ING Economisch Bureau
Zeven vette jaren? Denken over de economische uitdagingen voor Nederland
ING Economisch Bureau / September 2015
<< inhoud
Na zeven magere jaren nu zeven vette?
??
?
Op de kop af zeven jaar geleden vroeg Lehman Brothers surseance van betaling aan. Zeven magere jaren volgden. De werkloosheid liep op, bestedingen daalden en daar kwam voor ons in Europa nog een eurocrisis bovenop. Over het wel en wee van ‘de economie’ worden flinke bomen opgezet: op radio, televisie en in de krant, maar even zo vaak op verjaardagsfeestjes, aan de stamtafel, of langs het sportveld. Wij vroegen ons af: wat zijn de heersende zorgen over Nederland, en zijn ze terecht? En hoe zit dat met misschien de belangrijkste verwachting: mogen we na de afgelopen zeven magere jaren nu zeven vette jaren verwachten? Het ING Economisch Bureau wil economie begrijpelijk maken, zodat u met deze kennis slimmere financiële beslissingen kunt nemen. Daarom kiezen we ervoor om de staat van Nederland te beschrijven aan de hand van heldere stellingen. Zorgt vergrijzing dat we als land niets meer te besteden hebben? Moeten we bang zijn dat robotisering leidt tot massawerkloosheid? En hebben we wel de goede mensen om het werk te doen? Deze en nog elf andere stellingen onderzoeken we in dit rapport. Wat ons betreft is dit pas het begin – de bètaversie. We willen deze probleemanalyse verder aanscherpen en uitbreiden. We doen dat niet alleen, maar met andere partijen uit de maatschappij, denk bijvoorbeeld aan MKB Nederland, FNV Jong, de ANBO en kennis instellingen. Zo willen we een aanzet geven tot een nieuwe groeiagenda voor Nederland. De zeven vette jaren liggen namelijk wel in het verschiet, maar we gaan ze niet cadeau krijgen. Nu de zon gaat schijnen is het tijd om het dak verder aan te pakken. En hoe breder we dit dragen, hoe lichter de taak. Dus wie naar aanleiding van dit rapport zijn visie met ons wil delen, nodigen we hierbij dan ook van harte uit om contact met ons op te nemen. Met vriendelijke groet, Marieke Blom Hoofdeconoom ING Nederland
ING Economisch Bureau
2
Historisch perspectief
De economische groei komt het komende decennium per saldo waarschijnlijk lager uit dan in eerdere decennia. Ook als die gecorrigeerd wordt voor de beperkte bevolkingsgroei. Onderstaand beeld is een zeer indicatieve schatting. We gaan hier uit van drie jaren met een groei van twee procent of meer (20152017) en daarna een groei die tussen een en twee procent ligt. Dit leidt tot een verwachte groei zo tegen 1,5% per capita per jaar. Slechts twee perioden na de oorlog lieten een dergelijk beeld zien, en dat waren beide perioden met laagconjunctuur.
BBP per capita blijft achter bij historische groei 4
Gemiddelde jaargroei per periode, in %
3 2
schatting
1 0
1955 1965
1965 1975
1975 1985
1985 1995
1995 2005
2005 2015
2015 2025
Bron: CBS, berekeningen ING Economisch Bureau
Zeven vette jaren? / September 2015
Overzicht onderzochte hypothesen Inhoud
Lange termijn (‘aanbodzijde’)
Na zeven magere jaren nu zeven vette? 2 Overzicht onderzochte hypothesen 3
Arbeidsaanbod
11
“We hebben niet genoeg handen”
Productiviteit
Korte termijn (‘vraagzijde’) Consumptie
“We lossen schulden af, dus consumeren we niet” “We geven minder uit voor en door ons huis” “We vergrijzen, dus hebben we minder te besteden” “We vergrijzen, dus besteden we minder” Consumptie: niet minder, wel anders “We raken onze baan kwijt aan robots”
Export
“We zien onze export terugvallen”
4 5 6 7 8 9
Groeivermogen van de Nederlandse economie
“We hebben niet de goede mensen” “We zijn uitgeleerd” “We zien geen technologische doorbraken meer” “We investeren te weinig in R&D” “We investeren te weinig in fysiek kapitaal” “We hebben te veel gedwongen zzp’ers” “Het MKB vormt geen groeimotor meer”
12 13 14 15 16 17 18
10 Andere uitdagingen: huiswerk Goede jaren verhullen onderliggende uitdaging
19 20
Verantwoording Met dank aan Colofon
ING Economisch Bureau
3
21 21 22
Zeven vette jaren? / September 2015
<< inhoud
“We lossen schulden af, dus consumeren we niet” Scherpere regels, de lage spaarrente en (vrees voor) restschuld zorgen ervoor dat huiseigenaren meer gaan aflossen. Al dat extra aflossen, gaat dat niet ten koste van de consumptie?
Netto hypotheeklasten van startend huishouden* als % van besteedbaar inkomen 25
Veronderstelde verhouding annuiteit/aflosvrij 100/0
90/10
40/60
20/80
50/50
0/0
20 15 10 5 0
1990
1995
Lasten in 1 jaar
2000
2005
2010
2015
Gemiddelde lasten, gehele looptijd
Bron: DNB, NVM, CBS, berekeningen ING Economisch Bureau
Hoeveel sparen om in 5 jaar € 30.000 restschuld weg te werken?* 500
euro per maand, bij verschillende huizenprijsstijgingen
400 300 200
Sparen niet nodig bij 3% stijging per jaar
100 0
0% Huizenprijsstijging
1%
2%
3%
*Veronderstelde spaarrente: 1%. Woningwaarde: 170.000. Hypotheek: 200.000. Bron: berekeningen ING Economisch Bureau
ING Economisch Bureau
Meer verplicht aflossen, maar geen hogere netto-lasten
Wie voor het eerst een huis koopt en de betaalde hypotheekrente af wil trekken van de belasting, moet vanaf 2013 een hypotheek nemen waarbij wordt afgelost. Eerder kon je nog een aflossingsvrije hypotheek kiezen, waarbij alleen rente werd betaald. Ondanks deze verandering zijn de (netto) hypotheeklasten van een starter nu niet hoger dan het gemiddelde van de afgelopen 25 jaar. In 2005 waren de lasten als percentage van het inkomen lager en in 2000 juist iets hoger. Dit komt vooral door gestegen inkomens en de historisch lage hypotheekrente. Hier ligt wel een risico. Als de rente de komende jaren fors stijgt, kunnen de hypotheeklasten voor starters (en woningbezitters met een variabele hypotheek) alsnog toenemen en dat zou de consumptie remmen. Overigens is het aandeel huishoudens dat jaarlijks voor het eerst een woning koopt relatief klein: minder dan 1%. De groep die door de “aflossingsplicht” wordt geraakt, neemt dus maar langzaam toe. Niet alleen op hypotheken wordt extra afgelost. Op termijn kan voor starters ook meespelen dat ze onder het leenstelstel opgebouwde studieschulden moeten gaan aflossen, maar dat proces bevindt zich nu nog in opbouwfase en zal het komende decennium nog nauwelijks invloed hebben.
Vrijwillige aflossingen tot dusverre vooral ten koste van spaargeld
De afgelopen 2 jaar is er al flink meer vrijwillig extra afgelost op hypotheken. Dit is echter veelal met spaargeld gedaan en had daarom waarschijnlijk weinig direct effect op de consumptie. Het betreft vaak oudere huishoudens, die niet
4
onder water stonden, maar voor wie aflossen financieel aantrekkelijk werd door de lage spaarrente.
Wegsparen en ‘vooruitsparen’ kan wel rem op bestedingen zetten
Jonge huiseigenaren die ‘onder water staan’ hebben minder vaak extra afgelost op hun woning. De meesten van hen zullen in hun woning blijven wonen en zien die dan lang zaam ‘boven water’ komen. Wie wil verhuizen en onder water staat, zal vaker geld opzij zetten om het gat tussen hypotheek en woningwaarde ‘weg te sparen’. Jonge huishoudens hebben vaker gekocht in steden. De huizenprijzen stijgen daar nu. Dit vermindert het bedrag dat ze maandelijks ‘weg’ moeten sparen en dus de druk op de consumptie. Verder speelt het verplicht inbrengen van eigen geld bij het kopen van een woning een rol. Kopers moeten daarom vooraf sparen. Deze aspirant kopers kunnen daardoor minder consumeren. Het deel eigen geld dat zij moeten sparen neemt de komende jaren bovendien toe. Per saldo drukt het extra aflossen en het verplicht vooruit sparen de consumptie de komende jaren licht.
Effect op groeikracht Licht negatief • Extra aflossingen op hypotheken drukken de
consumptie de komende jaren licht
Zeven vette jaren? / September 2015
<< inhoud
“We geven minder uit voor en door ons huis”
De huizenmarkt was dankzij de vele woningtransacties en stijgende woningvermogens tot aan de crisis een belangrijke groeimotor van de Nederlandse economie. Na een dip is er weer herstel, maar is de woningmarkt nu weer dezelfde aanjager als voorheen?
Vergrijzing, onderwaterhypotheken en lagere LTV drukken op woningtransacties 250
in duizenden
200 150 100 500 0 1992
1997
2002
2007
2012
2017
2022
Bron: Kadaster, ramingen ING Economisch Bureau
Veel vermogen verdampt, maar nog steeds veel overwaarde 1500
in miljarden euro
Verkoopaantallen blijven onder pre-crisisniveau, maar lopen wel op
Het aantal huishoudens neemt de komende jaren toe, maar het aandeel dat daarvan een huis koopt daalt. Honderd duizenden (jonge) huizenbezitters staan ‘onder water’. Hun hypotheek is hoger dan de waarde van de woning. Manieren om van de onderwaarde af te komen zijn wachten op huizenprijsstijgingen en sparen om extra af te lossen. Beide kosten tijd en intussen wordt er niet verhuisd. Verder moeten koopstarters ieder jaar meer geld meenemen. In 2018 moeten de kosten koper – zo’n 5% van de koopsom - volledig zelf worden betaald. Dat bedrag bij elkaar sparen kost vaak jaren tijd. Tot slot drukt ook de vergrijzing op termijn het aantal verhuizingen steeds meer. Ouderen verhuizen namelijk minder vaak. Dit effect van het aantal woningverkopen speelt sterker aan de randen van het land, en neemt toe in de loop van de tijd (Eigen huis verliest glans als investering).
Impuls voor de consumptie, maar minder dan vroeger
1200 900 600 300 0 1990
1995 Hypotheekschuld
2000 Overwaarde
2005
2010
Waarde woningvoorraad
Bron: DNB, CPB, CBS, bewerking ING Economisch Bureau
ING Economisch Bureau
2015
We verwachten per saldo dat het aantal woningverkopen de komende jaren verder toeneemt, maar niet terugkomt op het niveau van voor de crisis. Toen kocht jaarlijks 3% van de huishoudens een woning. Voor een indruk van de invloed veronderstellen we dat het transactieaantal terugklimt naar ruim twee procent van alle huishoudens in 2020. Daarna gaat langzamerhand het transactieaantal dalen, door de vergrijzing (zie bovenste grafiek). Dit geeft de eerste jaren een impuls aan de consumptie, want het levert extra werk op voor de makelaar, financieel adviseur en notaris. Ook de
5
bouw, doe-het-zelfzaak en meubelwinkel profiteren. Daarna geldt het omgekeerde, en vertaalt dit zich in een lagere consumptie.
Overwaarde loopt weer op, effect gedempt door regels
Begin deze eeuw kon overwaarde in een woning eenvoudig worden verzilverd door een tweede hypotheek te nemen of de hypotheek over te sluiten. Dat geld kon opnieuw in de woning worden geïnvesteerd of geconsumeerd. Op de piek in 1999-2000 kreeg de economische groei hierdoor een bestedingsimpuls van 1%-punt (DNB). Die stimulans viel sterk terug: eerst moest het geld in het volgende huis gestoken worden om in aanmerking te komen voor hypotheekrenteaftrek en daarna daalde de overwaarde. De enorme impuls van voor de crisis brengt de woningmarkt daarom niet meer. Toch zal de impuls de komende jaren wel ieder jaar toenemen. Dit komt doordat de huizenprijzen weer stijgen. De gemiddelde overwaarde bij verkoop neemt daardoor weer toe. We verwachten met name de eerste jaren een positieve prijsontwikkeling, die in de loop van tijd zal matigen (Eigen huis verliest glans als investering). Dit prijseffect neemt in de loop van de tijd dus af.
Effect op groeikracht Licht positief • De woningmarkt geeft vooral de komende jaren
een bestedingsimpuls
Zeven vette jaren? / September 2015
<< inhoud
“We vergrijzen, dus we hebben minder te besteden”
Gepensioneerden hebben gemiddeld een lager netto inkomen dan werkenden. Bovendien daalt de koopkracht van gepensioneerden al jaren op rij, en koopkrachtstijgingen zijn ook voor deze groep in de nabije toekomst allerminst vanzelfsprekend. Door de vergrijzing zijn er steeds minder werkenden en steeds meer gepensioneerden. Tast dit de inkomensgroei en dus de consumptie van Nederlanders aan?
Inkomen 65-plussers ‘stijgt’ even snel als dat van 65-minners door veranderende samenstelling groep Gem. inkomen van huishoudens x 1.000 euro 40 35 30 25 20 15
2000 65-
2005
2010
65+
Bron: CBS, prognose ING Economisch Bureau
2015
2020
Nieuwe ouderen hebben meer pensioeninkomen
De koopkracht van gepensioneerden staat al jaren onder druk. Toch ligt het besteedbaar inkomen van de groep gepensioneerden steeds hoger. Dit komt omdat de samenstelling van de groep ouderen verandert. Nieuwe generaties ouderen, waaronder veel vrouwen die hun hele leven gewerkt hebben, hebben namelijk veel vaker pensioen opgebouwd en dus een hoger pensioeninkomen dan vorige generaties ouderen. Dit neemt niet weg dat het inkomensniveau van gepensioneerden gemiddeld genomen nog altijd lager ligt dan dat van werkenden. Meer gepensioneerden en minder werkenden betekent – al het andere gelijk – dat het gemiddeld inkomen van Nederlanders zal dalen.
Vergrijzing zal jaarlijkse groei van macro-inkomen vrijwel net zoveel drukken als in vorige decennium Effect vergrijzing op macro-inkomen 0,00 -0,03 -0,06 -0,09 -0,12 -0,15
“Vorige decennium” (2003-2014)
“Komende decennium” (2013-2022)
Bron: CBS, berekeningen ING Economisch Bureau
Vergrijzing drukt inkomensgroei
De vergrijzing zal de groei van het totaal in Nederland verdiende inkomen de komende jaren naar schatting met 0,1 tot 0,2% per jaar drukken. Maar dit effect is niet nieuw. Al jarenlang groeit het aandeel gepensioneerden ten opzichte van het aandeel werkenden. Door de uitstroom van de babyboomgeneratie is het effect nu iets sterker, maar het verschil blijft zeer beperkt. De consumptie stijgt per saldo dus nog steeds, maar slechts verwaarloosbaar minder snel dan eerder.
ING Economisch Bureau
6
Effect op groeikracht Neutraal • Vergrijzing drukt de groei van het macro-inkomen
weliswaar, maar niet meer dan eerder.
Zeven vette jaren? / September 2015
<< inhoud
“We vergrijzen, dus we besteden minder” Gepensioneerden hebben niet alleen een lager inkomen dan werkenden, ze geven ook minder uit aan goederen en diensten dan andere huishoudens. In hoeverre leidt vergrijzing tot minder bestedingen en zo tot lagere economische groei?
De ene oudere is de andere niet
Bestedingen 65-plussers stijgen sneller dan die van 65-minners Gem. bestedingen van huishoudens x 1.000 euro 40 35 30 25 20 15
2000
2005
65-
2010
2015
2020
65+
Bron: CBS, prognose ING Economisch Bureau
Gepensioneerden geven op dit moment zo’n 10% minder uit dan andere huishoudens. Maar nieuwe generaties ouderen geven wel flink meer uit dan vroeger. Zo groeien de bestedingen van 65-plussers langzaam naar het niveau van 65-minners toe. Dat komt doordat de nieuwe generatie ouderen steeds rijker is. Ze zijn ook steeds vitaler. Zo lang er geen reden is om hun consumptiepatroon aan te passen (vanwege financiële of gezondheidsredenen), zullen ze ook niet geneigd zijn dit te doen. Nieuwe ouderen zijn bovendien bekender met het internet. Zij zullen wanneer hun beweeglijkheid afneemt de mogelijkheden van online winkelen meer benutten en zo meer consumeren dan de huidige ouderen.
Meer consumptie uit vermogen positief voor groei 60’ers hebben flink meer vrij vermogen dan 70’ers Financieel vermogen, 2013 (exclusief eigen woning en pensioenvermogen)
mld 80
130.000
60 120.000 40 110.000
100.000
20
60 tot 65
65 tot 70
Gemiddeld financieel vermogen Bron: CBS
ING Economisch Bureau
70 tot 75 Totaal van groep (rechter as)
0
Tussen 2000 en 2013 namen de bestedingen van ouderen sneller toe dan hun inkomen. In 2012 en 2013 gaf een gemiddelde gepensioneerde zelfs meer uit dan er binnen kwam. Dat kon hij doen door zijn vermogen aan te spreken. Onze verwachting is dat deze trend de komende jaren versterkt door zal zetten, omdat de nieuwe generatie ouderen (babyboomers) zeer vermogend is. Omdat zij met veel zijn, ligt hun totale vermogen bovendien flink hoger dan dat van de huidige generatie ouderen. Ze hebben vaker een eigen woning met flinke overwaarde, maar ook meer spaargeld en/of beleggingen. Er zal in de toekomst dus relatief meer geconsumeerd worden uit vermogen. Zo zal – in economentaal – de consumptiequote toenemen, en dit is positief voor de economische groei. Deze relatie is overigens niet 1 op 1. Ruim een kwart van wat we consumeren wordt ingevoerd. De overheid probeert de 7
laatste jaren ouderen te stimuleren hun vermogen aan te spreken. Een voorbeeld is de recent verruimde schenkingsvrijstelling. Ook een progressievere vermogensrendementsheffing kan de prikkel om te consumeren uit vermogen extra vergroten.
Wel negatief – afnemende bevolkingsgroei
De afname van de bevolkingsgroei heeft wel een negatief effect op de consumptie. De bevolking neemt de komende jaren nog toe met zo’n 0,4%, het aantal huishoudens zelfs met 0,6%. Dit zorgt in principe voor extra economische groei: de extra mensen (50 duizend per jaar) moeten immers eten en kopen kleding, auto’s en meubels. Maar dit effect is wel minder groot dan in het verleden. Per saldo resteert dus een klein negatief effect (0,1%) op de consumptie.
Effect op groeikracht Licht positief • De nieuwe ouderen zijn door hun hogere
vermogens een stimulans voor de consumptie.
Zeven vette jaren? / September 2015
<< inhoud
Consumptie: niet minder, wel anders Ouderen besteden hun geld anders dan jongeren. Door de vergrijzing zal het totale consumptiepatroon van Nederlanders dus mee veranderen. Sommige sectoren zullen hiervan profiteren, terwijl andere sectoren onder druk komen te staan.
Sectoren die profiteren
Sectoren die onder druk komen te staan
Nieuwe generaties ouderen bezitten vaker een auto dan de ouderen van vroeger. Deze is bovendien vaak duurder dan die van jongere generaties. Jongeren hebben relatief vaker een leaseauto die ze niet zelf hoeven te betalen. Meer ouderen betekent zo dat de totale markt voor particuliere auto’s zal aantrekken.
Hoewel er door de vergrijzing meer zal worden uitgegeven aan auto’s, zal de benzineverkoop juist dalen. Ouderen hebben geen woon/werk verkeer, waardoor zij flink minder kilometers rijden. Het aantal kinderen zal de komende jaren afnemen. In 2025 zijn er zo’n 50.000 kinderen (0 tot 15 jaar) minder dan nu (-2%). Dit heeft een drukkend effect op de uitgaven aan kinderopvang.
Door de vergrijzing neemt de vraag naar (particuliere) zorg toe. Verzorging en geneeskundige zorg worden meer een consumptieproduct waarin keuzes te maken zijn.
Het dalend aantal kinderen en het groeiend aantal ouderen heeft ook impact op de uitgaven aan onderwijs en sportverenigingen. Deze zullen dalen.
De nieuwe generatie vitale en welvarende ouderen gaat vaker op vakantie en geeft daar meer geld aan uit. Ze kiezen relatief vaak voor korte trips in Nederland, zelf of georganiseerd.
De vergrijzing heeft een drukkend effect op de uitgaven aan kleding. Met name oudere heren geven veel minder uit aan kleding dan jonge mannen. Ook de verkoop van kinderkleding zal onder druk komen te staan.
Ouderen verhuizen minder dan jongeren, maar blijken toch niet minder uit te geven aan meubels. Zo zal de vergrijzing niet leiden tot minder omzet voor meubelzaken. Voor wat betreft het eetpatroon verandert er weinig. Qua dranken zijn er wel kleine verschillen. Zo zal er als gevolg van de vergrijzing minder frisdrank worden gedronken en juist meer wijn. Ouderen geven veel meer dan jongeren aan goede doelen. Vergrijzing zal goede doelen dus in de kaart kunnen spelen.
ING Economisch Bureau
8
Zeven vette jaren? / September 2015
<< inhoud
“We raken onze baan kwijt aan robots” Robotisering en automatisering schreiden voort. Machines kunnen steeds meer taken overnemen van mensen. Ontstaat er massawerkloosheid en werkt iedereen straks nog maar drie dagen? Dan hebben consumenten toch ook niets meer te besteden?
Angst van alle tijden
Krimpende beroepen Bibliothecarissen: -36% Drukkerijmedewerkers: -27% Boekhouders: -26%
Groeiende beroepen Vormgevers:
+24%
Software ontwikkelaars:
+37%
Callcentermedewerkers:
+100%
Helpdeskmedewerkers:
+200%
Procentuele toe- of afname van het aantal werkenden in het genoemde beroep van 2003-2013, bron: CBS
ING Economisch Bureau
In eerdere periodes van snelle technologische ontwikkeling laaide ook de discussie over baanverlies op. Keynes voorspelde een eeuw geleden dat er op termijn voor werknemers niets meer te doen zou zijn. Waarom dit niet gebeurt, heeft het ING Economisch Bureau eerder uiteen gezet (hier en hier). Het komt vooral door de volgende mechanismen: • Automatisering maakt producten goedkoper. Consu menten kopen er daarom meer van. Denk bijvoorbeeld aan computers: in veel huizen staan steeds meer exemplaren. Vaak is het effect van automatiseren dan ook dat bedrijven meer produceren met hetzelfde aantal banen. • Uit onderzoek blijkt dat innoverende bedrijven hun personeel meer gaan betalen. Het personeel houdt dus meer over. Voor consumenten geldt dat door innovatie de prijzen van producten dalen, zodat ze geld overhouden voor andere zaken. Het hogere salaris van werknemers én de lagere kosten voor consumenten vertalen zich in hogere bestedingen aan andere zaken. Denk dan bijvoorbeeld aan de horeca en het toerisme. Daar neemt de werkgelegenheid dan toe. • De robots en computers waarmee bedrijven werken moeten zelf ook worden gemaakt, geïnstalleerd en onderhouden. Over robots wordt vaak gezegd dat die niet in Nederland gemaakt worden. Dat klopt weliswaar voor industriële robots, maar Nederland maakt wel veel agrarische robots. En Nederlandse bedrijven als ASML, NXP en software ontwikkelaars profiteren volop van de automatisering. Bij deze toeleveranciers ontstaan banen. 9
Tot slot zijn er vele IT-adviseurs en helpdeskmedewerkers aan de slag door automatisering. • De technologische vooruitgang leidt tot slot ook tot allerlei nieuwe producten en diensten. Dat is de belangrijkste manier waarop technologie banen creëert. Denk bijvoorbeeld aan de technische sectoren zoals de gaming industrie, aan TomTom of Philips Medical. Maar denk ook aan de verkopers van smartphones, de reparateurs ervan, of de vele vormgevers en communi catiemensen door de opkomst van internet. In de zorg is technologie de belangrijkste drijver achter de groei van de sector, zodat er meer artsen en verpleegkundigen nodig zijn. De totale werkgelegenheid – en dus de consumptie – staat door technologie daarom niet onder druk. Omdat op dit moment de economie aantrekt, zal de werkgelegenheid juist weer aantrekken. Dit geeft een impuls aan de consumptie, en dus aan de economie. Wel kan het zijn dat sommige werknemers (p. 12), ondernemers (p. 18) en sectoren (p. 15) moeilijk meekomen in de transitie. Zie hiervoor de betreffende pagina’s.
Effect op groeikracht Licht positief • De werkgelegenheid is de komende jaren een
stimulans voor de consumptie.
Zeven vette jaren? / September 2015
<< inhoud
“We zien onze export terugvallen” De wereldhandelsgroei heeft de Nederlandse economie sinds de crisis in belangrijke mate op de been gehouden. Nu vertraagt de wereldhandelsgroei. Europa, de belangrijkste bestemming voor Nederlandse exporten groeit minder hard. Valt de export weg als drijvende kracht achter onze economie?
Drijver achter de groei verliest momentum
Export groeit snel, vooral wederuitvoer 500
Meer dan een derde van de Nederlandse economie is te danken aan de exporten. De netto-exporten waren van 2010 tot en met 2014 de enige reden dat de Nederlandse economie groeide. De exporten groeien al lang harder dan de rest van de economie. De exportwaarde groeide twaalf jaar lang met gemiddeld 5,3% per jaar (figuur).
in € mld
400 300 200 100 0
2002
2004
2006
Uitvoer Nederlands product
2008
2010
2012
2014
Wederuitvoer
Bron: CBS
Nog altijd een aanvoerland over zee:
71% van de Rotterdamse havenoverslag is inkomend.
Vooral Europa als afzetmarkt:
Een aantal zaken kenmerkt de Nederlandse exportpositie. Ten eerste is bijna de helft ‘wederuitvoer’: goederen die in Nederland niet of nauwelijks bewerkt zijn, maar alleen door Nederland verhandeld en vervoerd worden. Ten tweede is fossiele energie (van aardgas tot en met geraffineerd product) heel belangrijk voor de Nederlandse export, het levert 17% van de exportwaarde op. Tot slot zijn producten van Nederlandse bodem belangrijk: industriële producten (21%), agrarische producten (12%) en chemische producten (10%) vormen de rest van de exporten. Voor 73% van wat in Nederland gemaakt is, is Europa de bestemming.
Grote trends hinderen groei Nederlandse export
Het exportmodel van Nederland (veel handel, veel fossiele energie en vooral gericht op Europa) staat op termijn onder druk door een aantal grote trends. Zo vergrijst Europa, dus de belangrijkste afzetmarkt groeit minder sterk. Duurzaamheid wordt – terecht - steeds belangrijker, en fossiele energie zal daardoor minder hard in belang groeien dan vroeger. Handel kan door de opkomst van internet gemakkelijker rechtstreeks plaatsvinden. Dit beperkt de rol van Nederland als tussenschakel. Deze trends ontwikkelen zich geleidelijk en worden pas op termijn echt belangrijker, maar ze vormen een risico voor de Nederlandse exportpositie (zie voor een uitgebreidere analyse Gouden verleden, gouden toekomst? Uitdagingen voor Nederland Handelsland).
73% aandeel in Nederlands product 85% wederuivoer
Flink aandeel fossiel:
17% van de exportwaarde is toe te schrijven aan minerale brandstoffen.
Effect op groeikracht Licht negatief • De export wordt op termijn een minder sterke
groeimotor.
ING Economisch Bureau
10
Zeven vette jaren? / September 2015
<< inhoud
“We hebben niet genoeg handen” In het verleden steeg het arbeidsaanbod flink, door de groei van de bevolking en de toenemende participatie van vrouwen. Dit droeg flink bij aan de economische groei. De vrees is dat het in de nabije toekomst afgelopen is met de stijging van het arbeidsaanbod, doordat de Nederlandse bevolking in rap tempo vergrijst. Heeft Nederland nog wel genoeg mensen om het werk te doen?
Arbeidsaanbod in mensen blijft nog jaren stijgen... 13,0
Aantal 15-74 jarigen en beroepsbevolking (miljoenen)
9,2
12,9
9,1
12,8
9,0
12,7
8,9
12,6
2015
2020
Totaal aantal 15-74 jarigen
2025
2030
Met de huidige hoge werkloosheid vormt dit op korte termijn geen probleem. Mensen genoeg om het werk te doen. Vergrijzing wordt op termijn echter wel een probleem voor de arbeidsmarkt. Na 2020 zal het reservoir van mogelijke arbeidskrachten – het aantal 15-74 jarigen – beginnen te krimpen. Het werkelijke arbeidsaanbod zal nog tot 2025 stijgen, doordat de participatie stijgt: er zijn meer vrouwen aan het werk en ouderen blijven langer doorwerken. In 2025 zijn er zo 9,2 miljoen mensen aan het werk – of op zoek naar werk. Dat zijn er 250 duizend meer dan nu.
arbeidsaanbod in mensen (as rechts)
Bron: CBS, CPB, bewerking ING
Gemiddelde jaarlijkse groei aanbod in uren 1,2
8,8
Nu nog handen genoeg, maar straks niet meer
Maar groei arbeidsaanbod (in uren) neemt wel af
Ook het arbeidsaanbod in uren zal tot 2025 nog toenemen. Deze groei blijft iets achter bij de groei van het aanbod in mensen, doordat ouderen en vrouwen vaker parttime werken. Het arbeidsaanbod in uren zal naar schatting toenemen met gemiddeld 0,2% per jaar.
Stijging arbeidsaanbod impuls voor groei, maar kleinere impuls dan voorheen
De stijging van de beroepsbevolking blijft dus een impuls voor de groei. Maar deze impuls is wel flink lager dan in het verleden. In het vorige decennium zorgde een toenemend arbeidsaanbod nog voor een half procent groei per jaar. Tussen 1995 en 2005, toen de arbeidsparticipatie van vrouwen sterk toenam, was het effect zelfs bijna 1 procent per jaar, blijkt uit een analyse van ING op basis van cijfers van CBS/CPB. In de loop van de tijd drukt het aantal beschikbare handen het groeivermogen steeds meer. Na 2025 zal het arbeidsaanbod echt gaan krimpen. Vanaf dat moment wordt de groei nog sterker aangetast door de vergrijzing.
0,9%
0,8 0,5%
0,4
0,2%
0,0 -0,4
Effect op groeikracht Negatief
-0,2%
1995-2005
2005-2015
2015-2025
2025-2035
Bron: CBS, CPB, bewerking ING
• Het aantal handen neemt nog wel toe, maar op
termijn duidelijk minder dan vroeger.
ING Economisch Bureau
11
Zeven vette jaren? / September 2015
<< inhoud
“We hebben niet de goede mensen” Het arbeidsaanbod neemt de komende jaren dus nog toe in hoeveelheid. Maar hoe zit het met de kwaliteit van dit aanbod?
Groei arbeidsaanbod met name bij 55 plussers
projectie toename arbeidsaanbod in mensen, (2015-2025) x 1.000 400 200 0
Het arbeidsaanbod neemt dus toe. Wie vormen dit extra aanbod? Met name 55-plussers. Daar zijn er steeds meer van, en ze werken bovendien langer door, mede als gevolg van overheidsbeleid. De gemiddelde leeftijd op de werkvloer ligt inmiddels boven de 40 en zal de komende jaren verder oplopen.
Totaal
15-25
25-35
35-45
45-55
55-65
65-75
Bron: CBS (bevolking) en ING (prognose participatie)
Ouderen vaker werkzaam in beroepen die krimpen Aandeel dat werkt in beroepsgroepen waar het aantal banen de afgelopen 10 jaar daalde 40
35
55-plussers werken relatief vaak in krimpende beroepsgroepen (administratief medewerker, secretaresse, vrachtwagenchauffeur, onderwijsmanager, ambtenaar) en sectoren (zorg, overheid). De kans dat zij de komende jaren hun baan verliezen is daarmee groter dan voor anderen. Het veranderende (ambtenaren)ontslagrecht versterkt dit. De werkloosheid onder ouderen is nu al historisch hoog (8.4%) en zal verder oplopen. Werkgevers zijn daarom voor het vervullen van vacatures steeds meer aangewezen op ouderen. Zij geven juist aan dat ze – vanwege snelle technologische verandering – behoefte hebben aan jongeren.
Omscholing noodzakelijk, maar minder lucratief 30
25
passeren van de 50 jaar flink afneemt. Dit is een substantieel risico voor 45-plussers zelf. Het schaadt hun inkomen en hun vertrouwen. Het schaadt ook werkgevers, die niet de mensen vinden die ze zoeken. Al met al is dit een bedreiging voor het groeivermogen van Nederland.
Intelligentie neemt af na passeren van de 50
Ouderen vaker in krimpende beroepen
-200 -400
Extra aanbod van ouderen
Totaal
15-25
25-35
35-45
Bron: CBS, bewerking ING Economisch Bureau
ING Economisch Bureau
45-55
55-65
Om- en bijscholing is een logische oplossing. Maar inves teren in scholing is voor ouderen minder lonend dan voor jongeren. De terugverdientijd is immers kort, omdat ze nog maar een beperkte tijd werken tot aan hun pensioen. Deze korte terugverdientijd geldt voor henzelf, maar ook voor de werkgever. En als de wens tot omscholing er wel is, is het maar de vraag of dit daadwerkelijk lukt. Zo wijst psychologisch onderzoek uit dat ons leervermogen na het
12
1,0
Leeftijd, z-score (miljoenen)
0,5 0,0 -0,5 -1,0
20
30
40
50
60
70
80
90
Rekenen/structureren
Algeheel begrip
Kennis
Korte termijn geheugen - foto's
Korte termijn geheugen - verhalen
Woordenschat
Bron: Kartshorne/Germine 2015, Psychological Science
Rekenen/structureren Algeheel begrip Kennis
Effect opKorte groeikracht termijn geheugen - foto's Licht negatief Korte termijn geheugen - verhalen Woordenschat
• Het werk moet vaker gedaan worden door
55-plussers, die niet de juiste papieren hebben.
Zeven vette jaren? / September 2015
<< inhoud
“We zijn uitgeleerd” Des te hoger Nederlanders zijn opgeleid, des te hoger de productiviteit van werkenden, en daarmee het groeivermogen van de Nederlandse economie. Maar neemt het opleidingsniveau de komende jaren nog wel toe? Worden we nog ‘slimmer’ of is er een plafond bereikt?
Opleidingsniveau vlakt af
Stijging opleidingsniveau zwakt af
Het opleidingsniveau van Nederlanders stijgt al decennia lang. Vorig jaar was bijna 30% van de 15 tot 75 jarigen hoger opgeleid. Dat is bijna twee keer zoveel als twintig jaar terug. Het aantal laagopgeleiden daalde juist fors in dezelfde periode: van meer dan 40% in 1994 tot 30% nu. Maar de stijging van het opleidingsniveau vlakt af. Het aantal afgestudeerde hoogopgeleiden neemt al lang niet meer zo spectaculair toe als vroeger. Op dit moment is bijna 45% van de 25-35 jarigen hoger opgeleid. Het plafond lijkt daarmee zo langzamerhand bereikt.
Opleidingsniveau potentiele beroepsbevolking, in % 50 40 30 20 10 0
LAAG 1994
MIDDEN 2004
2014
HOOG
2024 raming
Bron: CBS
Positief effect van opleidingsniveau wordt kleiner Geschat effect op groei door stijgend opleidingsniveau, in % 0,6 0,5% 0,4%
0,4
0,3%
0,2
0,0
1994-2004
2004-2014
Bron: CBS, berekeningen ING Economisch Bureau
ING Economisch Bureau
2014-2024
steeds minder geld beschikbaar. Kennis veroudert sneller, opleidingen zijn al verouderd op het moment van afstuderen. Onderwijsinstellingen hebben moeite om de meest recente vakkennis te vertalen in het curriculum. Dit drukt dit de bijdrage van het onderwijs aan de groei extra.
Positief effect voor economische groei langzaam minder
Het opleidingsniveau van de beroepsbevolking zal weliswaar afvlakken, maar nog decennia blijven stijgen. Weliswaar zijn nieuwe generaties instromende jongeren straks niet langer hoger opgeleid dan de generaties voor hen. Ze zijn wel een stuk ‘slimmer’ dan de ouderen die met pensioen gaan. Dit ‘cohort-effect’ zal er de komende jaren nog voor zorgen dat het opleidingsniveau een positief effect heeft op de economische groei. Met de vuistregel: 1 jaar extra onderwijs voor de hele beroepsbevolking leidt tot 1% extra groei (bron: CPB) is het effect van een stijgend opleidingsniveau op de economische groei te benaderen. De komende 10 jaar gaat het om een effect van 0,3%. Dat is slechts 0,1%-punt minder dan in het vorige decennium. Al is het minder snel, de hoeveelheid hoger opgeleiden in de beroepsbevolking blijft dus stijgen. De kwaliteit van de diploma’s staat echter ter discussie. Per student is
13
Effect op groeikracht Licht negatief • Het opleidingsniveau stijgt nog wel, maar draagt
minder bij aan de groei dan vroeger.
Zeven vette jaren? / September 2015
<< inhoud
“We zien geen technologische doorbraken meer” Baanbrekende uitvindingen in de vorige eeuwen hebben sterk bijgedragen aan een hogere welvaart door de productiviteit te verhogen. Mensen konden per uur meer maken. De transistor en daarmee de computer waren een reuzenstap voor de moderne elektronica. Tijdbesparende uitvindingen (zoals de wasmachine) leverden meer vrije tijd op en dat gaf weer een impuls aan bijvoorbeeld de amusementscultuur. Nieuwe technologie lijkt al snel minder baanbrekend dan eerst. Stokt de productiviteitsgroei?
Zeven invloedrijke technologieën Robotica
Internet of Things (IoT)
3d printing
Smart factories
Precision farming
Smart vehicles
Nieuwe materialen Robot care
Alternatieve energie
Big Data
Computing power (chips/ sensoren)
Het innovatie-potentieel is de afgelopen decennia exponentieel toegenomen: meer kennis die zich steeds makkelijker kan verspreiden en meer hoger opgeleiden om ermee aan de slag te gaan. Voor de komende 10 jaar identificeert ING zeven belangrijke technologieën (Hightech meets Business). Veelal gaat het hier om reeds bestaande technologie. An sich zullen deze zogenaamde ‘big 7’ ongetwijfeld hun sporen nalaten in onze economie. De verder toenemende rekenkracht zal steeds intelligentere en zelflerende computers mogelijk maken, die mensen assisteren in het maken van complexe beslissingen. Nog vele malen krachtiger wordt de impact op het moment dat verschillende innovaties verder worden doorontwikkeld en gecombineerd: verbinden we rekenkracht met nieuwe materialen en alternatieve energiebronnen, dan zien we al snel duurzame, zelfsturende Auto’s rondrijden...
Aanstormende innovatie: meer persoonlijke uitdaging dan groeigevaar
De huidige technologische vooruitgang is anders dan die uit de vorige eeuw, maar voor de economie niet minder spectaculair. Wellicht zijn sommige toekomstige technologieën nog lastig voor te stellen, maar er is geen reden om te denken dat ze een rem zouden vormen op onze productiviteits- en welvaartsgroei. Wel kunnen bestaande economische structuren onder druk komen. Technologie biedt extra kansen, maar leidt ook tot extra verliezers. De dynamiek neemt toe. Voor de economie als geheel is dat eerder positief dan negatief.
Geen rem op de productiviteit, maar ook niet zonder gevolgen Wereldwijd en in Nederland groter innovatie-potentieel + bevolking hoger opgeleid + meer kennis + kennis sneller verspreid
ING Economisch Bureau
Al deze toekomstige ontwikkelingen blijven niet zonder impact op de bestaande economische structuur. Nieuwe technologieën kunnen schaalgrootte en bestaande marktverhoudingen veranderen. De top 3 van sectoren die de komende 10 jaar het meest gevoelig zijn voor dergelijke veranderingen zijn volgens ING: de Automotive, gezondheidszorg en de industrie, waar bijvoorbeeld de toepassing van 3D printen potentieel een revolutie kan ontketen in onder meer het ontwerp, logistiek, en personalisering. 14
Effect op groeikracht Neutraal - Licht positief • Het wereldwijde innovatie-potentieel neemt
eerder toe dan af.
Zeven vette jaren? / September 2015
<< inhoud
“We investeren te weinig in R&D” Innovatie is belangrijk voor de economische groei in Nederland. Succesvolle (product)innovaties kunnen ervoor zorgen dat onze producten en diensten zich blijven onderscheiden zodat we concurrerend blijven en kunnen groeien. Een belangrijke voorwaarde voor en maatstaf van het innovatieve gehalte van een land is de omvang van de R&D. Nederland scoort daarop laag, remt dat de groei?
Nederland presteert al jaren ondergemiddeld
R&D-uitgaven als % van BBP 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0
2004 2008 2012
2004 2008 2012
2004 2008 2012
Nederland
eurogebied
Verenigde Staten
Bron: OECD
In welke toekomstige successectoren is Nederland relatief sterk? aandeel sector in NL / aandeel sector eurozone Luchtvaart Farmaceutische industrie ICT High tech Financiële diensten 0,00
0,25
0,50
0,75
relatief klein Bron: Oxford economics, bewerkingen ING
ING Economisch Bureau
1,00
1,25
1,50
1,75
2,00
relatief groot
Nederland investeert vergeleken met andere landen inderdaad weinig in R&D. Als percentage van het BBP blijven onze R&D uitgaven achter bij het gemiddelde in het eurogebied en zitten we ver onder Amerika. Op de OECDranglijst van private R&D inspanningen staat ons land op een bescheiden 18e plek. Wel verdient de relatief lage positie een nuancering. Sommige sectoren zijn veel R&D-intensiever dan andere. Een land met bijvoorbeeld veel farmaceutische industrie zou logischerwijs meer R&D uitgaven doen. Nederland heeft in verhouding weinig industrie en andere R&D intensieve sectoren. Als we dat in ogenschouw nemen en daarvoor corrigeren zien we dat Nederland het wel wat beter doet en stijgt naar plaats 10 (Zie voor een uitgebreide toelichting het ING rapport: Private R&D investeringen onder de loep, (blz. 14).
Nederland relatief klein in sectoren met hoge groeivooruitzichten
De Nederlandse sectorstructuur heeft ook invloed op het groeivermogen van de Nederlandse economie. R&D intensieve sectoren hebben namelijk wel vaker een relatief hoge verwachte groei. Als we kijken naar de vijf sectoren die naar verwachting de komende zeven jaar het hardst zullen groeien in de eurozone (bron: Oxford Economics), dan zijn die sectoren in Nederland vaak kleiner dan in andere landen. Het gaat bijvoorbeeld om de farmaceutische sector, luchtvaartindustrie, elektronica en high-tech. Vergeleken met veel andere landen is Nederland kleiner in de industrie en groter in diensten. De groei verwachtingen van de meeste dienstverlenende sectoren zijn minder hooggespannen dan van de industrie. 15
Als die verwachting klopt, dan heeft de sectorstructuur een negatieve invloed op het groeivermogen van de Nederlandse economie. De lage R&D uitgaven zijn dan mogelijk meer een symptoom van een land met veel dienstverlening, en daarmee wel een aanwijzing voor het groeivermogen.
Private R&D uitgaven als % BBP Top 3 en NL
Top 3 en NL – na correctie
1.
Israel
1.
Finland
2.
Zuid-Korea
2.
Israel
3.
Finland
3.
Denemarken
18.
Nederland
10.
Nederland
Bron: OECD, bewerkingen ING
Effect op groeikracht Neutraal - Licht negatief • De lage R&D intensiteit kan een symptoom
zijn van een sectorstructuur met een lagere potentiële groei.
Zeven vette jaren? / September 2015
<< inhoud
“We investeren te weinig in fysiek kapitaal” Investeringen zijn belangrijk voor de economische groei. Een grotere kapitaalgoederenvoorraad verhoogt de verdiencapaciteit van een land. In Nederland investeren we relatief minder dan in andere landen. Investeert Nederland wel genoeg om productief te blijven?
Nederlandse investeringen blijven achter op Europa Investeringen als aandeel in de economie (in %BBP) 20
19,6
18,3
15
18,5 15,2
10 5 0
2000 Kern-EU
2011
Nederland
Bron: CPB
Nederlandse productiviteit houdt nog stand Productiviteit in Nederland vergeleken met kern EU-landen Water Industrie Transport Delfstoffen Zakelijke dienstverlening Landbouw Energievoorziening Bouw Handel ICT Horeca Bron: van der Ven
ING Economisch Bureau
Nederland blijft achter
De investeringen van bedrijven in kapitaalgoederen zoals machines, vrachtwagens en ICT zijn in Nederland al jaren laag vergeleken met andere landen. Deze investeringen, gemeten als percentage van het BBP namen bovendien sneller af dan gemiddeld in Duitsland, België, Frankrijk en Italië. Dat schaadt de economie op twee manieren: de lagere investeringen waren de afgelopen jaren in ons land minder een impuls voor bijvoorbeeld machinebouwers dan in de andere landen. Voor de toekomst betekent het echter ook dat Nederland een minder grote voorraad kapitaalgoederen heeft opgebouwd om mee te produceren. Dat kan de productiviteit schaden. Vier sectoren verklaren het grootste deel van het verschil (CPB): de ICT-sector, handel, bouw en transport in Nederland investeerden duidelijk minder dan diezelfde sectoren in Duitsland, België, Frankrijk en Italië deden.
Prijs en conjunctuur verklaren deel achterstand
De prijsontwikkeling van onze investeringen verklaart voor ruim een kwart onze achterstand op het buitenland (CPB). Nederland investeert relatief veel in computers (belangrijk voor dienstverleners), en die dalen in prijs. Zo bezien is het relatief lage nominale investeringsniveau deels een symptoom van de Nederlandse sectorstructuur met veel dienstverlenende bedrijven. De conjuncturele ontwikkeling vormt ook een verklaring waarom onze investeringen begin deze eeuw zijn achtergebleven bij vergelijkbare Europese landen. Nederland kende begin deze eeuw een langere periode van lage economische groei dus was ook de investeringsbehoefte kleiner. 16
Productiviteit nog op niveau
Vooralsnog heeft de lagere investeringsquote nog niet geleid tot een dalende productiviteit. Die verhoudt zich in veel sectoren juist positief tot die in andere Europese landen (van der Ven 2013). Zo laten transport en logistiek (juist sectoren waar relatief minder wordt geïnvesteerd) relatief sterke productiviteitscijfers zien. Kennelijk zijn er andere zaken (behalve de aanschaf van kapitaalgoederen) die de arbeidsproductiviteit hebben verhoogd. Dat kunnen bijvoorbeeld technologische ontwikkeling of sociale innovaties zijn. Alleen de ICT-sector is wel minder productief dan in andere landen, en investeert ook duidelijk minder.
Geen garantie voor de toekomst
De relatief lage bedrijfsinvesteringen zijn in elk geval geen steun in de rug voor de groei en de productiviteit van onze economie. Tegelijkertijd heeft dit onze economie nog weinig schade berokkend.
Effect op groeikracht Neutraal - Licht negatief • De relatief lage bedrijfsinvesteringen kunnen de
productiviteitsgroei beperken.
Zeven vette jaren? / September 2015
<< inhoud
“We hebben te veel gedwongen zzp’ers” Nederland telt bijna een miljoen zelfstandigen. Een deel van hen uit vrije wil en met succes, maar een deel is ook noodgedwongen zelfstandige. Zij drukten de afgelopen jaren de productiviteit. Blijven ze dat doen?
Lage productiviteitsgroei van zzp’ers de laatste jaren
Zzp-er investeert vaker in zichzelf
% dat investeert in (eigen) opleiding en ontwikkeling 100 80
87%
60 40 20
19%
0
zzp’er Bron: ING
ING Economisch Bureau
werknemer
De bijdrage van het mkb aan de groei van de bruto toegevoegde waarde en de arbeidsproductiviteit is in de afgelopen jaren afgenomen. Dit komt vooral door het toenemende aantal zzp’ers (Bron: Panteia, de bijdrage van het mkb aan de Nederlandse economie, 2015). Noodgedwongen werken zij veel uren voor een relatief lage vergoeding. Per uur zijn ze daarom weinig productief.
Snelle productiviteitsslag op de korte termijn
De vorming van deze grote groep zelfstandigen is nieuw voor Nederland. Het is moeilijk om te zeggen hoe zij zich verder zullen ontwikkelen. We onderscheiden vier groepen: mensen die nu succesvol zijn, en dat blijven als de economie weer echt aantrekt. Een tweede deel zal bij een aantrekkende economie hun uurtarief kunnen opschroeven of meer opdrachten uitvoeren. Hun productiviteit kan dan snel aantrekken, ze gaan immers hun ‘overcapaciteit’ inzetten. Een volgende groep zal bij een aantrekkende arbeidsmarkt weer op zoek gaan naar een baan in loondienst. Ook dan zijn zij waarschijnlijk in veel gevallen productiever dan nu – aannemend dat ze een baan zoeken omdat ze nu te weinig omzet maken. De kans is hierdoor wel groot dat de werkloosheidscijfers langer hoog blijven, ook als de werkgelegenheid weer aantrekt. Een laatste groep zal ook als de economie weer aantrekt moeite hebben om weer aan te haken. Hoe groot deze groep is, en hoe hun perspectieven zijn na hun ‘verplichte’ zelfstandigheid, is nog niet te voorspellen.
17
Meer bezig met eigen ontwikkeling
Zzp’ers zijn vaker dan andere ondernemers bezig met hun ontwikkeling. Onderzoek van ING Economisch Bureau laat zien dat 90% van de ondervraagde zzp’ers investeert in opleiding en ontwikkeling voor zichzelf, tegenover 19% van de werknemers (bron: Crisis heeft weinig invloed op opleidingsbudget mkb). Zzp’ers willen zelf bijblijven, maar ook de tucht van de markt zorgt dat ze moeten bijblijven: anders krijgen ze geen opdrachten meer. Ze dragen bovendien bij aan het verspreiden van kennis tussen bedrijven, omdat ze op verschillende plekken kennis kunnen opdoen en komen brengen. Per saldo kunnen zzp’ers zowel op korte termijn (door het inzetten van hun ‘overcapaciteit’) als op langere termijn (door hun kennisopbouw en – verspreiding) de productiviteit aanjagen.
Effect op groeikracht Licht positief • De vele zelfstandigen kunnen de
productiviteit aanjagen.
Zeven vette jaren? / September 2015
<< inhoud
“Het MKB vormt geen groeimotor meer” Nederland telt steeds meer bedrijven, maar een steeds kleiner deel van hen heeft groeiambities. Bovendien staat een flink deel van de bedrijven er niet goed voor. Vertragen zij de groei?
Een deel in zwaar weer
Meer oudere ondernemers, minder jonge 25
Deel van de ondernemers in leeftijdscategorie
20 15 10 5 0
1996
2000
25-35 jaar
2004
2008
2013
55-65 jaar
Bron: CBS
Grotere bedrijven innovatiever
60
Percentage van alle bedrijven dat in de voorgaande drie jaar tenminste één product- of procesinnovatie heeft gerealiseerd 55%
50 40
58%
40%
30 20 10 0
Kleinbedrijf Bron: CBS
ING Economisch Bureau
Middenbedrijf
Grootbedrijf
Het grootste deel van het MKB (1-250 werknemers) staat er voldoende tot goed voor (ING MKB 2025). De resterende 40% van de mkb-bedrijven staat er minder florissant voor. Zij zitten vaak in sectoren die het zwaar hebben gehad (bouw, detailhandel, horeca), die zijn gericht op de binnen landse markt, relatief klein van omvang zijn en met een ondernemer op leeftijd. Ze hebben veel vast personeel op leeftijd en hun vaste activa in eigendom. Ze zijn daardoor weinig flexibel en hebben vaak weinig financiële middelen ‘over’ om mee te innoveren. Ze zijn gericht op overleven. Een bijkomende en gedeeltelijk gerelateerde factor is de leeftijd van ondernemers. Die loopt – net als de leeftijd van werknemers – langzaam op. In 1996 was 13% van de ondernemers tussen 55 en 65 jaar. Nu is dit 21% en dit percentage loopt de komende jaren verder op.
krijgen de bedrijven weer lucht, ook voor innovaties. Dit kan de komende jaren dus aantrekken. Naar verwachting zal daardoor een deel van de bedrijven die er nu niet goed voorstaan alsnog overleven. Bedrijven die er nu goed voor staan zullen juist hun kansen grijpen en verder groeien. Een ander deel van de bedrijven zal daardoor niet kunnen overleven. Dit deel zou groter kunnen zijn dan in eerdere periodes, door een combinatie van een lange crisis, de disruptie van bedrijfsmodellen en beperkte groeiambities van een deel van de ondernemers. Als deze signalen kloppen, is dit negatief voor de groei.
Kleinere bedrijven minder innovatief dan grote
Nederlandse ondernemers zijn vergeleken met inter nationale ondernemers minder ambitieus. Relatief weinig van hen willen binnen vijf jaar meer dan 19 banen creëren (Panteia Global Entrepreneurship Monitor 2013). Kleinere bedrijven zijn minder vaak innovatief: bij 10 tot 50 werkzame personen is dit slecht 40%, in het middenbedrijf is dit 55% en in het grootbedrijf 58% (CBS). Als kleine ondernemers niet innoveren wijten zij dat aan een gebrek aan geld, tijd en goed personeel. Dit laat onverlet dat er ook kleine bedrijven zijn die wel willen groeien en innovatief zijn, alleen in Nederland zijn dit er minder dan in andere landen. Het lage innovatieniveau in het MKB is ook een conjunc tureel probleem: zo gauw de economie weer aantrekt
18
Effect op groeikracht Neutraal - Licht negatief • Het MKB is mogelijk minder een groeimotor
dan vroeger.
Zeven vette jaren? / September 2015
<< inhoud
Andere uitdagingen: huiswerk De conceptversie van deze analyse is besproken met diverse deskundigen. Ze gaven feedback voor aanscherping en voor aanvullende uitdagingen. Niet al hun opmerkingen hebben we al van een volledige analyse kunnen voorzien. Die aanvullingen hebben we hieronder genoemd. We geven een eerste reactie, en geven aan waar onderzoek naar gedaan zou kunnen worden.
“De huidige jongeren willen minder werken en consumeren omdat ze alles delen” Als dit waar is, is het inderdaad schadelijk voor de groei. Op termijn zou dit namelijk leiden tot een lager arbeidsaanbod, daardoor een dalend inkomen en dus ook minder consumptie. Er is vooralsnog echter weinig bewijs voor deze – populaire – stellingname. Dat het arbeidsaanbod van jongeren de laatste jaren laag was, is waarschijnlijk vooral een effect van de crisis. Veel jongeren besloten daarom verder te gaan met een opleiding. De consumptie van jongeren is waarschijnlijk vooral anders (minder auto’s, meer elektronica), niet zozeer minder. Ze delen wat ze kunnen, maar houden daardoor geld over voor andere dingen. Verder onderzoek naar zowel de arbeidsvoorkeur van jongeren als hun consumptie lijkt wenselijk.
ING Economisch Bureau
“We moeten teveel verplicht sparen, en investeren daarom te weinig in eigen land” De verplichte besparingen zijn in Nederland inderdaad hoger dan in de meeste andere landen. Echter, ze zullen de komende jaren wat afnemen, door de veranderende pensioenwetgeving. Over het niveau van de verplichte besparingen is weliswaar discussie mogelijk, maar de invloed van het veranderende pensioenstelsel op de groei is in het komende decennium is naar verwachting wel licht positief. Onderzoek zou zich juist moeten richten op de kansen voor het in toenemende mate inzetten van de pensioenbesparingen in eigen land.
“De generatie jongeren die door de crisis geen werk vond, loopt blijvend schade op” Er is veel bewijs dat een crisis de economie blijvend schade kan toebrengen, met name via mensen die door werkloosheid gedurende lange tijd hun loopbaan moeten onderbreken. Dit is nadelig voor de economie als zij daardoor minder productiviteitswinst kunnen behalen. We verwachten dat de relatieve schaarste van jongeren op de arbeidsmarkt (pagina 12) hier wel wat compensatie kan bieden.
19
“We hebben te veel jongeren die zijn opgeleid voor het verkeerde beroep” Niet alleen ouderen (pagina 12), maar ook jongeren hebben veel administratieve opleidingen gevolgd waaraan steeds minder behoefte lijkt te bestaan. Bovendien lijkt hun opleiding vaak al verouderd te zijn op het moment dat ze zijn afgestudeerd. Dit is nadelig voor de productiviteit van Nederland. Een drukkend effect op de groei ten opzichte van eerdere decennia ontstaat mits het probleem groter is dan eerder. Dat kan kloppen, omdat het erop lijkt dat technologische verandering steeds sneller gaat. Deze uitdaging verdient daarom verder onderzoek.
Zeven vette jaren? / September 2015
<< inhoud
Goede jaren verhullen onderliggende uitdaging Relevante conclusies die sterker spelen voor 2015-2020
Export
Relevante conclusies die sterker spelen voor 2020-2025
Arbeidsaanbod
Het Nederlandse exportmodel komt op termijn onder druk te staan.
Consumptie
Het aantal handen neemt nog wel toe, maar duidelijk minder dan vroeger.
Productiviteit
Extra aflossingen op hypotheken drukken de consumptie de komende jaren licht.
Het werk moet vaker gedaan worden door ouderen, die niet de juiste papieren hebben.
De woningmarkt geeft vooral de komende jaren een bestedingsimpuls.
Het opleidingsniveau stijgt nog wel, maar draagt iets minder bij aan de groei.
Vergrijzing drukt de groei van het macro-inkomen weliswaar, maar niet meer dan eerder.
Het wereldwijde innovatie-potentieel neemt eerder toe dan af.
De nieuwe ouderen zijn door hun hogere vermogens een stimulans voor de consumptie.
De relatief lage bedrijfsinvesteringen kunnen de productiviteitsgroei beperken.
De afnemende bevolkingsgroei drukt de consumptie.
De Nederlandse sectorstructuur heeft mogelijk een lagere potentiële groei.
De werkgelegenheid is de komende jaren een impuls voor de consumptie.
De vele zelfstandigen kunnen de productiviteit aanjagen. Het MKB vormt mogelijk minder een groeimotor dan vroeger.
ING Economisch Bureau
20
Hoewel deze analyse nog een bètaversie is, dient zich toch een beeld aan: De eerstkomende jaren zien er per saldo goed uit voor de Nederlandse economie. De groei zal naar verwachting meerdere jaren op of boven twee procent uitkomen. Er is – grote schokken in de wereld om ons heen daargelaten – binnen Nederland relatief veel ruimte om te groeien: de werkgelegenheid en productiviteit kunnen een inhaalslag maken. De woningmarkt geeft wind in de rug. Echter, op termijn drukt een aantal structurele factoren de groei. De vergrijzing laat zijn sporen na, zowel werknemers als ondernemers zijn steeds ouder. Sommige werknemers, ondernemers en sectoren zullen moeite hebben om mee te komen in de veranderende wereld. Dit heeft grote persoonlijke gevolgen en drukt het groeivermogen van Nederland. Het dak vertoont vooral op dat gebied nog scheuren, ondanks de goede jaren die in het verschiet liggen. Een groeiagenda voor Nederland zou van die goede jaren kunnen profiteren, om een volgende dip te voorkomen.
Zeven vette jaren? / September 2015
<< inhoud
Verantwoording
Met dank aan
Een basis voor het denken
Om onze bètaversie aan te scherpen hebben we gesproken met deskundigen van verschillende organisaties. De conclusies in dit stuk zijn geheel voor onze rekening, maar we hebben wel dankbaar gebruik gemaakt van hun denkwerk.
Dit is niet de eerste en ook niet de laatste analyse over de groeikracht van de Nederlandse economie. Vele auteurs zijn ons voorgegaan (hier rechts treft u links naar andere bronnen). Dit stuk heeft de ambitie om ten eerste enige structuur en overzicht aan te brengen in het vraagstuk. Ten tweede hopen we hiermee ook niet-economen een dusdanig inzicht te geven dat zij deel kunnen nemen aan deze discussie. Tot slot hopen we hiermee bij te dragen aan het prioriteren van de uitdagingen. Daarmee willen we een basis leggen voor een groeiagenda voor de langere termijn.
Naam Organisatie Paul van Kempen VNO NCW Esther Crabbendam FNV Jong Paul te Grotenhuis InRetail Rob Mulder Vereniging Eigen Huis Tom van der Horst TNO Karin Horsman WUR Alex van Scherpenzeel ANBO Koen Becking UVT
Een bètaversie die nog niet compleet is
We onderzoeken hier veertien hypothesen waarvan we op basis van literatuur, interviews en de media denken dat ze belangrijke zorgen zijn in het denken over het groeivermogen van Nederland. Naar de kansen hebben we dus (nog) niet gekeken. We geven steeds aan wat onze voorlopige conclusie is over het effect op het groeivermogen. We hebben vanuit verschillende deskundigen suggesties gekregen en die naar eigen inzicht verwerkt. Niet alle suggesties voor aanvulling konden we een plek geven in dit rapport. We bespreken ze kort op pagina 19 en verwachten dat deze lijst door gesprekken met deskundigen nog langer zal worden.
Leestips
Voor deze bètaversie hebben we gebruik gemaakt van bestaande analyses over het groeivermogen van Nederland. De volgende publicaties horen in elk geval tot de ‘basisliteratuur’ in het denken over het groeivermogen: Agenda voor Nederland (TNO) Doing growth diagnosis in practice (Hausmann et al.) Het groeidebat (FD artikelenreeks) Kansrijk! (VNO-NCW MKB Nederland) Naar een lerende economie (WRR) Nederlandse economie in stabieler vaarwater (SER) Nieuwe groei (D66) Roads to recovery (CPB)
We behandelen de uitdagingen alsof ze los staan van elkaar, maar ze hangen natuurlijk ook samen. Ook hebben we vooral naar binnenlandse uitdagingen gekeken. Niet omdat de wereldeconomie geen zorgen biedt, maar we kijken naar uitdagingen waar Nederland invloed op kan uitoefenen. Wij – en hopelijk ook anderen – gaan verder met het verbeteren van deze bètaversie. Het maken van een probleemanalyse kan een gemeenschappelijk basis leggen voor een economische groeiagenda voor Nederland.
ING Economisch Bureau
21
Zeven vette jaren? / September 2015
<< inhoud
Colofon
Auteurs
Senne Janssen Dimitry Fleming Marten van Garderen Marieke Blom M.m.v.: Raoul Leering, Max Erich, Jurjen Witteveen, Katinka Jongkind, Rico Luman
Disclaimer De informatie in dit rapport geeft de persoonlijke mening weer van de analist(en) en geen enkel deel van de beloning van de analist(en) was, is, of zal direct of indirect gerelateerd zijn aan het opnemen van specifieke aanbevelingen of meningen in dit rapport. De analisten die aan deze publicatie hebben bijgedragen voldoen allen aan de vereisten zoals gesteld door hun nationale toezichthouders aan de uit oefening van hun vak. Deze publicatie is opgesteld namens ING Bank N.V., gevestigd te Amsterdam en slechts bedoeld ter informatie van haar cliënten. ING Bank N.V. is onderdeel van ING Groep N.V. Deze publicatie is geen beleggingsaanbeveling noch een aanbieding of uitnodi ging tot koop of verkoop van enig financieel instrument. Deze publicatie is louter informatief en mag niet worden beschouwd als advies. ING Bank N.V. betrekt haar informatie van betrouwbaar geachte bronnen en heeft alle mogelijk zorg betracht om er voor te zorgen dat ten tijde van de publicatie de informatie waarop zij haar visie in dit rapport heeft gebaseerd niet onjuist of misleidend is. ING Bank N.V. geeft geen garantie dat de door haar gebruikte informatie accuraat of compleet is. De informatie in dit rapport kan gewijzigd worden zonder enige vorm van aankondiging. ING Bank N.V. noch één of meer van haar directeuren of werknemers aanvaardt enige aansprakelijkheid voor enig direct of indirect verlies of schade voortkomend uit het gebruik van (de inhoud van) deze publicatie alsmede voor druk- en zetfouten in deze publicatie. Auteursrecht en rechten ter bescherming van gegevensbestanden zijn van toepassing op deze publicatie. Overneming van gegevens uit deze publicatie is toegestaan, mits de bron wordt vermeld. In Nederland is ING Bank N.V. geregistreerd bij en staat onder toezicht van De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten. De tekst is afgesloten op 3 september 2015.
ING Economisch Bureau
22
Zeven vette jaren? / September 2015