Masterthesis
Beter Geïnformeerd over Bouw Informatie Modellen
De civielrechtelijke aspecten van BIM in het kader van ontwerpaanontwerpaa sprakelijkheid in een rechtsvergelijkend perspectief
D. (Dario) Pranjic 811797 Universiteit van Tilburg Rechtsgeleerdheid, accent privaatrecht Examencommissie: mr. dr. S. van Gulijk mr. N. Lavrijssen
Inhoudsopgave: Hoofdstuk 1. Inleiding..............................................................................................................1 § 1.1. Aanleiding en onderwerp van deze scriptie......................................................................1 § 1.2. Maatschappelijke relevantie en onderzoeksdoel...............................................................2 § 1.3. Afbakening van het onderwerp: de onderzoeksvraag en deelvragen................................3 § 1.4. Onderzoeksmethoden........................................................................................................5 § 1.5. Leeswijzer.........................................................................................................................6 Hoofdstuk 2. Wat houdt een Bouw Informatie Model (BIM) in?........................................7 § 2.1. Inleiding en leeswijzer......................................................................................................7 § 2.2. Wat houdt BIM in?...........................................................................................................7 § 2.3. Toepassingen van BIM binnen een bouwproject..............................................................8 § 2.4. Standaardvoorwaarden en BIM........................................................................................9 § 2.5. Conclusie.........................................................................................................................10 Hoofdstuk 3. Juridisch kader.................................................................................................11 § 3.1. Inleiding en leeswijzer....................................................................................................11 § 3.2. Verdeling aansprakelijkheid ontwerp.............................................................................11 3.2.1. Toepasselijke wet- en regelgeving......................................................................11 3.2.2. De verhouding tussen de opdrachtgever en adviseur op grond van het BW en DNR 2011...........................................................................................................11 3.2.3. De verhouding tussen de opdrachtgever en aannemer op grond van het BW, UAV 2012 en UAV-GC 2005.............................................................................13 3.2.4. De verhouding tussen de opdrachtgever en aannemer op grond van de Bto 1992....................................................................................................................15 § 3.3. Waarschuwingsplicht van de opdrachtgever, adviseur en aannemer..............................16 3.3.1. Inleiding..............................................................................................................16 3.3.2. Het Burgerlijk Wetboek......................................................................................16 3.3.3. Algemene voorwaarden.......................................................................................16
§ 3.4. Coördinatie en integratie van ontwerpinformatie...........................................................18 3.4.1. Inleiding..............................................................................................................18 3.4.2. Het Burgerlijk Wetboek......................................................................................19 3.4.3. Algemene voorwaarden.......................................................................................19 § 3.5. Conclusie.........................................................................................................................19 Hoofdstuk 4. Wie is aansprakelijk voor de coördinatie en integratie van de ontwerpinformatie in een Bouw Informatie Model?....................................21 § 4.1. Inleiding en leeswijzer....................................................................................................21 § 4.2. De adviseur als centrale BIM-beheerder.........................................................................21 § 4.3. De gespecialiseerde centrale BIM-manager...................................................................24 4.3.1. Taken van de BIM-manager................................................................................24 4.3.2. Toerekenbare tekortkoming en aansprakelijkheid van de BIM-manager...........25 § 4.4. Conclusie.........................................................................................................................28 Hoofdstuk 5. BIM en de waarschuwingsplicht van de opdrachtgever, adviseur en aannemer..................................................................................................................................29 § 5.1. Inleiding en leeswijzer....................................................................................................29 § 5.2. De evidentie van de fout als criterium............................................................................29 § 5.3. Deskundigheid van de opdrachtgever, architect en aannemer als criterium...................31 § 5.4. Omstandigheden die de constructie zelf betreffen als criterium.....................................33 § 5.5. Conclusie.........................................................................................................................33 Hoofdstuk 6. Rechtsvergelijking met Noord-Amerikaans recht........................................35 § 6.1. Inleiding en leeswijzer....................................................................................................35 § 6.2. Noord-Amerikaans bouwrecht algemeen........................................................................35 § 6.3. BIM en ontwerpaansprakelijkheid in Noord-Amerikaanse literatuur.............................37 § 6.4. Algemene voorwaarden voor BIM in Noord-Amerika...................................................40 6.4.1. AIA document E202-2008 Building Information Modeling Protocol Exhibit.. 41
6.4.2. ConsensusDOCS 301 Building Information Modeling (BIM) Addendum ...... 42 § 6.5. Vergelijking met Nederlands recht.................................................................................44 § 6.6. Standaardvoorwaarden voor BIM in Nederland: de COINS-systematiek 1.0 en VISI- afsprakenstelsel?.................................................................................................48 § 6.7. Conclusie.........................................................................................................................49 Hoofdstuk 7. Conclusies onderzoek en slotbeschouwing.....................................................51 § 7.1. Conclusies.......................................................................................................................51 § 7.2. Slotbeschouwing.............................................................................................................53 Bijlage 1....................................................................................................................................55 Bijlage 2....................................................................................................................................58 Bijlage 3....................................................................................................................................61 Literatuurlijst.............................................................................................................................65
Gebruikte afkortingen: AGC (of America)
Associated General Contractors (of America)
AIA
American Institute of Architects
AIBk
Arbitrage-Instituut Bouwkunst
BIM
Building Information Model/Bouw Informatie Model; Building Information Modeling/Bouw Informatie Modelleren
BIR
Bouw Informatie Raad
BNA
Bond van Nederlandse Architecten
BR
Bouwrecht (maandblad)
Bto 1992
VGbouw Model Bouwteam-overeenkomst 1992
BW
Burgerlijk Wetboek
CAD
Computer Aided Design
CBIM
COINS Bouw Informatie Model
CD
ConsensusDOCS
CMAR
Construction Management At Risk
COINS
Constructieve Objecten en de Integratie van processen en Systemen
CvG Kivi
Commissie van Geschillen Koninklijk Instituut van Ingenieurs
DNR 2005
De Nieuwe Regeling 2005, Rechtsverhouding opdrachtgeverarchitect, ingenieur en adviseur 2005
DNR 2011
De Nieuwe Regeling 2011, Rechtsverhouding opdrachtgeverarchitect, ingenieur en adviseur 2011
DNR-STB 2009
DNR-Standaardtaakbeschrijving 2009
GMP
Guaranteed Maximum Price
HR
Hoge Raad
IBR
Instituut voor Bouwrecht
IFC
Industry Foundation Classes
IPD
Integrated Project Delivery
LOD
Level of Development
UNETO-VNI
Unie van Elektrotechnische ondernemers-Vereniging Nederlandse Installatiebedrijven
Rb
Rechtbank
RvA
Raad van Arbitrage
RVOI-2001
Regeling van de Verhouding tussen Opdrachtgever en adviserend Ingenieursbureau 2001
SR 1997
Standaardvoorwaarden 1997, Rechtsverhouding opdrachtgeverarchitect
TNO
Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek
UAV 1989
Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989
UAV 2012
Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken en van technische installatiewerken 2012
UAV-GC 2005
Uniforme Administratieve Voorwaarden voor geïntegreerde contractsvormen 2005
Hoofdstuk 1. Inleiding 1.1. Aanleiding en onderwerp van deze scriptie In de bouwsector wordt steeds vaker gewerkt met Bouw Informatie Modellen (BIM).1 Zo schrijft de Rijksgebouwendienst bijvoorbeeld sinds 1 november 2011 het werken met BIM verplicht voor bij nieuwe geïntegreerde contracten.2 De Bond van Nederlandse Architecten (BNA) heeft voorts aangegeven zijn activiteiten te zullen inzetten op BIM als instrument voor een verbetering van samenwerking in de bouw.3 Dat werken met BIM steeds meer navolging krijgt in de bouwsector is duidelijk, maar wat moet er dan precies worden verstaan onder BIM? Een Bouw Informatie Model, ofwel BIM, kan omschreven worden als een datarijke, intelligente, digitale representatie van een bouwproject, waarin centraal bouwinformatie kan worden opgeslagen en vervolgens voor verschillende doeleinden worden (her)gebruikt gedurende het hele bouwproces.4 Het onderscheidt zich van het traditionele modeleren (“tekenen”) met behulp van de computer (ook wel CAD genoemd), omdat het niet slechts een weergave is van een bouwproject, maar een simulatie ervan.5 Om meer in detail te treden is een architect met behulp van BIM-software in staat om zijn ontwerp als een driedimensionaal computermodel op te bouwen, waaraan (digitaal) alle relevante bouwinformatie is gekoppeld dat normaal verdeeld zou zijn over verschillende informatiedragers, zoals tweedimensionale tekeningen, maquettes en schriftelijke bouwdocumenten.6 Op basis hiervan kunnen deelnemers uit de verschillende bouwdisciplines hun eigen aspectmodellen maken (constructief, elektrotechnisch et cetera) en alles uiteindelijk samenvoegen tot een zogenaamd coördinatiemodel.7 Nog een stap verder is wanneer reeds vanaf het begin van het project zou worden gewerkt met één gezamenlijk Bouw Informatie Model.8 Het coördinatiemodel kan vervolgens worden gebruikt als een consistente, actuele en centrale bron van bouwinformatie voor allerlei doeleinden zoals verbeterde visualisatie van ontwerpideeën, softwarematige clash-controle, meer betrouwbare kostenberekening en het verder uitwerken van individuele aspectmodellen.9 Kortom: met BIM kunnen de verschillende bouwdisciplines die bij het ontwerp en uitvoering van een bouwwerk betrokken zijn, hun werk1
CPI 2008, p. 3. Zie hiervoor: <www.rgd.nl/onderwerpen/diensten/bouwwerk-informatie-modellen-bim/>. 3 Zie pagina 10 van het beleidsplan van de BNA “FOCUS: Strategisch beleidsplan 2010-2012” via: <www.bna.nl/Over-BNA/Beleid>. De BNA heeft voorts samen met Bouwend Nederland, NLingenieurs, UNETO-VNI en TNO een “BrancheInnovatieContract” gesloten om activiteiten te organiseren voor de overdracht van kennis over werken met BIM. Zie hiervoor: <www.nlingenieurs.nl/nieuwsberichten/website/2012/kwartaal-1/nlingenieurs-werkt-met-tno-samen-aan-bimprojecten>. Zie ten slotte ook Straatman & Pel 2010, p. 1-5 voor de resultaten van een enquête over de stand van toepassing van BIM, waaruit blijkt dat 27% van de ondervraagden BIM al ver heeft doorgevoerd in hun bedrijf en ruim 70% aangeeft niet zonder BIM te kunnen in de nabije toekomst. 4 AGC of America 2006, p. 3-7; Coins Consortium 2010, p. 13-14. Zie ook hoofdstuk 2 van deze scriptie. 5 Ashcraft 2008, p. 5. 6 Goossen & Spekkink 2011, p. 3 (voorwoord). 7 Goossen & Spekkink 2011, hoofdstuk 3.2. 8 Gelijk dient echter te worden vermeld dat de praktijk niet zo ver is dat alle bouwinformatie uit alle disciplines kan worden verwerkt in één gezamenlijk BIM. Zie hiervoor: <www.tweesnoeken.nl/Nieuwsbrief/Nieuwsbrieven/TweeSnoeken/Wat%20betekent%20BIM%20eigenlijk.pdf>. 9 Zie bijlagen 1-3; Coins Consortium 2010; CPI 2008, p. 9; Eastman 2008, p. 16-22; Forbes & Ahmed 2009, p. 216-224; Straatman & Pel 2010, p. 3; Bim Intelligence 2011; Goossen & Spekkink 2011, p. 2. 2
1
zaamheden onderling nog beter op elkaar afstemmen, met als gevolg minder bouwfouten en gereduceerde faalkosten.10 De gebruikte Bouw Informatie Modellen kunnen ten slotte na voltooiing van het bouwwerk worden ingezet voor digitaal beheer van het bouwwerk.11 Toepassing van BIM wordt echter in belangrijke mate belemmerd door een gebrek aan industriestandaarden voor het delen van intelligente bouwinformatie en incompatibiliteit tussen de verschillende soorten BIM-software.12 Een oplossing daarvoor is dan om een BIMmanager aan te stellen, maar zoals Van Gulijk opmerkt is dit geen ideale oplossing, omdat hiermee een tussenlaag wordt gecreëerd in de communicatie tussen bouwdeelnemers.13 Ten slotte wordt ook de onbekendheid met de juridische aspecten van werken met BIM gezien als een uitdaging.14 Het laatstgenoemde vormt tevens de aanleiding voor dit onderzoek. 1.2. Maatschappelijke relevantie en onderzoeksdoel Het onderwerp BIM is maatschappelijk relevant, omdat – zoals blijkt uit de inleiding – er veel belangstelling bestaat voor BIM vanuit de bouwsector, terwijl de juridische aspecten ervan vooralsnog onvoldoende zijn onderzocht. Voor opdrachtgevers, aannemers en architecten, en hun juridische ondersteuning, is het uiteraard belangrijk dat er meer helderheid komt over aansprakelijkheidskwesties gerelateerd aan toepassing van BIM. De nadruk op een vergaande integratie van interdisciplinaire werkzaamheden en de manier waarop bouwinformatie wordt uitgewisseld, zorgt er namelijk voor dat werken met BIM gevolgen kan hebben voor intellectuele eigendomsrechten, aansprakelijkheid voor fouten in het ontwerp en het gebruik van bekende bouwcontractmodellen.15 Uit Noord-Amerikaanse literatuur kan men soortgelijke juridische implicaties destilleren.16 Zo kan het bijvoorbeeld voorkomen dat door technische mankementen of onverenigbaarheid tussen gehanteerde bouwsoftware (ook wel aangeduid met non-interoperabiliteit) bepaalde bouwinformatie niet, niet volledig, of niet correct uitgewisseld wordt.17 Het is niet ondenkbaar hoe dit tot ontwerpfouten kan leiden.18 Het zal daarbij niet altijd eenvoudig zijn om een enkele bouwdeelnemer aan te wijzen die daarvoor aansprakelijk is.19 Ook is niet duidelijk wat nu precies de invloed is van het werken met BIM op de waarschuwingsplicht van bouwdeelnemers en welke juridische gevolgen het met zich brengt wanneer er een nieuwe partij in het bouwproces wordt aangesteld in de vorm van een gespecialiseerde centrale BIMmanager.20 10
Zie bijlage 2. CPI 2008, p. 12. 12 McGraw-Hill Construction 2007, p. 11. 13 Van Gulijk 2010, p. 44-53. Bouwdeelnemers zouden dan mogelijk in mindere mate interactief communiceren. Dit wordt als een factor gezien dat bijdraagt aan het ontstaan van bouwfouten. Voorts rijst vervolgens de vraag in hoeverre de BIM-manager dan ontwerpaansprakelijkheid op zich neemt. Zie hiervoor verder paragraaf 3 van dit hoofdstuk. 14 Zie bijlage 2. Zie ook Chao-Duivis 2009, p. 206. 15 Chao-Duivis 2009, p. 204. 16 Zie o.a. Ashcraft 2008, p. 5-18; O'Brien 2008, p. 61-70; Kelleher jr. & Walters 2009, p. 365. Voor een nadere bespreking hiervan wordt verwezen naar hoofdstuk 6 van deze scriptie. 17 Zie voor een rapport over non-interoperabiliteit tussen bouwsoftware McGraw-Hill Construction 2007. 18 Zie in dit verband Van Gulijk 2011, p. 1078-1085; Isso 2011, p. 13. 19 Ashcraft 2008, p. 14-15; Haynes 2009a, p. 2. 20 Chao-Duivis 2009, p. 210 en Van Gulijk 2010, p. 44-53. 11
2
Dergelijke en andere juridische vraagstukken omtrent het werken met BIM verdienen nadere bestudering. Uit een gesprek met onder andere Ockenburgh Architectuur en Bouwkunde uit Den Haag is gebleken dat er behoefte bestaat aan een dergelijk onderzoek.21 De resultaten van een internetenquête over de toepassing van BIM in de bouwsector onderstrepen dit belang.22 Het doel van deze scriptie is om de juridische aspecten van werken met BIM te onderzoeken aan de hand van de in de volgende paragraaf te bespreken onderzoeksvraag en deelvragen. 1.3. Afbakening van het onderwerp: de onderzoeksvraag en deelvragen Hoewel het werken met BIM meerdere juridische implicaties meebrengt, richt dit onderzoek zich in het bijzonder op de vraag naar aansprakelijkheid voor het ontwerp en de implicaties van het werken met BIM in dit kader. De centrale onderzoeksvraag luidt: In hoeverre kan werken met BIM gevolgen hebben voor de verdeling van aansprakelijkheid voor het ontwerp tussen opdrachtgever, adviseur en aannemer, zoals die voortvloeit uit de wet en algemene voorwaarden en welke inzichten hieromtrent biedt het Noord-Amerikaanse perspectief? Onder ontwerp wordt in deze scriptie verstaan: het bouwplan dat in de ontwerpfase van een bouwproject tot stand komt in opdracht van een opdrachtgever.23 De nadruk komt daarbij te liggen op de verhouding tussen opdrachtgever, adviseur en aannemer. Met de term adviseur wordt in dit bestek verwezen naar de ontwerpdeskundige die voor de opdrachtgever het ontwerp vervaardigd. Dit zal doorgaans een architect zijn, maar kan ook een raadgevend ingenieur zijn.24 Hiermee wordt aansluiting gezocht bij de terminologie die gehanteerd wordt in DNR 2011 waarin de term adviseur zowel op de architect als raadgevend ingenieur betrekking kan hebben.25 De centrale onderzoeksvraag is opgedeeld in de volgende deelvragen: 1. Wat houdt een Bouw Informatie Model (BIM) in? Voordat de juridische aspecten van BIM aan bod kunnen komen, is het eerst nodig dat een beknopte beschrijving gegeven wordt van wat BIM nu precies inhoudt en op welke wijze het toepassing kan vinden binnen een bouwproject. 2. Op welke wijze is de verdeling van aansprakelijkheid voor het ontwerp geregeld op grond van het Burgerlijk Wetboek en de toepasselijke standaardvoorwaarden?
21
Zie bijlage 2 voor een uitwerking van dit gesprek. Straatman & Pel 2010, p. 3. 23 Zie Van den Berg, Bregman & Chao-Duivis 2010, p. 223. 24 Van den Berg, Bregman & Chao-Duivis 2010, p. 244-245. 25 Zie art. 1 DNR 2011. De term adviseur in DNR 2011 kan ook verwijzen naar andere adviseurs dan alleen de architect en raadgevend ingenieur, waar onder bijvoorbeeld ook de traditionele projectmanager en gespecialiseerde BIM-manager. Wanneer deze figuren samen in één dezelfde paragraaf besproken worden, zal naar de architect/raadgevende ingenieur verwezen worden met de adviseur, en naar overige adviseurs als een adviseur. 22
3
Met het antwoord op deze deelvraag wordt beoogd een theoretisch kader te bieden voor de verdeling van ontwerpaansprakelijk in het algemeen. De juridische onderwerpen die in het verloop van dit onderzoek aan bod komen, worden zoveel mogelijk binnen dit kader besproken. 3. Wie is aansprakelijk voor de coördinatie en integratie van de bouwinformatie in een Bouw Informatie Model? Het ontwerpen van een gebouw vraagt steeds vaker om specialistische kennis van verschillende ontwerpadviseurs die elk een deel van het ontwerp voor hun rekening nemen.26 Daarbij is het cruciaal dat deze deelontwerpen worden geïntegreerd tot één consistent geheel.27 Wanneer met BIM wordt gewerkt is dit niet anders; er zal namelijk zelden sprake zijn van één bouwmodel dat alle relevante bouwinformatie bevat.28 Doorgaans zullen de verschillende bouwdisciplines hun deelontwerpen in eigen aspectmodellen uitwerken en worden deze ofwel uitgewisseld tussen de bouwdeelnemers onderling, dan wel samengevoegd tot één gezamenlijk coördinatiemodel.29 Omdat iedere bouwdeelnemer mogelijk met een verschillend BIMprogramma werkt, en er geen uniforme standaarden voor het opbouwen en uitwisselen van intelligente bouwinformatie zijn, bestaat het risico op een onjuiste/onvolledige vertaalslag van die bouwinformatie.30 Wie is er dan aansprakelijk wanneer ten gevolge hiervan ontwerpfouten ontstaan; de bouwdeelnemer van wie de gebrekkige ontwerpbijdrage afkomstig is, of de ontwerpadviseur die verantwoordelijk is voor de coördinatie en integratie van ontwerpdelen? Mogelijk wordt er ook een gespecialiseerde BIM-manager aangesteld die belast is met het beheer van deze bouwinformatie.31 Hierbij rijst dan de vraag of er hier sprake is van een geheel nieuwe figuur in het bouwproces en welke gevolgen dat heeft voor aansprakelijkheidstoebedeling in het kader van ontwerpcoördinatie en -integratie. 4. Welke invloed heeft het werken met BIM op de waarschuwingsplicht van de opdrachtgever, adviseur en aannemer voor fouten in het ontwerp? 26
BNA & ONRI 2009, p. 10. Stichting Research Rationalisatie Bouw (RRBouw) 2007, p. 13-14; CROW 2011, p. 16. 28 AGC of America 2006, p. 5. 29 Larson & Golden 2007, p. 92-93; AGC of America 2006, p. 5. Zie verder Goossen & Spekkink 2011, hoofdstuk 3.2; CROW 2011, p. 46. 30 Volgens een rapport van TNO over constructieve veiligheid zijn 8 van de 45 in dat rapport genoemde ontwerpfouten het gevolg geweest van verkeerd gebruik of interpretatie van bouwsoftware, dan wel een “bug” (een programmeerfout) in de software. Zie voor het voorgaande Platform Constructieve Veiligheid 2009, p. 8; Elk softwarepakket spreekt zijn eigen taal. Om dataverlies te voorkomen zijn er datastandaarden ontwikkeld zoals IFC (Industry Foundation Classes). Zie hiervoor het rapport Erabuild 2008, p. 5-8. Zie voor een vergelijkingsmatrix betreffende onderlinge compatibiliteit en IFC-compatibiliteit van verschillende BIM-software: <www.hetnationaalbimplatform.nl/index.php?option=com_comparisonchart&view=charts&Itemid=80>. Zie in dit verband ook McGraw-Hill Construction 2007 voor de gevolgen van non-interoperabiliteit in de NoordAmerikaanse bouwsector. Ten slotte zijn er momenteel twee gangbare manieren van codering van informatie in het BIM, die niet met elkaar overeenstemmen: de STABU-bestekssystematiek en de NL/SfB bouwdelen classificatie. Zie hiervoor: <www.stabu.org/index.php?id=1642>. Daarom is men bezig met een nieuwe elementsystematiek; de STABU-elementmethodiek. Voor meer informatie hoe dit van invloed is op het werken met BIM wordt verwezen naar: <www.stabu.org/stabu_nieuwsarchief/678/Pilot_met_het_nieuwe_STABU-Element>. 31 Één van de gevolgen van het werken met BIM, zo blijkt uit gesprekken met architecten- en projectmanagementbureaus, is de behoefte aan een gespecialiseerde BIM-manager om het BIM-proces in te richten en te overzien. Zie daarvoor bijlage 1 en 3. 27
4
Verondersteld wordt dat het gebruik van BIM het gehele bouwproces transparanter kan maken, waardoor de deskundigheid van de aannemer mogelijk toeneemt en ontwerpfouten sneller evident zouden moeten worden.32 Ook voor de overige deelnemers kan een soortgelijke verwachting worden uitgesproken. Factoren als de deskundigheid van bouwpartijen en de evidentie van een fout, zijn van groot belang voor de vraag of er in een concreet geval een verplichting bestaat om te waarschuwen voor ontwerpfouten.33 Uit gesprekken met architectenbureaus en een bouwkundig adviesbureau is gebleken dat deze kwestie ook in de praktijk (rechtens) relevant is.34 5. Welke inzichten voor het Nederlandse bouwrecht geeft het Noord-Amerikaanse bouwrecht omtrent het gebruik van BIM en de gevolgen daarvan op de verdeling van ontwerpaansprakelijkheid? Vergeleken met Nederland is de aandacht voor BIM vanuit een juridisch perspectief veel groter in Noord-Amerikaanse wetenschappelijke literatuur, en daarnaast zijn er ook ontwikkelingen op het gebied van algemene voorwaarden die zijn toegespitst op het werken met BIM, die in Nederland ontbreken. Een rechtsvergelijking met Noord-Amerikaans bouwrecht kan daarom verrijkend zijn en mogelijk tot nieuwe inzichten leiden ten aanzien van het onderwerp van dit onderzoek. 1.4. Onderzoeksmethoden Naast de gebruikelijke studie van nationale wetenschappelijke literatuur, de wet en algemene voorwaarden, zal voor dit onderzoek ook gebruik gemaakt worden van interviews met professionals die met BIM werken. Door het gesprek aan te gaan met juist die beroepsgroepen die het meeste met BIM in aanraking komen – te weten adviseurs en BIM-managers – kan informatie verzameld worden over wat BIM nu precies inhoudt, op welke wijze het wordt toegepast in de praktijk en welke (juridische) complicaties dit met zich brengt. Hierdoor heeft dit onderzoek daadwerkelijk binding met de praktijk en is het niet slechts van theoretische waarde. De uitwerking van deze gesprekken is als bijlage bij deze scriptie gevoegd en heeft mede gediend tot afbakening van de centrale onderzoeksvraag tot kwesties die zowel vanuit een juridisch als praktisch oogpunt relevant zijn. In aanvulling hierop zal een rechtsvergelijking worden gemaakt tussen Nederland en Noord-Amerika. Dit biedt een kans om lering te trekken uit Noord-Amerikaanse ontwikkelingen betreffende het werken met BIM, die hier in Nederland vooralsnog ontbreken. Zo is er in Noord-Amerika niet alleen meer rechtswetenschappelijk literatuur voorhanden over BIM, waarin de juridische implicaties van BIM worden verkend, er zijn ook stappen ondernomen om het werken met BIM (juridisch) in te richten aan de hand van standaardvoorwaarden. Het resultaat daarvan, het AIA document E202-2008 BIM Modeling Protocol Exhibit en het ConsensusDOCS 301-BIM Addendum, zal samen met de kern van de Noord-Amerikaanse literatuur die handelt over BIM besproken worden in het verdere verloop van dit onderzoek. 32
Chao-Duivis 2009, p. 210. Asser/Van den Berg 5-IIIc 2007, p. 120-144. 34 Zie bijlagen 1 t/m 3 bij deze scriptie. 33
5
1.5. Leeswijzer In dit hoofdstuk is de aanleiding en opzet van dit onderzoek besproken. In hoofdstuk 2 wordt een beknopte uitleg gegeven over de definitie van BIM en de toepassing ervan binnen een bouwproject. Hoofdstuk 3 bevat een theoretisch kader omtrent de verdeling van ontwerpaansprakelijkheid volgens het Burgerlijk Wetboek en de gebruikelijke standaardvoorwaarden. De vraag naar aansprakelijkheid voor de coördinatie en integratie van de ontwerpinformatie in een Bouw Informatie Model komt aan bod in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 wordt de waarschuwingsplicht besproken in het kader van het werken met BIM. Hoofdstuk 6, ten slotte, bevat de rechtsvergelijking met Noord-Amerikaans bouwrecht. De conclusies van dit onderzoek en de slotbeschouwing treft men aan in hoofdstuk 7.
6
Hoofdstuk 2. Wat houdt een Bouw Informatie Model (BIM) in? 2.1. Inleiding en leeswijzer Voordat de juridische aspecten van BIM aan bod komen, is het van belang dat eerst uitgelegd wordt wat BIM nu precies inhoudt. In de eerste paragraaf van hoofdstuk 1 is daartoe al een aanzet gegeven, dit hoofdstuk gaat daar dieper op in om tot een antwoord te komen op de eerste deelvraag van dit onderzoek: wat houdt een Bouw Informatie Model (BIM) in? De definitie en betekenis van de term BIM wordt in paragraaf 2 behandeld. Paragraaf 3 beschrijft de mogelijke wijze van toepassing van BIM binnen een bouwproject. De verhouding van werken met BIM tot de bekende standaardvoorwaarden komt aan bod in paragraaf 4. Het hoofdstuk wordt in paragraaf 5 afgesloten met een conclusie. 2.2. Wat houdt ‘BIM’ in? Het acroniem BIM staat voor Building Information Model(ing), of ‘Bouw Informatie Model(leren)’ naar Nederlands taalgebruik. Een Bouw Informatie Model is een computermodel van een bouwproject, waarin projectspecifieke bouwinformatie wordt opgeslagen van alle disciplines die bij een bouwproject zijn betrokken gedurende de hele levenscyclus van een bouwproject.35 Het bestaat doorgaans uit twee (samengestelde) componenten: een driedimensionale grafische weergave waarin de geometrie van het bouwwerk vastligt en een gerelateerde database waarin alle data, zoals eigenschappen, relaties en prestaties van bouwdelen vastligt.36 De Amerikaanse beroepsvereniging voor de bouwsector, The Associated General Contractors (AGC) of America hanteert de volgende definitie: “Building Information Modeling is the development and use of a computer software model to simulate the construction and operation of a facility. The resulting model, a Building Information Model, is a data-rich, object-oriented, intelligent and parametric digital representation of the facility, from which views and data appropriate to various users’ needs can be extracted and analyzed to generate information that can be used to make decisions and improve the process of delivering the facility.”37
The American Institute of Architects gebruikt in paragraaf 1.2.1 van hun BIM Modeling Protocol Exhibit een gelijksoortige definitie.38 Aldus wordt duidelijk dat een BIM een digitale representatie van het bouwproject is, waarbij zowel de fysieke als de functionele karakteristieken van het bouwproject op integrale wijze worden vastgelegd, en het model eigenschappen heeft die het intelligent maken. De genoemde ‘intelligentie’ van het BIM bestaat erin dat een geometrische (ruimtelijke) weergave van een bouwdeel in het BIM (bijv. een draagbalk) kan worden gekoppeld aan 35
Definitie ontleend aan CPI 2008, p. 15. Definitie ontleend aan CPI 2008, p. 16. 37 AGC 2006, p. 3. 38 AIA Document E-202-2008, BIM Modeling Protocol Exhibit, par. 1.2.1: “A Building Information Model(s) is a digital representation of the physical and functional characteristics of the Project and is referred to in this Exhibit as the ‘Model(s)’, which term may be used herein to describe a Model Element, a single Model or multiple Models used in the aggregate. ‘Building Information Modeling’ means the process and technology used to create the model.” 36
7
digitale databases met allerlei informatie over dat bouwdeel, zoals de afmetingen, het gewicht en de kosten van dat bouwdeel, waarbij een verandering in het gehele BIM (bijv. het groter maken van een ruimte) vervolgens automatisch wordt weerspiegeld in de relevante informatie over dat bouwdeel.39 Een wijziging in de grootte van de ruimte leidt dan bijvoorbeeld automatisch tot een wijziging in de afmetingen van die draagbalk, wat vervolgens ook wordt verdisconteerd in de informatie over het gewicht en kosten van die draagbalk. Om deze reden kan van een BIM gezegd worden dat het een intelligente representatie van het bouwwerk voorstelt: het past zich aan en evolueert naarmate de voortgang van het project daar om vraagt. Wanneer men het BIM ziet als een intelligente, digitale representatie van het project waaraan allerlei projectspecifieke informatie kan worden gekoppeld (bijvoorbeeld tijdschema's voor planning en raming van bouwkosten), dan zijn de toepassingen van BIM en de manier waarop dat gebeurt bijna oneindig.40 BIM is in die zin niet meer dan een stuk gereedschap waarbij de bouwpartijen moeten bedenken op welke manier zij dat willen inzetten binnen hun project en voor welke toepassingen. Hoe verhoudt BIM zich dan tot die andere term welke in dit verband ook wel eens wordt genoemd, namelijk CAD ofwel Computer Aided Design? CAD is het gevolg van automatisering en digitalisering van de ontwerpindustrie, waarbij het ontwerpen op papier met pen en potlood werd vervangen door digitaal ontwerpen op de computer.41 BIM gaat veel verder dan dat, doordat het mogelijk is niet alleen de geometrie van het gebouw in een 3-D model weer te geven, maar ook allerlei andere relevante bouwinformatie aan de objecten in het 3-D model te koppelen.42 In één zin samengevat is CAD een manier om het project weer te geven, waar BIM een middel vormt om een project te simuleren.43 2.3. Toepassingen van BIM binnen een bouwproject In deze paragraaf wordt dieper ingaan op de toepassingen van BIM. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen geïntegreerde en niet-geïntegreerde toepassing van BIM.44 Van een niet-geïntegreerde toepassing van BIM is bijvoorbeeld sprake wanneer de ontwerper BIM-software gebruikt voor het maken van een architectonisch 3-D model en vervolgens tekeningen genereert uit dit model, zodat de constructeur, installateur en aannemer hier hun eigen tekeningen op kunnen baseren.45 Een betrekkelijk niet-geïntegreerde toepassing is ook denkbaar wanneer een digitale kopie van het architectonisch 3-D model wordt gedeeld met de andere bouwdeelnemers, met als doel hen een bruikbaar (referent) bouwmodel te bieden, waar ze vervolgens hun eigen modellen direct uit kunnen afleiden.46 Elke bouw39
Voorbeeld ontleend aan: Haynes 2009a, p. 1. AGC 2006, p. 3. 41 Zie
. 42 Zie hiervoor Coins 2010, p. 26-27. Een bouwdeel in het BIM kan bijvoorbeeld worden gekoppeld aan een objectenbibliotheek welke een nadere definitie geeft van dit bouwobject. 43 Ashcraft 2008, p. 5. 44 Ontleend aan Larson & Golden 2007. Zie ook Goossen & Spekkink 2011, p. 1, maar dan met andere terminologie; naar intern, niet-geïntegreerd gebruik van BIM wordt daar verwezen met de (geleende) term “Little BIM”. Geïntegreerde toepassing van BIM heet dan, het moge niet verbazen, “Big BIM”. 45 Larson & Golden 2007, p. 80. 46 Larson & Golden 2007, p. 80; <www.kubusinfo.nl/Producten/ArchiCAD/OPEN-BIM/IFC>. Op deze wegpagina staat een mooie illustratie van deze gedachte onder het kopje “Wat helpt dit een architect die primair geïnteresseerd is in het produceren van tekeningen?” 40
8
deelnemer gebruikt BIM in principe dus alleen om zelf efficiënter en nauwkeuriger te werken, met een minimale interdisciplinaire integratie van BIM.47 Daarbij wordt nauwelijks gebruikt gemaakt van de mogelijkheden van BIM om ontwerp- en uitvoeringswerkzaamheden al in een vroege fase van het project onderling op elkaar af te stemmen en ook wordt er niet gewerkt met één centrale en consistente bron van bouwinformatie. Anders is het wanneer partijen op een geïntegreerde manier gebruik maken van BIM, door bijvoorbeeld al in de ontwerpfase modellen van de verschillende ontwerp- en uitvoeringsdisciplines op elkaar af te stemmen.48 Het ideaalbeeld van BIM is dat alle bouwdeelnemers met één centraal model werken, maar in de praktijk zal het vaker voorkomen dat elke bouwdiscipline met eigen afzonderlijke ‘aspect- of deelmodellen’ werkt.49 Deze worden bij een geïntegreerd gebruik van BIM in onderlinge wisselwerking ontwikkeld en moeten periodiek onderling worden gecoördineerd en gesynchroniseerd.50 Belangrijk daarbij is de modelserver. Een modelserver is een centrale dataserver om modellen met elkaar te delen.51 De TNO BIM-server is hier een goed voorbeeld van.52 Bouwdeelnemers kunnen hun aspectmodellen via de BIM-server insturen, zodat de BIM-manager of adviseur deze bouwinformatie kan samenvoegen en verder beheren.53 Hiermee kan vervolgens een composiet- of coördinatiemodel worden opgebouwd; een centrale, consistente en actuele database van relevante bouwinformatie die in alle fasen van een bouwproject kan worden gebruikt voor uiteenlopende doeleinden.54 2.4. Standaardvoorwaarden en BIM In de voorgaande paragrafen is uitgelegd dat BIM op verschillende manieren kan worden toegepast afhankelijk van de projectdoelstellingen en capaciteiten van bouwdeelnemers.55 Idealiter zullen de gebruikte BIM-methodiek en de keus voor een bepaald bouworganisatievorm of contractsmodel op elkaar afgestemd zijn. Zo zal het bij een (betrekkelijk) niet-geïntegreerde toepassing van BIM bijvoorbeeld niet nodig zijn om af te wijken van het traditionele bouwmodel. De opdrachtgever contracteert dan met de adviseur op basis van DNR 2011 en met de aannemer op basis van de UAV 2012.56 De voor het traditionele bouwmodel typerende ‘knip’ tussen de procesfuncties ontwerpen en uitvoeren, maakt het echter wel dat geïntegreerde projectrealisatie met toepassing van BIM idealiter zal plaatsvinden binnen het kader van geïntegreerde contractsvormen.57 De opdrachtgever geeft dan een opdracht op basis van de UAV47
Goossen & Spekkink 2011, p. 1. Larson & Golden 2007, p. 80. 49 Goossen & Spekkink 2011, hfst. 3.2. 50 Goossen & Spekkink 2011, hfst. 3.2. 51 CPI 2008, p. 23. 52 Zie: <www.bimserver.org/faq-2/en/>. 53 <www.bimserver.org/faq-2/en/>. 54 Zoals clash-controle op de samengevoegde modellen, kostenberekening, digitaal beheer et cetera. Zie daarvoor: <www.bimserver.org/faq-2/en/>. 55 Hoofdstuk 2, par. 2 en 3. 56 Op het moment van schrijven zijn de UAV 1989 herzien. De nieuwste versie is de UAV 2012. Voor een tekstvergelijking tussen de UAV 1989 en de concepttekst van de UAV 2012 wordt verwezen naar: <www.ibr.nl/templates/mercury.asp?page_id=1801>. Voor de definitieve tekst wordt verwezen naar: . 57 Zie in dit verband Sebastian 2011a, hfst. 3. 48
9
GC 2005 waarbij de opdrachtnemer zich verbindt om zowel de ontwerp- als de uitvoeringsfunctie te vervullen. Een tussenoplossing is om de aannemer deel te laten nemen in het ontwerpproces door een bouwteam te vormen, waarbij de opdrachtgever, adviseur en aannemer een samenwerkingsverband aangaan dat strekt tot coördinatie van de procesfuncties die bij de realisering van het werk betrokken zijn.58 Om de verhouding tussen de opdrachtgever en “ontwerpende” aannemer vorm te geven, kan gebruikt worden gemaakt van het Bto 1992. De zonet genoemde standaardvoorwaarden komen verder in hoofdstuk 3 aan bod. 2.5. Conclusie In dit hoofdstuk is uitgelegd dat BIM kan worden gedefinieerd als een digitale representatie van het bouwproject, waarbij zowel de fysieke als de functionele karakteristieken van het bouwproject op geïntegreerde wijze worden vastgelegd, en het model eigenschappen heeft die het intelligent maken. Hoewel het gebruik van BIM weliswaar het meest voor de hand ligt bij een project waarbij geïntegreerde projectrealisatie het uitgangspunt is, betekent dit niet automatisch ook dat BIM enkel toepassing kan vinden in geïntegreerde contractsmodellen. Ook in traditionele of gecoördineerde contractsmodellen is er plaats voor een BIM-methodiek. Daarbij kan toepassing van BIM globaal worden onderscheiden in geïntegreerde en nietgeïntegreerde toepassing. Bij het eerstgenoemde wordt BIM voornamelijk binnen een bouwdiscipline ingezet om interne ontwerp- of uitvoeringshandelingen te faciliteren. Van het tweedegenoemde is pas sprake als een BIM-methodiek wordt ingezet om de werkzaamheden uit de verschillende bouwdisciplines integraal op elkaar af te stemmen.
58
Asser/Van den Berg 5-IIIc 2007, p. 327.
10
Hoofdstuk 3. Juridisch kader 3.1. Inleiding en leeswijzer In dit hoofdstuk zal deelvraag 2 worden behandeld: op welke wijze is de verdeling van aansprakelijkheid voor het ontwerp geregeld op grond van het Burgerlijk Wetboek en de toepasselijke algemene voorwaarden? Het doel hiervan is om een juridisch kader te geven dat gebruikt kan worden bij de behandeling van de overige deelvragen (hfst. 4 t/m 6). In paragraaf 2 zal de algemene verdeling van ontwerpaansprakelijkheid besproken worden. Paragraaf 3 handelt over de waarschuwingsplicht. In paragraaf 4 komt ontwerpaansprakelijkheid in het kader van ontwerpcoördinatie en -integratie aan bod. In paragraaf 5 volgt een conclusie. 3.2. Verdeling aansprakelijkheid ontwerp 3.2.1. Toepasselijke wet- en regelgeving De verhouding tussen een opdrachtgever en de adviseur die voor de opdrachtgever een ontwerp maakt wordt geregeld in Boek 7, titel 7 afdeling 1 BW. Ook kan op deze verhouding De Nieuwe Regeling 2011: Rechtsverhouding opdrachtgever – architect, ingenieur en adviseur (DNR 2011) van toepassing verklaard worden.59 De verhouding tussen de opdrachtgever en de aannemer die het werk uitvoert, wordt geregeld in Boek 7, titel 12 afdeling 1 BW. Op deze verhouding kan ook de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken en van technische installatiewerken 2012 (UAV 2012) van toepassing verklaard worden. Neemt de aannemer tevens de ontwerpende functie op zich, dan kan op de verhouding tussen opdrachtgever en ontwerpende aannemer de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor geïntegreerde contractsvormen 2005 (UAV-GC 2005) van toepassing worden verklaard. Tot slot is het nog mogelijk dat de aannemer samen met de opdrachtgever een samenwerkingsverband aangaat in de vorm van een bouwteam. Voor die samenwerkingsvorm kunnen de opdrachtgever en de aannemer gebruik maken van de VGbouw Model Bouwteamovereenkomst 1992 (Bto 1992). 3.2.2. De verhouding tussen de opdrachtgever en adviseur op grond van het BW en DNR 2011 Doorgaans zal de opdrachtgever een adviseur inschakelen om een ontwerp te maken dat technisch, juridisch en financieel haalbaar is.60 De feitelijke werkzaamheden gemoeid met de totstandkoming van het ontwerp vallen onder de wettelijke regeling voor overeenkomsten van opdracht als geregeld in Boek 7, titel 7 afdeling 1 BW.61 59
In 2011 is DNR 2005 herzien; de nieuwste versie is dus DNR 2011. Er zijn echter geen dusdanig inhoudelijke veranderingen dat bespreking van beide voorwaarden nodig is. Daarom zal enkel naar DNR 2011 worden verwezen. Een tekstvergelijking met alle wijzigingen in DNR 2011 is te downloaden via: <www.onri.nl/dnr>. 60 Van den Berg, Bregman & Chao-Duivis 2010, p. 223. 61 Hier wordt expres genoemd ‘feitelijke werkzaamheden’, omdat het ten behoeve van de opdrachtgever verrichten van rechtshandelingen kan worden gezien als een afzonderlijke overeenkomst van lastgeving. Zie hiervoor: Van den Berg, Bregman & Chao-Duivis 2010, p. 220-221.
11
Art. 7:401 BW bepaalt dat de opdrachtnemer de zorg van een goed opdrachtnemer in acht moet nemen bij vervulling van de opdracht.62 Of art. 7:401 BW voor de opdrachtnemer een inspannings- dan wel een resultaatsverbintenis inhoudt, is een vraag van uitleg van de overeenkomst waaruit die verbintenis voortkomt.63 Het rechtskarakter van de verbintenis tussen opdrachtgever en adviseur wordt in het algemeen als een inspanningsverbintenis getypeerd.64 Dit brengt mee dat de adviseur er niet garant voor hoeft te staan dat aan alle eisen van de opdracht volledig wordt voldaan (resultaatsverbintenis), maar zich ‘slechts’ hoeft in te spannen naar zijn beste vermogen om het gewenste resultaat te bereiken (inspanningsverbintenis).65 Om de verhouding tussen opdrachtgever en adviseur vorm te geven kan ook gebruik gemaakt worden van DNR 2011. In terminologie van DNR 2011 wordt naar de architect/raadgevende ingenieur verwezen met de term adviseur. In het kader van het vervaardigen van een ontwerp voor de opdrachtgever rusten er op de adviseur verschillende verplichtingen op grond van DNR 2011. De hoofdverplichtingen van de adviseur staan in artikel 11. Zo is de adviseur op grond van art. 11 lid 2 gehouden om de opdracht goed en zorgvuldig uit te voeren en zijn diensten naar beste kunnen en wetenschap te verrichten. De verplichting om de opdracht goed en zorgvuldig uit te voeren, kan voor de adviseur zowel een inspannings- als een resultaatsverbintenis inhouden.66 De adviseur is pas tevens aansprakelijk voor ontwerpfouten indien het gaat om toerekenbare tekortkomingen, zoals blijkt uit art. 13 lid 1 DNR 2011.67 De definitie van een toerekenbare tekortkoming staat in art. 1 DNR 2011 en duidt erop dat de adviseur niet een ontwerp dient te garanderen dat aan alle eisen van de opdrachtgever voldoet, maar een ontwerp dat beantwoordt aan de stand van de wetenschap en techniek ten tijde van het ontwerpen.68 De rechtspraak oordeelt overeenkomstig hierover.69 62
Voor meer informatie hierover wordt verwezen Asser/Tjong Tjin Tai 7-IV 2009, nr. 93-102. Nieuwenhuis e.a. 2009, p. 3233. 64 Asser/Van den Berg 5-IIIc 2007, p. 33; Chao-Duivis & Koning 2001, p. 45. Zie bijvoorbeeld: AIBk, 19 december 1985, BR 1987, p. 247; AIBk, 15 juni 1993, BR 1996, p. 168; AIBk, 29 juli 2004, BR 2005, p. 253; AIBk 1 februari 2002, BR 2002, p. 1051; AIBk, 6 oktober 2004, BR 2006, p. 368. Volledigheidshalve dient er op gewezen te worden dat het onjuist is om onverkort te spreken van een inspanningsverbintenis. Zie daarvoor Van den Berg e.a. 1996, p. 224-229; Chao-Duivis & Koning 2001, p. 46. Daarin wordt verwezen naar het jurisprudentieoverzicht in Van Wijngaarden & Chao-Duivis 2004, nr. 499-501. 65 Van den Berg e.a. 1996, p. 170. 66 Zie de Toelichting op DNR 2011, p. 21. Een resultaatsverbintenis wordt aangenomen voor zover het gaat om de juistheid van berekeningen; de adviseur dient dan in te staan voor het juiste resultaat. Een inspanningsverbintenis heeft de adviseur bijvoorbeeld in het geval hij een onzekere bodem dient te onderzoeken welke niet goed te onderzoeken valt; in dat geval is het genoeg als hij “zijn best heeft gedaan’’. Zie ook Van den Berg, Bregman & Chao-Duivis 2010, p. 225 over de verplichtingen van de adviseur betreffende de financiële en juridische haalbaarheid van het ontwerp. 67 Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat er nog andere eisen zijn, die DNR 2011 als voorwaarde stelt voor aansprakelijkheid van de adviseur. Voor zover nakoming niet reeds blijvend onmogelijk is, vindt art. 13 lid 1 DNR 2011 namelijk slechts toepassing met inachtneming van de wettelijke regeling van verzuim van de schuldenaar. Van belang in dit verband is afdeling 9 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek alsmede de jurisprudentie die zich ontwikkeld heeft op deze afdeling, aldus de Toelichting op de DNR 2011 bij art. 13. Voorts bevatten art. 14- 17 DNR 2011 beperkingen voor de soort en omvang van de schade waarvoor de adviseur aansprakelijk gesteld kan worden evenals de aansprakelijkheidsduur. 68 Van Gulijk 2008, p. 47. Art. 1 DNR 2011 definieert een toerekenbare tekortkoming als een tekortkoming “die te wijten is aan schuld, of krachtens wet, rechtshandeling, of volgens in het verkeer geldende opvattingen voor rekening van de schuldenaar komt. Onder in het verkeer geldende opvattingen wordt verstaan: een tekortkoming die een goed en zorgvuldig handelend adviseur of opdrachtgever onder de betreffende omstandigheden en met 63
12
Voor het geval dat een deel van het ontwerp wordt toevertrouwd aan derden, biedt DNR 2011 weinig sturing. De adviseur zal doorgaans wel aansprakelijk zijn voor de bouwkundige inpassing van deelontwerpen, maar is niet aansprakelijk voor de inhoud van die deelontwerpen, tenzij deze afkomstig zijn van hulpersonen die hij zelf heeft ingeschakeld.70 Schrijft de opdrachtgever hulppersonen voor, dan is de adviseur op grond van art. 14 lid 5 DNR 2011 niet aansprakelijk jegens de opdrachtgever voor hun toerekenbare tekortkomingen.71 Voor het geval de adviseur dient samen te werken met derdeadviseurs, biedt art. 6 lid 3 DNR 2011 een regeling waarbij de opdrachtgever dient te bepalen welke participant verantwoordelijk is voor de afstemming van en leiding over de werkzaamheden van de verschillende adviseurs, maar geeft daarbij geen oplossing voor het geval dat een ontwerpfout mede toe te rekenen is aan deze derdeadviseurs.72 Hoewel de toelichting op de DNR 2011 hier niets over zegt, ligt het voor de hand om deze derdeadviseurs te rekenen onder de voorgeschreven hulppersonen van art. 14 lid 5. Wanneer verschillende adviseurs samenwerken in een ontwerpteam wordt in de literatuur betoogd dat hiermee dan onderlinge medeverantwoordelijkheid (coördinatieteam) voor elkaars werk ontstaat of zelfs sprake kan zijn van collectieve verantwoordelijkheid (integratieteam).73 Ten slotte dient te worden opgemerkt dat de opdrachtgever verantwoordelijk is voor de juistheid van de door hem verstrekte inlichtingen, gegevens en beslissingen (art. 12 lid 2 DNR 2011). Bij een samenloop van fouten van de adviseur en voorgeschreven aannemer – die verzuimd te waarschuwen daarvoor en daarmee bijdraagt aan het ontstaan van de schade – kan het ‘eigen schuld’ principe van art. 6:101 lid 1 BW met zich brengen dat de opdrachtgever in relatie tot de adviseur een deel van de schadevergoedingsplicht toekomt. De eveneens in dit artikel neergelegde billijkheidscorrectie zou echter – in het licht van de adviseur zijn positie als professionele ontwerpdeskundige bezien – hier aan in de weg kunnen staan.74 3.2.3. De verhouding tussen de opdrachtgever en aannemer op grond van het BW, UAV 2012 en UAV-GC 2005 Voor de verhouding tussen de opdrachtgever en aannemer die het werk uitvoert, moeten we kijken naar titel 12, afdeling 1 van boek 7 BW. Uit art. 7:760 lid 2 en 3 BW vloeit voort dat in de verhouding tussen opdrachtgever en aannemer de opdrachtgever aansprakelijkheid draagt voor het ontwerp. De opdrachtgever is volgens dat artikel namelijk verantwoordelijk voor gebreken of fouten in zaken afkomstig van de opdrachtgever (lid 2), waaronder ook plannen, inachtneming van de normale oplettendheid – en waar het de adviseur betreft: met de voor de opdracht vereiste vakkennis en middelen uitgerust – had kunnen en behoren te vermijden.” 69 RvA 9 februari 2000/AIBk 9 februari 2000, BR 2001, p. 802. Voor meer uitspraken zie: Van den Berg, Bregman & Chao-Duivis 2010, p. 223-224. Anders werd geoordeeld in RvA 21 september 2001, BR 2002, p. 1049. 70 AIBk 6 oktober 2009, nr. 1200-0510; AIBk 3 september 1997, nr. 196-0313. Art. 5 DNR 2011 en art. 13 lid 2 DNR 2011. 71 Art. 13 lid 2 DNR 2011 juncto art. 14 lid 5 DNR 2011. Dit neemt echter niet weg dat de adviseur aansprakelijk kan zijn voor ontwerpfouten van anderen, indien hij in zijn ontwerp niet de noodzakelijke randvoorwaarden heeft gesteld waaraan die deelontwerpen moeten voldoen. Zie bijv. AIBk 1 december 2009, nr. 1200-0494. 72 De SR 1997 voorzag met art. 6 wel in een regeling hiervoor. 73 Van den Berg, Bregman & Chao-Duivis 2010, p. 244-245. 74 Van den Berg, Bregman & Chao-Duivis 2010, p. 224. De uitspraak van het AIBk, 4 oktober 2004, BR 2006, p. 475 geeft een oordeel van gelijke strekking.
13
tekeningen, berekeningen, bestekken of uitvoeringsvoorschriften vallen (lid 3). Er wordt in deze titel niets geregeld voor het geval dat de aannemer toch ontwerptaken op zich neemt.75 In de literatuur en rechtspraak zijn daarvoor verschillende oplossingen te vinden. Voor ontwerpkeuzes die zijn gemaakt in een gezamenlijk overleg waaraan de aannemer heeft deelgenomen, kan verdeling van de schade plaatsvinden naar evenredigheid met de mate waarin eenieders fout heeft bijgedragen aan het ontstaan daarvan.76 Hierbij is het lastig om de bijdrage van de aannemer vast te stellen, omdat het juist slechts om een overleg gaat.77 Een alternatieve oplossing zou dan zijn om de waarschuwingsplicht van de aannemer te verzwaren.78 Een veel overzichtelijkere situatie doet zich voor wanneer de aannemer concrete ontwerpvoorstellen of adviezen aandraagt en deze worden overgenomen; de aannemer dient dan in te staan voor de vaktechnische juistheid van zijn inbreng.79 Neemt de aannemer delen van de ontwerpfunctie geheel over, dan dient de aannemer vanzelfsprekend in te staan voor de kwaliteit van zijn ontwerpbijdragen.80 De afstemming echter van die deelontwerpen op het gehele ontwerp wordt de ene keer wel en de ander keer weer niet als medeverantwoordelijkheid van de aannemer aanvaard.81 Om de verhouding tussen opdrachtgever en aannemer nader vast te leggen, wordt vaak gebruik gemaakt van algemene voorwaarden zoals de UAV 2012. De UAV 2012 bepaalt in paragraaf 6.2 dat de aannemer verplicht is het werk uit te voeren volgens door de directie (van de opdrachtgever) te verstrekken en de door haar goed te keuren tekeningen. Het werk dat de aannemer dient uit te voeren omvat in beginsel dus geen ontwerpwerkzaamheden. Verder bepaalt par. 5.2 UAV 2012 dat de opdrachtgever in relatie tot de aannemer de verantwoordelijkheid draagt voor de door of namens hem voorgeschreven constructies.82 In deze verhouding is de opdrachtgever dus verantwoordelijk voor het ontwerp. De UAV 2012 biedt geen regeling voor het geval dat de aannemer ook de ontwerpfunctie op zich neemt. Daarvoor is er de UAV-GC 2005 met bijhorende Model basisovereenkomst. Deze overeenkomst tussen de opdrachtgever en aannemer wordt dan volgens art. 1 lid 1 van de bij de UAV-GC 2005 bijhorende Model basisovereenkomst aangemerkt als een
75
Hieronder vallen niet detail- en werktekeningen van de aannemer. In RvA 27 juni 2005, nr. 25.303/25.578 is bepaald dat een gebrek in de detaillering van het ontwerp door de aannemer niet als een gebrek in het ontwerp wordt gezien (met mogelijke medeaansprakelijkheid van de aannemer), maar als een uitvoeringsfout door de aannemer. 76 Hierbij wordt daarom weleens een vaste verdeling ‘ex aequo et bono’ van de schade gehanteerd, waarbij de aannemer dan voor één vierde of zelfs de helft van de schade aansprakelijk wordt gesteld. Zie voor de verdeling van ¼: RvA 3 mei 1976, BR 1976, p. 728; RvA 5 februari 1988, BR 1988, p. 705 en voor de verdeling van ½: RvA 13 november 1984, BR 1985, p. 160; RvA 5 augustus 1986, BR 1986, p. 869; RvA 12 december 1988, nr. 12.631. 77 Van den Berg, Bregman & Chao-Duivis 2010, p. 325-326. 78 Van den Berg, Bregman & Chao-Duivis 2010, p. 325. 79 Van den Berg, Bregman & Chao-Duivis 2010, p. 325-326; RvA 16 juni 1986, BR 1987, p. 59; RvA 19 augustus 1987, BR 1988, p. 217; RvA 22 juni 1994, BR 1995, p. 603; RvA 4 maart 1996, BR 1996, p. 430; RvA 26 mei 2009, nr. 29.668. 80 Voor een uitgebreid jurisprudentieoverzicht hierover wordt verwezen naar Van Wijngaarden & Chao-Duivis 2006, nr. 810. 81 Niet in RvA 6 juli 1982, BR 1982, p. 715. Wel in RvA 28 april 2006, nr. 26.282. 82 Wanneer het gaat om verantwoordelijkheid voor het ontwerp worden, ook in de jurisprudentie, verschillende begrippen door elkaar gebruikt. In architectenvoorwaarden heeft men het over het ontwerp, en in aannemingsvoorwaarden wordt gesproken van een constructie. Zie hiervoor Van Wijngaarden & Chao-Duivis 2006, p. 1.
14
overeenkomst van aanneming van werk in de zin van Boek 7, Titel 12, Afdeling 1 BW.83 De aannemer als opdrachtnemer is op grond van par. 4.1 verplicht de ontwerp- en uitvoeringswerkzaamheden zodanig te verrichten dat het werk voldoet aan alle eisen van de overeenkomst.84 Dit duidt op een resultaatsverbintenis voor de aannemer, maar volgens de toelichting op de UAV-GC 2005 is daar niet steeds onverkort sprake van. De opdrachtgever kan namelijk op verschillende wijzen invloed uitoefenen op het resultaat en daarmee toch verantwoordelijkheid voor het ontwerp naar zich toe halen.85 Tot slot is het, met uitzondering van par. 13 lid 2, onduidelijk of bij de beoordeling van ontwerpfouten ruimte is voor het “stand van de wetenschap en techniek” criterium, zoals dat ook het geval is bij DNR 2011.86 3.2.4. De verhouding tussen de opdrachtgever en aannemer op grond van de Bto 1992 Het is ook mogelijk dat de aannemer samen met de opdrachtgever en adviseur een samenwerkingsverband aangaat in de vorm van een bouwteam. Daarbij stelt de aannemer zijn ervaring en deskundigheid ter beschikking bij de totstandkoming van het ontwerp.87 Om de verhouding tussen opdrachtgever en aannemer vorm te geven, kan gebruikt gemaakt worden van de VGbouw Model Bouwteamovereenkomst 1992 (Bto 1992). De verantwoordelijkheid voor adviezen en ontwerpen ligt dan bij degene op wiens specifieke terrein in het bouwteam die adviezen en ontwerpen betrekking hebben, mits diegene die adviezen en ontwerpen heeft aanvaard en tot de zijne heeft gemaakt, aldus art. 12 Bto 1992.88 Met toepassing van de Bto 1992 bestaat er dus in de regel geen gemeenschappelijke aansprakelijkheid, maar kan aansprakelijkheid wel verschuiven van de persoon die een foutief ontwerpvoorstel heeft gedaan naar de degene op wiens specifieke terrein in het bouwteam dit voorstel betrekking heeft, mits die persoon dat ontwerpvoorstel heeft aanvaard en tot de zijne heeft gemaakt.
83
Zie par. 1 sub m UAV-GC 2005. Dit is nodig om de discussie te voorkomen of het hier gaat om louter een overeenkomst van aanneming van werk of een overeenkomst van opdracht, dan wel een gemengde overeenkomst aanneming/opdracht in de zin van art. 6:215 BW. Over het belang van deze discussie wordt verwezen naar Asser/Van den Berg 5-IIIc 2007, nr. 29-32. 84 Is dat niet het geval, dan spreekt men van een gebrek waarvoor de opdrachtnemer verantwoordelijk is zoals blijkt uit par. 4 lid 9 UAV-GC 2005. 85 Zie de Algemene Toelichting bij de UAV-GC 2005. De opdrachtgever kan volgens de toelichting namelijk invloed uitoefenen op het resultaat van het werk en daarvoor verantwoordelijkheid naar zich toehalen met de inhoud van de vraagspecificatie (zie par. 3 lid 3), door het opdragen van wijzigingen (zie par. 3 lid 4) en door het ter beschikking stellen van overige informatie en goederen (zie par. 3 lid 2). Zie tevens par. 6 lid 5. Zie in deze in ook RvA 21 augustus 2007, BR 2008, p. 662; RvA 1 juli 2010, nr. 32. 254. 86 Zie de Algemene Toelichting bij de UAV-GC 2005 paragraaf 4 lid 9: deze mogelijkheid wordt opengelaten hetzij via de basisovereenkomst, dan wel door ontwikkelingen in de rechtspraak. Dit standpunt is opmerkelijk omdat in art. 1 lid 1 van de Model Basisovereenkomst bij de UAV-GC 2005 juist wordt gesteld dat er sprake is van een overeenkomst van aanneming. Deze heeft doorgaans het karakter van een resultaatsverbintenis. De bewoording van par. 4 lid 1 sluit hier ook bij aan. Het ligt dan ook voor de hand om het risico geheel bij de aannemer te leggen behoudens gevallen als in RvA 21 augustus 2007, BR 2008, p. 662 en RvA 1 juli 2010, nr. 32. 254. In die zin ook Van den Berg, Bregman & Chao-Duivis 2010, p. 360. 87 Volgens art. 6 lid 1 Bto 1992 wordt daartoe gerekend het beoordelen van de uitvoerings- en kostentechnische aspecten van de in het bouwteam voorgestelde plannen en aanbiedingen, alsmede het voorstellen van één of meer ontwerpalternatieven of overige ontwerpwerkzaamheden zoals nader overeengekomen. 88 Wat de reden – en het nut – is van de tweedeling ‘aanvaarden’ en het ‘tot de zijne maken’, zoals geformuleerd in art. 12 Bto 1992, is niet geheel duidelijk. Men kan deze zinsnede op twee manieren lezen; de zinsnede bevat één of twee voorwaarden, aldus Chao-Duivis & Koning 2001, p. 115. Dit artikel lijkt dan ook te zijn geformuleerd naar overeenstemming met de kernoverwegingen van de uitspraak van RvA 6 juli 1982, BR 1982, p. 715.
15
Is de aannemer aansprakelijk op grond van art. 12 Bto 1992, dan bepaalt art. 13 Bto 1992 dat zijn aansprakelijkheid wordt beheerst door de RVOI 1987.89 3.3. Waarschuwingsplicht van de opdrachtgever, adviseur en aannemer 3.3.1. Inleiding De waarschuwingsplicht is belangrijk voor de vaststelling van aansprakelijkheid voor ontwerpfouten. Onder omstandigheden kan schending van de waarschuwingsplicht er namelijk voor zorgen dat de aansprakelijkheid voor ontwerpfouten verschuift van de persoon van wie de foutieve ontwerpkeuze komt, naar de persoon die hiervoor diende te waarschuwen maar dit heeft nagelaten. Werken met BIM kan gevolgen hebben voor de waarschuwingsplicht, waarover meer in hoofdstuk 5. Eerst nog een korte bespreking van de wettelijke bepalingen en algemene voorwaarden die handelen over de waarschuwingsplicht. 3.3.2. Het Burgerlijk Wetboek De wettelijke bepalingen omtrent de overeenkomst van opdracht bevatten geen expliciete waarschuwingsplicht voor de adviseur in relatie tot de opdrachtgever. Deze kan echter wel voor de adviseur impliciet voortvloeien uit zijn algemene zorgplicht van art. 7:401 BW.90 De wettelijke bepalingen betreffende de overeenkomst van aanneming van werk geven wel een expliciete waarschuwingsplicht voor de aannemer in art. 7:754 BW.91 Het antwoord op de vraag of de aannemer een bepaalde ontwerpfout had behoren te onderkennen en de opdrachtgever had moeten waarschuwen hangt onder meer af van criteria als de evidentie van de fout in kwestie, de deskundigheid van de betrokken partijen en risicofactoren die de voorgeschreven constructie zelf betreffen.92 De waarschuwingsplicht van de opdrachtgever is niet te vinden in een specifieke wettelijke bepaling, maar zou uit art. 6:248 lid 2 BW kunnen voortvloeien.93 3.3.3. Algemene voorwaarden DNR 2011 bepaalt in art. 11 lid 10 dat de adviseur verplicht is de opdrachtgever te waarschuwen voor klaarblijkelijke fouten of gebreken in de door de opdrachtgever (of namens hem) verstrekte inlichtingen, gegevens of beslissingen. Daarvoor dient de adviseur de gegevens van
89
De meest actuele versie is de RVOI-2001. Deze is echter samen met de SR 1997 opgegaan in DNR 2005 welke op diens beurt weer is opgevolgd door DNR 2011. Partijen zullen dus wellicht een wijziging willen voorbehouden bij dit artikel. 90 Asser/ Tjong Tjin Tai 7-IV 2009, nr. 99; Van Emden & Van Emden 2009, p. 31. Chao-Duivis 2007 noemt in dit kader ook de uitspraak RvA 2 juni 2006, BR 2007, p. 262. 91 Deze luidt: de aannemer is bij het aangaan of het uitvoeren van de overeenkomst verplicht de opdrachtgever te waarschuwen voor onjuistheden in de opdracht voor zover hij deze kende of redelijkerwijs behoorde te kennen. Hetzelfde geldt in geval van gebreken en ongeschiktheid van zaken afkomstig van de opdrachtgever, daaronder begrepen de grond waarop de opdrachtgever een werk laat uitvoeren, alsmede fouten en gebreken in door de opdrachtgever verstrekte plannen, tekeningen, berekeningen, bestekken of uitvoeringsvoorschriften. 92 Tijssens 2009, p. 703-710; Van den Berg, Bregman & Chao-Duivis 2010, p. 309. Zie voor een jurisprudentieoverzicht Van Wijngaarden & Chao-Duivis 2006, nr. 777 e.v. 93 Chao-Duivis 2007, p. 213-240.
16
de opdrachtgever in beginsel te toetsen op volledigheid en juistheid.94 De deskundigheid van zowel de adviseur als de opdrachtgever speelt hierbij een rol.95 De opdrachtgever heeft jegens de adviseur eveneens een waarschuwingsplicht op grond van art. 12 lid 4 DNR 2011.96 Op grond van par. 6 lid 14 UAV 2012 is de aannemer verplicht de opdrachtgever te waarschuwen voor klaarblijkelijke fouten en/of gebreken in de voorgeschreven constructies, werkwijzen, orders, aanwijzingen, dan wel de bouwstoffen of hulpmiddelen. Ook hier zijn onder meer de evidentie van de fout in kwestie, risicofactoren in de constructie en de mate van deskundigheid die bij de aannemer aanwezig mocht worden geacht, de beoordelingscriteria.97 De aannemer dient de gegevens van de opdrachtgever niet volledig te toetsen of te controleren; de aannemer toetst marginaal.98 De waarschuwingsplicht van de ontwerpende aannemer onder vigeur van de UAV-GC 2005 vindt men in par. 4 lid 7 UAV-GC 2005. Het gaat hier om de verplichting te waarschuwen voor klaarblijkelijke fouten in de vraagspecificatie, de daarbij gevoegde annexen, de basisovereenkomst, de door de opdrachtgever ter beschikking gestelde informatie, het terrein en/of het water en goederen die de opdrachtgever ter beschikking heeft gesteld dan wel door de opdrachtgever genomen maatregelen of door hem opgedragen wijzigingen. In tegenstelling tot de eerder genoemde waarschuwingsplicht van de aannemer onder de UAV 2012, dient de aannemer hier wel volledig te toetsen.99 Ook voor de opdrachtgever geldt een waarschuwingsplicht.100 De Bto 1992, ten slotte, bevat geen expliciete waarschuwingsplicht, maar aangenomen kan worden dat iedere deelnemer een zekere waarschuwingsplicht heeft tegenover de op-
94
AIBk 5 december 1991 in Van Wijngaarden & Chao-Duivis 2004, p. 93; RvA 1 december 1994, BR 1996, p. 517 (het ging hier niet om gegevens van de opdrachtgever, maar een tekening uit een gemeentearchief); AIBk 10 juli 1997 in M.A van Wijngaarden en Chao-Duivis, 2006, p. 17; AIBk 10 mei 2001, BR 2002, p. 643. Dat was echter niet het geval in AIBk 16 augustus 1991, BR 1993, p. 748 (opdrachtgever was een professionele projectontwikkelaar die een professioneel ogende tekening had verstrekt aan de architect); AIBk 3 september 1997 in Van Wijngaarden & Chao-Duivis 2004, p. 66. 95 Zie de Toelichting op de DNR 2011, p. 23. Vgl. AIBk 6 oktober 2009, nr. 1200- 0510. 96 De opdrachtgever hoeft daarbij niet te controleren of dat de adviseur zijn werk naar behoren verricht (Zie de Toelichting op DNR 2011, p. 25), maar indien vaststaat dat de opdrachtgever de fout wel heeft opgemerkt, dan is de opdrachtgever wel aansprakelijk voor een deel van de daardoor ontstane schade als hij niet waarschuwt (Zie de Toelichting op de DNR 2011, p. 25-26). 97 Van den Berg, Bregman & Chao-Duivis 2010, p. 309. Zie voor een jurisprudentieoverzicht Van Wijngaarden & Chao-Duivis 2006, nr. 777 e.v., waaraan betreffende de deskundigheid van de aannemer in het kader van risicovolle ontwerpen nog de volgende uitspraak wordt toegevoegd: RvA 3 november 2010, nr. 27.398. Zie ook RvA 6 oktober 2010, nr. 31.707. 98 De aannemer is slechts verplicht om het ontwerp te beoordelen voor zover dat nodig is voor de behoorlijke uitvoering van zijn eigen werkzaamheden (RvA 15 juli 2003, BR 2004, p. 981). De aannemer is daarbij niet verplicht om het ontwerp tot in detail te controleren; de aannemer hoeft in de regel enkel te waarschuwen voor kennelijke fouten (zie Van Wijngaarden & Chao-Duivis 2006, p. 27). Voor jurisprudentie wordt verwezen naar nr. 778 en 779 van dit boek en wordt daaraan toegevoegd RvA 19 juli 2010, nr. 31.577, RvA 30 december 2010, nr. 71.448 en RvA 4 februari 2011, nr. 32.181. 99 Zie de Algemene Toelichting bij de UAV-GC 2005 paragraaf 4 lid 7. Anders dan bij een traditioneel contract onder vigeur van de UAV 2012, zal de aannemer in een geïntegreerd contract de vraagspecificatie immers op een meer vergaande manier moeten vertalen naar een oplossingsrichting en daarvoor is het nodig dat de aannemer deze meer nauwgezet en diepgaander analyseert. 100 Zie bijv. par. 20 lid 4, par. 21 lid 10 en par. 22 lid 3 UAV-GC 2005. In de praktijk komt het niet vaak voor dat de opdrachtgever daadwerkelijk dient te waarschuwen, omdat hij meestal niet deskundig zal zijn. Zie voor een uitgebreid overzicht van jurisprudentie hierover M.A van Wijngaarden en Van Wijngaarden & Chao-Duivis 2006, nr. 816.
17
drachtgever.101 Deze kan aangenomen worden op grond van de wettelijke regelingen voor opdracht, de primaire overeenkomst tussen partijen, een eventuele coördinatieovereenkomst dan wel de aard van de samenwerking in bouwteamverband.102 Er zijn echter, vanwege het op samenwerking gerichte karakter met gelijkheid van de deelnemers van het bouwteam, enige redenen voor nuancering van de waarschuwingsplicht van de deelnemers. Allereerst zal de waarschuwingsplicht van de adviseur in teamverband lichter zijn dan onder vigeur van DNR 2011.103 De adviseur is immers niet de enige ontwerpdeskundige meer en dient, mede gelet op de actieve bijdrage van de opdrachtgever in het bouwteam, minder snel te waarschuwen.104 De aannemer zal echter een verdergaande waarschuwingsplicht hebben dan het geval is onder vigeur van de UAV 2012, omdat hij hier optreed als (mede) ontwerpdeskundige.105 3.4. Coördinatie en integratie van ontwerpinformatie 3.4.1. Inleiding Doorgaans zal de opdrachtgever, of adviseur als directie in opdracht van die opdrachtgever, belast zijn met de sturing en coördinatie van het bouwproces.106 Ook is het mogelijk dat daarvoor een projectmanager wordt ingesteld.107 Dit laat echter in beginsel de taken van de adviseur met betrekking tot ontwerpcoördinatie en -integratie in de ontwerpfase onverlet.108 Er is aldus een scheiding tussen de taken van een projectmanager, die gericht zijn op haalbaarheid van het project en verloop van het proces (procesgerichte beheersing van het bouwproces), en de taken van de adviseur, die gericht zijn op het onderling afstemmen van de ontwerpen door middel van technische, ruimtelijke en esthetische coördinatie in de ontwerpfase (objectgerichte beheersing van het ontwerpproces).109 Dit onderscheid is echter niet geheel zuiver, omdat 101
Chao-Duivis & Koning 2001, p. 135. Bruggeman, Chao-Duivis & Koning 2010, p. 97-98. 103 Zie AIBk 6 juni 1991, BR 1993, p. 843. 104 Zo hoefde de architect in AIBk 23 juni 1972, BR 1973, p. 393 de opdrachtgever niet te waarschuwen omdat deze bijgestaan werd door een deskundige in het bouwteam en daarmee zelf voldoende de gevolgen van de ongelukkige beslissing in kwestie kon overzien. Daarnaast is in jurisprudentie vaak bepaald dat de architect in beginsel mag afgaan op de deskundigheid van derdeadviseurs. Zie hiervoor bijvoorbeeld AIBk, 17 januari 2000, nr. 1197-2085; AIBk 6 oktober 2009, nr. 1200-0510. De aannemer in een bouwteam zal vaak de rol van een dergelijke derdeadviseur aannemen. 105 Deze verzwaring van de waarschuwingsplicht is eerder in par. 3.2.3 genoemd, wanneer de aannemer in een traditioneel bouwmodel – met toepassing van de UAV 2012 – ontwerpbijdrages levert door deel te nemen in een overleg. 106 Chao-Duivis & Koning 2001, p. 123; Zie ook CROW 2011, p. 45. 107 Voor een goed beeld van de rol van de projectmanager als adviseur van de opdrachtgever wordt verwezen naar verwijs CvG KIVI 27 juli 2007, nr. 416/601. In deze uitspraak wordt het inspanningsgerichte karakter van de verplichtingen van de projectmanager benadrukt. 108 Zie AIBK 21 december 2007, nr. 1200-0404, overweging 10.2: “De rol van architect is erop toe te zien dat de ontwerpen van alle bij de bouw betrokken disciplines deugdelijk op elkaar zijn afgestemd.’’ Zie voorts voor uitspraken die gaan over de ontwerpcoördinerende en -integrerende taken van de architect: AIBk, 22 juni 1999, BR 2000, p. 150; AIBk 6 oktober 2009, nr.1200-0510; AIBk 1 december 2009, nr. 1200-0494. In DNR 2011 ontbreekt een specifieke regeling omtrent ontwerpcoördinatie en -integratie, maar de SR 1997 voorzag hier wel in; in art. 49 SR werd dit tot de standaardtaak van de architect gerekend. Overigens wordt hier wel op gewezen in DNR-STB 2009 bij de taak “ontwerpintegratie”, waarbij op pagina 17 wordt vermeld dat dit voorheen al impliciet bij de taken van de architect hoorde, maar nu bij toepassing van de DNR-STB 2009 expliciet onder de taken van de architect valt. Zie hierover echter ook Rb. Utrecht 9 juni 2004, LJN AP8502. 109 Chao-Duivis & Koning 2001, p. 131. 102
18
er sprake kan zijn van een overlap van taken tussen de twee disciplines.110 In hoofdstuk 4 wordt besproken hoe het voorgaande zich verhoudt tot BIM, maar eerst wordt nog kort iets vermeld over wat de wet en algemene voorwaarden over dit onderwerp vermelden. 3.4.2. Het Burgerlijk Wetboek De wettelijke bepalingen omtrent opdracht en aanneming van werk geven geen expliciete regelingen betreffende de coördinatie en integratie van ontwerpinformatie. Het antwoord op de vraag wie aansprakelijk is voor ontwerpfouten die het gevolg zijn van onjuiste coördinatie en/of integratie van ontwerpinformatie zal dus afhangen van het gebruikte contractsmodel en de specifieke afspraken die daarover zijn gemaakt.111 3.4.3. Algemene voorwaarden Zoals eerder vermeld kan er sprake zijn van meerdere ontwerpadviseurs bij één bouwproject.112 Art. 6 lid 3 DNR 2011 verplicht de opdrachtgever om dan duidelijk aan te geven welke adviseur verantwoordelijk is voor de afstemming van de werkzaamheden van de verschillende adviseurs en de besturing van het proces van hun werkzaamheden. Wordt er niets expliciet geregeld, dan zal bij toepassing van de Standaard Taakbeschrijving DNR 2009 het merendeel van de taken tot ontwerpintegratie/coördinatie bij de (hoofd)adviseur worden neergelegd.113 Het is ook mogelijk dat een externe projectmanager wordt belast met deze taak. Deze kan dan, net als bij de RVOI-2001 of SR 1997, als een adviseur van de opdrachtgever worden gezien als bedoeld in art. 1 DNR 2011. De UAV-GC 2005 geeft geen voorzieningen omtrent het beheer en de uitwisseling van bouwinformatie, maar gelet op het feit dat het hier zal gaan om geïntegreerde projectrealisatie door één partij – de ontwerpende aannemer – is het vanzelfsprekend dat deze dan ook hiervoor verantwoordelijk is in relatie tot de opdrachtgever. De Bto 1992 ten slotte bepaalt in art. 5 dat de opdrachtgever belast is met de leidinggevende, controlerende en coördinerende taken, maar noemt in lid 2 van dat artikel expliciet de mogelijkheid zich te laten vertegenwoordigen door een derde of deelnemer aan het bouwteam. 3.5. Conclusie Twee bekende adagia binnen het bouwcontractenrecht luiden: “wie (mede) bepaalt, betaalt”' en “wie niet behoedt, bloedt”.114 Aan het eerstgenoemde adagium ligt de gedachte ten grondslag dat diegene die een keuze maakt welke als de hoofdoorzaak van een (ontwerp) fout kan 110
Chao-Duivis & Koning 2001, p. 132. Zie bijvoorbeeld voor de verdeling van taken tussen architect en projectmanager AIBk, 18 juni 2009, nr. 1200-0462, AIBK 10 oktober 2009, nr. 1200-0510, AIBk 1 december 2009, nr. 1200-0494. 112 Hoofdstuk 1, par. 3. 113 BNA & ONRI 2009, p. 17. Dit document kan niet als Algemene Voorwaarden worden beschouwd in de zin van art. 6:231 BW, maar is een hulpmiddel om te bepalen welke werkzaamheden van belang zijn in het ontwerpproces van een bouwproject en biedt een raamwerk voor het verdelen van die werkzaamheden over alle adviseurs. Volledigheidshalve wordt hier opgemerkt dat het hier aangehaalde “papieren” document slechts een overzicht geeft van alle taken; voor een uitgebreidere beschrijving van die taken verwijst het document naar een online database. 114 Van den Berg e.a. 1996, p. 203. 111
19
worden aangemerkt, dan ook de vermogensrechtelijke gevolgen daarvan dient te dragen.115 In dit hoofdstuk zijn de regelingen uit relevante wetgeving en algemene voorwaarden besproken waaruit moet worden afgeleid wie de verantwoordelijkheid draagt voor het ontwerp en op welke wijze de verdeling van aansprakelijkheid voor ontwerpfouten plaatsvindt. Soms is dit echter niet indicatief, omdat de feitelijke verdeling van ontwerpverantwoordelijkheden anders ligt; de aansprakelijkheidstoebedeling zal als gevolg daarvan dan ook anders zijn. Daarvan is bijvoorbeeld sprake wanneer de aannemer onder vigeur van de UAV 2012 dan toch ontwerpbijdragen levert of wanneer de opdrachtgever zich met het ontwerp bemoeit in het kader van een geïntegreerd contractsmodel. Het tweede genoemde adagium behelst de gedachte dat de omstandigheid dat de ene bouwdeelnemer zijn wederpartij zou kunnen behoeden voor de schadeveroorzakende gevolgen van een door die wederpartij gemaakte keuze, een factor is die betrokken moet worden in de aansprakelijkheidstoebedeling.116 Deze gedachte vindt men hoofdzakelijk terug in de waarschuwingsplicht zoals die voorkomt in de wet en algemene voorwaarden voor de bouwdeelnemers.
115 116
Van den Berg 2009, p. 74. Van den Berg 2009, p. 74.
20
Hoofdstuk 4. Wie is aansprakelijk voor de coördinatie en integratie van de ontwerpinformatie in een Bouw Informatie Model? 4.1. Inleiding en leeswijzer Wanneer het ontwerp van de hand van verschillende adviseurs komt – die daarvoor een BIMmethodiek aanwenden – rijst de vraag: wie is aansprakelijk voor de coördinatie en integratie van de ontwerpinformatie in het Bouw Informatie Model? Het antwoord hierop komt in dit hoofdstuk aan bod. Daarbij worden de adviseur en de gespecialiseerde BIM-manager uitgelicht, omdat deze twee figuren in de praktijk hierin de grootste rol zullen hebben.117 In paragraaf 2 worden eerst de algemene verplichtingen van de adviseur betreffende ontwerpcoördinatie en -integratie besproken en wordt uitgelegd hoe dit zich verhoudt tot BIM. In paragraaf 3 worden vervolgens de relevante juridische aspecten van de gespecialiseerde BIM-manager besproken. In paragraaf 4 volgt tot slot een conclusie. 4.2. De adviseur als centrale BIM-beheerder Als er geen specifieke partij wordt aangewezen die belast is met het beheer van de Bouw Informatie Modellen, is de adviseur – gelet op de taken die hij doorgaans zal hebben op het gebied van ontwerpcoördinatie -en integratie in het algemeen – de aangewezen persoon om deze functie te vervullen in de ontwerpfase.118 DNR 2011 vereist voor aansprakelijkheid van de adviseur in art. 13 lid 1 juncto art. 1 dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming.119 Wanneer hiervan sprake zal zijn, valt in abstracto lastig vast te stellen en zal moeten worden beoordeeld aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer de omvang en inhoud van de opdracht die aan de adviseur is verstrekt van belang zijn.120 De jurisprudentie biedt hier evenwel enkele bruikbare aanknopingspunten. Zo zal in de eerste plaats gelden dat de adviseur niet aansprakelijk is jegens de opdrachtgever voor de inhoud en tijdige verstrekking van adviezen die van derden afkomstig zijn.121 Wel dient de adviseur te beoordelen welke gegevens verstrekt moeten worden om derdeadviseurs tot een verantwoord ontwerpadvies te laten komen, inhoudende het onderzoeken en stellen van de randvoorwaarden voor die derdeadviezen, en is de adviseur verder verantwoordelijk voor een 117
Zie bijlage 1 en 3. Zie ook Goossen & Spekkink 2011, p. 20-23. De twee projecten die in Sebastian 2011b genoemd worden verschillen van aanpak; in één project is voor een gespecialiseerde modelmanager gekozen als BIM-beheerder, in het andere project heeft de architect deze functie op zich genomen. 118 Zie hoofdstuk 3, paragraaf 4.1. 119 Soms zal ook een ingebrekestelling vereist zijn. Zie art. 13 lid 1 DNR 2011 en de toelichting op de DNR 2011 bij dat artikel. 120 In de uitspraak van AIBk 16 februari 2002, nr. 1200-0242 werd de architect verweten dat hij in zijn ontwerp onvoldoende rekening had gehouden met de nodige voorzieningen betreffende de wenselijke binnenklimaat in het te realiseren bouwwerk. Arbiters oordeelden dat een derdeadviseur de opdracht had gekregen voor het installatieontwerp waaronder begrepen de luchtbehandeling en/of airconditioning, de architect geen coördinerende rol had in de ontwerpfasen en hem dan ook niet verweten kon worden dat hij “geen initiatieven” genomen had met betrekking tot de noodzakelijke zonwering. 121 AIBk, 22 juni 1999, BR 2000, p. 150: “De architect bevordert de goede voortgang bij de totstandkoming en uitvoering van het ontwerp en de adviezen doch is noch voor de juistheid, noch voor de tijdige verstrekking van de adviezen jegens zijn opdrachtgever verantwoordelijk.” Van vergelijkbare strekking zijn AIBk 23 februari 2005, nr. 1200-0220; AIBk 6 oktober 2009, nr. 1200-0510. Deze uitspraken zijn in lijn met oudere uitspraken op dit onderwerp; zie hiervoor Van Wijngaarden & Chao-Duivis 2004, nr. 514. Anders is het uiteraard wanneer deze derdeadviseur een hulppersoon is van de adviseur (zie art. 13 lid 2 DNR 2011).
21
deugdelijke bouwkundige inpassing van die adviezen, waaronder begrepen het toetsen van die adviezen aan de vereiste randvoorwaarden.122 Naarmate de opdracht aan een derdeadviseur beperkter is, rust er op de adviseur voorts een grotere zorgplicht om de uitgangspunten die buiten dat advies blijven in acht te nemen.123 De adviseur hoeft de ontwerpadviezen van een deskundige derdeadviseur niet ook inhoudelijk te toetsen; in beginsel mag van deze adviezen worden uitgaan.124 Ter conclusie: zijn er fouten gemaakt in het ontwerp als gevolg van onvoldoende coördinatie of integratie van derdeadviezen, bijvoorbeeld ingeval deelontwerpen niet op elkaar aansluiten of gebrekkig zijn in het kader van het gehele ontwerp omdat de adviseur verzuimd heeft de vereiste randvoorwaarden te stellen en controleren, dan zal de adviseur daarvoor aansprakelijk zijn.125 Om te bepalen hoe het voorgaande dient te worden beoordeeld in het kader van werken met BIM worden hier drie situaties onderscheiden, waarbij wordt aangeknoopt bij het in hoofdstuk 2 gemaakte onderscheid tussen geïntegreerde en niet-geïntegreerde toepassing van BIM.126 In de eerste situatie van niet-geïntegreerde toepassing van BIM wordt een BIMmethodiek slechts voor bedrijfsinterne doeleinden gebruikt en worden uitsluitend traditionele 2-D tekeningen en andere (papieren) documenten tussen bouwdeelnemers uitgewisseld.127 Hierin bestaat nauwelijks verschil met de traditionele manier van werken. Het behoeft dan ook geen betoog dat dit geen nieuwe gezichtspunten meebrengt ten aanzien van ontwerpcoördinatie en -integratie door de adviseur. Een meer genuanceerde situatie van betrekkelijk niet-geïntegreerde toepassing doet zich voor wanneer voltooide Bouw Informatie Modellen dienen ter aanvulling of verduidelijking van traditionele tekeningen en bouwdocumenten. Wanneer iedere bouwdiscipline zijn eigen softwarepakketten, die onderling niet verenigbaar zijn, gebruikt voor de opbouw van die modellen bestaat het risico dat bepaalde bouwinformatie niet, of niet juist, kan worden uitge-
122
AIBk 22 juni 1999, BR 2000, p. 150: “Het is bij uitstek de architect die kan en moet bepalen welke gegevens aan de constructeur dienen te worden verstrekt om deze tot een verantwoord advies te laten komen.”; AIBk 3 oktober 2003, nr. 1200-0282: “Aan arbiter is niet gebleken dat de architect aan de constructeur enige instructie met betrekking tot de inrit heeft gegeven. Het is de constructeur mitsdien niet verwijtbaar dat deze zich heeft beperkt tot de constructie van de inrit en verder geen aandacht geschonken heeft aan de vorm daarvan. Ook in dit opzicht is de architect mitsdien verwijtbaar tekort geschoten. De architect is bovendien verantwoordelijk voor het inpassen van de constructie in het ontwerp”; AIBk 23 februari 2005, nr. 1200-0220: “Voor zover de architect het advies heeft goedgekeurd, heeft het alleen betrekking op de inpassing daarvan in het architectonisch ontwerp.”; RvA 21 december 2007, nr. 27.621: “De rol van architect is erop toe te zien dat de ontwerpen van alle bij de bouw betrokken disciplines deugdelijk op elkaar zijn afgestemd. (...) het had de architect niet mogen ontgaan dat er met betrekking tot de dakrand een discrepantie was tussen de tekeningen van de constructeur en zijn eigen ontwerp. De architect had hierop zijn ontwerp dienen aan te passen, althans op zijn minst met de constructeur in overleg moeten treden en nadere toelichting moeten vragen. Door dat na te laten heeft de architect een verwijtbare fout gemaakt.”; AIBk 6 oktober 2009, nr. 1200-0510; AIBk 1 december 2009, nr. 1200-0494: “De architect is niet gehouden het ontwerp voor de door hem voorgeschreven buitenzonwering te maken, doch wel de randvoorwaarden te onderzoeken waaraan het ontwerp van de buitenzonwering dient te voldoen (...). (....) [ Niet is gebleken dat de architect hieraan voldaan heeft]. Arbiters merken dit aan als een verwijtbare fout van de architect en zij achten de architect aansprakelijk (...)”. 123 AIBk 22 juni 1999, BR 2000, p. 150. 124 AIBk 6 oktober 2009, nr. 1200-0510. De adviseur toetst marginaal en dient slechts te waarschuwen voor evidente misslagen. Zie meer daarover in hoofdstuk 5. 125 Vgl. Chao-Duivis & Koning 2001, p. 136 voor de rol van de projectmanager. 126 Hoofdstuk 2, par. 3. 127 Zie in dit verband Goossen & Spekkink 2011, p. 19. Deze tekeningen en documenten kunnen dan wel uit het interne BIM worden gegeneerd.
22
wisseld.128 Een goede en zorgvuldige taakvervulling van de adviseur brengt mijns inziens met zich dat hij hiervan voldoende rekenschap geeft. Zo had in een uitspraak van het AIBk uit 2009 de architect een facilitair bureau ingeschakeld om CAD-tekenwerk te verrichten dat “intelligent” moest zijn opgezet.129 Nadat de architect had geconstateerd dat de betreffende CAD-tekeningen niet aan deze eis voldeden, sprak de architect het facilitair bureau aan voor de daardoor geleden schade. Het verwijt van de architect kon naar het oordeel van arbiters echter geen doel treffen omdat niet was gebleken dat er voldoende specifieke afspraken waren gemaakt met betrekking tot de vereiste “intelligente” opbouw van de CAD-tekeningen, terwijl dit wel van belang was geweest aangezien er geen eenduidige principes bestaan voor de opbouw van intelligente CAD-tekeningen, hetgeen voorts sterk afhankelijk is van het gebruikte tekenpakket en betreffende project. Hoewel de architect hier optrad als de opdrachtgever van het facilitair bureau, zal het, ook wanneer de architect als adviseur van de opdrachtgever werkzaamheden van derdeadviseurs coördineert, van belang zijn dat de adviseur de nodige (BIM) technische randvoorwaarden stelt als nodig voor derdeadviseurs om tot een deugdelijk advies te komen.130 Een derde situatie van geïntegreerde toepassing van BIM doet zich ten slotte voor wanneer bouwmodellen worden ontwikkeld op basis van wederzijdse interdisciplinaire input.131 De gebruikte Bouw Informatie Modellen worden dan complexer door de hoeveelheid aan interdisciplinaire bouwinformatie die zij moeten bevatten en worden voor een breder kader aan toepassingen ingezet.132 Voor een goede vervulling van de taken van de BIMbeheerder zullen vanzelfsprekend hogere eisen gelden omtrent de benodigde technische deskundigheid.133 De doorsnee adviseur zal de hiervoor benodigde expertise mogelijk niet in huis hebben134 Om die reden wordt er hier van uitgegaan dat de rol van centrale BIM-beheerder in dit kader door een gespecialiseerde BIM-manager wordt vervuld.135 Indien de adviseur evenwel deze taken op zich neemt, dan kan voor de beoordeling van diens aansprakelijkheid worden aangeknoopt bij hetgeen hierover wordt uiteengezet in de volgende paragraaf. 128
Zie hoofdstuk 1, paragraaf 3. AIBk 11 december 2009, nr. 1200-0152: “De architect verwijt het facilitair bureau dat de tekeningen niet intelligent zijn opgezet, waarmee wordt gedoeld op de digitale opbouw van de tekeningen in “lagen” en “xrefs”. Dit gangbare systeem van opbouw van tekeningen maakt het mogelijk dat een verandering in bijvoorbeeld de tekening van de eerste verdieping van een gebouw gelijk wordt doorgevoerd in de tekeningen van de overige verdiepingen. Volgens de architect heeft het facilitair bureau de overeengekomen kwaliteit op geen enkele wijze gehaald.” 130 Zie in dit verband de uitspraak AIBk 22 juni 1999, BR 2000, p. 150: “Het is bij uitstek de architect die kan en moet bepalen welke gegevens aan de constructeur dienen te worden verstrekt om deze tot een verantwoord advies te laten komen.” 131 Zie bijvoorbeeld Goossen & Spekkink 2011, p.15. 132 Zie voor verschillende analysetoepassingen bijv. Goossen & Spekkink 2011, p. 24-25. 133 Zie bijlage 1, onder het kopje “Uitdagingen van werken met BIM”. Zie in dit verband ook Sebastian 2011b: “Collaborative working using BIM demands a new expert role of a model manager that possesses ICT as well as construction process competencies”. In die zin ook InPro 2010, p. 27-28. 134 Zie bijvoorbeeld het project dat het onderwerp is geweest van het gesprek met Rijnboutt. Daar is het verrichten van softwarematige clash-controle uitbesteed aan een gespecialiseerde BIM-manager omdat deze kennis niet in-house beschikbaar was. Het gesprek met Rijnboutt vindt men terug in bijlage 1 van deze scriptie. 135 InPro 2010, p. 27-28; Sebastian 2011b, onder “changing roles through BIM application”. Anders voor de ontwerpfase: Goossen & Spekkink 2011, p. 20. Opgemerkt dient te worden dat in de zonet genoemd publicatie Sebastian 2011b vermelding wordt gemaakt van twee projecten waarbij is gewerkt met BIM. In één project is een (BIM) modelmanager aangesteld, in het andere project niet; daar heeft de architect deze functie op zich genomen. In dezelfde publicatie wordt tevens opgemerkt dat er thans discussie bestaat over de noodzaak van een (gespecialiseerde) BIM-manager. 129
23
4.3. De gespecialiseerde centrale BIM-manager 4.3.1. Taken van de BIM-manager De gespecialiseerde BIM-manager is een adviseur in de zin van art. 1 DNR 2011, belast met de inrichting en het beheer van de processen die vereist zijn voor een succesvolle toepassing van een BIM-methodiek.136 Het concrete takenpakket van de BIM-manager hangt uiteraard af van de opdracht die aan de BIM-manager wordt verstrekt, maar in grote lijnen kunnen evenwel enkele hoofdtaken worden onderscheiden.137 Zo zal de BIM-manager in de eerste plaats een BIM-methodiek moeten opzetten die zoveel mogelijk tegemoet komt aan de eisen van de opdrachtgever.138 Met de betrokkene bouwpartijen zullen vervolgens afspraken gemaakt dienen te worden over onderwerpen zoals de doelstellingen van het gebruik van BIM, de randvoorwaarden en inhoudelijke eisen voor bijdragen aan het BIM, toegang- en gebruikersrechten en een planning voor periodieke afstemming en actualisering van de informatie in het BIM.139 Om hun eigen werkzaamheden deugdelijk te kunnen vervullen, zullen de betrokkene bouwpartijen uiteraard tijdig moeten kunnen beschikken over de meest actuele bouwinformatie. Als de verantwoordelijke voor het beheer van de BIM-informatiestroom, zal de BIM-manager daarin een sleutelrol vervullen.140 Dit alles brengt ons tot een vergelijking met de figuur van de projectmanager; de genoemde taken komen namelijk overeen met de taken die in de DNR-STB 2009 genoemd worden onder “projectmanagement thema's” en volgens de RVOI 2001 bijlage H.1, vakgebied projectmanagement tot de discipline projectmanagement behoren.141 Andere taken van de BIM-manager doen weer denken aan de rol van de adviseur als beschreven in de vorige paragraaf. De BIM-manager zorgt er namelijk voor dat individuele aspectenmodellen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd zijn. Deze moeten bijvoorbeeld worden samengesteld tot een coördinatiemodel waar softwarematige clash-controle op kan worden toegepast en dient ook te worden getoetst of de modellen voldoen aan de vereiste randvoorwaarden en de afspraken die daarover gemaakt zijn.142 Ten slotte assisteert de BIM136
Hardin 2009, p. 27. Zie voor een omschrijving van de mogelijke taken van de BIM-manager bijlage 3. 138 Zie bijlage 3. 139 Hardin 2009, p. 27; Hazewinkel 2009, p. 6; Bijlage 3. Zie ook Goossen & Spekkink 2011, p. 2. Deze afspraken kunnen dan worden vastgelegd in een projecthandboek, zie hiervoor bijlage 3. 140 Sebastian 2011b, onder “changing roles through BIM application”; Gallello 2008, <www.aecbytes.com/viewpoint/2008/issue_34.html>; Hardin 2009, p. 27; Hazewinkel 2009, p. 6; <www.hetfacilitairbureau.nl/bim/clash-control/>; bijlage 3. 141 BNA & ONRI 2009, p. 16 e.v. Zie in dit verband bijvoorbeeld onder “projectmanagementthema'” de taak om een informatie- en communicatieplan op te stellen, waarin wordt bepaald op welke wijze bouwdeelnemers informatie dienen uit te wisselen. Zie ook de taak van het beheren van projectdocumenten zoals deze in het takenoverzicht wordt genoemd onder het projectmanagementthema “informatie en communicatie”; <www.kiviniria.net/media/Ledenservice/RVOI/mID_5501_cID_4482_BijlageH-RVOI2001.pdf>. Zie verder bijv. ook onder H.2.2.1 de taken genoemd bij het opstellen van een projectplan en onder H.2.3.2 “het bewaken van de procedures”. Uiteraard is dit maar een selectie van de taken die aldaar genoemd worden en overeenkomen met de taken die een BIM-manager kan hebben, maar de taak van de BIM-manager zal dan ook vaak specifieker zijn dan die van de projectmanager; zijn taken worden in principe begrenst door de toepassing en doelstellingen van het BIM, terwijl de taken van de projectmanager zich over alle beheersfacetten van het project kunnen uitstrekken. 142 Zie bijlage 3. 137
24
manager desgevraagd bij bewerkingen van bouwmodellen, en kan hij de kostenberekening op zich nemen.143 Ter conclusie kan dus worden opgemerkt dat de gespecialiseerde BIM-manager – gelet op zijn algemene takenpakket – feitelijk tussen de figuur van de ontwerpcoördinerende adviseur en projectmanager in zit. 4.3.2. Toerekenbare tekortkoming en aansprakelijkheid van de BIM-manager Nu in de voorgaande paragraaf de taken van de BIM-manager in grote lijnen zijn vastgesteld, rest nog de vraag wanneer er sprake zal zijn van een toerekenbare tekortkoming in de zin van art. 13 lid 1 juncto art. 1 DNR 2011.144 Een gebrek aan jurisprudentie hieromtrent maakt het lastig om hierover uitspraak te doen. Gelet op de raakvlakken van de taken van de BIMmanager met die van de adviseur en de projectmanager ligt het voor de hand om voor het antwoord op voornoemde vraag ook aan te knopen bij het toepasselijke juridische kader voor deze twee figuren. Een eerste vraag is dan: hoe verhoudt de rol van de adviseur als besproken in de vorige paragraaf zich tot die van de projectmanager? Een projectmanager is een adviseur die belast is met de organisatie, coördinatie en sturing van de verschillende werkzaamheden in het bouwproces.145 Het gaat hier om een procesgerichte beheersing van het bouwproces, oftewel projectcoördinatie.146 Hierin ligt ook de afbakening met de taken van de adviseur welke een objectgerichte beheersing van het ontwerpproces inhouden, ofwel ontwerpcoördinatie en integratie.147 Een zekere overlap tussen de twee disciplines is echter mogelijk.148 Het onbepaalde karakter van de verplichtingen van de projectmanager maakt het lastig om aan te geven wanneer de projectmanager toerekenbaar tekort is geschoten in de zin van DNR 2011.149 Als hoofdregel neemt de projectmanager niet de realisatie van een bouwwerk op zich, maar een inspanningsverplichting om het werk van anderen te begeleiden.150 Daarbij is de projectmanager niet verantwoordelijk voor het inhoudelijke resultaat van de bij het project betrokken derden, maar dient hij zich wel maximaal in te spannen om door sturing en afstemming van de werkzaamheden van de betrokken partijen te zorgen dat de gemaakte planning wordt gerealiseerd en bouwdeelnemers – voor zover zij daarvan afhankelijk zijn –
143
Hardin 2009, p. 27; <www.hetfacilitairbureau.nl/bim/clash-control/>; Bijlage 1 en 3. Hier wordt aangenomen dat DNR 2011 van toepassing wordt verklaard op de verhoudingen tussen opdrachtgever en BIM-manager. 145 Zie hiervoor Chao-Duivis & Koning 2001, p. 125 en art. 26 lid 3 RVOI-2001. Voor een uitgebreid overzicht van de veelvoorkomende taken van de projectmanager wordt verwezen naar bijlage H.1, vakgebied projectmanagement van de Regeling van de Verhouding tussen Opdrachtgever en adviserend Ingenieursbureau (RVOI2001), <www.kiviniria.net/media/Ledenservice/RVOI/mID_5501_cID_4482_BijlageH-RVOI2001.pdf>. 146 Chao-Duivis & Koning 2001, p. 131. 147 Chao-Duivis & Koning 2001, p. 131. De DNR-STB 2009 maakt dit onderscheid niet in deze bewoordingen. In plaats daarvan wordt gesproken van “ontwerpthema's” en “projectmanagementthema's”. Zie hiervoor BNA & ONRI 2009, p. 16. 148 Chao-Duivis & Koning 2001, p. 132 149 Chao-Duivis & Koning 2001, p. 136. 150 Chao-Duivis & Koning 2001, p. 135-136. Zie ook RvA 10 september 2003, nr. 19.982; CvG KIVI 27 juli 2007, nr. 416/601. 144
25
hun taken deugdelijk kunnen vervullen.151 Een belangrijk beoordelingscriterium hierbij is in hoeverre de projectmanager binnen het kader van de specifiek aan hem verstrekte opdracht de reële mogelijkheid heeft om het verlangde resultaat te bereiken.152 Voor een deel hangt dit van de projectmanager zelf af; de projectmanager dient de beheersbaarheid van het project voldoende in ogenschouw te nemen en afdoende en tijdige maatregelen te nemen wanneer het project dreigt te ontsporen.153 Gelet op het voorgaande heeft de kwalificatie van de verbintenis van de projectmanager als een inspanningsverbintenis voor de projectmanager meer betekenis dan voor de adviseur.154 Omdat er weinig jurisprudentie is die specifiek de projectmanager betreft, stellen Chao-Duivis en Koning voor om aanknoping te zoeken bij jurisprudentie omtrent de figuur van de directievoerder.155 Directievoering houdt een globale controle en sturing in die toeziet op de uitvoering van een bouwplan.156 De directievoerder kan aansprakelijk zijn voor een gebrekkige prestatie van een derde wanneer deze (mede) het gevolg is van een toerekenbare tekortkoming in de taakvervulling van de directievoerder, bijvoorbeeld wanneer de directievoerder niet of onvoldoende toezicht houdt, niet de benodigde aanwijzingen geeft of verzuimt te waarschuwen bij een (dreigende) ondeugdelijke uitvoering van het werk.157 De vervolgvraag nu is natuurlijk welke implicaties het voorgaande heeft voor de aansprakelijkheid van de BIM-manager. Indien voor het antwoord op deze vraag wordt aangeknoopt bij de figuur van de adviseur als besproken in de vorige paragraaf, dan dient als uitgangspunt dat de BIM-manager verantwoordelijk is voor de volledigheid en kwaliteit van de informatie in de gedeelde/gezamenlijke Bouw Informatie Modellen.158 De BIM-manager levert echter zelf geen ontwerpbijdragen; zijn verantwoordelijkheid blijft dan ook beperkt tot het stellen van de randvoorwaarden die nodig zijn voor derden om hun werkzaamheden binnen het kader van de BIM-methodiek deugdelijk te kunnen uitvoeren, en het toetsen van de aangeleverde modellen aan de gemaakte afspraken.159 Daarbij kijkt de BIM-manager niet of de modellen/adviezen wel inhoudelijk en technisch juist zijn – dat blijft voor rekening van de partij die de respectievelijke ontwerpbijdragen heeft geleverd – maar slechts of er geen on151
CvG KIVI 27 juli 2007, nr. 416/601. Overigens zal in sommige gevallen wel een globale toetsing op zijn plaats zijn, zie nr. 30 van CvG KIVI 27 november 2007 nr. 416/609; RvA 10 september 2003, nr. 19.982: “De projectmanager is afhankelijk van de kwaliteit van de bouwpartners en van hun medewerking. Wanneer die medewerking ontbreekt, dan is de projectmanager daarvoor niet verantwoordelijk, evenmin als hij dat is voor de kwaliteit van het (eind)product van iedere participant, welke kwaliteit de projectmanager slechts kan (doen) toetsen. (....) De projectmanager is jegens de opdrachtgever verplicht zich zo goed mogelijk in te zetten, hetgeen valt aan te merken als een inspanningsverplichting.” 152 Zie hiervoor AIBk 15 augustus 2001, nr. 1600-2929. Bij een beperkte opdracht waarbij dagelijks toezicht niet aan de projectmanager wordt opgedragen, zal hij minder invloed kunnen uitoefenen op het resultaat van de werkzaamheden van derden en zal hij hiervoor minder snel aansprakelijk kunnen worden gehouden. Zie in dit verband ook RvA 10 september 2003, nr. 19.982: “'Waar het de projectmanager aan sanctiemogelijkheden ontbreekt, is het voor het welslagen van het project van groot belang dat enerzijds de signaalfunctie door de projectmanager goed wordt vervuld en anderzijds de opdrachtgever adequaat op de signalen reageert.” 153 CvG KIVI 27 juli 2007, nr. 416/601. 154 Chao-Duivis & Koning 2001, p. 135-136. Zie ook CvG KIVI 27 juli 2007, nr. 416/601. 155 Chao-Duivis & Koning 2001, p. 136. 156 Van Gulijk 2008, p. 106-107; Van den Berg, Bregman & Chao-Duivis 2010, p. 228-230; Van Wijngaarden & Chao-Duivis 2004, nr. 503. 157 Zie Van Wijngaarden & Chao-Duivis 2004, nr. 504-506; Van Gulijk 2008, p. 106-107. 158 InPro 2010, p. 28. 159 Vgl. Sebastian 2011b: “The model manager does not take decisions on design and engineering solutions (...)”; zie ook bijlage 3 bij dit onderzoek.
26
miskenbare misslagen worden gemaakt in de aangeleverde ontwerpbijdrages en of partijen zich hebben gehouden aan de afspraken betreffende de inrichting van het BIM.160 De adviseur zal dan ook in beginsel verantwoordelijk blijven voor het stellen van – en het toetsen van de adviezen aan – de vereiste architectonische/bouwkundige randvoorwaarden. Wanneer de BIM-manager softwarematige clash-controle dient toe te passen op samengestelde aspectmodellen is het voorgaande niet anders. Uiteraard dient de BIM-manager dan in te staan voor de deugdelijkheid van zijn adviezen en werkzaamheden, maar het is belangrijk om op te merken dat deze clash-controle doorgaans plaatsvindt op verzoek van de architect en/of aannemer, die ook aangeven op welke specifieke delen van de samengevoegde modellen clash-controle moet plaatsvinden.161 Alle niet-gespecificeerde delen vallen buiten de clash-controle en daarnaast wordt niet alle bouwinformatie in de bouwmodellen verwerkt.162 De clash-controle door de BIM-manager is derhalve geen vervanging van de “handmatige” toetsingen en controle door de adviseur, maar een aanvulling hierop.163 De conclusie is dan ook dat – met de mogelijke uitzondering dat de BIM-manager de kostenberekening maakt – de BIM-manager niet op de stoel van de adviseur gaat zitten, doch slechts adviseert op het gebied van BIM-technische onderwerpen.164 Daarmee is de BIM-manager niet aansprakelijk voor ontwerpfouten welke volgens hoofdstuk 3 en paragraaf 2 van dit hoofdstuk voor rekening van de adviseur komen die de foutieve ontwerpkeuze maakt of tekortschiet in zijn taken tot ontwerpcoördinatie en -integratie, tenzij deze fouten mede het gevolg zijn van een toerekenbare tekortkoming van de BIM-manager in de vervulling van zijn taken zoals besproken in dit hoofdstuk. In dat geval kan tot gedeelde aansprakelijkheid worden gekomen ex art. 6:101 lid 1 BW. Indien aanknoping wordt gezocht bij de figuur van de traditionele projectmanager, dan geldt als uitgangspunt dat de BIM-manager niet verantwoordelijk is voor het deugdelijk en tijdig presteren van de overige bij het project betrokken partijen, noch een resultaatsverplichting op zich neemt ten aanzien van het welslagen van het project.165 Aansprakelijkheid van de BIM-manager zal met name gezocht moeten worden in de omstandigheid dat deze zich onvoldoende heeft ingespannen om de voortgang, aansturing en controle op het project beheersbaar te houden en erop toe te zien dat de diverse bij het project betrokken partijen hun verplichtingen tijdig en deugdelijk nakomen, voornamelijk wanneer andere bouwdeelnemers
160
Zie bijlage 3; Sebastian 2011b. Daarbij wordt wel de kanttekening gemaakt dat de gespecialiseerde BIMmanager doorgaans deskundiger zal zijn op het gebied van BIM dan de adviseur. Tevens zal de BIM-manager doorgaans ook wel hogere verwachtingen scheppen omtrent zijn specifieke deskundigheid en ervaring met BIM. Daarmee mogen ook hogere eisen worden gesteld aan zijn vermogen om te kunnen overzien welke technische eisen en randvoorwaarden in dit kader van belang zijn om vermijdbare ontwerpfouten te voorkomen. Vgl. ChaoDuivis & Koning 2001, p. 136. voor de rol van de projectmanager. 161 Zo kan bijvoorbeeld bepaald worden dat een BIM-manager alleen zal controleren of het installatietechnisch ontwerp voor ventilatieschachten niet botst met een specifiek deel van het architectonisch ontwerp of model voor de betonconstructie. 162 Zie bijlage 3; Goossen & Spekkink 2011, p. 15, 21; <www.cadmagazine.nl/blog/editors-desk/praktische-bimvoor-architecten>. 163 Zie bijlage 3; <www.hetfacilitairbureau.nl/bim/clash-control/>. 164 Bij het maken van een kostenberekening kan voor de BIM-manager een strikte resultaatsverbintenis worden aangenomen. De adviseur heeft immers doorgaans ook een resultaatsverbintenis ten aanzien van het uitvoeren van berekeningen, zie de toelichting op DNR 2011, p. 21. 165 CvG KIVI 27 juli 2007, nr. 416/601.
27
hiervan afhankelijk zijn voor een goede vervulling van hun eigen verplichtingen.166 De jurisprudentie over dit onderwerp maakt echter duidelijk dat het een lastige opgave zal zijn om de BIM-manager op deze gronden aansprakelijk te stellen voor het ontwerp.167 Dit geldt temeer nu de BIM-manager in beginsel geen vertegenwoordigingsbevoegdheid toekomt, en zijn sturende en controlerende taken slechts toepassing vinden binnen het kader van de BIMmethodiek, waardoor de mogelijkheden om controle uit te oefenen op de beheersbaarheid van het project ook beperkt zijn. Twee andere factoren bemoeilijken voorts aansprakelijkheidstelling van de BIM-manager, te weten het mogelijk onbepaalde karakter van diens verplichtingen en de omstandigheid dat de BIM-methodiek waarop de verplichtingen van de BIMmanager betrekking hebben, gedefinieerd wordt door processen waarvoor geen eenduidige standaarden of principes bestaan.168 Om deze reden zal het dan ook van belang zijn om de taken en verplichtingen van de BIM-manager gedetailleerd vast te leggen in de opdracht.169 4.4. Conclusie In de regel is de adviseur verantwoordelijk voor een deugdelijke coördinatie en integratie van bouwinformatie in de ontwerpfase. De aanknopingspunten uit de jurisprudentie voor de beoordeling van de aansprakelijkheid van de adviseur in dit verband, bieden ook houvast wanneer er wordt gewerkt met BIM. Twee kanttekeningen zijn hierbij echter op hun plaats. Allereerst zal het bij betrekkelijk niet-geïntegreerde toepassing van BIM op de weg van de adviseur liggen om voldoende rekenschap te geven van de BIM-specifieke eisen en randvoorwaarden die gesteld en getoetst moeten worden opdat derdeadviseur tot een deugdelijk advies kunnen komen. Een andere kanttekening is op zijn plaats bij een geïntegreerde toepassing van BIM; in dit scenario kan het nodig zijn om een gespecialiseerde BIM-manager aan te stellen als centrale BIM-beheerder. In de jurisprudentie heeft men zich nog niet uitgelaten over de vraag naar de aansprakelijkheid van de gespecialiseerde BIM-manager. Gelet op de raakvlakken tussen de hoofdtaken van de gespecialiseerde BIM-manager en die van de adviseur en projectmanager, ligt het in de rede om hiervoor aanknoping te zoeken bij jurisprudentie omtrent deze twee figuren. Daarbij wordt wel opgemerkt dat de BIM-manager niet op de stoel van de adviseur en projectmanager gaat zitten, doch hen slechts adviseert en ondersteunt vanuit zijn gebied van deskundigheid betreffende de (technische) inrichting van de BIMmethodiek.
166
CvG KIVI 27 juli 2007, nr. 416/601. RvA 10 september 2003, nr. 19.982; CvG KIVI 27 juli 2007, nr. 416/601. In de uitspraak van de CvG Kivi van 27 juli 2007 was er sprake van een combinatie van verschillende factoren en omstandigheden waaruit kon worden geconcludeerd dat er sprake was van een toerekenbare tekortkoming van de projectmanager die heeft geresulteerd in schade voor de opdrachtgever. 168 Voor het eerstgenoemde zie Chao-Duivis & Koning 2001, p. 136 en voor het tweedegenoemde wordt verwezen naar de in paragraaf 2 van dit hoofdstuk besproken uitspraak AIBk 11 december 2009, nr. 1200-0152. 169 In die zin ook Larson & Golden, p. 103. In hoofdstuk 6, par. 4.1 en 4.2 worden twee Noord-Amerikaanse BIM-addenda besproken waarin pogingen zijn ondernomen om de verplichtingen van de BIM-manager te definiëren.
167
28
Hoofdstuk 5. BIM en de waarschuwingsplicht van de opdrachtgever, adviseur en aannemer 5.1. Inleiding en leeswijzer In hoofdstuk 3 is een beknopte uitleg gegeven over de waarschuwingsplicht zoals deze voorkomt in de wet en toepasselijke algemene voorwaarden en welke beoordelingcriteria daarvoor gehanteerd worden. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op deze criteria en hoe deze zich verhouden in het kader van werken met BIM. Daarmee zal deelvraag 3 worden beantwoord: welke invloed heeft het werken met BIM op de waarschuwingsplicht van de opdrachtgever, adviseur en aannemer voor fouten in het ontwerp? In paragraaf 2 komt het criterium van de evidentie van de fout aan bod. Paragraaf 3 behandelt het criterium van deskundigheid. In paragraaf 4 komt het criterium van omstandigheden die de constructie zelf betreffen aan bod. Het hoofdstuk wordt in paragraaf 5 afgesloten met een conclusie. 5.2. De evidentie van de fout als criterium De mate waarin een fout of gebrek als evident kan worden aangemerkt, is een belangrijk criterium voor de waarschuwingsplicht. Zo zal voor de aannemer (sneller) een waarschuwingsplicht worden aangenomen wanneer het gaat om een evidente fout in het ontwerp, of in andere woorden: een ‘zonneklaar’ foutieve constructie.170 Voor de adviseur ligt dit, in relatie tot de opdrachtgever, iets anders. Weliswaar dient ook hij slechts te waarschuwen voor klaarblijkelijke fouten, de invulling van wat nu klaarblijkelijk was of had moeten zijn voor hem, is echter anders dan voor de aannemer. De adviseur is immers de ontwerpdeskundige en als zodanig dient hij kritischer te kijken naar de informatie en beslissingen van de opdrachtgever.171 Gaat het om het werk van andere, door de opdrachtgever betrokken ontwerpdeskundigen, dan zal de adviseur in de regel wel slechts moeten waarschuwen voor zover het gaat om evidente misslagen.172 De opdrachtgever zal ten slotte slechts moeten waarschuwen voor fouten die hij daadwerkelijk heeft opgemerkt of waar hij zich van bewust moet zijn geweest, maar vanzelfsprekend zal hiervan sneller sprake zijn wanneer het om fouten gaat die als evident kunnen worden gezien.173 Nu het belang vaststaat van dit criterium voor de waarschuwingsplicht, rest nog de vraag hoe het werken met BIM zich hier toe verhoudt. De invloed van het werken met BIM op het criterium van de evidentie van de fout, is tweeledig. BIM kan namelijk er toe bijdragen dat een ontwerpfout evident wordt waar dit zonder het werken met BIM niet het geval zou zijn geweest en dat het evident worden van deze fout in een eerdere fase in het bouwproces voorkomt. Toepassing van BIM kan er dus voor zorgen dat meer fouten evident worden en dat dit eerder gebeurd. Beide gevallen worden hieronder verder besproken. 170
Zie voor jurisprudentie Van Wijngaarden en Chao-Duivis 2006, nr. 778. Daar wordt aan toegevoegd: RvA 6 april 1993, nr. 15.428; RvA 8 februari 2008, samengevoegde behandeling van AIBk, geschilnr. 1200-0365, CvG KIVI, geschilnr. 13.100621, RvA, geschilnr. 26.903, RvA geschilnr. 26.903. 171 Zie hoofdstuk 3, par. 3.3. 172 AIBk 3 september 1997, nr. 196-0313; AIBk 17 januari 2000, nr. 1197-2085; AIBk 6 oktober 2009, nr. 12000510. 173 Zie de Toelichting op de DNR 2011, p. 25 en de Algemene Toelichting op de UAV-GC 2005 bij par. 20 lid 4.
29
Om te beginnen: het gevolg van het werken met BIM dat er meer fouten evident worden. Ter illustratie wordt hier verwezen naar het bouwproject “De Doorbraeck” in OudIJmuiden, waarbij Ockenburgh Architectuur en Bouwkunde de opdracht had om alle werktekeningen van de architect en constructeur samen te voegen tot één bouwmodel met behulp van een BIM-methodiek.174 Volgens Rob Hazelaar, adjunct-directeur bij Ockenburgh, zijn bij het samenvoegen van alle verschillende ontwerpdelen en het opbouwen van dat bouwmodel, enorm veel fouten naar voren gekomen, die zeker bij de uitvoering waren gemaakt.175 De hoeveelheid fouten die daarbij aan het licht kwamen, heeft tot gevolg gehad dat de waarschuwingsplicht van Ockenburgh als adviseur ook merkbaar werd verzwaard. Zonder het gebruik van een BIM-methodiek waren veel van deze fouten namelijk niet aan het licht gekomen, althans hadden ze niet als evident kunnen worden aangemerkt.176 Softwarematige clash-controle binnen het kader van een BIM-methodiek in het bijzonder kan fysieke conflicten tussen ontwerpdelen aan het licht brengen, die anders niet opgemerkt zouden zijn dan wel pas tijdens of na de uitvoering.177 Daarnaast stelt werken met BIM de adviseur in staat om zijn ontwerp te verrijken met allerhande bouwinformatie die relevant kan zijn voor een aannemer, zoals materiaalbeschrijvingen, bouwfysische eigenschappen en specificaties van de specifieke bouwdelen van het ontwerp.178 Hierdoor heeft de aannemer meer informatie tot zijn beschikking aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of het ontwerp wel uitvoerbaar is zoals de adviseur dat voorzien heeft. Als gevolg hiervan zouden er dan ook vanuit het oogpunt van de aannemer meer fouten aan het licht moeten komen. Voor de opdrachtgever kan ten slotte nog het volgende worden opgemerkt. Doordat de ontwerpdeskundige de voortgang van het werk en de uitwerking van het programma van eisen beter kan visualiseren richting de opdrachtgever, zou de opdrachtgever daarmee ook beter in staat moeten zijn om een evidente misslag daarin op te merken, waarvoor hij uiteraard dient te waarschuwen.179 Het andere gevolg van het werken met BIM is dat fouten eerder evident worden. Een fout die normaal gezien pas bij de uitvoering van het werk ontdekt zou worden, kan nu reeds in de ontwerpfase aan het licht komen. Maar wat betekent dit nu feitelijk? Als de aannemer wordt betrokken bij de ontwerpfase, dan zal hij er rekening mee moeten houden dat het moment waarop hij dient te waarschuwen ook eerder komt te liggen dan gebruikelijk is. Zo dient de aannemer doorgaans het ontwerp slechts te beoordelen met het oog op de uitvoering van zijn eigen werkzaamheden.180 Meestal zal dit pas bij de uitvoeringsfase zijn en niet in de ontwerpfase. In een BIM-project kan het zijn dat de aannemer al in een eerder stadium bij het ontwerp wordt betrokken, met als gevolg dat het moment waarop hij dient te waarschuwen 174
Zie bijvoorbeeld: <www.cadac.com/nl/referenties/Documents/aec-ockenburgh-architectuur-bouwkunde-w.pdf> en het gesprek met Ockenburgh, zoals uitgewerkt in bijlage 2. 175 Zie bijlage 2. 176 Het is helaas niet zeldzaam dat bouwfouten niet eerder aan het licht komen dan wanneer er schade ontstaat of het bouwwerk zelfs (gedeeltelijk) instort. Zie hiervoor het rapport van ‘Platform Constructieve Veiligheid 2009’. 177 Zie bijvoorbeeld <www.hetfacilitairbureau.nl/projecten/clash-control/> en bijlage 3 voor voorbeelden van clash-controle in het kader van een BIM- methodiek. 178 Zie hoofdstuk 2 van deze scriptie en <www.kubusinfo.nl/Producten/ArchiCAD/OPEN-BIM/IFC>. 179 Zie bijvoorbeeld: <www.virtueelbouwen101.wordpress.com/bim-voor-opdrachtgevers/>. 180 RvA 15 juli 2003, nr. 70. 647.
30
hiermee ook eerder zal komen te liggen. Hierdoor kan het sneller voorkomen dat hij wel waarschuwt, maar dit te laat is en hij aangesproken wordt voor de schade die daardoor ontstaat.181 Ook de adviseur zal er op dienen te letten dat wanneer door het werken met BIM bepaalde werkzaamheden eerder in de ontwerpfase plaatsvinden, het moment waarop de adviseur deze werkzaamheden moet toetsen – bijvoorbeeld aan de door hem gestelde randvoorwaarden – ook eerder kan komen te liggen. 5.3. Deskundigheid van de opdrachtgever, adviseur en aannemer als criterium Over de deskundigheid als beoordelingscriterium, en dan vooral ten aanzien van de aannemer, is veel jurisprudentie verschenen.182 In de verhouding tussen opdrachtgever en aannemer in een traditioneel bouwmodel zal in de ogen van de Raad van Arbitrage de deskundigheid van beide partijen een rol spelen bij de beoordeling van een eventuele waarschuwingsplicht voor de aannemer.183 De Hoge Raad neemt een ander standpunt in; de deskundigheid van de opdrachtgever ontslaat de aannemer in principe niet van zijn waarschuwingsplicht.184 In een geïntegreerd contractsmodel moet daarbij rekening gehouden worden met het feit dat de aannemer hier ook de rol van de ontwerpadviseur op zich neemt.185 Aan de adviseur wordt ten aanzien van het ontwerp namelijk doorgaans een hogere eis betreffende zijn deskundigheid gesteld; hij is immers de ontwerpdeskundige.186 Bedient de opdrachtgever zich voor een deel van de opdracht van andere deskundigen, dan wordt daar rekening mee gehouden bij de beoordeling van de waarschuwingsplicht van de adviseur.187 Voor de opdrachtgever zal zijn (gebrek aan) deskundigheid vooral van belang zijn bij de beoordeling van de waarschuwingsplicht van zijn adviseurs en aannemers richting hemzelf.188 Deskundigheid is dus een belangrijk criterium voor de waarschuwingsplicht en wordt mogelijk beïnvloed doordat er wordt gewerkt met BIM. 181
Zie voor jurisprudentie Van Wijngaarden & Chao-Duivis 2006, nr. 800. Zie voor jurisprudentieoverzicht daarover Van Wijngaarden & Chao-Duivis 2006, nr. 777-807. 183 Zie hiervoor het artikel Tijssens 2009, p. 703-710; Van den Berg, Bregman & Chao-Duivis 2010, p. 309-310; Van Wijngaarden & Chao-Duivis 2006, nr. 777-807. 184 Van den Berg, Bregman & Chao-Duivis 2010, p. 309-310. Volgens Chao-Duivis valt het in de literatuur vaak vermelde onderscheid in de praktijk wel mee. Zie hiervoor Chao-Duivis 2007, p. 231-241. Volgens Tijssens is er echter, afgaande op een jurisprudentieonderzoek, weldegelijk nog sprake van verschillende opvattingen tussen de HR en RvA hierover. Zie daarvoor Tijssens 2009, p. 703-710. Zie voor drie uitspraken waarin de denklijn van de Hoge Raad lijkt gevolgd te worden ook Smit & Hermans 2010, p. 106-108. Hieraan wordt toegevoegd: RvA, 1 augustus 2011, nr. 30.921. Een uitputtend onderzoek is ten aanzien van het voorgaande in dit bestek niet aan de orde, maar afgaande op het voorgaande moet wel rekening gehouden worden met de omstandigheid dat het genoemde onderscheid niet in alle uitspraken van de RvA doorklinkt. 185 Wel wordt er in de Algemene Toelichting op de UAV-GC 2005 bij par. 20 lid 4. vermeld dat voor wat betreft de waarschuwingsplicht van de opdrachtgever, het hier niet gaat om de deskundigheid van de opdrachtgever in abstracto, ofwel in het algemeen, maar de deskundigheid van de opdrachtgever zoals die in concreto tijdens een specifieke toetsing aan de dag is gelegd. 186 Zie voor jurisprudentie daarover Van Wijngaarden & Chao-Duivis 2004, nr. 501. 187 Toelichting op de DNR 2011 bij art. 11 lid 10, p. 23. Met name in een bouwteam zal een architect sneller mogen vertrouwen op de deskundigheid van de overige deelnemers. Zie hiervoor AIbk 23 juni 1972, BR 1973, p. 393. 188 Zie de Toelichting op de DNR 2011 bij art. 12 lid 4, p. 25. Er wordt niets vermeld over de deskundigheid van de opdrachtgever als criterium aangezien het hier gaat om de vraag of de opdrachtgever daadwerkelijk de fouten heeft opgemerkt of zich daarvan bewust moest zijn geweest, en niet of hij dit had behoren op te merken. Uit de Toelichting op DNR 2011 bij art. 11 lid 10, p. 23-24 blijkt dat de deskundigheid van de opdrachtgever wel een rol zal spelen bij de beoordeling van een waarschuwingsplicht tot hem gericht. Zie ook AIbk 23 juni 1972, BR 1973, p. 393. 182
31
Zowel in de situatie dat partijen individuele aspectmodellen in onderlinge wisselwerking ontwikkelen als de situatie dat partijen vanaf het begin samen in één model werken, zal er sprake zijn van een meer vergaande uitwisseling en integrale toepassing van interdisciplinaire bouwinformatie. De mogelijkheden van BIM om meer (her)bruikbare bouwinformatie te verwerken in het bouwmodel ten opzichte van traditionele CAD-tekeningen of maquettes, speelt hierin een belangrijke rol. Niet alleen kan de adviseur bijvoorbeeld opmerkingen toevoegen aan het model die de aannemer extra informatie geven, ook is het mogelijk om digitale informatiedatabanken te koppelen aan het 3-D model in het BIM zodat de gebruiker direct en eenvoudig toegang heeft tot die informatie. Een voorbeeld van een dergelijke databank is de digitale bouw bibliotheek.189 Dit is een databank waarin alle relevante informatie opgeslagen wordt over bouwdelen, materialen en regelgeving waarover de gebruiker eenvoudig beschikking heeft.190 Het spreekt voor zich dat dit de deskundigheid vergroot van de deelnemers in het BIM-bouwproject. Doordat partijen BIM toepassen om ontwerpdelen onderling – en het ontwerp op uitvoering en andersom – af te stemmen, is het voorts te verwachten dat hierdoor partijen uit verschillende disciplines beter op de hoogte zullen (moeten) zijn van de inhoud en het verloop van elkaars werkzaamheden, zeker bij een geïntegreerde toepassing van BIM.191 Met andere woorden: een adviseur zal over meer bouwkundige en constructieve kennis moeten beschikken en een aannemer zal meer ontwerptechnische kennis en totaaloverzicht moeten hebben dan doorgaans het geval is.192 Verandering in één deel van het BIM (bijv. in het architectonisch model) kan gevolgen elders in het BIM hebben (bijv. in het constructief model of elektrotechnische installatiemodellen) en dit moeten partijen kunnen overzien.193 Als ingangsvoorwaarde zullen de verschillende bouwdeelnemers dus al een grotere mate van interdisciplinaire deskundigheid moeten bezitten en beter ruimtelijk en bouwkundig inzicht moeten hebben.194 Willen partijen hun ontwerpbijdrages in onderlinge wisselwerking tot stand brengen dan zullen zij dus eerder en vaker een kijkje in de keuken van de andere bouwdeelnemers moeten nemen. Ook is het met BIM in theorie makkelijker om aan te tonen dat er in een bepaalde situatie voldoende wetenschap was van de fout in kwestie of voldoende informatie ter beschikking stond om te kunnen spreken van voldoende deskundigheid bij een partij om die fout te hebben moeten onderkennen. Een digitale informatiestroom kan in principe immers makkelijker achteraf in kaart gebracht worden dan een traditionele informatiestroom.195 Het voorgaande zal echter niet voor elke bouwdeelnemer op dezelfde manier gelden. Om te beginnen is er een verschil tussen de verschillende bouwdeelnemers in de mate van betrokkenheid en aard van het gebruik van BIM. Zo lopen installateurs nog steeds achter waar het gaat om het werken met BIM en ook opdrachtgevers zullen BIM slechts gebruiken om 189
Zie <www.digitalehuis.nl/page/108/.>. Zie <www.digitalehuis.nl/dbb-inleiding/031/>. 191 In die zin ook Chao-Duivis 2009, p. 204-212 en Van Gulijk 2010, p. 45-46. 192 Zie bijlage 1. 193 Zie bijlage 1. 194 Zie bijlage 1 en 2. 195 Zie bijvoorbeeld Coins Consortium 2010, p. 44 voor hoe met behulp van de COINS BIM-methodiek in samenwerking met het VISI-afsprakenstelsel voor digitale communicatie een informatiestructuur en -stroom kan worden ingericht en vastgelegd m.b.v. BIM. 190
32
‘mee te kijken’ in plaats van actief te participeren in de BIM-methodiek.196 Daarnaast is er ook, zoals uitgelegd aan het begin van deze paragraaf, een verschil in het belang van de deskundigheid als criterium tussen de opdrachtgever, adviseur en aannemer. 5.4. Omstandigheden die de constructie zelf betreffen als criterium Bij algemene bekendheid van de nadelen en risico's van een bepaalde voorgeschreven constructie, kan soms gesproken worden van een bewuste keuze van de opdrachtgever hiervoor, die deze risico’s dan heeft ingecalculeerd.197 In zulke gevallen dient de aannemer dan niet te waarschuwen.198 Ook bij niet gangbare constructies hoeft de aannemer niet te waarschuwen.199 Evenzo bij functioneel ongeschikte constructies waarbij de aannemer niet op de hoogte was van het voorgenomen gebruik van de constructie.200 Werken met BIM verandert in principe niets aan de bekende risico’s die inherent zijn aan een bepaalde constructie. Wel zou door het werken met BIM het voor alle betrokken bouwdeelnemers sneller duidelijk moeten zijn wat het voorgenomen gebruik van een constructie(deel) is. Zo kun je bijvoorbeeld in het BIM voor elk bouwdeel vastleggen wat de technische eigenschappen en functies ervan zijn en dit beter kenbaar maken.201 Hierdoor zal een aannemer zich bijvoorbeeld minder snel kunnen beroepen op het ontbreken van wetenschap omtrent het voorgenomen gebruik van een constructie. Dat de stand van de wetenschap of “stand van vakmatige kennis” van belang kan zijn bij het beoordelen van een waarschuwingsplicht, is al eerder bepaald door de RvA in een uitspraak uit 2002.202 5.5. Conclusie Hoewel het gewicht van de drie genoemde beoordelingscriteria voor beoordeling van de waarschuwingsplicht zal afhangen van de concrete omstandigheden van het geval, is in het algemeen te verwachten dat geïntegreerde toepassing van BIM ertoe bij kan dragen dat meer fouten evident worden en dit ook eerder in het bouwproces gebeurt. Dit zal voornamelijk voor de ontwerpadviseur gelden. Daarnaast zal geïntegreerde toepassing van BIM het ook mogelijk maken dat de betrokken bouwdeelnemers beter op de hoogte zijn van elkaars werkzaamheden doordat via BIM meer bouwinformatie met elkaar kan worden uitgewisseld. Hierdoor zal vooral de aannemer sneller voldoende deskundig worden geacht om te hebben moeten waarschuwen voor een ontwerpfout. De opdrachtgever zal gezien zijn beperkte waarschuwingsplicht en geringe betrokkenheid in het BIM-proces het minste merken van de zojuist genoemde gevolgen van het werken met BIM. Echter zal, omdat schending van een waarschuwings196
Zie hiervoor BNA 2010 <www.kubusinfo.nl/Successen/nieuws/archief/2010/Als-BIM-meer-dan-een-pilotmoet-zijn>. Zie voorts ook bijlage 1. Er zijn bepaalde gratis programma’s waarmee men BIM modellen kan bekijken, maar niet bewerken. Een voorbeeld daarvan vindt je hier: <www.solibri.com/solibri-modelviewer.html>. 197 Van Wijngaarden & Chao-Duivis 2006, p. 51 198 Van Wijngaarden & Chao-Duivis 2006, p.51. Dat geldt zowel voor situaties waarbij vast stond dat de opdrachtgever een bewuste keuze had gemaakt, als de situatie dat de aannemer er van uit mocht gaan dat van een bewuste keuze sprake was. Zie voor beide gevallen Van Wijngaarden & Chao-Duivis 2006, nr. 789. 199 Van Wijngaarden & Chao-Duivis 2006, nr. 790. 200 Van Wijngaarden & Chao-Duivis 2006, nr. 793. 201 Coins Consortium 2010, p. 18-19. 202 RvA 14 november 2002, nr. 70.589.
33
plicht een sterke grond vormt voor aansprakelijkheidstelling, het voor de opdrachtgever voordelig zijn dat de adviseur en aannemer sneller zullen kunnen, en daarmee moeten, waarschuwen.
34
Hoofdstuk 6. Rechtsvergelijking met Noord-Amerikaans recht 6.1. Inleiding en leeswijzer In dit hoofdstuk wordt gekeken naar de Noord-Amerikaanse ontwikkelingen betreffende werken met BIM. Daarmee wordt een antwoord gezocht op de laatste deelvraag van deze scriptie: welke inzichten voor het Nederlandse bouwrecht geeft het Noord-Amerikaanse bouwrecht omtrent het gebruik van BIM en de gevolgen daarvan op de verdeling van ontwerpaansprakelijkheid? In paragraaf 2 wordt in grote lijnen de Noord-Amerikaanse regeling van ontwerpaansprakelijkheid besproken. In paragraaf 3 volgt een bespreking van de behandeling van BIM in Noord-Amerikaanse juridische literatuur. De ontwikkelingen in Noord-Amerika op het gebied van standaardvoorwaarden voor toepassing van BIM komen aan bod in paragraaf 4. In paragraaf 5 wordt het voorgaande met het Nederlandse bouwrecht, waarbij in paragraaf 6 mogelijke Nederlandse alternatieven worden verkend voor de in Noord-Amerika verschenen standaardvoorwaarden voor werken met BIM. In paragraaf 7 volgt de conclusie. 6.2. Noord-Amerikaans bouwrecht algemeen Noord-Amerika behoort tot een ander rechtssysteem dan het Nederlandse civil law rechtssysteem dat bestaat uit een stelsel van wettelijke regels die op systematische en uniforme wijze zijn gecodificeerd.203 Noord-Amerika kent namelijk een common law rechtssysteem dat berust op rechtspraak (precedentenleer) en daarnaast ook constitutioneel recht en wettelijke en administratiefrechtelijke regelgeving.204 Het Noord-Amerikaanse bouwrecht berust hoofdzakelijk op drie pijlers: contract law (overeenkomstenrecht), tort law (verbintenissen uit onrechtmatige daad) en statutory/regulatory law (door de overheid vastgestelde regelgeving).205 Een ontwerp komt doorgaans tot stand nadat een opdrachtgever een designprofessional (architect/ingenieur) daartoe de opdracht geeft.206 Is er sprake van een tekortkoming in dat ontwerp, dan zal dat gegeven op zichzelf niet voldoende zijn om tot aansprakelijkheid van de ontwerpdeskundige te komen.207 Daarvoor zal de ontwerpdeskundige in beginsel ook verzuimd moeten hebben om bij de vervulling van zijn taken reasonable care and professional skill te hebben betracht zoals gewoonlijk is voor professionals van zijn beroep in vergelijkbare omstandigheden.208 In een uitspraak uit 1978 wordt daarover het volgende vermeld: “Because of the inescapable possibility of error which inheres in these services, the law has traditionally required, not perfect results, but rather the exercise of that skill and judgment which can be reasonably expected from similarly situated professionals.”209
203
Uniken Venema/Zwalve 2000, p. 25. Uniken Venema/Zwalve 2000, p. 25. 205 Kelleher jr. & Walters 2009, p. 1. 206 Kelleher jr. & Walters 2009, p. 134-135. 207 Kelleher jr. & Walters 2009, p. 136. 208 Wheatly & Brown 2007, p. 34; Kelleher jr. & Walters 2009, p. 135. Deze verplichting van de ontwerpdeskundige om de gebruikelijke zorg en vaardigheid te betrachten, bestaat in de regel al wanneer de ontwerpdeskundige een opdracht aanvaard. Het is niet ook nodig dat deze verplichting expliciet is overeengekomen. Zie daarvoor Kelleher jr. & Walters 2009, p. 135-136. 209 Mounds View v. Walijarvi, 263 N.W.2d 420, 424 (Minn. 1978). Zie ook Kelleher jr. & Walters 2009, p. 136. 204
35
In de meeste standaardvoorwaarden voor ontwerpdeskundigen wordt een aansprakelijkheidsnorm van gelijke strekking gegeven.210 De beoordeling van de aansprakelijkheid van de ontwerpdeskundige aan de hand van de zojuist genoemde standard of care duidt overwegend op een inspanningsverplichting voor de ontwerpdeskundige. Daarmee is echter niet ook uitgesloten dat er een hogere standard of care – of zelfs een resultaatsverbintenis – aangenomen/overeengekomen wordt.211 Indien de ontwerpdeskundige zich bij het voorgaande moet bedienen van gegevens/ontwerpadviezen die van de opdrachtgever – of van derden namens deze – afkomstig zijn, dan mag hij erop vertrouwen dat deze juist en volledig zijn.212 Wel heeft de ontwerpdeskundige dan een waarschuwingsplicht voor gebreken die hij in deze gegevens en adviezen heeft opgemerkt.213 De ontwerpdeskundige kan ten slotte ook verantwoordelijk zijn voor ontwerpcoördinatie.214 Voor de verhouding tussen de opdrachtgever en de aannemer die het werk uitvoert moeten we kijken naar een uitspraak uit 1918 waarin het U.S. Supreme Court de zogenaamde Spearin-doctrine heeft geïntroduceerd. De Spearin-doctrine houdt – kort gezegd – in dat wanneer een aannemer het werk dient uit te voeren aan de hand van plannen en specificaties die van de opdrachtgever afkomstig zijn, de aannemer niet aansprakelijk is voor de gevolgen van fouten in diezelfde plannen en specificaties.215 Deze regel geldt echter niet onverkort en is bijvoorbeeld niet (onverkort) van toepassing wanneer de aannemer het gehele ontwerp verzorgt of op andere manieren ontwerpbijdragen levert of ontwerpkeuzes maakt.216 Voorts kan een aannemer aansprakelijk worden gesteld voor een ontwerpfout wanneer hij verzuimt te waarschuwen voor een kennelijke fout daarin.217 Tussen de aannemer en de ontwerpdeskundige zal doorgaans geen contractuele relatie bestaan.218 Wil de aannemer de ontwerpdeskundige aansprakelijk stellen, dan zal hij voor zijn vordering aangewezen zijn op een buitencon210
Wheatly & Brown 2007, p. 34. Kelleher jr. & Walters 2009, p. 136. Bijvoorbeeld als de architect bepaalde gerechtvaardigde verwachtingen schept omtrent zijn kennis of vaardigheid, of wanneer zijn taak of doelstellingen zodanig worden overeengekomen dat daarmee door hem feitelijk een bepaald wordt gegarandeerd. 212 Zie bijvoorbeeld AIA Document B101-2007, Standard Form of Agreement Between Owner and Architect § 3.1.2 en ConsensusDOCS 245 Standard Short Form Agreement Between Owner and Architect/Engineer § 6.2.1. 213 AIA Document B101-2007, Standard Form of Agreement Between Owner and Architect § 3.1.2. 214 Dit verschilt per algemene voorwaarden. De ontwerpdeskundige kan enkel verantwoordelijk zijn voor het afstemmen van zijn werkzaamheden met die van de andere adviseurs, of kan verantwoordelijk zijn voor afstemming van alle adviezen tot één consistent geheel. Voor meer informatie daarover wordt verwezen naar Aparici & Bales 2008, p. 33-34. 215 De Spearin-doctrine houdt derhalve een impliciete garantie in van de opdrachtgever jegens de aannemer voor de deugdelijkheid van de voorgeschreven constructie. Deze garantie wordt niet genullificeerd door een verplichting van de aannemer om het terrein te inspecteren, de plannen en specificatie te controleren en zich zelf te informeren over de eisen die gesteld worden aan het werk (United States v. Spearin, 248 U.S. 132 (1918); Callahan 2005, p. 173. 216 De aannemer kan de ontwerpfunctie vervullen in een Design-Build contractsvorm, zie hiervoor Levy 2006, p. 259. Verder kan de aannemer in een Design-Bid-Build contractsmodel substantiële ontwerpbijdrages leveren of kan het voorkomen dat het werk dient te worden uitgevoerd aan hand van zogenaamde performance specifications. Bij het laatstgenoemde moet de aannemer een ontwerpconform resultaat bereiken en wordt hij de vrije hand gelaten hoe hij dit bewerkstelligd, waarbij hij onvermijdelijk ontwerpkeuzes dient te maken ( Zie Kelleher jr. & Walters 2009, p. 25-27). Enkel deelnemen in overleg dat betrekking heeft op het ontwerpproces, zal doorgaans niet voldoende zijn om de aannemer aansprakelijk te stellen (zie Sibinic jr., Nash jr. & Nagle 2006, p. 275). 217 In de regel heeft de aannemer een marginale onderzoeksplicht en dient hij slechts te waarschuwen voor kennelijke fouten. Zie voor het voorgaande Brams & Lerner 1996, p. 114-116. Wat als kennelijk of evident aan te merken valt, zal afhangen van de concrete omstandigheden van het geval en de relatieve deskundigheid van de aannemer, zie hiervoor Kelleher jr. en Walters 2009, p. 26 en 29. 218 Kelleher jr. & Walters 2009, p. 7 en 11. 211
36
tractuele grondslag.219 Een andere mogelijkheid valt onder wat de Third Party Beneficiary Theory wordt genoemd. Een aannemer beroept zich er dan op dat hij een beoogde belanghebbende is bij de overeenkomst tussen de opdrachtgever en architect en hieraan een grond ontleent om zijn schadevergoedingsvordering op te baseren.220 Als alternatief voor het zonet beschreven Design-Bid-Build bouwmodel – dat overeenkomt met het Nederlandse traditionele bouwmodel – kan de opdrachtgever ook voor een geïntegreerd contractsmodel kiezen, dat wordt aangeduid met de term Design-Build.221 De aannemer neemt dan zowel de ontwerp- als de uitvoeringsfunctie op zich en heeft voor beide een resultaatsverbintenis.222 Door actieve bemoeienis met het ontwerp kan de opdrachtgever evenwel aansprakelijkheid voor het ontwerp naar zich toe trekken.223 Ten slotte verdient nog het Integrated Project Delivery (IPD) bouwmodel vermel224 ding. Daarbij gaan de opdrachtgever, ontwerpdeskundige en aannemer een contractuele samenwerking op gelijke voet aan en worden de meeste (ontwerp)beslissingen in gezamenlijk overleg genomen.225 Partijen kunnen dan kiezen om elkaar te vrijwaren van aansprakelijkheidstelling voor fouten die – met uitzondering van opzet – het gevolg zijn van gezamenlijke beslissingen.226 6.3. BIM en ontwerpaansprakelijkheid in Noord-Amerikaanse literatuur De juridische implicaties van werken met BIM die Larson & Golden in hun artikel “Entering the Brave New World: An Introduction to Contracting for Building Information Modeling” bespreken, staan centraal in deze paragraaf.227 Larson & Golden stellen dat het werken met BIM onder meer de volgende vragen oproept: “Does it alter the traditional allocation of responsibility and liability exposure among owners, designers, contractors, and suppliers? What are the risks of sharing digital models with other 219
Bijvoorbeeld een negligence tort ingeval van nalatigheid aan de zijde van de ontwerpdeskundige. Daarvoor zal dan sprake moeten zijn van een geschonden rechtsnorm waardoor schade ontstaat en deze norm moet tevens beoogd hebben de gelaedeerde te beschermen tegen die schade. Ten slotte moet er ook sprake zijn van een causaal verband tussen de normschending en de geleden schade. Zie hiervoor: Kelleher jr. & Walters 2009, p. 6. Een remedie tegen puur economische schade op grond van een negligence tort wordt over het algemeen niet snel aangenomen, iets waar naar wordt verwezen met de term Economic Loss Rule, maar wordt wel vaker geaccepteerd wanneer het gaat om aansprakelijkheid van een architect jegens een aannemer (zie Kelleher jr. & Walters 2009, p. 159 en 160). 220 Kelleher jr. & Walters 2009, p. 163 en 164. Vergelijk met het Nederlandse derdenbeding ex. art. 6:253 BW. 221 Kelleher jr. & Walters 2009, p. 17-24. 222 Kelleher jr. & Walters 2009, p. 17. 223 Kelleher jr. & Walters 2009, p. 171. 224 Bijvoorbeeld in de vorm van een zogenaamde Tri-Party Agreement. Zie Kelleher jr. & Walters 2009, p. 18 225 Kelleher jr. & Walters 2009, p. 18. Er dient dan een managementbestuur gevormd te worden dat bestaat uit vertegenwoordigers van de opdrachtgever, ontwerpdeskundige en aannemer. Dat managementbestuur vormt dan het beslissingsorgaan van het samenwerkingsverband. Zie par. 4.1 van het ConsensusDOCS 300 Standard Form of Tri-Party Agreement for Collaborative Project Delivery. Zie voorts Haynes 2010, p. 1-5 voor alternatieve algemene voorwaarden voor Integrated Project Delivery. 226 Kelleher jr. & Walters 2009, p. 18; Haynes 2009c, p. 1-2. Zie par. 3.8.2 ConsensusDOCS 300 Standard Form of Tri-Party Agreement for Collaborative Project Delivery. 227 Larson & Golden 2007. In Lowe & Muncey 2008, p. 5 wordt opgemerkt dat de juridische implicaties van BIM die besproken worden in dit artikel van Larson & Golden met name die kwesties dat het (in paragraaf 4.2 van dit hoofdstuk te bespreken) ConsensusDOCS 301 BIM Addendum beoogt te adresseren. Daarmee vormt dit artikel een prima uitgangspunt voor deze paragraaf. Zie hoofdstuk 6, paragraaf 5.1 van deze scriptie voor meer over het ConsensusDOCS 301 BIM Addendum.
37
parties? Does the party managing the modeling process assume any additional liability exposure? What risks arise from potential interoperability of the various BIM software platforms in use? (....) What risks arise for the party taking responsibility for establishing and maintaining the networked file-sharing site used as a depository for models?”228
Larson & Golden gaan allereerst in op de vraag of het werken met BIM ook een wijzing vereist in de traditionele verdeling van verantwoordelijkheden tussen de ontwerp- en uitvoeringsdisciplines.229 Zo zijn onder de Spearin-doctrine aannemers in beginsel niet aansprakelijk voor fouten in het voorgeschreven ontwerp en exonereren ontwerpdeskundigen zich vaak in standaardvoorwaarden van aansprakelijkheid voor de uitvoeringsmethoden van de aannemer.230 Ontwerpdeskundigen vrezen dat wanneer aannemers input leveren aan het ontwerpmodel, of ontwerpmodellen als basis worden gebruikt voor uitvoeringsmodellen, hiermee tevens aansprakelijkheid wordt overgenomen voor de uitvoeringsmethoden van de aannemer.231 Aannemers op hun beurt weer vrezen kennelijk dat door bijdragen te leveren aan het BIM in de ontwerpfase het ontwerp voor hen niet langer als voorgeschreven kan worden aangemerkt in de zin van de Spearin-doctrine.232 Larson & Golden merken hierover op dat er geen nieuwe juridische vragen in het geding zijn, maar langlopende juridische kwesties in een nieuwe context; “Using BIM does not necessarily alter the traditional allocation of responsibility among designers, contractors, and suppliers. Instead, altering any allocation of responsibility is purely a function of the roles and responsibilities assigned to the various parties, the collaborative process that is established, and the parties’ discipline in maintaining their roles and following that established process.”233
Volgens Larson & Golden leert de ervaring voorts dat bouwdeelnemers – op één mogelijke uitzondering na – geen nieuwe of andere rollen moeten aannemen als gevolg van het werken met BIM.234 Weliswaar is te verwachten dat sommige werkzaamheden zullen verschuiven van de uitvoeringsfase naar de ontwerpfase, maar dit brengt geen noodzakelijk wijziging van aansprakelijkheidsrisico's met zich.235 Het zal in dit verband overigens wel belangrijk zijn dat de Bouw Informatie Modellen ook overeenkomen met de tweedimensionale tekeningen en andere traditionele documenten die het bestek vormen.236 Doorgaans worden namelijk slechts de 228
Larson & Golden 2007, p. 77. Larson & Golden 2007, p. 82. 230 Larson & Golden 2007, p. 83. 231 Larson & Golden 2007, p. 83. 232 Larson & Golden 2007, p. 82-83; Wheatly & Brown 2007, p. 34; Ashcraft 2008, p. 13-14; Lowe & Muncey 2008, p. 8-9; Haynes 2009a, p. 2. 233 Larson & Golden 2007, p. 83-84. In deze zin ook Haynes 2009a, p.2; Low & Muncey 2008, p. 7. In dit verband merken Larson & Golden op dat: “In this respect, collaborative BIM processes are no different than the myriad of traditional design and construction processes which, if mishandled, can result in unintended transfers of responsibility for design and means-and-methods. These include processes for “value engineering,” constructability reviews, fast-track design and construction, performance specifications, shop drawings, requests for information, and contract changes.” (Larson & Golden 2007, p. 85). Voor meer informatie over deze termen wordt verwezen naar Kelleher jr. & Walters 2009, p. 10-35. Zie ook de vorige paragraaf van dit hoofdstuk over gevallen waarin de aannemer ontwerpverantwoordelijkheden op zich neemt. 234 Larson & Golden 2007, p. 84. 235 Larson & Golden 2007, p. 87. 236 Larson & Golden 2007, p. 88-89. 229
38
laatstgenoemden in de praktijk als officieel contractstuk aanvaard en dienen voor de aannemer als basis voor de uitvoering van het werk.237 Voor de aannemer is voorzichtigheid geboden wanneer hij het werk dient uit te voeren volgens de specificaties van het BIM welke niet of anders zijn gedocumenteerd in het bestek; dit valt mogelijk buiten het werkingsgebied van de Spearin-doctrine.238 Hierboven is de mogelijkheid gelaten voor een uitzondering op de hoofdregel dat werken met BIM niet vereist dat partijen ook nieuwe of andere rollen aannemen. De uitzondering betreft de rol van de modelmanager.239 Deze rol omvat mogelijk meer aan verplichtingen dan typisch toekomen aan de ontwerpdeskundige en projectmanager in het kader van informatiebeheer.240 Larson & Golden betogen dat het dan in de rede ligt om de aansprakelijkheid van de modelmanager te beoordelen conform een standard of care die inhoudt dat de modelmanager zijn taken dient te vervullen met inachtneming van de zorg en vaardigheid die gewoonlijk betracht worden door gelijksoortige professionals onder soortgelijke omstandigheden.241 Deze uitspraak is echter een papieren tijger, zo geven Larson & Golden zelf toe, omdat de rol en typische verplichtingen van de modelmanager vooralsnog onvoldoende uitgekristalliseerd zijn om zich hiervan een goed beeld te kunnen vormen.242 Het zal dan ook in dit verband belangrijk zijn om de taken en verplichtingen van de modelmanager helder neer te leggen in de overeenkomst of aanverwante documenten.243 Ten slotte wordt in dit verband nog opgemerkt dat het – gelet op de verscheidenheid aan BIM-software en gebrek aan uniforme BIMstandaarden – van belang is dat er afspraken worden gemaakt betreffende de technische inrichting van de BIM-methodiek.244 Deze taak komt bij uitstek toe aan de modelmanager.245 Tot slot bespreken Larson & Golden de problematiek omtrent het delen en gebruiken van bouwinformatie uit Bouw Informatie Modellen. Zo wensen bouwdeelnemers enerzijds te mogen vertrouwen op de bouwinformatie in bouwmodellen op dezelfde wijze als wanneer die informatie in de vorm van traditionele tweedimensionale tekeningen en andere bouwdocumenten aangeleverd zou worden.246 Anderzijds vrezen vooral ontwerpdeskundigen voor blootstelling aan bijkomende aansprakelijkheidsrisico's als gevolg van wijzigingen of (her)gebruik van de informatie uit hun modellen op onvoorziene wijzen of voor ongeschikte doeleinden.247 Zo zal een bouwmodel dat slechts ter visualisatie van (voorlopige) ontwerpideeën dient bijvoorbeeld niet geschikt zijn om als basis voor de uitvoering van het werk te dienen.248 Dit heeft geleid tot het gebruik van clausules waarin nadrukkelijk wordt bepaald dat 237
Larson & Golden 2007, p. 84. Zie hierover Hurtado & O'Connor jr. 2009, p. 5-6; Kelleher jr. & Walters 2009, p. 27-28. 239 Larson & Golden 2007, p. 84. 240 Larson & Golden 2007, p. 103. 241 Larson & Golden 2007, p. 103. 242 Larson & Golden 2007, p. 103. 243 Larson & Golden 2007, p. 103. 244 Larson & Golden 2007, p. 100-101. Ashcraft gaat daar uitgebreider op in, zie Ashcraft 2008, p. 14-16. 245 Zie par. 3 CD-301 en par. 2.4 AIA-E202. Deze bepalingen en de algemene voorwaarden waar ze toe behoren, worden in paragraaf 4 van dit hoofdstuk besproken. 246 Larson & Golden 2007, p. 93. 247 Larson & Golden 2007, p. 93. 248 Hurtado & O'Connor jr. 2009, p. 5. Stel dat een constructeur meent dat het BIM van de architect een geschikt raamwerk biedt om er zijn model op te baseren, uit af te leiden of in te passen. Indien niet alle daarvoor noodzakelijke informatie door de architect is verwerkt in dat model, kan als gevolg daarvan ook het model van de constructeur ondeugdelijk zijn. Ashcraft merkt op (in Ashcraft 2008, p. 12) dat de architect dan riskeert aansprake238
39
er niet op vertrouwd mag worden dat de informatie die uit ontwerpmodellen gehaald kan worden, volledig en accuraat is.249 Dit hindert een efficiënte toepassing van BIM.250 In aanvulling op het voorgaande is er nog een andere noemenswaardige kwestie gerelateerd aan BIM die niet (uitgebreid) besproken worden in het artikel van Larson & Golden. Zo merkt Haynes het volgende op over de standard of care van de ontwerpdeskundige in het kader van werken met BIM: “Perhaps of most significance to the design professional will be the question whether the standard of how a reasonable architect will perform will now be measured by a brand new BIM standard; requiring a fully coordinated and complete design model devoid of any conflicts and clashes between various elements of the design.”251
Ashcraft stelt in dit verband dat: “If we can avoid virtually all [physical] conflicts by using a detailed model, we can expect the standard to say that we should.”252 De voorgaande opmerkingen van Haynes en Ashcraft suggereren dat wanneer werken met BIM de standaard wordt voor alle ontwerpdeskundigen, zij voor de genoemde prestatie een resultaatsverplichting opgelegd kunnen krijgen, ofwel een standard of perfection. Dit kan problematisch zijn aangezien de meeste standaardvoorwaarden en aansprakelijkheidsverzekeringen uitgaan van een inspanningsverbintenis, ofwel een standard of reasonable care and professional skill.253 Tot slot wordt hier nog opgemerkt dat het voorgaande geen uitputtende behandeling voorstelt van alle juridische implicaties omtrent werken met BIM zoals deze aan de orde zijn in Noord-Amerikaanse literatuur. Zo bestaan er onder meer vragen naar werken met BIM en de verhouding ervan tot bepaalde administratiefrechtelijke regels die van toepassing zijn op het beroep van de ontwerpdeskundige, de allocatie van kosten en honorering van bouwdeelnemers, intellectuele eigendomsrechten en verzekeringsaspecten.254 In dit bestek wordt daar niet verder op ingegaan. 6.4. Algemene voorwaarden voor BIM in Noord-Amerika Het gebrek aan een contractueel kader dat de zojuist genoemde juridische kwesties omtrent werken met BIM adequaat adresseert, wordt genoemd als een wezenlijk beletsel voor toepassing van BIM in een bouwproject.255 Om die leemte op te vullen zijn er in Noord-Amerika twee aparte sets van algemene voorwaarden opgesteld: het AIA document E202-2008 Building Information Modeling Protocol Exhibit (in het vervolg: AIA-E202) en het ConsensusDOCS 301 Building Information Modeling (BIM) Addendum (in het vervolg: CD-301). Beide standaardvoorwaarden zijn bedoeld om tot onderdeel gemaakt te worden van de hoofdovereen-
lijk gesteld te worden door de constructeur, bijvoorbeeld d.m.v. een zogenaamde negligent misrepresentation claim op grond van de Restatement (Second) of torts section 552. Ook een beroep op de Third Party Beneficiary theory door de aannemer zou mogelijk eerder succesvol kunnen zijn wanneer met BIM wordt gewerkt. 249 Larson & Golden 2007, p. 93-94. Zie daarover ook Noble & Heart 2008, p. 13. 250 Larson & Golden 2007, p. 93-94. 251 Wheatly & Brown 2007, p. 34. 252 Ashcraft 2008, p. 10. 253 Wheatly & Brown 2007, p. 34; Kelleher jr. & Walters 2009, p. 528-529; Mow & Naylor 2010. 254 Zie hiervoor Ashcraft 2008, p. 5-18; Haynes 2009, p. 1-4. 255 Lowe & Muncey 2008, p. 4; Haynes 2009b, p. 1; McGraw-Hill Construction 2007, p. 20.
40
komst tussen partijen en bieden voorzieningen om het werken met BIM in te richten vanuit een organisatorisch, bouwtechnische en juridisch oogpunt.256 6.4.1. AIA document E202-2008 Building Information Modeling Protocol Exhibit In oktober 2008 heeft het American Institute of Architects het E202-2008 Building Information Modeling Protocol Exhibit (AIA-E202) gepubliceerd dat als doel heeft om protocollen vast te stellen voor bijdragen aan en gebruik van Bouw Informatie Modellen en specifieke verantwoordelijkheden toedeelt binnen de BIM-methodiek.257 AIA-E202 vangt in artikel 1 aan met enkele algemene bepalingen en definieert in paragraaf 1.2.1 een Bouw Informatie Model (“het model”) als een digitale representatie van de fysieke en functionele karakteristieken van een bouwproject, bestaande uit verschillende individuele “modelelementen” die de bouwdelen, installaties en assemblages voorstellen waar een bouwwerk doorgaans uit bestaat.258 Artikel 2 stelt enkele protocollen vast, zoals een waarschuwingsplicht in paragraaf 2.1 voor elke bouwdeelnemer die een conflict ontdekt in het model.259 Het beheer van het model wordt geregeld in paragraaf 2.4 en komt – behoudens afwijkende afspraken – voor rekening van de architect, aldus paragraaf 2.4.1. De voornaamste taken van de modelmanager worden opgesomd in paragraaf 2.4.2 t/m 2.4.4 en betreffen o.a. het opstellen van protocollen betreffende de inrichting en gebruik van het BIM, het controleren of alle aangeleverde modellen in overeenstemming zijn met de gemaakte afspraken en het verzorgen van periodieke clashrapportages.260 Hoewel de architect hiermee een aanzienlijk uitgebreid en specifiek takenpakket op zich neemt, wordt er niets vermeld over de aansprakelijkheid van de architect bij de uitoefening van zijn taken als BIM-beheerder. Het is maar de vraag of de standard of care die voor de architect in het algemeen geldt, hier ook ongewijzigd kan worden toegepast.261 De kern van het AIA-E202 wordt gevormd door de regelingen van artikel 3 en 4. De rechten en verplichtingen die bouwdeelnemers hebben ten aanzien van het model, worden in het AIA-E202 gekoppeld aan het zogenaamde Level of Development (LOD), ofwel ontwikkelingsniveau, dat van toepassing is op de onderscheidenlijke modelelementen. Hiervoor voorziet paragraaf 4.3 in een modelelement tabel waarin het beoogde bouwwerk is onderverdeeld in verschillende modelelementen, zoals de fundering, skeletstructuur en installaties, die vervolgens weer worden onderverdeeld in meer specifiekere modelelementen, zoals een vloer256
AIA-E202 par. 1.1.1 en CD-301 par. 1.3. Overigens zal bij strijdigheden tussen de twee addenda en het hoofdovereenkomst waar het tot onderdeel van gemaakt wordt, het addendum voorrang hebben, aldus AIA-E202 par. 1.1 en CD-301 1.11. 257 Par. 1.1 AIA-E202. 258 Zie voorts ook par. 1.2.3 AIA-E202. Bij een enkel bouwproject kan er sprake zijn van meerdere Bouw Informatie Modellen, zie daarvoor par. 1.2.1 AIA-E202. 259 Zo bepaalt paragraaf 2.1 dat de bouwdeelnemer die een “conflict” ontdekt in het BIM, verplicht is om de auteurs van de modelelementen te waarschuwen, zodat deze toepasselijke handelingen kunnen ondernemen om het conflict op te heffen. Niet duidelijk is echter wat de gevolgen zijn van niet of niet tijdig waarschuwen, of wat als toepasselijk handelen wordt gezien om het conflict op te heffen en de schade te beperken. 260 Bijzondere vermelding verdient par. 2.4.4 juncto 2.4.4.1 dat voorschrijft dat er een modelarchief dient te worden opgesteld bestaande uit alle individueel aangeleverde modellen en het aggregaat van deze modellen en daarna niet mag worden gewijzigd. Mocht bij de uitvoering of ingebruikname van het bouwwerk een ontwerp/uitvoeringsfout ontdekt worden, dan kan hierdoor eenvoudiger getraceerd wie daarvoor verantwoordelijk is geweest. 261 Zie Larson & Golden, p. 103.
41
constructie, dakconstructie et cetera.262 Volgens paragraaf 4.2.1 moet in deze tabel van paragraaf 4.3 voor elk modelelement worden aangeven welke bouwdeelnemer hiervoor de verantwoordelijkheid draagt en aan welk ontwikkelingsniveau (LOD) dit modelelement moet voldoen aan het eind van elke bouwfase. De 5 mogelijke ontwikkelingsniveaus – gaande van LOD100 tot LOD500 – staan in artikel 3 en bepalen de inhoudelijke eisen en het toegestane gebruik van elk modelelement voor doeleinden als analyses, kostenbegroting, planning et cetera. Modelelementen die als LOD100 zijn aangeduid vormen gezamenlijk een weergave van het ontwerp dat globaal vergelijkbaar is met een voorontwerp, terwijl modelelementen die aangeduid zijn als LOD400 vergelijkbaar zijn met een uitvoeringsgereed ontwerp.263 Naast het vastleggen van verantwoordelijkheden binnen het BIM-proces hebben de regelingen van artikelen 3 en 4 nog een andere functie: het regelen van het recht om te mogen vertrouwen op de BIM-bijdragen en het beperken van de aansprakelijkheid van de bouwdeelnemer die deze bijdrage levert. Volgens paragraaf 4.1.2 mag worden vertrouwd op de “accuraatheid en volledigheid” van de bouwinformatie in de modelelementen, maar slechts binnen het aangewezen ontwikkelingsniveau (LOD) van die bijdrage. De bouwdeelnemer die een bijdrage levert aan het BIM is dan ook niet aansprakelijk voor schade van een andere bouwdeelnemer welke het gevolg is van het hebben vertrouwd op bouwinformatie uit die bijdrage dat het aangewezen ontwikkelingsniveau overstijgt.264 Ten slotte zijn bouwdeelnemers op basis van paragraaf 4.1.3 gehouden om elkaar te vrijwaren tegen vorderingen die verband houden met wijzigingen of niet-toegestaan gebruik van de inhoud van elkaars BIM-bijdragen. 6.4.2. ConsensusDOCS 301 Building Information Modeling (BIM) Addendum Het ConsensusDOCS 301 BIM Addendum (CD-301) is opgesteld in samenwerking tussen 16 verschillende beroepsgroepen uit alle relevante disciplines van de Amerikaanse bouwsector en heeft hiermee een breed draagvlak.265 De opstellers hebben nadrukkelijk nagestreefd de juridische status-quo zoveel mogelijk ongewijzigd te laten.266 In paragraaf 1.1 CD-301 wordt dan ook voorop gesteld dat het CD-301 geen herstructurering van contractuele verhoudingen of reallocatie van aansprakelijkheden beoogt anders dan expliciet voortvloeit uit het CD-301.267 Om dit kracht bij te zetten bepalen paragraaf 1.4 tot en met 1.6 dat het CD-301 alleen geen verandering brengt in de rol en verplichtingen van de architect/ingenieur als ontwerpverantwoordelijke, de opdrachtgever richting de aannemer verantwoordelijk blijft voor de juistheid van het voorgeschreven ont262
Par. 4.2.1 AIA-E202. De tabel van par. 4.3 onderverdeelt het bouwproces in specifieke bouwonderdelen of functies. Om ervoor te zorgen dat het BIM Exhibit geschikt is om gebruikt te worden in verschillende contractsmodellen heeft het AIA drie versies van dit document opgesteld met als enig verschil de tabel van paragraaf 4.3 en de manier waarop het bouwproces daarin wordt onderverdeeld. Eén versie van de tabel is opgesteld om aan te sluiten bij geïntegreerde contractsvormen zoals Integrated Project Delivery, een tweede versie is meer geschikt voor klassieke contractsvormen (Design-Bid-Build) en een derde versie heeft een blanco tabel die partijen naar eigen inzicht kunnen inrichten. 263 Vgl. met BNA & ONRI 2009, p. 12-16. 264 Par. 4.1.3. 265 Lowe & Muncey 2008, p. 3. 266 Lowe & Muncey 2008, p. 7. 267 Par 1.1: “This Addendum does not effectuate or require a restructuring of contractual relationships or shifting of risks between or among the Project Participants other than as specifically required per the Addendum and its Attachments.”
42
werp (conform de Spearin-doctrine) en participatie aan het BIM door de (onder)aannemers en leveranciers niet met zich brengt dat zij hiermee ook verantwoordelijk zijn voor het ontwerp.268 Met het voorgaande is beoogd om een einde te maken aan de discussie of het werken met BIM ook noodzakelijk strekt tot een wijziging in de verdeling van de onderscheidenlijke verantwoordelijkheden en aansprakelijkheidsrisico's tussen de ontwerp- en uitvoeringsdisciplines.269 Deze inschikkelijke gedachte om zoveel mogelijk de traditionele scheiding tussen de verantwoordelijkheden van de onderscheidenlijke bouwdisciplines te behouden, treft men ook aan in de definitiebepalingen van paragraaf 2 CD-301.270 Het uitgangspunt is namelijk dat ieder bouwdiscipline werkt met eigen aspectmodellen die slechts met elkaar gekoppeld worden in een zogenaamd Federated Model (composietmodel), zonder dat de identiteit of integriteit van de individuele aspectmodellen wordt aangetast.271 Dit helpt de onderscheidenlijke bijdragen van partijen ook individueel herkenbaar te houden. Het zojuist genoemde composietmodel zal in beginsel als een centrale en consistente bron van bouwinformatie dienen gedurende het gehele bouwproject. Informatiemanagement is dan ook zeer belangrijk. Deze taak komt volgens paragraaf 3.1 toe aan de Information Manager. Paragraaf 3 CD-301 geeft een ‘checklist’ waarin moet worden aangekruist wie deze rol op zich neemt en welke taken aan deze bouwdeelnemer toekomen. De primaire functie van de informatiemanager is om protocollen vast te stellen voor informatie-uitwisseling en de toegang- en gebruikersrechten voor het composietmodel, evenals alle processen te beheren die met het voorgaande gemoeid zijn.272 De kern van het CD-301 wordt gevormd door paragraaf 4 en 5. Paragraaf 4.1 dicteert dat in gezamenlijk overleg tussen bouwdeelnemers een BIM Execution Plan opgesteld moet worden om afspraken te maken over de onderwerpen als genoemd in paragraaf 4.3.1 tot en met 4.3.29.273 De genoemde onderwerpen bestrijken een breed spectrum aan technische en organisatorische aspecten die verband houden met de toepassing van BIM.274 Eén onderwerp 268
Par. 1.4: “'Nothing in this Addendum shall relieve the Architect/Engineer from its obligation, nor diminish the role of the Architect/Engineer, as the person responsible for and in charge of the design of the Project; Par. 1.5: Nothing in this Addendum shall diminish the extent to which, under applicable law, the Owner warrants to any Party the adequacy of the design”; Par. 1.6: “Participation of the Contractor or its subcontractors and suppliers in Contributions to a Model shall not constitute the performance of design services.” 269 Lowe & Muncey 2008, p. 8-9. 270 De belangrijkste definities zijn Project Model (par. 2.15) dat een Federated Model is (ofwel composietmodel, zie par. 2.8) bestaande uit een samenstelling van een Full Design Model (par. 2.9.) en één of meerdere Construction Models (par. 2.2.). Het Full Design Model is op zijn beurt weer een composietmodel van de individuele Design Models (ontwerpmodellen, zie 2.6) die afkomstig zijn van de verschillende ontwerpdisciplines. Een Model (par. 2.14) in het algemeen is een “three-dimensional representation in electronic format of building elements representing solid objects with true-to-scale spatial relationships and dimensions”. Bijkomende informatie en data kunnen aan dat model gekoppeld zijn. Een Contribution (bijdrage, par. 2.4) bestaat doorgaans uit bouwinformatie dat wordt gebruikt of gedeeld met andere bouwdeelnemers in samenhang met een Model. 271 Lowe & Muncey bevestigen dat het CD-301 geschikt is voor gebruik bij een traditionele Design-Bid-Build bouwmodel en in het bijzonder wanneer het werk wordt uitbesteed voor een Guarenteed Maximum Price (GMP), waarin de aannemer doorgaans tevens adviseert bij de totstandkoming van het ontwerp, zie Lowe & Muncey 2008, p. 10. Een projectrealisatie methode met een GMP is Construction Management at Risk (CMAR). Zie voor het laatste AIA & AGC of America 2004, p. 3-4. 272 Zie par. 3.2.1 tot en met 3.2.14 CD-301. 273 Dit moet uiterlijk gebeuren binnen 30 dagen na totstandkoming van de hoofdovereenkomst waar het CD-301 onderdeel van is, aldus par. 4.1 CD-301. 274 Verwezen wordt naar par. 4.3 en 4.3.29 CD-301.
43
verdient bijzondere aandacht; volgens paragraaf 4.3.11, genaamd Contributor's Dimensional Accuracy Representation, dient elke bouwdeelnemer aan te geven of de maatvoering van zijn modellen (A) nauwkeurig is en voorrang heeft op de afmetingen uit de tweedimensionale tekeningen en schetsen die als contractstukken zijn opgenomen, (B) slechts op nader te overeenkomen punten nauwkeurig is en voorrang heeft, of (C) slechts ter referentie dient waarbij bouwdeelnemers voor de maatvoering exclusief aangewezen zijn op de tweedimensionale tekeningen en schetsen.275 Paragraaf 5 tot slot regelt de verdeling van aansprakelijkheidsrisico's. Elke bouwdeelnemer is volgens paragraaf 5.1 aansprakelijk voor zijn eigen bijdrage aan of gebruik van een model. Gebruik van een model op een wijze of voor een doeleinde anders dan afgesproken in het BIM Addendum, is geheel voor eigen risico en verantwoording en het recht om te mogen vertrouwen op informatie uit modellen is beperkt tot het geval dat deze als contractsdocument zijn opgenomen en wordt afgebakend door de zojuist genoemde verklaring van paragraaf 4.3.11.276 Onverminderd paragraaf 5.1 is op grond van paragraaf. 5.5 elke partij verplicht een maximale inspanning te leveren om het risico op aansprakelijkheidstellingen resulterende uit het gebruik van of toegang tot de modellen te minimaliseren. Dit houdt onder andere een waarschuwingsplicht in voor elke bouwdeelnemer die een gebrek ontdekt in een model.277 Voor de standard of care van bouwdeelnemers wordt verwezen naar de toepasselijke hoofdovereenkomst of rechtspraak.278 Hetzelfde als wat hierover is opgemerkt bij de bespreking van het AIA-E202 – namelijk dat de standard of care voor de ontwerpdeskundige uitgaat van wat gewoonlijk is voor het beroep van de architect en aannemer en hiermee geen rekening wordt gehouden met de extra taken en verantwoordelijkheden van de informatiemanager – is hier ook van toepassing.279 Mijns inziens is het dan ook aanbevelingswaardig om in het BIM Execution Plan de werkzaamheden en verplichtingen van deze modelmanager in extenso te specificeren. Indien met inachtneming van het voorgaande aansprakelijkheid gevestigd kan worden voor schade ontstaan door participatie aan of gebruik van een model, beperkt paragraaf 5.2 ten slotte de soort schade die voor vergoeding in aanmerking komt. Indirecte schade, zoals gederfde winst, reputatieschade en insolventiekosten, worden in paragraaf 5.2 nadrukkelijk uitgezonderd. Wel zal bij een softwarefout de hierdoor benadeelde partij een verlengde periode van nakoming krijgen voor zover dit niet had kunnen worden voorkomen door het uitoefenen van redelijke zorgvuldigheid.280 6.5. Vergelijking met Nederlands recht. In het voorgaande is gebleken dat in Noord-Amerika de opvatting heerst dat toepassing van BIM niet noodzakelijk aanleiding is tot een herstructurering van contractuele verhoudingen 275
Zie par. 4.3.11 CD-301 voor alle opties. Daarmee biedt deze regeling van het CD-301 op dit onderwerp meer keuzevrijheid, en is vrijblijvender, dan de regeling op hetzelfde onderwerp als gegeven in par. 4.1.2 van het AIA-E202. 276 Par. 5.6 en par. 5.3 CD-301. 277 Par. 5.5 CD-301. 278 Par. 5.4 CD-301. 279 Zie hoofdstuk 6, paragraaf 3 voor meer informatie. 280 Par 5.8 ConsensusDOCS BIM Addendum.
44
tussen bouwdeelnemers of een herallocatie van aansprakelijkheidsrisico's.281 Een gewijzigde verdeling van ontwerpverantwoordelijkheden is dan ook puur een functie van de rollen en verantwoordelijkheden die toegewezen worden aan de bouwdeelnemers, het samenwerkingsproces dat is vastgesteld en de discipline van de bouwdeelnemers om zich te gedragen in overeenstemming met de gemaakte afspraken.282 Kortom: werken met BIM alleen leidt niet ook tot een gewijzigde aansprakelijkheidstoebedeling. Kan hetzelfde ook geconcludeerd worden voor het Nederlandse bouwrecht? ChaoDuivis geeft alvast een bevestigend antwoord en stelt dat het werken met BIM naar verwachting zal leiden tot een verschuiving van werkzaamheden, waarbij geïntegreerde contractsmodellen de voorkeur zullen genieten, maar werken met BIM ten principale niet anders is dan het werken met andere technische methoden, noch tot gewijzigde aansprakelijkheidsvragen leidt.283 De aansprakelijkheid van bouwdeelnemers wordt dan ook beheerst door de afgesloten overeenkomsten waartoe, zo wordt aangenomen, de gebruikelijke algemene voorwaarden behoren, aldus Chao-Duivis.284 Een nadere beschouwing van Noord-Amerikaanse literatuur als besproken in de vorige paragraaf vanuit een nationaal juridisch perspectief geeft voorts ook geen aanleiding tot een andere conclusie. Zo komt een vaakgenoemd bezwaar tegen toepassing van BIM voort uit de veronderstelling dat samenwerking middels BIM zal leiden tot een ‘vertroebeling’ van de onderscheidenlijke verdeling van verantwoordelijkheden en aansprakelijkheidsrisico's tussen de ontwerpdeskundige en aannemer.285 In dit verband dient allereerst te worden opgemerkt dat BIM op verschillende manieren kan worden toegepast afhankelijk van de projectdoelstellingen en capaciteiten van bouwdeelnemers.286 Daarbij hoeven bouwdeelnemers niet ook noodzakelijk nieuwe of andere rollen aan te nemen. Zo zal het bij een (betrekkelijk) nietgeïntegreerde toepassing van BIM bijvoorbeeld niet nodig zijn om af te wijken van het traditionele bouwmodel. De voor dit bouwmodel typerende “knip” tussen de procesfuncties ontwerpen en uitvoeren, maakt het echter wel dat geïntegreerde projectrealisatie met toepassing van BIM idealiter zal plaatsvinden binnen het kader van geïntegreerde contactsvormen. Belangrijk om te onthouden echter, is dat hier geen nieuwe ontwikkelingen in het geding zijn of een gewijzigde situatie als gevolg van het werken met BIM.287 Geïntegreerde en gecoördineerde contractsvormen, waarbij de aannemer ontwerpverantwoordelijkheden naar zich toe trekt en de adviseur de verantwoordelijkheid overneemt voor uitvoeringsmethoden van de aannemer, zijn een bekend verschijnsel in Nederland.288 Aansprakelijkheidstoebedeling vindt
281
Lowe & Muncey 2008 p. 7; CD-301 par. 1.1. Larson & Golden 2007, p. 83-84. 283 Chao-Duivis 2009, p. 209-211. Later in deze paragraaf worden hierbij wel een aantal kanttekeningen geplaatst. Zie in dit verband ook de juridische vragen die gesteld worden door de installatiesector in ISSO 2011, p. 18 en door adviesbureaus in bijlage 1-3 bijhorende deze scriptie. Het gaat hier om bekende juridische vragen, maar dan geplaatst in de nieuwe context van het werken met BIM. 284 Chao-Duivis 2009, p. 209. 285 Zie hoofdstuk 6, par. 3. 286 Hoofdstuk 2, par. 2 en 3. 287 Asser/Van den Berg 5-IIIc 2007, p. 368-369. 288 Zie hoofdstuk 3, par. 2.3. De aannemer kan bijvoorbeeld aansprakelijk zijn voor het ontwerp wanneer hij zowel de ontwerp- als de uitvoeringsfunctie op zich neemt met toepassing van de UAV-GC 2005, of adviseert bij de totstandkoming van het ontwerp in een bouwteam. De adviseur kan in datzelfde bouwteam aansprakelijk zijn voor de adviezen van de aannemer wanneer hij ex. artikel 12 Bto 1992 deze adviezen heeft aanvaard en tot 282
45
dan idealiter plaats aan de hand van respectievelijk de UAV-GC 2005 en Bto 1992.289 Kortom: de “problematiek” omtrent de adviseur en aannemer die in elkaars vaarwater komen, is er één die niet exclusief verbonden is aan het werken met BIM en zou geen bezwaar mogen zijn. In het algemeen kunnen lastige vragen betreffende de afbakeningen van verantwoordelijkheden en aansprakelijkheidsrisico's worden gemitigeerd door in de toepasselijke contractsvoorwaarden en keuze voor algemene voorwaarden voldoende rekenschap te geven van de feitelijke verdeling van ontwerpverantwoordelijkheden en andersom. Met het voorgaande wordt – op gelijksoortige wijze als dat in Noord-Amerika het geval is – de angel uit dit bezwaar gehaald.290 Hoe zit het dan met de stelling van Ashcraft en Haynes dat wanneer toepassing van BIM een foutloze afstemming van deelontwerpen mogelijk zou maken, het dan ook in de rede ligt om te verwachten dat ontwerpdeskundigen garant staan voor dat resultaat? De ontwerpdeskundige wordt dan aan een resultaatsverplichting onderworpen in plaats van de gebruikelijke inspanningsverplichting. Weliswaar plegen ook in Nederland adviseurs hun aansprakelijkheid te beperken door hun verplichtingen als een inspanningsverplichting te definiëren, maar daarmee is niet ook gezegd dat er onder omstandigheden niet toch sprake kan zijn van een resultaatsverplichting.291 De stelling stuit dan ook niet af op juridische bezwaren, maar veeleer op praktische gronden; de technische mogelijkheden van BIM in de praktijk lijken nog niet zo vergevorderd te zijn. Zo registreert Navisworks – een programma voor softwarematige clash-controle – bijvoorbeeld slechts fysieke botsingen tussen de geometrie van ontwerpmodellen en blijft veel bouwinformatie buiten de modellen.292 Daarom wordt dan ook benadrukt dat handmatige clash-controle nog steeds van wezenlijk belang is.293 Wel is het zo dat clash-controle middels BIM afstemmingsfouten eerder zichtbaar kan maken voor de adviseur, waarvoor hij uiteraard wel verplicht is te waarschuwen. Zie daarvoor hoofdstuk 5 van deze scriptie. De mate waarin mag worden uitgegaan van informatie verstrekt door de opdrachtgever – of derden namens hem – wordt beheerst door de bekende regels.294 De vraag naar aansprakelijkheid voor het vertrouwen en voortbouwen op onjuiste informatie van derden met wie de gelaedeerde zich niet in een contractuele relatie begeeft, dient ook via de bekende (zij het wel buitencontractuele) wegen te worden geadresseerd; deze kwestie wordt beheerst door het onde zijne heeft gemaakt. Zie hoofdstuk 3, par. 2.4. Denk verder ook aan de adviseur die directie voert over de uitvoering. Zie daarvoor Van Wijngaarden en Chao-Duivis 2011, nr. 504 en 506. 289 Zie hoofdstuk 3 paragraaf 2.3-4.3. Zijn deze niet van toepassing en zijn er geen specifieke afspraken gemaakt, dan zijn er in de literatuur en rechtspraak alternatieven te vinden voor aansprakelijkheidstoedeling, zie daarvoor Hoofdstuk 3, par. 2.3. 290 Zie hoofdstuk 6, par. 3. 291 Zie hoofdstuk 3, par. 2.2. In de literatuur is meermalen betoogd dat de jurisprudentie steeds vaker wijst op een resultaatsverplichting. Zie Van den Berg e.a. 1996, p. 224-229; Chao-Duivis & Koning 2001, p. 46. Daarin wordt verwezen naar het jurisprudentieoverzicht in Van Wijngaarden & Chao-Duivis 2004, nr. 499-501. De toelichting op de DNR 2011 bij art. 11 noemt zelf ook het voorbeeld van berekeningen die geen rekenfouten mogen bevatten. 292 Zie hoofdstuk 4, par. 3.2. 293 Zie hoofdstuk 4, par. 3.2. 294 Zo zal de adviseur in beginsel mogen afgaan op de juistheid van adviezen van deskundige derdeadviseurs en zal de aannemer er op mogen vertrouwen dat de plannen en specificaties die door de opdrachtgever aan hem verstrekt worden deugdelijk zijn. Zie daarover hoofdstuk 3, par. 2.2, 2.3 en hoofdstuk 4, par. 2. Daarbij zijn dan van belang de regels die zich ontwikkeld hebben omtrent de toepasselijke waarschuwingsplicht van de bouwdeelnemers. Zie daarvoor hoofdstuk 3, par. 3 en hoofdstuk 5.
46
rechtmatige-daadsrecht.295 Ervan uitgaande dat er heldere protocollen worden opgesteld betreffende het gebruik van en toegang tot de informatie in het BIM hoeft niet verwacht te worden dat er zich nieuwe aansprakelijkheidskwesties voordoen in dit verband.296 Met het voorgaande is echter niet gezegd dat toepassing van BIM geen enkele consideratie verdient vanuit een juridisch oogpunt. Zo is in hoofdstuk 5 gewezen op de mogelijke gevolgen van het werken met BIM op de invulling van de waarschuwingsplicht van partijen. Ook Chao-Duivis en Van Gulijk hebben hierop gewezen.297 In Noord-Amerikaanse literatuur wordt hier echter weinig over vermeld. Een verklaring hiervoor is niet gevonden. Een andere kanttekening betreft de rol van de BIM-manager, ook wel naar verwezen als “informatiemanager” of “modelmanager'”. In Noord-Amerikaanse literatuur bestaat er steun voor de opvatting dat deze rol mogelijk meer inhoudt aan verantwoordelijkheden en verplichtingen dan thans typisch toekomt aan de ontwerpdeskundige of projectmanager in het kader van informatiebeheer. In de Nederlandse literatuur bestaat er discussie over de noodzaak om een gespecialiseerde BIM-manager aan te stellen. De bevindingen van dit onderzoek geven evenwel aan dat bij geïntegreerde toepassing van BIM, de noodzaak van een gespecialiseerde centrale BIM-manager te verwachten is. Deze figuur zit feitelijk ergens tussen die van de adviseur en projectmanager in en als zodanig zal voor de beoordeling van zijn aansprakelijkheid ook moeten worden aangeknoopt bij de jurisprudentie die zich rond deze figuren ontwikkelt. Ten slotte wordt opgemerkt dat de huidige regelgeving en algemene voorwaarden weliswaar geen beletsel vormen voor toepassing van BIM, maar dat ze tegelijkertijd het werken met BIM allerminst faciliteren. Op dit punt lopen de ontwikkelingen in Nederland dan ook flink achter op die in Noord-Amerika. Zo kent men in Noord-Amerika de Integrated Project Delivery contractsvorm, welke erop is ingericht om met behulp van BIM alle bouwprocesfuncties te integreren.298 Een dergelijke contractsvorm kennen we in Nederland niet. Indien gelet op het beoogde samenwerkingsverband tussen partijen en inrichting van de BIMmethodiek een collectieve verantwoordelijkheid voor het ontwerp en uitvoering gewenst is, kan de gedachte dan uitgaan naar het alliantiemodel.299 Een andere mogelijkheid zoals voorgesteld door Chao-Duivis is een variatie op het klassieke bouwteam en brengt de ontwerp- en uitvoeringsdisciplines onder in een “BIM-team”.300 De deelnemers aan het BIM team zijn dan elk hoofdelijk aansprakelijk jegens de opdrachtgever, waarbij de onderlinge verdeling van aansprakelijkheden binnen dat BIM-team vervolgens plaatsvindt aan de hand van de bepalingen van de Bto 1992.301 Een ander gebied waar Noord-Amerika het voortouw heeft genomen, betreft het opstellen van standaardvoorwaarden toegespitst op het werken met BIM. Deze zijn in paragraaf 4 van dit hoofdstuk besproken. Nederlandse alternatieven zijn er (in deze vorm) nog niet. De Nederlandse ontwikkelingen op dit onderwerp zijn het onderwerp van de volgende paragraaf. 295
Chao-Duivis 2009 (zie noot 49 van haar artikel); Smits 1996, p. 92-106; HR 29 mei 1998, nr. 16.588, C97/067. Zie echter ook Schoordijk 1998, p. 427- 431; Smits & Scholten 2003, p. 67. 296 Zie paragraaf 6 van dit hoofdstuk over de voorzieningen dit in dit verband getroffen kunnen worden. 297 Chao-Duivis 2009, p. 8-9; Van Gulijk 2010, p. 8. 298 Sebastian 2011a, par. 3.4; Hoofdstuk 6, par. 2 van deze scriptie. 299 Het alliantiemodel is in deze scriptie niet uitgebreid besproken. Voor meer informatie wordt verwezen naar Chao-Duivis & Koning 2001, p. 361-401; IBR, Stibbe & Deloitte 2008, p. 60-66. 300 Chao-Duivis 2011, p. 3-6. 301 Chao-Duivis 2011, p. 3-6.
47
6.6 Standaardvoorwaarden voor BIM in Nederland: de COINS-systematiek 1.0 en VISIafsprakenstelsel? De COINS-systematiek 1.0 is bedoeld als een systematiek voor het werken met BIM waarin afspraken worden gemaakt voor de inrichting van een BIM, principes worden vastgelegd voor informatiebeheer en de uitwisseling van digitale bouwinformatie en specificaties worden gegeven voor een bouwwerk informatiesysteem.302 Hoewel de COINS-systematiek 1.0 geen algemene voorwaarden inhoudt in de zin van art. 6:231 BW, kan met behulp van deze systematiek wel een ‘best practice’ voor het gebruik van BIM worden vastgesteld. Door een oplossing te presenteren voor de technische en organisatorische aspecten van BIM, kunnen daarmee ook mogelijke juridische complicaties worden voorkomen. Om deze reden worden de kernzaken van de COINS-systematiek 1.0 hieronder kort besproken. De kern van deze systematiek wordt gevormd door het COINS Bouwwerk Informatie Model (CBIM), een centrale database waarin alle relevante bouwinformatie wordt opgeslagen en bijgehouden.303 Informatieoverdracht wordt enerzijds beheerst door het COINS-container uitwisselformaat en de COINS-principes voor informatiebeheer anderzijds. Het COINScontainer uitwisselformaat voorziet in een manier om intelligente bouwinformatie zonder dataverlies over te dragen, mits de gebruikte software met dit uitwisselformaat kan omgaan.304 Als uitgangspunt geldt hier een gefaseerde ontwikkeling van het ontwerp, waarbij het werken met Baselines wordt ondersteund.305 Een Baseline is de beschrijving van een bouwwerk in een bepaalde fase van ontwikkeling welke gesloten/bevroren worden om vervolgens te dienen als een consistent uitgangspunt voor daaropvolgende fases.306 Na het afsluiten van een fase wordt beoordeeld of alle informatie in het CBIM voldoet aan de eisen en afspraken tussen partijen. Zodra de fase is goedgekeurd en bevroren, kunnen er geen wijzigingen meer worden aangebracht.307 Ook de toestand van elk object/bouwdeel kan worden bijgehouden.308 Er is voorts een systeem voor wijzigingenbeheer waarbij van ieder object/bouwdeel het versienummer, maker en datum, de deelnemer die een wijziging heeft aangebracht en op welke datum, baseline en geldigheidsstatus worden bijgehouden.309 Ook dient de “vrijgavestatus” van objecten/bouwdelen te worden geregistreerd onder verantwoording van de “bouwwerkregisseur” of projectleider.310 De vrijgavestatus heeft te maken met de status van objecten/bouwdelen in een BIM en geeft aan of een object/bouwdeel in het BIM een voorlopige, te verifiëren, te corrigeren of vrijgegeven status heeft.311 Ten slotte kan voor specifieke gedeelten van het BIM worden vastgesteld wat de
302
Coins Consortium 2010, p. 7. Coins Consortium 2010, p. 9. 304 Coins Consortium 2010, p. 20-21. De soort informatie dat overgedragen kan worden wordt op pagina 21 nietuitputtend genoemd en betreft onder meer vraagspecificaties en objectinformatie, ontwerpbijdrages in BIMvorm, ontwerpdossiers en digitale bibliotheken met informatie over bouwobjecten. 305 Coins Consortium 2010, p. 21. 306 Coins Consortium 2010, p. 21-22. 307 Coins Consortium 2010, p. 22. 308 Bijvoorbeeld zijnde voorontwerp, definitief ontwerp, bestek, of “As-Built”, Coins Consortium 2010, p. 22. 309 Coins Consortium 2010, p. 23. 310 Coins Consortium 2010, p. 24. 311 Coins Consortium 2010, p. 24. 303
48
lees- en schrijfrechten van de betrokken bouwdeelnemers zijn.312 Voor zover de COINS-systematiek daar al niets specifieks over voorschrijft, kan men onder het kopje “aandachtspunten” nog een aantal belangrijke onderwerpen vinden die partijen in detail en projectspecifiek moeten regelen. Om interoperabiliteitsproblemen te voorkomen zullen applicaties en sofware een COINS keurmerk moeten krijgen.313 Ten slotte is de COINS-systematiek ontwikkeld om aan te sluiten op het VISI afsprakenstelsel voor management communicatie.314 VISI is een door de Nederlandse bouwsector geaccepteerd afsprakenstelsel voor digitale uitwisseling van formele communicatie voor de bouw.315 Het bestaat uit een systematiek met technische specificaties, een raamwerk met rolverdelingen en procedures voor communicatie betreffende verschillende onderwerpen en richtlijnen ter ondersteuning en waarborging van interoperabiliteit van sofware die gebruikt wordt voor communicatie.316 De COINS-systematiek sluit aan op VISI doordat het mogelijk is het communicatieproces tussen partijen volgens de VISI-standaarden te laten verlopen. 317 In het COINS-BIM of BIM-server wordt dan een kopie van die VISI berichten opgeslagen zodat het duidelijk is door wie, wanneer en om welke reden informatie is aangeleverd.318 Ondanks het feit dat de COINS-systematiek geen strikt juridische regelingen geeft, kan het voorgaande wel bepaalde juridische implicaties van BIM helpen te adresseren. Zo kan het gefaseerde werken met Baselines helpen voorkomen dat technische fouten in één deel van het BIM in een bepaalde fase tot ontwerpfouten leidt in een ander deel van het BIM of een opeenvolgende fase. Het werken met een “vrijgave status” kan verder voorkomen dat vertrouwd wordt op informatie die onvolledig/onjuist is en kan wijzigingenbeheer van objecten in het BIM helpen onderscheiden/bijhouden wie welke bijdrage heeft geleverd. Met schrijfrechtenbeheer kan voorts ongeautoriseerd gebruik of wijziging van het BIM worden voorkomen. Door de COINS-systematiek te gebruiken in combinatie met VISI kan de gehele digitale informatiestroom ten slotte beter in kaart gebracht worden. 6.7 Conclusie Ondanks de vele juridische vragen omtrent toepassing van BIM die zijn opgeworpen in de Noord-Amerikaanse rechtswetenschap en praktijk, is de gemene opvatting dat werken met BIM op zichzelf geen aanleiding is tot een wijziging van de contractuele verhoudingen of allocatie van aansprakelijkheidsrisico's, noch is het – de rol van de centrale BIM-manager mogelijk uitgezonderd – vereist dat bouwdeelnemers nieuwe of andere rollen aannemen in het kader van een BIM-methodiek. Voor Nederland kan een soortgelijke conclusie getrokken worden. Daarmee is nog niet gezegd dat er geen afspraken gemaakt moeten worden om het werken met BIM te faciliteren. In dit hoofdstuk zijn het Noord-Amerikaanse AIA document 312
Coins Consortium 2010, p. 24. Coins Consortium 2010, p. 53-57. 314 Coins Consortium 2010, p. 44. 315 <www.crow.nl/nl/Online_Kennis_en_tools/VISI/VISI-VISI.html>. 316 <www.crow.nl/nl/Online_Kennis_en_tools/VISI/Technische_achtergrond/VISI-de-systematiek.html>; <www.crow.nl/nl/Online_Kennis_en_tools/VISI/Technische_achtergrond/Raamwerken.html>; <www.crow.nl/nl/Online_Kennis_en_tools/VISI/Technische_achtergrond/Richtlijnen.html>. 317 Coins Consortium 2010, p. 44. 318 Coins Consortium 2010, p. 44. 313
49
E202-2008 Building Information Modeling Protocol Exhibit en het ConsensusDOCS 301 Building Information Modeling (BIM) Addendum besproken als mogelijke manieren om het werken met BIM technisch/organisatorisch en juridische in te richten. Deze documenten bieden vergelijkbare regelingen voor onderwerpen als informatiebeheer en de technische voorzieningen die daarvoor getroffen moeten worden. Op andere onderwerpen, zoals bijvoorbeeld het recht om te mogen vertrouwen op informatie uit de Bouw Informatie Modellen en specifieke regelingen betreffende de verdeling van risico's, geven deze voorwaarden dan weer blijk van een verschillende aanpak. In Nederland ontbreekt het aan dergelijke op BIM-toegespitste algemene voorwaarden. Evenwel kan met gebruik van de COINS-systematiek 1.0 en VISI de technische inrichting van het BIM worden vormgegeven, waarmee al een hoop van de met BIM geassocieerde juridische complicaties kunnen worden voorkomen. Wellicht dat er lering getrokken kan worden uit de ontwikkelingen in Noord-Amerika op dit punt en dat er vanuit de rechtspraktijk en bouwsector een inspanning kan worden geleverd om praktische en juridische standaarden te ontwikkelen voor het werken met BIM.
50
7. Conclusies onderzoek en slotbeschouwing 7.1. Conclusies De vraag die in dit onderzoek centraal staat is: in hoeverre kan werken met BIM gevolgen hebben voor de verdeling van aansprakelijkheid voor het ontwerp tussen opdrachtgever, adviseur en aannemer, zoals die voortvloeit uit de wet en algemene voorwaarden en welke inzichten hieromtrent biedt het Noord-Amerikaanse perspectief? Om tot een antwoord te komen op deze vraag zijn een aantal deelvragen opgesteld die in dit hoofdstuk in samenhang beantwoord zullen worden. De eerste deelvraag (hoofdstuk 2) luidde: wat houdt een Bouw Informatie Model (BIM) in? Een belangrijke conclusie uit dit hoofdstuk is dat BIM – in tegenstelling tot CAD – het niet slechts mogelijk maakt om een bouwproject weer te geven, maar de mogelijkheid biedt om het te simuleren. Bezien we een Bouw Informatie Model als een ‘intelligente’ digitale representatie van het bouwproject, waarbij zowel de fysieke als de functionele karakteristieken van het bouwproject op integrale wijze worden vastgelegd, dan zijn de mogelijke toepassingen van BIM bijna oneindig. In het kader van dit onderzoek is het onderscheid gemaakt tussen niet-geïntegreerde en geïntegreerde toepassing van BIM. Bij het eerstgenoemde wordt een BIM-methodiek slechts beperkt ingezet om de processen binnen de eigen discipline beter te faciliteren. Bij het tweedegenoemde dient het BIM als een centrale en eenduidige bron van bouwinformatie gedurende de gehele levenscyclus van een bouwwerk en wordt gebruikt om tot een integratie van de ontwerp- en uitvoeringsprocessen te komen. Dat laatste zal ook eerder aanleiding geven tot het werken met geïntegreerde of gecoördineerde contractsvormen. In hoofdstuk 3 is de tweede deelvraag beantwoord: op welke wijze is de verdeling van aansprakelijkheid voor het ontwerp geregeld op grond van het Burgerlijk Wetboek en de toepasselijke algemene voorwaarden? Hier gelden twee bekende adagia: “wie (mede) bepaalt, betaalt” en “wie niet behoedt, bloedt”, die beiden stevig verankerd zijn in de wet en standaardvoorwaarden.319 Schijnbaar een vreemde eend in de bijt vormt het Bto 1992, dat de aansprakelijkheid voor een ontwerpvoorstel neerlegt bij de bouwteamdeelnemer op wiens specifieke terrein dit voorstel betrekking heeft en die dit heeft aanvaard en tot de zijne gemaakt. Mogelijk echter wijkt de feitelijke verdeling van ontwerpverantwoordelijkheden af van de verdeling op grond van de wet en standaardvoorwaarden. Om dan tot een aanvaardbare toebedeling van ontwerpaansprakelijkheid te komen, zal men aangewezen zijn op oplossingen als verzwaring van de waarschuwingsplicht van de aannemer of een verdeling van de schadevergoedingsplicht op de voet van art. 6:101 lid 1 BW. Uit literatuuronderzoek en gespreken met actoren uit de bouwsector, is gebleken dat werken met BIM vanuit een juridische invalshoek voornamelijk op twee onderwerpen de aandacht verdient: ontwerpcoördinatie en -integratie en de waarschuwingsplicht. Het eerstgenoemde is aan bod gekomen in hoofdstuk 4 waarin deelvraag 3 is behan319
Recapitulerend: t.a.v. de opdrachtgever art. 7:760 leden 2 en 3 BW; art. 12 lid 2 en art 14 lid 5 DNR 2011; par. 5 leden 2 en 4 UAV 2012; par. 3 leden 1-5 en par. 6 lid 5 UAV-GC 2005. Voor de adviseur wordt verwezen naar art. 13 DNR 2011, en voor de aannemer par. 4 leden 1 en 9 UAV-GC 2005. 319 De waarschuwingsplicht van de opdrachtgever vindt men in art. 7:758 lid 3 BW; art 12 lid 4 DNR 2011; par. 12 lid 2 UAV 2012; par. 20 lid 4, 21 lid 10, 22 lid 3, 28 lid 1 UAV-GC 2005. Die van de adviseur treft men impliciet aan in art. 7:401 BW en expliciet in art. 12 lid 4 DNR 2011. De waarschuwingsplicht van de aannemer staat in art. 7:754 BW; par. 6 lid 14 UAV 2012; par. 4 lid 7 UAV-GC 2005.
51
deld: wie is aansprakelijk voor de coördinatie en integratie van de ontwerpinformatie in het Bouw Informatie Model? In beginsel zal dit de adviseur zijn. Uit de jurisprudentie blijkt dat de aansprakelijkheid van de adviseur zich daarbij niet uitstrekt tot de inhoud en tijdige oplevering van ontwerpadviezen door derden, maar dat de adviseur wel aansprakelijk kan zijn wanneer hij verzuimt de vereiste randvoorwaarden te stellen en te controleren en dit tot ontwerpfouten leidt. Wanneer er met BIM wordt gewerkt is dit in beginsel niet anders, maar zijn dan wel twee kanttekeningen op hun plaats. Ten eerste is vastgesteld dat het binnen het verantwoordelijkheidsgebied van de adviseur valt om voldoende rekenschap te geven van de vereiste BIM-technische randvoorwaarden. Dit is in het bijzonder van belang aangezien hiervoor geen eenduidige standaarden bestaan. Ten tweede zal bij geïntegreerde toepassing van BIM het mogelijk nodig zijn om een gespecialiseerde BIM-manager aan te stellen als centrale BIM-beheerder. De aansprakelijkheid van deze gespecialiseerde BIM-manager valt lastig te beoordelen, omdat hierover geen jurisprudentie bekend is. Na een analyse van de hoofdtaken die aan de BIM-manager kunnen toekomen, is geconcludeerd dat het in de rede ligt om hiervoor aan te knopen bij de jurisprudentie die zich ontwikkelt rond de figuur van de adviseur en projectmanager. Belangrijk om te onthouden is echter dat de BIM-manager niet ‘op de stoel gaat zitten’ van de adviseur of projectmanager, doch hen slechts adviseert op het gebied van BIM-technische processen en hen ondersteuning biedt bij de vervulling van hun werkzaamheden, voor zover zij daarvoor afhankelijk zijn van de BIM-manager. De waarschuwingsplicht is het onderwerp van deelvraag 4 (hoofdstuk 5) die luidde: welke invloed heeft het werken met BIM op de waarschuwingsplicht van de opdrachtgever, adviseur en aannemer voor fouten in het ontwerp? Een belangrijke constatering van dit hoofdstuk is dat werken met BIM meebrengt dat potentieel meer ontwerpfouten evident worden en dit ook eerder in het bouwproces het geval is. Daarnaast kan sneller worden aangenomen dat een bouwdeelnemer voldoende deskundige is om een gebrek in het ontwerp te moeten kunnen onderkennen. Ten slotte kan door toepassing van BIM beter duidelijk worden wat het voorgenomen gebruik is van een constructie. Dit alles leidt tot de conclusie dat toepassing van BIM er toe kan bijdragen dat sneller een verplichting om te waarschuwen wordt aangenomen. Belangrijk te onthouden echter is dat het belang van deze beoordelingscriteria verschilt tussen opdrachtgever, adviseur en aannemer en ook hun betrokkenheid ten aanzien van de BIM-methodiek is niet hetzelfde. De genoemde conclusie zal dan ook voornamelijk voor de adviseur en aannemer gelden, en in mindere mate voor de opdrachtgever, Tot slot is de centrale onderzoeksvraag in een internationaal kader geplaatst met deelvraag 5 (hoofdstuk 6) die luidde: welke inzichten voor het Nederlandse bouwrecht geeft het Noord-Amerikaanse bouwrecht omtrent het gebruik van BIM en de gevolgen daarvan op de verdeling van ontwerpaansprakelijkheid? De conclusie uit de onderzochte NoordAmerikaanse literatuur is dat toepassing van BIM geen aanleiding is tot gewijzigde contractuele verhoudingen of allocatie van aansprakelijkheidsrisico's, noch is het – de rol van de centrale BIM-manager mogelijk uitgezonderd – vereist dat bouwdeelnemers hiervoor nieuwe of andere rollen aannemen. Daarmee is niet ook gezegd dat er niets geregeld hoef te worden. Een integrale standaardregeling daarvoor bestaat in Noord-Amerika in de vorm van het AIA document E202-2008 Building Information Modeling Protocol Exhibit (AIA-E202) en het ConsensusDOCS 301 Building Information Modeling (BIM) Addendum (CD-301). In Nederland ontbreekt het aan dergelijke standaardregelingen. 52
7.2. Slotbeschouwing De bevinding van dit onderzoek zijn dat het werken met BIM allereerst tot gevolg kan hebben dat eerder een waarschuwingsplicht wordt aangenomen voor de adviseur, de aannemer en in mindere mate ook de opdrachtgever. Daarnaast brengt werken met BIM bijkomende aansprakelijkheidsrisico’s met zich voor de adviseur die belast is met de taak van ontwerpcoördinatie en -integratie. Het aanstellen van een gespecialiseerde BIM-manager – waarbij voor de beoordeling van diens aansprakelijkheid dient te worden aangeknoopt bij de figuur van de adviseur en projectmanager – vermindert de aansprakelijkheid van de adviseur in dit verband niet, maar onder omstandigheden kan de BIM-manager wel (mede)aansprakelijk zijn voor ontwerpfouten voor zover deze (mede) het gevolg zijn van omstandigheden die aan de BIMmanager toegerekend kunnen worden. Het voorgaande leidt tot een verschuiving van aansprakelijkheidsrisico's. De aansprakelijkheid voor de gevolgen van een ontwerpfout wordt namelijk ten dele gealloceerd van de bouwdeelnemer wiens handelen primair ten grondslag heeft gelegen aan die ontwerpfout naar de bouwdeelnemer die verplicht was hiervoor te waarschuwen en dit verzuimd heeft, dan wel toerekenbaar is tekortgeschoten in het kader van ontwerpcoördinatie en -integratie. Hierbij dient echter de kanttekening geplaatst te worden dat het bovenstaande sterk afhankelijk zal zijn van de wijze waarop BIM wordt toegepast; in het geval van niet-geïntegreerde toepassing van BIM zal van de genoemde gevolgen nauwelijks sprake zijn. De rechtsvergelijking met Noord-Amerika heeft waardevolle inzichten geboden in de juridische implicaties van het werken met BIM en op welke wijze deze geadresseerd kunnen worden aan de hand van standaardregelingen. Uit de Noord-Amerikaanse wetenschappelijke literatuur kan worden geconcludeerd dat werken met BIM niet noodzakelijk aanleiding geeft tot een wijziging in de contractuele verhoudingen, noch is – met de rol van de BIM-manager als mogelijke uitzondering – vereist dat partijen daarvoor andere rollen aannemen. Evengoed is de noodzaak gebleken van een standaardregeling waarin zowel de technisch/organisatorische als de juridische aspecten van het werken met BIM integraal worden geadresseerd. Het AIA document E202-2008 Building Information Modeling Protocol Exhibit (AIA-E202) en het ConsensusDOCS 301 Building Information Modeling (BIM) Addendum (CD-301) vervullen precies deze functie. Dergelijke standaardregelingen zijn mijn inziens ook voor de Nederlandse bouwpraktijk aanbevelenswaardig, want hoewel de bestaande wet- en regelgeving het werken met BIM niet belemmeren, faciliteren zij dit evenmin. Daarbij kunnen genoemde Noord-Amerikaanse BIM-addenda ter inspiratie dienen. Zo voorziet het AIA-E202 bijvoorbeeld in een tabel waarin het bouwwerk wordt onderverdeeld in verschillende bouwelementen die bouwpartijen moeten modelleren en waaruit het centrale BIM wordt opgebouwd. Van ieder modelelement wordt dan aangeduid welke bouwpartij hiervoor verantwoordelijkheid is en welk Level of Development (LOD) hierbij hoort. Deze LOD bepaalt vervolgens wat de inhoudelijke eisen aan en het toegestane gebruik van de aangeleverde bouwinformatie zijn, evenals hoever het recht om te mogen vertrouwen op de BIM-bijdragen van andere bouwpartijen strekt en tot op welke hoogte bouwpartijen in dit verband aansprakelijk gesteld kunnen worden voor hun BIM-bijdragen. Het CD-301 op zijn beurt weer voorziet in een BIM Execution Plan dat bouwpartijen verplicht om over uit53
eenlopende BIM-specifieke onderwerpen afspraken te maken. Voorts geeft het CD-301 een meer uitgebreide aansprakelijkheidsregeling ingeval van ontwerp- of softwarefouten. Ten slotte geven beide voorwaarden ook regelingen voor informatiebeheer, bijvoorbeeld wie als de BIM-manager wordt aangemerkt en wat binnen het verantwoordelijkheidsgebied van deze BIM-manager valt. Dit zijn allemaal voorbeelden van juridische aspecten van het werken met BIM, die in een dergelijke standaardregeling geadresseerd zouden kunnen worden. In aanvulling op het voorgaande kunnen de COINS-systematiek 1.0 en VISI-afsprakenstelsel de nodige bouwstenen leveren voor het maken van afspraken die toezien op de technische en organisatorische aspecten van het werken met BIM. Het belangrijkste zal zijn dat een dergelijke standaardregeling genoemde aspecten van werken met BIM op een integrale wijze adresseert. Met de recente ontwikkelingen, zoals het door de Rijksgebouwendienst verplicht voorschrijven van BIM bij geïntegreerde contracten en de nadruk op werken met BIM vanuit het kamp van de BNA, kan worden gesteld dat het werken met BIM de kinderschoenen is ontgroeid. Het gebrek aan eenduidige technische, organisatorische en juridische standaarden voor het werken met BIM, vormt echter een drempel die een meer wijdverspreide adoptie en meer efficiënte toepassing van BIM in de weg zit. Met dit onderzoek zijn enkele juridische implicaties van het werken met BIM die betrekking hebben op het onderwerp van ontwerpaansprakelijkheid onderzocht en verklaard. Tegelijkertijd is geprobeerd om de centrale onderzoeksvraag in een internationaal perspectief te plaatsten. Hiermee zijn waardevolle inzichten geboden in de gevolgen van het werken met BIM op de waarschuwingsplicht en ontwerpcoordinatie en –integratie evenals de mogelijkheden waarop de technisch/organisatorische en juridische aspecten van werken met BIM integraal kunnen worden geadresseerd middels een standaardregeling zoals ze die in Noord-Amerika kennen. Hopelijk draagt dit onderzoek bij aan ontwikkelingen welke de drempel voor adoptie van BIM helpen verlagen, want het innovatievermogen van BIM voor de bouwsector, en de potentie ervan om faalkosten als gevolg van ontwerpfouten te helpen terugdringen, is onmiskenbaar.
54
BIJLAGE 1 Locatie:
Laan van de Helende Meesters 12, Amstelveen
Project:
De ontmoeting - Amstelveen
Betreft:
225 nieuwbouwwoningen, 6000m2 multifunctioneel
Opdrachtgever:
M.J. de Nijs Care B.V.
Architect:
Rijnboutt B.V., Amsterdam
Omvang project:
50.000m2/€ 50.000.000
Oplevering:
2013
Op het Zonnehuisterrein te Amstelveen wordt momenteel een nieuwbouwproject gerealiseerd naast het verzorgingscomplex Het Zonnehuis. Deze nieuwbouw bestaat o.a. uit vier afzonderlijke, maar tegelijkertijd samenhangende, gebouwen waarvoor Rijnboutt Architecten uit Amsterdam het ontwerp op zich heeft genomen. Daarnaast heeft Rijnboutt Architecten ook het ontwerp op zich genomen van een vijfde, daarnaast gelegen, gebouw. Toepassing van BIM Voor de totstandkoming van het bouwontwerp, en de uitwerking daarvan, heeft Rijnboutt gebruik gemaakt van diverse BIM-software. Voor het maken van de modellen is gekozen voor ArchiCAD 14. Dit programma stelt ontwerpers in staat om direct 3-D modellen te genereren gebaseerd op 2-D plattegronden. Daarnaast kunnen eenvoudig wijzigingen worden doorgevoerd over de hele lijn van het model, zonder het gehele ontwerp van begin af aan te moeten herzien. Ook voor visualisatie binnen het ontwerpteam, en richting de constructeurs, installateurs en opdrachtgever, is ontwerpen met dit BIM-programma een grote stap vooruit gebleken. Daarnaast is het mogelijk dat via de “BIM server based teamwork solution” van ArchiCAD 14 meerdere ontwerpers tegelijkertijd werken aan één project en met een centrale bron van informatie. Voor het inzien van de modellen is gebruik gemaakt van Solibri Model Viewer en voor het in ‘realtime’ doorlopen van deze modellen is gebruikt gemaakt van Graphisoft Virtual Building Explorer. Deze informatie is vervolgens gedeeld met de constructeur en installateur. Het afstemmen van de verschillende modellen is niet door Rijnboutt zelf uitgevoerd. Deze clashcontrole – alsmede een kostenberekening – middels BIM-software is uitgevoerd door Bouwkundig Adviesbureau Zwolle (BAZ), welke bij dit project aldus als BIM-manager heeft opgetreden in opdracht van de opdrachtgever. BAZ maakt gebruik van de TNO BIM Model server waarop partijen kunnen inloggen en IFC documenten/objecten kunnen insturen. Deze informatie wordt vervolgens in en centrale database opgeslagen waar partijen dit kunnen inzien en wijzigingen kunnen aanbrengen. Ook kan deze informatie worden samengevoegd voor clashcontrole toepassingen. Ten slotte zijn nog van het model 2-D prints gemaakt die gebruikt worden voor het aanvragen van een omgevingsvergunning. 55
Voordelen van het werken met BIM Werken met BIM bij dit project heeft voor Rijnboutt grote voordelen gehad. Zo heeft Rijnboutt tijdswinst kunnen boeken, omdat men minder tijd kwijt is aan hermodelleren wanneer er wijzigingen worden doorgevoerd, en is er minder behoefte gebleken aan vertaalslagen. Dit maakt meer tijd vrij voor de ontwerpers om een beter en complexer ontwerp tot stand te brengen. Als één van de grootste voordelen van het werken met BIM noemt Matteo Kuijpers, projectarchitect bij Rijnboutt, de mogelijkheid om voor jezelf, en richting de aannemer en opdrachtgever, projectoplossingen te visualiseren; van een 2-D plattegrond kan eenvoudig een 3-D model worden gegenereerd en dit kan vervolgens op allerlei manieren worden geanalyseerd. Ook de communicatie tussen partijen wordt beter. Niet alleen omdat deze modellen datarijker zijn dan traditionele 2-D AutoCAD tekeningen, maar ook omdat sneller inzichtelijk wordt wat partijen met een bepaald voorstel of informatieverzoek bedoelen. “Niet alleen kan de architect zonder eerst een maquette te moeten maken zich gelijk een goed beeld vormen van de gevolgen van bepaalde ontwerpkeuzes, ook richting de opdrachtgever en aannemer kan beter worden weergegeven wat de visie of bedoeling van een ontwerp (deel) is’’, aldus Matteo Kuijpers. “Dit bespaart niet alleen tijd maar voorkomt ook miscommunicatie.’’ Over het voordeel van BIM binnen het ontwerpteam merkt André Meulenbelt, ingenieur bij Rijnboutt, op dat een deel van de coördinatie tussen het werk van verschillende ontwerpers wordt opgevangen doordat er met BIM wordt gewerkt. Voor de afstemming van werkzaamheden tussen de verschillende disciplines is bij dit project gekozen voor een externe BIM-manager, omdat Rijnboutt de hiervoor benodigde kennis (nog) niet in huis heeft. Bouwkundig Adviesbureau Zwolle heeft deze functie op zich genomen. Aan BAZ is de opdracht verstrekt om clash-controle uit te voeren tussen de modellen van de architect, constructeur en installateur. Dit draagt bij aan het verminderen van afstemmingsfouten en verlaagt de faalkosten. BAZ heeft verder ook aan de hand van deze informatie een kostenberekening uitgevoerd. De dienst die BAZ heeft kunnen leveren is van groot belang geweest, omdat alle informatie wordt verzameld in één IFC bestandstype model, deze informatie up to date is en het partijen de mogelijkheid geeft één centrale informatiebron te gebruiken. Uitdagingen van het werken met BIM Op de vraag of er tussen de gebruikte BIM-programma’s compatibiliteitsproblemen bestaan antwoordt André Meulenbelt: “tussen ArchiCAD, Solibri Model Viewer en Virtual Building Explorer, hebben wij geen problemen ervaren. Maar niet alle BIM-software is goed op elkaar afgestemd.’’ Daaraan voegt Matteo Kuijpers toe dat “vooral installateurs achterlopen op dit gebied, omdat zij nog steeds met traditionele 2-D tekenprogramma’s als AutoCAD werken. Dit maakt het werk van BIM-managers ook moeilijker, omdat je wel heel erg technisch onderlegd moet zijn om informatie samen te brengen van programma’s die niet op hetzelfde niveau werken.’’ Met betrekking tot de eisen op het gebied van technische en bouwkundige kennis merkt Matteo Kuijpers op dat het werken met BIM in die zin een uitdaging vormt, “omdat elke handeling in een bepaald deel van het model gevolgen kan hebben elders in het model. Je moet een goed ruimtelijk inzicht hebben en het overzicht kunnen bewaren. Ook is er voor de rol van BIM-manager specifieke kennis nodig die veel architecten nog niet in huis hebben. 56
Wij zouden die rol graag op ons willen nemen. Rijnboutt streeft ernaar om in de toekomst die expertise in huis te halen zodat wij onze dienstverlening kunnen uitbreiden en ook dat deel van controle over het project weer bij de architect onder te brengen’’. Juridische aspecten van het werken met BIM Op de vraag of Rijnboutt bang is dat door het werken met BIM architecten met nieuwe aansprakelijkheidskwesties worden geconfronteerd antwoordt Matteo Kuijpers: “Nee, het is niet zozeer een angst dat werken met BIM tot nieuwe vragen op het gebied van aansprakelijkheid voor het ontwerp zal leiden. Maar wij houden er wel rekening mee dat elke handeling in een deel van het model elders gevolgen kan hebben. Daarnaast moet je ook onthouden dat men eerder zal voortbouwen op de informatie die jij in dat BIM stopt’’. Een ander verschil met ontwerpen op een traditionele manier, is dat informatie minder gefaseerd, in opeenvolgende stappen, wordt ingebracht in het project om vervolgens door de projectleider te worden gecontroleerd. De informatie die jij in dat model stopt zal weer worden gebruikt door de constructeur en installateur om hun model aan te ontlenen, en hier moet je rekening mee houden. Daarom worden in het project verschillende controlemomenten ingebouwd. Rijnboutt werkt met DNR 2005 en heeft geen reden gezien om bij dit project afwijkend te contracteren. Voor zover het betreft de rol van de architect merkt Matteo Kuijpers wel op dat er een verschuiving op de markt plaatsvindt, waarbij er een behoefte ontstaat aan invulling van de rol van BIM-manager. Omdat Rijnboutt vooralsnog niet de hiervoor benodigde kennis in huis heeft, hebben zij bij dit project een deel van de coördinerende werkzaamheden uit handen moeten geven, iets waar Matteo Kuijpers zich niet geheel comfortabel bij voelt. “Wij zouden liefst zelf de rol van BIM-manager op ons nemen, niet alleen omdat we daarmee dan een extra dienst kunnen bieden aan onze opdrachtgevers, maar ook omdat we dan weer dat strategisch overzicht m.b.t. bijvoorbeeld de kostenberekening weer bij de architect kunnen onderbrengen’’, aldus Matteo Kuijpers. Hoewel er geen afwijkende of aanvullende contractuele afspraken zijn gemaakt specifiek gericht op het werken met BIM, verwacht Matteo Kuijpers dat dit wel zal gebeuren als Rijnboutt tevens de rol van BIM-manager op zich gaat nemen; dit vanwege de invloed daarvan op de honorering. Hoewel er geen contractuele afspraken zijn gemaakt over de verhouding tussen de deelnemers in dit project, zijn er wel bepaalde afspraken gemaakt over wie welke bijdrage zal leveren aan het model en op welke manier dit gebeurt. Dit is echter niet juridisch vastgelegd. Ook voor het werken met de externe BIM-manager is niet specifiek gecontracteerd. Werken met BIM vereist ten slotte wel een andere houding van de constructeurs en installateurs. “Met BIM heb je voor de constructeur de uitdaging dat hij eerder tekenwerk moet verrichten en eerder wordt betrokken in het ontwerpproces’’, aldus Matteo Kuijpers.
57
BIJLAGE 2 Locatie:
Oud-IJmuiden
Project:
De Doorbraeck
Betreft:
2 woningblokken met 52 appartementen
Opdrachtgever:
Stichting Woningbedrijf Velsen
Architect:
Just Architects, Faro Architecten, Wingerden Hovenier en Geurst & Schulze
Bouwkundig adviseur/ ingenieur:
Ockenburgh Architectuur en Bouwkunde
Omvang project:
N.V.T; pas later in het proces betrokken
Oplevering:
N.V.T; pas later in het proces betrokken
In Oud-IJmuiden is aannemingsmaatschappij Panagro o.a. bezig met de bouw van 52 huurappartementen. Ockenburgh Architectuur en Bouwkunde uit Den Haag is ingeschakeld om met behulp van BIM het voorontwerp uit te werken tot bestektekeningen. Het doel hiervan voor Panagro is geweest om ervaring op te doen met het werken met BIM en te kijken of door het werken met BIM de faalkosten konden worden teruggedrongen. Toepassing van BIM Voor dit project heeft Ockenburgh gewerkt met Autodesk Revit in combinatie met het programma DeModus van Cadac Group. Alle beschikbare informatie, bestaande uit werktekeningen van de architect en constructeur, is in het BIM-programma ingevoerd om vervolgens op basis daarvan een bouwmodel op te bouwen. Dit is met name gebruikt voor projectvisualisatie en het samenbrengen van alle relevante bouwinformatie in één centrale bron. Het resultaat hiervan is gebruikt om fouten in de verschillende tekeningen aan het licht te brengen en daarop passende maatregelen te kunnen nemen. Deze informatie wordt vervolgens met de constructeur gedeeld zodat deze op basis hiervan zijn constructiemodel kan uitwerken. Dit constructiemodel wordt dan weer geplaatst in het model van de architect. Uiteindelijk heeft men bestektekeningen die meer uitvoeringsgereed zijn, zodat er minder fouten alsnog bij de uitvoering aan het licht komen. De aannemer heeft gewerkt met Revit Structure. Voordelen van het werken met BIM Als grootste voordeel van het werken met BIM noemt Rob Hazelaar, adjunct-directeur bij Ockenburgh, de mogelijkheid van BIM om faalkosten terug te dringen. “Bij dit project hebben we de verschillende werktekeningen van de architect en constructeur op elkaar gelegd middels BIM, waardoor een enorme hoeveelheid fouten aan het licht kwam die normaal ge58
zien pas in de uitvoeringsfase kenbaar waren geweest. Dit helpt aanzienlijk om de faalkosten terug te dringen.’’ Wanneer meer ketenpartners worden betrokken bij het BIM-proces, zal BIM ook gebruikt kunnen worden om eerder een betere prijsraming van het project te maken, voorspelt Rob Hazelaar. Op de vraag welke andere voordelen het werken met BIM heeft opgeleverd antwoordt de heer Hazelaar: “Je werkt met informatie uit één bron wat de samenwerking tussen partijen verbetert. Daarnaast kan doordat met 3-D modellen wordt gewerkt bij alle partijen sneller en beter een beeld gevormd worden van het project.” Maar het is niet alleen de architect die voordeel geniet van het werken met BIM, ook de constructeur profiteert ervan. Rob Hazelaar legt uit: “Het door ons aangeleverde model kan bijvoorbeeld door de constructeur worden gebruikt om op basis daarvan zijn constructiemodel te vervaardigen.’’ Uitdagingen van het werken met BIM Het gebrek aan eenduidige datastandaarden en een juridisch kader voor het werken met BIM ervaart Rob Hazelaar als een gemis. Momenteel wordt gewerkt met twee soorten codering: de STABU-besteksystematiek enerzijds, welke gebruik maakt van codering naar werksoorten, en de NL/SfB tabel anderzijds, die uitgaat van de functies die onderdelen van gebouwen moeten vervullen. “Belangrijk is dat een aannemer weet waar een bepaalde code voor staat. Momenteel sluiten deze twee vormen van codering niet op elkaar aan’’, aldus Rob Hazelaar. Ook een juridisch kader voor het werken met BIM is belangrijk, iets wat nog niet voorhanden is in Nederland. “Er zijn afspraken nodig voor bijvoorbeeld de manier waarop werkzaamheden op elkaar worden afgestemd en op welke wijze verantwoordelijkheden worden verdeeld’’, vindt Rob Hazelaar. “De constructeur wil doorgaans niet dat de architect wijzigingen aanbrengt in zijn model en andersom geldt hetzelfde’’, voegt de heer Hazelaar er nog aan toe. Daarom werkt Ockenburgh op een redelijke traditionele manier en gaan ontwerpers in principe altijd uit van hun eigen tekeningen. Een andere uitdaging vormt de manier van werken die kenmerkend is voor BIM. Men werkt namelijk met 3-D modellen die doorgaans meer informatie bevatten dan standaard 2-D tekeningen. “Deze informatie moet natuurlijk echter wel ingevoerd worden en dat kost veel werk.’’, zegt Rob Hazelaar. Als voorbeeld wordt genoemd een vloer welke in een 2-D tekening uit een wit vlak bestaat tussen andere elementen zoals muren en deurposten. “Wanneer je in een 3-D omgeving tekent zul je ook deze vloer moeten tekenen.’’ Maar ook wat betreft bouwkundige kennis en inzicht zal werken met BIM hogere eisen stellen aan de ontwerper. Rob Hazelaar legt uit: “als je één deel van het model wijzigt, kan dat elders in het model onbedoelde gevolgen hebben.’’ Als voorbeeld wordt genoemd het gebruik van standaard bouwelementen voor keukens. “Als je bij één of meerdere wooneenheden met afwijkende afmetingen te maken hebt, dan moet je de afmetingen van dat bouwelement in het BIM-programma natuurlijk aanpassen. Maar als je niet oppast, en die wijziging niet in een aparte module doorvoert, dan kan het gebeuren dat alle eerder ingepaste keukenblokken ook automatisch gewijzigd worden en dus niet meer passen.’’ Juridische aspecten van werken met BIM Ockenburgh werkt op basis van DNR 2005 en heeft geen BIM-specifieke afspraken gemaakt. Wel diende Ockenburgh door het golvende terrein al vroeg in de ontwerpfase te overleggen 59
met de constructeur over stramienlijnen en een palenplan. Hierover zijn afspraken gemaakt met de constructeur, maar dit is niet contractueel vastgelegd. Ockenburgh heeft al wel gemerkt dat werken met BIM van invloed is op de deskundigheid van de adviseur voor zover het gaat om fouten in de opdracht. “Wij hebben, doordat er is gewerkt met BIM, al in een vroege fase heel veel fouten kunnen vinden en oplossen in de verschillende ontwerptekeningen die normaal pas in de uitvoeringsfase aan het licht waren gekomen. Door de hoeveelheid aan fouten die we hebben kunnen vinden met BIM loop je wel sneller het risico dat een fout wordt opgemerkt, maar niet gemeld aan de opdrachtgever’’, aldus Rob Hazelaar. Dit is natuurlijk van invloed op de waarschuwingsplicht van de adviseur. Juist doordat er geen heldere voorwaarden bestaan voor zowel de technische als de juridische kanten van met name databeheer en uitwisseling van informatie, werkt Ockenburgh op een redelijk traditionele manier. Er wordt niet verwacht dat werken met BIM een verandering zal hebben voor zover het gaat om de rollen die partijen aannemen. Met betrekking tot de rol van BIM-manager merkt Rob Hazelaar op dat het wenselijk is dat de architect deze rol op zich neemt omdat deze al verantwoordelijk is voor ontwerpcoördinatie. Wel zal door verschuiving van werkzaamheden die bijvoorbeeld van de bestekfase naar de fase van het voorlopige ontwerp verschuiven, het nodig zijn om het honorarium van de architect aan te passen.
60
BIJLAGE 3 Bouwkundig Adviesbureau Zwolle Bouwkundig Adviesbureau Zwolle (BAZ) is een bouwkundig adviesbureau gevestigd in Zwolle en Rijswijk. BAZ biedt bouwkundige diensten aan voor alle fasen van een bouwproject van initiatief tot en met onderhoud. Meer specifiek kan BAZ o.a. een kostenberekening, bouwkundig rekenwerk en tekenwerk in 2-D en 3-D, technische omschrijvingen, clashcontrole, bouwkostenmanagement en BIM-engineering verzorgen. Daarbij maakt BAZ al geruime tijd gebruik van de werkmethodiek Building Information Modeling (BIM). Om een goed beeld te krijgen van de taken van een BIM-manager en zijn rol in het bouwproces in verhouding tot de opdrachtgever, architect en aannemer, ben ik het gesprek aangegaan met Jaco Kamphorst, BIM-manager bij BAZ. De taken van een BIM-manager Om een beter beeld te krijgen van de figuur van de BIM-manager is de heer Kamphorst allereerst gevraagd iets te vertellen over de typische taken van de BIM-manager. De heer Kamphorst legt uit dat de taken van een BIM-manager projectspecifiek worden vastgelegd in de door een projectontwikkelaar of aannemer verstrekte opdracht aan BAZ. Evenwel zullen deze taken moeten passen binnen het kader van diensten dat BAZ aanbiedt en kunnen over het algemeen een aantal hoofdtaken worden onderscheiden. Allereerst zal de BIM-manager de vraag van de opdrachtgever moeten omzetten naar een concrete opdracht die de BIM-manager in samenwerking met de andere bouwdeelnemer kan vervullen op een wijze waarbij met gebruik van de BIM-methodiek zoveel mogelijk aan de eisen van de opdrachtgever wordt voldaan. Ten tweede zal de BIM-manager de taak hebben om partijen te instrueren over de wijze waarop het BIM-proces dient te worden ingericht. Hierbij worden afspraken gemaakt over de bijdragen die alle betrokken bouwdeelnemers moeten leveren aan het BIM en op welke manier dit dient te gebeuren; dit wordt vervolgens vastgelegd in een projecthandboek met doelstellingen en afspraken. Zo worden er in dit kader afspraken gemaakt over het soort modelleersoftware dat gebruikt zal worden en op welke wijze, en in welk soort dataformaat of codering bouwinformatie dient te worden aangeleverd. Tevens wordt afgesproken op welke wijze de in het BIM ingebrachte en verwerkte informatie zal worden gebruikt, bijvoorbeeld voor visualisatie, een kostenberekening of clash-controle. Vervolgens zal een BIM-manager toetsen of de aangeleverde modellen voldoen aan de technische en inhoudelijke eisen, zoals die zijn afgesproken met de verschillende bouwdeelnemers. Verschil met een traditionele projectmanager of ontwerpcoördinerende architect daarbij is dat de BIM-manager de ontwerpbijdrages van de verschillende bouwdeelnemers slechts marginaal toetst. Dat wil zeggen dat niet gekeken wordt of het werk van de architect, constructeur en installateurs wel inhoudelijk technisch juist en bouwkundig verantwoord is – dat blijft voor rekening van de partij die de respectievelijke ontwerpbijdragen heeft geleverd – maar wordt er gekeken of er geen onmiskenbare misslagen worden gemaakt in de aangeleverde ontwerpbijdrages en of partijen zich hebben gehouden aan de afspraken m.b.t. tot de inrichting van het BIM. Daarnaast zal BAZ ook uiteraard vaak een heel specifieke opdracht krijgen tot het uitvoeren van clash-controle 61
tussen bijvoorbeeld het architectonisch ontwerp en de bouwkundige tekeningen. Deze opdracht is specifiek omdat niet alle aspecten van individuele ontwerpdelen gecontroleerd worden op afstemmingsfouten, maar slechts die aspecten waar de aannemer specifiek om heeft gevraagd of die de BIM-manager zelf heeft afgebakend. Zo kan bijvoorbeeld bepaald worden dat alleen zal worden gecontroleerd of het installatietechnisch ontwerp voor ventilatieschachten niet botst met een specifiek deel van het architectonisch ontwerp of model voor de betonconstructie. Het overige wordt uitgezonderd en partijen dienen zich er dan ook van bewust te zijn dat de door de BIM-manager geleverde clash-controle geen vervanging is van de ‘handmatige’ toetsingen en controles door de architect en overige specialistische adviseurs, maar een aanvulling hierop. “De belangrijkste uitdaging voor de architect is dat deze, wil hij een volledige opdracht krijgen, veel meer bouwkundige kennis in huis moet hebben dan het geval is in een traditioneel bouwproces”, aldus de heer Kamphorst. Het ontwerp in BIM-vorm zal namelijk meer bouwkundige en technische informatie moeten bevatten dan een traditioneel ontwerp dat bestaat uit 2-D tekeningen en losse documenten. Is hij hier niet toe in staat, dan zal een constructeur of installateur dan wel andersoortige gespecialiseerde adviseur een deel van de ontwerpwerkzaamheden van hem moeten overnemen. Hier valt voor BIM en de BIMmanager ook het meeste terreinwinst te boeken in termen van toegevoegde waarde. Zodra er meerdere partijen betrokken worden bij het ontwerpproces zal coördinatie en afstemming van werkzaamheden met behulp van de BIM-methodiek des te belangrijker zijn. De laatste belangrijke taak van BIM-manager die de heer Kamphorst noemt, is het begeleiden van ontwerpwijzingen op verzoek van de aannemer of leveranciers. Belangrijk is dat de voorgestelde wijzigingen aan de architect worden teruggekoppeld, zodat deze zelf het ontwerp kan wijzigen. In dat geval is hij ook verantwoordelijk voor die wijziging en blijft het ‘zijn’ ontwerp (keuze). Wanneer de leverancier of aannemer die wijziging zelf doorvoert, kan het zijn dat hierdoor nadelige onvoorziene gevolgen ontstaan in delen van het ontwerp of discipline waarin die aannemer of leverancier niet deskundig is. Zeker wanneer er met BIM wordt gewerkt moeten bouwdeelnemers hier op bedacht zijn, omdat een verandering in één deel van het model door het hele model heen wijzigingen kan teweegbrengen. Wanneer de architect deze ontwerpwijziging toetst, zal hij dit in principe marginaal doen en blijft die leverancier of aannemer verantwoordelijk voor zijn ontwerpkeuze m.b.t. die wijziging. Merkt de architect de onvoorziene fouten voorts niet op, dan zal in principe de leverancier of aannemer hier ook verantwoordelijk zijn. Een toename in faalkosten zal dan meestal hier het gevolg van zijn. BAZ probeert dit altijd te voorkomen door voorgestelde of verlangde ontwerpwijzigingen terug te koppelen aan de architect zodat deze zelf het ontwerp kan wijzigen. Contracteren met de BIM-manager. Doorgaans zal een professionele opdrachtgever of aannemer BAZ benaderen voor het inrichten en begeleiden van het BIM-proces. Doordat opdrachtgevers in het algemeen geen goed beeld hebben van wat BIM nu precies inhoudt, wordt BAZ meestal ingeschakeld door aannemers die tevens projectontwikkelaar zijn. Daarbij wordt vaak gebruik gemaakt van een specifieke opdracht waarop DNR 2005 van toepassing wordt verklaard. Omdat DNR 2005 slechts algemene voorzieningen geeft die met name zien op de werkzaamheden van de architect en bouwkundig ingenieur, worden in de opdracht zelf vaak de nodige BIM-specifieke afspraken 62
gemaakt. Daarin wordt dan ook vastgelegd wat de projectspecifieke taken van de BIMmanager zullen inhouden. Als BIM-manager wordt BAZ helaas vaak pas later in het bouwproces betrokken. De voorkeur van BAZ gaat uit voor een betrokkenheid zo vroeg mogelijk in het proces, het liefst al bij de contractsvorming. Op deze manier kunnen relevante afspraken over BIM al voorafgaand aan de start van het bouwproject worden gemaakt en weten alle contractspartijen ook beter waar ze aan toe zijn. Aan de BIM-manager komt, indien ingeschakeld door de opdrachtgever, geen bijzondere vertegenwoordigingsbevoegdheid toe in verhouding tot de andere bouwdeelnemers. Gebruik van BIM door BAZ Bij BAZ wordt er gebruik gemaakt van 3D BIM modellen voor toepassingen als hoeveelheden genereren, visualisatie, clash-controle, kostenramingen en het verzorgen van consistent 2D en 3-D tekenwerk. BAZ is onlangs een ‘pilot’ gestart waarbij het BIM niet volgens de Stabu-besteksystematiek of NL-Sfb elementencodering wordt opgebouwd, maar volgens een nieuwe STABU-element methode. In deze nieuwe STABU-Element methode wordt een koppeling gelegd tussen de in het BIM in 3D gemodelleerde objecten en de bijbehorende beschrijvingen volgens de nieuw ontwikkelde STABU² systematiek. Daarmee moet meer consistentie tussen de informatie in de verschillende tekeningen, het 3-D model en het bestek worden gewaarborgd. Ook kan men dan een meer accurate hoeveelhedenraming en kostenberekening maken met het programma IBIS4BIM. Het voordeel hiervan is dat voor alle fasen van het project, en voor de verschillende werkzaamheden bij de bouw betrokken, er gebruik gemaakt wordt van consistente en eenduidige informatie. Dit zou moeten leiden tot een faalkostenreductie. Een ander belangrijk aspect dat faalkosten kan terugdringen, is het uitvoeren van clash-controle. Daarbij wordt niet het gehele model gecontroleerd op ‘clashes’ tussen bepaalde bouwdelen of objecten. Dit zou resulteren in een enorme hoeveelheid fouten die naar voren komen welke vervolgens niet inzichtelijk zouden kunnen worden gedocumenteerd. In plaats daarvan wordt in verschillende fases een heel specifiek deel van het bouwwerk gecontroleerd op ‘clashes’. Is dit eenmaal afgerond, dan wordt deze fase ‘bevroren’ en gaat men door met de volgend fase. Deze fasen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit een voorontwerp, definitief ontwerp, technisch ontwerp of bestelplan, werkvoorbereiding en uitvoering. Dit ‘bevriezen’ gebeurt door tekstuele notificaties en partijen mogen geen wijzigingen aanbrengen in het model dat samenhangt met de afgesloten fase als deze eenmaal bevroren is. Gebeurt dit wel, dan is de BIM-manager daar niet voor verantwoordelijk. Voor het beheren van de BIM-informatie wordt gebruikt gemaakt van de TNO-BIM server die geschikt is om bouwinformatie (geometrische data) te lezen in de vorm van IFC-datastandaarden. Voor het analyseren van die informatie wordt gebruik gemaakt van Navisworks. Clash-controle wordt uitgevoerd op verzoek van de aannemer en daarbij dient ook te worden gespecificeerd op welke onderdelen er clashcontrole dient te worden uitgevoerd. BAZ benadrukt dan ook dat de clash-controle die zij uitvoeren geen vervanging is van de toetsing en controles door de ontwerpende en uitvoerende partijen zelf. Omdat slechts een gespecificeerd deel van het model wordt gecontroleerd op ‘clashes’ en daarbij voorts alleen fysieke ‘clashes’ in beeld worden gebracht (het ontbreken van een bouwdeel wordt bijvoorbeeld niet automatisch aangegeven), zal de architect of aan63
nemer altijd zelf een bouwkundige of ruimtelijke toetsing moeten hanteren. Bij het werken met BIM is het vooral belangrijk dat er op voorhand afspraken gemaakt worden over de manier waarop het BIM-model zal worden opgebouwd, uit welke elementen het zal bestaan en voor welke doeleinden deze informatie zal worden gebruikt. Zo zal wanneer de geometrie van het BIM wordt opgebouwd uit bouwdelen in IFC-bestandsformaat het natuurlijk ook heel belangrijk zijn dat de partij die een deel van dat model maakt (een betonconstructiemodel bijvoorbeeld) ook werkt met een programma dat deze data in IFC-formaat kan exporteren naar het programma van de persoon die het model beheert en de afzonderlijke bouwdelen samenvoegt. Zo niet, dan kan er informatie verloren gaan. En verder dient ook het programma waarmee die informatie wordt geanalyseerd deze informatie juist te kunnen interpreteren.
64
Literatuurlijst: Boeken: Asser/Van den Berg 5-IIIc 2007 M.A.M.C. van den Berg, Mr. C. Asser’s handleiding tot beoefening van het Nederlands burgerlijk recht, deel 5-IIIc, Bijzondere overeenkomsten: aanneming van werk, Deventer: Kluwer 2007. Asser/ Tjong Tjin Tai 7-IV 2009 T.F.E. Tjong Tjin Tai, Mr. C. Asser’s handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht, deel, 7- IV, Opdracht incl. de geneeskundige behandelingsovereenkomst en de reisovereenkomst, Kluwer: Deventer 2009. Van den Berg, Bregman & Chao-Duivis 2010 M.A.M.C. van den Berg, A.G. Bregman & M.A.B. Chao-Duivis, Bouwrecht in kort bestek, Deventer: Kluwer 2010. Van den Berg e.a. 1996 Van den Berg e.a., De ontwerpende bouwer, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 1996. Brams & Lerner 1996 R.S. Brams, C. Lerner, Construction Claims Deskbook: Management, Documentation and Presentation of Claims, New York: John Wiley & Sons 1996. Bruggeman, Chao-Duivis & Koning 2010 E.M. Bruggeman, M.A.B. Chao-Duivis en A.Z.R. Koning, Praktijkboek contracteren in de bouw, ’s-Gravenhage: Instituut voor Bouwrecht (IBR) 2010. Callahan 2005 M.T. Callahan, Construction Change Order Claims, z.p.: Aspen Publishers, 2005. Chao Duivis & Koning 2001 M.A.B. Chao-Duivis & A.Z.R. Koning, Veranderende Rollen: een inleiding in nieuwe contractvormen in het bouwrecht, Den Haag: Stichting Instituut voor Bouwrecht 2001. Eastman 2008 C.M. Eastman, BIM Handbook: A Guide to Building Information Modeling, Hoboken: John Wiley & Sons 2008. Van Emden & Van Emden 2009 E.L.A van Emden & E.A.L. van Emden, Bankgarantie, Deventer: Kluwer 2009. Forbes & Ahmed 2009 L.H. Forbes & S.M. Ahmed, Modern Construction: lean project delivery and integrated practices, Boca Raton: Taylor & Francis Group 2009. Hardin 2009 Brad Hardin, BIM and Construction Management; proven tools, methods and workflows, Indianapolis: Wiley Publishing 2009. 65
Levy 2006 S.M. Levy, Design-Build Project Delivery; Managing the Building Process From Proposal Through Construction, New York: McGraw-Hill 2006. Nieuwenhuis e.a. 2009 J.H. Nieuwenhuis e.a., Burgerlijk Wetboek, boeken 6,7 en 8: Tekst en Commentaar, Deventer: Kluwer 2009. Van Gulijk 2008 S. van Gulijk, European Architect Law; Towards a New Design, Antwerpen/Apeldoorn: Maklu 2008. Van Gulijk 2010 S. van Gulijk, ‘Interactief communiceren in de bouw’, p. 44-53 in: M.A.B. Chao-Duivis, C.E.C. Jansen, & J.B.M. Vranken, Alleen Samen: Opstellen aangeboden aan prof. mr. M.A.M.C. van den Berg, , Den Haag: Stichting Instituut voor Bouwrecht (IBR) 2010. Kelleher jr. & Walters 2009 T.J. Kelleher jr. & G.S. Walters, Smith, Currie en Hancock’s Common Sense Construction Law; A practical guide for the construction professional, Hoboken: John Wiley & Sons 2009. Sibinic jr., Nash jr. & Nagle 2006 J. Sibinic jr., R.C. Nash jr & J.F.Nagle, Administration of Government Contracts, Riverwoods: CCH, 2006. Smits 1996 J. Smits, ‘Aansprakelijkheid voor aan derden verschafte informatie’, p. 91-106 in: Tjittes & Blom, Bank & aansprakelijkheid, Deventer: Kluwer 1996. Smits & Scholten 2003 J.M. Smits & G.J. Scholten, Bronnen van verbintenissen; volume 2 van monografieën nieuw BW, Deventer: Kluwer 2003. Uniken Venema/ Zwalve 2000 C. Ǽ. Uniken Venema/ W.J. Zwalve, Common Law & Civil Law, Deventer: Kluwer 2000. Van Wijngaarden & Chao-Duivis 2004 M.A. van Wijngaarden & M.A.B. Chao-Duivis, Hoofdstukken Bouwrecht, deel 9, Deventer: Kluwer 2004. Van Wijngaarden & Chao-Duivis 2006 M.A. van Wijngaarden & M.A.B. Chao-Duivis, Hoofdstukken Bouwrecht, deel 14, Deventer: Kluwer 2006. Van Wijngaarden & Chao-Duivis 2011 M.A. van Wijngaarden & M.A.B. Chao-Duivis, Bouw- en Aanbestedingsrecht, deel 9, z.p: Uitgeverij Paris 2011. 66
Artikelen: Aparicio & Bales 2008 R. Aparacio & J.V. Bales, ‘"Hey, Who's in Charge Here?" The ConsensusDOCS OwnerArchitect Agreement’, American Bar Association 2008, <www.legalist.com/chicago2008/articles/Plenary2.pdf>. Ashcraft 2008 H.W. Ashcraft, ‘Building Information Modeling: A Framework for Collaboration’, The Construction Lawyer 2008, p. 5-18. Van den Berg 2009 M.A.M.C. van den Berg, ‘Bouwcontractenrecht in beweging’, p. 59-90 in: 40 jaar Instituut voor Bouwrecht, Den Haag: IBR 2009. Bim Intelligence 2011 Bim Intelligence ‘K-BIM X A-BIM = E-2’, Rotterdam: BIM Intelligence 15 februari 2011, <www.bim-i.nl/nieuws/nieuwsbericht/persbericht-k-bim-x-a-bim-e-2.>. BNA 2010 BNA 2010 ‘Als BIM meer dan een pilot moet zijn’, BNA blad maart 2010, geraadpleegd via: <www.kubusinfo.nl/Successen/nieuws/archief/2010/Als-BIM-meer-dan-een-pilot-moet-zijn>. Chao-Duivis 2007 M.A.B. Chao-Duivis, ‘Aspecten van de waarschuwingsplicht van de aannemer’, BR 2007, p. 213-240. Chao-Duivis 2009 M.A.B. Chao-Duivis, ‘Juridische implicaties van het werken met BIM’, TBR 2009, p. 204212. Chao-Duivis 2011 M.A.B. Chao-Duivis, ‘Some legal aspects of BIM in establishing a collaborative relationship’, Management and Innovation for a Sustainable Built Environment; MISBE 2011 CIB International Conference, Amsterdam, <www.repository.tudelft.nl/view/ir/uuid%3A5699cb8b-d4f6-4d63-8997-86fa686806f0/>. Gallello 2008 Dominic Gallello, ‘The New ‘’Must Have’’- The BIM Manager’, AECbytes Viewpoint 17 januari 2008, <www.aecbytes.com/viewpoint/2008/issue_34.html.>. Van Gulijk 2011 S. van Gulijk, ‘Over constructieve veiligheid en het belang van interactief communiceren in bouwnetwerken: Een bespreking van juridische mogelijkheden daartoe en digitale technieken als alternatief.’, TBR 2011, p. 1078-1085, <www.tijdschriftvoorbouwrecht.nl/>.
Haynes 2009a D. Haynes, ‘Reflections on some legal and contractual implications of building information modeling (BIM)’, Construction Watch Newsletter 2-2009.
67
Haynes 2009b D. Haynes, ‘A tale of two exhibits - a comparison of the CD 301 and E202 BIM Exhibits’, Construction Watch Newsletter 3-2009. Haynes 2009c D. Haynes, ‘A new perspective on integrated project delivery - an overview of the ConsensusDOCS 300-Standard Form Of Tri-Party Agreement For Collaborative Project Delivery’, Construction Watch Newsletter 1-2009. Haynes 2010 D. Haynes, ‘Another AIA Foray Into the World of Integrated Project Delivery – An overview of the AIA Document C191™ -2009, Standard Form Multi-Party Agreement for Integrated Project Delivery’, Construction Watch Newsletter 2-2010. Hazewinkel 2009 W. Hazewinkel, ‘Tekeningen zijn bron van miscommunicatie. Eendimensionaal denken kost miljoenen’, TVVL Magazine 2009, < www.3dblueprint.nl/publiciteit/>. Hurtado & O'Connor jr. 2009 K.A. Hurtado & P.J. O'Connor jr., ‘Contract issues in the use of Construction Building Information Modelling’, <www.myscl.org/publications_7_1_4.pdf>. Larson & Golden 2007 D.A. Larson & K.A. Golden, ‘Entering the Brave New World: An introduction to Contracting for BIM’, William Mitchell Law Review 2007, p. 75-108. Lowe & Muncey 2008 R.H. Lowe & J.M. Muncey, ‘The ConsensusDOCS 301 BIM Addendum’, American Bar Association 2008, <www.legalist.com/chicago2008/articles/Plenary5.pdf>. Mow & Naylor 2010 A.T. Mow & K..J. Taylor, ‘Navigating the legal landscape of BIM’, Design Intelligence 3 mei 2010, <www.di.net/articles/archive/navigating_legal_landscape_bim/>. Noble & Heart 2008 C.L. Noble & B. Heart, ‘The AIA's new digital data documents’, The Construction Lawyer 2008, p. 12-25. O'Brien 2008 Timothy O'Brien, ‘Successfully Navigating your way through the electronically Managed Project’, The Construction Lawyer 2008, p. 61-70. Schoordijk 1998 H.C.F. Schoordijk, ‘Samenwerking en samenwerkingsovereenkomst’, WPNR vol. 129 (1998) nr. 6320, p. 427-430. Smit & Hermans 2010 M. Smit & Q.P. Hermans, ‘De waarschuwingsplicht van de aannemer: de wisselende koers van de Raad van Arbitrage’, Vastgoedrecht 2010-4,
68
<www.boekel.com/media/345193/vgr_20104_aug_2010_smit_en_hermans_wisselende_koers_van_de_raad_van_arbitrage_23-112010.pdf>. Tijssens 2009 N.E. Tijssens, ‘De betekenis van de deskundigheid van de opdrachtgever voor de waarschuwingsplicht van de aannemer naar Nederlands en Duits recht’, TBR 2009, p. 703-710. Whaetly & Brown 2007 B.T. Wheatly & T.W. Brown, ‘An Introduction to Building Information Modeling’, The Construction Lawyer 2007, p. 33-36. Rapporten/Andersoortige publicaties: AIA & AGC of America 2004 The American Institute of Architects (AIA) & Associated General Contractors’ of America, Primer on Project Delivery, AIA & AGC of America 2004, <www.agc.org/galleries/projectd/AIAAGCPrimer.pdf>. AGC of America 2006 Associated General Contractors’ of America, The AGC Contractors’ Guide To BIM, Edition 1 , AGC 2006. AIA 2007 The American Institute of Architects (AIA), 2007 Code of Ethics & Professional Conduct, AIA 2007. AIA 2008 The American Institute of Architects (AIA), AIA document E202-2008 Building Information Modeling Protocol Exhibit, AIA 2008. BNA 2009 Bond van Nederlandse Architecten (BNA), FOCUS: Strategisch Beleidsplan 2010-2012, BNA 2009, <www.bna.nl/Over-BNA/Beleid>. BNA & ONRI 2009 BNA & ONRI, Standaardtaakbeschrijving STB-DNR 2009, Toelichting en Takenoverzicht, <www.vandervoortenbakker.nl/index.php?option=com_content&view=article&id=52&Itemid =59>. Coins Consortium 2010 Coins Consortium, De Coins Systematiek 1.0, Gouda: CUR Bouw en Infra 2010. CPI 2008 Centre for Process Innovation in building & Construction (CPI), Ik Bim, jij Bim-t, wij Bimmen, ICT golven in de bouwwereld, Delf: CPI 2008 CROW 2011 CROW, Compendium Constructieve Veiligheid, editie 2011, p. 45, <www.crow.nl/Downloads/TIS/Compendium_constructieve_veiligheid_20111.pdf>. 69
Erabuild 2008 Erabuild, Review of the development and implementation of IFC compatibel BIM, Erabuild 2008, <www.eracobuild.eu/fileadmin/documents/Erabuild_BIM_Final_Report_January_2008.pdf>. Goossen & Spekkink 2011 C.P.J. Goossen & D. Spekkink, Leidraad integraal Project informatie Overdracht Protocol, BouwQuest/ Spekkink C&R 2011, <www.bouwquest.nl/ontwerpmanagement/bim>. InPro 2010 InPro, InPro Reports: Business Concepts, The InPro Consortium 2010,<www.inproproject.eu/docs/InPro_BusinessConcepts.pdf>. ISSO 2011 ISSO, BIM in de installatiesector, <www.isso.nl/fileadmin/user_upload/BIM/20111028rapport-inventarisatie-extern.pdf>. McGraw-Hill Construction 2007 McGraw-Hill Construction, Interoperability in the Construction Industry SmartMarket Report, New York: McGraw Hill 2007. McGraw-Hill Construction 2009 McGraw-Hill Construction, SmartMarket Report: The Business Value of BIM, New York: McGraw Hill 2009. NCARB 2008-2009 The National Council of Architectural Registrations Boards (NCARB), 2008-2009 Rules of Conduct, . Platform Constructieve Veiligheid 2009 Platform Constructieve Veiligheid, Registratie van incidenten constructieve veiligheid, verslag van de pilot ABC meldpunt (2008-2009), uitgevoerd door TNO Bouw en ondergrond, TNO 2009. Sebastian 2011a R. Sebastian, BIM in different methods of project delivery, Proceedings of the CIB W78W102 2011: International Conference Sophia Antipolis, France, 26-28 October, . Sebastian 2011b R. Sebastian, Changing Roles of Architects, Engineers and Builders through BIM Application in Healthcare Building Projects in the Netherlands, Engineering Construction and Architectural Management, 18:2, 176-187, <www.inpro-project.eu/media/ChangingRoles_Sebastian.pdf>. IBR, Stibbe & Deloitte 2008 IBR, Stibbe & Deloitte, Verkenning van de mogelijkheden tot toepassing van ALLIANTIES door Rijksgebouwendienst (een studie over kenmerken en aspecten van allianties), 2008, <www.rgd.nl/fileadmin/redactie/Onderwerpen/PPS/Achtergrondinformatie_alliantierapporten _PPS_mei2008.pdf>. 70
Stichting Research Rationalisatie Bouw (RRBouw) 2007 Stichting Research Rationalisatie Bouw (RRBouw), RRBouwrapport 130: Kwaliteit van tekenwerk in de bouw, deel A - onderzoeksrapport, RRBouw 2007. Straatman & Pel 2010 J. Straatman & W. Pel, Virtueel Bouwen - BIM; stand van toepassing, Balance & Result 2010, <www.balance-result.nl/custom/instanties/inst_120/2010%20BIM-enquete.pdf>. Parlementaire geschiedenis: Parl. Gesch. Boek 7 (Inv. 3,5 en 6), p. 308. Electronische bronnen: <www.tweesnoeken.nl/Nieuwsbrief/Nieuwsbrieven/TweeSnoeken/Wat%20betekent%20BIM %20eigenlijk.pdf>. <www.nlingenieurs.nl/nieuwsberichten/website/2012/kwartaal-1/nlingenieurs-werkt-met-tnosamen-aan-bim-projecten>. < www.rgd.nl/onderwerpen/diensten/bouwwerk-informatie-modellen-bim/>. <www.solibri.com/building-information-modeling/ifc-and-bim.html>. <www.hetnationaalbimplatform.nl/index.php?option=com_comparisonchart&view=charts&It emid=80>. <www.stabu.org/stabu_nieuwsarchief/678/Pilot_met_het_nieuwe_STABU-Element <www.bimserver.org/faq-2/en/>. <www.ibr.nl/templates/mercury.asp?page_id=1801>. . < www.onri.nl/dnr>. <www.crow.nl/nl/Online_Kennis_en_tools/VISI/VISI-VISI.html>. <www.coinsweb.nl/downloads/COINS_systematiek_1.0_Introductie.pdf>. . <www.kubusinfo.nl/Producten/ArchiCAD/OPEN-BIM/IFC>. <www.rgd.nl/fileadmin/redactie/Onderwerpen/Diensten/BIM_speech_Peter_Jaegers2906201 1.pdf>. <www.hetfacilitairbureau.nl/bim/clash-control/>. <www.hetnationaalbimplatform.nl/index.php?option=com_content&view=article&id=202&It emid=79>. 71
<www.aecbytes.com/viewpoint/2008/issue_34.html>. <www.boekel.com/media/345193/vgr_20104_aug_2010_smit_en_hermans_wisselende_koers_van_de_raad_van_arbitrage_23-112010.>. < www.digitalehuis.nl/page/108/.>. <www.digitalehuis.nl/dbb-inleiding/031/>. < www.cadmagazine.nl/blog/editors-desk/praktische-bim-voor-architecten>. <www.kubusinfo.nl/Successen/nieuws/archief/2010/Als-BIM-meer-dan-een-pilot-moet-zijn>. <www.solibri.com/solibri-model-viewer.html>. <www.crow.nl/nl/Online_Kennis_en_tools/VISI/Technische_achtergrond/VISI-desystematiek.html>. <www.crow.nl/nl/Online_Kennis_en_tools/VISI/Technische_achtergrond/Raamwerken.html >. <www.crow.nl/nl/Online_Kennis_en_tools/VISI/Technische_achtergrond/Richtlijnen.html>. Jurisprudentie op chronologische volgorde: Rechtbank: Rb. Utrecht 9 juni 2004, LJN AP8502. Hoge Raad: HR 29 mei 1998, nr. 16.588, C97/067. Raad van Arbitrage voor de bouw: RvA 3 mei 1976, BR 1976, p. 728. RvA 6 juli 1982, BR 1982, p. 71.5 RvA 7 oktober 1983, BR 1984, p. 166. RvA 13 november 1984, BR 1985, p. 160. RvA 16 juni 1986, BR 1987, p. 59. RvA 5 augustus 1986, BR 1986, p. 869. RvA 19 augustus 1987, BR 1988, p. 217. RvA 5 februari 1988, BR 1988, p. 705. RvA 12 december 1988, nr. 12.631. RvA 6 april 1993, nr. 15.428. RvA 22 juni 1994, BR 1995, p. 603. RvA 1 december 1994, BR 1996, p. 517. RvA 4 maart 1996, BR 1996, p. 430. RvA 9 februari 2000/AIBk 9 februari 2000, BR 2001, p. 802. RvA 21 september 2001, BR 2002, p. 1049. RvA 10 september 2002, BR 2003, p. 843. RvA 14 november 2002, nr. 70.589. 72
RvA 15 juli 2003, nr. 70. 647. RvA 10 september 2003, nr. 19.982 RvA 27 juni 2005, nr. 25.303/25.578. RvA 28 april 2006, nr. 26.282. RvA 21 augustus 2007, BR 2008, p. 662. RvA 21 december 2007, nr. 27.621. RvA 8 februari 2008, samengevoegde behandeling van AIBk, nr. 1200-0365, KIVI, nr. 13.100621, RvA, nr. 26.903, RvA nr. 26.903. RvA 26 mei 2009, nr. 29.668. RvA 1 juli 2010, nr. 32. 254. RvA 19 juli 2010, nr. 31.577. RvA 30 december 2010, nr. 71.448. RvA 4 februari 2011, nr. 32.181. Arbitrage Instituut voor de Bouwkunst: AIBk 23 juni 1972, BR 1973, p. 393. AIBk, 19 december 1985, BR 1987, p. 247 AIBk 6 juni 1991, BR 1993, p. 843. AIBk 16 augustus 1991, BR 1993, p. 748 AIBk 5 december 1991 in Van Wijngaarden & Chao-Duivis 2006, p. 93. AIBk, 15 juni 1993, BR 1996, p. 168 AIBk 10 juli 1997 in M.A van Wijngaarden en M.A.B. Chao-Duivis, Hoofdstukken Bouwrecht deel 9, Deventer: Kluwer 2006, p. 17. AIBk 3 september 1997, nr. 196-0313. AIBk, 22 juni 1999, BR 2000, p. 150. AIBk, 17 januari 2000, nr. 1197-2085. AIBk 10 mei 2001, BR 2002, p. 643. AIBk 15 augustus 2001,nr. 1600-2929. AIBk, 1 februari 2002, BR 2002, p.1051. AIBk 16 februari 2002, nr. 1200-0242. AIBk 3 oktober 2003, nr. 1200-0282. AIBk, 29 juli 2004, BR 2005, p. 253. AIBk, 4 oktober 2004, BR 2006, p. 475. AIBk, 6 oktober 2004, BR 2006, p. 368. AIBk 23 februari 2005, nr. 1200-0220. AIBk 21 december 2007, nr. 1200-0404. AIBk 6 oktober 2009, nr. 1200-0510. AIBk, 18 juni 2009, nr. 1200-0462. AIBk 10 oktober 2009, nr. 1200-0510. AIBk 1 december 2009, nr. 1200-0494. Commissie van Geschillen Koninklijk Instituut van Ingenieurs: CvG KIVI 27 juli 2007, nr. 416/601. CvG KIVI 27 november 2007, nr. 416/609. United States Supreme Court: United States v. Spearin, 248 U.S. 132, 63 L. Ed, 166, 39 S. Ct. 59 (1918). 73
Supreme Court of Minnesota: Mounds View v. Walijarvi, 263 N.W.2d 420, 424 (Minn. 1978).
74