ENKELE PROBLEMEN INZAKE DE OMZETTING VAN HET VRUCHTGEBRUIK NADER BEKEKEN Masterproef
in
het
kader
van
de
opleiding
‘Master
in
het
notariaat’
Ingediend door:
NATHALIE BONTINCK Studentennummer: 20054899 Academiejaar 2010 - 2011
Promotor: Prof. dr. A. WYLLEMAN Commissaris: Prof. dr. N. GEELHAND DE MERXEM
INHOUDSOPGAVE INLEIDING.............................................................................................................................1
DEEL
1:
INLEIDENDE
BEPALINGEN ..............................................................................3
HOOFDSTUK
1:
HET
ERFRECHT
VAN
DE
LANGSTLEVENDE
ECHTGENOOT
EN
DE
LANGSTLEVENDE
WETTELIJK
SAMENWONENDE ....................................................................... 3
Afdeling
1:
Het
wetgevend
kader ..................................................................................................... 3
Afdeling
2:
Het
erfrecht
in
vruchtgebruik
als
compromis
en
de
gevolgen
ervan ........ 5
HOOFDSTUK
2:
DE
OMZETTING
VAN
HET
VRUCHTGEBRUIK................................................. 8
Afdeling
1:
Het
toepassingsgebied
van
de
omzetting .............................................................. 8
Afdeling
2:
Het
mechanisme
van
de
omzetting .......................................................................... 9
Afdeling
3:
De
vorderingsgerechtigden .......................................................................................11
DEEL
2:
ENKELE
PROBLEMEN
INZAKE
DE
OMZETTING ..................................... 13
HOOFDSTUK
1:
DE
MOGELIJKHEID
TOT
HET
UITSLUITEN
OF
HET
BEPERKEN
VAN
HET
OMZETTINGSRECHT .......................................................................................................................13
Afdeling
1:
Inleiding .............................................................................................................................13
Afdeling
2:
Het
omzettingsrecht
is
niet
van
openbare
orde ...............................................15
Afdeling
3:
Mogelijkheid
tot
het
ontnemen
of
tot
het
verbinden
van
modaliteiten
aan
het
omzettingsrecht
per
categorie
van
vorderingsgerechtigden.............................20
Afdeling
4:
De
wijze
waarop
het
omzettingsrecht
wordt
uitgesloten
of
aan
modaliteiten
wordt
onderworpen .................................................................................................26
Afdeling
5:
Besluit .................................................................................................................................30
HOOFDSTUK
2:
DE
WAARDERING
VAN
HET
VRUCHTGEBRUIK ..........................................31
Afdeling
1:
Inleiding .............................................................................................................................31
Afdeling
2:
De
wettelijke
criteria ....................................................................................................32
Afdeling
3:
De
probleemstellingen.................................................................................................34
Afdeling
4:
De
kapitalisatie................................................................................................................42
Afdeling
5:
Besluit .................................................................................................................................49
BESLUIT.............................................................................................................................. 51
BIBLIOGRAFIE.................................................................................................................. 54
Wetgeving .................................................................................................................................................54
Rechtspraak .............................................................................................................................................55
Rechtsleer .................................................................................................................................................55
INLEIDING De wet van 14 mei 19811 betekende voor de langstlevende echtgenoot2 een grote verandering. Deze wet maakte van hem immers een volwaardig erfgenaam waardoor zijn rechten met betrekking tot de nalatenschap van zijn echtgenote een grote verbetering ondergingen.3 Een gelijkaardige evolutie werd voor de langstlevende wettelijk samenwonende partner tot stand gebracht bij wet van 28 maart 20074. Deze wetgeving bleek het belangrijke antwoord op de evolutie waarbij het gezin een steeds belangrijkere positie innam in het maatschappelijk leven.5 Uit compromisoverwegingen erft de langstlevende echter meestal alleen in vruchtgebruik.6 Zodoende tracht men de belangen te respecteren van de langstlevende, wiens levensstandaard dient te worden behouden na het overlijden van zijn echtgenoot, zonder afbreuk te doen aan de belangen van de andere erfgerechtigden door de familiegoederen in volle eigendom naar de langstlevende over te hevelen. Om deze twee verschillende belangen van de erfgenamen te verzoeken lijkt het toekennen van erfrecht in vruchtgebruik de ideale oplossing.7 Deze veralgemeende grote toebedelingen in vruchtgebruik brengen echter juridische, economische en praktische problemen met zich mee. De wetgever heeft dit ook ingezien en het heeft hem ertoe aangezet om een ruime omzettingsmogelijkheid van het vruchtgebruik te voorzien.8
1
Wet van 14 mei 1981 tot wijziging van het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, BS 27 mei 1981. In deze masterproef wordt steeds gebruik gemaakt van de term langstlevende echtgenoot. Wat gesteld wordt geldt natuurlijk evenzeer voor de echtgenote in het geval zij de langstlevende is. 3 W. PINTENS, K. VANWINCKELEN, J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 268. 4 Wet van 28 maart 2007 tot wijziging, wat de regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende betreft, van het Burgerlijk Wetboek en van de wet van 29 augustus 1988 op de erfregeling inzake landbouwbedrijven met het oog op het bevorderen van de continuïteit, BS 8 mei 2007. 5 MvT bij het ontwerp van de wet tot wijziging van het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Parl.St. Senaat 1968-1969, nr. 200, 1. 6 M. PUELINCKX-COENE, “De grote promotie van de langstlevende echtgenote”, T.P.R. 1981, 593. 7 J. VERSTRAETE, “Omzetting vruchtgebruik/Doel van de omzettingsregel”, in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning. Boek 5. Vermogensplanning met effect na overlijden, erfrecht en testament, Brussel, Larcier, 2005, 305. 8 M. PUELINCKX-COENE, “De grote promotie van de langstlevende echtgenote”, T.P.R. 1981, 637. 2
1
De artikelen 745quater tot 745sexies van het Burgerlijk Wetboek bieden aan de partijen de mogelijkheid om hun gedwongen relatie te beëindigen door middel van de omzetting van het vruchtgebruik. Hoewel deze methode het voorwerp uitmaakt van wettelijke bepalingen die op het eerste zicht duidelijk en eenvoudig lijken, rijzen er in de praktijk heel wat vragen en problemen doordat de wetgever enkele belangrijke onderwerpen slechts oppervlakkig behandeld heeft. Deze masterproef heeft de bedoeling om bij enkele van deze problemen stil te staan. In deel één wordt het omzettingsrecht gekaderd en enkele belangrijkste principes ervan in herinnering gebracht. Pas in het tweede deel komt de eigenlijke onderzoeksvraag aan bod, in dat deel worden namelijk twee belangrijke problemen belicht die zich in de praktijk stellen met betrekking tot het omzettingsrecht. Enerzijds wordt stilgestaan bij de discussie die rijst over de mogelijkheid tot het uitsluiten of het beperken van het omzettingsrecht. In de praktijk blijkt immers dat de erflater het omzettingsrecht vaak als ongewenst beschouwt en het in zijn concrete situatie wenst te beperken of uit te sluiten. De wetgever heeft enkele wetsbepalingen ingevoerd die deze problematiek betreffen maar deze zijn geen voorbeeld van legistieke duidelijkheid. Bovendien bleven enkele vragen door de wetgever onbeantwoord. Dit hoofdstuk tracht een overzicht te geven van de bestaande discussiepunten, van de mogelijkheden tot clausuleren die de erflater heeft met betrekking tot elke vorderingsgerechtigde en tenslotte ook van de wijze waarop deze clausulering dient te gebeuren. Anderzijds komt een van de meest complexe vraagstukken in verband met het omzettingsrecht aan bod, namelijk het probleem van de waardering van het om te zetten vruchtgebruik. De wetgever heeft zich hier beperkt tot het opleggen van enkele criteria. Deze criteria blijken in de praktijk echter niet afdoende om elke discussie te vermijden. In hoofdstuk twee wordt een overzicht gegeven van de wettelijke criteria, de problemen die rijzen inzake de criteria en hun onderlinge verhouding en tenslotte worden enkele waarderingsmethodes belicht die zich in de praktijk hebben ontwikkeld als mogelijk antwoord op de verschillende discussies en standpunten die er bestaan inzake de waarderingsproblematiek.
2
DEEL 1: INLEIDENDE BEPALINGEN In dit eerste deel wordt de omzetting van het vruchtgebruik algemeen gekaderd. Om de ratio legis van het omzettingsrecht duidelijk te maken wordt er vooreerst stilgestaan bij het erfrecht van de langstlevende echtgenoot en de langstlevende wettelijk samenwonende partner. Daarna wordt er dieper ingegaan op het omzettingsrecht zelf. Zo komt het toepassingsgebied, het mechanisme ervan en de vorderingsgerechtigden aan bod. HOOFDSTUK
1:
ECHTGENOOT
HET
ERFRECHT
EN
DE
VAN
DE
LANGSTLEVENDE
LANGSTLEVENDE
WETTELIJK
SAMENWONENDE Afdeling 1: Het wetgevend kader §1. De langstlevende echtgenoot De wet van 14 mei 19819 betekende een mijlpaal inzake het erfrecht van de langstlevende echtgenoot. Deze wet verbeterde de positie van de langstlevende echtgenoot en dit zowel kwalitatief als kwantitatief. Tengevolge van deze wet werd de langstlevende echtgenoot namelijk een wettig en een reservatair erfgenaam.10 Met deze wijziging werd beoogd om de langstlevende echtgenoot zoveel als mogelijk toe te laten om na het overlijden van de eeststervende toch verder te genieten van de levensstandaard van voor het overlijden. De wijziging van de erfrechtelijke aanspraken werd voornamelijk ingegeven door het feit dat de moderne familie zich steeds meer beperkte tot het gezin en de huwelijksband daarin een steeds belangrijker onderdeel vormde. Wat de eerststervende achterliet bij zijn overlijden was bijgevolg een gemeenschappelijke vrucht van bedrijvigheid van het huishouden. Het leek dan ook niet meer dan logisch dat de langstlevende een groter aandeel zou krijgen in de
9
Wet van 14 mei 1981 tot wijziging van het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, BS 27 mei 1981. M. PUELINCKX-COENE, “De grote promotie van de langstlevende echtgenote”, T.P.R. 1981, 593-595.
10
3
nalatenschap van de huwelijkspartner.11 De solidariteit tussen de echtgenoten werd als het ware over de dood heen getrokken.12 Het erfrechtelijk aandeel dat aan de langstlevende toekomt verschilt in functie van de erfgenamen waarmee hij in samenloop komt.13 Wanneer de langstlevende echtgenoot samen met de afstammelingen, geadopteerde kinderen of afstammelingen van de vooroverleden echtgenoot opkomt dan verkrijgt hij het vruchtgebruik van de gehele nalatenschap.14 De erfgenamen verkrijgen in dit geval slechts de blote eigendom.15 In het geval de vooroverleden echtgenoot andere erfgerechtigden achterlaat, verkrijgt de langstlevende echtgenoot de volle eigendom van het deel van de eerststervende in het gemeenschappelijk vermogen en het vruchtgebruik van diens eigen vermogen.16 §2. De langstlevende wettelijk samenwonende De wet van 28 maart 200717 voerde het erfrecht in ten voordele van de langstlevende wettelijke samenwoner. Dit erfrecht bestaat uit het vruchtgebruik van het onroerend goed dat tijdens het samenwonen het gezin tot gemeenschappelijke verblijfplaats diende en van het daarin aanwezige huisraad of, wanneer de woning wordt gehuurd, uit het erfrecht op de huur dat bij het openvallen van de nalatenschap van de vooroverleden wettelijke samenwoner het gezin tot gemeenschappelijke verblijfplaats diende en het vruchtgebruik van het daarin aanwezige huisraad.18 Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner verschilt dus op enkele vlakken van dat van de langstlevende echtgenoot. Het erfrecht van de
11 MvT bij het ontwerp van de wet tot wijziging van het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Parl.St. Senaat 1968-1969, nr. 200. 12 M. PUELINCKX-COENE, “De grote promotie van de langstlevende echtgenote”, T.P.R. 1981, 593. 13 W. PINTENS, K. VANWINCKELEN, J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 268-269. 14 Artikel 745bis §, lid 1 Burgerlijk Wetboek. 15 W. PINTENS, K. VANWINCKELEN, J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 270. 16 Artikel 745bis §1, lid 2 Burgerlijk Wetboek. 17 Wet van 28 maart 2007 tot wijziging, wat de regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende betreft, van het Burgerlijk Wetboek en van de wet van 29 augustus 1988 op de erfregeling inzake landbouwbedrijven met het oog op het bevorderen van de continuïteit, BS 8 mei 2007. 18 Artikel 745octies §1, lid 1 en 2 Burgerlijk Wetboek; W. PINTENS, K. VANWINCKELEN, J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 282.
4
langstlevende wettelijk samenwonende slaat slechts op een specifieke categorie van goederen, het gaat niet om een reservatair erfrecht en het aandeel dat de langstlevende wettelijk samenwonende verkrijgt is onafhankelijk van de personen waarmee hij tot de nalatenschap komt.19 Afdeling 2: Het erfrecht in vruchtgebruik als compromis en de gevolgen ervan Zoals hierboven al aangehaald, wordt aan de langstlevende echtgenoot en aan de langstlevende wettelijk samenwonende partner in beginsel een erfrechtelijk vruchtgebruik toegekend.20 De langstlevende echtgenoot zal pas de volle eigendom van de gehele nalatenschap verkrijgen wanneer de eerstoverleden echtgenoot geen erfgerechtigden achterlaat.21 In alle andere gevallen bekomt de langstlevende een vruchtgebruik. Door aan de langstlevende in beginsel een erfrechtelijk vruchtgebruik toe te kennen tracht men een compromis te bereiken tussen de bescherming van de belangen van de langstlevende en die van de andere erfgenamen. Men wil de langstlevende enerzijds zoveel mogelijk verder laten genieten van de levensstandaard van voor het overlijden van de eerststervende maar anderzijds wil men de overheveling van de eigendomsrechten op de nalatenschap vermijden.22 Het erfrecht in vruchtgebruik mag dan wel de familiale belangen dienen, tegelijk schaadt deze constructie het algemeen belang.23 Het vruchtgebruik zorgt er immers voor dat er een gedwongen vruchtgebruik-blote eigendom relatie ontstaat tussen de langstlevende en de andere erfgenamen waarmee hij tot de nalatenschap komt. Deze relatie heeft heel wat negatieve gevolgen waardoor er heel wat bezwaren ontstaan tegen de situatie van het gesplitst eigendomsrecht en dit zowel op maatschappelijk
19
W. PINTENS, K. VANWINCKELEN, J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 282. 20 J. VERSTRAETE, “Omzetting vruchtgebruik/Doel van de omzettingsregel”, in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning. Boek 5. Vermogensplanning met effect na overlijden, erfrecht en testament, Brussel, Larcier, 2005, 305. 21 Artikel 745bis §1, lid 3 Burgerlijk Wetboek. 22 J. VERSTRAETE, “Omzetting vruchtgebruik/Doel van de omzettingsregel”, in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning. Boek 5. Vermogensplanning met effect na overlijden, erfrecht en testament, Brussel, Larcier, 2005, 305. 23 M. BROHEE-MANNES, “La conversion de l’usufruit du conjoint survivant”, Rev.not.b. 1986, 219; J. DEMBLON, “La conversion et le rachat”, in Les droits successoraux du conjoint survivant. Approche de la loi du 14 mai 1981, Renconteres Notariat/UCL, Brussel/Louvain-la-Neuve, Bruylant/Cabay, 1981, 56.
5
vlak als op het vlak van de goede ordening van de privé belangen van de betrokkenen.24 In eerste instantie zorgt deze situatie ervoor dat de vrije circulatie van het goed wordt belemmerd. Noch de vruchtgebruiker, noch de blote eigenaar heeft vrije beschikking over de goederen. Verkoop of vervreemding in het algemeen is enkel mogelijk als zij beide akkoord gaan.25 Het goed dat wordt bezwaard met vruchtgebruik is bijgevolg praktisch onverhandelbaar. Het resultaat van deze situatie is dat de uitbating van en de beschikking over de goederen wordt belemmerd.26 Bovendien is een doeltreffend vermogensbeheer vaak onmogelijk wanneer het eigendomsrecht gesplitst wordt over meerdere personen.27 In veel gevallen is de vruchtgebruiker een oudere persoon die het aan elk initiatief ontbreekt, zo laat hij het bijvoorbeeld na om de eigendom te herstellen of te onderhouden. Doordat het bloot eigendomsrecht vaak in handen is van meerdere personen zal ook amper door blote eigenaars overgegaan worden tot actie. Iedereen kijkt immers naar iedereen zonder dat iemand initiatief neemt.28 De noodzakelijke handelingen tot behoud van de eigendom blijven bijgevolg uit. Tenslotte mogen ook de onderlinge spanningen tussen de partijen niet worden onderschat. Het gedwongen huwelijk tussen de langstlevende en de erfgenamen kan tot heel wat frustraties aanleiding geven, zeker wanneer de verstandhouding voordien al niet optimaal was. Deze gedwongen situatie duwt beide partijen immers in een afhankelijke positie. De vruchtgebruiker en de blote eigenaar moeten steeds rekening
24
Ontwerp van wet tot wijziging van het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, verslag namens de commissie voor de justitie door de heer Cooreman, Gedr.St., Senaat, 1980-81, nr. 600/2, 18; J. VERSTRAETE, “Omzetting vruchtgebruik/Doel van de omzettingsregel”, in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning. Boek 5. Vermogensplanning met effect na overlijden, erfrecht en testament, Brussel, Larcier, 2005, 305. 25 A. VERBEKE, “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot”, in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 40. 26 M. BROHEE-MANNES, “La conversion de l’usufruit du conjoint survivant”, Rev.not.b. 1986, 219; J. DEMBLON, “La conversion et le rachat”, in Les droits successoraux du conjoint survivant. Approche de la loi du 14 mai 1981, Renconteres Notariat/UCL, Brussel/Louvain-la-Neuve, Bruylant/Cabay, 1981, 56. 27 Ontwerp van wet tot wijziging van het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, verslag namens de commissie voor de justitie door de heer Cooreman, Gedr.St., Senaat, 1980-81, nr. 600/2, 18; W. PINTENS, K. VANWINCKELEN, J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 273. 28 J. VERSTRAETE, “Omzetting vruchtgebruik/Doel van de omzettingsregel”, in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning. Boek 5. Vermogensplanning met effect na overlijden, erfrecht en testament, Brussel, Larcier, 2005, 305-306.
6
met elkaar houden wat moeilijkheden kan opleveren, want ze hebben een gemeenschappelijk belang maar geen identiek. Dit terwijl de langstlevende het liefst zo weinig mogelijke bemoeinissen wil vanwege de kinderen en nog minder van stiefkinderen, broers of zussen van de overledene. Maar ook bij de kinderen leidt deze situatie tot spanningen. Door aanwezigheid van de langstlevende worden zij immers beperkt in hun erfrecht. Zij zullen moeten wachten tot de langstlevende overlijdt, alvorens zij als volle eigenaar van de erfenis kunnen genieten.29 In een situatie stiefkind-stiefouder is deze situatie vaak nog delicater.30 Het erfrecht in vruchtgebruik vertoont in de praktijk en in het economische leven een aantal nadelen, omdat dergelijke verdeling niet steeds toelaat om het patrimonium op de meest efficiënte manier te beheren. Dit werd reeds in het verslag van de Senaatscommissie, het rapport Cooreman31, gesteld.32 Het is in dergelijke context dat het ontstaan van het recht tot omzetting van het vruchtgebruik dient gekaderd te worden.
29
W. PINTENS, K. VANWINCKELEN, J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 273. 30 A. VERBEKE, “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot”, in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 40. 31 Ontwerp van wet tot wijziging van het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, verslag namens de commissie voor de justitie door de heer Cooreman, Gedr.St., Senaat, 1980-81, nr. 600/2. 32 Ontwerp van wet tot wijziging van het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, verslag namens de commissie voor de justitie door de heer Cooreman, Gedr.St., Senaat, 1980-81, nr. 600/2, 18.
7
HOOFDSTUK 2: DE OMZETTING VAN HET VRUCHTGEBRUIK Afdeling 1: Het toepassingsgebied van de omzetting Zoals reeds uit het eerste hoofdstuk bleek, zijn er heel wat nadelen verbonden aan de opgedrongen vruchtgebruik-blote eigendom relatie. Deze relatie wordt niet altijd als positief ervaren en is vaak een bron van familiale spanningen. Daarom voerde de wetgever reeds bij wet van 14 mei 198133 een bijzondere regeling in waarbij in bepaalde gevallen een einde kan worden gesteld aan het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot.34 Deze bijzondere beëindigingwijze is de omzetting van het vruchtgebruik dat als antwoord moest dienen op de vele juridische, economische en praktische bezwaren die geopperd worden tegen de erfrechtelijke toebedelingen in vruchtgebruik aan de langstlevende echtgenoot met een systematische opsplitsing van vele eigendommen tot gevolg. De omzetting is als het ware een correctie die geïnspireerd werd op het algemeen belang.35 De wettelijk voorziene omzetting is van toepassing op het vruchtgebruik dat door de langstlevende echtgenoot wordt verkregen krachtens de wet, een testament, ingevolge huwelijkscontract of contractuele erfstelling.36 Alleen met betrekking tot dergelijk vruchtgebruik is er in een wettelijke regeling voorzien. Enig ander vruchtgebruik kan ook omgezet worden maar dan dienen de blote eigenaar en de vruchtgebruiker het daarover eens te zijn en moeten ze bekwaam zijn om in minnelijk overleg daartoe over te gaan.37 De omzetting van het vruchtgebruik is echter niet enkel van toepassing op het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot. Ook in de context van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner werd men geconfronteerd met de problemen die de creatie van twee verschillende rechten op één goed met zich
33
Wet van 14 mei 1981 tot wijziging van het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, BS 27 mei 1981. C. DE WULF, Opstellen van notariële akten. Deel IV Zakenrecht, Mechelen, Kluwer, 2007, 55. 35 M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1996, nr. 90. 36 Artikel 745quinquies §1 Burgerlijk Wetboek. 37 M. COENE, A. VERBEKE, “Commentaar bij artikel 745quater B.W.” in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 4. 34
8
meebrachten. De wet van 28 maart 200738 heeft daarom de artikelen met betrekking tot de omzetting van het erfrechtelijk vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot van overeenkomstige toepassing gemaakt in de situatie van de wettelijke samenwoning.39 Afdeling 2: Het mechanisme van de omzetting Het recht om een einde te stellen aan het vruchtgebruik bevat twee soorten van verrichtingen, namelijk het omzettingsrecht sensu stricto enerzijds en het recht van toewijzing in volle eigendom anderzijds.40 In deze bespreking focussen we op het omzettingsrecht sensu stricto omdat het recht van toewijzing in volle eigendom veeleerd de omzetting van de blote eigendom tot gevolg heeft dan de omzetting van het vruchtgebruik. De omzetting van het vruchtgebruik houdt in dat het vruchtgebruik wordt vervangen door een ander recht of door een of meer andere goederen met dezelfde waarde.41 Er zijn in artikel 745quater §1 van het Burgerlijk Wetboek drie verschillende omzettingswijzen voorzien. Het vruchtgebruik van de langstlevende kan geheel of ten dele worden omgezet hetzij in de volle eigendom van de met vruchtgebruik belaste goederen, hetzij in een geldsom, hetzij in een gewaarborgde en geïndexeerde rente.42 Er moet wel op gewezen worden dat wanneer alle betrokken partijen het eens zijn er ook op andere manieren tot omzetting kan overgegaan worden. Het is pas wanneer een of meerdere partijen niet akkoord gaan dat men zich beperkt ziet tot deze drie mogelijke
omzettingswijzen.
Hieronder
wordt
kort
ingegaan
op
de
drie
omzettingswijzen.
38
Wet van 28 maart 2007 tot wijziging, wat de regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende betreft, van het Burgerlijk Wetboek en van de wet van 29 augustus 1988 op de erfregeling inzake landbouwbedrijven met het oog op het bevorderen van de continuïteit, BS 8 mei 2007. 39 C. DE WULF, Opstellen van notariële akten. Deel IV Zakenrecht, Mechelen, Kluwer, 2007, 55. 40 C. DE WULF, Opstellen van notariële akten. Deel IV Zakenrecht, Mechelen, Kluwer, 2007, 56. 41 H. CASMAN, “De omzetting van het vruchtgebruik”, T.P.R. 1991, 804. 42 Artikel 745quater §1 Burgerlijk Wetboek.
9
§1. Omzetting in volle eigendom van met vruchtgebruik belaste goederen Een eerste vorm van omzetten houdt in dat het vruchtgebruik op de met vruchtgebruik belaste goederen wordt omgezet in volle eigendom. Bij dit soort omzetting gebeurt er een soort ruil. Het vruchtgebruik op enkele goederen wordt omgeruild tegen blote eigendom op andere, zodat op het einde van de rit de vroegere vruchtgebruiker en de vroegere blote eigenaar(s) volle eigenaar zijn van onderscheiden erfgoederen. Deze omzettingswijze kan slechts gerealiseerd worden zo er in de nalatenschap voldoende goederen aanwezig zijn om de rechten van alle partijen te voldoen aangezien alleen erfgoederen kunnen betrokken worden in deze operatie. Eveneens moet de erfgerechtigde rechten kunnen laten gelden op verschillende goederen.43 §2. Betaling van een som geld In de tweede plaats kan men het vruchtgebruik laten omzetten in een geldsom. Hierbij wordt het vruchtgebruik van de goederen of een deel ervan door de blote eigenaar afgekocht van de vruchtgebruiker tegen betaling van een geldsom. De gelden door de blote eigenaar betaald maken in principe geen deel uit van de erfelijke boedel anders hebben we te maken met een omzetting in volle eigendom.44 In tegenstelling tot de omzetting in volle eigendom heeft deze omzettingsvorm tot gevolg dat alleen de blote eigenaar(s) volle eigenaar(s) worden van de vruchtgebruikgoederen.45 §3. Omzetting in een lijfrente Tenslotte kan het vruchtgebruik ook omgezet worden in een rente. Het gaat om een gewaarborgde en een geïndexeerde rente. Het kan gaan om een kapitaalrente die het vruchtgebruik vervangt gezien in zijn absolute waarde. Dus eerst bepaalt men de absolute waarde van het vruchtgebruik om dan achteraf een rente te bepalen waarvan de gekapitaliseerde waarde overeenkomt met de waarde van het vruchtgebruik. Het kan evenwel ook gaan om een opbrengstrente die wordt berekend op basis van de gemiddelde netto-inkomsten van het vruchtgebruik. Door de omzetting in een rente
43
M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1996, 127. C. DE WULF, Opstellen van notariële akten. Deel IV Zakenrecht, Mechelen, Kluwer, 2007, 56. 45 M. COENE, A. VERBEKE, “Commentaar bij artikel 745quater B.W.” in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 8. 44
10
worden de blote eigenaar(s) nu volle eigenaar(s) maar er blijft wel een gedwongen verhouding tussen beide bestaan.46 Afdeling 3: De vorderingsgerechtigden §1. Samenloop tussen de langstlevende en afstammelingen In dit geval kan de omzetting zowel door de vruchtgebruiker als door de blote eigenaar(s) worden gevorderd. Het gaat met andere woorden om een tweezijdig omzettingsrecht.
Aangezien
de
rechter
in
dit
geval
een
discretionaire
beoordelingsbevoegdheid bezit dient hij niet elke vordering in te willigen. De rechter kan de omzetting weigeren of ze opdringen aan diegenen die zich ertegen verzetten.47 §2. Samenloop tussen de langstlevende en anderen dan afstammelingen Er komt aan de vruchtgebruiker een ruimer recht toe om omzetting te vorderen wanneer de langstlevende in samenloop komt met anderen dan afstammelingen. Zo kan de vruchtgebruiker de omzetting eisen binnen de vijf jaar na het openvallen van de nalatenschap. In dat geval valt de discretionaire beoordelingsbevoegdheid van de rechter weg. De rechtbank kan de omzetting enkel nog weigeren wanneer de belangen van een onderneming of van een beroepsarbeid tengevolge van de omzetting ernstig zouden worden geschaad.48 Zoals gezegd kan de vruchtgebruiker de omzetting dus eisen binnen de vijf jaar na het openvallen van de nalatenschap. Na deze termijn van vijf jaar kan de vruchtgebruiker nog steeds de omzetting vorderen. De rechtbank kan deze vordering tot omzetting in dat geval toewijzen wanneer zij dat billijk acht wegens omstandigheden eigen aan de zaak. Hetzelfde geldt wanneer de vordering tot omzetting wordt ingesteld door een blote eigenaar. De vordering van de blote eigenaar kan, ongeacht de termijn
46 M. COENE, A. VERBEKE, “Commentaar bij artikel 745quater B.W.” in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 8-9. 47 M. COENE, A. VERBEKE, “Commentaar bij artikel 745quater B.W.” in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 12. 48 Artikel 745quater §2, lid 1 en lid 3 Burgerlijk Wetboek; M. COENE, A. VERBEKE, “Commentaar bij artikel 745quater B.W.” in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 13.
11
waarbinnen ze wordt ingesteld, enkel worden toegewezen wanneer de rechtbank dat billijk acht wegens omstandigheden eigen aan de zaak.49 §3. Uitzonderingen De algemene regel inzake het initiatiefrecht om de omzetting te kunnen vorderen, zoals hierboven uiteengezet, kent twee uitzonderingen, geïnspireerd door de oorsprong of de aard van de goederen.50 In de eerste plaats geldt er in beide voornoemde situaties, met andere woorden zowel wanneer de vruchtgebruiker in samenloop komt met afstammelingen als wanneer hij in samenloop komt met anderen, een bijzondere regeling met betrekking tot de preferentiële goederen. Het vruchtgebruik dat op preferentiële goederen rust kan enkel worden omgezet mits instemming van de langstlevende. Deze regeling vertaalt de bekommernis voor de bescherming van het leefmilieu van de langstlevende. Het individueel belang van de langstlevende haalt het hier dus op het algemeen belang dat de omzettingsregel verrechtvaardigt. Onder preferentiële goederen wordt het onroerend goed dat bij het openvallen van de nalatenschap het gezin tot voornaamste woning diende met het daarin aanwezige huisraad. Bovendien strekt dit vetorecht zich ook uit tot alle toebehoren, die een geheel vormen met de gezinswoning, zoals de tuin en de achterliggende grond.51 De tweede uitzondering heeft betrekking op goederen die onderworpen zijn aan het recht van wettelijke terugkeer. Wanneer de langstlevende vruchtgebruik uitoefent op dergelijke goederen dan kan enkel de titularis van het recht van wettelijke terugkeer de omzetting vorderen voor zover de eerstgestorvene het recht om de omzetting te vorderen niet bij testament aan de langstlevende heeft toegekend.52
49
Artikel 745quater §2, lid 4 Burgerlijk Wetboek. Artikel 745quater §2, lid 1 en lid 3 Burgerlijk Wetboek; M. COENE, A. VERBEKE, “Commentaar bij artikel 745quater B.W.” in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 14. 51 Artikel 745quater §2, lid 1 en lid 3 Burgerlijk Wetboek; M. COENE, A. VERBEKE, “Commentaar bij artikel 745quater B.W.” in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 15-20. 52 Artikel 745quater §2, lid 1 en lid 3 Burgerlijk Wetboek; M. COENE, A. VERBEKE, “Commentaar bij artikel 745quater B.W.” in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 14. 50
12
DEEL 2: ENKELE PROBLEMEN INZAKE DE OMZETTING HOOFDSTUK 1: DE MOGELIJKHEID TOT HET UITSLUITEN OF HET BEPERKEN VAN HET OMZETTINGSRECHT Afdeling 1: Inleiding Hoewel het recht van omzetting de mogelijkheid biedt aan de vruchtgebruiker en de blote eigenaar(s) om uit hun gedwongen huwelijk te ontsnappen, wordt dit recht niet steeds als even positief ervaren door deze partijen. Het recht dat de blote eigenaar(s) bezitten om de omzetting te vorderen en de daaraan gekoppelde ruime beoordelingsbevoegdheid van de rechter vormt voor de langstlevende echtgenoot of de wettelijk samenwonende partner een bron van rechtsonzekerheid.53 Bovendien zal het gebrek aan een vervaltermijn voor het instellen van de vordering tot omzetting, de rechtsonzekerheid alleen maar groter maken. De dreiging van een vordering zal als het ware gedurende jaren als een zwaard van Damocles boven het hoofd van de langstlevende hangen.54 Ook de kinderen, en vooral de stiefkinderen, kunnen de omzetting op vordering van de langstlevende als ongewenst beschouwen. De kinderen wensen immers veelal dat het kapitaal van de goederen van hun ouders niet teloor gaat en voor hen aanwezig blijft. Door de omzetting worden deze wensen echter verstoord. Wanneer stiefkinderen in samenloop komen met een jonge weduwe of weduwnaar, zien zij in geval van omzetting een aanzienlijk aandeel van de nalatenschap van hun ouder in volle eigendom in handen van de stiefouder komen.55 Zodoende kunnen familiegoederen definitief voor de eigen familie verloren gaan.56
53
A. WYLLEMAN, “Aandachtspunten bij planning in hersamengestelde gezinnen”, in X. (ed.), Levenslang en verder: familiale vermogensplanning in de 21ste eeuw, XXXste Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, 717-718. 54 M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1996, nr. 103. 55 A. WYLLEMAN, “Aandachtspunten bij planning in hersamengestelde gezinnen”, in X. (ed.), Levenslang en verder: familiale vermogensplanning in de 21ste eeuw, XXXste Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, 717-718. 56 M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1996, nr. 103.
13
Anderzijds kunnen kinderen en stiefkinderen worden beperkt in hun rechten indien zij geen omzetting kunnen laten gelden. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de stiefouder dezelfde levensverwachting heeft. Zonder omzettingsmogelijkheid zullen de aanspraken van de stiefkinderen gedurende hun hele leven beperkt worden tot de blote eigendom.57 In de praktijk wordt het omzettingsrecht dus in sommige gevallen als noodzakelijk en in andere gevallen als absoluut niet wenselijk beschouwd. De vraag die zich tengevolge van deze laatste vaststelling stelt, is of en in welke mate de eerststervende echtgenoot of wettelijk samenwonende partner vooraf het omzettingsrecht kan wegwerken. Dit kan bijvoorbeeld wenselijk zijn in het geval de erflater aan de langstlevende een onaantastbaar zakelijk recht van vruchtgebruik wil toe kennen op andere goederen dan de preferentiële. Maar dergelijke clausule kan eveneens in het belang van de blote eigenaars worden aangewend. Een clausule tot ontneming van het omzettingsrecht aan de langstlevende verhindert immers dat de goederen die aan het vruchtgebruik onderworpen zijn, op het verzoek van de vruchtgebruiker zouden kunnen worden verkocht of in eigendom zouden worden overgedragen tegen de wil van de blote eigenaars.58 Bovengenoemde vraag zal centraal staan in dit hoofdstuk. Het hoofdstuk dient een antwoord te bieden op de vraag of de eerststervende de vruchtgebruik-blote eigendom verhouding kan fixeren zodat het patrimonium bewaard blijft voor het nageslacht en de langstlevende ongestoord de vruchten ervan kan blijven genieten59. Bovendien wordt ook nagegaan of de eerststervende het mindere kan, namelijk het omzettingsrecht aan beperkende voorwaarden onderwerpen.
57
A. WYLLEMAN, “Aandachtspunten bij planning in hersamengestelde gezinnen”, in X. (ed.), Levenslang en verder: familiale vermogensplanning in de 21ste eeuw, XXXste Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, 717-718. 58 C. DE WULF, “Het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot – het recht van omzetting en de toewijzing in volle eigendom”, T.Not. 2006, afl. 3, 122. 59 A. WYLLEMAN, “Aandachtspunten bij planning in hersamengestelde gezinnen”, in X. (ed.), Levenslang en verder: familiale vermogensplanning in de 21ste eeuw, XXXste Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, 717-718.
14
Afdeling 2: Het omzettingsrecht is niet van openbare orde §1. Principe Het recht om de omzetting te vorderen is niet van openbare orde. Er mag dus principieel aan het omzettingsrecht gesleuteld worden om zodoende tegemoet te komen aan de wensen van de erflater die zich in zijn concrete situatie voordoen.60 De erflater kan het omzettingsrecht dus ontnemen61 en bovendien moet men, wanneer men toepassing maakt van het adagium “qui peut le plus, peut le moins”, aanvaarden dat de erflater de modaliteiten van omzetting kan beperken en eventueel zelfs kan bepalen.62 Dit principe is echter niet vrij van uitzonderingen. De uitzonderingen die enerzijds expliciet door de wet zijn voorzien en anderzijds door de rechtsleer van toepassing worden geacht, zullen hierna in §2 en §3 aan bod komen. §2. De wettelijke uitzonderingen Van het algemene principe van vrijheid tot clausuleren wordt afgeweken door de wettelijke bepalingen die expliciet verbieden om het omzettingsrecht in twee bepaalde gevallen te ontnemen.63 De wetgever heeft met andere woorden in die gevallen de mogelijkheid om de omzetting te vorderen imperatief opgelegd.64 Krachtens de eerste uitzondering mag het omzettingsrecht niet worden ontnomen aan de afstammelingen uit een vorige relatie van de vooroverleden echtgenoot of wettelijk samenwonende partner.65 Met deze regel wenst de wetgever te verhinderen dat het erfrecht van deze kinderen tot aan het overlijden van de stiefouder beperkt blijft tot de
60
M. COENE, A. VERBEKE, “Commentaar bij artikel 745quinquies B.W.” in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 15. 61 W. PINTENS, K. VANWINCKELEN, J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 275. 62 A. VASTERAVENDTS, “De omzetting van het vruchtgebruik”, in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 162. 63 W. PINTENS, K. VANWINCKELEN, J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 275. 64 M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1996, nr. 103.1. 65 Artikel 745quinquies §2, lid 1 Burgerlijk Wetboek; J. VERSTRAETE, “Modalisering van het omzettingsrecht”, in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning. Boek 5. Vermogensplanning met effect na overlijden, erfrecht en testament, Brussel, Larcier, 2005, 329.
15
blote eigendom en ze dus, bij gebrek aan omzettingsrecht, amper van hun erfrecht kunnen genieten.66 De tweede wettelijke bepaling legt het verbod op om aan de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende partner het recht te ontnemen om de omzetting te vorderen met betrekking tot de preferentiële goederen.67 Dit betekent echter enkel dat aan de langstlevende de mogelijkheid moet geboden worden om de omzetting te vorderen en geenszins dat die omzetting ook moet worden toegestaan. De rechter behoudt dus zijn discretionaire beoordelingsbevoegdheid.68 §3. Bijkomende beperkingen voortvloeiend uit de reserveregeling Nu de wet uitdrukkelijk bepaalt in welke gevallen het omzettingsrecht niet kan ontnomen worden en zich voor de rest hult in een stilzwijgen, zou hieruit a contrario kunnen worden afgeleid dat in alle andere gevallen het recht om omzetting te vragen door de erflater wel kan worden ontnomen69 of aan modaliteiten kan worden onderworpen. Dit lijkt enkele auteurs70 echter een brug te ver in het licht van de algemene
principes
inzake
het
erfrecht
en
meer
bepaald
inzake
de
reservebescherming. Zo argumenteert De Wulf bijvoorbeeld dat men naast artikel 745quinquies, §2 van het Burgerlijk wetboek ook rekening moet houden met de regels van de erfrechtelijke reserve. Deze reserve is onbeschikbaar, komt aan de reservataire erfgenamen toe uit kracht van de wet en vrij van alle bezwarende bedingen waarmee de erflater het zou belast hebben. Een beding waarbij het omzettingsrecht wordt uitgesloten of wordt beperkt is in dit opzicht dus ongeoorloofd in de mate dat het beding de reserve bezwaart71, blote eigendom of vruchtgebruik zonder omzettingsrecht is nu eenmaal
66
W. PINTENS, K. VANWINCKELEN, J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 275. 67 Artikel 745quinquies, §2, lid 2 Burgerlijk Wetboek 68 M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1996, nr. 103.1. 69 M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1996, nr. 104, L. RAUCENT, Les droits successoraux du conjoint survivant, Premier commentaire de la loi dus 14 mai 1981, Formules et exercices, coll. Prolegomena, Brussel, Swinnen, 1981, 129. 70 C. DE WULF, Opstellen van notariële akten. Deel IV Zakenrecht, Mechelen, Kluwer, 2007, 74-75; M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1996, nr. 104. 71 C. DE WULF, Opstellen van notariële akten. Deel IV Zakenrecht, Mechelen, Kluwer, 2007, 74.
16
minder dan blote eigendom of vruchtgebruik met omzettingsrecht.72 Krachtens deze visie kan een uitsluiting of beperking van het omzettingsrecht alleen gevolg hebben tot beloop van het beschikbare deel. Dit heeft natuurlijk een grote beperking tot gevolg voor de handelingsvrijheid van de erflater. Anderen73 gaan niet akkoord met voornoemde visie. Deze tegenstanders argumenteren dat het doortrekken van de reservebescherming in de context van het omzettingsrecht tot gevolg heeft dat aan artikel 745quinquies §2 elke betekenis wordt ontnomen. Zo argumenteert Verbeke dat de wetgever immers zelf, door het invoeren van het erfrecht in vruchtgebruik en de mogelijkheid tot het omzetten van het vruchtgebruik, de reserveregeling buiten spel heeft gezet. Door slechts twee wettelijke verboden op de vrije clausuleringsmogelijkheid in te voeren, heeft de wetgever impliciet de ontneming in elk ander geval toegelaten. Hiertegen de onbezwaardheid van de reserve in stelling brengen, gaat volgens hem niet op daar het vruchtgebruik en het omzettingsrecht een constructie is van de wetgever dat men moet toepassen zoals door de wetgever voorzien.74 Coene volgt deze stelling van Verbeke evenwel niet en werpt daartegen op dat er kan aan getwijfeld worden dat de wetgever door het invoeren van twee wettelijke verboden de bedoeling had om het ontnemen van het omzettingsrecht in alle andere gevallen wel mogelijk te maken, ook al zou de erflater op die manier de reserve van de reservatairen belasten.75 Deze bedoeling blijkt in ieder geval niet uit de parlementaire voorbereiding.76 Bovendien is de reserveregeling een algemeen principe van het erfrecht waardoor kan verwacht worden dat de wetgever een afwijking van dergelijk principe ook expliciet zou vermelden, eerder dan het impliciet uit andere regels te laten voortvloeien.77
72
M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1996, nr. 104. J. DEMBLON, “La conversion et le rachat” in Les droits successoraux dus counjoint survivant. Approche de la loi du 14 mai 1981. Rencontres Notariat/UCL, Brussel/Louvain-la-Neuve, Bruylant/Cabay, 1981, 71; A. VASTERAVENDTS, “De omzetting van het vruchtgebruik” in W. PINTENS (ed.), De vereffening-verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 162; A. VERBEKE, “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot” in W. PINTENS (ed)., De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 60. 74 A. VERBEKE, “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot” in W. PINTENS (ed)., De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 60. 75 M. COENE, A. VERBEKE, “Commentaar bij artikel 745quinquies B.W.” in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 17. 76 M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1996, nr. 104. 77 M. COENE, A. VERBEKE, “Commentaar bij artikel 745quinquies B.W.” in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 17-18. 73
17
§4. Persoonlijke visie Het is moeilijk om een eenvormig standpunt in te nemen in de discussie die zich afspeelt over de toepasselijkheid van de reservebescherming en de wisselwerking ervan met de wettelijke uitzonderingen. Het aanvaarden dat de regels inzake de omzetting van het vruchtgebruik een aparte regeling vormen die een uitzondering vormt op het algemeen wettelijk kader, is het gemakkelijkst. Er zijn echter heel wat elementen die mij daarvan weerhouden en de voorkeur geven aan de stelling dat de reserveregeling ook in het kader van het omzettingsrecht dient te worden toegepast. In wat hieronder volgt zet ik mijn eigen visie op de discussie uiteen en tracht ik te argumenteren waarom bij de clausulering ook rekening dient te houden met het algemeen wettelijk kader. In eerste instantie is de reserveregeling een belangrijk principe binnen het erfrecht waarvan mag verwacht worden dat het door de wetgever niet zomaar zal worden opzij gezet en indien dat wel gebeurt, dat het dan zeker op een expliciete wijze gebeurt. De bedoeling om het principe opzij te zetten is in deze echter op geen enkele manier ter uitdrukking gekomen, noch in de wettekst noch in de parlementaire voorbereiding. De vraag die daarbij dient te worden gesteld is of het ontbreken van dergelijke uitdrukking een bewuste keuze was van de wetgever, die helemaal niet wou afwijken van de algemene principes van het erfrecht, dan wel een vergetelheid. Hoe dan ook lijkt het mij opportuun om dergelijke afwijking van de algemene principes niet zomaar impliciet uit de bestaande regelgeving af te leiden. Het volgen van de voorzichtigste zienswijze, namelijk het doortrekken van de reservebescherming, verdient ook hier de voorkeur. Bovendien overtuigt het argument van de tegenstanders me niet waarbij wordt gesteld dat het aanvaarden van de werking van de reserveregeling in het kader van het omzettingsrecht tot gevolg heeft dat artikel 745quinquies §2 elke betekenis wordt ontnomen. Dit argument is immers betwistbaar. Zoals reeds in het inleidend hoofdstuk vermeld, is de omzetting van toepassing op “elk vruchtgebruik”78, zo ook het vruchtgebruik dat verkregen is ingevolge huwelijkscontract. Wat er nu net met de
78
Artikel 745quinquies §1 Burgerlijk Wetboek.
18
term “ingevolge huwelijkscontract” wordt bedoeld is onzeker en wordt betwist in de rechtsleer. De eigenlijke discussie blijft buiten het bestek van deze bespreking maar in het kader van de bespreking is het belangrijk dat vele auteurs79 een letterlijke interpretatie van de term voorstaan. In dat geval is elk vruchtgebruik dat de langstlevende
bij
huwelijkscontract
verkrijgt,
ook
datgene
dat
hij
als
huwelijksvoordeel verkrijgt, omzetbaar. In die optiek behoudt artikel 745quinquies §2 van het Burgerlijk Wetboek haar nut. Op het vruchtgebruik dat ingevolge huwelijksvoordeel wordt toegekend zijn de reservebeperkingen niet inroepbaar, de wettelijke uitzonderingen van artikel 745quinquies §2 van het Burgerlijk Wetboek behouden dus hun betekenis. Zolang de wetgever dus nalaat de huwelijksvoordelen expliciet uit het toepassingsgebied van de omzetting te sluiten, behouden de wettelijke uitzonderingen dus een potentiële gelding. Tot dat moment kan namelijk worden geoordeeld dat artikel 745quinquies §2 van het Burgerlijk Wetboek enkel werd ingevoerd om te worden toegepast in een context waarin de algemene regels, namelijk de reservebescherming, niet gelden. Hetgeen wat er mij echter het meest overtuigt van de stelling dat de reservebescherming ook hier dient te worden toegepast, is de doelstelling die de wetgever beoogde met het creëren van het omzettingsrecht. Zoals reeds eerder werd vermeld, had de vruchtgebruik-blote eigendom relatie in de praktijk negatieve economische gevolgen en leidde ze bovendien tot heel wat familiale spanningen. Om deze gevolgen een halt toe te roepen werd het omzettingsrecht gecreëerd. De omzetting was als het ware een redmiddel dat aan de partijen werd geboden om uit hun gedwongen relatie uit te komen. Bijgevolg zou het onlogisch zijn om te aanvaarden dat de wetgever enkel in de wettelijk voorziene gevallen het omzettingsrecht waarborgt, dit terwijl het omzettingsrecht van de partijen op basis van het algemeen wettelijk kader op een ruimere manier wordt gewaarborgd. Dergelijke bedoeling van de wetgever aanvaarden zou betekenen dat de wetgever al meteen het door hem ingevoerde omzettingsrecht terug uitholt. Dit terwijl het omzettingsrecht, net vanuit de doelstellingen van algemeen belang, zo ruim mogelijk aan de partijen
79 M. BROHEE-MANNES, ‘La conversion de l’usufruit du conjoint survivant’, Rev. not. b. 1986, 226-227; J. DEMBLON, ‘La conversion et le rachat’, in E. BOUTTIAU, Les droits successoraux de conjoint survivant, Brussel/Louvain-la-Neuve, Bruylant/Cabay, 1981, 58; C. DE WULF, Opstellen van notariële akten. Deel IV Zakenrecht, Mechelen, Kluwer, 2007, 57-58; J. VERSTRAETE, “Welk vruchtgebruik is omzetbaar?”, in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning. Boek 5. Vermogensplanning met effect na overlijden, erfrecht en testament, Brussel, Larcier, 2005, 309.
19
zou moeten worden gegarandeerd. Aanvaarden dat de geïsoleerde toepassing van het artikel 745quinquies §2 van het Burgerlijk Wetboek een grotere mogelijkheid tot beperking en uitsluiting van het omzettingsrecht voor de erflater doet ontstaan, dan de mogelijkheid die reeds op basis van het algemeen wettelijk kader bestond lijkt mij bijgevolg een uiterst onlogisch. Het samengaan van zowel de wettelijke uitzonderingen als de beperkingen die uit de reserveregeling voortvloeien, lijkt mij beter verdedigbaar wanneer men met de doelstelling van de omzetting rekening houdt. Afdeling 3: Mogelijkheid tot het ontnemen of tot het verbinden van modaliteiten aan het omzettingsrecht per categorie van vorderingsgerechtigden In deze afdeling zal worden uiteengezet in welke mate en ten aanzien van wie de erflater de mogelijkheid heeft om het omzettingsrecht te ontnemen en aan modaliteiten te onderwerpen. Die mogelijkheid wordt bekeken rekening houdende met de wettelijke uitzonderingen en, voor wat betreft het erfrechtelijk vruchtgebruik, met beide stellingen inzake de reserveregeling Wat betreft de mogelijkheid van de erflater om modaliteiten op te leggen inzake het omzettingsrecht moet wel worden gewezen op de discussie die er daarover bestaat in de rechtsleer. Waar het verbinden van modaliteiten aan de uitoefening van het omzettingsrecht het ideale middel is voor de erflater om het recht aan zijn wensen aan te passen, is niet iedereen het erover eens dat dit zomaar kan. Enerzijds wordt verdedigd dat de erflater vrij is om modaliteiten te verbinden aan het omzettingsrecht wanneer hij zich in een situatie bevindt waarin hij het omzettingsrecht kan ontnemen. Dit is namelijk een toepassing van het adagium “qui peut le plus, peut le moins”.80 Hier wordt dus aanvaard dat de erflater het omzettingsrecht aan zijn wensen aanpast door bijvoorbeeld het opleggen van een termijn waarbinnen de omzetting moet worden gevorderd, het beperken van de goederen die het voorwerp kunnen uitmaken van de omzetting naar soort of aantal of het opleggen van dwingende regels inzake de
80
M. COENE, A. VERBEKE, “Commentaar bij artikel 745quinquies B.W.” in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 18.
20
waardering van het vruchtgebruik.81 Anderzijds is er ook een strekking waarin het opleggen van modaliteiten niet wordt aanvaard. Zo beaamt Bohée-Mannes dat de toepassing van het adagium “qui peut le plus, peut le moins” het opleggen van modaliteiten lijkt toe te staan wanneer de erflater zich in een situatie bevindt waarin hij het omzettingsrecht kan ontnemen. Maar dat toelaten zou de aard van het omzettingsrecht veranderen. Zo zou het opleggen van modaliteiten inzake de waardering van het vruchtgebruik bijvoorbeeld het erfrecht overhoop halen.82 Demblon deelt die mening. Hij is van oordeel dat de erflater geen modaliteiten kan opleggen omdat die bevoegdheid door de wet aan de rechter is gegeven. Bijgevolg zou de erflater geen modaliteiten kunnen opleggen ten aanzien van het omzettingsrecht dat hij niet ontneemt.83 In onderstaande bespreking zal deze discussie niet worden opgenomen. Er wordt enkel op gewezen in welke gevallen de erflater het omzettingsrecht kan ontnemen en bijgevolg ook het omzettingsrecht aan modaliteiten kan onderwerpen, ervan uitgaande dat wordt geoordeeld dat dit wel degelijk toegelaten is. §1. Het omzettingsrecht toekomende aan de langstlevende echtgenoot Het staat onbetwistbaar vast dat de erflater in geen geval de langstlevende echtgenoot het recht kan ontnemen om de omzetting te vorderen van het vruchtgebruik van de preferentiële goederen.84 Dat verbod is immers expliciet in de wet opgenomen. Bovendien is de langstlevende echtgenoot een reservataire erfgenaam.85 Er is hem een dubbele reserve toegekend en er is een onderscheid gemaakt tussen de abstracte reserve die bestaat uit een fractie, namelijk de helft, van de nalatenschap in vruchtgebruik en de concrete reserve die het vruchtgebruik van de preferentiële goederen bevat.86 Wanneer we ervan uit gaan dat de verdedigers van de reserve gelijk
81
M. COENE, A. VERBEKE, “Commentaar bij artikel 745quinquies B.W.” in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 19. 82 BROHEE-MANNES, M., “La conversion de l’usufruit du conjoint survivant”, Rev. not. b. 1986, 233. 83 J. DEMBLON, “La conversion et le rachat” in Les droits successoraux du conjoint survivant. Approche de la loi du 14 mai 1981. Rencontres Notariat/UCL, Brussel/Louvain-la-Neuve, Bruylant/Cabay, 1981, 72. 84 Artikel 745quinquies §2, lid 2 Burgerlijk Wetboek. 85 M. PUELINCKX-COENE, “De grote promotie van de langstlevende echtgenote”, T.P.R. 1981, 593. 86 W. PINTENS, K. VANWINCKELEN, J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 352.
21
hebben dan zal men bij de langstlevende echtgenoot ook rekening dienen te houden met de reserve die aan de langstlevende echtgenoot toekomt. Zowel zijn abstracte als zijn concrete reserve moeten onbezwaard blijven, de kwaliteit van de reserve zou immers aangetast zijn mocht het omzettingsrecht dat daarop betrekking heeft, beperkt of ontnomen zijn.87 Tengevolge van de reserveregeling zal de erflater met andere woorden minder ruimte tot clausuleren hebben dan wat hij uit artikel 745quinquies §2, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek uit eerste instantie kan afleiden. De erflater moet immers niet alleen het omzettingsrecht met betrekking tot de preferentiële goederen onbeperkt aan de langstlevende echtgenoot verzekeren, bovendien moet hij, indien de kwantitatieve reserve meer bedraagt dan de kwalitatieve, ook het omzettingsrecht verzekeren van dat meerdere.88 Hierbij dient ook de situatie in herinnering gebracht te worden waarin de langstlevende of de eerststervende echtgenoot een stiefouder is. Wanneer een van de echtgenoten afstammelingen heeft die voortkomen uit een andere relatie of uit een adoptie van voor het huwelijk, maakt de Wet Valkeniers89 het immers mogelijk aan deze echtgenoten om bij huwelijkscontract of bij wijzigingsakte, geheel of ten dele en zelfs zonder wederkerigheid, een regeling te treffen over de rechten die de ene in de nalatenschap van de andere kan uitoefenen. Deze regeling kan evenwel geen afbreuk doen aan de kwalitatieve reserve van de langstlevende.90 Aangezien de echtgenotenstiefouders krachtens deze wet afbreuk kunnen doen aan de kwantitatieve reserve van de langstlevende echtgenoot is voor deze categorie van vorderingsgerechtigden de vraag of het omzettingsrecht inherent is aan de reservebescherming irrelevant geworden. De Wet Valkeniers heeft evenwel de concrete reserve onaantastbaar behouden, bijgevolg blijkt enige beperking of uitsluiting van het omzettingsrecht op
87
J. VERSTRAETE, “Modalisering van het omzettingsrecht”, in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning. Boek 5. Vermogensplanning met effect na overlijden, erfrecht en testament, Brussel, Larcier, 2005, 331. 88 M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1996, nr. 104. 89 Wet van 22 april 2003 tot wijziging van enkele bepalingen van het Burgerlijk Wetboek in verband met het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, BS 22 mei 2003. 90 A. WYLLEMAN, “Kanttekeningen bij enkele recente ontwikkelingen in het patrimoniaal familierecht”, in X. (ed.)., Liber Amicorum Christian De Wulf, Brugge, Die Keure, 2003, 235.
22
de concrete reserve ook in dit kader op basis van artikel 745quinquies §2, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek verboden.91 §2. Het omzettingsrecht toekomende aan de langstlevende wettelijk samenwonende partner Artikel 745quinquies §2, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek is in principe ook van toepassing gemaakt op de langstlevende wettelijk samenwonende partner omdat de regels inzake het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot, die zijn opgenomen in de artikelen 745quater tot 745septies van datzelfde wetboek, van overeenkomstige toepassing zijn verklaard op het vruchtgebruik van de langstlevende wettelijk samenwonende partner.92 Toch moet er hier gesteld worden dat de situatie enigszins anders is dan bij de langstlevende echtgenoot. Aangezien het vruchtgebruik dat aan de langstlevende wettelijk samenwonende partner toekomt, in tegenstelling tot de langstlevende echtgenoot, geen reservatair vruchtgebruik is kan de erflater dit vruchtgebruik op de preferentiële goederen volledig ontnemen aan de langstlevende. Bijgevolg kan ook het omzettingsrecht aan de langstlevende wettelijk samenwonende partner volledig worden ontnomen.93 Dit is niet meer dan de toepassing van het principe dat wie het meerdere kan, in casu het ontnemen van het vruchtgebruik van de preferentiële goederen, ook het mindere kan, in casu het ontnemen van het omzettingsrecht met betrekking tot het vruchtgebruik op de preferentiële goederen.94
91 A. WYLLEMAN, “Aandachtspunten bij planning in hersamengestelde gezinnen”, in X. (ed.), Levenslang en verder: familiale vermogensplanning in de 21ste eeuw, XXXste Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, 718. 92 Artikel 745octies §3 Burgerlijk Wetboek. 93 W. PINTENS, K. VANWINCKELEN, J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 284. 94 M. COENE, A. VERBEKE, “Commentaar bij artikel 745quinquies B.W.” in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 15.
23
§3. Het omzettingsrecht toekomende aan de afstammelingen 3.1. Gemeenschappelijke afstammelingen In tegenstelling tot de niet-gemeenschappelijke afstammelingen, is er geen wettelijke uitzondering die het omzettingsrecht van de gemeenschappelijke afstammelingen betreft. In dit geval speelt de discussie inzake de reservebescherming dus een belangrijke rol. Enerzijds argumenteren diegenen die vinden dat de reserve onbezwaard moet blijven, dat ook hier de erflater in geen geval het omzettingsrecht kan ontnemen of kan bezwaren door middel van modaliteiten voor wat betreft de reserve die aan de afstammelingen in blote eigendom toekomt. Een beding van ontneming of beperking zal slechts volledig uitvoerbaar zijn wanneer dergelijke bedingen deel uitmaken van een huwelijksvoordeel bedongen in een huwelijkscontract met betrekking tot gemeenschappelijke goederen.95 Anderzijds menen de tegenstanders dat de reservebescherming niet speelt. Deze visie heeft tot gevolg dat het omzettingsrecht ten aanzien van de gemeenschappelijke afstammelingen onbeperkt kan ontnomen worden, kan beperkt worden of aan modaliteiten kan worden onderworpen.96 3.2. Niet-gemeenschappelijke afstammelingen Zoals reeds hierboven aangehaald is er op deze categorie een expliciet wettelijke verbodsbepaling van toepassing. Aan de afstammelingen uit een vorige relatie van de vooroverleden echtgenoot/wettelijk samenwonende partner kan het recht bijgevolg niet ontnomen worden om de omzetting te vorderen.97 Wanneer hier de reservebescherming in het kader van het omzettingsrecht wordt doorgetrokken, ontstaat er echter betwisting over de draagwijdte van dit wettelijk verbod. Wanneer wordt aanvaard dat de reserveregeling naast de wettelijke verboden onverkort geldt, dan zou men hier kunnen concluderen dat het wettelijk verbod slechts geldt ten belope van de reserve en dat het omzettingsrecht binnen de perken van het
95
C. DE WULF, Opstellen van notariële akten. Deel IV Zakenrecht, Mechelen, Kluwer, 2007, 75. H. CASMAN, “De omzetting van het vruchtgebruik”, T.P.R. 1991, 823. 97 Artikel 745quinquies §2, lid 1 Burgerlijk Wetboek. 96
24
beschikbaar deel wel zou kunnen worden ontnomen.98 Binnen de grenzen van het beschikbaar deel kan de ouder de stiefkinderen immers onterven. Logischerwijze kan de erflater die kan onterven ten belope van het beschikbaar deel, ook minder ingrijpend te werk gaan en zich beperken tot het ontnemen of het beperken van het omzettingsrecht dat weegt op het beschikbaar deel.99 Er kan niet worden ontkend dat dit een hoogst eigenaardig gevolg is van het doortrekken van het principe van de reservebescherming. De toepassing van de principes van de reservebescherming heeft hier immers tot gevolg dat aan de niet-gemeenschappelijke kinderen minder rechten worden geboden dan ze op basis van het artikel 745quinquies §2, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek zouden bezitten. Dit artikel verliest bijgevolg, althans in het kader van het erfrechtelijk vruchtgebruik, elke betekenis.100 §4. Het omzettingsrecht toekomende aan andere blote eigenaars De blote eigenaars die geen afstammelingen zijn en die met de langstlevende in samenloop komen, vallen evenmin als de gemeenschappelijke afstammelingen onder een wettelijk verbod. Op basis van artikel 745quinquies §2 van het Burgerlijk Wetboek kan er aan de erflater geen enkel verbod worden opgelegd om ten aanzien van hen het omzettingsrecht te ontnemen of te beperken. Ook hier kan evenwel een verbod voortvloeien uit de regels inzake de reservebescherming. Er dient een onderscheid gemaakt te worden naargelang de blote eigenaar al dan niet een reservataire erfgenaam is. In het geval dat de blote eigenaar geen voorbehouden erfdeel bezit, is er uiteraard geen beperkende werking die uitgaat van de reservebescherming. Ten aanzien van de
98 J. VERSTRAETE, “Modalisering van het omzettingsrecht”, in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning. Boek 5. Vermogensplanning met effect na overlijden, erfrecht en testament, Brussel, Larcier, 2005, 330. 99 M. COENE, A. VERBEKE, “Commentaar bij artikel 745quinquies B.W.” in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 17. 100 J. VERSTRAETE, “Modalisering van het omzettingsrecht”, in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning. Boek 5. Vermogensplanning met effect na overlijden, erfrecht en testament, Brussel, Larcier, 2005, 330.
25
niet-reservatairen kan het omzettingsrecht met andere woorden onbeperkt geregeld worden.101 In het andere geval zal de reserve van de blote eigenaar dienen gerespecteerd te worden. De bedingen van ontneming of beperking van het omzettingsrecht die slaan op de reserve zal niet uitvoerbaar zijn. Net zoals bij de gemeenschappelijke afstammelingen is daarop een uitzondering, namelijk wanneer de bedingen deel uitmaken van een huwelijksvoordeel bedongen in een huwelijkscontract. Dergelijk huwelijksvoordeel is, wanneer de artikelen 1464, lid 2 en 1465 van het Burgerlijk Wetboek buiten beschouwing worden gelaten, in principe niet inkortbaar. De blote eigenaars zullen moeten aanvaarden dat in het kader van dergelijk huwelijksvoordeel hun recht tot omzetting wordt beperkt of uitgesloten.102 §5. Het omzettingsrecht toekomende aan de anomale erfgenaam De erflater kan het omzettingsrecht van de anomale erfgenaam volledig vrij uitschakelen en beperken. Wanneer de begiftigde het recht van terugkeer aan de anomale erfopvolger volledig kan ontnemen, kan hij ook het omzettingsrecht ontnemen op dezelfde goederen.103 Afdeling 4: De wijze waarop het omzettingsrecht wordt uitgesloten of aan modaliteiten wordt onderworpen Naast de vraag wiens omzettingsrecht het voorwerp kan uitmaken van een clausule tot uitsluiting of beperking van het omzettingsrecht, stelt zich ook de vraag naar de vorm waarin dergelijke clausule dient te worden gegoten. De wetgever heeft zich van enige specifieke regeling onthouden maar toch is niet elke wijze toegelaten. Bij toepassing van het gemeen recht ziet de erflater zich geconfronteerd met enkele beperkingen, die bij volgende bespreking aan bod zullen komen.
101 J. VERSTRAETE, “Modalisering van het omzettingsrecht”, in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning. Boek 5. Vermogensplanning met effect na overlijden, erfrecht en testament, Brussel, Larcier, 2005, 330. 102 C. DE WULF, Opstellen van notariële akten. Deel IV Zakenrecht, Mechelen, Kluwer, 2007, 75. 103 A. VASTERAVENDTS, “De omzetting van het vruchtgebruik”, in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 175.
26
Omdat de manier waarop het vruchtgebruik ten voordele van de langstlevende gevestigd werd, bepalend is voor de manier waarop de eerstgestorven echtgenoot de omzettingsmogelijkheid kan inperken,104 zal deze afdeling worden opgebouwd rond de verschillende mogelijkheden waarop het vruchtgebruik kan gevestigd worden. §1. Testamentair toegekend vruchtgebruik en het intestaat vruchtgebruik Het vruchtgebruik dat bij testament wordt toegekend dient ook bij testament te worden geregeld.105 Dat kan zowel in hetzelfde als in een later testament. Dit is ook de regel voor het wettelijk vruchtgebruik als gevolg van het intestaat erfrecht.106 Dergelijke regelingen kunnen in principe niet overeengekomen worden onder de levenden omdat zij een verboden erfovereenkomst zouden uitmaken.107 Hier speelt artikel 1130, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek dus een rol. Het artikel verbiedt dat er enig beding zou worden gemaakt over een nog niet opengevallen nalatenschap, zelfs niet wanneer diegene wiens nalatenschap het betreft er toestemming voor geeft. Van dit artikel kan enkel worden afgeweken in de gevallen die bij wet werden bepaald.108 §2. Bij huwelijkscontract als huwelijksvoordeel toegekend vruchtgebruik Wanneer het vruchtgebruik toegekend is bij huwelijksvoordeel dan kan de echtgenoot ook meteen in het huwelijkscontract bepalen of het toegekende vruchtgebruik al dan niet omzetbaar is. Het is immers zo dat de erflater, wanneer het geoorloofd is om het omzettingsrecht te ontnemen, dat meteen zal doen in de titel waarin het vruchtgebruik wordt gevestigd of in een titel die aan dezelfde voorwaarden voldoet.109 De meeste auteurs zijn evenwel van oordeel dat in dergelijk huwelijkscontract tussen echtgenoten niet kan bedongen worden dat dit vruchtgebruik niet omzetbaar is op
104
M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1996, nr. 110. M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1996, nr. 110. 106 H. CASMAN, “De omzetting van het vruchtgebruik”, T.P.R. 1991, 824. 107 C. DE WULF, Opstellen van notariële akten. Deel IV Zakenrecht, Mechelen, Kluwer, 2007, 76. 108 Artikel 1130 lid 2 Burgerlijk Wetboek. 109 H. CASMAN, “De omzetting van het vruchtgebruik”, T.P.R. 1991, 824. 105
27
initiatief van andere erfgenamen.110 Het regelen van de rechten van derden in een overeenkomst zou immers niet stroken met het principe van de relativiteit van de overeenkomsten uit artikel 1165 van het Burgerlijk Wetboek.111 Dus zou ook de inperking van de rechten van derden, die ze kunnen laten gelden met betrekking tot de omzetting, bij huwelijkcontract niet mogelijk zijn. Coene betwijfelt die visie echter. Zij beaamt dat men in een contract aan derden geen verplichtingen kan opleggen of hen dwingend opgelegde rechten kan ontnemen. Maar door het regelen van het omzettingsrecht bij huwelijkscontract doet de erflater dat niet. Hij legt de erfgenamen geen verplichtingen op noch ontneemt hij een imperatief recht op omzetting, tenminste voor zover het geen niet-gemeenschappelijke afstammeling betreft. De al dan niet omzetbaarheid van het vruchtgebruik, ook dat op initiatief van de kinderen, behoort volgens haar tot de aard van het recht dat aan een contractspartij wordt toegekend en deze nieuwe juridische situatie is bijgevolg ook aan iedereen tegenstelbaar, behalve aan niet gemeenschappelijke-afstammelingen.112 §3. Bij contractuele erfstelling bedongen vruchtgebruik De contractuele erfstelling tussen echtgenoten is een uitzonderlijk toegelaten overeenkomst over een niet opengevallen nalatenschap. Naargelang de ontneming toelaatbaar is kan men bij contractuele erfstelling, om dezelfde reden als uitgezet onder titel §2, het omzettingsrecht van de afstammelingen inperken. Wat men echter niet kan is het omzettingsrecht van de andere echtgenoot ontnemen of beperken aangezien de contractuele erfstelling, volgens een algemeen geldende opvatting, het doel heeft aan de langstlevende een voordeel toe te kennen en niet om hem iets te ontnemen.113 Volgens Verstraete biedt artikel 1094, lid 3 van het Burgerlijk Wetboek hiertoe toch de mogelijkheid op voorwaarde dat men niet raakt aan de reserve van de
110
M. COENE, A. VERBEKE, “Commentaar bij artikel 745quinquies B.W.” in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 20. 111 C. DE WULF, ‘Het omzettingsrecht” in M. COENE (ed.), Het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Antwerpen, Kluwer, 49; G. VAN OOSTERWIJCK, “Bedingen in verband met het nieuwe erfrecht van de langstlevende echtgenoot, op te nemen in huwelijkscontracten of akten houdende wijziging van het huwelijksvermogensstelsels” in L. WEYTS (ed.), Clausules over erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Recyclagedagen K.F.B.N., 1982, 71-72. 112 M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1996, nr. 110. 113 H. CASMAN, “De omzetting van het vruchtgebruik”, T.P.R. 1991, 825; J. VERSTRAETE, “Modalisering van het omzettingsrecht”, in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning. Boek 5. Vermogensplanning met effect na overlijden, erfrecht en testament, Brussel, Larcier, 2005, 332.
28
langstlevende noch aan zijn onaantastbaar omzettingsrecht met betrekking tot de preferentiële goederen.114 Wanneer de contractuele erfstelling het omzettingsrecht aan de afstammelingen, in de mate van het mogelijke ontneemt, of aan de langstlevende toekent in een ruimere mate dan wettelijk voorzien is, kan de erflater daar later enkel bij testament op terugkomen wanneer de contractuele erfstelling niet in het huwelijkscontract werd opgenomen. In dat geval is ze immers herroepbaar ad nutum. Indien ze wel in het huwelijkscontract werd opgenomen kan er niet eenzijdig op teruggekomen worden.115 §4. Algemene opmerking Gezien de discussie die er heerst over het al dan niet van toepassing zijn van de reservebescherming in het kader van de omzetting, verdient het alvast de voorkeur dat de clausule tot uitsluiting of beperking van het omzettingsrecht, die betrekking hebben op de reservatairen, niet in algemene zin worden opgesteld. Het is immers niet makkelijk om de clausule in de praktijk toe te passen wanneer het voor de reservataire erfgenamen zowel op het reservatair als op het beschikbaar deel slaat. Wanneer in dergelijk geval in rechte wordt geoordeeld dat dergelijke clausule niet geldig is ten aanzien van reservataire goederen, dan moet men bepalen welke goederen tot het beschikbaar deel behoren en welke tot de reserve. Enkel de bedingen met betrekking tot het beschikbaar deel zullen dan kunnen worden toegepast. Voor de duidelijkheid en een efficiënte toepassing van het beding van uitsluiting of beperking, wijst men best de goederen binnen het beschikbaar deel aan waarop men de bedingen wenst toe te passen.116
114
J. VERSTRAETE, “Modalisering van het omzettingsrecht”, in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning. Boek 5. Vermogensplanning met effect na overlijden, erfrecht en testament, Brussel, Larcier, 2005, 332. 115 M. COENE, A. VERBEKE, “Commentaar bij artikel 745quinquies B.W.” in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 21-22; C. DE WULF, “Het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot – het recht van omzetting en de toewijzing in volle eigendom”, T.Not. 2006, afl. 3, 115. 116 C. DE WULF, “Het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot – het recht van omzetting en de toewijzing in volle eigendom”, T.Not. 2006, afl. 3, 124-125.
29
Afdeling 5: Besluit De mogelijkheid van de erflater om het omzettingsrecht uit te sluiten of aan modaliteiten te onderwerpen staat geenszins onbetwistbaar vast. De rechtsleer is immers verdeeld over de concrete invulling van de wettelijke verboden en de daaruit te trekken conclusies voor de niet in de verboden genoemde vorderingsgerechtigden. Bovendien is er nog steeds geen eenduidig antwoord op de vraag of het omzettingsrecht inherent is aan de reservebescherming of niet. De erflater wordt bijgevolg geconfronteerd met een summier wetsartikel en een veelheid aan interpretaties in de rechtsleer. Dit brengt voor de erflater heel wat onduidelijkheid mee over de mogelijkheden die hij bezit om het omzettingsrecht in zijn concrete situatie aan zijn wensen aan te passen. Aangezien het voor de erflater belangrijk kan zijn om te weten in welke mate hij een bepaalde partij kan beschermen, valt het te betreuren dat hierop in de huidige stand van zaken geen voldoende zeker antwoord gegeven kan worden. Momenteel zal de rechtsgeldigheid van een beding pas vaststaan wanneer de rechter erover oordeelt, maar dat is natuurlijk pas in een laattijdig stadium. Voor de erflater is het bijgevolg onmogelijk om op een zekere wijze te anticiperen op de problemen die zullen ontstaan inzake het omzettingsrecht. Deze situatie van rechtsonzekerheid voor de erflater, maar ook voor alle andere partijen die bij deze gesplitste eigendom betrokken zijn, dient absoluut vermeden te worden. Er dient de erflater duidelijk te worden gemaakt wat zijn mogelijkheden tot clausuleren zijn, hoever hij daarin kan gaan en op welke manier dat kan gebeuren. Op die manier kan elke erflater die problemen voorziet of het omzettingsrecht in een bepaald geval ongepast vindt, optreden zoals hij wenst binnen het wettelijk kader. Nu blijft het voor de erflater onduidelijk wat kan en of zijn regeling mogelijk is. Dit moet, gezien de belangrijkheid van het thema, weggewerkt worden. De wetgever dient de wetgeving dus dringend te verduidelijken of aan te vullen zodat de discussies die we vandaag in de rechtsleer terugvinden uiteindelijk op een duidelijke manier worden beslecht.
30
HOOFDSTUK 2: DE WAARDERING VAN HET VRUCHTGEBRUIK Afdeling 1: Inleiding De waardebepaling van het vruchtgebruik neemt een belangrijke plaats in binnen de procedure tot omzetting van het vruchtgebruik. Aangezien de omzetting tot gevolg heeft dat het vruchtgebruik stopt en wordt vervangen, dient de waarde van het vruchtgebruik uiteraard te worden bepaald opdat aan de langstlevende een kavel kan worden toegekend die in waarde overeenstemt met de waarde van het omgezette vruchtgebruik.117 Bij de waardering wordt getracht om de actuele waarde van het vruchtgebruik weer te geven dat de vruchtgebruiker vandaag uitoefent op de goederen. Men zoekt als het ware naar de waarde die beantwoordt aan de nog te verwachten inkomsten uit die vruchtgebruikgoederen, met een disconto voor het voordeel dat de vruchtgebruiker de inkomsten nu onmiddellijk verkrijgt (althans wanneer er wordt voor gekozen om het vruchtgebruik om te zetten in de volle eigendom van de vruchtgebruikgoederen of in een geldsom).118 Wat betreft de criteria en de methode die dient te worden toegepast om over te gaan tot een correcte waardering van het vruchtgebruik, is de wetgever maar summier tussengekomen. Bovendien laat de wettekst in de praktijk ruimte voor verschillende visies.119 Ten gevolge daarvan heeft de berekening van de waarde van het vruchtgebruik reeds geregeld aanleiding gegeven tot moeilijkheden.120 Nog steeds werd er geen verduidelijking door de wetgever aangebracht waardoor de waardering tot op de dag van vandaag nog steeds het meest onzekere element van de wet is. In de praktijk stelt zich dan ook steeds de vraag welke absolute waarde aan het vruchtgebruik zal worden toekend.121
117
H. CASMAN, “De omzetting van het vruchtgebruik”, T.P.R. 1991, 830. A. VERBEKE, “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot”, in W. PINTENS, De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 63. 119 C. DE WULF, Opstellen van notariële akten. Deel IV Zakenrecht, Mechelen, Kluwer, 2007, 82. 120 M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1996, nr. 111. 121 M. PUELINCKX-COENE, “De grote promotie van de langstlevende echtgenote”, T.P.R. 1981, 645. 118
31
In komend hoofdstuk zal het wettelijk kader worden besproken, gaan we in op de onduidelijkheden en de moeilijkheden die het met zich meebrengt en uiteindelijk wordt besloten met het uiteenzetten van enkele methodes van waardering die zich in de praktijk hebben ontwikkeld. Afdeling 2: De wettelijke criteria De wetgever heeft de problematiek van de waardering van het vruchtgebruik behandeld in artikel 745sexies §3 van het Burgerlijk Wetboek. Dat artikel bepaalt dat het vruchtgebruik wordt berekend volgens de waarde op de dag van de omzetting en dat er bij die waardering onder meer en naar gelang van de omstandigheden rekening wordt gehouden met de waarde en de opbrengst van de goederen en de eraan verbonden
schulden
en
lasten
en
de
vermoedelijke
levensduur
van
de
vruchtgebruiker.122 Enerzijds bepaalt de wet dus dat het vruchtgebruik wordt berekend volgens de waarde op de dag van de omzetting. Er zal dus rekening worden gehouden met de waardeschommelingen van het goed die zich voordoen tussen het tijdstip van overlijden en dat van de omzetting.123 Anderzijds geeft de wet enkele criteria aan waarmee rekening kan worden gehouden bij de waardering van het vruchtgebruik. Deze criteria zijn geenszins limitatief. Dat de wetgever zich beperkt heeft tot het aanreiken van criteria blijkt een bewuste keuze te zijn. Het opstellen van strenge, uniforme regels die in elk geval van omzetting dienden te worden toegepast zou immers tot onbillijkheid leiden.124 De wetgever gaat dus uit van een combinatie van meerdere criteria waarbij naargelang van de omstandigheden aan het ene criteria meer gewicht kan worden toegekend dan aan het andere.125 Er zal dus steeds in concreto moeten worden geoordeeld, dit sluit aan bij de bedoeling die in de parlementaire voorbereiding naar voren komt om de waarde zo reëel mogelijk te berekenen.
122
Artikel 745sexies §3 Burgerlijk Wetboek. A. VERBEKE, “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot”, in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 69. 124 E. DE NOLF, “De waardering van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgeno(o)t(e), Nieuwsbrief Notariaat, 2008, nr. 7, 2. 125 W. PINTENS, K. VANWINCKELEN, J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 278. 123
32
Hieronder worden de door de wet aangegeven criteria kort toegelicht. §1. De opbrengst van de goederen Dit criterium wordt door velen als het belangrijkste aanzien, ook al staat het maar op de tweede plaats vermeld in de wettekst. De vruchten van een goed zijn immers de basis van het vruchtgebruik. Waar in principe dus alleen de vruchten aan de vruchtgebruiker toekomen, zou dus ook bij de waardebepaling van het vruchtgebruik alleen met de vruchten moeten worden rekening gehouden.126 Aangezien de langstlevende ook moet bijdragen in de schulden en lasten van de nalatenschap, gaat de wetgever uit van de netto-opbrengst. De af te trekken lasten die in de voorbereidende werken worden genoemd zijn het onderhoud van het goed, de verzekering en de belasting.127 §2. De waarde van de goederen Het verslag van de Senaatscommissie, het rapport Cooreman128, wijst er uitdrukkelijk op dat onder waarde van de goederen de verkoopswaarde ervan moet worden begrepen. Indien het goed echter niet wordt verkocht moet men de waarde van de goederen schatten aan de hand van vergelijkingspunten.129 §3. De vermoedelijke levensduur Het derde wettelijk bepaalde criterium is de vermoedelijke levensduur van de vruchtgebruiker. Het vertrekpunt daarvoor is uiteraard de actuele leeftijd. Van daaruit moet men de vermoedelijke levensverwachting bepalen.130 De wetgever heeft
126
A. VASTERAVENDTS, “De omzetting van het vruchtgebruik”, in W. PINTENS (ed.), De vereffening)verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 203-204. 127 E. DE NOLF, “De waardering van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgeno(o)t(e), Nieuwsbrief Notariaat, 2008, nr. 7, 3. 128 Ontwerp van wet tot wijziging van het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, verslag namens de commissie voor de justitie door de heer Cooreman, Gedr.St., Senaat, 1980-81, nr. 600/2. 129 J. DEMBLON, “La conversion et le rachat” in Les droits successoraux du conjoint survivant. Approche de la loi du 14 mai 1981. Rencontres Notariat/UCL, Brussel/Louvain-la-Neuve, Bruylant/Cabay, 1981, nr. 71; G. LEVIE, C. LEVIE, F. LEVIE, Méthode pour la conversion de l’usufruit et le calcul de rentes viagères basée sur les tables de mortalité 1995-1997, Brussel, Bruylant, 1999, 132. 130 A. VERBEKE, “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot”, in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 72.
33
duidelijk gewild dat voor de bepaling van de waarde van het vruchtgebruik de overlevingskansen van de vruchtgebruiker zo reëel mogelijk zouden worden bepaald. Ten gevolge daarvan werd in het rapport Cooreman de forfaitaire methode afgewezen die gehanteerd wordt in artikel 21 van het Wetboek der Successierechten.131 In het geval dat de blote eigendom toebehoort aan afstammelingen van de overledene uit een vorige relatie, dan dient rekening gehouden te worden met artikel 745quinquies §3 van het Burgerlijk Wetboek. Dat artikel houdt een belangrijke correctie in met betrekking tot de leeftijd van de langstlevende. Dat artikel bepaalt dat de langstlevende wordt geacht twintig jaar ouder te zijn dan het oudste kind uit een vorige relatie wanneer de blote eigendom toebehoort aan afstammelingen uit de vorige relatie en een van de partijen de omzetting vordert.132 Wanneer de langstlevende in werkelijkheid meer dan twintig jaar ouder is dan het oudste kind, wordt deze correctie logischerwijs niet toegepast maar houdt men rekening met de werkelijke leeftijd.133 Afdeling 3: De probleemstellingen Hoewel het wetsartikel in eerste instantie heel duidelijk lijkt, leidt het in de praktijk tot heel wat problemen. Zo kunnen er meerdere problemen gesignaleerd worden. Deze problemen en de bespreking ervan maken het voorwerp uit van deze afdeling. §1. Het criterium opbrengst en de onderlinge verhouding ervan met de waarde Vooreerst dient er gewezen te worden op enige onduidelijkheid die heerst omtrent het begrip “opbrengst van de goederen”. Dit begrip kan begrepen worden in de zin van potentiële opbrengst of van reële opbrengst. De potentiële opbrengst is de normale opbrengst die in het algemeen mag verwacht worden van een kapitaal gelijk aan de venale waarde van de volle eigendom van het goed dat aan het vruchtgebruik onderworpen is. Op deze waarde wordt een rendement berekend in overeenstemming met dit van de financiële markten op het ogenblik van de omzetting. De reële
131
A. VASTERAVENDTS, “De omzetting van het vruchtgebruik”, in W. PINTENS (ed.), De vereffening)verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 206. 132 Artikel 745quinquies §3 Burgerlijk Wetboek. 133 J. DEMBLON, “La conversion et le rachat” in Les droits successoraux du conjoint survivant. Approche de la loi du 14 mai 1981. Rencontres Notariat/UCL, Brussel/Louvain-la-Neuve, Bruylant/Cabay, 1981, nr. 70.
34
opbrengst daarentegen vertrekt van de effectief betaalde netto-huuropbrengst of kapitaalopbrengst van het aan het vruchtgebruik onderworpen goed.134 Omdat het begrip opbrengst in de wet niet verder verduidelijkt is, heerst er een heuse discussie over de vraag of er alleen met de reële opbrengst rekening mag worden gehouden of ook met de potentiële.135 Volgens Taymans en Grégoire is het aangewezen om ook de potentiële opbrengst, voor zover ze realistisch is, in rekening te brengen. Men dient dus niet enkel naar de opbrengst uit het verleden te kijken maar ook de risico’s en toekomstige ontwikkelingen van de opbrengst in rekening te brengen.136 Anderen, zoals Levie, duiden de potentiële opbrengst aan als een correctie op de extremen van de reële opbrengst. Op die manier komt men door de verrekening tussen de huidige reële opbrengst en de toekomstige potentiële opbrengst tot een soort van gemiddelde reële opbrengst. Tenslotte zijn er ook die de potentiële opbrengst zien als een correctie bij goederen die weinig of geen opbrengsten genereren.137 Zo pleit Vasteravendts ervoor dat er slechts in bijkomende orde met de waarde der goederen rekening zal worden gehouden in de gevallen waarin de goederen helemaal geen opbrengst genereren of in de gevallen waarin de reële netto-opbrengst uit de goederen praktisch onbestaande of zodanig laag is dat er een wanverhouding ontstaat tot de reële waarde van de goederen en bijgevolg ook een wanverhouding tussen het bedrag toekomende aan de vruchtgebruiker en dit toekomende aan de blote eigenaar(s).138 Het niet in aanmerking nemen van de waarde zou er in die gevallen anders voor zorgen dat de omzetting van het vruchtgebruik op dergelijke goederen amper iets oplevert. Dat zou bijvoorbeeld het geval zijn bij een kunstwerk dat thuis aan de muur hangt of bij een goudstaaf die ter bewaring in een kluis ligt. Het zou onlogisch zijn dat de omzetting van het vruchtgebruik op dergelijke goederen niks zou opbrengen louter door het feit dat deze goederen niets opbrengen. De afstand van het vruchtgebruik betekent immers ook in deze gevallen een economisch voordeel voor de blote
134
C. DE WULF, Opstellen van notariële akten. Deel IV Zakenrecht, Mechelen, Kluwer, 2007, 84. J.F. TAYMANS en M. GREGOIRE, “L’estimation de l’usufruit successoral du conjoint survivant”, Le statut patrimonial du conjoint survivant, Actes de la 5e journée d’études juridiques Jean Renauld, Brussel, Bruylant, 2004, 124-128. 136 J.F. TAYMANS en M. GREGOIRE, “L’estimation de l’usufruit successoral du conjoint survivant”, Le statut patrimonial du conjoint survivant, Actes de la 5e journée d’études juridiques Jean Renauld, Brussel, Bruylant, 2004, 143. 137 A. VERBEKE, “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot”, in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 71. 138 A. VASTERAVENDTS, “De omzetting van het vruchtgebruik”, in W. PINTENS (ed.), De vereffening)verdeling van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 205. 135
35
eigenaar en dat zal moeten gewaardeerd worden. Hier kan de waarde van de goederen voor een correctie zorgen.139 Zoals verder zal blijken, in afdeling 4, wordt het opbrengstcriterium in de praktijk op verschillende manieren ingevuld naargelang de waarderingsmethode die wordt gebruikt. In de mate waarin de potentiële opbrengst in rekening wordt gebracht speelt de waarde van de goederen een belangrijke rol in de berekening ervan. Het is echter geenszins duidelijk of dit de bedoeling was van de wetgever. De criteria waarde en opbrengst werden in de wet naast elkaar vermeld zonder enige verdere aanduiding van de wetgever over de onderlinge verhouding tussen beide criteria. Dit valt zeker te betreuren.140 In de praktijk blijft het intussen onduidelijk of beide criteria onafhankelijk van elkaar staan of ze elkaar aanvullen. Bovendien is het niet duidelijk, voor zover men aanneemt dat de criteria elkaar aanvullen, in welke mate ze elkaar aanvullen en aldus een corrigerend effect op elkaar hebben. §2. De verschillende types van sterftetabellen In de parlementaire voorbereiding werd, zoals reeds vermeld, bepaald dat er niet forfaitair te werk mag worden gegaan en dat men dus niet zomaar de methodes voor de waardering van het vruchtgebruik mag gebruiken die worden opgegeven in het Wetboek der Successierechten of in het Wetboek der Registratierechten.141 Vastgesteld wordt dat sommige rechtbanken ook uitdrukkelijk stellen dat deze fiscale berekeningsmethodes in principe niet bruikbaar zijn.142 Casman is het daar niet mee eens omdat deze tabellen gemaakt zijn op basis van weloverwogen actuarische berekeningen en omdat de wet zelf het gebruik van dergelijk methodes niet verbiedt.143 Klassiek maakt men gebruik van de tabellen van de levensannuïteiten die jaarlijks worden opgesteld door de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand
139
A. VERBEKE, “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot”, in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 71. 140 H. CASMAN, “De omzetting van het vruchtgebruik” T.P.R. 1991, 834. 141 Ontwerp van wet tot wijziging van het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, verslag namens de commissie voor de justitie door de heer Cooreman, Gedr.St., Senaat, 1980-81, nr. 600/2, 25; H. CASMAN, “De omzetting van het vruchtgebruik”, T.P.R. 1991, 833. 142 Rb. Brussel, 9 oktober 1986, T.Not. 1989, 363. 143 H. CASMAN, “De omzetting van het vruchtgebruik”, T.P.R. 1991, 833.
36
en Energie.144 Daarnaast zijn er ook de prospectieve tafels, die voor de toekomst een gemiddelde levensduur voorspellen op basis van de sterfte in een bepaalde periode.145 Zo bijvoorbeeld de zogenaamde MR-FR tafels voor renteniers. Deze laatste tafels worden door Schryvers gevolgd omdat deze tafels betrouwbaarder zijn. Zo maken ze een onderscheid naargelang de rentenier een man of een vrouw is en houden ze rekening met een waarschijnlijke toekomstige stijging van de levensduur. Ze gaan uit van het idee dat de sterfte zich zal ontwikkelen zoals ze deed in het verleden. De klassieke sterftetafels houden geen rekening met deze toekomstige stijging, ze vertrekken immers van het, volgens Schryvers verkeerde postulaat, dat de sterfte op hetzelfde niveau zal blijven als tijdens de observatieperiode. Ze benaderen de levensduur als het ware retroactief, zo berekent men de levensverwachting van een pasgeborene aan de hand van cijfers die bekomen zijn door middel van observatie van een voorgaande generatie. Men haalt dus verschillende generaties door elkaar terwijl de tijden, de levensomstandigheden en bijgevolg de levensverwachtingen reeds zijn geëvolueerd. De raming van de levensduur op basis van een klassieke sterftetafel is dus niet zonder gevaar in een periode waarin de levensduur alsmaar stijgt.146 In het kader van het bepalen van de vermoedelijke levensduur, duikt nog een bijkomende vraag op. Wanneer het de bedoeling was van de wetgever om steeds geval per geval te gaan waarderen aan de hand van de criteria eigen aan de situatie, stelt zich bovendien de vraag in hoeverre men ook rekening dient te houden met de specifieke particuliere kenmerken van de vruchtgebruiker, bijvoorbeeld de gezondheidstoestand, de levensstijl, de levensomstandigheden en de nationaliteit.147 Mijn inziens moet men blijven voor ogen houden wat de bedoeling is van de waardering, namelijk het toelaten dat de vruchtgebruiker op een reële manier kan gecompenseerd worden voor het omgezette vruchtgebruik. Deze waardering dient binnen de mate van het realistische te blijven. Deze hoogst geïndividualiseerde benadering dient mijn inziens dus maar te worden toegepast wanneer er elementen
144
C. DE WULF, Opstellen van notariële akten. Deel IV Zakenrecht, Mechelen, Kluwer, 2007, 82. J.L. LEDOUX, “Evaluation capitalisée de l’usufruit: où actuaire et jurist doivent faire bon ménage” in Liber Amicorum Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, 316-318; A. VERBEKE, “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot”, in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 72. 146 J. SCHRYVERS, “De omzettingswaarde van een vruchtgebruik”, http://users.telenet.be/J.Schryvers/tables/handleidingen.html, 1-2. 147 J.F. TAYMANS en M. GREGOIRE, “L’estimation de l’usufruit successoral du conjoint survivant”, in Le statut matrimonial du conjoint survivant vingt ans après la loi du 14 mai 1981, Journées d’étude Jean Renauld, Brussel, Bruylant, 2004, 136-137. 145
37
voor handen zijn die aantonen dat in het concrete geval de levensverwachting duidelijk minder is dan wat uit de tabellen zou blijken. Ook De Wulf deelt deze visie. Er anders over oordelen en toelaten dat er rekening wordt gehouden met de feitelijke gezondheidstoestand van de vruchtgebruiker, zou volgens De Wulf zelf een inbreuk op de privacy betekenen.148 Onder de specialisten is reeds een grote discussie gerezen over de vraag welke sterftetafels precies moeten worden gekozen. Zoals Verbeke terecht stelt is moeten de juristen bij deze discussie afhaken en zich tevreden stellen met een recente sterftetafel die differentieert naar geslacht en leeftijd.149 §3. De begrenzing van de waarde van het vruchtgebruik Een laatste probleem is dat men geenszins weet hoe de waarde van het vruchtgebruik, van de blote eigendom en dat van de volle eigendom zich verhouden. Fiscaalrechtelijk gaat men ervan uit dat de waarde van het vruchtgebruik en de blote eigendom samen gelijk moet zijn aan de waarde van de volle eigendom. Sommigen zoals Levie150 en Schryvers151, aanvaarden dit echter niet. Zij argumenteren dat het principe dat de waardering op een economisch correcte manier dient te gebeuren, moet primeren. Wanneer de toepassing van dat principe tot gevolg heeft dat de som van de waarde van het vruchtgebruik en de blote eigendom de waarde van de volle eigendom overstijgt dan is dat totaal irrelevant.152 De meerderheid stelt echter, in navolging van Ledoux, dat de vergelijking waarbij de som van de waarde van het vruchtgebruik en van de blote eigendom gelijk is aan de waarde van de volle eigendom, steeds dient te worden gerespecteerd.153 Als argument stelt Verbeke dat de waarde van het vruchtgebruik samen met dat van de blote eigendom enkel meer kan bedragen dan de waarde van de volle eigendom in de
148
C. DE WULF, Opstellen van notariële akten. Deel IV Zakenrecht, Mechelen, Kluwer, 2007, 92. A. VERBEKE, “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot”, in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 72. 150 G. LEVIE, C. LEVIE, F. LEVIE, Méthode pour la conversion de l’usufruit et le calcul de rentes viagères basée sur les tables de mortalité 1995-1997, Brussel, Bruylant, 1999, 211 p. 151 J. SCHRYVERS, “De berekeningsparameters voor de omzetting van een vruchtgebruik”, T.Not. 2007, 647. 152 A. VERBEKE, “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot”, in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 64. 153 D. STERCKX, “La controverse des valeurs de l’usufruit”, J.T. 2002, 523. 149
38
situatie dat het vruchtgebruik op het goed voortduurt. In die situatie bestaan er immers twee afzonderlijke autonome zakelijke rechten op hetzelfde goed en zal elke titularis van dergelijk recht, zijn rechten maximaal laten gelden op dat goed. Wanneer dat goed een hoog rendement heeft is het mogelijk dat de vruchtgebruiker een waarde verkrijgt die samengevoegd hoger is dan de volle waarde van het goed. Maar anders is het wanneer het vruchtgebruik wordt afgebroken, zoals het geval is bij de omzetting. Zowel het vruchtgebruik als de blote eigendom komen tot een einde en er ontstaat een nieuwe situatie, zodat de waardering niet compleet dient gebaseerd te zijn op de toekomst van het goed, zonder dat vergeten wordt dat het over een vergoeding gaat voor de afstand van het vruchtgebruik op dat goed. Als de vruchtgebruiker zijn vruchtgebruik afstaat moet hij daarvoor worden vergoed, maar die vergoeding moet en mag zelfs niet gelijk zijn aan exact de opbrengst die de vruchtgebruiker zou hebben gehad, zo hij met zijn vruchtgebruik was verder gegaan.154 Doordat de verhouding wordt beëindigd kan er niet meer op tafel liggen dan de volledige waarde van de volle eigendom. Meer dan die waarde bestaat er niet.155 Ook de Franse Kamer van het Comité voor Studie en Wetgeving hangt deze visie aan.156 Schryvers meent echter dat bovengenoemde visie de rechten van de vruchtgebruiker aantast. Nu bij de omzetting aan de langstlevende geen waarde kan toekomen die de waarde van de volle eigendom overschrijdt, worden de rechten van de vruchtgebruiker geschonden in het geval dat hij vruchtgebruik geniet op een hoogrentend of hoogopbrengend goed waarbij de kans groot is dat hij na een aantal jaren een som bijeen zal krijgen die de waarde van de volle eigendom overschrijdt.157 Schryvers gaat hierbij uit van de stelling dat het omzettingskapitaal de vruchtgebruiker in staat moet stellen om gedurende de rest van zijn leven een rente te
154
J.F. TAYMANS en M. GREGOIRE, “L’estimation de l’usufruit successoral du conjoint survivant”, Le statut patrimonial du conjoint survivant, Actes de la 5e journée d’études juridiques Jean Renauld, Brussel, Bruylant, 2004, 104-107. 155 A. VERBEKE, “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot”, in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 65-66. 156 C.S.W., “Recommendations en matière d’évaluation de l’usufruit converti”, Dossier nr. 1956, Verslagen en debatten 1999-2000, Brussel, Bruylant, 2001, 109-110. 157 J. SCHRYVERS, “De berekeningsparameters voor de omzetting van een vruchtgebruik”, T.Not. 2007, 647.
39
genieten die in waarde en duur gelijk is aan wat hij uit het vruchtgebruik zou verkregen hebben.158 Volgens Verbeke vertrekt Schryvers van een verkeerd uitgangspunt. Wat hij als de bedoeling van de omzettingsregels ziet, namelijk de bescherming van de langstlevende, klopt niet. De doelstelling van de omzetting is er een van algemeen belang. Het zou dus verkeerd en onmogelijk zijn om de langstlevende exact zoveel te geven als wat hij zou hebben gehad bij de voortzetting van het vruchtgebruik. Verkeerd omdat er geen rekening wordt gehouden met het onmiddellijke voordeel van het verkrijgen van volle eigendom, noch met de onzekerheid van de toekomstige opbrengsten. Als de vruchtgebruiker niet wil beperkt worden en wil blijven speculeren op de mogelijke hoge toekomstige opbrengsten moet hij eenvoudigweg niet omzetten. Deze keuze wordt aan de langstlevende geboden voor zover hij opkomt met blote eigenaars die geen afstammelingen zijn of voor zover het preferentiële goederen betreft. Wanneer de omzetting evenwel door de afstammelingen wordt gevorderd kan de langstlevende, buiten de context van de preferentiële goederen, worden gedwongen tot omzetting. Ook hier wordt een eventuele benadeling ondervangen doordat de rechter een belangenafweging gaat maken vooraleer hij de omzetting toestaat. Wanneer blijkt dat de vruchtgebruiker beduidend minder zal krijgen bij de omzetting dan wat hij in de toekomst als vruchtgebruiker mag verwachten, dan zal dat mogelijke nadeel een belangrijk element zijn die de rechter ertoe kan brengen om de omzetting te weigeren. In dat geval wordt de vruchtgebruiker dus beschermd door de omzetting te weigeren en niet door de waardering tot absurde resultaten te laten leiden.159
158 J. SCHRYVERS, “Problemen bij omzetting vruchtgebruik langstlevende echtgenoot”, Juristenkrant 2005, nr. 118, 3. 159 A. VERBEKE, “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot”, in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 66-69.
40
§5. Besluit Hoewel de wetgever enkele wettelijke criteria heeft aangeduid blijkt dat de onduidelijkheid nog steeds heel groot is. De wettelijke criteria zijn immers zo ruim bepaald dat men nauwelijks over enige houvast beschikt.160 Bovendien heeft de wetgever zich, buiten dit artikel, van enige verdere verduidelijking onthouden. De wetgever van 1981 heeft maar weinig hulp geboden aan de jurist die in de praktijk wordt geconfronteerd met een vraag tot waardering van het om te zetten vruchtgebruik.161 Intussen heeft de Franse Kamer van het Comité voor Studie en Wetgeving wel enkele aanbevelingen uitgebracht inzake de waardering. Zo stelt dit Comité dat men volgens de wettelijke bepalingen onder meer en naargelang van de omstandigheden rekening moet houden met de waarde en de opbrengst van de goederen, de eraan verbonden schulden en lasten en de vermoedelijke levensduur van de vruchtgebruiker. Ten gevolge daarvan mag de notaris zich niet steeds voor alle gevallen baseren op één forfaitaire tabel. De notaris mag evenwel, rekening houdende met alle moeilijkheden en onzekerheden verbonden aan concrete en gedifferentieerde berekeningswijze van de waarde van het vruchtgebruik, aan zijn cliënten voorstellen om een forfaitaire tabel te
gebruiken
voor
zover
de
gebruikte
opbrengst-
en
kapitalisatievoeten
overeenstemmen met de aard van de goederen. In elk geval kan, volgens de aanbevelingen, aan de vruchtgebruiker geen waarde worden toegekend die hoger is dan de waarde van de volle eigendom.162 Waar deze aanbevelingen duidelijkheid brengen over het laatste discussiepunt, doet ze dat echter niet wat betreft de te hanteren criteria, de onderlinge relatie ervan en de te hanteren sterftetabellen. Voor de praktijkjurist blijft het dus moeilijk om over te gaan tot de waardering van het vruchtgebruik wanneer hij wordt geconfronteerd met een vraag tot omzetting.
160 J. VERSTRAETE, “De waardering van het om te zetten vruchtgebruik”, in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning. Boek 5. Vermogensplanning met effect na overlijden, erfrecht en testament, Brussel, Larcier, 2005, 321. 161 H. CASMAN, “De omzetting van het vruchtgebruik”, T.P.R. 1991, 833. 162 C.S.W., “Recommendations en matière d’évaluation de l’usufruit converti”, Dossier nr. 1956, Verslagen en debatten 1999-2000, Brussel, Bruylant, 2001, 109-110.
41
Afdeling 4: De kapitalisatie De omzetting wordt meestal berekend aan de hand van de kapitalisatiemethode. Hiermee wordt de toekomstige periodieke opbrengst, de reële dan wel de potentiële, van het vruchtgebruik omgezet in haar huidige waarde. Die waarde wordt uitgedrukt in een kapitaal waarvan de belegging de vruchtgebruiker levenslang in staat zou moeten stellen geregeld een rente te verkrijgen die gelijk is aan de opbrengst uit het vruchtgebruik.163 De opbrengst die uit de belegging van het kapitaal kan worden verkregen, wordt in mindering gebracht van de kapitaaluitkering op basis van de actualisatieberekening. Deze berekening berust op de kapitalisatierentevoet. Hoe hoger deze is, des te minder bedraagt het kapitaal dat aan de vruchtgebruiker wordt uitbetaald. Het is dus van groot praktisch belang dat de juiste rentevoet wordt gekozen.164 De wet noch de parlementaire voorbereiding vermeldt echter iets over deze rentevoet. Gezien de schommelingen van de rentevoeten van de laatste jaren raadt de rechtsleer165 aan om rekening te houden met de gemiddelde rentevoeten. In de loop der tijd zijn er zich in de praktijk heel wat methodes gaan ontwikkelen voor het berekenen van de omzettingswaarde. In deze afdeling worden een aantal van deze methodes kort uiteengezet. Eerst komen de fiscale methodes voor de berekening van het vruchtgebruik aan bod. Daaruit trachten we af te leiden waarom deze methode door de wetgever als niet gewenst wordt bestempeld. Daarna worden er vier methodes toegelicht die in de praktijk zijn ontstaan en die niet meer weg te denken zijn uit de hedendaagse discussie inzake de waarderingsproblematiek.
163
J. SCHRYVERS, “Problemen bij omzetting vruchtgebruik langstlevende echtgenoot”, Juristenkrant 2005, nr. 118, 3. 164 J.F. TAYMANS en M. GREGOIRE, “L’estimation de l’usufruit successoral du conjoint survivant”, Le statut patrimonial du conjoint survivant, Actes de la 5e journée d’études juridiques Jean Renauld, Brussel, Bruylant, 2004, 140. 165 R. BOURSEAU, Les droits successoraux du conjoint survivant, Brussel, Larcier, 1982, 198; J. DEMBLON, “Le conversion et le rachat” in Les droits successoraux du conjoint survivant. Approche de la loi de 14 mai 1981, Rencontres Notariat/UCL, Brussel/Louvain-la-Neuve, Bruylant/Cabay, 1981, nr. 71.
42
§1. De forfaitaire methode van het Wetboek der Successierechten en van het Wetboek der Registratierechten Het forfaitaire systeem van artikel 21 van het Wetboek der Successierechten stelt de opbrengst van de goederen forfaitair vast op vier procent, ongeacht de aard van de erfgoederen. Deze opbrengst wordt dan vermenigvuldigd met een coëfficiënt die is bepaald op basis van de vermoedelijke levensduur en een algemeen geldende discontovoet. Deze coëfficiënt is weinig precies. Zo wordt er enerzijds geen onderscheid gemaakt naargelang het geslacht van de vruchtgebruiker. Anderzijds varieert deze coëfficiënt per leeftijdscategorie maar deze categorieën zijn vrij ruim. Zo wordt gedurende tien jaar dezelfde coëfficiënt toegepast wanneer de vruchtgebruiker tussen de twintig en vijftig jaar oud is en gedurende vijf jaar wanneer de vruchtgebruiker ouder dan vijftig is.166 Het systeem van het Wetboek der Registratierechten gaat uit van de som verkregen door de vermenigvuldiging van de jaarlijkse opbrengst, of bij ontstentenis daarvan, van de huurwaarde van het goed, met eenzelfde coëfficiënt als opgenomen in artikel 21 van het Wetboek der Successierechten. Om te bepalen welke coëfficiënt dient te worden toegepast, wordt teruggegrepen naar de leeftijd die diegene op wiens hoofd het vruchtgebruik is gevestigd, heeft op de dag van de akte.167 Zoals eerder al gezegd wijst de parlementaire voorbereiding deze methodes af. Nochtans dient te worden opgemerkt dat alle wettelijke criteria uit artikel 745sexies §3 van het Burgerlijk wetboek, in deze methodes worden teruggevonden.168 Mijn inziens werden deze methodes afgewezen omdat ze ondanks het toepassen van de juiste criteria, toch weinig precies zijn. Coëfficiënten die worden vastgesteld per tien of vijf jaar zijn nu eenmaal weinig nauwkeurig. Zo wordt bijvoorbeeld de coëfficiënt die wordt toegepast voor een vruchtgebruiker die eenendertig jaar is, ook toegepast bij een vruchtgebruiker van veertig jaar. Dat is een heel ruime marge.
166 Artikel 21, V Wetboek der Successierechten; A. VERBEKE, “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot”, in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 74-75. 167 Artikel 47 Wetboek der Registratierechten. 168 H. CASMAN, “De omzetting van het vruchtgebruik”, T.P.R. 1991, 834.
43
§2. Methode Ledoux Notaris en actuaris Ledoux is de eerste die met een eigen verfijnde, maar toch ook forfaitaire, methode komt. Deze forfaitaire methode werd al heel snel door de notariële praktijk in elk geval toegepast, tegen de uitgedrukte wens van de Senaat in.169 Ledoux gaat bij zijn methode uit van de potentiële opbrengst van de goederen, welke hij verkiest boven de reële opbrengst omdat die zeer variabel kan zijn naargelang de aard van het goed.170 Deze potentiële opbrengst wordt bepaald door het toepassen van een rendementsvoet op de verkoopwaarde van de volle eigendom van het goed. Volgens Ledoux is deze methode in overeenstemming met de wet en het verslag Cooreman, hij bepaalt immers eerst de waarde en dan het opbrengst. Om tegemoet te komen aan de kritiek op de forfaitaire aard van de methode, werkt Ledoux in zijn meest recente tabellen met vijf rendementsvoeten van 2,25 tot 3,25%.171 Eens de opbrengst werd vastgesteld dient hij geactualiseerd te worden, er moet met andere woorden worden bepaald wat de actuele waarde is van de opbrengst die de vruchtgebruiker in normale omstandigheden ten gevolge van het vruchtgebruik levenslang zou genieten.172 Ledoux maakt hierbij gebruik van de meest recente sterftetafels die opgesteld werden door de Federale Overheidsdienst voor de Economie, K.M.O., Middenstand en Energie.173 Deze tafels worden opgemaakt op basis van een kapitalisatievoet. Volgens Ledoux moet deze kapitalisatievoet gelijk zijn aan de rendementsvoet om absurde uitkomsten te vermijden.174 De reden hiervoor is dat Ledoux uitgaat van het, reeds hiervoor besproken, idee dat de waarde van het
169
J. SCHRYVERS, “De berekeningsparameters voor de omzetting van een vruchtgebruik”, T.Not. 2007, 645. E. DE NOLF, “De waardering van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgeno(o)t(e), Nieuwsbrief Notariaat, 2008, nr. 7, 6. 171 E. DE NOLF, “De waardering van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgeno(o)t(e), Nieuwsbrief Notariaat, 2008, nr. 7, 7. 172 H. CASMAN, “De omzetting van het vruchtgebruik”, T.P.R. 1991, 835-836. 173 J. SCHRYVERS, “De berekeningsparameters voor de omzetting van een vruchtgebruik”, T.Not. 2007, 645. 174 J.L. LEDOUX, “Capitalisation de l’usufruit Tables Ledoux 2007”, Rev. not. b. 2007, 180-181. 170
44
vruchtgebruik niet hoger mag zijn dan de waarde van de volle eigendom van de goederen.175 Deze methode is eenvoudig en is niet zo verschillend dan deze uit het Wetboek der Successierechten.176 Toch zijn er enkele verschillen, zo gebruikt de methode Ledoux de laatste, recente sterftetafels en wordt de waarde berekend voor elk verschillend leeftijdsjaar.177 De methode Ledoux is dus een eenvoudig en eenvormig systeem dat tegemoet komt aan de gerezen kritiek op de fiscale berekeningsmethoden.178 Dit systeem is echter ook onderhevig aan kritiek. Zo zou deze methode de langstlevende benadelen in de situatie waarin de reële opbrengst hoger is dan de percentages vermeld in de tabellen. Dit nadeel voor goederen met een hoog rendement wordt echter geneutraliseerd doordat deze methode aan de goederen die in realiteit
geen
of
weinig
inkomsten
genereren,
tevens
een
potentieel
opbrengstpercentage toekent. Een tweede nadeel van het systeem betreft de berekeningswijze die gesteund is op gemiddelde cijfers die een veralgemeende situatie weergeven en dus geen maatoplossing zijn. Dit kan in enkele zeer specifieke omstandigheden aanleiding geven tot onbillijke situaties.179 §2. Methode Schryvers In de afdeling die de probleemstellingen behandelt, werd reeds duidelijk dat Schryvers op enkele punten een afwijkende mening heeft inzake de waardering. De methode die door Schryvers wordt voorgesteld, verschilt dan ook op enkele punten van die van Ledoux. Zo baseert Schryvers zich op de MR-FR tafels. Hij vertrekt van de reële nettoopbrengst van een goed, welke wordt vermenigvuldigd met de leeftijd van de vruchtgebruiker en de reële netto-rentevoet waartegen het kapitaal zou kunnen
175 E. DE NOLF, “De waardering van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgeno(o)t(e), Nieuwsbrief Notariaat, 2008, nr. 7, 7; A. VERBEKE, “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot”, in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 76. 176 H. CASMAN, “De omzetting van het vruchtgebruik”, T.P.R. 1991, 836. 177 E. DE NOLF, “De waardering van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgeno(o)t(e), Nieuwsbrief Notariaat, 2008, nr. 7, 7. 178 H. CASMAN, “De omzetting van het vruchtgebruik”, T.P.R. 1991, 836. 179 E. DE NOLF, “De waardering van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgeno(o)t(e), Nieuwsbrief Notariaat, 2008, nr. 7, 7.
45
worden belegd. De uitkomst van deze berekening zou moeten leiden tot een kapitaal dat de vruchtgebruiker in staat stelt om zich maandelijks een rente te betalen dat overeenstemt met één twaalfde van het geraamde jaarlijkse rendement van het goed.180 Deze berekeningswijze heeft tot gevolg dat de omzettingswaarde in een concreet geval, waarin we bijvoorbeeld te maken hebben met een hoog rendement, een lage rentevoet of een jonge vruchtgebruiker, de waarde van de volle eigendom kan overstijgen.181 Schryvers stelt immers dat het niet correct is om uit te gaan van de veronderstelling dat de som van de waarde van het vruchtgebruik en de blote eigendom steeds gelijk moet zijn aan de waarde van de volle eigendom.182 Zoals reeds vermeld is deze stelling echter voor discussie vatbaar.183 §3. Methode Levie, Levie en Levie Deze methode gaat uit van de netto-potentiële opbrengst dat het goed waarop het vruchtgebruik rust, in normale omstandigheden zou opbrengen. Op die manier tracht men de toevallige extreme opbrengsten uit te schakelen. Als een goed helemaal geen of slechts heel weinig opbrengst genereert, dan wordt de verkoopwaarde van het goed in acht genomen. Deze auteurs gebruiken de sterftetafels die opgesteld werden door de Federale Overheidsdienst voor de Economie, K.M.O., Middenstand en Energie. De kapitalisatievoet wordt afgerond op vier procent en is gelijk aan de rendementsvoet.184 Bij toepassing van deze methode is het ook, net zoals bij de methode Schryvers, mogelijk om een omzettingswaarde te verkrijgen die hoger is dan de waarde van de volle eigendom. Om tegemoet te komen aan dit gevolg, stellen de auteurs voor om de
180
A. VERBEKE, “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot”, in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 78. 181 A. VERBEKE, “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot”, in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 78. 182 J. SCHRYVERS, “La conversion de l’usufruit du conjoint survivant”, J.T. 2006, 40-41. 183 Zie supra, Afdeling 3: Probleemstellingen. 184 A. VERBEKE, “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot”, in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 79.
46
waarde van het vruchtgebruik te beperken tot een plafond van negentig procent van de waarde van de volle eigendom.185 §4. Methode Taymans en Grégoire Taymans en Grégoire introduceerden een omzettingstabel die tegemoet diende te komen aan de door de Franse Kamer van het Comité voor Studie en Wetgeving van de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat gegeven aanbevelingen186. Deze omzettingstabel werkt met drie opbrengstenpercentages die variërend worden toegepast naargelang de vruchtgebruikgoederen een lage, een normale of een hoge opbrengst genereren. Zodoende wensen de auteurs tegemoet te komen aan de aanbeveling dat de notaris niet in elk geval dezelfde forfaitaire tabel mag gebruiken. Bovendien voldoet deze methode ook aan de aanbeveling die stelt dat de omzettingswaarde de waarde van de volle eigendom niet mag overtreffen. Om het omzettingskapitaal in te perken wordt gekapitaliseerd tegen een hoge netto beleggingsinterest. Schryvers stelt dat deze werkwijze de vruchtgebruiker benadeelt doordat men voor de raming van de omzettingswaarde een hogere rentevoet gebruikt dan die welke men effectief kan krijgen.187 Ook De Wulf uit kritiek op dergelijke werkwijze waarbij de rentevoet verschilt naargelang het rendement van de goederen. Hij verwijt deze methode dat ze teveel rekening houdt met de feitelijke toestand van de goederen op het ogenblik van de omzetting en te weinig aandacht besteedt aan hun venale waarde en de mogelijkheid om deze waarde weder te beleggen. Zo geeft hij het voorbeeld van een goudstaaf die een zwak rendement heeft en bijgevolg wordt gekapitaliseerd op basis van een rendementsrentevoet van 2,5%, dit terwijl 4,5% wordt gebruikt voor goederen met een hoog rendement. De eigenaar van deze goudstaaf kan echter de dag na de omzetting de goudstaaf verkopen en de gelden na de verkoop beleggen in een vorm van normaal of hoog rendement. Dankzij de opheffing van het vruchtgebruik bekomt
185 G. LEVIE, C. LEVIE en F. LEVIE, Méthode pour la conversion de l’usufruit et le calcul de rentes viagères baseé sur les tables de mortalité 1995-1997, Brussel, Bruylant, 1999, 150. 186 C.S.W., “Recommendations en matière d’évaluation de l’usufruit converti”, Dossier nr. 1956, Verslagen en debatten 1999-2000, Brussel, Bruylant, 2001, 109-110. 187 J. SCHRYVERS, “Problemen bij omzetting vruchtgebruik langstlevende echtgenoot”, Juristenkrant 2005, nr. 118, 3.
47
de blote eigenaar dus een vrij kapitaal dat hij optimaal kan doen renderen. Deze situatie indachtig, is het volgens De Wulf niet billijk een lage opbrengst als basis te nemen voor de vergoeding van de vruchtgebruiker.188 §5. Persoonlijke visie Hoewel de parlementaire voorbereiding de fiscale forfaitaire waarderingsmethodes verwerpt, dient de forfaitaire methode volgens mij niet in het algemeen te worden afgewezen. Het feit dat de fiscale waarderingsmethodes worden verworpen ligt mijn inziens eerder in het feit dat zij onnauwkeurig zijn dan dat het zou liggen aan het feit dat deze methodes forfaitair zijn van aard. Ook wanneer we de finaliteit van de omzetting voor ogen houden mogen de forfaitaire methodes die de wettelijke criteria respecteren, niet worden verworpen. Het is immers de bedoeling dat de partijen bij het stopzetten van het vruchtgebruik een redelijke vergoeding krijgen ter compensatie. Omdat we geconfronteerd worden met zoveel variabelen en onbekenden kan deze vergoeding maar bij benadering worden vastgesteld,189 niemand kan immers met zekerheid weten wat de toekomstige inkomsten uit het vruchtgebruik zouden geweest zijn. De forfaitaire methodes zijn zeker in staat om deze waarde bij benadering vast te stellen, mits het respecteren van correcte en actuele rendements- en kapitalisatievoeten. Een doorgedreven geïndividualiseerde methode dient mijn inziens niet te worden verkozen. Dit is immers een tijdrovende en onrealistische bezigheid.190 Bovendien stelt een geïndividualiseerde methode de partijen ook minder in staat om zich een beeld te vormen over de mogelijke waarde die aan het vruchtgebruik zal worden toebedeeld wanneer ze de omzetting vorderen. Men weet in dat geval immers nooit welke waarde aan de criteria zal worden toegekend. Dit terwijl een forfaitaire methode aan de partijen toch meer inzicht geeft aan wat ze mogen verwachten.
188
C. DE WULF, Opstellen van notariële akten. Deel IV Zakenrecht, Mechelen, Kluwer, 2007, 83-84. A. VERBEKE,“Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot”, in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 79-80. 190 E. DE NOLF, “De waardering van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgeno(o)t(e), Nieuwsbrief Notariaat, 2008, nr. 7, 8. 189
48
Wat betreft de door de praktijk uitgewerkte methodes, dient te worden opgemerkt dat elke methode zijn eigen tekortkomingen heeft en op die manier voor kritiek vatbaar is. Het verdient de voorkeur dat de wetgever een forfaitaire methode als algemeen uitgangspunt voorschrijft waarbij de negatieve punten en de kritieken zoveel als mogelijk worden weggewerkt. Het opleggen van dergelijke methode garandeert een redelijke compensatie voor de afstand van het vruchtgebruik en bovendien kan men op een snelle en accurate manier over gaan tot de waardering van het vruchtgebruik. Deze codificatie dient trouwens niet te beletten dat in concrete, uitzonderlijke gevallen gemotiveerd van dergelijke tabel kan worden afgeweken.191 Afdeling 5: Besluit Zoals reeds in de inleiding werd gemeld is de waardering van het vruchtgebruik een van de belangrijkste elementen binnen de procedure van de omzetting van het vruchtgebruik. Zoals uit dit hoofdstuk blijkt is het ook een van de meest complexe elementen. De criteria die door de wetgever werden bepaald en die als leidraad dienden voor de partijen, blijken niet het gewenste resultaat te bereiken. Zo zijn ze ruim beschreven en voor velerlei interpretatie vatbaar. In de praktijk hebben deze verschillende visies over de manier waarop het vruchtgebruik dient te worden gewaardeerd, geleid tot het ontstaan van verschillende waarderingsmethodes. De notie “waardering van het vruchtgebruik” heeft bijgevolg meerdere invullingen gekregen in de huidige praktijk. Doordat het vruchtgebruik momenteel op verschillende manieren kan worden gewaardeerd, leidt dat voor de partijen tot rechtsonzekerheid. Waar de partijen bij de omzetting onderling tot een oplossing kunnen komen, is er uiteraard geen probleem. Het probleem doet zich maar voor wanneer de vordering tot omzetting wordt ingeleid bij de rechtbank waarvan de eiser niet weet welke waarderingscriteria deze zal hanteren.192 Er zijn immers heel wat werkwijzen gangbaar die, zoals gezien, onderling redelijk van elkaar verschillen. Doordat de wetgever zich heeft onthouden van
191 A. VERBEKE,“Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot”, in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 80-81. 192 A. VERBEKE, “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot”, in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 70.
49
duidelijke richtlijnen, is de waardering voor de partijen altijd een sprong in het duister wanneer zij zich tot de rechtbank wenden. Zij weten vooraf niet welke waarde zal worden toebedeeld aan het vruchtgebruik, terwijl dat toch een belangrijk punt is en dit zowel voor de vruchtgebruiker als voor de blote eigenaar. De aanbevelingen die de Franse Kamer van het Comité voor Studie en Wetgeving van de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat heeft gegeven brengen ook niet de gewenste duidelijkheid. Zo stellen deze aanbevelingen dat de notaris zich niet voor alle gevallen mag baseren op één forfaitaire tabel. De vraag blijft dan nog steeds hoe men wel te werk moet gaan. De rechtsleer is duidelijk nog niet tot een eenvormig standpunt gekomen inzake de waardering. Het verdient daarom de aanbeveling dat de wetgever in de huidige situatie duidelijkheid schept. Zo zou hij bijvoorbeeld, zoals reeds opgemerkt, een waarderingsmethode op een dwingende manier kunnen voorschrijven. Dat zou duidelijkheid brengen in de praktijk omtrent de te hanteren werkwijze en het zou bovendien de belangen van de partijen ten goede komen. Zo lang de wetgever het echter nalaat om in te grijpen, zal de waardering van het om te zetten vruchtgebruik een onzeker element blijven.
50
BESLUIT Zoals reeds uit de vorige hoofdstukken en hun besluit blijkt, heerst er heel wat onduidelijkheid met betrekking tot het omzettingsrecht. Zo is het in de praktijk niet duidelijk welke mogelijkheden de erflater heeft om het omzettingsrecht ten aanzien van zijn erfgerechtigden, die het recht hebben om de omzetting te vorderen, te beperken of uit te sluiten. In de huidige stand van zaken is het bijgevolg heel moeilijk voor de erflater om een regeling uit te werken waarin hij anticipeert op de mogelijke toekomstige problemen. Dit omdat de erflater geen zekerheid heeft over het geheel van wettelijke regels waaraan hij moet gehoorzamen bij het opstellen van dergelijke regeling. De rechtsleer is immers verdeeld over de concrete invulling van de wettelijke verbodsbepalingen en de daaruit te trekken conclusies
voor
de
niet
in
de
wettelijke
verbodsbepalingen
genoemde
vorderingsgerechtigden. Bovendien is er nog steeds geen eenduidig antwoord op de vraag of het omzettingsrecht inherent is aan de reservebescherming of niet. Ook met betrekking tot de waardering van het vruchtgebruik heerst er heel wat onduidelijkheid. De wettelijke criteria die kunnen worden gevolgd bij de waardering zijn ruim omschreven en geven aanleiding tot enkele vragen. De praktijk heeft daarop geantwoord door enkele waarderingsmethodes te ontwikkelen. Deze methodes zijn zeer divers en geven allen een eigen invulling aan de te hanteren criteria. De waarde die aan het vruchtgebruik wordt toegekend kan bijgevolg heel wat verschillen naargelang de gehanteerde methode. Doordat de wetgever ook hier niet duidelijker geweest is, kan de waardering in de praktijk verschillende kanten uit. De partijen worden dus opnieuw geconfronteerd met onzekerheid. De beperkte wetteksten met betrekking tot de omzetting van het vruchtgebruik leiden dus tot heel wat onduidelijkheden en rechtsonzekerheid voor de partijen. Het valt de betreuren dat de wetgever niet nauwkeuriger te werk gegaan is bij de redactie van de wetgeving en reeds in de wettekst anticipeerde op de mogelijke vraagstellingen en moeilijkheden waarmee de praktijk te maken zou krijgen. Hoe dan ook verdient het de voorkeur dat de wetgever alsnog verduidelijkend optreedt en een einde maakt aan de
51
discussies die er momenteel heersen in de rechtsleer. Een eenduidig wettelijk kader is welkom. Daarenboven is het, mijn inziens, heel belangrijk dat de wetgever, alvorens zich te beraden over de mogelijke wijzigingen, de algemene balans opmaakt van het omzettingsrecht. Opdat de wetgever de negatieve economische, sociale en praktische gevolgen van een gedwongen vruchtgebruik-blote eigendom voorzag heeft hij voorzien in het omzettingsrecht. Nu blijkt echter dat ook het omzettingsrecht eigen negatieve complicaties heeft. Zo zorgt het bestaan van het recht niet enkel voor een constante omzettingsdreiging, bovendien kunnen familiegoederen definitief voor de familie verloren gaan wanneer de omzetting wordt toegekend. Schiet het omzettingsrecht zo niet aan zijn doel voorbij? Uit de praktijk blijkt dat de erflater veelal de negatieve gevolgen van de toepassing van het omzettingsrecht wil vermijden door het omzettingsrecht, indien mogelijk, uit te sluiten. Probleem is hierbij dan natuurlijk dat de partijen genoodzaakt zijn om in hun gedwongen verhouding te blijven. En het is net aan deze verhouding, en de problemen die ze met zich meebrengt, die de wetgever met het omzettingsrecht wou tegemoetkomen. Men is dus terug bij af. We worden hier dus geconfronteerd met een probleemstelling en een oplossing die vaak even problematisch zijn. De wetgever dient zich dus te beraden over een mogelijks andere, minder problematische, oplossing om aan de gedwongen relatie te ontkomen of eventueel zelf over een andere invulling voor het erfrecht van de langstlevende. Zeker in een maatschappij waarin de relatie van vruchtgebruik enerzijds en blote eigendom anderszijds steeds moeilijker houdbaar wordt. De maatschappij is immers onderhevig aan verschillende evoluties. Vooreerst zijn er steeds meer nieuw samengestelde gezinnen waardoor de relatie vruchtgebruik-blote eigendom zich niet langer beperkt tot het klassieke gezin of familie. Hoogst waarschijnlijk zal de gedwongen relatie in dergelijke gezinnen en families nog zwaarder doorwegen. Ook de vergrijzing van de maatschappij mag niet uit het oog worden verloren. De blote eigenaars worden geconfronteerd met steeds ouder wordende vruchtgebruikers. Door de toenemende leeftijd van de vruchtgebruikers blijft de blote eigenaar steeds langer tot de blote eigendom beperkt. Mogelijks maakt dat de frustratie nog groter.
52
De wetgever heeft dus nog heel wat werkt voor de boeg, want een verduidelijking dringt zich op vele vlakken op. Maar zoals reeds gezegd mag hij daarbij niet het algemene beeld uit het oog verliezen. De wetgever dient het huidige erfrecht van de langstlevende en het daaraan gekoppelde omzettingsrecht aan een kritische evaluatie te onderwerpen en daar op een gepaste manier op reageren. Het is immers duidelijk dat zowel het erfrecht van de langstlevende die de gedwongen vruchtgebruik-blote eigendom relatie met zich meebrengt, als het omzettingsrecht ter oplossing voor deze gedwongen relatie niet vrij is van problemen en geenszins bijdraagt tot de functie waar het recht toe dient, namelijk het regelen van de menselijke interacties op een minst conflicterende manier. Dat is hier geenszins gelukt en vereist dus een dringend, al dan niet radicaal, ingrijpen.
53
BIBLIOGRAFIE Wetgeving Wet van 14 mei 1981 tot wijziging van het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, BS 27 mei 1981. Wet van 22 april 2003 tot wijziging van enkele bepalingen van het Burgerlijk Wetboek in verband met het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, BS 22 mei 2003. Wet van 28 maart 2007 tot wijziging, wat de regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende betreft, van het Burgerlijk Wetboek en van de wet van 29 augustus 1988 op de erfregeling inzake landbouwbedrijven met het oog op het bevorderen van de continuïteit, BS 8 mei 2007. Artikelen 745quater tot 745sexies Burgerlijk Wetboek. Artikel 1094, lid 3 Burgerlijk Wetboek. Artikel 1130, lid 2 Burgerlijk Wetboek. Artikel 1165 Burgerlijk Wetboek. Artikel 21 Wetboek der Successierechten. Artikel 47 Wetboek der Registratierechten. Ontwerp van wet tot wijziging van het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, verslag namens de commissie voor de justitie door de heer Cooreman, Gedr.St., Senaat, 1980-81, nr. 600/2. Memorie van toelichting bij het ontwerp van de wet tot wijziging van het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Parl.St. Senaat 1968-1969, nr. 200, 1-2.
54
Rechtspraak Rb. Brussel, 9 oktober 1986, T.Not. 1989, 363 Rechtsleer Boeken BOURSEAU, R., Les droits successoraux du conjoint survivant, Brussel, Larcier, 1982, 145-238. CLAEYS, D., Usufruit et nue-propriete. Principes et actualités, Série droit national, Waterloo, Kluwer, 2007. COENE, M., VERBEKE, A., “Commentaar bij artikel 745quater B.W.” in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 1-21. COENE, M., VERBEKE, A., “Commentaar bij artikel 745quuinquies B.W.” in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 1-26. COENE, M., VERBEKE, A., “Commentaar bij artikel 745sexies B.W.” in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, I, Mechelen, Kluwer, 2008, 1-38. C.S.W., “Recommendations en matière d’évaluation de l’usufruit converti”, Dossier nr. 1956, Verslagen en debatten 1999-2000, Brussel, Bruylant, 2001, 109110. DEMBLON, J., “La conversion et le rachat”, in Les droits successoraux du conjoint survivant. Approche de la loi du 14 mai 1981, Renconteres Notariat/UCL, Brussel/Louvain-la-Neuve, Bruylant/Cabay, 1981, 53-102.
55
DE WULF, C., “Erfenissen. E. De Kapitalisatie van het vruchtgebruik”, in Rechtskroniek voor het notariaat, Deel 10, Brugge, Die Keure, 2007, 131-132. DE WULF, C., ‘Het omzettingsrecht” in M. COENE (ed.), Het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Antwerpen, Kluwer, 44-54. DE WULF, C., Opstellen van notariële akten. Deel IV Zakenrecht, Mechelen, Kluwer, 2007, 55-103. LEDOUX, J.L., “Evaluation de l’usufruit”, in Liber amicorum Bouttiau et Demblon, Louvain-la-Neuve, Academia, 1987, 224-236. LEDOUX, J.L., “Usufruit du conjoint survivant, Conversion, Méthode pratique d’évaluation” in Dix années d’application de la réforme des régimes matrimoniaux, Brussel, Bruylant, 1988, 275-293. LEDOUX, J.L., “Evaluation capitalisée de l’usufruit: où actuaire et jurist doivent faire bon ménage” in Liber Amicorum Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, 309-322. LEVIE, G., LEVIE, C., LEVIE, F., Méthode pour la conversion de l’usufruit et le calcul de rentes viagères basée sur les tables de mortalité 1995-1997, Brussel, Bruylant, 1999, 211 p. PUELINCKX-COENE, M., Erfrecht, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1996, nr. 86-115. PINTENS, W., VANWINCKELEN, K. en DU MONGH, J., Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2008, 267-284. RAUCENT, L., Les droits successoraux du conjoint survivant, Premier commentaire de la loi dus 14 mai 1981, Formules et exercices, coll. Prolegomena, Brussel, Swinnen, 1981, 100-150.
56
Tijdschriften BROHEE-MANNES, M., “La conversion de l’usufruit du conjoint survivant”, Rev.not.b. 1986, 218-241. CASMAN, H., “De omzetting van het vruchtgebruik”, T.P.R. 1991, 803-844. DE NOLF, E., “De waardering van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgeno(o)t(e), Nieuwsbrief Notariaat, 2008, nr. 7, 1-8. DE TEMMERMAN, B., “Kapitaliseren volgens ‘Levie’ of ‘Schryvers’, T.P.R. 2004, 177-212. DE WULF, C., “Het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot - het recht van omzetting en de toewijzing in volle eigendom”, T.Not. 2006, afl. 3, 114-125. GORAIN, P., “La conversion de l’usufruit du conjoint survivant en présence d’un enfant isu d’un précedent mariage”, Rev.not.b. 1988, 191-194. LEDOUX, J.L., “Capitalisation de l’usufruit Tables Ledoux 2007”, Rev.not.b. 2007, 180-181. LEDOUX, J.L., “L’introduction actuarielle à la conversion de l’usufruit”, Rev.not.b. 1982, 351. PUELINCKX-COENE, M., “De grote promotie van de langstlevende echtgenote”, T.P.R. 1981, 593-595 en 637-650. PUELINCKX-COENE,
“De
omzetbaarheid
van
vruchtgebruik
dat
bij
huwelijksvoordeel werd toegekend”, (noot onder Gent 30 april 1992), T.Not.1992, 482-492. SCHRYVERS, J., “De berekeningsparameters voor de omzetting van een vruchtgebruik”, T.Not. 2007, 641-651.
57
SCHRYVERS, J., “Problemen bij omzetting vruchtgebruik langstlevende echtgenoot”, Juristenkrant 2005, nr. 118, 3. SCHRYVERS, J., “La conversion de l’usufruit du conjoint survivant”, J.T. 2006, 37-42. STERCKX, D., “La controverse des valeurs de l’usufruit”, J.T. 2002, 521-524. TAYMANS, J.F., en GREGOIRE, M., “L’estimation de l’usufruit successoral du conjoint survivant”, in Le statut patrimonial du conjoint survivant, Actes de la 5e journée d’études juridiques Jean Renauld, Brussel, Bruylant, 2004, 85-157. VAN OOSTERWIJCK, G., “Bedingen in verband met het nieuwe erfrecht van de langstlevende echtgenoot, op te nemen in huwelijkscontracten of akten houdende wijziging van het huwelijksvermogensstelsels” in L. WEYTS (ed.), Clausules over erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Recyclagedagen K.F.B.N., 1982, 71-78. VASTERAVENDTS, A., “De omzetting van het vruchtgebruik”, in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Maklu, 1993, 159-221. VERBEKE, A., “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot”, in W. PINTENS (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 37-81. VERSTRAETE, J., “Omzetting, Topics 66-76”, in VERBEKE, A., BUYSSENS, F.
en
DERYCKE,
H.
(eds.),
Handboek
Estate
Planning.
Boek
5.
Vermogensplanning met effect na overlijden, erfrecht en testament, Brussel, Larcier, 2005, 305-341. WYLLEMAN, A., “Aandachtspunten bij planning in hersamengestelde gezinnen”, in X. (ed.), Levenslang en verder: familiale vermogensplanning in de 21ste eeuw, XXXste Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, 701-725.
58
WYLLEMAN, A., “Kanttekeningen bij enkele recente ontwikkelingen in het patrimoniaal familierecht”, in X. (ed.)., Liber Amicorum Christian De Wulf, Brugge, Die Keure, 2003, 235-236. Elektronische bronnen SCHRYVERS,
J.,
“De
omzettingswaarde
van
een
vruchtgebruik”,
http://users.telenet.be/J.Schryvers/tables/handleidingen.html, 1-3.
59