18
november 2010 nr. Tweewekelijks behalve in juli en augustus Afgiftekantoor Antwerpen X P309710
inhoud Enkele aandachtspunten inzake de anno 2010 gewijzigde preventieve witwaswet en de impact hiervan voor het notariaat 1 Bekendmakingkosten van akten en stukken van vennootschappen, ondernemingen, verenigingen en stichtingen anno 2011. Geen verlaging zoals in 2010! 7
Enkele aandachtspunten inzake de anno 2010 gewijzigde preventieve witwaswet en de impact hiervan voor het notariaat De wet van 18 januari 2010 (wet tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme – hierna “de preventieve wet” - en van het Wetboek van Vennootschappen, BS 26 januari 2010, p. 3135), die in werking trad op 5 februari 2010, heeft de preventieve wet op een aantal punten ingrijpend gewijzigd1. De klemtoon ligt op nog meer zorgvuldigheid in de rapportering, een nauwgezette verslaggeving en meer controle op de naleving van de wet. Of dit alles dan wel of niet tot méér effectieve meldingen aan de CFI aanleiding zal geven is niet meteen duidelijk. Wat wel duidelijk lijkt te zijn is dat de administratieve verwerking van een cliëntendossier voor elke beroepsbeoefenaar omslachtiger zal worden, of er nu een vermoeden is of niet, of er nu gemeld wordt of niet, en dat men terdege rekening moet houden met controles door de beroepsorganisaties op de toepassing van de wet. De nieuwe wet beoogt voornamelijk twee doelstellingen. Enerzijds de omzetting naar Belgisch recht van de derde witwasrichtlijn 2005/60/EG en anderzijds de omzetting van regelgeving inzake politiek prominente personen (PEP’s), de technische criteria voor vereenvoudigde klantenonderzoeksprocedures, inzake de vrijstellingen op grond van occasionele of zeer beperkte financiële activiteiten en de implementatie van een reeks aanbevelingen van FAG (Financiële Actiegroep tegen het Witwassen van Geld). Verder wordt de structuur van de wet gewijzigd en de artikelen hernummerd.
■ Belangrijke wijzigingen, ook voor het notariaat
Net zoals bij de eerdere wijzigingen in 2004, is er een vrij belangrijke impact op het notariaat. Waar de nieuwe wet voor de financiële sector geen essentiële wijzigingen inhoudt (wegens reeds eerdere bij circulaire toepasbaar gemaakte regelgeving), is er wel sprake van een aantal belangrijke wijzigingen voor de niet-financiële beroepen zoals het notariaat. De definitie van de financiering van terrorisme werd aangepast (daden die worden gekenmerkt door een zekere doelgerichtheid, namelijk het plegen van een of meerdere terroristische daden, door een terroristische organisatie of door een terrorist). Daarbij wordt niet verwezen naar specifieke misdrijven van het Strafwetboek maar op meer algemene wijze naar welbepaalde criminaliteitsvormen die volgens hun ruime en gebruikelijke
Nfm
.TN/Nfmav
1
Voor een volledig en becommentarieerd overzicht zie: C. GRIJSEELS, “Artikelsgewijs overzicht en bespreking van de door de wet van 18 januari 2010 tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, en het Wetboek van Vennootschappen aangebrachte wijzigingen aan het preventief antiwitwasdispositief”, www.ctif-cfi.be, luik wetgeving; A. CLAES, “Cijferberoepen moeten hun interne procedures aanpassen”, Fisc.Act. 2010/9, p. 3; K. JANSSENS, Fisc.Act. 2010/7, p. 9.
2 NIEUWSBRIEF NOTARIAAT
NR 18
NOVEMBER 2010
KLUWER
betekenis worden gehanteerd, dit in overeenstemming met de systematiek van de wet. Daarbij moeten alle “fondsen” in aanmerking worden genomen, zonder te vereisen dat deze effectief hebben gediend om een of meerdere terroristische misdrijven te plegen of te pogen plegen, noch dat ze verband zouden houden met een of meerdere specifieke terroristische daden. De lijst met onderliggende misdrijven omvat nu tevens diefstal of afpersing (de verzwarende omstandigheden bij diefstal of afpersing “met geweld of bedreiging” werden geschrapt). Identificatieverplichtingen
De identificatieverplichtingen met betrekking tot de uiteindelijke begunstigden van de cliënt worden verduidelijkt maar tegelijk ook uitgebreid: het begrip uiteindelijke begunstigen wordt in de wet vastgelegd aan de hand van een 25% (of meer) drempel van de aandelen of stemrechten van een vennootschap, of 25% (of meer) van het vermogen van een rechtspersoon of een juridische constructie zoals een trust. Deze regeling wordt in de wet en de memorie van toelichting vrij gedetailleerd uitgewerkt en is alvast eenvoudiger in gebruik dan de vroegere regeling die refereerde naar het begrip “controle”. Hoe de 25% regel moet worden aangewend t.a.v. stichtingen en andere structuren zoals trusts die discretionair zijn naar hun eigen recht is niet meteen duidelijk, maar het komt ons voor dat in zo’n geval de leden van de Raad van Bestuur en/of de trustee in eerste instantie dient te worden geïdentificeerd met daarbij dan de wettelijk voorgeschreven omschrijving van “de in abstracto gedefinieerde groep van personen in wier belang de rechtspersoon of juridische constructie hoofdzakelijk werd opgericht”. In welke mate dit dan de “eventuele” (effectieve) begunstigden (beneficiaries) zelf zijn zal afhangen van het concrete dossier.
“Uiteindelijk gerechtigde”
De identificatie en verificatiegegevens van cliënten en hun uiteindelijke begunstigden hebben voortaan betrekking op hun naam, de voornaam, de geboortedatum en de geboorteplaats, en slechts in de mate van het mogelijke op hun adres. Indien aan deze IDverplichting niet kan worden voldaan, mag geen zakelijke relatie met de cliënt worden aangegaan zegt de wet voortaan. In het notariaat lijkt dit echter een “loze” maatregel daar het moeilijk valt te bevatten hoe een notaris überhaupt zijn ambt kan verlenen (in de zin dan van het verlijden van een akte) indien de “cliënt” niet behoorlijk werd geïdentificeerd, ook wat het adres betreft. Indien bij een transactie een buitenlandse entiteit betrokken is met een gelaagd aandeelhouderschap, veronderstelt dit dat er wordt geïdentificeerd tot de “uiteindelijk gerechtigde”. Dit zal niet steeds eenvoudig zijn. De praktijk leert dat in sommige gevallen dit op weerstand stuit van de betrokkene, in welk geval de transactie niet kan doorgaan.
Artikel 515bis W.Venn.
De identificatie van de uiteindelijke begunstigde wordt vergemakkelijkt wanneer de client een vennootschap of een rechtspersoon is, dit door de cliënt-vennootschappen/ rechtspersonen te verplichten om betreffende hun uiteindelijke begunstigden de nodige informatie te verschaffen aan de meldingsplichtigen wat mede wordt mogelijk gemaakt door een nieuw artikel 515bis Wetboek van Vennootschappen. Dit artikel legt een mededelingsplicht op aan niet-beursgenoteerde vennootschappen die aandelen aan toonder of gedematerialiseerde aandelen hebben uitgegeven voor deelnemingen vanaf de drempel van 25%, dit zodat de cliënt-vennootschappen zelf over de nodige informatie beschikken om aan hun mededelingsverplichting te voldoen (dit met een overgangsperiode die liep tot 5 augustus 2010). Artikel 515bis: “Elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die stemrechtverlenende effecten verwerft die al dan niet het kapitaal vertegenwoordigen van een andere naamloze vennootschap dan bedoeld in de artikelen 514 en 515 die aandelen aan toonder of gedematerialiseerde aandelen heeft uitgegeven, moet ten laatste binnen de vijf werkdagen volgend op de dag van verwerving aan deze vennootschap kennis geven van het aantal effecten dat hij bezit, wanneer de stemrechten verbonden aan die effecten 25 % of meer bereiken van het totaal der stemrechten op het ogenblik waarop zich de verrichting voordoet op grond waarvan kennisgeving verplicht is.” Deze kennisgeving is eveneens binnen dezelfde termijn verplicht bij overdracht van effecten wanneer als gevolg hiervan de stemrechten zakken onder voormelde drempel van 25 %. De notaris zal dit document van zijn cliënt dienen te bekomen en de informatie hieruit dient tevens regelmatig te worden geactualiseerd. De mogelijkheid om een beroep te doen op een derde zaakaanbrenger voor de uitvoering van hun klantenonderzoeksmaatregelen wordt uitgebreid naar alle categorieën van niet-
NIEUWSBRIEF NOTARIAAT
KLUWER
NR 18
NOVEMBER 2010 3
financiële personen zoals ook het notariaat, met dien verstande dat de eindverantwoordelijkheid wel bij de instrumenterende notaris blijft. Het spreekt voor zich dat dit in vele gevallen een sterke vereenvoudiging kan inhouden van de administratieve verplichtingen. Risicobenaderingsprincipe
Het risicobenaderingsprincipe (“risk-based approach”) wordt volledig ingebouwd in de wet. Dit betekent versoepelde klantenonderzoeksmaatregelen voor bepaalde cliënten/uiteindelijke begunstigden limitatief opgesomd in de wet (waarbij het dan kan aangeraden worden om een stuk in het dossier op te nemen waarop de inschatting/bewijs van het lagere risicoprofiel is gebaseerd) en een verscherpt klantenonderzoek in een aantal niet-limitatief opgesomde gevallen. Daarbij worden alle situaties geviseerd die omwille van hun aard een hoger risico op witwassen van geld of financiering van terrorisme kunnen inhouden. Om, in aanvulling van de letterlijke tekst van het nieuwe artikel 12 van de preventieve wet, goed in te schatten wat dit precies inhoudt, is de lectuur aanbevolen van het GAFI rapport inzake Risk-Based Approach bestemd voor notarissen en advocaten1.
Organisatie en interne controleprocedures
De verplichting om over een passende organisatie en passende interne controleprocedures te beschikken wordt uitgebreid naar de niet-financiële beroepen. Wat het notariaat betreft mag men veronderstellen dat dit de facto alleen voor de associaties zijn belang zal hebben.
Professionele betrouwbaarheid werknemers
Notarissen dienen nu ook bij de aanwerving van hun werknemers na te gaan zo deze over een passende professionele betrouwbaarheid beschikken ten aanzien van de risico’s die verbonden zijn aan de taken en de functies die zij zullen moeten uitoefenen (de zogenaamde ‘fit and proper test’).
Antiwitwasverantwoordelijke
De grotere notariaten (associaties) hebben de verplichting om een antiwitwasverantwoordelijke (compliance officer) aan te stellen. Het komt in beginsel aan deze persoon toe om eventueel tot een melding aan de CFI over te gaan. In dit geval geldt ook de verplichting om een schriftelijk verslag op te stellen naar aanleiding van het onderzoek van een verrichting die, of een feit dat, verband kan houden met het witwassen van geld of de financiering van terrorisme. Deze verplichting uit de banksector wordt nu ook uitgebreid tot de niet-financiële beroepen waaronder het notariaat, tenminste indien er een compliance officer is aangesteld. Indien geen antiwitwasverantwoordelijke werd aangesteld blijft het aan de notaris zelf om die melding te verrichten.
Vrijstelling melding CFI
Naar aanleiding van het arrest nr. 10 van 23 januari 2008 van het Grondwettelijk Hof voorziet de wet nu dat ook de notarissen, samen met de bedrijfsrevisoren, de accountants, de belastingconsulenten, de erkende boekhouders en de erkende boekhouders-fiscalisten, van een vrijstelling genieten om niet te melden aan de CFI wanneer zij juridisch advies verschaffen binnen het kader van hun beroepsuitoefening. Voor de toepassing van deze vrijstelling gelden analoge grenzen als voor de advocatuur, die deze vrijstelling reeds had sedert de wet van 2004, en die in de nieuwe wet verder wordt uitgebreid en verduidelijkt. Juridisch advies valt bijgevolg onder het beroepsgeheim, tenzij de notaris deelneemt aan witwasactiviteiten of activiteiten voor financiering van terrorisme, het juridisch advies voor witwasdoeleinden of voor financiering van terrorisme wordt verstrekt, of de notaris weet dat zijn cliënt juridisch advies wenst voor witwasdoeleinden of voor financiering van terrorisme. In dergelijke gevallen blijft de meldplicht bestaan. Voor het notariaat lijkt een extensieve interpretatie van deze uitzondering niet mogelijk, wat wel het geval is voor de advocatuur wegens het voormelde arrest van 23 januari 2008 dat terzake de oorspronkelijke vrijstelling voor de advocatuur werd geveld.
Tipping-off verbod
Afwijkingen op het verbod om de cliënt of derden in kennis te stellen van het feit dat inlichtingen werden verstrekt aan de CFI, of dat een onderzoek naar het witwassen van geld of de financiering van terrorisme loopt dan wel zou kunnen worden ingesteld, worden onder strikte voorwaarden toegelaten. In realiteit betekent dit echter slechts dat men de cliënt de witwaswet waarschuwend mag uitleggen en hem erop mag wijzen dat indien men die of die verrichting toch doet, dat de notaris zal dienen te melden aan de CFI. Verder blijft het tipping-off verbod onverkort gelden.
1
RBA guidance for legal professionals, 23/10/2008, www.ctif-cfi.be.
4 NIEUWSBRIEF NOTARIAAT
NR 18
NOVEMBER 2010
KLUWER
■ Meldingen De effectieve toepassing van deze verplichtingen zal uiteraard een impact hebben op de werkwijze in het notariaat, de administratieve lasten die gepaard gaan met de afhandeling van de dossiers en met het aantal eventuele meldingen dat er het gevolg van is. 251 meldingen in 2009
In 2009 werden er 251 meldingen gedaan door het notariaat, waarvan het gros meldingen betrof volgens het oude artikel 10bis inzake betalingen van méér dan 10% van de prijs in cash (nu art. 20), of betalingen in cash van meer van 15.000,00 EUR. Deze regeling werd door de wet van 18 januari 2010 niet inhoudelijk gewijzigd. Hoewel het aantal meldingen vanwege notarissen in 2009 daalde in vergelijking met 2008 (toen waren er 321 meldingen), wordt vastgesteld dat het aantal meldingen dat aan de gerechtelijke overheden wordt doorgemeld daarentegen stijgt (in 2008 waren het er 9 en in 2009 waren het er 10, of één meer). Dit wijst er volgens de CFI op dat de kwaliteit van de meldingen aan de Cel verbetert1.
■ Casuïstiek verbonden met het notariaat Uit het CFI verslag 2009 kunnen we leren dat de notarissen als melders optreden aangaande de oprichting van lege vennootschappen (misbruik van vennootschapsgoederen) en de aankoop van onroerend goed met gelden op off-shore rekeningen. In meerdere dossiers ingevolge meldingen van banken kwamen verschillende vennootschappen voor die dezelfde modus operandi gebruikten om witwasverrichtingen te vergemakkelijken. CFI beschrijft dat een boekhoudkantoor en verschillende notarissen jarenlang tussenkwamen om een groot aantal vennootschappen op te zetten waarbij slechts het wettelijke minimum van het maatschappelijk kapitaal was volstort. Het maatschappelijk kapitaal werd vervolgens bijna volledig opgenomen in contanten en opnieuw gebruikt om nieuwe vennootschappen op te richten. De maatschappelijke zetel van sommige vennootschappen was bovendien gevestigd op het adres van een boekhoudkantoor en deze werden geleid door stromannen. In meerdere gevallen bleek dat de verantwoordelijke van het boekhoudkantoor zelf geld had ingebracht voor het maatschappelijk kapitaal. De opgerichte vennootschappen worden vervolgens verkocht aan derden en veelvuldig gebruikt in het kader van illegale activiteiten2. Een ander voorbeeld dat gesignaleerd wordt in het rapport betreft een Russisch echtpaar, met verblijf in België, dat een vennootschap bestuurde gevestigd in Singapore actief in de olie- en gassector. Een vennootschap gevestigd op de Britse Maagdeneilanden was de enige aandeelhouder van deze vennootschap. Op hun rekeningen in België vonden aanzienlijke overschrijvingen plaats van deze vennootschap. Het geld werd vervolgens opnieuw overgeschreven naar rekeningen op hun naam in Singapore of opgenomen in contanten. Het gebruik van deze rekeningen als doorsluisrekeningen, het gebruik van belastingparadijzen en de tussenkomst van offshorevennootschappen trokken de aandacht van de banken. Daarnaast voerde het echtpaar talrijke investeringen in onroerende goederen in België uit voor een totaalbedrag van meerdere miljoenen EUR. De notaris vond het verdacht dat het hier om zulke aanzienlijke investeringen ging en dat er betaald werd via overschrijvingen uit Singapore3.
■ Fiscale regularisatie en schenking door een notaris
Off-shore entiteiten en/of buitenlandse rekeningen
Naast deze aspecten die gerelateerd zijn aan de wetswijziging en de wijze waarop het notariaat wordt ingeschakeld in de bestrijding van witwas van “crimineel” geld, dient aandacht besteed aan de tussenkomst van notarissen bij schenkingen van vermogen dat voortvloeit uit off-shore entiteiten en/of buitenlandse rekeningen, al dan niet nà een fiscale regularisatie. Er is immers een onderscheid tussen wat menigeen aanvoelt als echte 1
2 3
Zie ook via www.ctif-cfi.be het GAF rapport over de financiering van onroerend goed transacties, Money laundering & terrorist financing through the real estate sector, 29/6/2007. Verslag CFI 2009 p. 55. Verslag CFI 2009, p. 80.
NIEUWSBRIEF NOTARIAAT
KLUWER
NR 18
NOVEMBER 2010 5
witwaspraktijken, d.i. de besteding en circulatie van gelden met onmiskenbaar misdadige oorsprong, en de overdracht aan erfgenamen van vermogen via een ter registratie aangeboden schenkingsakte waartoe dan een heffing van (doorgaans) 3% wordt betaald. Gewone fiscale fraude
Gewone fiscale fraude wordt nog steeds niet opgesomd in artikel 5 van de witwaswet zoals gewijzigd door de wet van 18 januari, de limitatieve lijst van “oorsprongsmisdrijven” die kwalificeren als onderliggend misdrijf opdat een melding aan de CFI zou dienen te gebeuren. Diefstal, ook zonder de verzwarende omstandigheid van “met geweld of bedreiging” werd weliswaar toegevoegd aan de lijst, doch “gewone fiscale fraude” is geen diefstal, en mag daar ook niet mee worden gelijkgesteld. Dit standpunt wordt bevestigd door de CFI in het overzicht van de wijzigingen aan de wet van 11 januari 1993: “Om dezelfde redenen dienen de verzwarende omstandigheden bij diefstal of afpersing “met geweld of bedreiging” te worden geschrapt. Deze lijken niet relevant. Er dient in meer algemene termen gesproken van criminele daden als diefstal en afpersing die evenzeer afbreuk doen aan het economisch en financieel verkeer als de andere fenomenen die onder hetzelfde punt van het betrokken artikel zijn opgenomen. Het betreft schendingen van het eigendomsrecht van vergelijkbare aard.” 1. Het antwoord blijft dus negatief ook na de wet van 18 januari 2010. Voor een melding van een witwasverrichting met een onderliggend fiscaal vergrijp, is het nodig dat het oorsprongsmisdrijf kwalificeert als ernstige en georganiseerde fiscale fraude waarbij bijzonder ingewikkelde mechanismen of procédés van internationale omvang worden aangewend.
Ernstige en georganiseerde fiscale fraude
Een pijnpunt is inderdaad bij voortduur de onzekere grens tussen gewone fiscale fraude en ernstige en georganiseerde fiscale fraude die reeds uitvoerig werd becommentarieerd in verschillende bijdragen.2 Dit moeilijke onderscheid blijft in de praktijk problematisch. Of en zo ja in welke mate de (fiscale) transparantie van de beheerstructuur of aangewende entiteiten een belang heeft, is bijvoorbeeld op heden voorwerp van discussie. De overheersende mening lijkt te zijn dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen de zogenaamde beheersstructuren (veelal off-shore) die de gelden al dan niet ten fiduciairen titel beheren, maar die verder niet actief betrokken zijn/waren bij het realiseren van de frauduleuze kapitalen zelf. Een voorbeeld van het tegendeel is dan een trading-structuur met actieve tussenkomt van één of meerdere off-shore vennootschappen ter afwending van in België belastbare bedrijfswinsten. Uiteraard zal niet in elk dossier dit onderscheid zo duidelijk kunnen worden gemaakt. Vaststelling blijft enerzijds dat het Contactpunt regularisaties het betreffende onderscheid niet maakt, en dat anderzijds de instrumenten werden en worden aangereikt om “structuurvermogens” te regulariseren (de fictieve liquidatie tot 16 november 2009 en de uitgebreide fiscale transparantie op heden). Ook het arrest van het hof van beroep van Gent dat stelt dat het houden van een effectenportefeuille middels een Holding 1929 geenszins gesimuleerd is, kan aan deze stelling bijdragen3. Eerder werd al uitvoerig in de doctrine becommentarieerd dat het loutere aanhouden van vermogen in een off-shore vennootschap dus niet als ernstige en georganiseerde fiscale fraude kwalificeert4. Een schenking van een dergelijk vermogen is dus, om die reden alléén, niet meldingsplichtig door de notaris.
Artikel 505 Sw.
Of de notaris de akte zal willen verlijden of niet staat evenwel los van de eventuele meldingsplicht onder de preventieve wet, veeleer zal daar rekening moeten worden gehouden met de repressieve witwaswet (art. 505 Sw.) die een veel ruimer toepassingsgebied kent. Witwas is immers een autonoom misdrijf. Het is m.a.w. niet vereist dat het basismisdrijf mee wordt vervolgd. Evenmin is relevant of er hiervoor al dan niet een veroordeling is uitgesproken of dat het basismisdrijf is verjaard. Bij (gewone) fiscale fraude 1 2
3 4
C. GRIJSEELS, o.c., p. 13. Cf. o.a. R. VERSTRAETEN en D. DEWANDELEER, “Repressieve en preventieve witwaswetgeving na de Wetten van 27 april 2007 en 10 mei 2007”, N.C. 2008, afl. 1, 32 e.v.; G. STESSENS, “Strafbaarstelling witwassen in fiscalibus: ingeperkt…en uitgebreid”, Fiscoloog 2007, afl. 1080, 3; F. DESTERBECK, “Aanwezigheid van een fraude-indicator moet steeds aan CFI gemeld worden”, Fisc.Act. 2007, afl. 37, 3; G.D. GOYVAERTS, “De meldingsplicht wegens ernstige en georganiseerde fiscale fraude en de symbiose met de fiscale regularisatie”, T.F.R. 2007, 542-555; S. SCARNA, “La planification successorale: les structures étrangères et les risque fiscaux et pénaux lies au rapatriement de capitaux”, in X., Planification successorale et structures sociétaires. Comment choisir, optimaliser, gérer et…liquider?, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2009, 106 en 111 e.v. Gent 15 december 2009, Fiscale Koerier, nr. 10/349. G.D. GOYVAERTS en K. DE SCHEPPER, "Regularisatie: witwassen en zwarte vermogens bezorgen (nog altijd) grijze haren", Fisc.Act., nr. 28, 22 juli 2010; B. COOPMAN, “Is regularisatie van een trust of stichting onmogelijk?”, Nieuwsbrief De Broeck, Van Laere & Partners, 1 februari 2010.
6 NIEUWSBRIEF NOTARIAAT
NR 18
NOVEMBER 2010
KLUWER
blijft de mogelijkheid om te vervolgen voor witwas bestaan, zelfs als de fiscale verjaringstermijnen al geruime tijd zijn ingetreden. De rechtspraak vereist enkel dat elke legale oorsprong moet kunnen worden uitgesloten.1 Vaststaat dat de bewijslevering van de oorsprong van de illegale vermogensvoordelen zeer soepel is. Dit vinden we ook terug in het preventieve luik. Niet de vaststelling van het oorsprongsmisdrijf zelf is meldingsplichtig, maar slechts het witwasmisdrijf dat met de opbrengst daarvan wordt gepleegd. Een notaris die vaststelt dat zijn cliënt ernstige en georganiseerde fraude pleegt of heeft gepleegd is op basis daarvan alléén dus niet meldingsplichtig. Het vermoeden dat met die gelden (witwas)verrichtingen gebeuren dan wel dat daartoe een poging wordt ondernomen is dat echter wel. Ook eventuele reputationele schade voor de notaris die kan worden veroorzaakt door een (onterecht) strafrechtelijk onderzoek dan wel betrokkenheid daarin zal bij het oordeel om al dan niet het ambt te verlenen kunnen wegen. Daarbij wordt uiteraard verondersteld dat de cliënt de notaris volledig en voorafgaandelijk informeert over de herkomst van het vermogen, waarvan genoegzaam kan worden gezegd dat de voorafgaandelijke verificatie ervan een verplichting is in hoofde van de notaris. Dit zowel vanuit zijn bezorgdheid om niet te worden betrokken in een witwasmisdrijf onder artikel 505 Sw als onder de bestendige waakzaamheidsplicht van de preventieve wet zelf (art. 14 §1 preventieve wet) die verwijst naar een “aandachtig onderzoek van de oorsprong van de fondsen om zich ervan te vergewissen dat die stroken met de kennis die zij hebben van de cliënt, zijn beroepsactiviteiten en risicoprofiel.”. Daarbij dient het eventuele “atypische karakter” van een verrichting te worden vastgesteld. Uiteraard zal een eventueel regularisatie-attest aan de notaris dienen te worden voorgelegd, waarbij dan in voorkomend geval een oordeel dient geveld over de reden waarom niet het volledige geschonken vermogen op dit attest wordt vermeld.2 Zo zal de notaris aan de hand van dit onderzoek kunnen vaststellen dat er geen kwalificerend oorsprongsmisdrijf is, en zijn besluit om zijn ambt te verlenen motiveren in het door de wet voorgeschreven verslag (art. 15). Dit laatste is evenwel alléén verplicht binnen de “grotere structuren” waar een compliance officer werd aangesteld. De notaris die alleen in zijn kabinet het ambt uitoefent zal derhalve geen dergelijk verslag ‘moeten’ opstellen, ofschoon het ons voorkomt dat dit in sommige gevallen wel raadzaam kan zijn, omdat dit hem toelaat om, post factum en dat wellicht enkele jaren later aan te tonen waarom een vermoeden niet werd gemeld. Antiwitwasdossier voor elke cliënt
Het is o.i. dan ook van belang om voor elke cliënt een antiwitwasdossier aan te leggen en zich terzake steeds zo goed mogelijk te documenteren. Dit geldt overigens niet alleen voor de verificatie van de oorsprong van fondsen maar voor de identificatie en de opmaak van het risicoprofiel in het algemeen. Zo zal de notaris in een concreet geval moeten in staat zijn om aan te tonen dat hij al het mogelijke heeft gedaan om de feiten te achterhalen en te verifiëren. Dat dit dan vooral van belang zal zijn in gevallen waar de notaris niet heeft gemeld maar een andere intermediair wel (bv. een bank), is legio. Het laten ondertekenen door de cliënt van een verklaring van herkomst van vermogen waarin eerdere oorsprongsmisdrijven worden uitgesloten is steeds raadzaam, maar op zich niet voldoende.
■ Verzwaring van de last Rapporteringsverplichting aan Europa
Het notariaat zal zich in ieder geval ook via de Federatie moeten beraden hoe in te spelen op de nieuwe verplichtingen die de preventieve wet oplegt, eigen aan het notariaat, en hierover duidelijk communiceren naar haar leden de notarissen toe, dit in het licht van de controles terzake die vanaf 2012 zouden worden georganiseerd in het kader van de Belgische rapporteringsverplichting aan Europa inzake de implementatie van de Richtlijn en de toepassing van de wetgeving. Dat het nauwgezette naleven van de verplichtingen onder de nieuwe wet tot een verregaande verhoging van de administratieve last en rompslop zal leiden, kan moeilijk worden ontkend. Het criterium om voor elke cliënt een separaat antiwitwasdossier aan te leggen dat volledig dient te zijn, minstens 5 jaar moet worden bewaard en snel raad1 2
Cass. 25 september 2001, Arr.Cass. 2001, nr. 493. Zie o.a. Tiberghien Handboek voor fiscaal recht 2010-2011, Boek XI. Fiscale Regularisatie, Mechelen, Kluwer, 2009, 1573-1588.
KLUWER
NIEUWSBRIEF NOTARIAAT
NR 18
NOVEMBER 2010 7
pleegbaar moet zijn (IT related) vergt bovendien organisatie en discipline. Dat dit veelal “verloren moeite” zal zijn, kan uiteraard geen reden zijn om hieraan te verzaken. Gerd D. Goyvaerts Tiberghien Advocaten, Antwerpen en Brussel
Bekendmakingkosten van akten en stukken van vennootschappen, ondernemingen, verenigingen en stichtingen anno 2011. Geen verlaging zoals in 2010!
■ MB van 30 juni 2003 Het ministerieel besluit van 30 juni 2003 betreffende de bekendmakingskosten van akten en stukken, van vennootschappen, ondernemingen, verenigingen en stichtingen bepaalt in zijn artikelen 1 en 2 dat: 1. voor de bekendmaking in de bijlagen tot het Belgisch Staatsblad van de akten en stukken betreffende handelsvennootschappen, burgerlijke vennootschappen die de rechtsvorm van een handelsvennootschap hebben aangenomen, en Europese economische samenwerkingsverbanden is verschuldigd: 1° 160 EUR, exclusief BTW, voor een oprichtingsakte (met BTW geeft dit 193,60 EUR); 2° 100 EUR, exclusief BTW, voor een akte tot wijziging (met BTW geeft dit 121,00 EUR). 2. voor de bekendmaking in de bijlagen tot het Belgisch Staatsblad van de akten en stukken betreffende verenigingen zonder winstoogmerk, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen (waarvan de oprichting notarieel moet gebeuren en sommige akten tot wijziging eveneens) is verschuldigd: 1° 106 EUR, exclusief BTW, voor een oprichtingsakte (met BTW geeft dit 128,26 EUR); 2° 80 EUR, exclusief BTW, voor een akte tot wijziging (met BTW geeft dit 96,80 EUR). Voorgaande bedragen zijn in voege getreden op 1 juli 2003. Onder akte tot wijziging moeten ook de mededelingen worden verstaan (thans via een formulier I), zoals de mededeling van de neerlegging van de coördinatie der statuten of nog de mededeling van de neerlegging van een fusie- of splitsingsvoorstel. Indexcijfer consumptieprijzen
Het MB van 30 juni 2003 bepaalt verder dat de voormelde bedragen (exclusief BTW) jaarlijks op 1 januari worden aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand oktober van het jaar voordien en dat het aanvangsindexcijfer dat is van de maand oktober 2002, zijnde 111,09. De aanpassing van de bedragen geschiedt volgens de volgende formule: het nieuwe bedrag is gelijk aan het basisbedrag vermenigvuldigd met het nieuwe indexcijfer en gedeeld door het aanvangsindexcijfer. Het verkregen resultaat wordt vervolgens op het naasthogere (sic!) veelvoud van 10 eurocent afgerond. De aangepaste bedragen worden in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt uiterlijk 15 december van elk jaar.