Workshop 1: Onderzoeksmethoden Hoofdstuk 1: Introductie Wat zou er gebeuren als we gewoon uitspraken doen over bepaalde situaties zonder ze te onderzoeken? Personen krijgen dan bijvoorbeeld medicijnen toegediend zonder dat vooraf is onderzocht wat de werking ervan is en of de werking wel van toepassing is op hun kwaal. Misschien heeft het medicijn zelfs wel schadelijke bijwerkingen. Het doen van wetenschappelijk onderzoek kan op verschillende manieren. In deze workshop over onderzoeksmethoden komen de volgende onderwerpen aan bod: 2. 2.1 2.2 2.3
Kwantitatieve onderzoeksmethoden Algemene kenmerken Enquête Experiment
3 3.1 3.2 3.3
Kwalitatieve onderzoeksmethoden Algemene kenmerken Observatie Interview
4. 4.1 4.2
Kwaliteit van het onderzoek Betrouwbaarheid Validiteit
Hoofdstuk 2: Kwantitatieve methoden
2.1 Kenmerken 1. Zoals de naam al doet vermoeden gaat het bij kwantitatief onderzoek om de hoeveelheid (kwantiteit). Kwantitatief onderzoek biedt cijfermatig inzicht en geeft veelal antwoorden op vragen die in termen van hoeveelheid kunnen worden uitgedrukt. 2. Bij kwantitatief onderzoek streeft men er naar om van te voren zo nauwkeurig mogelijk een vraagstelling te formuleren. Een voorbeeld van een kwantitatieve vraagstelling is: Uit hoeveel jongeren bestaat de doelgroep? Hoeveel geadresseerden lezen het blad? Hoeveel klanten zijn tevreden over onze service? 3. Kwantitatief onderzoek geeft geen diepgaande informatie, doordat het niet ingaat op achterliggende motivaties, meningen, wensen en behoeften van mensen. 4. De resultaten van kwantitatief onderzoek worden doorgaans weergegeven in tabellen, grafieken en percentages. 2.2 Kwantitatieve dataverzamelingsmethoden Experiment De eerste kwantitatieve methode die besproken wordt, is het experiment. Niet alleen in de natuurwetenschappen maar in vrijwel alle wetenschappen worden experimenten gebruikt. Met hulp van experimenten onderzoeken bijvoorbeeld sociologen theorieën over het gedrag van groepen mensen, en artsen theorieën over gezondheid en geneeskunde. Wat is een experiment precies? Het experiment is een manier van onderzoeken waarbij de onderzoeker de situatie bepaalt. Hij wil een situatie maken die past bij zijn onderzoeksvraag. Er wordt onderzocht wat het effect van die bepaalde situatie is op het gedrag, gevoel, gedachten etc. van mensen. Als bijvoorbeeld bij de uitgang van een bioscoop aan mensen gevraagd wordt in hoeverre de film die ze gezien hebben hun gedrag beïnvloedt, is er geen sprake van een experiment. De onderzoeker heeft daarbij namelijk geen controle gehad over wie naar de film keken, naar welke film ze keken en niet over onder welke omstandigheden in de situatie naar de film werd gekeken. Bij het experiment gaat het om een door de onderzoeker gemaakte situatie, die min of meer een kunstmatig karakter heeft. Experimenten worden daarom vaak in een laboratorium uitgevoerd. In die situatie heeft de onderzoeker controle over wie er deelnemen aan het experiment, wat er precies gebeurt tijdens het experiment en onder welke omstandigheden dat gebeurt. Een experiment is een gecontroleerde methode van waarneming. Hierbij worden de waarden van één of meer onafhankelijke variabelen worden gemanipuleerd met de bedoeling om het oorzakelijke of causale effect daarvan vast te stellen op 1 of meer
afhankelijke variabelen. De oorzaak wordt de onafhankelijke variabele genoemd. Het gevolg wordt de afhankelijke variabele genoemd. Een eenvoudig experiment kan in een schema worden weergegeven. De onderzoeker meet op tijdstip 1 (t1) de afhankelijke variabele. Vervolgens ondergaan alle deelnemers de experimentele stimulus X. Daarna wordt de afhankelijke variabele opnieuw gemeten op tijdstip 2 (t2). De bedoeling is na te gaan wat het effect is geweest van de experimentele stimulus. De werking van het experiment wordt nu beter toegelicht aan de hand van een voorbeeld.
De voormeting. Eerst wordt er gekeken naar hoe de situatie is zonder dat er iets beïnvloed is. Bijvoorbeeld hoeveel ovenverse broden kopen mensen bij de Albert Heijn zonder dat de geur van versgebakken brood door de winkel geblazen wordt.
Toedienen van experimentele stimulus Nu gaat de onderzoeker de situatie bewust beïnvloeden. Bijvoorbeeld bij de voorbeelden van boven: Er wordt een lucht van vergebakken brood de winkel in geblazen.
Nameting In deze gemanipuleerde onderzoekssituatie wordt gekeken wat het effect van de ‘verandering’ is op de proefpersonen (de klanten van de Albert Hejin). Kopen de klanten meer ovenvers brood dan in de ongemanipuleerde situatie?
Vraag: wat zijn de voor- en nadelen van het experimenteel onderzoek?
Antwoord: Voordelen: Je hebt controle over de situatie waardoor zeker weet dat je informatie krijgt over je onderwerp. Je weet zeker dat dit het natuurlijke gedrag is. Mensen spelen geen mooi weer, ze hebben immers niet door dat je ze beoordeelt. Bij de vraag aan de buschauffeur of hij wel eens discrimineert, kan hij zeggen dat hij dat nooit doet, omdat hij weet dat discrimineren strafbaar is. Maar tijdens je experiment kan blijken dat hij wel degelijk de skater discriminerend behandelde. Je hebt niet zo heel veel proefpersonen nodig als bij een enquête of interview . Nadelen: Niet elke hoofdvraag of deelvragen is/zijn geschikt voor het gebruik van het experiment als methode. Niet alles in een situatie kun je als onderzoeker controleren/bepalen. Daardoor is het niet altijd even duidelijk of jouw ingreep in de situatie het effect veroorzaakt heeft. Bij het experiment heb je minder inzicht op gedachten en gevoelens. Je weet minder goed waarom iemand zich zo gedroeg. Dit valt wel gedeeltelijk te ondervangen als het mogelijk is om
Filmpje: http://www.youtube.com/watch?v=CC7q6wE89yE&feature=related
Enquête Bij een enquête wordt er gebruik gemaakt van een vragenlijst, die aan meerdere personen wordt voorgelegd. Een enquête is een geschikte methode als een groot aantal personen moet worden ondervraagd of als die personen sterk verspreid wonen. Tevens is de enquête geschikt als je onderwerpen wilt bevragen die taboe zijn of gevoelig liggen. Stel je voor dat je onderzoek naar faalangst onder middelbare scholieren. Dit kan wellicht een onderwerp zijn waar leerlingen niet graag over praten. Een ander positief aspect van een enquête is dat er geen sociaal wenselijke antwoorden geven. Er is sprake van sociaal wenselijke antwoorden als personen op basis van geldende normen en verwachtingen reageren.
Stap 1: Voorbereiding 1.
Bepaal wat je precies wilt weten en waarom
2.
Bepaal bij wie je de enquête wilt afnemen Als je gegevens wilt verzamelen via een enquête dan zul je goed moeten bedenken voor wie de enquête bedoeld is. Daarbij moet je weer terugkijken naar de vraagstelling. Je moet precies definiëren wat je doelgroep is: welke personen behoren wel, en welke personen behoren niet tot de doelgroep?
3.
Bepaal hoe je je doelgroep wilt gaan bereiken en hoe je de enquête wilt afnemen
4.
Bepaal waar je de enquête gaat houden en wanneer.
Stap 2: De vragen opstellen De vragen die je aan je proefpersonen gaat stellen, moeten uiteindelijk het antwoord gaan geven op je vraagstelling. Daarom is het belangrijk om bij het opstellen van je vragenlijst de hoofd- en deelvragen goed in ogenschouw te nemen. Deel de vraagstelling op een aantal thema’s en werk elk thema uit in een of enkele concrete vragen. Bijvoorbeeld de vraagstelling ‘Hoe tevreden zijn onze klanten’ kun je vertalen naar vraagpunten/thema’s als: prijs, kwaliteit, service, leveringsbetrouwbaarheid etc. Het thema ‘service’ kun je weer uitwerken in concrete vragen, zoals ‘zijn wij (telefonisch) goed bereikbaar?’ en ‘worden uw klachten door ons correct afgehandeld?’.
Let bij het formuleren van de vragen op de volgende zaken: Vraag maar één ding tegelijk (dus niet: ‘gaat u vaak naar bioscoop of theater’?); Maak de vragen niet te lang (hoe korter, hoe duidelijker); Stel concrete vragen (geen vage, subjectieve termen erin zoals ‘vaak’, ‘regelmatig’, ‘soms’); Wil je de enquête eenvoudig houden, kies dan voor gesloten vragen. Dit zijn vragen waarop maar één antwoord mogelijk is, zoals: ja/nee, goed/matig/slecht, VMBO/MBO/HBO. Leg de ander geen antwoorden in de mond. Begin je vraag dus niet met ‘Vindt u ook niet dat…..’?); Formuleer vragen niet te persoonlijk en bedreigend. Bedenk bij iedere vraag: wat kan ik met de antwoorden? Het is dus belangrijk om je doel in de gaten te blijven houden. Er zijn 2 verschillende antwoordcategorieën: 1. Open vragen open antwoordcategorie Je kunt dan gewoon een open ruimte laten waar de respondent kan schrijven.
2. Gesloten vragen gesloten antwoordcategorie
Laat de respondenten een bewering waarderen met een rapportcijfer Vragen in hoeverre de respondent het eens is met de stelling Een vraag laten beantwoorden met ja en nee
Voorbeelden: Rookt u sigaretten? Ja
Nee
Hoeveel sigaretten rookt u per dag? 0
1-5
5-10
11-15
16-20
20 of meer
Let bij de formulering van de antwoordcategorieën op de volgende punten:
Bij gesloten vragen dienen de antwoordalternatieven heel precies geformuleerd te worden; de antwoordenmogelijkheden mogen elkaar niet overlappen; ze moeten bij elkaar aansluiten zodat er voor de respondent maar één alternatief aan de orde is. Bij het gebruik van een waarderingsschaal is het belangrijk dat er evenveel mogelijkheden links als rechts van het midden staan. Tevens moeten de extremen even ver van neutraal af staan. Ook moet je er rekening mee houden dat u niet te veel antwoordmogelijkheden geeft. Het wordt voor de respondent moeilijker alle antwoorden in overweging te nemen. Het overzicht is weg, het kost de respondent meer tijd, die zal makkelijker zomaar een antwoord geven waardoor de betrouwbaarheid van de enquête aanzienlijk vermindert. Rapportcijfers geven (van 1 t/m 10) vinden respondenten vaak prettig.
Let bij de indeling van de vragenlijst op de volgende punten:
Maak de vragenlijst kort, aantrekkelijk en overzichtelijk. Maak een logische indeling in blokken van vragen. Bevraag in ieder blok een ander onderwerp. Let wel op de volgorde van die blokken. o Begin met de aantrekkelijke vragen voor de respondent. o Ga van algemeen naar concreet o Gevoelige onderwerpen en vragen kun je bijvoorbeeld beter wat later in de enquête plaatsen, zodat de ondervraagden al ‘gewend’ zijn aan het invullen van de enquête.
Let bij de vormgeving van de vragenlijst op de volgende punten: 1. Geef de blokken (groepen van vragen die over hetzelfde onderwerp gaan) duidelijk aan
2. Nummer de vragen 3. Laat de vraag opvallen door het te cursiveren, dik te drukken of te onderstrepen. Stap 3: De proefenquête afnemen Je hebt de vragenlijst gemaakt. Probeer deze eerst uit bij 5 à 10 proefpersonen. Het is belangrijk om een proefenquête af te nemen. Het is namelijk moeilijk om goede vragen te stellen. Vraag de ondervraagden daarom om commentaar. Vervolgens bekijk je kritisch of de vragen duidelijk waren. Hierbij bekijk je naar aspecten zoals: Welke vragen waren moeilijk en wat hebben de proefpersonen gemist? Bekijk of de antwoorden goed te verwerken zijn; Kijk of je de juiste informatie gekregen hebt: kun je er wat mee? Na de proefenquête moet je waarschijnlijk enkele aanpassingen doen, zoals enkele vragen nauwkeuriger formuleren, een enkele vraag toevoegen of weglaten en antwoordmogelijkheden herzien. Stap 4: De enquête afnemen Deze stap behoeft geen verdere uitleg. Stap 5: De resultaten analyseren Je kan enquêtes gaan analyseren met behulp van Excel of met de hand.
Excel Vooral de multiple choice-vragen en antwoorden op een schaal, zijn zeer handig uit te werken in Excel. Het programma kan gebruikt worden om aantallen antwoorden te tellen en scores op te tellen. Verder is Excel erg handig om je enquête geordend en gestructureerd weer te geven. Dit scheelt werk in bijvoorbeeld Word, doordat de kolommen zich gemakkelijk laten aanpassen en antwoordvakken gemakkelijk te maken zijn.
Met de hand 1. Verzamel, als je alle enquêtes gehouden hebt, de antwoorden en nummer ze. 2. Maak voor ieder vraag apart een schema waarin je de antwoorden kunt turven. 3. Turf de antwoorden op kladblaadjes. 4. Probeer met de geturfde resultaten conclusies te trekken over de dingen die je wilde weten. 5. Schrijf de conclusies met als illustratie enkele resultaten van de enquête netjes op.
Hoofdstuk 3: Kwalitatieve methoden 3.1 Kenmerken van kwalitatief onderzoek Een tweede onderzoeksmethode is een kwalitatieve methode. Kwalitatief onderzoek heeft drie kenmerken: 1. De rol van betekenisgeving Het uitgangspunt van kwalitatief onderzoek is dat mensen betekenis geven aan hun sociale omgeving en dat ze op basis van die betekenisgeving handelen. Mensen hanteren in het dagelijks leven allerlei constructies die hen in staat stellen om gebeurtenissen en ervaringen te plaatsen en te begrijpen. Hun gedrag kan voor een belangrijk deel worden verklaard op basis van die alledaagse betekenissen. De kwalitatieve methode richt zich de vraagstelling zich op onderwerpen die te maken hebben met de manier waarop mensen betekenis geven aan hun sociale omgeving hoe ze zich op basis daarvan gedragen. 2. Een open onderzoeksprocedure Er worden onderzoeksmethoden gebruikt die het mogelijk maken om het onderwerp vanuit het perspectief van de onderzochte mensen te leren kennen. De onderzoeker zet zichzelf in als instrument om data te verzamelen. Ze leven zich in in de situatie van de onderzochte personen, willen hun gewoonten leren kennen, observeren hun gedrag en proberen naar de omgeving te kijken zoals de mensen die zij onderzoeken dat doen. 3. Het doel is om het onderwerp te beschrijven en te verklaren. Het doel van kwalitatief onderzoek is om een fenomeen te beschrijven, interpreteren en indien mogelijk verklaren. 4. Kwalitatieve gegevens hebben betrekking op de aard, de waarde en de eigenschappen van het onderzochte verschijnsel. De gegevens hebben geen betrekking op kwantiteiten zoals hoeveelheid, omvang en frequentie. Voorbeelden van kwalitatieve gegevens zijn het beleven, ervaren, typeren en waarderen van bepaalde zaken.
het
3.2 Wanneer gebruik je kwalitatief onderzoek? Er is nu beschreven wat de kenmerken zijn van kwalitatief onderzoek. Maar wanneer gebruik je deze onderzoeksmethode? Deze methode is geschikt als: 1. Het onderzoeksdoel is o een probleem of thematiek in concrete, alledaagse omstandigheden te beschrijven en te interpreteren; o de beleving of betekenisverlening van de betrokkenen te achterhalen; 2. De onderwerpen o ingewikkeld en complex zijn; o gevoelig liggen of tot de taboesfeer behoren; o betrekking hebben op processen en interacties in bestaande situaties, instituties en instellingen; 3. De onderzochten
o terughoudend zijn met het geven van informatie, omdat ze achterdochtig of onzeker zijn; o geen duidelijke of uitgesproken mening hebben; o moeite hebben hun opvattingen te verwoorden; o vertrouwen in en intensieve interactie met de onderzoeker nodig hebben, voor het (kunnen) verstrekken van informatie. 4. Over de gekozen onderzoeksproblematiek bestaat nog weinig kennis. Kwalitatief onderzoek kan in dit geval gebruikt worden voor exploratie. 5. De onderzoeksproblematiek is complex en onoverzichtelijk, zodat afbakening en inperking van het probleem nodig is. 6. Het thema is al vaak onderzocht, maar de uitkomsten van die onderzoeken, en de eventueel daarop gebaseerde theorieën, zijn niet met elkaar in overeenstemming te brengen. 3.3
Kwalitatieve dataverzamelingsmethoden en analysetechnieken
Er zullen twee kwalitatieve onderzoeksmethoden worden besproken, namelijk observatie en interviews. 1. Observatie Je hebt twee soorten observatie: Vrije observatie in een natuurlijke, niet gemanipuleerde omgeving Participerende observatie Bij vrije observatie ga je bijvoorbeeld gewoon op straat mensen observeren en neem je geen deel aan het sociale leven van de betrokkenen. Bij participerende observatie neemt de onderzoeker juist wel deel aan het sociale leven van de betrokkenen. Dit betekent dat de onderzoeker observaties verricht, maar ook meeloopt met personen, deelneemt aan hun bezigheden, soms wat hulp verleent of klusjes doet, allerlei gesprekjes voert en interviews houdt. Welke rol de onderzoeker aanneemt is afhankelijk van wat hij/zij te weten wil komen en welke drempels hij in het veld tegen komt.
Bij open participerende observatie vraagt de onderzoeker om medewerking van de personen tijdens zijn onderzoek ontmoet en bestudeert. Hij moet daarbij eerlijk zijn over de bedoelingen. Bij verhuld opreden maakt de onderzoeker niet bekend wie hij is. Deze manier van onderzoeken wordt niet vaak toegepast, want er is dan immers sprake van een soort misleiding.
Vraag Kunnen jullie een voorbeeld geven van een onderzoek waarbij je gebruik maakt van vrije observatie als onderzoeksmethode? Kunnen jullie een voorbeeld geven van een onderzoek waarbij je gebruik maakt van participerende observatie (zowel verhuld als open)?
We kunnen drie fasen onderscheiden bij het observeren, namelijk een beschrijving-, interpretatie- en verklaringsfase. 1. Beschrijvingsfase Het is gebruikelijk de observatieperiode te beginnen met de beschrijving en inventarisatie van personen, situaties, gebeurtenissen en handelingen, locaties en tijdsverloop. De beschrijving- en interpretatiefase zijn niet gemakkelijk te onderscheiden, aangezien ze geleidelijk in elkaar overgaan. Hetgeen de onderzoeker beschrijft houdt meteen een zekere interpretatie in. Je kunt je beschrijvingen noteren op een zogenaamd observatieformulier. Voorbeeld Stel je voor dat je profielwerkstuk over faalangst gaat. Je kunt dan leerlingen in de klassen gaan observeren en dan per leerling noteren in hoeverre ze aan de kenmerken van faalangst voldoen.
2. Interpretatiefase In deze fase ligt de nadruk op gerichte waarnemingen en de interpretatie van de gegevens binnen de context van het onderzoek. 3. Verklaringsfase Aan het einde van de observatieperiode kan er gezocht worden naar verklaringen voor de waargenomen verschijnselen. Hoe, waarom en waardoor kunnen deze verklaard worden.
2. Interview Een tweede manier om kwalitatieve data te verzamelen, is het afnemen van een interview bij de respondenten. Een interview is een gespreksvorm waarin één persoon - de interviewer - zich bepaalt tot het stellen van vragen over gedragingen, opvattingen, houdingen en ervaringen ten aanzien van bepaalde verschijnselen, aan één of meer anderen - de participanten of geïnterviewden – die zich voornamelijk beperken tot het geven van antwoorden op die vragen.’ (Maso 1987: 63) Je hebt drie soorten interviews, namelijk: 1. Het gestandaardiseerde interview, ook wel enquête genoemd. In dit geval liggen de vragen en de antwoorden van tevoren vast. De geïnterviewde kan uit een beperkt aantal antwoorden kiezen. Deze vorm van interview gebruik je als: Je veel mensen moet ondervragen Je hebt weinig gesprekstijd Je uit bent op feitelijke informatie en dus niet op meningen en opvattingen Vraag: Wat zijn de voor- en nadelen van deze methode? Antwoord: Het belangrijkste voordeel is dat gestructureerde interviews de kans op sociaalwenselijke antwoorden verkleinen. Ze zijn daarom objectiever. Het belangrijkste nadeel is dat ze alleen informatie opleveren over datgene wat de onderzoeker van te voren voorzien heeft.
2. Het half-gestandaardiseerde interview. Hierbij heb je voor aanvang van het gesprek de onderwerpen op papier gezet die je wilt bespreken. Je gesprekspartner kan in zijn eigen woorden zijn antwoorden formuleren, maar kan niet het gespreksonderwerp bepalen. 3. Het open interview. Het open interview lijkt op een gewoon gesprek tussen twee personen. Bij een open interview heb jij als interviewer alleen een aantal onderwerpen in je hoofd die je wilt bespreken met de geïnterviewde. Nadat jij de eerste vraag hebt gesteld, kan jouw gesprekspartner allerlei onderwerpen
aandragen. Aan jou als de interviewer de taak om het gesprek te sturen. Je houdt als interviewer dus rekening met wat je proefpersoon zegt. Het is dus belangrijk om goed te luisteren en in te haken op wat diegene zegt.
Een interview kan je als beste als volgt opbouwen: 1. Warming up fase Deze fase is bedoeld om aan elkaar te wennen en een soort rust te creëren. Je kunt iets meer over jezelf vertellen, het doel van je interview, over de manier waarop je je informatie gaat gebruiken. Vraag ten slotte ook nog of je respondent vragen heeft. 2. Vraagfase Vervolgens ga je je vragen stellen. 3. Afkoelfase Geef je geïnterviewde de kans om vragen te stellen aan jou. Tevens moet je de geïnterviewde bedanken voor de medewerking en om feedback vragen.
Hoofdstuk 4: Kwaliteit van je onderzoek Aan de kwaliteit van onderzoek worden twee aspecten onderscheiden: betrouwbaarheid en validiteit. Betrouwbaarheid is de mate waarin testscores onder dezelfde omstandigheden dezelfde uitslagen geven. Dit impliceert de afwezigheid van toevallige fouten. Toevallige fouten zijn bijvoorbeeld vergissingen bij het aankruisen van het juiste antwoord op een observatieformulier. Dit soort zaken hebben een kortdurende invloed op het resultaat van de meting, een effect dat we beschouwen als een meetfout. We mogen aannemen dat deze fouten niet systematisch zijn en elkaar in de onderzoeksgroep als geheel ongeveer in evenwicht houden. Of, en in welke mate er toevalsfouten optreden is kunnen we altijd vaststellen door een of andere vorm van herhaling. Als er toevalsfouten optreden, levert herhaling een ander resultaat; als toevalsfouten afwezig zijn, levert herhaling hetzelfde resultaat. Betrouwbaarheid is een noodzakelijke maar onvoldoende voorwaarde voor validiteit. Validiteit of geldigheid heeft betrekking op de vraag in hoeverre datgene wat werd geobserveerd of gemeten hetzelfde is als wat men bedoelde te observeren of te meten. Stel je voor dat je onderzoek doet naar het verschil in depressie bij mannen en vrouwen. Je moet dan wel zeker weten dat je depressie hebt gemeten en niet een tijdelijke somberheid. Bij validiteit wordt ook wel onderscheid gemaakt tussen:
Interne validiteit: de mate waarin de conclusies van het onderzoek geldig zijn voor de onderzoeksgroep. Externe validiteit: de mate waarin de conclusies ook van toepassing zijn op de gehele populatie (oftewel de generaliseerbaarheid die mede afhankelijk is van de representativiteit van de onderzoeksgroep). Als bepaalde resultaten extern valide zijn, wil dit zeggen dat de resultaten te generaliseren zijn en dus voor een grotere groep dan slechts de onderzochte groep mensen zullen gelden.
Vraag en antwoord Geef voor elke serie van waarnemingen aan in hoeverre deze betrouwbaar en valide zijn.
Hoofdstuk 5: Ethiek Het is bij het uitvoeren van een onderzoek belangrijk om in de gaten te houden wat de consequenties zijn voor de mensen en de omgeving. Je mag mensen en bijvoorbeeld het milieu geen schade toebrengen. Een voorbeeld van een onderzoek dat nu niet meer op deze manier uitgevoerd zou kunnen worden, is het onderzoek van Milgram (1963). Bij dit onderzoek werd gekeken hoe ver mensen gingen onder invloed van gezag. De deelnemers moesten vragen oplezen aan personen die vast zaten aan een apparaat dat elektrische schokken toediende. Als de andere persoon een vraag fout beantwoordde, moest de deelnemer een schakel overhalen waarmee hij een elektrische schok toediende aan de andere persoon. Deze schokken kregen de personen niet echt, de andere personen waren namelijk acteurs. Tijdens dit experiment werd de proefpersonen niet gezegd dat ze op elk moment hun deelname konden beëindigen. Wanneer de deelnemers zeiden dat ze wilden stoppen met het experiment, werd hen juist gezegd dat ze door moesten gaan. Sommige deelnemers kregen het hierdoor emotioneel heel zwaar. De Ethische richtlijnen van de APA helpen om dergelijke situaties te voorkomen.
Filmpje van dit experiment: http://www.youtube.com/watch?v=QrMxl-THwY&feature=related