanent bezit van Bakócz. Na zijn dood liet Bakócz het na aan het altaar van zijn grafkapel. Het bovenstel van de calvarie komt uit 1402 en is gemaakt in Parijs, het onderstel was gemaakt in Milaan of Buda in 1480. In het onderstel is het wapen van Matthias met emaille ingezet.214
208
Stangler, Klaniczay, Török 1982: 96. Ibidem: 89. 210 Balogh 1955(b): 41. Zie ook Stangler, Klaniczay, Török 1982: 96. Dit komt uit het bijbelboek Psalmen 27:7. Hoor mij Heer, als ik tot U roep. 211 Prokopp 2007: online: http://magazin.ujember.katolikus.hu/Archivum/2007.01/16.html Van de toedracht van zijn aanpassingen heb ik verder nog geen bronnen of bewijsmateriaal gevonden, hier hoop ik onder andere aan te werken tijdens mijn verblijf aan het Koninklijk Nederlands Instituut Rome in september, oktober 2012. 212 Stangler, Klaniczay, Török 1982: 669. 213 Kovács, Kolba 2001: 52. Zie ook Balathy 1999: 162. 214 Titelbordje bij de Kalvaria van de schatkamer in de dom van Esztergom. Het bovenstel was een geschenk van Margaretha van Vlaanderen (1350-1405) aan haar man Filips de Stoute (1342-1404), hertog van Bourgondië. Koning Matthias heeft het tussen 1469 en 1490 in zijn bezit gekregen. 209
49
In de schatkamer van de Dom van Esztergom is de Erdődi Tamás Casula (1508-1513) te vinden, gemaakt in Italië.
215
afb.23
De geborduurde voorstelling op dit miskleed is gebaseerd op van
een tekening van Bernardino Pinturicchio (1454-1513). Op de verticale balk van het kruis zijn vier tondo’s geborduurd. Van boven naar beneden zijn eerst drie halve figuren van apostelen afgebeeld. De eerste is Petrus, dit is te zien aan de sleutel, de tweede Philippus, te zien aan het kruis dat de figuur vast houdt en de derde is Jakobus de meerdere die is verbeeld met een knapzak. Op de onderste tondo is het Bakócz-wapen te zien. Op het schild onder de kardinaalshoed met de drie kwasten staan zijn tekenen, een hert en een wagenwiel. Op de uiteinden van de dwarsbalk van het kruis staan een engel en een madonna. Het thema is de begroeting van Maria door de aartsengel Gabriël. De apostel Thomas, de beschermheilige van de kardinaal, die oorspronkelijk op de verticale balk boven het wapen van Bakócz stond, is nu op de voorkant te zien.216 Een ander object, eveneens in de schatkamer van Esztergom te vinden, is een mijter van Bakócz die hij gebruikte tijdens vieringen. De mijter is gedecoreerd
afb.24
met kraaltjes en borduurwerk, en ingelegd met kostbare edelstenen. Buiten de casula en de mijter is er nog een miskleed van Bakócz overgebleven. Deze pluviale is opgenomen in de collectie van het Allen Memorial Art Museum te Oberlin, Ohio
afb.25
(VS).217 De pluviale, in 1488 door Bakócz als geschenk ontvangen van koning Matthias, is nagenoeg in ongeschonden staat. Het miskleed is in Florence gemaakt, heeft een halfronde vorm en is aan de hals met zilveren sluitingen bezet. De basisstof is donkerrood fluweel en volledig geborduurd met goudbrokaat in granaatappel-motief.218 Uit de erfenis van Bakócz is nog een gouden ketting met een borstkruis bekend. De
afb. 26
ketting vat robijnen, diamanten, smaragd, en emaille decoraties. Fraknói stelt dat de makers Italiaanse ambachtslieden zijn geweest. Ook de kelk van Tamás Bakócz uit 1517 is een
afb. 27
voorwerp dat rijkdom uitstraalde door het fijne smeedwerk. Het voetstuk van de gouden kelk is versierd met zijn wapen in emaille.219 Een voorwerp dat verwant is aan het retabel in de grafkapel van de kardinaal, is zijn zegel. Het hangt aan een perkamenten oorkonde, die hij als pauselijk gezant op 6 november 1515 in Buda gelaten heeft. Het is waarschijnlijk dat Andrea Ferrucci deze gesneden had tussen 1513 en 1515, na de benoeming van Tamás Bakócz als legatus a latere. De zegel
215
Klaniczay, Stangler, Török 1982: 465. Zie ook Nagy 1984: 71-93. Het museum heet: Föszékesházi Kincstár en bevind zich in de dom van Esztergom. Het miskleed is gemaakt door ons twee onbekende handwerklieden. 216 Zolnay 1983: 230. Zie ook Nagy 1983/4: 72. 217 Zolnay 1960: 169-171. Dit artikel, in 1960 geschreven door Zolnay László, is nu toe is dit de enige bron waarin over het bestaan van de pluviale wordt geschreven. Het Allen Memorial Art Museum is het universiteitsmuseum van het Oberlin College. De pluviale is in de jaren dertig van de twintigste eeuw in Noord Amerika aangekocht door kunstverzamelaar Abris Silbermann, zijn collectie werd in 1948 overgenomen door het museum. 218 Zolnay 1960: 169-171. De afmetingen van het kleed zijn 295,91 x 147,32 x 517 cm. Volgens Zolnay staat het granaatappel motief staat symbool voor de liefde. 219 Klaniczay, Stangler, Török 1982: 485. Zie ook Fraknói 1989: Hoofdstuk V § VI.
50
afb. 28
bestaat uit rode was in een ovalen metalen omhulsel van 6,5x11,5 cm.220 Het middelste deel van het zegel vult een in drieën gedeeld architectonisch kader. Tussen deze delen staan met plantenornamentiek versierde pilasters, die worden verbonden door een architraaf. In de nissen staan evangelist Johannes, de bisschop St. Adalbert en koning St. Stefanus. De sokkels van de figuren worden versierd met bladguirlandes, voor de rechter nis knielt Bakócz als donator. Op de fries boven de nissen, door de pilaster gestructureerd, bevind zich een inscriptie in antiqua: S(anctus)IO(hannes) E(van)G(elista), S(anctus) A(da)LBERT(us), S(anctus) STEFA(nus). Boven de kroonlijst van de fries staat Maria met kind geflankeerd door twee hoorns. Op het onderste gedeelte, dat gefragmenteerd is gebleven, is de kardinaalshoed boven een wapenschild gesteld. Oorspronkelijk was hier het wapen van Erdőd afgebeeld. Het omschrift luidt: THO(me) BAKOZ CAR(dinalis) STRIGON(iensisi) ET PAT (riarche) CONSTANT(inopolitani) LEGATI HVNGARIE. De architectonische constructie in de zegel lijkt een voorloper van het wit marmeren retabel in de grafkapel van Bakócz, gemaakt in 1519 door Andrea Ferrucci da Fiesole (14651526).221 Dit altaarstuk is het enige rennaissance-altaar dat in Hongarije bijna in zijn geheel over is uit die tijd. Het retabel van Ferrucci besloeg een hele nis in de Bakóczkapel. In het midden en in de twee zijnissen van het altaarstukken stonden oorspronkelijk beelden. Rechts van de nis in het midden is Bakócz geknield afgebeeld in reliëf. Boven de middelste mis zijn de vier evangelisten afgebeeld in reliëf. Helemaal bovenin zien we, eveneens in reliëf, de annunciatie aan Maria. Dit beeld is geflankeerd door twee sculpturen van engelen. Op veranderingen die het retabel heeft ondergaan kom ik later terug.
3.3 De Bakóczkapel (1506-1507). Een belangrijk symbool van de patronage van kardinaal Bakócz is zijn grafkapel. De kapel is bijzonder, omdat dit volgens Jolán Balogh de eerste centraalbouw met koepel in Hongarije is, geconstrueerd onder lokale voorwaarden, met bouwmeesters en beeldhouwers uit Italië door een Hongaarse mecenas. De kapel is bovendien in redelijke staat overgebleven.222 Zij heeft in 1950 haar dissertatie geschreven over de grafkapel van Tamás Bakócz. De bouwgeschiedenis van de kapel is complex. Jolán Balogh heeft in haar boek verslag gedaan van de bronnen over de kapel tussen 1506 en 1875. In literatuur van na de bouw van de kathedraal (1822-1869) is er volgens Balogh weinig over de kapel geschreven.
220
Klaniczay, Stangler, Török 1982: 668-669. Het jaartal 1513, omdat de legatus a latere titel op de stempel staat en het jaartal 1515, omdat het op een document staat uit dat jaar. 221 Klaniczay, Stangler, Török 1982: 530. Hij is ook bekend als Andrea di Piero Feruzzzi. 222 Balogh 1955(b): 43.
51
Pas in de tweede helft van de negentiende eeuw, met de hernieuwde interesse voor onderzoek naar de renaissance kwam er aandacht voor de kapel.223 Volgens Balogh is de grafkapel van Bakócz een geïsoleerde creatie en het resultaat van een periode waarin de turbulente verwarring betreffende traditie en innovatie, hiermee doelt ze op respectievelijk de gotische- en de renaissancestijl, in elke sfeer van kunst en cultuur aanwezig was. Zij beweert dat de renaissancebouwstijl in Hongarije eigenlijk alleen nog werd toegepast als het ging om seculiere gebouwen en in kerken alleen in het interieur. Daarmee was het volgens haar gewaagd van kardinaal Bakócz om de kapel geheel in de stijl van de hoog-renaissance te bouwen, zonder een spoor van gotische elementen. 224 Ook Péter Farbaky meent dat de uniforme, Italiaanse stijl van de Bakóczkapel eerder een uitzondering is dan regel.225 Het bouwwerk stond om meerdere redenen op een strategische plaats. Esztergom was de kroningsstad van de eerste Hongaarse koning en de zetel van het aartsbisdom met de kathedraal. Ook militair gezien was het een belangrijke plaats, omdat de kapel bovenop een heuvel geplaatst was naast de burcht. Het bouwwerk fungeerde als monument voor het leven van Tamás Bakócz en als graftombe. Kardinaal Bakócz heeft voor de grafkapel opdracht gegeven als mecenas om de St. Adalbertkerk uit te breiden en te verrijken. Tegelijkertijd was het een manier om zijn eigen magnificentia te laten zien en om te tonen dat hij politieke ambities had.226 De verwijzingen naar kardinaal Bakócz staan op drie plaatsen als de patroon van de kapel; op de eerste grondsteen van de kapel uit 1506 met de inscriptie: THOMAS BAKOCZ DE ERDEVD CARDINAL STRIGONIEN DICA VIT ANNO M D VI.
227
, afgebeeld op
het altaarstuk als knielende donator van de kapel en bovenin onder koepel van de kapel met de inscriptie: THOMAS · BAKÓCZ · DE · ERDEVD · CARDINALIS · STRIGONIEN · ALME · DEI · GENITRICI · MARIAE · VIRGINI · EXTREUXIT · ANNO · MCCCCC · VII.
228
De kapel is tussen 1506-1507 gebouwd nog voordat hij naar Rome reisde om kans te maken op de tiara.
223
Balogh 1955(b): 20, 21, 26. Verschillende reizigers en overheersers in Hongarije hebben de grafkapel genoemd en geroemd in hun schrijven. Caspar Ursinus Velius 1493-1539 was schrijver van De Bello Pannonico: Libre Decem, een boek over Hongarije en ook humanisten als Miklós Oláh in 1536, Christoph Carlowitz in 1542, schrijvers en kunstenaars van tijdens de Turkse bezetting zoals Jacob Hoefnagel in 1595 en Stefan Gerlach in 1577 en de Turk Evlia Celebi bewijzen dit met tekeningen en notities. Later houden Isodore Canevale 1761, Johann Baptist Packh 1823, György Széless 1759, en János Mathes 1823 zich met de kapel bezig. 224 Horler 1987: 10. 225 Farbaky, Waldman 2011: xxvvii. 226 Lynch, Online: http://www.fulbright.hu/book5/sarahlynch.pdf, Amsterdam, 14 mei, 2010, p. 217, 223. 227 Stangler, Klaniczay, Török 1982: 669-670. Gewijdt aan het leven van Thomas Bakocz de Erdeud in 1506 (vertaald naar het Nederlands door J.S. Hermán) De steen van rode kalksteen is 92,5x38 cm. De grondsteen is uit drie stukken samengesteld en werd in 1824 in het fundament onder het altaar van de kapel gevonden. 228 In het jaar 1507 in devotie gebouwd voor de moeder Gods, de maagd Maria door kardinaal Thomas Bakócz de Erdevd. (vertaald naar het Nederlands door J.S. Hermán)
52
afb. 29
Wat betreft materiaal, architect en decoratie wilde Bakócz de beste kwaliteit. Het interieur bestaat uit rood marmer, dat doet denken aan porfier en bovendien refereert aan de kardinaalskleur. Het materiaal is in feite geen marmer, maar rood kalksteen, afkomstig uit Tárdos. De plattegrond van de kapel heeft de vorm van een Grieks kruis. Het gebouw is
afb.30-34
bekroond met een koepel. De combinatie van een centraalbouw en koepel waren belangrijk voor Bakócz, want ze hadden een symbolische waarde met verwijzingen naar het hiernamaals, en naar de kapellen van andere kerkelijk hoogwaardigheidsbekleders. De verhouding van het vierkant op de grond en de hoogte van de koepel is 1:2,5.229 In het vierhoekige middenruim staan aan alle zijden nissen die door korinthische pilasters worden geflankeerd en naar boven toe afsluiten met een halve boog. De binnenste bogen zijn rijk versierd met kassetten, de boogdriehoeken met acanthussen, kassetten, dolfijnen, hoornen en rankmotieven. Over de lisenen loopt een krachtige driedelige hoofdkroonlijst. In deze fries staat in vergulde bronsletters de eerdergenoemde inscriptie.230 De koepelkroonlijst boven de
afb.35-37
hoofdkroonlijst sluit de stenen architectuur af. Op deze lijst rustte de koepelconstructie uit metaal. De koepel was oorspronkelijk een ijzeren constructie met hierop zesennegentig vergulde bronzen platen waarop scènes uit het leven van Christus en heiligen stonden afgebeeld.231 Bovenop de koepel stond een octagonale lantaarn. Tussen 1874-75 kreeg de kapel een nieuwe koepel van baksteen met vergulde stucco, ontworpen door József Lippert.232
afb. 38
Onder de vier bogen, die vanuit de middelste ruimte openen, is de noordelijke, die richting de kathedraal opent, hoger dan de andere bogen en op de zijde van het kerkschip met kolosseummotieven omlijst.233 Onder de koepel bevinden zich in de hoeken tondo’s met
afb. 39
wapens in reliëf. Hiervan zijn twee van Tamás Bakócz, één van koning Wladislau II en een van György Szatmári, de opvolger van Bakócz. Hij zou uit politieke overwegingen het wapen van zijn opvolger György Szatmári hebben geplaatst. In de tijd dat Bakócz in Rome verkeerde nam Szatmári de taken waar als kanselier van koning Wladislau Jagiello II. Door hen op deze wijze te eren, verzekerde hij zich van het behoud van zijn kapel en nagedachtenis, ook na zijn overlijden. In de nis tegenover de ingang is het roodmarmeren afb.40
koorgestoelte opgesteld, in de westelijke nis openen twee deuren met lunetten naar de
229
Horler, Tabajdi 2001: 6-8. Lővei 2001: 41, 44-46. Zie ook Lynch online: http://www.fulbright.hu/book5/sarahlynch.pdf, p. 219 Amsterdam, 14 mei, 2010. Een inscriptie met bronzen letters is een oude techniek die door de Romeinen in de oudheid werd gebruikt. Deze techniek is in Italië verloren gegaan. In Hongarije heeft deze techniek overleefd en werd het toegepast. 231 http://www.fondazione-delbianco.org/inglese/relaz/buA1.htm, Amsterdam, 16 juli 2012. Zie ook Horler, Tabajdi 2001: 4, 5. 232 Balogh 1955(b): 25. Zie ook Stangler, Klaniczay, Török 1982: 663. Op instigatie van kardinaal János Simor. 233 Stangler, Klaniczay, Török 1982: 660. 230
53
sakristie, terwijl op de rugwand van de oostnis het witmarmeren retabel opgesteld is. Het witte Carraramarmer staat in sterk contrast met het rode marmer.
afb.41
234
Hoe de kapel er oorspronkelijk van buiten uit moet hebben gezien kunnen we alleen weten van tekeningen en gravures. De voorgevel van de kapel moet indrukwekkend zijn geweest.235 De monumentale binnenkomst waarin de voorgevel voorzag, had een paar traptreden. Jolán Balogh meent dat de ingang werd afgescheiden met een balustrade net als de Caraffa kapel in de Santa Maria Sopra Minerva in Rome.236 De uiteindelijke afronding van de Bakóczkapel vond in 1510 plaats. Paus Leo X verleende Bakócz voor de bouw en de inwijding van de kapel in 1513 een aflaatbrief.237 Voor het interieur spaarde Bakócz geld noch moeite. Hij wendde tapijten, goud- en zilverwerk, codexen, ambtelijke kledij aan om van zijn kapel een indrukwekkend permanent verblijf voor zijn nagedachtenis te maken. De kardinaal doteerde voor zijn dood de kapel in Esztergom ruimschoots met middelen voor het onderhoud van zijn nalatenschap. Op deze wijze konden er ook na zijn dood godsdienstige plechtigheden voltrokken worden onder leiding van een kapelaan en de rector van de kapel.238 De kapel heeft in volle glorie, dat wil zeggen dat zowel het exterieur als interieur voltooid waren, niet lang bestaan. Tamás Bakócz overleed op 15 juni 1521. In de maanden juni en juli datzelfde jaar zag koning Lodewijk Jagiello II zich, door de dreiging van de Turkse legermacht, genoodzaakt tot verkoop van de schatten toebehorend aan de kapel, om zijn leger te financieren. In 1543 nam de Turkse legermacht Esztergom en daarmee ook de kapel in bezit met beschadigingen als gevolg. Tot deze tijd lag Bakócz daadwerkelijk in de kapel begraven, maar na de overheersing van de Turken, die er ook hun doden lieten begraven, is zijn graftombe niet te traceren.239
3.4. Veranderingen, beschadigingen en restauraties: de Bakóczkapel ex-situ. Sinds het begin van de Turkse overheersing in Esztergom is de kapel aan veranderingen onderhevig geweest. Toen Sultan Suleiman I de stad Esztergom in 1543 innam, bewonderde hij de Bakóczkapel zozeer dat haar niet liet vernietigen, maar de kapel door zijn eigen architect Sinan (1489-1588) heeft laten ombouwen tot een plaats voor Islamitische 234
Horler, Tabajdi 2001: 3. Zie ook Zolnay 1983: 225. Het kan ook Lucca-marmer zijn hierover bestaat onenigheid. Balogh 1955(b): 12, 32, 110. Volgens de Turkse reiziger Evlia Celebi (1611-1683), was het nog veel mooier dan de Porta Speciosa van de St. Adelbertkerk waar de kapel naast stond. 236 Ibidem: 26. 237 Stangler, Klaniczay, Török 1982: 668, afb. 4. Zie ook Balogh 1955(b): 8, 73. De aflaatbrief van Paus Leo X voor de Bakóczkapel heeft als datum 1513, 12 oktober, Rome. Hij herhaalt in de brief de toestemming tot kerkwijding van 6 september 1513. 238 Balogh 1955(b): 9. Aan de kapel in Esztergom liet hij vele goederen en landerijen na, onder andere uit het Hont-gebied de Csábrág-burcht, waardoor de kapel een rechtspersoon werd en daarmee ook gelijk de belangrijkste erfgenaam. 239 Horler, Tabajdi 2001: 8, 94. Zie ook Balogh 1955(b): 9. Alle toebehoren aan de kapel zijn verkocht, kelken, hanglampen van goud, zilveren kandelaren, monstransen, miskleding, gordijnen, tapijten en misboeken. Over zijn begrafenis en graf weten we nagenoeg niets. 235
54
afb. 42-44
godsdienstbeoefening. Hij liet een aantal aanpassingen doen en bouwde er een minaret bij. afb.45,46
Dit is op verscheidene tekeningen en etsen te zien. 240 Het retabel van Ferrucci in de kapel is wel aangetast. Er was een beeldenstorm als gevolg van de onverenigbaarheid hiervan met het geloof van de nieuwe bezetters. Alle gezichten van de beelden in het altaarstuk zijn beschadigd. Uit de drie nissen werden de figuren tijdens de Turkse bezetting verwijderd. Elk spoor ontbreekt van deze beelden. Op hun plaats staat nu in de middelste nis een tabernakel uit de zeventiende eeuw en in beide zijnissen stonden nieuwe, zij het houten, beelden van St. Stefanus en St. Adalbert opgesteld. Aan het begin van de achttiende eeuw werd boven het tabernakel een Mariabeeld aangebracht. Het retabel werd uit elkaar gehaald en op een podium met drie treden gesteld,
afb. 47,48
tegelijkertijd werd de gevel van haar oorspronkelijke halvecirkelvorm beroofd. Ook de borstwering van het retabel werd aangetast toen men de mensa plaatste op de verhoging. Waarschijnlijk hoort de mensa er oorspronkelijk niet bij. Het zo ontstane altaar werd aan het einde van de negentiende eeuw nog eenmaal veranderd. Aartsbisschop János Simor gaf Antonio Toma opdracht om in de middelste nis een nieuw tabernakel met marmeren inleg te maken. Pietro della Vedova vroeg hij twee marmeren beelden te maken, één van St. Stefanus en één van St. Lászlo, die de plaats van de houten beelden in konden nemen. De vier evangelisten boven het tabernakel zijn gerestaureerd, net als het hoofd van Bakócz, geknield afb. 49
aan de rechterzijde.241 In 1683 werd Hongarije ontzet door koning Jan III Sobieski van Polen (1629-1696), maar er werd er in 1685 wederom door de Turken getracht de stad in te nemen. Hierdoor raakten de buitenste gevels van de kapel en een groot gedeelte van de bronzen koepel beschadigd. Na de Turkse bezetting konden de kardinaal en de kapelaan van Esztergom niet terugkeren, uit Tyrnau (Styrië, nu Trnava, Slowakije). Hier was de aartsbisschoppelijk zetel naartoe verhuisd, daar het nog een eeuw lang in handen van de Habsburgers zou blijven. De kapel is zodoende ook een tijdje een Garnisonskapelle geweest vanwege de aanwezige keizerlijke legertroepen.242 Aartshertogin-koningin-keizerin Maria Theresia van Oostenrijk (1717-1780) willigde de wens van aartsbisschop Ferenc Barkóczy in, om Esztergom weer de zetel te maken voor de kardinaal en de kapelaan. Volgens Horler wilde hij dit deels vanwege de schoonheid van het gebouw en vanwege de continuïteit die dit uitstraalde. De St. Adalbertkerk had zeer geleden onder alle bezettingen. De kapel zou gerestaureerd worden en er zou een nieuwe kathedraal komen. Om de ruïne van de St. Adalbertkerk te vervangen liet Barkoczy plannen maken door
240
Balogh 1955(b): 12, 27. Stangler, Klaniczay, Török 1982: 664. Zie ook Balogh 1955(b): 20, 28. Joseph Lippert de architect van de nieuwe koepel van de kapel was tevens de ontwerper voor deze tabernakel. 242 Balogh 1955(b): 12, 14. 241
55
verschillende architecten. Hierbij moest de Bakóczkapel de doorslaggevende factor in de plannen van de nieuwe basiliek zijn.243 Tijdens het leven van Barkóczy zijn er twee ontwerpen voorbereid voor een nieuwe kathedraal door Franz Anton Hillebrandt (1719-1797) en mogelijk ook door Isodore Canevale (1730-1786). Over de toeschrijving is onenigheid. In het ene ontwerp zou de kapel vrijstaand blijven, haar voorgevel behouden en vastgekoppeld worden aan de nieuwe basiliek. Het is mogelijk dat hierbij werd gedacht aan de sacristie van de sint Pieter, waarbij de kapel als zijvleugel met een aparte gang en entree aan het kerkgebouw zou worden vast gemaakt. Het tweede plan was gebaseerd op een centraalplan in de vorm van een kruis – in dit ontwerp had de kathedraal vijf koepels. In een van de vier zijruimtes zou de Bakóczkapel staan in haar oorspronkelijke positie.244 Na de plotselinge dood van Barkóczy heeft kardinaal Sándor Rudnay (1760-1831) de plannen voor de bouw doorgezet. De nieuwe architecten vanaf 1821 waren Ludwig van Remy (1776-1851) en later Pál Kühnel (1765-1824). Wederom moest er besloten worden of de kapel als een onafhankelijk gebouw zou blijven of geïncorporeerd moest worden in de nieuwe afb. 50-54
kathedraal. Zij maakten nieuwe plannen waarbij de heuvel waarop de kapel en de kerk stonden genivelleerd moesten worden, hiervoor zou de kapel moeten wijken. Pál Kühnel werd vervangen door zijn neef, architect János Packh (1796-1839). Packh maakte nieuwe plannen waarbij de kapel met de oude sacristie toch zou kunnen blijven, maar waarbij de kapel in zijn geheel zou worden opgenomen in de nieuwe kathedraal. Hij wijzigde alle plannen zodanig dat de kapel 180 graden zou worden gedraaid en als onderdeel van de dom weer zou worden terug gezet. Na een strijd van drie jaar over de plaatsing van de kapel werd in 1822 op 23 april, op de dag van St. Adalbert, de eerste steen gelegd voor de bouw van de nieuwe kathedraal. De kapel is tussen 7 juni en 12 november 1823 onder leiding van János Packh in 1600 genummerde stukken uiteengehaald en zorgvuldig weer opgebouwd.245 De oude crypte werd afgebroken, de graven werden ge-exhumeerd en in de nieuw gebouwde crypte begraven. De kapel staat momenteel 11 meter dieper en 17 meter verwijderd van de oorspronkelijke plek. De hele burchtheuvel was van aanzicht veranderd en de veel betwiste translatio was geschied.246 Door deze ingreep is de zelfstandigheid van de kapel opgeheven, omdat het bouwwerk is gereduceerd tot een zijkapel van de kathedraal. Op de plaats van de oude 243
Balogh 1955(b): 15, 16. Zie ook Horler 1987: 99. Maria Terezia heeft tussen het afbreken van de oude st. Adelbertkerk en de nieuwe kathedraal een barokke kerk laten bouwen op de burchtheuvel, deze is op sommige tekeningen te zien. Later is deze kerk ook weer afgebroken. Barkoczy was aartsbisschop tussen 1761-1765. De voorganger van Barkóczy, Csáky Miklós, aartsbisschop tussen 1751-1757, had ook al plannen voor de bouw van een nieuwe kathedraal. 244 Huidige dom van Esztergom heeft veel kenmerken van de nieuwe St. Pieter. 245 Klaniczay, Stangler, Török 1982: 663. De kathedraal werd in 1856 ingewijd met de speciaal hiervoor geschreven ‘Mis voor Esztergom’ van Ferenc Liszt. 246 Balogh 1955(b): 19.
56
sakristie werd een nieuwe sakristie gebouwd. Enkele delen van de ontleedde kaders werden in afb.55
de sakristie van de kapel en in de crypte van de kathedraal ingemetseld.247 Ook voor de generaties na Bakócz is de kapel van belangrijk symbolisch belang geweest. Kardinaal János Simor (1813-1891), heeft zichzelf geheel in lijn met Bakócz vereeuwigd in de Dom door middel van opschriften, zijn wapenschild en kunstvoorwerpen.248 Tegenwoordig is de kapel een bedevaartsoord dat jaarlijks vele bezoekers trekt.249
3.5. De gevolgen van de translatio van de Bakóczkapel. Voor haar verplaatsing stond de grafkapel vrij en werd slechts door een boog verbonden met het schip van de toenmalige St. Adalbertkerk. Tegenwoordig is de kapel versmolten met de kathedraal. Architect Pál Kühnel had de voorgevel van de kathedraal naar het Westen ontworpen. De gevolgen die dit had voor de kapel het interieur en de beleving van de kapel waren groot. De kapel bleef verstoken van haar oorspronkelijke voorgevel, koperen koepel en sacristie. In de kapel waren drie archivolten van dezelfde grote, aan de oostkant, zuidkant en westkant. De archivolt aan de noordkant had een grotere boog, want dat was oorspronkelijk ook de toegangspoort tot de kapel. Van de kleinere boog er tegenover heeft Packh een toegang gemaakt die direct naar het schip van de nieuwe basiliek leidt. Vanaf 1852 was de kapel niet meer alleen toegankelijk via de nieuwe sacristie, maar ook door de opening gemaakt vanuit het schip van de nieuwe kathedraal. Dit heeft als gevolg dat we de kapel nu alleen kunnen zien wanneer we daadwerkelijk in de kapel onder de koepel staan.250 Een andere verandering is dat het stallum zich nu tegenover tegenover de opening bevind. Hierdoor is het stallum, in tegenstelling tot de gewoonte sinds de Middeleeuwen, van de epistola-kant, naar de evangelie-kant verplaatst. De hogere boog boven het stallum werd dichtgemaakt en er werd, passend bij de kathedraal, een groot raam in gezet. Hiermee veranderde de dichtheid en werd het evenwicht in de kapel verstoord.251 Een belangrijke
247
Stangler, Klaniczay, Török 1982: 663, 670-671. Een van de ingemetselde overblijfselen is een tabula ansata rood marmer 109x89,5 cm. Dit tablet met handvatten dat illusionistisch hangt aan de banden, die tot een ring gevlochten zijn. Daaronder bevinden zich twee gekruisde fakkels. Er is ook reliëf van een pilasterbasis van de buitenfaçade van de Bakóczkapel ingemetseld. Een ander element is de gebogen driehoek van de buitenfaçade uit van rood marmer 144 x 135 cm. In de sacristie van de kathedraal zijn ook nog enige fragmenten ingemetseld. Een friesfragment van de entablature van de façade van de Bakóczkapel 1507 rood marmer relief, 24x25x25 cm is in de sakristie van de kapel te zien. De rest van het fries is ingemetseld in de crypte van de kathedraal. 248 Dóra 2011: 104-118. De biograaf van Bakócz; Vilmos Fraknói, heeft de tijd van de bouw van de Dom en de verplaatsing van de kapel meegemaakt. 249 Balogh 1955(b): 20. In 1983 heeft er een restauratie van de kapel plaats gevonden, onder leiding van onder andere Miklós Horler. 250 Horler, Tabajdi 2001: 7, 8. 251 Balogh 1955(b): 22. De beide lezingen van de Heilige Mis heten 'lezing' (of epistel, van het latijnse woord epistola, brief) en Evangelie (van evangelium, goede boodschap). De diepe symboliek van de evangelie-zijde komt van de hemelrichtingen, want als het altaar naar het oosten gekeerd is, wijst deze richting op het noorden. In onze streken staat de zon nooit in het noorden, daarom geldt het noorden als de zijde der duisternis. Naar het noorden toe wordt het Evangelie verkondigd als een licht dat oplicht in de duisternis. In een kerk is de evangeliezijde de linkerkant van het koor. De rechterkant is de epistelzijde. In dit verband zijn ook de oude ambonen te beschouwen:
57
reden waardoor het licht nu anders de kapel binnen komt zijn de ronde ramen bovenin. Twee zijn te zien boven het stallum, één boven het altaar en één boven de sakristie. Omdat de kapel nu onderdeel is van een groter gebouw valt door deze ramen en ook door de lantaarn geen natuurlijk licht meer naar binnen. De kapel heeft veel verloren van haar optische
afb.56
zeggingskracht. De enige lichtbron die in de plaats kwam voor de ramen, de entree en de lantaarn was het nieuwe grote raam boven het stallum.
3.6. Architecten en beeldhouwers van de Bakóczkapel. Tot op de dag van vandaag is het onderzoekers onduidelijk wie de meester is van de Bakóczkapel. Dat de kapel en voorgevel in relatief korte tijd is gemaakt, is volgens Jolán Balogh te verklaren doordat meerdere Italiaanse Toscaanse beeldhouwers aan de totstandkoming van het gebouw hebben gewerkt.252 Ondanks dat lijkt de kapel een eenheid. Fraknói Vilmos dacht dat het Baldassare Peruzzi (1481-1536) of een van zijn leerlingen was die de kapel had gebouwd.253 Jolán Balogh, heeft door stijlanalyse beargumenteerd dat de ontwerper van de kapel een Toscaanse meester geweest moet zijn die tot de kring van Giuliano da Sangallo en Salvi d’Andrea behoorde. Zij schrijft de bouw van de kapel toe aan Andrea di Pierro Ferrucci de Fiesole, de beeldhouwer van het altaar in de Bakóczkapel, in verband met een tekst van Vasari ‘Fu di sua mano ancora una sepoltura di marmo, che fu mandata similmente in Strigonia, citta d’Ungheria; nella quale era una Nostra Donna molto ben condotta, con altre figure: nella quale sepoltura fu po riposto il corpo di cardinale di Strigonia.’254 Het probleem is dat uit deze tekst niet duidelijk wordt of het alleen gaat om een grafkapel of alleen een altaar, want waarom zou Vasari alleen het altaar noemen en helemaal niets zeggen over de kapel? Miklós Horler noemt als tweede schriftelijk document een brief die Bakócz schreef aan de Hertog van Ferrara. In deze brief vroeg hij om een vriendelijk ontvangst voor kanunnik Muzzarelli die door Bakócz verantwoordelijk was gemaakt voor het versturen en begeleiden van de beelden die in Florence waren gemaakt voor het altaar van de kapel die Ferrucci had gebouwd. Het enige problematische voor het toeschrijven van de bouw van de
stenen preekstoelen in oude kerkgebouwen aan weerszijden van het altaar, een aan de evangeliezijde en de ander aan de epistelzijde. 252 Horler, Tabajdi 2001: 9. Zie ook Balogh 1955(b): 36. Balogh bespreekt onder andere de invloed van de volgende beeldhouwers en architecten; Pietro Lombardi (1435-1515) en zijn atelier, Mauro Coducci (1440-1504) en de met hen in Venetië werkende Ambrogio da Milano, Benedetto da Rovezzano (1474-1554). 253 Fraknói 1889: hoofdstuk V § V. 254 Horler 1987: 30, 31. Zie ook Vasari, 1879: 479, 480. Zie ook een Engelse vertaling van Vasari’s Vite online: http://members.efn.org/~acd/vite/VasariAnFer.html, Amsterdam, 20 juli 2012. ‘He made, also, a marble fountain that was sent to the King of Hungary, which brought him great honor; and by his hand was a marble tomb that was sent, likewise, to Strigonia, a city of Hungary. In this tomb was a Madonna, very well executed, with other figures; and in it was afterwards laid to rest the body of the Cardinal of Strigonia.’
58
kapel aan Ferrucci was dat er geen bronnen bekend zijn waaruit blijkt dat hij in Hongarije is geweest.255 In verband met de bouwprojecten van Bakócz in Esztergom ontwikkelde zich in Esztergom een beeldhouwersatelier en een bronsgieterij van grote betekenis, waar de onderdelen voor de koepel van de kapel gegoten werden. Volgens Balogh deden de ateliers hun invloed in verschillende richtingen gelden.256 Een van de leden van de beeldhouwerswerkplaats was Ioannes Fiorentinus. Op grond van zijn gesigneerde werk in Menyő (Mineu, RO) stelt Balogh dat hij aan de bouw van de kapel deelnam. Het portaal van de kerk in Menyő dat Johannes in het jaar 1514 heeft gemaakt is volgens haar stijlanalyses een eenvoudigere variant van de sakristiedeur in de Bakóczkapel. Hij heeft deze motieven op meerdere plaatsen toegepast zo ook op de grafplaat van aartsbisschop Johannes Łaski die hij van 1516 van Esztergom naar Gnesen (nu Gniezno, Polen) verzond. Waarschijnlijk stammen de consolesteen met cherubskop en de Lavabo-nis van de sakristie van zijn hand.257 Ioannes
afb.57
Fiorentinus wordt door Balogh ook als mogelijke hoofdarchitect van de kapel gezien. In hoeverre Bakócz zelf heeft meegstuurd en meegedacht aan de bouw van de kapel is niet duidelijk want daar zijn geen gegevens van. Kunstpatronen waren zelf verantwoordelijk voor de beslissingen omtrent de thematiek van sculpturale projecten en kunstvoorwerpen. In een van Bakócz brief staat wel 'Capella (...) per me Constructa.' Wat duidt op een nauwe betrokkenheid bij beslissingen over de uitvoering ervan.258
3.7. Kapellen voor en na de Bakóczkapel. Om de verbanden te benadrukken met Italiaanse grafkapellen is een gedeelte van het boek van Jolán Balogh gewijd aan stijlanalyse. Het gaat hier om bouwelementen die door de stijl in relatie staan met voorlopers van de kapel uit Italië.259 De centraalbouw met koepel beschrijft ze als ontwikkeling van Brunelleschi tot Giuliano da Sangallo. Op Brunelleschi voert ze het ontwerp terug van een overkoepelde centraalbouw en ook een aantal elementen uit het interieur van de kapel, zoals de, tondes, pilastervormen en decoraties. Ze noemt de Pazzikapel als belangrijke voorloper. Het grondplan van de Bakóczkapel heeft de vorm van een Grieks kruis, dit ontwerp schrijft ze toe aan architecten als Leon Battista Alberti, Antonio
afb. 58-62
Manetti en Antonio Rossellino en Giuliano da Sangallo. Verder plaatst Balogh de Bakóczkapel in rechtstreeks verband met Italiaanse kapellen, omdat de kapel op gelijke wijze aan de St. Adalbert-kerk is verbonden als de Capella del Cardinale di Portogallo (1461-1466) 255
Balogh 1955(b): 38. Zie ook Zie ook Buzás 2001: 159. Zie ook Horler, Tabajdi 2001: 1, 2. Zie ook Horler 1987: 27,28, 31. 256 Balogh 1955(a): (noot 119) 257 Stangler, Klaniczay, Török 1982: 671. 258 Balogh: 1955(b): 11. Zie ook Hollingsworth, 1994: 307, 308. 259 Balogh vergelijkt Pilasters, zuilvoeten, de opschriften op de architraaf, het altaar, de aanwezige reliëfs, het stallum, de deur van de sacristie, cassettes, de plek voor de hanglamp met die uit andere kapellen.
59
aan de San Miniato al Monte in Florence en de Napelse Capella Piccolomini en Barbadorikapel (capella della sagrestia) in de Santo Spirito te Florence.260 De Bakóczkapel is
afb. 63-65
volgens haar niet slechts nabouwd op basis van de bovengenoemde gebouwen, maar een werk dat voortvloeid uit de quattrocento. De Bakóczkapel was de eerste in haar soort in Hongarije en heeft daar volgens Jan Białostocki geen directe navolging gekregen.261 Door Białostocki wordt het bouwwerk wel in verband gebracht met kapellen in Polen zoals de Lázoi Kapel in Gyulafehérvár, de Łaski
afb. 66a/b
Kapel in Gniezno en de Sigismund Kapel in de Wawel Kathedraal.262 Białostocki meent dat het niet verwonderlijk dat de bouwwerken en beeldhouwwerken in beeldtaal overeenkomen.263 Zelfs wat materiaal betreft zijn er overeenkomsten, want In de Sigismundkapel is het rode ‘marmer’ uit Tárdos gebruikt. De verwevenheid van Italiaanse architecten en beeldhouwers in Hongarije en Polen is soms goed te traceren. Toen de broer van koning Wladislau II en Sigismund I, koning Jan Olbracht, was overleden liet Sigismund I een onder andere de Italiaanse meester Francesco della Lora overkomen uit Hongarije. In 1495 werkte Della Lora in Esztergom. Tussen 1502-1505 werkte hij aan de graftombe voor Jan Olbracht.264 Beeldhouwer en architect Bartolomeo Berecci, die eveneens werkzaam was in Esztergom, heeft aan de kapel gewerkt van aartsbisschop Jan Łaski (1456-1531).265 Łaski was een bekende persoon voor Tamás Bakócz. Hij was in 1516 op bezoek in Esztergom, waar hij als representant van de koning van Polen verbleef. Łaski besloot na zijn bezoek aan Esztergom een kapel op de begraafplaats van de kathedraal in Gnesen te bouwen. De Łaskikapel werd als een centraalbouw gepland en gebouwd tussen 1518-1523.
afb.67, 69
266
De Sigismundkapel (1517-1533) in de Wawelkathedraal is eveneens gebouwd door Bartolommeo Berecci en toont gelijkenissen met de grafkapel van kardinaal Tamás Bakócz. Deze verwantschap tussen het bouwwerk van Bartolomeo di Luca Berecci en de Bakóczkapel hebben vermoedelijk te maken met het feit dat Berrecci heeft gestudeerd met Andrea Ferrucci, de mogelijke ontwerper van de Bakóczkapel. Ze verkeerden in dezelfde kringen.267
260
Balogh 1955(b): 30-32. Białostocki 1976: 18. Imre Perényi’s kapel in Siklós, Mózes Gergelaki Buzlaykapel in Simontorony en János Lázókapel in Gyulafehérvár (Alba Julia, Roemenië) die kort na de Bakóczkapel zijn gebouwd, zijn allemaal een laatgotische bouwwerken. László Gerevich opperde nog wel dat de tabernakel van Szatmári György (1457-1524) te Pécs, de jagers loge in Nyék als navolging kunnen worden beschouwd. 262 Pintér, Szakmány, Demény, Tóth 2004: 618-628. deze is met Johannes Fiorentinus of Bartolomeo Berecci meegekomen. 263 Białostocki 1976: 27. 264 Białostocki 1976: 10. Zie ook Lewalski 1967: 49-72. 265 Lewalski 1967: 61. Francesco della Lora is ook wel bekend als Franciscus Italus, Fiorentino, Florentinus. 266 Białostocki, 1976: 34. Van de Łaskikapel, waarvan de fundamenten te vinden zijn in de kathedraal in Gniezno, is niets meer over sinds 1778. 267 Lewalski 1967: 62. Zie ook Becker 1907: 47, 379-380. 261
60
afb. 70-72
In het geval van de Sigismundkapel is de stilistische overeenkomst en differentiatie duidelijk, omdat de Bakóczkapel er nauw aan verwant is wat de makers, het bouwtype en het materiaal betreft. Uit de vergelijkingen met de kapellen blijkt dat Balogh de nadruk legt op voorlopers in Italë. Hiermee stelt ze dat Bakócz de Florentijnse renaissancestijl volgde en hiermee uniek en vooruitstrevend was. Volgens Białostocki duiden de voorbeelden van kapellen uit Polen erop dat de Bakóczkapel op haar beurt voorliep en een belangrijke factor speelde in het verspreiden van de renaissance(bouw)stijl. Balogh en Białostocki onderstrepen hiermee duidelijk het centrum-periferie model, waar bij de bouwvorm en –stijl vanuit Italië, met name Florence in Hongarije is gekomen en vandaaruit verder is verspreid naar onder andere Polen.
3.8. Verbindingen tussen Julius II, Tamás Bakócz en Andrea Ferrucci. Om de vergelijkingen tussen de bouwwerken op een andere manier te benaderen kijken we nu naar overeenkomsten die passen in het kader van Bakócz’ functioneren als kardinaal. Een interessante vergelijking tussen de Bakóczkapel en het retabel van Andrea Ferrucci is die met het grafmonument van paus Julius II (1503-1513). In 1505, kort na de pauselijke verkiezingen, gaf Julius II (Giulio della Rovere), Michelangelo de opdracht om zijn graftombe te maken. Geadviseerd door Giulio da Sangallo overwoog de paus verschillende
afb. 73-76
ontwerpen met centraalbouw en koepel. Alle leden van het kardinaalscollege en daarmee ook Tamás Bakócz moeten hebben geweten van het plan voor het grafmonument van Julius II. Bakócz volgde Julius II nauwgezet toen hij kansmaker was op de tiara.268 Het project van Julius II was van groot belang, omdat het uiteindelijk tot de complete vervanging van de oude Sint Pieter heeft geleid. Het eerste ontwerp voor het grafmonument was gemaakt in Rome in 1505. De grondsteen hiervoor werd op 18 april 1506 gelegd. 269 Dit is hetzelfde jaar waarin Tamás Bakócz de grondsteen voor zijn grafkapel legde. Bakócz heeft zijn kapel naast de kerk als een zelfstandig gebouw laten plaatsen. Giuliano da Sangallo die paus Julius II adviseerde, was dezelfde mening toegedaan. Bakócz moet zich bewust zijn geweest van de traditie van centraalgebouwde kapellen met koepel en hun symbolische betekenis. De grafkapel van Bakócz is afgebouwd voordat hij naar Italië reisde. Hij kon zichzelf dus tevreden stellen met een ruimtelijke vorm die hiernaar zou verwijzen zowel in Rome als in Esztergom.270 Een belangrijk onderdeel van de Bakóczkapel is het altaarretabel van Carraramarmer uit 1519 gemaakt door Ferrucci. Bakócz bezat een zegel, waarschijnlijk van de hand van 268
Horler, Tabajdi 2001: 1. Het briefverkeer in die tijd functioneerde als een soort journaal. Dit werd in de brieven met het woord Nova aangegeven. Zo heeft hij onder andere kunnen weten over de voorbereidingen voor het grafmonument van Julius II. 269 Horler, Tabajdi 2001: 6. Zie ook Horler 1987: 92. 270 Horler 1987: 93.
61
Ferrucci. De zegel zou, gezien de vele gelijkenissen, het retabel in het klein kunnen weergeven.271 Op basis van de zegel probeerde historicus József Dankó, het beschadigde altaarstuk te reconstrueren. Er zijn verschillende interpretaties gekomen van wat er op het altaar heeft kunnen staan. Hoewel er buiten een aantal motieven in de ornamentiek geen directe connectie is tussen het grafmonument van Julius II en het altaarstuk van Bakócz, is het mogelijk dat zowel Ferrucci als Bakócz het monument kenden. In de tijd dat het grafmonument werd gemaakt had Ferrucci connecties met Michelangelo.272 In 1517 vertrouwde Michelangelo hem de taak van de façade van de San Lorenzo toe.273 Wat er oorspronkelijk in de nissen van het retabel van Ferrucci heeft gestaan is niet bekend. We weten wel dat er in het grafmonument van Julius II vanaf de tweede versie in 1513 tot de realisatie ervan een Madonna stond in het midden op de top en twee vrouwenfiguren in twee niches iets lager aan beide kanten.274 Er is nog een duidelijk verband tussen Bakócz, Ferrucci en Julius II te vinden in de plaats Imola.275 Hier is in 1506 ter ere van Julius II een kapel gebouwd de Tribuna di Giulio II. In de literatuur wordt deze kapel in navolging van Vasari toegeschreven aan Andrea Ferrucci. Het zou een eenvoudigere en kleinere variant van de Bakóczkapel zijn waarbij het architecturale frame van de ingang van de Bakóczkapel ontwikkelder was dan die van de Imola-kapel voor Julius II. 276 Er zijn dus verschillende aanknopingspunten te vinden tussen het mecenaat van kardinaal Bakócz en paus Julius II. Op basis van de weinige overblijfselen van het mecenaat van Tamás Bakócz, kunnen we stellen de aard van zijn mecenaat bestond uit opdrachten voor voorwerpen die van praktisch nut waren en tegelijkertijd zijn invloed als kerkelijk hoogwaardigheidsbekleder en diplomaat uitstraalden en benadrukten. Voor zover bekend zijn de kostbare en rijkelijk gedecoreerde gebruiksvoorwerpen gemaakt door Italiaanse ambachtslieden. Vooral bij zijn grafkapel kunnen we zien dat de oriëntatie op Italië gericht was. Uit zijn mecenaat kunnen we ook opmaken dat de kardinaal begon met verzamelen en opdrachten geven, na de dood van
271
Balogh 1955(b): 38. Horler 1987: 85. 273 Tabajdi 2001: 1, 2. Zie ook http://www.fondazione-delbianco.org/inglese/relaz/buA1.htm, Amsterdam, 16 juli 2012. Ferrucci werkte vanaf 1500 in het beeldhouwatelier van de S. Maria del Fiore, hij was hoofd van het atelier vanaf 1512 tot aan zijn dood. Hij werkte aan de onafgemaakte galerij van de koepel. Ferrucci ondernam ook kleinere architectonische projecten. Daarvan is de Matteo Gondi-kapel (1492-93), in Fiesole een voorbeeld dat ook gelijkenissen toont met de Bakóczkapel. Hiervan is alleen het altaar (1494) over, deze staat in de sacristie. Volgens Vasari heeft Ferrucci ook een fontein voor de Koning van Hongarije Lodewijk Jagiello II gemaakt in 1517. Vanaf 1524 was hij verantwoordelijk voor het bouwen van de Medici grafkapel. 274 Horler 1987: 85. 275 Orsini, 1907:94, 95, 99. Zie ook Fabriczy, 1908: 1-28. Zie ook Horler 1987: 31. Alleen in deze literatuur wordt de kapel in Imola genoemd. Imola ligt in de provincie Bologna. 276 Horler 1987: 28, 85. Zie ook een Engelse vertaling van Vasari’s Vite online: http://members.efn.org/~acd/vite/VasariAnFer.html, Amsterdam 20 juli, 2012. ‘Andrea, then, having been summoned to work at Imola, built a chapel of greystone, which was much extolled, in the Innocenti in that city.’ 272
62
koning Matthias, omdat de overgebleven objecten waar hij opdracht toegaf dateren van na 1490. Jolán Balogh meent dat de aanwezigheid van Bakócz aan het scheppende en bouwende hof van Matthias, de artistieke smaak en kwaliteitsgevoel van de kardinaal heeft ontwikkeld.277 Ze stelt dat vooral zijn periode aan het hof van Corvinus van grote invloed is geweest, omdat zijn voorkeur, net als die van de koning, uitging naar de FlorentijnsToscaanse stijl. In de visie van Balogh is de Bakóczkapel uitzonderlijk en valt de kapel niet goed te plaatsen is in de Hongaarse renaissance. De Bakóczkapel in Esztergom wordt in haar onderzoek eerder onafhankelijk benaderd van de Corvinische en Jagielloonse hofkunst, zelfs zo alsof het een vreemd importstuk is.278 Welbeschouwd begon en floreerde zijn mecenaat ten volste pas later, tijdens de Jagiellonen in Hongarije. Onder schaduwkoning Wladislau II vergaarde hij macht als kanselier en werd hij op het gebied van kunst toonaangevend. Gezien de kunstenaars en architect die Bakócz opdracht gaf tot het ontwerp, de bouw en decoratie van zijn grafkapel, kunnen we stellen dat hij wilde wedijveren met andere hoogwaardigheidsbekleders van kerk en staat.279 We kunnen uit de overblijfselen van het mecenaat van Tamás Bakócz dan ook de conclusie trekken dat zijn patronage een competitieve functie had. Hij ging openlijk de strijd aan met de koning van Hongarije en met de zittende paus Julius II. Zoals hij bezit vergaarde om zich in het koninkrijk van Hongarije een van de machtigste grootgrondbezitters te maken zo wilde hij nam hij ook de leiding over op artistiek gebied waarmee hij zichzelf presenteerde als waardige opvolger van Wladislau II en van de paus. Er is een belangrijk onderdeel van zijn leven dat in onderzoek tot nu toe nog niet aan bod is geweest. Hoe verhoudt het mecenaat van Bakócz zich tot zijn functie als kardinaal?
277
Stangler, Klaniczay, Törörok 1982: 95,96, 106. Farbaky, Waldman 2011: 88. 279 Prokopp 2007 online: http://magazin.ujember.katolikus.hu/Archivum/2007.01/16.html, 18 mei, 2010, Amsterdam 278
63
4. Kardinalen in de vijftiende en zestiende eeuw. 4.1. Introductie. ’...to go read them, until you hear them talking...’ Nu we de levensloop en overblijfselen van het mecenaat van Bakócz beter kennen is het van belang om dit te relateren aan zijn functie als kardinaal. Om hier inzicht in te verwerven worden hier aspecten geanalyseerd die een rol spelen bij de functie van een kardinaal. De variabelen zijn: herkomst en carrière, de vraag of de kardinalen in Rome opereerden of op afstand van de Curie, maar ook opdrachtgeverschap voor kunst en architectuur. Daarom heb ik de taken en de bijbehorende voordelen en verplichtingen van een kardinaal bestudeerd. Op deze wijze wil ik de vraag beantwoorden in hoeverre Tamás Bakócz in vergelijking met andere kardinalen als Gabriel Rangone, Georges d’Amboise, Matthäus Lang von Wellenburg, Bernardo Dovizi da Bibbiena en Thomas Wolsey, afwijkend en bijzonder was of juist niet. Hierbij komt ook het aspect hoe Italiaanse en niet-Italiaanse kardinalen met elkaar overeenkomen of juist contrasteren aan bod. In dit hoofdstuk kijken we naar de manier waarop kardinalen hun gezag lieten gelden en op welke manier de kunst en architectuur waartoe ze opdracht gaven hiertoe bijdroeg. Het tractaat over de ideale kardinaal De Cardinalatu uit 1510 van Paolo Cortese (1465-1510) komt hierbij ook ter sprake. De volgende vraag staat hier centraal: Op welke wijze drukt het opdrachtgeverschap van de kardinalen hun religieuze opvattingen, hun sociale status en persoonlijke ambities uit en wat kunnen we vinden over de redenen voor hun opdrachten en hun levenstijl?280
4.2. Over de kardinaal. Het woord kardinaal ontstond met als doel om een speciale groep clericalen te beschrijven die direct gelieërd waren aan de paus en heeft haar wortels in het vroegchristelijke Rome. Keizer Constantijn verplaatste zijn zetel naar Constantinopel in 330 AD en hij droeg de leiding van het bestuur over aan de paus in Rome. Tot diens hulp werden clerici ingezet die aan kerken en andere instituten in de stad werden verbonden. In de tweede helft van de achtste eeuw werd aan deze adviseurs gerefereerd als: geïncardineerd, omdat ze van hun toenmalige zetels werden gekoppeld aan nieuwe in Rome. Cardo betekent: spil, of scharnier.281 Gegadigden voor de kardinaalshoed waren veelal prelaten hopend op promotie, in afwachting van pauselijke dispensatie, familieleden van de paus, diplomaten voor internationale contacten en humanisten die een carrière nastreefden in de Curie. Een van de weinige manieren voor
280
Hollingsworth, Richardson 2010: 11,12. Kardinalen als Francisco Jimenez de Cisneros (Ximenes 1436-1517), Matthäus Schinner (1465-1522) en Guillaume D’Estoutteville (1403-1483), Jan Łaski (1456-1531) zou ik nog graag bestuderen. 281 Hollingsworth 1994: 277. Zie ook Hollingsworth, Richardson 2010: 2.
64
afb. 77-82
iemand met een nederige afkomst om op een belangrijke positie te komen, was via een opleiding binnen de kerkelijke hiërarchie. Sociale mobiliteit was binnen de kerk dus mogelijk. Bakócz, Lang von Wellenburg en Wolsey zijn hiervoor exemplarisch. Het College van Kardinalen was en is het hoogste adviesorgaan van de paus, de bisschop van Rome. De functie van een kardinaal verschilt daarin van een bisschop, dat een kardinaal een nieuwe paus mag kiezen. Kardinalen zijn daarom in feite kroonprinsen, omdat het potentiële opvolgers van de paus zijn. De paus, op zijn beurt kiest kardinalen. Zowel de kardinaal als de paus zijn daarom gebaat bij een goede verstandhouding.282 Om goede relaties te onderhouden met deze invloedrijke mannen werden er beloningen in het vooruitzicht gesteld. Zo was het een strategische zet, om de nationale kardinalen d’Amboise (1503), Bakócz (1513), Lang (1518) en Wolsey (1518) een legatus a latere titel toe te kennen.283 De titel was een pleidooi voor een goede relatie, al dan niet afgedwongen, tussen de natie die werd vertegenwoordigd en het pauselijke hof.284 Er zijn verschillende soorten functies binnen het kardinalaat, namelijk de kardinaalbisschop, kardinaal-priester en kardinaal-diaken. De hoogstgeplaatste kardinalen waren kardinaal-bisschop. Zij kregen leiding over bisschoppelijke zetels (suburbicaire bisdommen) in de omgeving van Rome. De kardinaal-priesters werden gekoppeld aan een oude parochiekerk, zogenaamde tituli, of titelkerken.285 Titelkerken waren voorbehouden aan de kardinaal-priesters en decanen. Dit waren de zeven belangrijkste en oudste kerken in Rome en in Ostia. Van deze kerken is er een aantal bewaard gebleven. Een titelkerk werd toegewezen als er één vrij was, dit zou betekenen dat het arbitrair was welke titelkerk een kardinaal toebedeeld kreeg. Toch bleek er verschil per kerk, want een titelkerk met accomodatie was meer geliefd. Natalie Nowakowska stelt dat er wel degelijk een hiërarchie bestond met betrekking tot de titelkerken, er zou prestige aan zijn gekoppeld. Een reconstructie hiervan staat in haar boek Papacy and Piety.286 Iedere kardinaal werd geacht om de toegewezen titelkerk te onderhouden en te verfraaien.287
282
Kieckens 2007: 57,58. Bisschop is een rang, kardinaal is een functie. Kempers 1999: 298. Zie ook Wilkie 1974: 84, 125. Biographical dictionary online van Salvador Miranda; Florida International University Library, Florida State University: http://www2.fiu.edu/~mirandas/cardinals.htm, 15 juli, 2010, Amsterdam. 284 Wilkie: 1974: 87. 285 Hollingsworth, Richardson 2010: 3. Dit waren gebouwen opgericht door Romeinse patriciërs in de derde en vierde eeuw. 286 Bowsky, 1960: 298-99. Zie ook Hollingsworth, Richardson 2010: 8, 21. De Santa Maria in Aracoeli was de titelkerk voor de franciscanen. Santa Maria Sopra Minerva was voor de dominicaners. De Venetianen monopoliseerde de San Marco. Soms was het ook een familieaangelegenheid zoals voor de de’ Medici’s in de Santa Maria in Domenica, of de Della Rovere’s in San Pietro in Vincoli. 287 Hollingsworth, Richardson 2010: 65. In De Cardinalatu staat ook dat kardinalen hun titelkerk moesten verfraaien. 283
65
Kardinaal-diakenen werden aan charitatieve instellingen gekoppeld die in ieder district van de stad waren opgericht.288 Velen prefereerden het tot kardinaal-diaken gecreëerd te worden, want dan konden zij, die troonopvolger waren van een seculiere vorst, nog kans maken op de troon.289 Drie kardinalen waren de meest machtige in de Curie. Dit waren de leiders van de kanselarij, de apostolische kamer en de penitentiarie.290 Deze functies waren meestal toebedeeld aan de vertrouwelingen van de paus. De voornaamste taken van een kardinaal bestonden uit het meebeslissen in consistorie. Zo kon de kardinaal refereren aan de nominaties door de heerser, bisdommen en andere beneficies waar de pauselijke claim op gold en toezien op het uitvoeren van de pauselijke verordeningen. Ook het assisteren van ambassadeurs, procurators, raadsmannen en andere agentschappen die zaken in Rome hadden behoorden tot de verplichtingen van een kardinaal. Dit betekende bijvoorbeeld de begeleiding van een audiëntie bij de paus of het bemiddelen tussen de paus of andere functionarissen van de Curie.291 Dit kon door gewichtigheid van eigen persoon en door het organiseren en participeren in functies, evenementen en feesten. Kardinalen werden geacht te leven in grote hofhoudingen. Kortom, hun participatie in de Consistorie werd gewenst net als hun aanwezigheid bij pauselijke ceremonies. Cliëntelisme was een wijdverbreid fenomeen.292 Sommige kardinalen woonden bij de paus in het Vaticaans paleis.293 Deze zogenaamde Palatini waren aanwezig tijdens consistories en privé-ontmoetingen met de paus. Door te verkeren in de meeste nabije kring van de paus, namen de Palatijnse kardinalen in de zestiende eeuw de adviserende taak van het College over.294 Jennifer Mara DeSilva zet twee modellen tegenover elkaar, waarbij de functie van het kardinaalscollege verschilt. Het ene model is gebaseerd op de geschriften van Paolo Cortese en het andere op die van Paris de’ Grassi (1460-1528), de ceremoniemeester van de paus. Volgens DeSilva gaat Cortese in De Cardinalatu uit van het traditionelere kardinaal-senatormodel. In dit model oefenen kardinalen veel invloed uit op de paus en op zijn beleid. De adviserende rol van de kardinalen was in dit model belangrijk.295 In de opvattingen van Paris de’ Grassi wordt meer nadruk gelegd op de liturgische rol en de ceremoniële handelingen van 288
Noonan 1996: 8. Zie ook Hollingsworth, Richardson 2010: 8, 65.Vaak waren hier wel kapellen bij. Ook leken konden kardinaal worden, er waren maar weinigen priester of bisschop. Dat is een modern criterium. De praktijk waarin leken tot kardinaal werden gecreëerd is gestopt gedurende het pontificaat van Leo XIII (1878-1909), en het was Johannes XXIII (1958-63) die erop stond dat kardinalen tot bisschop moesten worden gewijd. 289 Kieckens 2007: 57, 58. 290 Hollingsworth 1994: 278. 291 Zoals de datarie, een bureau dat vooral belast was met het verstrekken van adviezen over te verlenen beneficies, dispensaties en prebenden. Deze bestaat sinds 1967 niet meer. Ook de auditors van de Sacra Rota Romana vallen hieronder. Dat is de kerkelijke rechtbank van de Rooms Katholieke kerk en onderdeel van de Romeinse Curie. 292 Kieckens 2007: 86. Racommandazione segnalazioni. 293 Lemerle 2009: 292. Zie ook Hollingsworth, Richardson 2010: 20. 294 Hollingsworth, Richardson 2010: 9. 295 Hollingsworth, 1994: 277. Johannes Burchard en Paris de’ Grassis waren de ceremoniemeesters van Alexander VI, Julius II en Leo X. Flavio Biondo (1392-1463) claimde al dat de paus en zijn kardinalen de opvolgers waren van de keizer en de senaat van oud-Rome.
66
kardinalen. Zijn ideeën neigen naar een hofmodel. DeSilva neemt Julius II en Leo X als voorbeeld van pausen die de aandacht en energie van de kardinaal wegleidden van politieke strategiën en oordelen, om hun effectiviteit als autonome figuren te minimaliseren.296 In het model van de’ Grassi bestond de stilzwijgende afspraak dat een loyale kardinaal kon deelnemen aan de kerkelijke winstdeling, om de overdadige levensstijl die hij erop nahield te steunen. Als tegenprestatie verwachtte de paus de steun van de kardinaal tijdens publieke rituelen, waarbij de kardinaal zichzelf liet zien als pauselijk cliënt gedurende het pontificaat. De kardinaal werd een levend teken van de autoriteit van de paus.297 De nieuwe kardinalen waren onderdeel van een hofcultuur, en de tendens was dat de invloed van de kardinalen moest worden getemperd. In het model van Cortese konden kardinalen (openlijk) meer invloed uitoefenen dan in het hofmodel. Ook in het leven van Tamás Bakócz konden we zien dat de strijd tussen autonomie en gehoorzaamheid aan de paus gaande was. De verplichtingen van een kardinaal waren dus conciliair, ceremonieel en sociaal, zowel aan het pauselijk hof als daarbuiten. Een kardinaal werd ook geacht liefdadigheid te betrachten aan behoeftigen zoals zieken, wezen en pelgrims. Velen hadden ook wereldlijke diplomatieke missies en waren kardinaal-protector. Een individuele 'religieuze' godsdienstbeoefening te combineren met alle taken die een kardinaal heeft was daarom moeilijk.298 Voor kardinalen was rijkdom een manier om gezag af te dwingen en partijen voor zich te winnen.299 Ze verkregen onder andere inkomsten door aanwezigheid tijdens de consistories, officiële ontmoetingen van het College, uit de opbrengst van de titelkerk, inkomsten uit de handel van producten van landerijen, onroerend goed, bisschoppelijke kerken, abdijen, secretariële posten, aflaten en pauselijke dispensaties.300 Sommige kardinalen deden opvallende uitgaven voor zichzelf, voor de kerk en het voor openbaar gebruik. Deze tegenstrijdige levensstijl, wordt 'splendid paradox' genoemd.301 In deze paradox staat de Vita Apostolica, de meer sobere levensstijl in navolging van Christus, tegenover de weelderige extravagante levenstijl die kardinalen vaak volgden.302 '...for cardinals the life of apostolic poverty now was past and cultivation of splendour and magnificence had become the
296
DeSilva 2008: 173. In 1980 heeft prof. Giacomo Ferrau in 1994 een belangrijk essay geschreven over De Cardinalatu 'Politica e cardinalato' waarin hij zegt dat het om de intellectuele en administratieve vaardigheden gaat boven de levensstandaard en materiële zaken. 297 Idem. 298 Hollingsworth, Richardson 2010: 9, 21. Zie ook Löwe, 1993: 147-70. Zie ook Witte 2008: 180. Onder weldaden vielen zaken als het onderhouden en bouwen van kerken, ziekenhuizen, weeshuizen, de opvang van pelgrims, charitas voor gevangenen, vluchtelingen, nobelen die krap bij kas zaten, weduwen, nonnen. 299 Hollingsworth, Richardson 2010: 28. 300 Hollingsworth 1994: 278. 301 Hollingsworth, Richardson 2010: 10. 302 Hollingsworth 1994: 229.
67
appropriate way to gain men’s allegiance'.303 Grote rijkdom betekende ook dat er veel mogelijkheden waren tot verheerlijking van God. Geld en goed waren dus een middel om generositeit, grootsheid en autoriteit uit te stralen.
4.3. De Cardinalatu: kunst en de ideale kardinaal. Paolo Cortese (1465-1510) schreef een tractaat over de ideale kardinaal dat posthuum gepubliceerd is.304 In dit manuscript De Cardinalatu wordt de ideale kardinaal geschetst, met alle aspecten en eisen waar een kardinaal aan zou moeten voldoen, zoals hoe een kardinaal behoorde te wonen, zich te kleden en gedragen en waar hij zich mee bezig moest houden.305 De vorm van De Cardinalatu heeft overeenkomsten met Castigliones Il Cortegiano (1513-21) en Machiavelli’s Il Principe (1513). Zij delen Cortese’s bedoeling om een norm op te stellen voor handelingen en gedrag van een specifiek element binnen de regerende klasse.306 Het is een norm gebaseerd op antieke principes en op moderne ervaring. Deze geschriften dienden als gids voor het leven met als doel om mensen tot deugd aan te zetten en om het menselijk handelen te reguleren.307 Kennis werd zo vertaald naar een bruikbare vorm. Kathleen Weil-Garris en John D‘Amico schijven dat het tractaat weinig historische invloed had. Dit wijten ze aan twee redenen. Ten eerste is Cortese vroeg overleden en zo kon hij zijn tractaat dus niet aanbevelen, ten tweede begon in die tijd de Reformatie. Cortese’s conceptie van de kardinaal als verheerlijkt werelds figuur werd als onbezonnen en ongepast gezien.308 Het is een terechte vraag hoe we gebruik kunnen maken van Cortese’s geschriften voor kunsthistorisch onderzoek. Wat is de balans tussen een oud ideaal, innovatie en de alledaagse werkelijkheid? 'To create dignified surroundings for the dignified actions of dignified people.'309 Hiermee kunnen we de pracht en praal duiden waarmee veel kardinalen zich omgaven. Het centrum van de macht verhuisde van het vijftiende-eeuwse Florence naar het zestiendeeeuwse Rome. En daarmee van seculiere naar hoofdzakelijk kerkelijke patronage van cultuur. De Cardinalatu was ontworpen als een antwoord op deze situatie, het was onderdeel van een programma om een nieuwe humanistisch geschoolde aristocratie op de plek van de oude spelers te plaatsen. Het doel van dit handboek voor kerkelijk hoogwaardigheidsbekleders was, 303
Stinger 1985: 28, 29. In Dialogus super excellentia et dignitate Curiaie Romanae (1438) Lapo da Castiglionchio, de secretaris van paus Eugenius IV (1383-1447). 304 Hollingsworth, Richardson 2010:19. 20, 21. Het boek zou eigenlijk De Principe heten, maar na een gesprek met kardinaal Ascanio Sforza besloot hij dat het over de nieuwe culturele leiders moest gaan. Voor een overzicht van de renaissanceprinsen en de indeling van het boek De Cardinalatu zie Millon 1980: 51. 305 Millon 1980: 45. Dit gold voor zowel gevestigde- als aspirant-prelaten. 306 Ibidem: 55, 63. De Cardinalatu lijkt op humanistische encyclopediën als Raffaële Maffei’s Commentaria Urbana en verschillende werken gericht aan seculiere prinsen door Pontano. Giovanni Pontano (1426-1503) schreef twee tractaten: De Magnificentia en De Splendore (1494) over de grootse stijl van leven zoals in De Cardinalatu. 307 Ibidem: 51. 308 Ibidem: 64. 309 Ibidem: 52. Uit: Krautheimer, Richard Vitruvius and Alberti.
68
om de kardinaal in humanistische termen te definiëren en om hem voor te stellen als een hoofdpatroon voor cultuur.310 Daarnaast bied Cortese’s tractaat inzicht in de veranderingen in Italië tijdens de overgang van de vijftiende naar de zestiende eeuw en schetst hij welke rol de beeldende kunst en cultuur in zijn tijd speelden.311 Cortese presenteert de kardinaal als een functionaris, die zorgt voor zijn eigen hofhouding, bureaucraat is van de kerk en de paus helpt met zijn regering, maar bovenal een arbiter en patroon is van cultuur.312 Het betaamde een kardinaal er een grote hofhouding op na houden, om charitatieve werken te doen, opdrachten te geven voor kunst en verfraaiing van gebouwen, en om curiosa te verzamelen.313 Paolo Cortese schreef dat Kardinalen die zich niet houden aan de spelregels en geen geld spenderen aan paleizen, villa’s, personeel, gasten en kostbare kunstvoorwerpen het risico liepen beschuldigd te worden wegens minachting van hun functie of beticht te worden van de zonde van de hebzucht of gierigheid. Kardinalenprotectoren waren zich ook bewust van hun verplichtingen als protector.314 Ze lieten vaak kunstwerken maken om te laten zien dat ze verbonden waren aan een bepaalde orde of instituut. Reeds lang bestaande onofficiële relaties werden zo visueel gesteund door artistiek patronage. 315 Kardinalen waren publieke figuren en moesten hun collecties daarom toegankelijk maken voor wetenschappers en connoisseurs, en hun bibliotheken voor geleerden.316 Een bibliotheek, geld en een weelderig paleis waren dus belangrijk voor de status van de kardinaal. Het ideale paleis van een kardinaal moest volgens Cortese de deugd van de verstandigheid tot uitdrukking brengen, maar met aandacht voor zelfrepresentatie.317 De beeldende kunsten hebben geen specifieke plek in De Cardinalatu, zo wordt beeldhouwkunst niet besproken. Toch is het een aspect waar een kardinaal bekend mee moest zijn volgens Cortese. Hij dacht dat schilderingen een sterk en direct effect kunnen hebben op handelingen en de gedachten van mensen. Schilderijen zag hij als een praktisch middel om mensen te laten handelen zoals de opdrachtgever dat wenst en waarvan hij denkt dat dit goed voor hen is. In dit opzicht zijn schilderingen en architectuur, potentiële vormen van politieke en sociale controle. Cortese maakt wel onderscheid tussen de verschillende kunstvormen. Architectuur bijvoorbeeld richt zich tot de hele samenleving. De boodschap van schilderkunst kan volgens hem subtiel zijn en het beste worden begrepen door hen met de meest volledige ontwikkelde en gecultiveerde geest. Aan de andere kant bieden de schilderijen een uitdaging door de geheime onderwerpen en hun significantie. Dit zou de groei van het intellectuele en 310
Millon 1980: 50. Zie ook Dionisotti 1967: 167-185. Ibidem: 49, 63. 312 Ibidem: 50. 313 Hollingsworth, Richardson 2010: 22. Bijvoorbeeld exotische dieren zoals de traditionele papagaai en Hanno de Olifant van Leo X. 314 Witte 2008: 174. 315 Ibidem: 166-168. 316 Hollingsworth, Richardson 2010: 20-22. 317 Millon 1980: 56, 61. 311
69
morele vermogen in de beschouwer stimuleren. Kunst wordt door Cortese dus besproken en gewaardeerd door haar nut, functionaliteit, morele overredingskracht en propagandistische waarde.318 Onder de kardinalen is volgens Carol Richardson in Reclaiming Rome in de vijftiende eeuw sprake van een groeiende weelde, van waardigheid en uiterlijk vertoon. Het boek maakt duidelijk dat er een grote verandering is in de rol van de kardinalen voor, tijdens en na het Groot Schisma (1378-1417).319 Na deze periode heroveren de kardinalen Rome, zodat ze de stad weer tot uitvalsbasis en centrum van macht kunnen maken. Richardson geeft aan dat de veranderingen plaats vonden tussen 1420-1527. De meest invloedrijke figuren waren de pausen Martinus V, Nicolaas V, Sixtus IV, Alexander VI en Julius II. Zo gaf de stedelijke vernieuwing in het programma van Sixtus IV een impuls aan het opdrachtgeverschap van de kardinalen. Hij stimuleerde de bouw en restauratie van bezit van orden maar ook bezit dat met staten of monarchiën te maken had. kortom religieuze groepen en 'nationale' groepen.320 De pausen, zoals Julius II, werden nagevolgd door leden van hun hof. Kardinalen gaven opdracht voor paleizen, villa’s en kapellen, het schilderen van altaarstukken, portretten, fresco cycli in de nieuwe stijl bekrachtigd door de paus. Op deze wijze benadrukten ze hun eigen prestige in Rome.321 De kardinalen vervulden een speciale rol in de renaissancecultuur in Europa. Hierbij wordt niet zozeer vastgehouden aan hun positie in de kerk, maar gedacht aan hun politieke, sociale en culturele rol. Volgens Nicole Lemaitre heeft het mecenaat van de prelaten heeft ertoe bijgedragen dat de ‘nieuwe’ artistieke vormen in de kunst werden gestimuleerd.322 Lemaitre stelt ook dat buitenlandse kardinalen zich onderscheidden in hun opdrachtgeverschap door de incorporatie van innovatieve cross-culturele motieven.323 Naast de kennis die werd opgedaan kwamen ze in ook aanraking met recente tendensen in de kunst.324 ‘Nationale’ kardinalen waren belangrijke personen in het netwerk waardoor de renaissancecultuur in verschillende landen doorgang vond. Ze reisden veel meer dan de meeste mensen in die tijd. Een circulatie van objecten, handel, migratie van verschillende ideeën en gedachtegoed droeg hiertoe bij. Ook openden ze de weg voor kennis en kennisoverdracht, door contacten met bijvoorbeeld Rome. De kardinalen onderscheidden zich door de de intensiteit van hun correspondenties en hun rapporten. Daarnaast leidden ze ook 318
Millon 1980: 61, 63. http://www.vecip.com/default.asp?onderwerp=777, 9 juli 2012, Amsterdam. Het Westers Schisma of Groot Schisma is de periode van 1378 tot 1417 in de kerkgeschiedenis, waarin pausen en tegenpausen elkaar tegenwerkten. Het Concilie van Konstanz maakte een einde aan dit schisma. Het was niet gebaseerd op theologie of enige doctrine. De oorsprong van deze crisis is te zoeken in de Babylonische ballingschap van de pausen (13091376) en de gevolgen hiervan voor het machtsevenwicht van de staten. 320 Hollingsworth 1994: 283. 321 Ibidem: 312. 322 Lemerle, Pauwels, Gennaro 2009: 25, 289. 323 Hollingsworth, Richardson 2010: 29. 324 Lemerle 2009: 263. 319
70
weer mensen op in hun omgeving. De kardinaal-ministers waren ambitieuze en actieve personen, daarom konden ze een bedreiging vormen voor de staten in Italië waar rijke en invloedrijke families de dienst uitmaakten.325
4.4. Kardinalen op afstand van de curie. Het College van Kardinalen was opvallend door de diversiteit ervan. De buitenlandse vertegenwoordiging in Rome was groot.326 Naast alle Italiaanse (stads)staten waren de meeste Europese gecentraliseerde monarchiën gerepresenteerd.327 Voor veel kerkelijke ordes, instituten en broederschappen was het belangrijk om een intermediair te hebben. Een kardinaal-protector was iemand die de toegang tot de Vaticaanse autoriteiten kon vergemakkelijken. Deze rol kon het gemak van de communicatie tussen de paus en de broederlijke instituties bevorderen. Zij werden gevraagd voor geestelijk leiderschap, supervisie en werden vaak ingezet als belangenbehartiger. Het protectoraat werd gezien als een politieke structuur die ordes, broederschapen, staten en kardinalen met elkaar verbond op het gebied van geestelijke en regerende betrokkenheid. Een kardinaal kon beschermer zijn van instituten maar ook van landen, om de ‘nationale belangen’ van het land van herkomst of van een vorst te vertegenwoordigen en te bevorderen. Bijvoorbeeld wanneer deze ter discussie werden gesteld tijdens een consistorie of elders. 328 In conclaaf was de kardinaal degene die geacht werd ervoor te zorgen dat die kandidaat paus werd die zijn heer wenste.329 Het bestaan van nationale protectoraten van kardinalen was voor het eerst openlijk en met regelmaat erkend door Julius II.330 De opkomst van nationale protectoraten van kardinalen in de Roomse Curie tijdens de vijftiende eeuw valt samen met de opkomst van nationale monarchieën en georganiseerde diplomatie in de Renaissance in Italië.331 In verband met de hoge sociale status en de politieke invloed die uitgeoefend kon worden, ook op internationaal niveau, was het gunstig om tot kardinaal gecreëerd te worden. Daarom streefden seculiere leiders ernaar om eigen landsvertegenwoordigers in het Heilig College plaats te laten nemen.332 De kardinaal was een bron van informatie en een middel om het prestige van de natie waar hij de protector van was 325
Zoals bij Bakócz zelf, maar ook zijn neven. Kieckens 2007: 67, 147. Tot 1950-1960 zaten er meestal Italiaanse kardinalen in het bestuur van de Rooms Katholieke Kerk. Met uitzondering van de periode dat de paus in Avignon zat, toen waren er veel Franse kardinalen. Pas vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw is er sprake van veel 'buitenlandse import'. De paus is sinds 1958 geen Romein en sinds 1978 geen Italiaan. Nog altijd drukken de Italiaanse clerici een grote stempel op de clerus. 327 Hollingsworth, Richardson 2010: 2. 328 Witte 2008: 157, 164-166. 329 Wilkie 1974: 6. Vaak ging dit om de kardinaal zelf. De strijd tussen de kerkelijke en wereldlijke macht is publiekelijk bevochten tijdens de investituurstrijd van 1122. De investituurstrijd was een machtsstrijd tussen de Duitse Keizer en de paus met name of de geestelijke instellingen onder de voogdij van de Keizer of de paus vielen. Concreet ging het over de vraag wie het recht had om bisschoppen te benoemen. 330 Hollingsworth 1994: 278. 331 Wilkie 1974: 5. 332 Hollingsworth, Richardson 2010: 2,4. Zie ook Hollingsworth, 1994: 277. 326
71
te bevorderen. Voor de efficiëntie van de regering van de paus was aanwezigheid van kardinalen in Rome van belang. Sommige kardinalen bleven echter in hun thuisland wonen, want lange absentie zou de positie in eigen staat kunnen bedreigen.333 Kardinalen die niet uit Italië kwamen hadden een ambivalente positie, hun toewijding en loyaliteit waren niet altijd eenduidig. Ze hadden een staat en haar bestuur achter zich staan en waren invloedrijk in eigen staat. Daarentegen was hun positie ook complex, want het verlaten van de eigen staat betekende een tanende macht in het land van herkomst. Voor hun positie in Rome gold hetzelfde. Hoe verder de kardinalen bij de Curie vandaan waren hoe minder invloedrijk ze in Rome waren. Toch gaf de afstand hen ook een vorm van onafhankelijkheid en autonomie, die de invloed van paus kon bedreigen.
4.5. Collegae van Tamás Bakócz. Om het leven en mecenaat van Bakócz beter te kunnen vergelijken komen er nu een aantal tijdgenoten van Bakócz uit verschillende landen aanbod, Tijdens de Italiaanse oorlogen hadden Italiaanse maar ook nationale kardinalen zoals Georges d’Amboise, Matthäus Lang von Wellenburg, Tamás Bakócz en Thomas Wolsey een belangrijke taak in het vertegenwoordigen en adviseren van hun vorst. De kardinalen werden ingezet voor belangrijke diplomatieke en militaire manoeuvres. Bovendien ambieerden veel van deze kardinalen, net als Bakócz, zelf het pausdom.334 De eerste collega-kardinaal is Gabriel Rangone (1410-1486). Bakócz trad bij deze kardinaal in dienst als secretaris. Rangone reisde vanuit Italië naar Hongarije, dit is precies tegenovergesteld aan de route van kardinaal Bakócz die van Hongarije naar Italië ging. Kardinaal Georges d’Amboise (1460-1510), was de rechterhand van de koning van Frankrijk Lodewijk XII. Bakócz heeft een belangrijke rol gespeeld in de verzoening tussen paus Julius II en Lodewijk XII. Matthäus Lang von Wellenburg (1468-1540) was samen met Tamás Bakócz aanwezig bij het concilie van Lateranen in 1512 en het conclaaf in 1513. Beide waren in 1515 ook aanwezig in Pressburg (nu Bratislava, Slowakije) waar keizer Maximilliaan drie koningen uit de Jagiello dynastie ontmoette: koning Sigismund van Polen, Wladislau II van Hongarije en diens zoon Lodewijk II koning van Bohemen.335 Lang bereidde in Pressburg het vorstencongres voor. Bakócz was daar eveneens aanwezig en hij leidde daar onder andere een mis. Hier is, mede door bemoeienis van Tamás Bakócz een verdrag gesloten over een dubbel huwelijk tussen de kleinkinderen van keizer Maximilliaan I, Ferdinand en Maria, en de Kinderen van koning Wladislau, Anna en Lodewijk II op 20 Mei 1515. Het leven en werk van 333
Farbaky 2002: 63. Zie ook Wilkie 1974: 125. Als hooggeplaatsten in eigen land en invloedrijke personen aspireerden zowel Georges d ’Amboise, Thomas Wolsey en Tamás Bakócz het Pausdom en voerden serieus beleid om kans te maken. 335 Sallaberger 1997: 18, 127-128. 334
72
Bernardo Dovizi da Bibbiena (1470-1520) staat in groot contrast met dat van Bakócz, omdat Bibbiena een kardinaal was die heel dicht bij het Romeinse machtscentrum opereerde. Hij was een Palatijns kardinaal. Kardinaal Thomas Wolsey (1471-1530) had een heel vergelijkbare rol met die van Bakócz, op afstand van de Curie, maar in eigen land kanselier en rechterhand van de koning. Beiden hadden met elkaar te maken tijdens de onderhandelingen gedurende de Italiaanse oorlogen (1494-1559).336 4.5.1. Gabriele Rangone (1410/20-1486). De eerste fransiscaner observant die kardinaal is gecreeërd was Gabriele Rangone.337 Onder zijn tijdgenoten was hij ook bekend als Fra Gabriele da Verona. Hij was van lage komaf, zoon van Martino geboren in Chiari tussen 1410-1420.338 Hij sloot zich in 1447 aan bij de observanten, een tak van de franciscanen, in het klooster Santa Maria di Arcotta. Er is niet veel over hem bekend uit zijn beginjaren, pas vanaf 1451 is er regelmatige documentatie over hem te vinden. Hieruit weten we dat hij vriendschappelijk verhoudingen met Giovanni Capestrano onderhield, met wie hij een reis noordelijk van de Alpen maakte, naar Oostenrijk, Bohemen en Moravië. Capestrano werd op voorspraak van Aeneas Sylvius Piccolomini (de latere paus Pius II) op reis gestuurd naar Keizer Frederik III, om het franciscaner observantisme te bevorderen, tegen ketterij op te treden en om te pleiten voor een kruistocht tegen de Turken. Tussen 1451-79 leefde en werkte Rangone ten noorden van de Alpen. Daar werd hij een van de leiders van de observanten. Op 16 december 1472 werd Rangone bisschop van Erdély (Transsylvanië) met als zetel Gyulafehérvár (nu Alba Julia, Roemenië). Twee jaar later wordt hij apostolisch nuntius in Hongarije over alle territoria die werden geregeerd door koning Matthias.339 Rangone had als koninklijk adviseur een zeer nauwe band met koning Matthias. Hij werd diens raadsheer en in 1475 werd hij bisschop van, het nog rijkere, Eger. In documenten wordt daarom aan hem gerefereerd als Cardinale Agriensis.340 Koning Matthias pleitte bij paus Sixtus IV om Rangone de kardinaalstitel te bezorgen zodat deze zijn zaken aan het pauselijk hof kon vertegenwoordigen.341 Tussen 1477-79 was Rangone pauselijk legaat in Hongarije en 1477 werd hij kardinaal. Zijn titelkerk was Santi Sergio e Bacco, op het Forum Romanum.342 336
Wilkie 1974: 88, 125. Wolsey werd ingezet om vrede te bewerken met Venetië. Hollingsworth, Richardson 2010: 61. 338 Niet als ontwettige zoon van Markies Guido Rangone (†1467) en een boerendochter. 339 Hollingsworth, Richardson 2010: 62. 340 Kovács, 2001: 69-78. Zie ook Hollingsworth, Richardson 2010: 62. Eger is in het Latijn Agriensis. 341 Hollingsworth, Richardson 2010: 62. Sixtus IV heeft ook het aantal kardinalen in het kardinaalscollege uitgebreid en was zelf ook franciscaner observant. 342 Ibidem: 64. Vóór Rangone was er een kardinaal die Dionysius Széchy heette. Hij woonde in een huis dat vastzat aan de Santa Maria in Via Lata (via del Corso, dat nu onderdeel van Palazzo Doria Pamphilj is, na 1439 gebouwd door kardinaal Nicolo Acciapacci). Dit behoorde ooit toe aan kardinaal Széchy. Het feit dat dit in bezit was geweest van Széchy is vermoedelijk de reden dat dit huis toegewezen is aan Rangone. 337
73
Tijdens zijn reis terug naar Italië heeft hij in 1479 een aflaat heeft gegeven aan een kapel en aan het nonnenklooster St. Clare in Bressanone. Dit kon hij doen, omdat hij pauselijk legaat was. Van deze aflaat bestaat de zegel nog. De opdracht voor deze zegel was zijn eerste functionele en praktische daad als kunstpatroon. Het was een triptiek in twee lagen, met de heiligen St. Franciscus van Assisi, St. Joris, St. Johannes de Doper en onderaan zijn kardinaalshoed. Het wapen van Rangone is bekend, omdat het is verwerkt in boekverluchtingen, hij kocht gedurende zijn leven veel boeken.343 Als franciscaner monnik, zal Rangone gewend geweest zijn aan een sobere levensstijl, zonder persoonlijke bezittingen en persoonlijk inkomen. Als kardinaal in Rome werd hij echter geacht er een bepaalde levensstandaard op na te houden. Om dit te kunnen financiëren had hij geld nodig.344 Zijn nieuwe waardigheid stond het hem toe om, ondanks zijn belofte van armoede, pracht en praal ten toon te spreiden. Van de titelkerk Santi Sergio e Bacco is niets over, maar er is wel bewijs dat hij de kerk heeft gerestaureerd op zijn eigen kosten, onder andere door inscripties in marmer die gevonden zijn in de Santa Maria degli Angeli. De tweede kerk die hij onderhield en verfraaide was de Santa Maria in Aracoeli. Deze kerk werd het centrum van de franciscaanse hervormingen in Rome. In het midden van het klooster stond een octagonale fontein met het wapen van Rangone erop.345 Uit het opdrachtgeverschap van Rangone blijkt dat zijn individuele keuzes aangaande devotie en patronage van kunst sterk gevormd waren door zijn fransiscaanse achtergrond. Er zijn geen plannen bekend van Rangone voor de bouw van een eigen paleis. Hij heeft wel twee opdrachten gegeven voor kapellen. Beide zijn gewijd aan de fransiscaner St. Bonaventura (1221-1274), die als eerste franciscaan tot kardinaal gecreëerd was. Een van de opdrachten was voor San Francesco in Bagnoregio, van deze kapel zijn echter ook geen tastbare overblijfselen bewaard gebleven. De andere is de grafkapel (1479-86) van Rangone Hiermee suggereerde hij een continuïteit en analogie tussen hemzelf en Bonaventura.346 Zijn grafkapel is geïncorporeerd in de Santa Maria in Aracoeli, de kerk van de franciscanen. Hij heeft zijn begrafenis dus niet laten plaatsvinden in zijn titelkerk, terwijl dit wel gebruikelijk was voor zijn functie, in die tijd. Hieruit kunnen we afleiden dat zijn prioriteiten bij de orde lagen waartoe hij behoorde. Zijn kapel wordt vergeleken met die van paus Sixtus IV in de St. Pieter,
343
Hollingsworth, Richardson 2010: 63, 64. In een boek van Francesco Corna da Soncino uit 1477 (nu in de British Library) over de geschiedenis van Verona, de plaats waar Rangone opgegroeid is, staat een paginagrote verluchting met zijn wapen. 344 Ibidem: 65. 345 Ibidem: 65, 66. Paus Eugenius IV (1383-1447) heeft het benedictijner klooster dat eraan vast zat, aan de franciscaner observanten gegeven. Er was sprake van een tweede klooster nog tijdens paus Martinus V, maar dit werd voltooid tijdens Sixtus IV. De fontein betekent ook dat hij aan de bouw van het klooster heeft bijgedragen. 346 Ibidem: 61, 67, 72. In 1482 schrijft paus Sixtus IV een bul waarin hij bij bezoek aan de kapel een aflaat beloofd.
74
want de plattegronden hebben overeenkomsten, vooral door de aanwezigheid van een apsis, hoewel de schaal kleiner is. Beide hadden weinig tot geen decoratie.347 In 1950 is zijn kapel gerestaureerd en er zijn weinig sporen van oorspronkelijke decoraties, zoals fresco’s. Het lijkt erop dat de kapel nog niet af was toen Rangone overleed. Bovendien paste het bij de franciscaanse achtergrond om niet te veel decoratie te hebben.348 Het altaar was echter van antiek marmer en de vloer van de kapel was van kostbaar materiaal gemaakt met de bijzondere cosmatesque techniek. Rangone had bij zijn begrafenis zelfs geen borstkruis, dat werd ook als te luxueus geacht. Bovendien was er in de kapel, die wat formaat betreft de grootste was van de kerk, ook geen grote graftombe aanwezig.349 4.5.2. Georges d’Amboise (1460-1510). Deze kardinaal is afkomstig uit een grote, rijke, aristocratische familie. Zijn vader was kamerheer tijdens Karel VII en Lodewijk XII en ambassadeur in Rome. Vier van zijn negen broers waren bisschop. Zijn oudste broer Charles was raadsheer van Lodewijk XII en gouverneur van Bourgondië, Île-de France en Champagne. Hij kwam uit een familie die belangrijke patronen waren voor kunst en architectuur. Zijn meest directe voorbeeld voor het mecenaat was dus zijn familie en de omgeving waarin hij opgroeide. D’Amboise was sinds 1498 aartsbisschop van Rouen en gouverneur van Normandië. Tevens was hij eerste minister van Lodewijk XII, onderkoning van Milaan en pauselijk legaat.350 Hij vocht mee tijdens de Italiaanse oorlogen. In 1498 werd hij op afstand tot kardinaal gecreëerd door paus Alexander VI, tijdens het bewind van Lodewijk XII. Zijn titelkerk was de Santo Domenico e Sisto. Ondanks de oorlogen werden de koninklijke collecties verrijkt. Vorsten, koningen en kardinalen maakten over en weer gebruik van werklieden voor opdrachten. Er ontstonden zo vruchtbare artistieke contacten. Ambassadeurs en clerici hebben voor en tijdens de Italiaanse oorlogen kunstwerken aangeschaft uit Italië. Het bezit van de vorst van Milaan werd verdeeld over Lodewijk XII en d’Amboise. Zijn mecenaat was groot en uitgebreid en kende veel verschillende vormen. Hij liet veel Italianen aan zijn bouwprojecten werken. Via deze weg waren er veel Italiaanse Renaissancemotieven te vinden in het werk waartoe hij opdracht gaf.351 Tijdens de periode dat hij in Rouen woonde gaf hij opdracht voor de bouw van verscheidene residenties. Hij liet een groot paleis bouwen in Rouen, een suburbium villa in 347
Hollingsworth, Richardson 2010: 67, 68. In de Santa Maria del Populo en in San Pietro in Montorio is dit ook te zien. In de dertiende eeuw was het niet gebruikelijk om de kardinaal in de titelkerk te begraven, in de vijftiende eeuw juist wel. 348 Ibidem: 70. Ook om de pauselijke grafkapel, van paus Sixtus IV te emuleren. Voor meer literatuur over het graf van Sixtus IV zie Bredekamp, Reinhardt 2004: 19-38. 349 Ibidem: 67, 70, 71. Cosmatesque; een met (marmeren)stenen ingelegde vloer met geometrische vormen en figuren. 350 Lemerle, Pauwels, Gennaro 2009: 52. 351 Taburet 2010: 100, 359, 295.
75
Déville-les-Rouen en een nieuw kasteel voor zijn familie. Ook Hotel Cluny in Parijs en Chateau Vigny vallen onder zijn bouwprojecten. Bovendien zou hij betrokken zijn bij de bouw voor een kasteel in Choumon-sur-Loire.352 Tussen 1498 en 1510 liet hij de aartsbisschoppelijke residentie Gaillon bij Rouen transformeren in een villa 'die een prins van de Renaissance waardig was'.353 Dit liet hij doen door Italiaanse meesters.354 Er wordt aan gerefereerd als; 'Le premier rayon de soleil Italiën dans la France septentrionale'.355 Tussen 1507-1509 werkte de Italiaan Andrea Solario voor d’Amboise. Hij schilderde op de muren van de kapel in Gaillon een tryptiek met St. Joris en St. Sebastiaan en een bewening van Christus. Deze de laatste is in het Louvre te bezichtigen. Gaillon was een rijk gedecoreerd paleis, met stenen sculpturen.356 Andere kunstenaars in dienst van d’Amboise waren Antonio en Giovanni, bekend als de zoons van Giusto di Betti.357 Zij waren actief in Gaillon voordat deze met de graftombe van Lodewijk XII en Anne de Bretagne aanvingen. Jerome Pacherot werkte aan de poort van Gaillon. Hij stuurde een groepje decorateurs uit Napels voor marmer naar la Chapelle Haute. Daarom is er reden aan te nemen dat er verwantschap bestaat tussen de poort van Alfons V van Aragón van de Castelnuovo te Napels en die van Gaillon. Er is een duidelijke correlatie tussen opdrachtgevers, kunstenaars en handwerklieden en de kruisbestuiving die hierdoor plaats vond tussen Frankrijk en Italië.358 D’Amboise stond bekend als verzamelaar en bibliofiel. Zijn bibliotheek in Gaillon bevatte meer dan tweehonderdvijftig bijzondere manuscripten. Vele manuscripten kwamen van de koning van Aragón van Napels, maar d’Amboise had ook honderdachtendertig manuscripten uit de collecties van de Hertog van Milaan, onder andere van Bonaventura, Sint Gregorius, Titus Livius, Vergilius, Plato, Aristoteles, Ovidius en Plutarchus. D’Amboise was vooral geïnteresseerd in Italiaanse manuscripten en boekverluchting. Er werd op veel wijzen gezocht naar manier om de nauwe relatie met Italië te benadrukken. De collectie met bijzondere manuscripten en boekverluchting van d'Amboise speelden dan ook een belangrijke rol in de verspreiding van decoratieve motieven in Frankrijk.359 Na verloop van tijd heeft hij steeds meer kunstwerken verzameld van Italiaanse meesters. Onder meer een zegel met daarop Maria met Jezus op haar knieën geflankeerd door Johannes de Doper, de Heilige George (Joris) en d' Amboise zelf in biddende houding.360 Ook bezat hij geweven kleden, borduursels en schilderijen. Hiervan zijn enkele toegeschreven 352
http://www.arct.cam.ac.uk/Downloads/ichs/vol-1-289-308-bardati.pdf, 8 juli 2012, Amsterdam. Zie ook Sabattini 1994: 104 353 Lemerle, Pauwels, Gennaro 2009: 53. 354 Taburet 2010: 359: 188. 355 Lemerle, Pauwels, Gennaro 2009: 52. Zie ook Babelon, 1986: 86,93. De eerste Italiaanse zonnestraal in noordelijk Frankrijk. (vertaling J.S. Hermán) 356 Lemerle, Pauwels, Gennaro 2009: 54. 357 Jackson 1974: 83. 358 http://www.arct.cam.ac.uk/Downloads/ichs/vol-1-289-308-bardati.pdf, 8 juli 2012, Amsterdam 359 Lemerle, Pauwels, Gennaro 2009: 62, 64. 360 Bos 2007: 12.
76
aan Pietro Perugino en Andrea Solario. Tijdens het leven van d’Amboise waren Mantegna en Perugino zeer geliefde schilders in Frankrijk. In 1499 vraagt hij dan ook om een werk van Mantegna aan Gian Francesco Gonzaga.361 Hij wilde ook een werk van de hand van deze kunstenaar voor in de kapel van het aartsbischoppelijk paleis in Rouen.362 Na zijn dood liet d’Amboise veel geld na aan de armen.363 Hij heeft zijn hart in Lyon laten begraven en de rest van zijn lichaam in Rouen in een tombe in de kapel van de Heilige Maagd. De Tombe is gemaakt door Roulland Le Roux en Pierre des Aubeaux. Het grafschrift van d’Amboise luidt als volgt PASTOR . ERAM . CLERI . POPULI . PATER . AUREA . SESE . LILIA . SUBDEBANT . QUERCUS . ET . IPSA . MICHI . MORTUUS . EN . JACEO . EXTINGUNTUR . HONORES . AT . VIRTUS . MORTIS . NESCIA . MORTE . VIRET.
364
Kardinaal Pallavicino schreef in 1507 het volgende; 'ipse est vere rex Franciae.' Velen deelden de mening, dat Georges d’Amboise de echte koning van Frankrijk was.365 4.5.3. Kardinaal Matthäus Lang von Wellenburg (1469-1540). Matthäus Lang is geboren te Augsburg, als zoon van patriciërs. Hij studeerde rechten en humanistische disciplines in Ingolstadt, Tübingen en Wenen. Hij was een jurist en geen theoloog. Dit werd ook uigedrukt door zijn titel van keizerlijke Generalstatthalter of rijksbestuurder.366 Lang was onder andere vanwege zijn grote talenkennis secretaris geworden van keizer Maximilliaan I en later diens raadgever. Maximilliaan zei dat Lang hem en het hele rijk ten dienste was.367 Het oprichten van de Liga van Kamerrijk gebeurde voornamelijk dankzij zijn inzet. 368 In 1498 verhief hij Lang en zijn familie in de adelstand en zijn naam kreeg vanaf toen de toevoeging von Wellenburg. 369 Volgens zijn biograaf Josef Schmidt trad Lang toe tot de geestelijke stand vanwege de eer, de macht en het goud en geld dat te verwerven viel. Hij ontving vele dekanaten, abdijen en parochies zonder enige verplichtingen. Hij bleef altijd diplomaat, hetgeen betekende dat hij nauwelijks tot geen verplichtingen had in de kerk.370 In 1500 werd hij proost van de dom van Augsburg en hij was bisschop van Gurk en Cartagena.371 Lang kreeg van paus Leo X in 1512 de kardinaalshoed, zijn titelkerk was San Angela in Pescharia. Toen hij Pauselijk legaat werd zou de hij dit door een geldsom hebben
361
Taburet 2010: 359. Lodewijk XII bezat ook werk van deze schilders. Lemerle, Pauwels, Gennaro 2009: 55. 363 C.C.J. 1877: 243. 364 Souchal 1976: 485-526, 567-612. 365 Bardati 2002: 72-8. 366 Sallaberger 1997: 131. 367 Schmidt 1901: 4. 368 Ibidem: 3. 369 Sallaberger 1997: 35. 370 Schmidt 1901: 5. 371 Sallaberger 1997: 130. 362
77
verkegen.372 Niet lang daarna werd hij coadjutor van Salzburg, helper en plaatsvervanger van een aartsbisschop met recht van opvolging. Na de dood van aartsbisschop Von Keutschach deed Lang op 23 september 1519 zijn intrede met ongekende pracht en praal. Op 24 september werd hij tot priester gewijd en 25 september tot aartsbisschop van Salzburg.373 Lang was geen geestelijke, maar eerder een vorst. Zijn levensstijl was erg uitbundig, hij vierde uitgebreid carnaval en het was bekend dat hij hield van dansen, mooie gewaden en jagen. Ook schuwt hij een harnas om ten strijde te trekken niet. Een veelzeggende anekdote betreft zijn ontmoeting met paus Julius II in 1511 te Bologna. Lang wilde als vorst behandeld worden, dat wil zeggen dat hij de paus zittend en met bedekt hoofd zou ontmoeten. Dit werd echter niet toegestaan, hierop is hij zonder afscheid weggegaan. Lang had conflicten met de geestelijkheid, burgers en de boeren en werd als onrustig, vredeloos, verkwistend en weinig flexibel getypeerd. Wel werd hij gewaardeerd omdat hij de levenstandaard verhoogde. Zo zorgde hij bijvoorbeeld voor goede wegen, voor mijnbouw- en bosbouwreglementen.374 In het leven en werk van Matthäus Lang hadden kunst en wetenschap en belangrijke 375
rol.
Petrus Apianus noemde hem in 1534 ‘Mecaenas Maximus’. Hij omringde zich graag
met geleerden zoals Chieregati, de latere nuntius Ursinus Velius en Johannes Aventinus. Ook steunde hij jonge talenten. Irenicus kende niemand die hem voorbijstreefde in het bevorderen van de wetenschappen. Lang behoorde gedurende zijn leven tot verschillende gezelschappen zoals de Societas Celtica, de Danubische Sociëteit en in Augsburg tot de Peutingerkreis. In 1494 kreeg hij de doctorstitel in Antwerpen.376 Er is redelijk veel bekend over zijn mecenaat. Literatuur en muziek hadden wat de kunsten betreft zijn grootste voorkeur. Hij was een belangrijk mecenas voor de literatuur, zo noemde Conrad Celtes hem 'patroon van poëten'. Van zijn bibliotheek is weinig bekend. Twintig boeken konden worden getraceerd in verband met Langs wapen in de boeken. Wat betreft zijn muzikale interesses is te traceren dat Paul Hofhaymer (1459-1537) en Heinrich Finck (14451527) actief waren als musici aan het hof van Matthäus Lang.377 Bekende opdrachten die hij gaf waren de kansel en een lantaarn in de Stadtpfarrkirche in Eggenburg. Hij liet ook twee hoogaltaren maken van St. Wolfgang ob Grades in Metnitz-Tal, Kärnten (Karinthië) en in de Wallfahrtskirche Maria Himmelfahrt in Feldkirchen bij Freilassing. Een onbekende Augsburgse meester heeft hier in opdracht van Lang een altaarstuk geschilderd met Narcissus en de Evangelist Mattheüs.378 Er bestaan veel 372
Schmidt 1901: 5, 6. Dit riep weerstand op, omdat de Domkapittel van Salzburg de orde van de Augustijnen aanhing en de gelofte van armoede hadden aflegd. Lang trok zich hier in het geheel niets van aan. 373 Aartsbisschop van Salzburg Leonard von Keutschach was het niet eens met deze gang van zaken. 374 Schmidt 1901: 7- 10. Zie ook Sallaberger 1997: 126, 469, 485. De weg door Clamen en Gasteyn. Van St. Gilgen naar de Mondsee en de Dammsweg. 375 Schmidt 1901: 10. 376 Sallaberger 1997: 470, 471. Dit werd vooral als eretitel werd gewaardeerd. 377 Ibidem: 427, 471. 378 Ibidem: 473-476.
78
afbeeldingen met zijn portretten en zijn wapenschild. Onder andere Albrecht Dürer en Hans Burgkmair hebben een portret van hem gemaakt. Op de houtsnede door Burgkmair staan de heilige Radiana en een knielende kardinaal Matthäus Lang met zijn wapen. Dürer heeft naast een portret van Lang ook een troon voor hem ontworpen, geen bisschoppelijke, maar een wereldlijke troon. Een andere noemenswaardige opdracht is de drieluik die hij door Jan van Scorel (1520), op een altaar in de Pfarrkirche van Obervellach heeft laten maken.379 Iedere keer als Lang een nieuwe belangrijke functie kreeg liet hij een nieuwe zegel maken. In deze serie zegels is een verandering waar te nemen, want hij had een zegel die in vormen veel meer op de renaissancemotieven uit Italië leek. Hij streefde ernaar zich te affiliëren met de beeldtaal uit Italië. Lang liet als herinnering aan bijzondere gebeurtenissen ook medailles maken en veel glaswerk.380 Tijdens zijn leven heeft hij drie kapellen op laten richten, maar geen daarvan bestaat nog. Eén ervan was voor zijn ouders en hun nageslacht in de dom van Augsburg, gewijd aan de heiligen Mattheüs en Narcissus. De tweede voor de gekruisigde Christus, eveneens in de Dom van Augsburg. De derde liet hij bouwen op het graf van de heilige Radiana, vlakbij Wellenburg. Aan zijn residentie Wellenburg vlakbij Augsburg, heeft hij veel laten verbouwen. Tot zijn profane bouwopdrachten en restauratiewerkzaamheden behoren de Bischofshof, Langenhof en Mühldorf, de vesting Hohenwerfen en slot Mittersill.381 Het was de taak geweest van zijn opvolger aartsbisschop (voormalig) hertog Ernst von Bayern om een grafmonument voor hem te laten maken, dit heeft hij echter nagelaten.382 Zijn graf is daarom eenvoudig en te vinden in de aartsbisschoppelijke kerk te Salzburg, naast vier andere aartsbisschoppen bij het St. Rupertusaltaar. 4.5.4 Bernardo Dovizi Da Bibbiena (1470-1520). Deze kardinaal bevond zich juist niet op afstand van de Curie maar heel dicht bij het epicentrum van de clericale macht. Hij woonde bij de paus in het vaticaans paleis. Dat is een groot verschil met Bakócz, maar ook met de andere kardinalen, die op afstand van de Curie leefden. Bibbiena was schatbewaarder en persoonlijk secretaris van paus Leo X tussen 1513 en 1520. In 1513 werd hij tot kardinaal gecreëerd door Leo X. Zijn titelkerk was Santa Maria in Portico (Nu: Santa Maria in Campitelli). Een Palatijns kardinaal werd ook onderdeel van de familia palatina, van de pauselijke hofhouding. Palatijns komt van palatium dat paleis betekent.383 Deze kardinalen werden ook wel Palatini genoemd. Deze invloedrijke positie ging gepaard met voordelen, maar ook met kwetsbaarheid, want de palatijnen werden 379
Sallaberger 1997: 478, 479, 481. Ibidem: 488-490. 381 Ibidem: 482-485. 382 Ibidem: 446. Zie ook Karsten 2011: 309-314. 383 Hollingsworth, Richardson 2010: 92, 94, 95. Zie ook Moncallero1953: 183. Zie ook Zie ook Moroni 1840-79. 380
79
vervangen zodra de paus was overleden. Omdat Bibbiena Palatijns kardinaal werd kreeg hij super-praecedentia. Dit hield in dat hij een voorkeursbehandeling kreeg tijdens pauselijke processies, vieringen en missen en voordelen in de vorm van distributie van brood, wijn, hout en stalruimte.384 Bibienna was een 'arme' kardinaal en had geen eigen paleis. Het was echter gebruikelijk dat Palatijnse kardinalen, zelfs als ze wel een eigen paleis hadden, alsnog graag gebruik maakten van de appartementen in het vaticaans paleis vanwege de bijkomende voordelen. Een eigen paleis was dus minder belangrijk dan de privileges die het leven 'camerae suae residentie' bood.385 De relatie tussen Paus Leo X en Bibbiena was heel nauw. De bijzondere positie van Bibbiena uitte zich ook tastbaar in het Vaticaans paleis. De appartementen van Bibbiena waren gelegen boven de privévertrekken van de paus, en de appartementen van de paus en Da Bibbiena waren over en weer toegankelijk.386 De relatief bescheiden inkomsten van Bibbiena weerhielden hem niet van het decoreren en verbouwen van zijn appartementen naar de laatste mode en met de meest recente technologiën. Bibbiena hoefde zijn woonvertrekken en personeel niet zelf te betalen, dus hij kon zijn geld besteden aan decoraties. Het is moeilijk te onderscheiden in hoeverre hij zijn uitgaven zelf betaalde en welk deel voor rekening van de paus kwam, Bibbiena was immers hoofd van financiën.387 Bibienna heeft tijdens zijn carrière, die een impuls kreeg toen hij Palatijns kardinaal werd, veel invloed verworven. Hij onderhield vriendschappen met Lorenzo en Piero de’ Medici, Isabella d’Este, Giulio de’Medici, Rafaël, Pietro Bembo en Baldassare Castiglione. De kardinaal was een geleerd man en hij schreef proza. Hij is bekend als de auteur van de comedie Il Calandra. Zijn vriend Baldassare Castiglione schreef hiervan de proloog en tevens voerde hij Bibbiena op als een van de gesprekspartners in Il Cortegiano.388 In de tijd dat Bibbiena aan het pauselijk hof verkeerde was Rafaël (1483-1520) architect van de nieuwe St. Pieter. Hij had ook de opdracht om de Stanza’s te schilderen in het Vaticaans Paleis. Op de oostelijke muur van de Stanza dell’Incendio is een fresco te zien afb. 83
van Rafaël waarop Paus Leo IV staat afgebeeld met de gelaatstrekken van Paus Leo X. Hij wordt geflankeerd door de kardinalen Giulio de’ Medici en door Bibbiena. Op deze afbeelding wordt de diplomatieke en politieke rol van Bibbiena onderstreept in de uitvoering 384
Hollingsworth, Richardson 2010: 92, 94, 95. Zie ook Moroni 1840-79. Degene die niet resideerden in de pauselijke paleizen kregen pane d’honore, kleine vergoedingen voor symbolische handelingen die geen palatini en dus geen deel van de pauselijke hofhouding waren. De posities die de Palatijnse kardinalen vervulden waren meestal die van secretaris, secretario di stato, die brevi, pontifici en di memoriali. Ook zaten ze in de datarie (datario), waren ze schatmeester (Camerlengo), Vice Kanselier (Vice Cancelliere), auditor (pro-auditore) en majordomo (maestro di casa). 385 Hollingsworth, Richardson 2010: 92. 94. Zie ook Partner 1976: 138. Paus Julius II en Leo X refereerden aan deze kardinalen als camerae suae residentie. 386 Hollingsworth, Richardson 2010: 98. 387 Ibidem: 97. 388 Hollingsworth, Richardson 2010: 93. Il Cortegiano (Het Boek van de Hoveling).
80
van het beleid van paus Leo X, die de Christelijke prinsen wilde verenigen in een kruisttocht tegen de Turken.389 Er zijn ook tapijten bekend waardoor zijn band met Leo X (Giovanni De’ Medici) duidelijk wordt. In de tapijten is zijn wapen geweven samen met het wapen van de Medici’s. Zijn kamers waren rijkelijk gemeubileerd, gedecoreerd en daarom ook door velen bewonderd. Rafaël nam de opdracht aan om de kamers van Bibbiena te beschilderen. De kardinaal bezat ook een klein schilderij van een madonna gemaakt door Rafaël.390 Een van de meest opmerkelijke ruimtes in zijn appartementen was zijn stufetta, een kamer die het midden houd tussen een badkamer en een sauna. Deze was gedecoreerd met antieke sculpturen en met fresco-cycli van mythologische thema’s gerelateerd aan Venus en grotesken door Rafaël. De vloer was gemaakt van marmer en de motieven leken op die van oude Romeinse vloeren. Het was een kwestie van prestige en comfort dat hij deze stufetta liet bouwen. De ruimte fungeerde tegelijkertijd als pronkkamer door de centrale ligging in het appartement, en door de vele decoraties. In de vertrekken van Bibbiena was ook een kapel aanwezig. Hij bezat veel zilveren tafelgerei, en zilveren voorwerpen om de mis te vieren. Bibbiena heeft door het hele appartement zijn wapens laten plaatsen, zodat zijn interventies in het paleis zichtbaar waren.391 4.5.5. Thomas Wolsey (1471-1530). In 1471 werd de latere kardinaal als zoon van een lakenkoopman geboren te Ipswich. Wolsey was Lord Chancellor en hoofd van het gerechtshof. Hij regeerde zij aan zij met koning Henry VIII waarnaast Wolsey de rol van rijke, capabele, machtige, energieke regeerder op zich nam. In 1515 is Wolsey op afstand tot kardinaal gecreëerd door paus Leo X, zodat zijn macht in Engeland niet zou verminderen tijdens zijn absentie. Zijn titelkerk was de Santa Cecillia in Trastevere. 392 Wolsey had een huishouden van vijfhonderd man. Het aartsbisschoppelijk paleis werd voor verschillende doeleinden gebruikt. Het was in feite een gemeenschappelijk religieus bedrijf, het huis van een 'alter rex', de tweede koning. Wolsey's taken waren het ontvangen van koningen en keizers bij diplomatieke aangelegenheden en hij was het hoofd van het huishouden, eerste minister, vertegenwoordiger van de paus en de centrale figuur op het liturgische podium. In het hoofdkwartier hield hij grote ontvangsten. 393
389
Hollingsworth, Richardson 2010: 96. Aan dit fresco wordt gerefereerd op pagina 38 in verband met kardinaal Bakócz. 390 Ibidem: 96, 98, 100. Rafaël zou ook verloofd zijn geweest met het nichtje van Bibbiena. 391 Ibidem: 101, 104. Een stufetta was in de Oudheid een bekende en geavanceerde badkamer. In De Cardinalatu zou Cortese het inbouwen van een badkamer of zweetkamer sterk aanbevolen hebben. 392 Lemerle, Pauwels, Gennaro 2009: 41, 47. Zie ook Wilkie 1974: 125. 393 Gunn, Lindley 1991: afb. 6, 7. Zie ook Lemerle, Pauwels, Gennaro 2009: 41, 43, 45.
81
Wolsey was een groot kunstpatroon en hij gaf ook grote opdrachten voor architectuur.394 Hij klom snel op tijdens zijn carrière en om dit uit te drukken liet hij ook steeds nieuwe zegels maken. Sinds zijn benoeming als kapelaan van de koning in 1507 verzamelde de kardinaal glas-in-lood. Dit werd echt gezien als een indicatie van macht.395 Hij omringde zich ook met het werk van goudsmeden, zoals Robert Amadas. Zelfs in zo’n grote mate, dat er spottend over werd gedaan.396 Vanaf 1507 verzamelde hij wandtapijten. Hiermee ving hij aan toen hij was benoemd als kapelaan van de koning. Volgens Tom Campbell had hij meer dan zeshonderd exemplaren. Tapijten waren in die tijd duurder dan schilderijen. Het waren tekenen van comfort en rijkdom.397 Voor wetenschap en scholing had hij ook aandacht, zo stichtte hij een gymnasium in Ipswich.398 In het eerste deel van de regeringsperiode van Henry VIII nam Wolsey alle koninklijke bouwprojecten voor zijn rekening. De twee belangrijkste gebouwen die hij in eigen bezit had waren York Place en Hampton Court. York Place was het grootste huis in Westminster, en tevens de zetel van het gerechtshof en het parlement. Hij gebruikte het gebouw voor zijn werk en het was het centrum voor diplomatieke zaken, waar hij afgezanten, ambassadeurs en boodschappers ontving. Zijn privé-residentie op het platteland heette Hampton Court. De kapel, en het klooster waren groter op Hampton Court dan in York, want er was ook plaats gemaakt voor de koninklijke familie.399 York Place en Hampton Court zijn niet door hem zelf gebouwd. Het waren bestaande structuren die hij grondig heeft aangepast gedurende zijn leven.400 Toen 1510 De Cardinalatu van Paolo Cortese verscheen, moedigde dit Thomas Wolsey aan om aanpassingen te doen aan Hampton Court.401 Het gebouw wordt stilistisch innovatief genoemd. Er werden modieuze Renaissance-motieven geïncorporeerd.402 Volgens Simon Thurley was hij degene die decoratie met Italiaanse renaissancemotieven introduceerde als een nieuwe stijl. Het was een van de meest belangrijke avant garde-structuren die tot dan toe in Engeland waren gebouwd. 394
Gunn, Lindley 1991: 76-102. Hier wordt zijn bouwmanie megalomaan genoemd, samen met alle voorbeelden van bouwprojecten waar hij bij betrokken was. 395 Ibidem: 116-130. James Nicholson en Barnard Flower maakten dit voor hem. 396 Ibidem: 131-148. Veel opdrachten gaf hij aan Robert Amadas zelfs Henry VIII volgde hem hierin. 397 Campbell 1996: 73-137. 398 Lemerle, Pauwels, Gennaro 2009: 47. Na Wolsey’s dood was er geen behoefte meer aan een groot huis dat de religieuze en seculiere behoeftes van de kardinaal-minister vervulde. Door reformatie eindigde dit. Na 1530 komt bovendien decoratie uit Frankrijk in zwang. 399 Lemerle, Pauwels, Gennaro 2009: 41-43. Tussen 1450-1530 hadden veel residenties een kapel, een klooster, een hal en residentiële gebouwen eromheen, op een as. Voorbeelden zijn Lambeth Palace en York Palace, de aartsbisschoppelijke stadhuizen van Canterbury en York, Ely Place in Holborn. Ook het hermodelleren van de paleizen van bijvoorbeeld Eltham. 400 Ibidem: 46. 401 http://www.bbc.co.uk/history/british/tudors/hampton_court_01.shtml, Amsterdam 15.04.2012. Het is interessant om te kijken in hoeverre de beschrijving van Cortese overeenkomt met Hampton Court. 402 Lemerle, Pauwels, Gennaro 2009: 45. Anderen hadden dit ook: George earl of Shrewsbury en Sheffield Manor, aartsbisschop Cuthbert Tunstall at Fulham Palace. Hampton court is een combinatie tussen Sutton Place en ook st. John of Jerusalem in Clerkenwell. Verschillende architecten, meesters, ambachtslieden waren volgens Thurley verantwoordelijk voor het late gotische bouwen in Engeland. Denk aan Windsor, Eton, Westminster en Oxford Cambridge, die zijn anders dan bijvoorbeeld Hampton Court.
82
Thurley stelt dat Hampton Court een laat-gotische stijl kende en decoratieve vormen met renaissancistische decoraties zoals in het lijstwerk van de ramen, en het gebruik van terra cotta. Het was het eerste gebouw met klassieke pilasters in het exterieur. Er waren ook rondelen en plaquettes met Hercules-taferelen geïncorporeerd, gemaakt door Giovanni Maiano. De Italiaanse invloed hoeft volgens Thurley niet te veel worden benadrukt, want deze bleef vrij oppervlakkig, maar de beeldtaal refereerde wel aan de Italiaanse renaissance..403 Aan het einde van zijn leven viel Wolsey in ongenade bij de koning, daarom heeft hij nu in Leicester Abbey een heel eenvoudig graf buiten in het park. Hij had daarentegen een groot monument gepland in Windsor, ontworpen door Benedetto da Rovezzano en Giovanni da Maiano. Henry VIII heeft dat later voor zichzelf willen gebruiken, maar het is uiteindelijkgebruikt als laatste rustplaats van Lord Nelson waar het in de crypte van St. Paul’s Cathedral staat.404 Veel factoren verbonden de (nationale) kardinalen met elkaar. Ze fungeerden in overkeenkomstige rollen met specieke factoren die hun leven en mecenaat kleurden. Nationale kardinalen representeerden hun land en volk internationaal gezien in politiek en religieus opzicht. Zij waren leiders die door hun persoonlijk handelen de wereld- en de kerkpolitiek innig met elkaar verstrengelden. De kardinaal-ministers waren welvarend en hadden een goede opleiding genoten. Om hun smaak, welvaart en macht te etaleren namen ze de rol van van mecenas van de kunsten, muziek en letteren aan, dit was in hun eigen belang, maar diende ook het algemeen belang.405 De postitie van Bakócz en zijn functioneren als kardinaal is in zeker opzicht niet zo uniek als de manier waarop erover hem en zijn mecenaat geschreven is doet vermoeden. Hij voldeed in alle opzichten aan de functie van een kardinaal als mecenas en diplomaat. Hij maakte deel uit van een groot grensoverschrijdend netwerk in een periode waarop cultureel mecenaat bij kardinalen gestimuleerd en zelfs verwacht werd. Kunst werd door hen ingezet als krachtig politiek middel, om macht en invloed te verwerven en uit te stralen.
403
Lemerle, Pauwels, Gennaro 2009: 45-47. Chaney 1998. 405 Merton 1934: 65-6, 257. 404
83
Conclusie. Door het leven van de Hongaarse kardinaal Tamás Bakócz (1442-1521) te bestuderen kunnen we de renaissancecultuur in Hongarije op een andere manier interpreteren en analyseren dan tot dusver is gebeurd. Onderzoekers hebben het meeste over de kardinaal geschreven in verband met zijn kerkelijke en diplomatieke carrière en over zijn grafkapel in de zuidelijke zijkapel van de dom van Esztergom. In deze scriptie wordt hij gezien als diplomaat van de balans der machten, de ‘nationale’ staatsman en als mecenas van de kunsten en architectuur. Het onderzoek van mijn scriptie begon ik met de vraag hoe het mecenaat van kardinaal Tamás Bakócz (1442-1521) gepositioneerd worden kon worden in de historiografie van de Hongaarse renaissance. Door het leven en werk van Tamás Bakócz te bespreken aan de hand van de monografie over van Vilmos Fraknói (1842-1924) uit 1889 hebben we kunnen zien dat de significantie van een land en volk, ontleent aan de status en verhouding van de kerkelijke autoriteiten met Rome en de Rooms Katholieke kerk een belangrijk onderzoeksgebied was in de negentiende eeuw. Bij de onderzoekers vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw begint de ontwikkeling van een heel ander soort vraagstellingen. We kunnen nog steeds traceren dat er sprake is van het zoeken naar een nationaal bewustzijn, zij het in mindere mate dan in de negentiende eeuw. De twintigste-eeuwse onderzoekers naar de Hongaarse renaissance interesseren zich meer voor overkoepelende vraagstukken omtrent erfgoed door te kijken hoe het humanisme als intellectuele stroming de weg bereid heeft voor de receptie van de renaissancestijl en daarmee ook bepaalde wat toonaangevend werd in de kunst in Hongarije. Het vrijer zijn van dogmatisme uit de negentiende eeuw, maakt dat er nu ruimte is voor historische revisies. De Hongaarse renaissance werd lang als een bijzonder en uniek fenomeen behandeld. In het onderzoek vanaf de jaren 1990 is er meer aandacht voor andere visies, waarin het onderzoek naar de Corviniaanse Renaissance (1443-1490) wordt herzien en het onderzoek naar de daarop volgende Jagielloperiode (1490-1526) serieuzer wordt behandeld. Er is sprake van een heroverweging van centra en artistieke ondernemingen van de Jagiellonentijd. Kardinaal Bakócz had volgens Hongaarse kunsthistorici zijn wortels in de ‘bloeiperiode van de hoog-renaissance’ tijdens de heerschappij van de Hongaarse koning Matthias Corvinus (1443-1490). Zijn mecenaat had echter weinig te maken met de veronderstelde artistieke neergang tijdens de regeringsperiode van de Jagiello koningen Wladislau II (1456-1516) en Lodewijk II (1506-1526). Het mecenaat van kardinaal Bakócz begon tijdens de Jagiellonen met als belangrijkste symbool zijn grafkapel. Daarom wordt zijn
84
mecenaat door kunsthistorici behandeld als een geïsoleerd fenomeen. Het past niet in de methode van het negentiende eeuwse stijlperiodenmodel, want dat gaat uit van artistieke ontwikkelingen gevat in het paradigma waarin opkomst, een bloeitijd en een neergang de scènes in het verloop van de geschiedenis bepalen. Hierdoor wordt de suggestie gewekt van vooruitgang en verbetering. Dit zijn zeer discutabele uitgangspunten, want deze methodes zijn anachronistisch en normatief. Het is moeilijk om het mecenaat van Tamás Bakócz te postioneren wanneer we denken in de onverenigbare opvattingen van het stijlperiodenmodel. Er zijn dus andere variabelen van belang om de rol van zijn mecenaat tijdens zijn leven te onderzoeken. In dit onderzoek heb ik ervoor gekozen te kijken naar de functie van een kardinaal en naar de historiografie van de Hongaarse renaissancekunst. Het wordt dan van belang hoe zijn mecenaat en levensloop in de literatuur zijn behandeld door (kunst)historici. ‚History itself is about specifics, not general rules, idiographic, not nomothetic.’406 De tegenstellingen in dit citaat zijn merkbaar in het onderzoek naar de renaissance in Hongarije merkbaar. De debatten, theoriën en narratieven met betrekking tot kunstgeografie zijn vaak gebaseerd op locatie en chronologie, zoals het werk van Thomas DaCosta Kaufmann laat zien. Academische debatten over de renaissance in Hongarije hebben zich geconcentreerd op de vraag of de renaissance een dominant stilistisch fenomeen was of juist beperkt tot de cultuur van een begrensd (koninklijk) hof. Kunsthistorici claimen dat de renaissance een kortstondige opleving was tijdens de regeringsperiode van koning Matthias. Anderen stellen dat er sprake was van continuïteit en weer anderen zeggen dat er nauwelijks gesproken kan worden van een ‘volwaardige’ renaissance in Hongarije. De kunstproductie aan en voor het hof van Matthias wordt vaak gemeten aan de hand van werken van de Italiaanse Renaissance. Een andere opvatting is dat bijzondere artistieke fenomenen ontstonden doordat de Italiaanse ideeën opnieuw werden geïnterpreteerd in de specifieke geest van elke cultureel gebied, volgens haar eigen artistieke tradities en behoeftes. Over één aspect zijn de Hongaarse kunsthistorici het eens: de ‘Corviniaanse Renaissance’ was niet alleen een bijzondere variant binnen de Europese renaissancecultuur, het was zelfs een precedent in de artistieke ontwikkeling van de renaissancecultuur in Centraal Europa in landen als Polen en Bohemen. Dat de renaissance uit Italië komt en dat het daarvandaan door middel van koning Matthias en zijn hofhouding doorgang heeft gevonden naar de rest van de bevolking is een wijdverbreide opvatting. Deze is gebaseerd op het centrum-periferie model. Het werkwoord verspreiden betekent dat een kunsstijl geïmporteerd is en in dit specifieke geval betekent het dat de renaissance uit Italië in Hongarije is gebracht door koninklijke hoven, humanisten en
406
Silver 2004: 783.
85
kerkelijk hoogwaardigheidsbekleders. Het is een manier om uit te leggen hoe kenmerken van de Italiaanse renaissancecultuur zich manifesteerden op verscheidene locaties. Verspreiding spreekt het idee tegen dat uitvindingen onafhankelijk in verscheidene culturen plaats kunnen vinden en dat er culturele uitwisseling kan bestaan in een maatschappij. Onderzoek naar invloed, receptie, interactie en referenties zorgen er echter voor dat de Italiaanse cultuur niet als superieur hoeft te worden gezien. Dit gedifferentieerd onderzoek vraagt niet om een centrale locatie (centrum) die locale identiteiten of nationale karakteristieken benadrukt en zo vaststelt dat het om een passieve en dus inferieure periferie gaat. De onderzoekstradities in Hongarije zijn vooral gericht op de relaties met Italië, terwijl de Anglo-Saksische traditie ruimte biedt voor een regionale aanpak en nadruk legt op specifieke gevallen in studies naar de studie van renaissancecultuur. Kunst, cultuur en migratie van ideëen gaan over landsgrenzen heen. Personen die exemplarisch zijn voor deze migratie zijn kardinalen uit de vijftiende en zestiende eeuw. Uit mijn onderzoek naar hun functie komen zij naar voren als centrale figuren in het netwerk van politiek en patronage dat Rome domineerde en zich uitstrekte tot de rest van Europa. De kardinalen waren niet alleen onderdeel van een aardse familie en een aards bestaan, maar maakten ook onderdeel uit van een groter geheel, het corpus Christi dat over de grenzen reikt van de wereldlijke staten en monarchieën. Het was dan ook van ‘nationaal’ belang om een goede verhouding te hebben met de paus en de Curie. Het had consequenties om als niet-Italiaan in de Romeinse kerkelijke bestuursstructuur terecht te komen. De loyaliteit van buitenlandse kardinalen als Bakócz lag enerzijds bij het kerkelijk bestuur en anderzijds bij de belangen van de monarchen wiens belangen ze behartigden, maar ook bij hun eigen belangen. Een buitenlandse kardinaal was dus kwetsbaarder en tegelijkertijd ook autonomer. Een strategie die werd toegepast door buitenlandse kardinalen was om te assimileren aan de heersende cultuur in Rome. Kunst was voor de beeldrepresentatie van Bakócz een belangrijk medium omdat het zowel vorm gaf aan zijn individuele persoon als aan zijn sociale bestaan, door haar tijdelijke en tijdloze omgeving. De kardinaal wist dat hij zich door zijn rang en stand verplichtte tot manifestaties van zichzelf gedurende zijn leven en ook na die tijd, ter nagedachtenis aan hem. De kunstwerken en bouwprojecten waartoe hij opdracht gaf zouden in dat geval, gelijk Paolo Cortese voorstelde, moeten worden beoordeeld op de doeltreffendheid van hun morele, maar vooral sociale functie.407 Door middel van zijn opdrachtgeverschap kon kardinaal Bakócz zich onderscheiden. De sociale verhoudingen waarin hij zich begaf bepaalde voor een groot deel wat voor soort opdrachten hij gaf aan kunstenaars en architecten. In zijn mecenaat refereerde de kardinaal
407
Millon 1980: 45-119. Uit: Paolo Cortese, De Cardinalatu, 1510.
86
aan zijn voorgangers, aan pausen, koningen en mede-kardinalen. Het was een strategie om in het hiërarchische systeem in Rome toegelaten te worden, het te doorgronden en te laten zien dat hij de functie van kardinaal en ook de pauselijke titel waardig was. Het mecenaat was een middel om de competitie aan te gaan met de koning, de paus of andere adellijke of kerkelijk hoogwaardigheidsbekleders. Door middel van deze discussie heb ik met mijn scriptie een lans willen breken voor het bieden van inzicht in de historiografie van de Hongaarse renaissance in een brede, transnationale context. Bakócz en zijn mecenaat tonen dat er buiten het koninklijke hof personen waren die hun eigen patronage en netwerk hadden, uitbouwden en inzetten om hun beeldrepresentatie uit te dragen.
87
Bibliografie Acs-Muhi, Csilla. Bakócz Tamás. A reneszánsz föpap életútja (Het leven van Tamás Bakócz, kerkhoofd tijdens de renaissance.) Paper seminar, s.l.: s.e. 2000. ---. Bakócz Tamás Romában (Tamás Bakócz in Rome.) lezing Vetési Conferentie, s.l.: s.e. 2010. Adriányi, Gabriel. Geschichte der katholischen Kirche in Ungarn. Keulen, Weimar, Wenen: Böhlau Verlag, 2004. ---. Beiträge zur Kirchengeschichte Ungarns. München: Trofenikk Verlag, 1986. Babelon, Jean-Pierre. Chateaux de France au siècle de la Renaissance. Paris: Berger-Levrault, 1986. Bak, János M. ‘The Legacy of King Matthias Reconsidered.’ The Hungarian quarterly, vol. 50, nr. 194, 2009, p. 130-132. ---. ‘The Kingship of Matthias Corvinus: a Renaissance State?’ Klaniczay, Tibor, József Jankovics, red. Matthias Corvinus and the Humanism of Central Europe. 1994, p. 37-47. Balathy, Katalin, red. Hungaria Regia (1000-1800): fastes et défis. tent. cat. Paleis voor Schone Kunsten, Brussel, Turnhout: Brepols Publishers, 1999. Balogh Jolán. Mátyás király és a művészet. (Koning Matthias en de kunsten.) Boedapest: Magvető, 1985, (1939). ---. Die Anfange der Renaissance in Ungarn: Matthias Corvinus und die Kunst. Vert. Hildegárd Baranyai. Graz: Akademische Druck und Verlagsanstalt, 1975. ---. ‘Die ungarischen Mäzene der Frührenaissance.’ Jahrbuch des Kunsthistorischen Institutes der Universität Graz, jrg. 5, 1970, p. 23-32. ---. Doktori Ertekezés Tézisei (Verhandeling over de stellingen van een dissertatie.) Boedapest: Akademiai nyomda, 1955(a). ---. Az Esztergomi Bakócz Kápolna (De Bakóczkapel in Esztergom.) Boedapest: Képzömüvészeti Alap Kiadó Vállalata, 1955(b). ---. Magyar mecénások Transzilvániában: Tanulmányok. (Hongaarse mecanassen in Transsylvanië: studies.) Boedapest: Akademiai Kiadó, 1937. Baudier, Michel. The history of the administration of Cardinal Ximenes, great minister of state in Spain. vert. W. Vaughan. London: Printed for John Wilkins, 1851, (1635). Bardati, Flaminia. Château de Georges Ier D’Amboise à Gaillon. Caen: Presses Universitaires de Caen, 2003. Becker, Felix, Ulrich Thieme, red. Algemeines Lexikon des Bildenden Künstler von der Antike bis zur Gegenwart. Deel III, Leipzig: Verlag von E. A. Seemann, 1907. Beke, Margit. Könyvtárunk és kincsei: kiállítás az Esztergomi Főszékesegyházi könyvtár anyagából. (Schatten uit de bibliotheek: tentoonstelling samengesteld uit materiaal van de bibliotheek van de kathedraal uit Esztergom.) tent. cat. Esztergom: Magyar Bibliofil Társaság, 1989. Bergin, Joseph. The Rise of Richelieu. New Haven and Londen: Yale University Press, 1991. Bettarini, Rosanna, Paola Barocchi. Giorgio Vasari: Le Vite De piu eccelenti pittori scultori e architettori nelle redazioni del 1550 e 1568. Firenze: Sansoni Editore, 1971.
88
Białostocki, Jan. The art of the renaissance in Eastern Europe: Hungary, Bohemia, Poland. Oxford: Phaidon Press, 1976. Bogyay, Thomas von. ’Art and humanism in Hungary in the age of Matthias Corvinus door Rózsa Feuer-Tóth.’ (boek recensie) Kunstchronik, jrg. 46, 1993, p. 314-317 ---. ’Die Anfänge der Renaissance in Ungarn, Matthias Corvinus und die Kunst door Jolán Balogh.’ (boek recensie) Pantheon, jrg. 36, 1978, p.189-190. Borsa, Gedeon. ‘Bakócz Tamás ujabb nyomtatott búcsúlevele.’ (Een nieuwere gedrukte aflaatbrief van Tamás Bakócz.) Magyar Könyvszemle, jrg. 95, nr. 4, 1979, p. 400-408. ---, ’Bakócz Tamás nyomtatott búcsúlevele a 1514. évi keresztes hadjárat hirdetéséhez.’ (De gedrukte aflaatbrief van Tamás Bakócz ter inluiding van de kruistocht van 1514.) Magyar Könyvszemle, jrg. 93, nr. 3, 1977, p. 213-221. ---, ’A rómaí Szent Péter bazilika építése javára hirdetett búcsú magyarországi terjesztésére készült nyomtatványok (1508—1509)’. (Documenten die tot stand zijn gekomen voor verspreiding in Hongarije tussen 1508-1509 voor de bouw van de Sint Pieter Basiliek te Rome.) Kereszturi, Dezső, red. IV. Könyvtár – és müvelödéstörténeti tanulmányok Az Országos Széchényi Könyvtár Evkönyve 1963-1964, Boedapest: Országos Széchenyi Könyvtár, 1966, p. 179-186. Bos, Agnès. L'art des frères D’Amboise: Les chapelles de l'hôtel de Cluny et du château de Gaillon. tent. cat. Musée National du Moyen Âges, Parijs. Parijs: Éditions de la Réunion des musées nationaux, 2007. Bosman, Lex. ’De oratie van M.D. Ozinga (1948), het ontstaan van de gotiek en het probleem van stijlperioden.’ Bulletin Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond, vol. 95, nr. 1, 1996, p. 1-11. Boskovits, Miklós, Miklós Mojzer, András Mucsi, red. Keresztény Múzeum Esztergom, Christian art in Hungary, collections from the Esztergom Christian Museum. Boedapest: Publishing House of the Hungarian Academy of Sciences, 1965. Bottineau-Fuchs, Yves. ‘Décoration des tombeaux des Cardinaux D’Amboise à la cathèdrale de Rouen: Arnoult de Nimègue ou Nicolas Castille.’ Gazette des Beaux-Arts, nr. 1367, 1982, 191-200. Bowsky, William M. red. Studies in Medieval and Renaissance History. Lincoln: University of Nebraska Press, 1960. Bredekamp, Horst, Volker Reinhardt, red. Totenkult und Wille zur Macht: Die unruhigen Ruhestätten der Päpste in St. Peter. Darmstadt: Wissenschaftliche Buchgesellschaft, 2004. Burke, Peter. The Italian Renaissance culture and society in Italy. Cambridge: Polity Press, 1999. Buzás, Gergely. Gotika és kora reneszánsz. (Gotiek en vroeg-renaissance.) Boedapest: Kossuth Kiadó, 2001. Campbell, Tom. ‘Cardinal Wolsey’s tapestry collection.’ Antiquaries Journal, vol. 76, 1996, p. 73-137. Castella, Gaston. Geschiedenis van de pausen. Roermond en Maaseik: J.J. Romen & Zonen, 1950. Castelnuovo, Enrico, Carlo Ginzberg. ‘Centro e periferia.’ Previtali, Giovanni, red. Storia dell’arte italiana. Deel I, vol. I. Questioni e Metodi. Turijn: Giulio Einaudi Editore, 1979. C.C.J. (s.n.) ’Georges D’Amboise.’ Temple Bar a London magazine for town and country readers, nr. 50, mei/aug, 1877, p.224-243. Cortese, Paolo, Kathleen Weil-Garris Brandt, John F. D’Amico. The Renaissance Cardinal’s Ideal Palace: A Chapter from Cortesi’s “De Cardinalatu”. Rome: Edizioni dell'Elefante, American Academy, 1980.
89
Creighton, Mandell. Cardinal Wolsey. London, New York: Macmillan and Co. 1888. Chaney, Edward. The evolution of the Grand Tour: Anglo-Italian cultural relations since the Renaissance. London: Cass, 1998. Csapódi, Csaba. ‘Bakócz Tamás, A Humanista.’ (Tamás Bakócz de humanist.) Az iródalomtörténeti Közlemények, jrg. 87, nr. 1-3, 1983, p. 59-67. Csapódi, Csaba, Klára Csapódi-Csaba, Geza Engl. Bibliotheca Corviniana: Die Bibliothek des Königs Matthias Corvinus von Ungarn. Boedapest: Corvina-Helikon, 1978. Csepregi, Zoltán. ’Erdélyi Gabriella: Egy kolostorper története. Hatalom, vallás es mindennapok a középkor és az újkor határán.’ (De geschiedenis van een rechtszaak van een klooster: Macht, Godsdienst en het alledaagse op de grens van de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd.) (boek recensie) Buksz Budapesti Könyvszemle, jrg. 18, nr. 2, 2006, p. 162-167. DaCosta Kaufmann, Thomas, Elizabeth Pilliod, red. Time and Place: The Geohistory of Art. Aldershot: Ashgate, 2005. ---. Thomas DaCosta Kaufmann. (Ost-)Mitteleuropa als Kunstgeschichtsregion? Leipzig: Leipziger Universitätsverlag, 2006. ---, Toward a Geography of Art. Chicago: University of Chicago Press, 2004. ---. ‘The Challenge of Central Europe to the Historiography of Art.’ Maske und Kothurn: Vierteljahrsschrift für Theaterwissenschaft, jrg. 48, nr. 1-4, 2002, p. 19-28. ---. Court, Cloister & City: The Art and Culture of Central Europe 1450-1800. Chicago: University of Chicago Press, 1995. ---. ‘The art of the Renaissance in Eastern Europe door Jan Białostocki.’ (boek recensie) The Art Bulletin, vol. 60, nr. 1, mrt. 1978, p. 164-169. Datterer, Franz Paul. Des Cardinals und Erzbischofs von Salzburg Matthaus Lang verhalten zur Reformation von beginn seiner Regierung 1519 bis zu den Bauernkriegen 1525. diss. Erlangen. Freising: [s.l.] 1890. Dankó, Josephus. De ortu progressuque Capellae Bakácsianae commentariolum. Strigonii: Holzhausen in Wien, 1875. D’Elia, Anthony F. ’Reclaiming Rome: Cardinals in the Fifteenth Century door Carol M. Richardson.’ (boek recensie) Renaissance Quarterly, vol. 62, nr. 4, winter 2009, p. 1294-1295. Dercsényi, Dezső red. A Magyarországi müvészet története. (De geschiedenis van Hongaarse kunst.) Boedapest: Képzömüvészeti Alap Kiadó Vállalata, 1956. DeSilva, Mara Jennifer. ’Reclaiming Rome: Cardinals in the Fifteenth Century door Carol Richardson.’ (boek recensie) Church History and Religious Culture, vol. 91, nr. 3,4, 2011, p. 415-619. ---. ’Senators or courtiers: negotiating models for the College of Cardinals under Julius II and Leo X.’ Renaissance Studies, vol. 22, nr 2, 2008, p. 154-173. Dionisotti, Carlo. ’Chierici e laici.’ Geografia e storia della letteratura italiana, Turijn: Giulio Einaudi, 1967, p.167-185. Ditchfield, Simon. ’Reclaiming Rome: Cardinals in the Fifteenth Century door Carol Richardson.’ (boek recensie) Association of Art historians, 2011.
90
Entz, Géza. ‘The art of the Renaissance in Eastern Europe: Hungary - Bohemia – Poland, door Jan Białostocki.’ (boek recensie) Acta historiae artium Academiae Scientiarum Hungaricae, jrg. 25, 1979, p. 162-163. Erdélyi, Gabriella. Egy kolostorper története: hatalom, vallás es mindennapok a középkor és az ujkor határan. (De geschiedenis van een rechtszaak van een klooster: Macht, Godsdienst en het alledaagse op de grens van de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd.) Boedapest: MTA Történettudományi Intézet, 2005. Eberhard, Winfried, Alfred A. Strnad, red. Humanismus und Renaissance in Ostmitteleuropa vor der Reformation. Köln, Weimar; Wien: Böhlau Verlag, 1996. Fabriczy, Cornelius von. ’Die Bildhauerfamilie Ferrucci aus Fiesole.’ Jahrbuch der preussischen Kunstsammlungen, nr. XXIX, Berlin, 1908, 1-28. Farbaky, Péter, Louis A. Waldman, red. Italy and Hungary: Humanism and Art in the Early Renaissance. Florence: Villa I Tatti, 2011. Farbaky, Péter, Enikö Spekner, Katalin Szende, András Vegh, red. Matthias Corvinus, the King: Tradition and Renewal in the Hungarian Royal Court, 1458–1490. tent. cat. Boedapest: Budapest History Museum, 2008. Farbaky Péter. Szatmári György, a mecénás: Egy főpap műpártoló tevékenysége a Jagelló-kori Magyarországon. (György Szatmári: de mecenas: de artistieke bezigheden van een kerkhoofd tijdens de Jagiellonen in Hongarije.) Boedapest, Martonvásár: Akadademiai Kiadó, 2002. Fehr, Götz. Benedikt Ried: Ein deutscher Baumeister zwischen Gotik und Renaissance in Böhmen. München: Verlag Georg D.W. Callwey, 1961. Feuer-Tóth, Rózsa, Tibor Klaniczay, red. Art and Humanism in Hungary in the Age of Matthias Corvinus. Boedapest: Akadémiai Kiadó, 1990. Fraknói, Vilmos. Nyomozások Pápai Levéltárakban. (Onderzoek in de pauselijke archieven). Boedapest: Az Athaneum Részvénytársaság könyvnyomdája, 1892. ---, Erdődi Bakócz Tamás élete. (Het leven van Tamás Bakócz van Erdőd.) Boedapest: Mehner Vilmos Kiadása, 1889. Online: http://mek.niif.hu/05700/05734/html/index.htm, 14 februari, 2010, Amsterdam. ---, Bakocs Tamás Birtokszerzeményei. (De verworven eigendommen van Bakocs Tamás.) Boedapest: Az Athaneum Részvénytársaság könyvnyomdája, 1888. ---, Bakocs Tamás mint konstantinápolyi pátriárka: A Velenczei állami levéltár diplomáciai irómányai alapján. (Tamás Bakocs als Patriach van Constantinopel: op basis van diplomatieke documenten uit het staatsarchief in Venetië.) Esztergom: különnyomat Uj M. Sionból, 1877. Feuer-Tóth, Rózsa. ’Művészet és humanizmus a korareneszánsz Magyarországon.’ (Kunst en humanisme tijdens de vroeg-renaissance in Hongarije.) Művészettörténeti Értesítő, jrg. XXXVI, 1987, p. 1-53. ---. ‘The art of the Renaissance in Eastern Europe: Hungary - Bohemia – Poland door Jan Białostocki.’ (boek recensie) Művészettörténeti értesítő, jrg. 27, 1978, p. 209-214. ---. ’A magyar reneszánsz európai helyzete.’ (De positie van de Hongaarse Renaissance in Europa.) Ars Hungarica jrg. V, 1977, p.7-29. Fletcher, Catherine. ’Reclaiming Rome: Cardinals in the Fifteenth Century door Carol Richardson.’ (boek recensie) Journal of Early Modern History, vol. 13, 2009, p. 543-548. Galavich, Géza, red. Magyarországi Reneszánsz és Barokk: Müvészettörténeti Tanulmányok (Renaissance en Barok in Hongarije: Kunsthistorische studies). Boedapest: Akadémiai Kiadó, 1975.
91
Götzmann, Jutta. Römische Grabmäler der Hochrenaissance: Typologie, Ikonographie, Stil. Münster: Thema-Verlag, 2010. Guglia, Eugen. ’Die Türkenfrage auf dem V. Lateran Council.’ Mitteilungen des Instituts für Österreichischen Geschichtsforschung, jrg. 21, 1900, p. 679-691. Gunn, Steven J., Philip G. Lindley. Cardinal Wolsey. Cambridge: Cambridge University Press, 1991. Gwyn, Peter. The King’s Cardinal: Rise and Fall of Thomas Wolsey. London: Barrie & Jenkins, 1990. Halecki, Oskar. Borderlands of Civilization: A History of East Central Europa. New York: Ronald Press, 1952. Hefele, Carl Joseph von. Der Cardinal Ximenes und die kirchlichen Zustände Spaniens am Ende des 15. und Anfange des 16. Jahrhunderts: insbesondere ein Beitrag zur Geschichte und Würdigung der Inquisition. Arnhem: Witz, 1853. Online: (Engelse vertaling van John Canon Dalton): http://www.archive.org/stream/lifeofcardinalxi00hefeuoft#page/n3/mode/2up, 15 juli, 2010, Amsterdam. Hoensch, Jörg, K. Matthias Corvinus: Diplomat, Feldherr, Mäzen. Graz, Wien, Köln: Styria, 1998. Hóman, Bálint, Gyula Szekfü. Magyar Történet. (Hongaarse geschiedenis.) Vol. II, Boedapest: Királyi Magyar Egyetemi Nyomda, 1936. Hollingsworth, Mary, Carol M. Richardson, red. The Posssessions of a Cardinal: Politics, piety, and art 1470-1700. Pennylvania: The Pennsylvania State Unversity Press, 2010. Hollingsworth, Mary. Patronage in Renaissance Italy: From 1400 to the early sixteenth century. London: John Murray, 1994. Horler, Miklós, Márta, Tabajdi. Esztergom, Bakócz-kápolna. (Esztergom, Bakóczkapel.) Boedapest, Veszprém: TKM Egyes Veszprémi Nyomda, 2001. Horler, Miklós. The Bakócz Chapel of Esztergom Cathedral. Boedapest: Corvina-Helikon kiadó, 1987. Hubala, Erich. ’Palast und Schlossbau: Villa und Gartenarchitectur in Prag und Böhmen.’ Seibt, Ferdinand, Božena Borgesa-Kormundová e.a. red. Renaissance in Böhmen. München: Prestel Verlag, 1985. Jackson, Thomas Graham. The Renaissance of Roman Architecture. New York: Hacker Art Books, 1975. Jeffries Martin, John, red. The renaissance in Italy and abroad. London en New York: Routledge, 2003. Joller, Franz. ’Kardinal Schinner als katholischer Kirchenfürst: eine historische Skizze in den Bluttern aus der Walliser Geschichte Sitten.’ Dem geschichtsforschenden Verein von Oberwallis. jrg. 1, 1889, p. 49-69. Karsten, Arne. Das Grabmal des Günstlings: Studien zu Memorialkultur frühneuzeitlicher Favoriten. Berlijn: Gebr. Mann Verlag, 2011. Kempers, Bram. Kunst, Macht en Mecenaat: Het beroep van schilder in sociale verhoudingen 12501600. Amsterdam, Antwerpen: de Arbeiderspers, 1999. Kenter, Mireille. ‘Triomf van de macht: Kunst als onderdeel van het staatsvormingsproces in Italië tussen 1250-1600.’ Leidsschrift, Historisch Tijdschrift, jrg. 18, nr. 1, februari, 1998, p. 50-72.
92
Kerezsy, Jenő. Bakócz Tamás egri püspök udvartartása és egyházmegyéje. (De hofhouding en kerkdistrict van Tamás Bakócz bisschop van Eger.) Erzsébetváros: Lloyd Nyomda, 1910. Kieckens, Ewout. (Bijna) Alles wat je altijd al wilde weten: Het Vaticaan in een notendop. Amsterdam: Bert Bakker, 2007. Kis, Péter. ‘Bakócz Tamás Budai Házingatlanaira vonatkozó oklevelek az Erdődy család Bécsi Levéltárából 1464-1518.’ (Documenten over het onroerendgoed van Tamás Bakócz uit het Weense archief van familie Erdődy.) Forráskutatás és Történeti Segédtudományok (FONS), jrg. XII, nr. 3, 2005, p. 399-421. Klaczko, Julian. Rome et la Renaissance essays et esquisses Jules II. Paris: Plon-Nourrit et cie. 1902, (1898). Klaniczay, Tibor, Gottfried Stangler, Gyöngyi Török, red. Matthias Corvinus und die Renaissance in Ungarn: Schallaburg ’82 . tent. cat. Schloss Schallaburg, Schallaburg. Wenen: Amt der Niederösterreichischen Landesregierung, Abt. III/2-Kulturabt, 1982. Kontsek, Ildikó, Pál Cséfalvi. Bazilika 1856-2006: Kiállítás az esztergomi Bazilika felszentelésének 150. évfordulója alkalmából. tent. cat. Keresztény Muzeum, Esztergom. Esztergom: Folpress Nyomda, 2007. Kovács, Tibor, Judit H. Kolba, red. From the Foundation of the State until the Expulsion of the Ottomans: The history of Hungary in the 11th to 17th centuries. tent. cat. Magyar Nemzeti Muzeum, Boedapest. Boedapest: Helikon Kiadó, 2001. Kovács, Péter E. ’La Santa Sede e l’Ungheria nell’epoca degli Hunyadi (1437-1490).’ Cséfalvay, Pál, Maria De Angelis, red. Mille anni di cristianesimo in Ungheria, Boedapest: Conferenza Episcoplae Ungherese, 2001, p. 69-78. Kozakiewicz(owa), Helena, Stefan. Die Renaissance in Polen. Leipzig: Seemann, 1976. Kubinyi, András. Matthias Corvinus. Herne: Verlag Tibor Schäfer, 1999. Lanfry, Georges, Elisabeth Chirol, Jean Bailly. Le tombeau des Cardinaux D’Amboise. Rouen: Imprimerie Lecerf, 1959. Lemerle, Frederique, Yves Pauwels, Toscano Gennaro, red. Les Cardinaux de la Renaissance et la Modernite Artistique. Lille: IRHiS, 2009. Lewalski, Kenneth F. ‘Sigismund I of Poland: Renaissance King and Patron.’ Studies in the Renaissance, jrg. 14, 1967, p. 49-72. Lővei, Pál. ‘Virtus, es, marmor, scripta: Red Marble and Bronze Letters.’ Acta Historiae Artium, vol. XLII, 2001, p. 39-55. Löwe, Kate J.P. Church and politics in Renaissance Italy: The Life and Career of Cardinal Francesco Soderini (1453-1524). Cambridge: Cambridge University Press, 1993. Marosi, Ernő. ’Zentrifugale Kräfte als zentripetales Deutungsschema der Geschichte der Kunst in Ungarn am Ende des Mittelalters: Kunsthistorische Überlegungen zu Hauptstadt-KunstzentrumRegionalzentrum-Kunstproduction.’ Engel, Evamaria, Karen Lambrecht, Hanna Karen-Nogossek red. Metropolen im Wandel: Zentralität in Ostmitteleuropa am de Wende vom Mittelalter zur Neuzeit. Berlijn: Akademie Verlag, 1995. ---. ‘Mátyás király és korának műveszete: A mecénás nevelése.’ (Koning Matthias en de kunst uit zijn tijd: de opvoeding van de mecenas.) Ars Hungarica, nr. 21, 1993.
93
Marosi, Ernő. ‘Mátyás király székesfehérvári sírkápolnája.’ (De grafkapel van koning Matthias in Székesfehérvár). Kralovánsky, Alán, red. Székesfehérvár évszázadai 2. Középkor (Eeuwen van Székesfehérvár 2. Middel Eeuwen.) Székesfehérvár: Székesfehérvár István Király Múzeum. 1972. McClung Hallman, Barbara. Italian Cardinals, Reform and the as property. Berkeley: University of California Press, 1985. Merton, Reginald. Cardinal Ximenes and the making of Spain. London: Kegan Paul, 1934. Millon, Henry A. Studies in Italian Art and Architecture 15th through 18th Centuries. Rome: Edizioni dell’elefante, 1980. Mojzer, Miklós. ‘The art of the Renaissance in Eastern Europe: Hungary - Bohemia – Poland door Jan Białostocki.’ (boek recensie) Művészettörténeti értesítő, jrg. 27, 1978, p. 214-217. Moncallero, Guiseppe. Il Cardinal Bernardo Dovizi da Bibbiena, umanista e deplomatico (1470-1520). Florence: Leo S. Olschi, 1953. Monfasani, John. ’Matthias Corvinus, the King: Tradition and Renewal in the Hungarian Royal Court, 1458–1490 door Farbaky, Péter, Enikö Spekner, Katalin Szende, András Vegh, red.’ (boek recensie) Renaissance Quarterly, vol. 62, nr. 2, 2009, p. 486-488. Moroni, Gaetano. Dizionare di erudizione storico-ecclesiastica da S. Pietro ai nostri giorni: Specialmente intorno ai principali santi, beati, martiri, padri... vol. 109, Venetië: Tipografia Emiliana, 1840-79. Nagy, Katalin E. ‘The conversation of the Bakócz Chausble.’ Balázsy, Agnes T. red. Conservation – Restauration of church textiles and painted flags, investigation of museum objets and materials used in conservation-restauration. Boedapest: National Centre of Museums, 1984, p. 71-93. Neumann, Tibor. ‘II. Ulászló koronázása és első rendeletei: Egy ismeretlen országgyűlésről és koronázási dekrétumról: In memoriam Andreae Kubinyi.’ (De eerste wetten van Jagiello II: Over een onbekende landsvergadering en een kroningsdecreet.) Századok, jrg. 142, 2008, p. 315-337. Noonan, James Charles. The Church Visible: the ceremonial life and protocol of the roman catholic church. New York: Viking, 1996. Orsini, Luigi. Imola e la Valle del Santerno. Bergamo: Istituto italiano d'arti grafiche, 1907. Pap, Gábor. Bakócz Tamás Róma falai alatt (Tamás Bakócz onder de muren van Rome). Magtár (MAG), Pannonshield, video, 2002. Papp, Szilárd. A Királyi udvar építkezései Magyarországon 1480-1515. (Opdrachten voor bouwprojecten door het koninklijke hof in Hongarije.) Boedapest: Balassi Kiadó, 2005. Partner, Peter. The Pope’s Men: The Papal Civil Service in the Renaissance. Oxford: Clarendon Press, 1990. ----, Renaissance Rome 1500-1559: a portrait of a society. Berkeley, London: University of California Press, 1976. Pastor, Ludwig von. Geschichte der Päpste im Zeitalter der Renaissance von der Wahl Innozenz' VIII. bis zum Tode Julius' II. 1484-1513. Freiburg im Breisgau: Herder, 1924. ---. Geschichte der Päpste im Zeitalter der Renaissance und der Glaubensspaltung von der Wahl Leos X. bis zum Tode Klemens' VII. 1513-1534. Freiburg im Breisgau: Herder, 1906-1907. Pintér, Farkas, György Szakmány, Attila A. Demény, Mária Tóth. ‘The provenance of "red marble" monuments from the 12th -18th centuries in Hungary.’ European Journal of Mineralogy, jrg. 16, nr. 4, 2004, p. 618–628.
94
Pospisil, Zdenka. ‘The Art of the Renaissance in Eastern Europe: Hungary, Bohemia, Poland door Jan Białostocki.’ (boek recensie) The Slavic and East European Journal, vol. 21, nr. 3, herfst, 1977, p. 438-440. Pounds, Greville, Norman John. A historical geography of Europe, 1500-1840. London: Cambridge University Press, 2009. Prajda, Katalin. ‘The Florentine Scolari Family at the Court of Sigismund of Luxemburg in Buda.’ Journal of Early Modern History, jrg. 14, 2010, p. 513-533. ---. ‘A Scolari család várai Ozorai Pipó idején: Palagio di Tizzano és Castello di Vicchiomaggio: Kutatási beszámoló.’ (Burchten van de familie Scolari in de tijd van Pipó Ozora: Palagio di Tizzano en Castello di Vicchiomaggio: Onderzoeksverslag) Castrum Bene, nr. 3, 2006, p. 47-64. Prokopp, Maria. ‘Az Angyali üdvözlet tiszteletére emeltetett 500 éves Bakócz Tamás biboros kápolnája Esztergomban.’ (500 jaar de Bakóczkapel in Esztergom, ter ere van de annunciatie aan Maria.) Új Ember Magazin, jrg. 4, nr. 1, januari, 2007. Online: http://magazin.ujember.katolikus.hu/Archivum/2007.01/16.html, 18 mei, 2010, Amsterdam Redactie Utrechtsch Nieuwsblad, ‘Hongaarse steden deel VI: Esztergom, residentie van den vorstprimaat van Hongarije: Bolwerk van het katholicisme.’ Utrechtsch Nieuwsblad, 21 mei, 1941. Online: www.hetutrechtsarchief.nl/collectie/kranten/un/1941/0521, Amsterdam,17 juli 2012 Réti, György, Árpád Göncz. Italia e Ungheria: Cronica illustrata di storia comune. Rome, Budapest: Fratelli Palombi, 1997. Richardson, Carol M. Reclaiming Rome: Cardinals in the fifteenth Century. Leiden, Boston: Brill, 2009. Ridley, Jasper. Statesman and Saint: Cardinal Wolsey, Sir Thomas More and the Politics of Henry VIII. New York: The Viking Press, 1982. Ritóokné Szalay, Ágnes. ‘Bakócz Tamás breviáriumának kéziratos versei.’ (Handgeschreven gedichten uit het Brevarium van Tamás Bakócz.) Irodalomtörténeti közlemények, jrg. 79, nr. 5,6, 1975, p. 541553. Ronin, Vladimir. Geschiedenis van Hongarije: van Árpád tot Árpád Göncz. Antwerpen, Apeldoorn: Garant, 2003. Ruskin, John. The Seven Lamps of Architecture. New York: Dover Publications, 1989. Sabattini, Alberto. Alberto III Pio: Politica, diplomazia e guerra del conte di Carpi: Corrispondenza con la corte di Mantova 1506-1511. Carpi: Danae, 1994. Sallaberger, Johann. Kardinal Matthäus Lang von Wellenburg (1468-1540): Staatsmann und Kirchenfürst im Zeitalter von Renaissance, Reformation und Bauernkriegen. Salzburg: Verlag Anton Pustet, 1997. Sallay, Dóra. ‘Nineteenth-century ecclesiastical intellectuals and early Italian religious art patterns of collecting in Italy and Hungary.’ Feigenbaum, Gail, Sybille Ebert-Schifferer, red. Sacred possessions. Los Angeles: Getty Research Institute, 2011, p. 104-118. Schmid, Joseph. Des Cardinals und Erzbischofs von Salzburg (1519-1540): Matthäus Lang Verhalten zur Reformation. Diss. München. Fürth i.B.: Schmittner, 1901. Schmid, Alois. ’Humanistenbischöfe: Untersuchungen zum vortridentinischen Episkopat in Deutschland.’ Römische Quartalschrift für hristliche Altertumskunde und Kirchengeschichte, jrg. 87, nr. 3-4, 1992, p. 159-192.
95
Schofield, Nicholas. ’Reclaiming Rome: Cardinals in the Fifteenth Century door Carol Richardson.’ (boek recensie) The art book, vol. 17, nr. 3, aug. 2010, p.42-43. Setton, Kenneth M. ‘Penrose Memorial Lecture. Pope Leo X and the Turkish Peril.’ Proceedings of the American Philosophical Society, jrg. 113, nr. 6, dec. 1969, p 367-424. Sheperd, Michael, red. Marcilio Ficino, een Universeel Mens. Deventer: Ankh-Hermes, 2002. Silver, Larry. ‘Atlas of World Art by John Onians; Toward a Geography of Art by Thomas DaCosta Kaufmann.’ (boek recensie) The Art Bulletin, vol. 86, nr. 4, Dec. 2004, p. 783-787. Souchal, Genevieve. ‘Le mecenat de la famille D’Amboise.’ Bulletin de la Societe des Antiquaires de L’Ouest et des Musees de Poitiers, jrg. XIII, 1976, p. 485-526, 567-612. Stinger, Charles L. The Renaissance in Rome. Bloomington: Indiana University Press, 1985. Székely, György. ‘Reform und Politik im Leben des Kardinals Bakócz.’ Hoyer, Siegfried. red. ReformReformation-Revolution. Leipzig, 1980, p. 68–84. ---, Reformpolitika és társadalmi mozgalmak Bakócz érsek életében. (Reform politiek en maatschappelijke bewegingen tijdens het leven van aartsbisschop Bakócz.) Századok, nr. 11, 1978, p. 716-721. Szmodisné Eszláry, Eva. ’Dr. Balogh Jolán (1900-1988): In Memoriam.’ Acta historiae artium Academiae Scientiarum Hungaricae, 1988, jrg. 5, p. 67-68. Taburet, Elisabeth. France 1500: Entre Moyen Age et Renaisssance. tent. cat. Grand Palais, Parijs. Parijs: Editions de la Reunion des Musées Nationaux, 2010. Tompa, Frank S. Cardinal Thomas de Erdeud and his clan: A Genealogical and Historical Revision. Fender Island: Huntpaznan Publishing House, 2001. Török, Gyöngyi. ‘In memoriam Iolanthae Balogh (+12. Oktober 1988).’ Acta historiae artium Academiae Scientiarum Hungaricae. jrg. 5, 1990, p.175-176. ---. ‘Die anfänge der Renaissance in Ungarn: Matthias Corvinus und die Kunst door Jolán Balogh.’ (boek recensie) Österreichische Zeitschrift für Kunst und Denkmalpflege, jrg. 32, 1978, p. 179-181. Tóth, Sándor. ‘Hol nyugszik Bakócz Tamás bíboros? Beszélgetés Horler Miklós építésszel.’ (Waar rust kardinaal Tamás Bakócz? een interview met architect Miklós Horler.) Uj Ember, jrg. 65. nr. 31, 2000. online: http://ujember.katolikus.hu/Archivum/000730/0701.html, 15 juli, 2010, Amsterdam Unterburger, Klaus. ’Cardinal Matthäus Lang von Weltenburg (1468-1540): Statesman and Prince of the Church during the Renaissance, Reformation and Pesantwars door Johann Sallaberger.’ (boek recensie) Zeitschrift fur kirchengeschichte, Vol. 112, nr. 3, 2001, p. 407-408. Vasari, Giorgio. De Levens: van de Grootste Schilders, Beeldhouwers en Architecten deel 1&2. Amsterdam: Olympus, 2010. Giorgio Vasari. Le vite de’ piu eccelenti pittori, scultori e architettori; con nuove annotazioni e commenti di Gaetano Milanesi. vol. IV. Florence: Sansoni, 1879. Waddy, Patricia. ’The Renaissance Cardinal’s ideal Palace: A Chapter from Cortesi’s De Cardinalatu door Weil-Garris, Kathleen, John F. D’Amico.’ (boek recensie) Journal of the Society of Architectural Historians, vol. 42, nr. 4, dec. 1983, p. 399-400. Wallerstein, Immanuel. The Modern World-System: Vol. II Mercantilism and the Consolidation of the European World-Economy 1600-1750. New York: Academic Press, 1980.
96
Wilkie, William E. The cardinal Protectors of England: Rome and the Tudors Before the Reformation. Londen: Cambridge University Press, 1974. Witte, Arnold. The artful hermit: The Palazzetto Farnese as a Counter-reformation Diaeta. Rome: L’Erma die Bretschneider, 2008. Wolgast, Eike. ’Kardinal Matthäus Lang von Wellenburg (1468-1540). Staatsmann und Kirchenfürst im Zeitalter von Renaissance, Reformation und Bauernkriegen door Johann Sallaberger.’ Historische Zeitschrift, vol. 269, aug. 1999, p.188 -189 Zeitler, Rudolf Walter. ‘The art of the Renaissance in Eastern Europe: Hungary - Bohemia – Poland door Jan Białostocki.’ (boek recensie) Journal of the Society of Architectural Historians, jrg. 36, 1977, p. 261-262. Zlat, Mieczyslaw. ‘The art of the Renaissance in Eastern Europe: Hungary - Bohemia – Poland door Jan Białostocki.’ (boek recensie) Biuletyn historii sztuki, jrg. 41, 1979, p. 72-80. Zolnay, László. A középkori Esztergom. (Esztergom in de Middeleeuwen.) Boedapest: Gondolat, 1983. Zolnay, László. ‘Bakócz Tamás Pluvialeja egy Észak-Amerikai Múzeumban.’ (De Pluviale van Tamás Bakócz in een Noord Amerikaans Museum.) Esztergom évlapjai, Annales Strigonienses, Az Esztergomi Muzeumok évkönyve. (Het jaarboek van musea in Esztergom.) Boedapest: Képzömüvészeti Alap Kiadó Vállalata, 1960, p. 169-171.
Internet Biographical dictionary online van Salvador Miranda. Florida International University Library, Florida State University. Online: www2.fiu.edu/~mirandas/cardinals.htm, Amsterdam, 15 july, 2010. Claudia Schümann. Tamás Bakócz als Renaissance-Humanist. paper Universiteit van Leipzig, 2005. Online: www.cultiv.net/cultranet/1142329811bakocz.pdf, Amsterdam, 25 januari 2012. Kirkbride, Robert. Architecture and Memory: The Renaissance Studioli of Federico da Montefeltro. online: www.gutenberg-e.org/kirkbride/chapter3.html, Amsterdam, 11 juni, 2010. Lynch, Sarah. ’Italian Influence of the Hungarian Renaissance.’ www.fulbright.hu/book5/sarahlynch.pdf, Amsterdam, 14 mei, 2010. Rabán, Gerézdi. Janus Pannoniustól Balassi Bálintig: Tanulmányok. (Van Janus Pannonius to Balassi Bálint: Studies) online: mek.oszk.hu/07300/07331/07331.doc, Amsterdam, 24 januari, 2012. Szabó, György. ‘A recent Chronicle of Hungarian – Italian connections.’ Hungarian Quarterly, jrg. XXXIX, nr. 150, zomer, 1998. http://www.hungarianquarterly.com/no150/145.html, Amsterdam, 10 april, 2010.
Szinyei, József. Magyar Irók élete es munkái. (Hongaarse schrijvers over hun leven en werk), 1891. Biografie en bibliografie Vilmos Fraknoi. Online: www.mekoszk.uz.ua/03600/03630/html/f/f05895.htm, Amsterdam, 9 juni, 2010. Website van de Hongaarse Academie in Rome. Online: www.magyarintezet.hu/index2.jsp?HomeID=13, Amsterdam, 5 april, 2010. A Dictionary of World History, 2000. Online: www.encyclopedia.com, Amsterdam, 19 januari 2012. www.wbenjamin.org/passageways.html, Amsterdam, 22 januari, 2012. www.mmi.elte.hu/szabadbolcseszet/index.php?option=com_tanelem&id_tanelem=584&tip=0, Amsterdam, 22 januari, 2012.
97
www.nationalgeographic.nl/community/foto/bekijken/dom-van-esztergom, Amsterdam, 25 januari, 2012. www.visualphotos.com/photo/1x7745462/Belvedere_Royal_Summer_Palace_Prague_Czech_V03665439.jpg, Amsterdam, 25 januari, 2012. www.fr.petrophoto.net/photo/normal/723-royal-palace.jpg, Amsterdam, 25 januari, 2012. www.visegradmuzeum.hu/content/muzeum/123/4-4.jpg, Amsterdam, 25 januari, 2012. www.rkk.nl/imglib/kn_680391_juliusiirenaiss.jpg, Amsterdam, 25 januari, 2012. www.mng.hu/isztar/IDG/L/IDG002071.jpg, Amsterdam, 25 januari, 2012 www.arch.et.bme.hu/kep/image1173.jpg, Amsterdam, 25 januari, 2012. www.bbc.co.uk/history/british/tudors/hampton_court_01.shtml, Amsterdam, 15 april, 2012. www.keresztenymuzeum.hu/page.php?id=112, Amsterdam, 8 juli 2012. www.szmh.hu/?p=sajtomegjelenesek/magyar-kurir-2, Amsterdam, 8 juli 2012. www.hidlap.hu/news/view/esztergom-reneszansz-kincsei, Amsterdam, 8 juli 2012. www.tankonyvtar.hu/konyvek/magyar-irodalom/magyar-irodalom-081028-68, Amsterdam, 8 juli 2012. www.lexikon.katolikus.hu/B/Bak%C3%B3cz-gradu%C3%A1l%C3%A9.html, Amsterdam, 8 juli 2012. www.nl.wikipedia.org/wiki/Westers_Schisma, Amsterdam, 9 juli, 2012. www.esztergomi-ersekseg.hu/?fm=3&op=ujsag08_1&min=229. Amsterdam, 8 juli 2012. www.mek.niif.hu/01900/01911/html/index769.html, Amsterdam, 8 juli 2012, Amsterdam. www.fondazione-delbianco.org/inglese/relaz/buA1.htm, Amsterdam, 16 juli 2012. www.en.wikipedia.org/wiki/Gabriele_Rangone, Amsterdam, 2 augustus, 2012. www.nndb.com/people/555/000097264/georges-damboise-1-sized.jpg, Amsterdam, 2 augustus, 2012. www.upload.wikimedia.org/wikipedia/de/f/f2/WP_Matthäus_Lang_von_Wellenburg.jpg, Amsterdam, 2 augustus, 2012. www.upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/thumb/3/32/Bernardo_Dovizi.jpg/250pxBernardo_Dovizi.jpg, Amsterdam, 2 augustus, 2012. www.esperanto-christine.blogspot.nl/2011/06/cardinal-thomas-wolsey-kardinalo-thomas.html, Amsterdam, 2 augustus, 2012. www.upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/8/82/Raphael__The_Meeting_of_Leo_the_Great_and_Attila.jpg, Amsterdam, 3 augustus, 2012. www.3.bp.blogspot.com/-pZlpKfZ_8gQ/TqtAgsPafI/AAAAAAAAADo/dwgk9PJA6LI/s1600/Loggia+and+fountain.jpg, Amsterdam, 3 augustus, 2012. www.mek.oszk.hu/05700/05734/html/images/fff620.jpg, Amsterdam, 6 augustus, 2012.
98
www.upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/thumb/f/f3/A2Bakócz_Tamás_(14421521)_érsek.jpg/341px-A2Bakócz_Tamás_(1442-1521)_érsek.jpg, Amsterdam, 6 augustus, 2012. www.i.pbase.com/o2/38/6338/1/132617696.ZzUvTFSV.DSC_2025copy.jpg, Amsterdam, 6 augustus, 2012.
99
Afbeeldingen.
100