3de bach TEW (keuze)
Geschiedenis vh Economisch Denken Prof. Erreygers
Q 179
uickprinter Koningstraat 13 2000 Antwerpen www.quickprinter.be
6.00 EUR
Nieuw!!! Online samenvattingen kopen via www.quickprintershop.be
Geschiedenis van het economisch denken Pre-klassieke periode • Sessie 1. Inleiding – Griekse Oudheid – Scholastieken • Sessie 2. Mercantilisme – Petty – Cantillon – Law – Boisguilbert • Sessie 3. De Fysiocraten Klassieke periode • Sessie 4. Mandeville – Adam Smith • Sessie 5. Malthus – Ricardo
• Sessie 6. Bentham – Vroege Socialisten – John Stuart Mill • Sessie 7. Karl Marx – Volgelingen van Marx Neo-klassieke periode • Sessie 8. De Neo-klassieke Voorlopers – Dupuit, Cournot, Gossen • Sessie 9. De Neo-klassieke Grondleggers – Jevons, Menger, Walras • Géén les op 1 mei • Sessie 10. De Theorie van het Algemeen Economisch Evenwicht • Sessie 11. De Geschiedenis van de Welvaartseconomie • Sessie 12. John Maynard Keynes en het Ontstaan van de Macro-economie
1
Hoofdstuk 1: Inleiding -‐ Griekse Oudheid -‐ Scholas:eken 1.1 Inleiding 1. Bedoeling van de cursus • breed overzicht van de geschiedenis van het economisch denken • inzicht in het voorlopige karakter van economische kennis • intellectuele achtergrond van de discipline • economische kennis is relatief > theorieën komen en gaan • Agnar Sandmo’s redenen
1. “It is fun. Anyone with some familiarity with modern economics should find it interesting to read about the thinkers and theories of the past (...).”
→ vanwaar komt het
2. “Some knowledge of the history of thought should form part of the liberal education of an economist.”
→ brede opleiding
3. “Some familiarity with the history of thought contributes to a better understanding of the fact that the discipline of economics is in a permanent process of change and development, thereby leading to a better understanding of the nature of economic research.”
→ draagwijdte
2. Bronnen • primaire bronnen = wat economie zelf heeft geschreven • secundaire bronnen = wetenschappelijke reflectie
– professionele literatuur
* klassiekers
*vaktijdschriften
– handboeken
– internet, vb. http://econ.duke.edu/centers- initiatives/history-of-political-economy
3. Geschiedenis en methodologie • “Is economie wetenschap?”
→ wanneer is een discipline wetenschappelijk?
→ hoe kunnen we wet van een wetenschap onderscheiden? • belangrijke bijdragen 1. Karl Popper
→ Falsificationisme
→ oostenrijker, gevlucht naar VK
→ nieuw criterium vr ondersch wet <> niet wetenschappen
→ niet verificationisme maar falsifieerbaardheid > het tegendeel bewijzen, de theorie weerleggen en DAN is het een wetenschap
→ wetenschap is dus altijd voorlopig 2. Thomas Kuhn
→ Paradigma-theorie
→ periodes waarin wetenschappen een bepaalde theorie delen
2
→ paradigma’s > fouten, dingen die niet worden verklaard (anomalieën) > vertrouwenscrisis
→ alternatieve theorie kan heersende par vervangen
→ dus zowel oud als nieuw paradigma nodig 3. Imre Lakatos
→ wetenschappelijke onderzoeksprogramma’s
→ wet onderzoeksprogramma > verschil met paradigma; er is een harde kern, iets wat nooit veranderd mag worden + een beschermende schil zal veranderen 4. Donald/Deirdre McCloskey
→ Econ gesch (feitelijke)
→ heeft commentaar op de retoriek van de economische wet
→ er zijn een aantal methodologische voorschriften maar veel economische wet volgen die niet > is volgens hem geen probleem > kijken naar de praktijk vd economie > aandacht vr retoriek (welke argumenten, welke technieken worden gebruikt om elkaar te overtuigen)
4. Economie als ‘dismal science’ • de term ‘dismal science’ (akelige, trieste, sombere wetenschap) is afkomstig van Thomas Carlyle • Carlyle (1795-1881) was een zeer invloedrijke Schotse schrijver en essayist • in het algemeen wordt aangenomen dat Carlyle reageerde tegen de pessimistische voorspellingen van Malthus
→ Malthus: alg welvaartsbevrediging is onmogelijk (voor heel de bevolking) • maar vorige puntje is niet juist: in feite gaat het om een reactie tegen John Stuart Mill en andere economisten die ijverden voor de afschaffing van de slavernij
→ antislavernij beweging bestond uit de coalitie van christelijke denkers, utilitaristen en economisten • Carlyle en John Ruskin (1819-1900) spraken zich uit voor kolonisatie en tegen individuele vrijheid voor iedereen
→ Carl: zwart is inferieur, blank is superieur
→ niet alle mensen zijn gelijk en er is een hiërarchie > zo wordt slavernij verdedigbaar
→ MAAR veroordeelden wel scherp de moderne vormen van slavernij
*tov machines > industrialisatie en afhankelijk zijn van mach corrumpeerde de ziel vd mens • dismal science <> gay science • economische wet wordt beschuldigd van het steunen vd afschaffing vd slavernij > dachten liberaal
!
5. Overzicht van de cursus • Pre-klassieke periode: vòòr Adam Smith • Klassieke periode: van Smith tot Marx
3
• Neo-klassieke periode: vanaf de neo- klassieke revolutie
1.2 De Griekse Oudheid 1. Situering • periode: 450 - 300 voor Christus • maatschappij grondig verschillend van de onze:
– klassenstructuur: hiërarchie
*rigide positie en status >> verandering gebeurt langzaam
– landbouw dominant
*steden vooral culturele rol
– geld marginale betekenis
*vooral ruilhandel • geen aparte economische wetenschap
- vooral filosofen
- het goede staat centraal • Plato, Aristoteles (+ Xenofoon: Oikonomikos)
→ Plato wijst naar boven, Aristoteles wijst naar beneden
2. Plato (427 -‐ 347 v.C.) • leerling van Socrates
→ dialogen met Socrates in de hoofdrol = Socratische dialogen • leermeester van Aristoteles • oprichter van de ‘Academie’ in Athene • ook actief in Syracuse • Socratische dialogen
a) “Republiek” (Politeia) • geschreven rond 374 v.C. • beschrijving van de ‘ideale’, ‘rechtvaardige’ staat • staat streng hiërarchisch opgebouwd:
– heersers = filosofen-koningen, mensen die speciaal opgeleid zijn, wetten uitvoeren
– bewakers = soldaten, orde handhaven en wetten naleven bv. politie
– producenten = landbouwers, ambachtslui, handelaars … • helemaal onderaan: handelaars • Kleinhandel voor mensen met een slechte gezondheid + loonarbeid vr mensen met beperkte verstandelijke capaciteiten • indeling gebaseerd op:
– verscheidenheid van de menselijke behoeften
→ verschillende dingen moeten gemaakt worden
→ doet ruil ontstaan
– ongelijkheid van de natuurlijke aanleg
→ ieder van ons houdt zich best bezig met die taak waarvoor hij als het ware in de wieg gelegd is • Diversiteit in behouden en natuurlijke aanleg combineren
4
• KWALITATIEF ARGUMENT > mens en mtspp worden er beter van, niet voor max productie (=Smith) • een teveel aan rijkdom is een bedreiging voor de rechtvaardige samenleving • heersers en bewakers mogen geen privé bezit hebben
(= aristocratisch communisme)
b) “WeGen” (Nomoi) • geschreven aan het einde van zijn leven • stichting van een fictieve kolonie, ‘Magnesia’ • meer ‘realistische’ visie • privé bezit ook aan de hoogste klassen toegestaan, maar aan strenge voorwaarden onderworpen
(gelijke landverdeling in het begin) • klemtoon op beperking van de bevolking als middel om armoede te vermijden (ideaal: 5040 gezinnen) • bestaansminimum is gegarandeerd > niet door armoede omkomen • staatsinterventie mag om prijzen en winsten te regelen • interest is volledig verboden • kapitaalaccumulatie is nauwelijks toegestaan • geld is nodig als ruilmiddel, maar moet waardeloos zijn (geen goud of zilver)
3. Aristoteles (384 -‐ 322 v.C.) • leerling van Plato • leermeester van Alexander de Grote • oprichter van het ‘Lyceum’ in Athene (peripatetische school)
→ ze wandelen rond • meer aandacht dan Plato voor studie van de natuur
→ bredere belangstelling > brede interesse • proberen alles te rangschikken / te classificeren
a) “Ethiek” (Ethica Nicomachea) • geschreven rond 330 v.C. • ethische beschouwingen • ook historische, culturele, psychologische, sociologische, en economische aspecten • ‘oikonomia’ is geen theoretische of praktische wetenschap • ‘oikonomia’ is een ondergeschikte kunst of kunde
→ om een huishouden te bestuderen • doel van de ‘oikonomia’: verwerven van rijkdom:
– verzorgen van de huishouding
– verkrijgen van levensnoodzakelijkheden
→ bv. gaan kopen od markt • mensen streven ‘het goede’ na: welzijn (kwaliteit) in plaats van rijkdom (kwantiteit)
→ kwal > kwant • rechtvaardigheid in de ruil: principe van de evenredige tegenprestatie • gelijkheid in de ruil bij heterogene goederen: vergelijkbare behoeften
5
• natuurlijke maatstaf vervangen door algemeen aanvaard substituut
nl. geld is maatstaf van behoeften
→ maakt dingen die onvergelijkbaar zijn vergelijkbaar
b) “Poli:ek” (Poli:ca) • geschreven rond 320 v.C. • zoektocht naar ideale staatsinrichting • individueel belang ondergeschikt aan maatschappelijk
→ zoals Plato • géén verdediging van gemeenschappelijk bezit
→ <> Plato • beloning naar verdienste toegelaten (maar met mate)
→ niet zoveel mogelijke dingen willen hebben
→ goeie dingen nastreven, kwaliteit
→ motivatie
→ ongelijkheid is drijfveer voor revolutie • onderscheid tussen ‘oikonomia’ en ‘chrèmatistikè’: gebruikswaarde-ruilwaarde • oikonomia:
– gebruik van persoonlijk bezit
– gebruik van onpersoonlijk bezit
– verwerven van goederen • chrèmatistikè:
– bezitsverwervingskunst = omgang met geld
→ onderdeel van oik MAAR*** • welke relatie? • ‘oikonomia’ slaat op het natuurlijke, normale gedrag
(sfeer van de gebruikswaarde) • ‘chrèmatistikè’ slaat op geldeconomie
(sfeer van de ruilwaarde) • ***‘chrèmatistikè’ kan ontaarden:
– goede, natuurlijke chrèmatistikè is onderdeel van oikonomia
– slechte, onnatuurlijke chrèmatistikè is gericht op ongelimiteerde bezitsverwerving
(accumulatie van rijkdom)
→ kan zijn doel voorbij schieten > door geld geobsedeerd • voor Aristoteles is belangrijk:
– maat houden: natuurlijk gedrag niet laten deverteren
– het noodzakelijke niet overschrijden
– deugdzaamheid nastreven (legende van koning Midas!) • ruil is een onproductieve bezigheid (geen winst) ruil moet evenredig zijn • geld is onproductief (wisselmiddel) • interest vragen is een van de meest tegennatuurlijke middelen om geld te verdienen
→ mag men niet doen
6
→ er komen al nakomelingen van
→ dan laat men geld uit geld geboren worden
4. Conclusie • sterk normatieve benaderingen • Plato veeleer deductief
Aristoteles meer inductief • Plato gelooft in het bestaan van een goede heersersklasse
→ (voorloper van communisme)
→ utopisch en romantisch van aard
→ kan snel ontaarden in totalitarisme • grote invloed van Aristoteles in de Middeleeuwen
1.3 De Scholas:eken (ME) 1. Situering • periode: 11de - 17de eeuw • herontdekking van het werk van Aristoteles, onder invloed van Arabische geleerden zoals Averroes (1126 – 1198) • Latijnse vertalingen: Robert Grosseteste (ca. 1170 – 1253), Willem van Moerbeke (ca. 1215 – ca. 1286)
→ van Aristoteles
→ nieuwe impuls • ontstaan van universiteiten (Parijs, Oxford, ...)
→ scholastieken = leraars • Scholastieken = ‘leraars’, ‘professors’ • inspiratiebronnen:
– Bijbel (Oude en Nieuwe Testament)
– Kerkvaders (Augustinus, … )
– Aristoteles
– Romeins Recht
– Canoniek Recht (Kerkelijk Recht) • langzame evolutie in standpunten • twee invalshoeken:
– vanuit de aardse samenleving (belangen van de mensen)
– vanuit het hemelse leven (belangen van God)
→ je moet de hemel verdienen • economische problemen komen aan bod bij de ethiek en het recht • economie en ethiek: (rechtvaardigheid)
– distributieve rechtvaardigheid (verdeling van inkomen en rijkdom): aanvaarden of veranderen
– commutatieve rechtvaardigheid (ruil van goederen en diensten) • economie en recht: (rechtsprincipe)
– welke contracten zijn geoorloofd?
→ intrest wordt vermomd als iets anders
7
• Scholastieke methode:
– het stellen van een vraag, probleem, casus
– een lange uiteenzetting over het standpunt dat moet worden aangepast of verworpen (autoriteiten!)
– het geven van een anders luidend antwoord
*positieve argumenten
*negatieve argumenten
*achtergrondinformatie • aandacht voor economische problemen:
– waarde van de goederen(prijs) = prijs te hoog/te laag?
– interest = mag dit?
– geld = machtshebbers? • Wat is erover bekend?
→ Bijbel, Marcus, …
→ Wie zegt dit, wie zegt dat? •
2. Rechtvaardige prijs • commentaar op Aristoteles’ Ethica Nicomachea • proportionaliteitsprincipe in de ruil:
– bouwmeester (A) staat tegenover schoenmaker (B)
– huis (C)staat tegen over een paar schoenen (D)
!
= kruisverband
• wat bedoelde Aristoteles met evenredigheid in de ruil? Hoe interpreteren? • interpretatie van het begrip ‘chreia’ (indigentia) • embryonale formuleringen van moderne theorieën? • teksten zijn dikwijls onduidelijk • ruil moet gebeuren tegen een rechtvaardige prijs • rechtvaardige prijs = normale marktprijs (cf. Raymond De Roover) • evolutie in het scholastieke denken: overzicht door Odd Langholm •
a) Interpreta:e van Raymond De Roover • “The concept of the just price: theory and economic policy”, Journal of Economic History, vol. 18(4), Dec. 1958, pp. 418-434
!
!
→ norm omstandigheden: marktprijs
8
!
!
→ markten werken niet goed > dan mag OH tussenkomen
b) Albertus Magnus (ca. 1206-‐1280) • productiekosten moeten gedekt zijn • labor et expenses • voorloper van arbeidswaardeleer? • juiste prijs komt overeen met de waarde secundum aestimationem fori
→ volgens de schatting vd markt
c) Thomas van Aquino (ca. 1225-‐1274) • verband met menselijke behoeften • prijzen variëren in functie van behoeften • vaag • voorloper van subjectieve waardeleer?
d) Henricus van Friemar (ca. 1245-‐1340) • verband met geaggregeerde vraag
→ beh vd groep v mensen • geen scherp onderscheid tussen vraag en aanbod • relatie tussen prijs en schaarste
e) Johannes Buridanus (ca. 1295-‐1358) • introduceert het begrip koopkracht • prijs wordt bepaald door ‘effectieve vraag’ • rei venalis mensura est communis indigentia humana
f) Geraldus Odonis (ca. 1290-‐1349) • synthese • combineert kosten-gerichte benadering met vraag-gerichte benadering • invloed van Pierre de Jean Olivi • raritas (schaarste)
g) Pierre de Jean Olivi (1248-‐1298) • virtuositas (‘objectief’ nut)
9
• complacibilitas (‘subjectief’ nut) • later overgenomen door San Bernardino van Siena
3. Interestverbod • lange traditie in de Kerk:
– eerste concilie van Nicaea (325)
– derde concilie van Lateranen (1179)
– verbod opgeheven rond 1830 >> HEEL LAAT ! • hoe kan het verbod worden gelegitimeerd? • weinig houvast in Oude of Nieuwe Testament
→ op zoek naar bijkomende argumenten/bronnen want te weinig info • andere bronnen: Plato, Aristoteles, Kerkvaders • twee manieren van beïnvloeding:
– in foro externo (rechtbanken)
– in foro interno (biecht)
→ biechtvader moest weten hoe men daarmee moet omgaan
a) Thomas van Aquino : nieuwe argumenten • onderscheid consumeerbare en niet- consumeerbare goederen • niet-consumeerbaar: bv. huis
– verkoop van het goed bv. huis kopen
– verkoop van het gebruik bv. huis verhuren, het is nog in je bezit maar gebruikt het zelf niet • geld is een consumeerbaar goed > geen onderscheid tussen goed en gebruik • interest vragen = misdaad begaan
→ want je hebt het geld niet meer en je vraagt er een vergoeding voor
b) Uitzonderingen • extrinsieke titels maken interest mogelijk • damnum emergens (geleden schade) (later ook periculum damni)
→ geld uitgeleend > huis brandt af > je h geld nodig > bijkomende vergoeding vr deze schade die je hebt geleden • lucrum cessans (ontlopen winst)
cf. alternatieve kosten, opportuniteitskosten • periculum sortis (risico voor het kapitaal)
→ kans op terugbetaling • carentia pecuniae (liquiditeitsopoffering) cf. tijdspreferentie • Leonardus Lessius (1554-1623):
– De Iustitia et Iure (1605)
– bestudeert Antwerpse Beurs
c) Kri:ek op het Interestverbod • Charles Du Moulin (1500-1566), De Usuris (1546) • Blaise Pascal (1623-1662) • mercantilisten
10
• economisten van de Verlichting: Turgot, Cantillon, Condillac, ...
d) Oordeel van De Roover • “De grote zwakheid van de scholastieke economie was de doctrine over woeker. Het canonieke recht, dat dateerde van het begin van de middeleeuwen toen de meeste leningen werden afgesloten voor doeleinden van consumptie, definieerde woeker als elke toeslag die gevraagd werd bovenop de hoofdsom van een lening. Omdat die definitie behoorde tot het katholieke dogma, konden de scholastieken er niets aan veranderen. Naarmate de tijd vorderde, bracht de definitie de scholastieken in groeiende mate in verlegenheid. Met handen en voeten gebonden aan de definitie, werden de Doctoren dieper en dieper in een moeras van tegenstellingen gezogen.” (QJE, 1955, 69(2), p. 173; mijn vertaling)
→ scholastieken ….
4. Geld • probleem van de waardevermindering van het geld • Buridanus • Oresmus: metallisme, wet van Gresham • school van Salamanca • Jean Bodin: kwantiteitstheorie
a) Leonardus Lessius • over de juiste prijs:
“De gerechte prijs (iustum pretium) is ofwel de prijs die de overheid heeft vastgelegd met het oog op het algemeen belang, ofwel de prijs die bepaald is door de gemeenschappelijke waardering van personen.” (De Iustitia et Iure, 2, 21, 2, 7) • twee concepten:
– de wettelijke prijs (pretium legitimum), die door de overheid wordt vastgelegd
– de algemene of natuurlijke prijs (pretium vulgare of naturale), die door de markt wordt bepaald • de meeste laatscholastieken vonden dat de wettelijke prijs primeerde op de algemene • Lessius was van oordeel dat er zich situaties konden voordoen waarin de marktprijs “juister” was dan de wettelijke prijs • hij onderzocht ook het effect van monopolies op de prijs • in sommige situaties waren monopolies terecht • Lessius onderzocht ook asymmetrische informatie:
“Mag ik een bepaald goed tegen de gangbare prijs verkopen, indien ik weet dat de prijs van dat goed weldra zal dalen? Stel bijvoorbeeld dat ik via briefwisseling vernomen heb dat een grote hoeveelheid goederen van elders wordt aangevoerd of dat ik weet dat een bepaalde hoeveelheid goederen, die tot nog toe is achtergehouden, binnenkort zal worden vrijgegeven. Mag ik deze informatie verbergen en mijn waren tegen de gangbare prijs verkopen?” (De Iustitia et Iure, 2, 21)
→ info bekend maken of voor zichzelf houden?
11
Hoofdstuk 2: Mercan:lisme -‐ PeGy -‐ Can:llon -‐ Law -‐ Boisguilbert 2.1 Mercan:lisme 1. Situering • periode 1450 - 1750 • belangen van de ondernemers • geen echte ‘school’; heterogene verzameling
→ naam van de verzameling die achteraf is gegeven • zowel praktische aanbevelingen als analyse (vh econ systeem) • feitelijke ontwikkelingen:
– Kerk verliest aan gezag
→ dogma’s > scholastieken stonden heel dicht bij de Kerk
MAAR Mercant: afscheuren vd Kerk, niet meer het dominerende instituut
– ontstaan van sterke centrale staten
→ leger opgericht
– kolonies en internationale handel • Niccolo Machiavelli (1469-1527)
→ hoe kunnen machtshebbers macht behouden? • Thomas Hobbes (1588-1679)
→ breuk met Kath Kerk • Dominantie van de Katholieke kerk wordt doorbroken:
Maarten Luther (1483-1546)
Johannes Calvin (1509-1564)
Huldrych Zwingli (1484-1531) • praktisch denken domineert
– belang van de staat: staatsinkomen
– ook bescherming van private belangen (privilegies en monopolies) • geld - edel metaal - is de belangrijkste vorm van rijkdom
→ staten/landen zijn rijk als ze veel goud bezitten > maar is dus niet zo > hh goud/zilver laten toenemen = belangrijk (zie volgende punt) • twee manieren om aan edel metaal te komen:
– directe weg: goud- en zilvermijnen
– indirecte weg: gunstige handelsbalans
→ uitvoer/invoer > eerste concept van handelsbalans • gunstige handelsbalans door:
– regelgeving
– belastingen
– importbelemmeringen
– exportondersteuning
– oprichting van bedrijven • voorstanders van actief overheidsingrijpen ( <> A. Smith) • protectionisme • verschillen naargelang het land
→ heterogene groep
12
2. MercanRlisme in Frankrijk • strijd tussen overheden
→ centrale (koning/hof) vs regionale (steden)
→ centrale winnen > Fr is nog steeds gecentraliseerd • centrale staat wordt machtiger • twee belangrijke kenmerken:
– bescherming van de inlandse industriële sectoren, vooral textielsector
– verregaande mate van regulering (economische achterstand ?)
→ tov andere landen beleid van de centrale staat:
• – veralgemening van de gildenstructuur
– centraal gestuurd controle-apparaat
– nieuwe ambtenaren
– règlements
→ regl die wordt opgelegd aan indust bv. textiel: zoveel draden MAAR (zie volgende puntje) regels worden niet altijd nageleefd • • uitzonderingen, o.a. zijde-industrie • manufactures royales (= door de overheid beschermde bedrijven)
– voorbeeld: Manufacture Royale des Gobelins (1664) • soms harde repressie
– 1686-1748: verbod op toiles de coton peintes (indiennes = uit het buitenland) en verwante stoffen > kleurrijke stoffen • overheid heeft nood aan nieuwe financiële middelen:
- door de oorglogen > leger kost geld
– stijging van de belastingdruk
– monopolievergoedingen • belangrijkste belastingen:
– taille (land)
– aides (consumptiegoederen)
– gabelle (zout): bep hh met afgestelde prijs moet afnemen
– douanes (economisch verkeer) • In de 18de eeuw zijn de bel zo belangrijk geworden dat het een verstikking is geworden voor het econ wezen
a) Barthélemy de Laffemas • • • •
1545-1612 raadgever van koning: Hendrik IV talloze mercantilistische maatregelen promotie van de zijdeindustrie
b) Antoine de Montchres:en • 1575-1621 • handelaar en ondernemer • Traicté de l’Œconomie Politique (1605)
→ was standaard benaming van de econ wet • opgedragen aan Lodewijk XIII
c) Jean-‐Bap:ste Colbert • 1619-1683 • politicus • belangrijkste raadgever van Lodewijk XIV
13
• sterk mercantilistisch gericht beleid • colbertisme • accd wereld proberen te structureren
3. MercanRlisme in Engeland • strijd tussen koning, parlement en lokale overheden
→ parlement: tegengewicht tov de koning
→ niet dezelfde macht als Fr staat • meer ruimte voor vernieuwing
→ minder ‘ijzeren grijp’ • beschermen van de textielsector • toekennen van monopolies:
– bepaalde producten
– bepaalde gebieden • Industriële revolutie eerst in Engeland, daarna overgewaaid • veel aandacht voor monetaire problemen:
– staat heeft geld nodig
– opkomst van papier geld
→ de banken gecreëerd • John Law (1671-1729) [zie verder] • South Sea Bubble (1720)
→ financiële zeepbel die uiteenspat • doctrine van het bullionisme: verbod op de export van edele metalen (bullion)
→ lang wordt rijker want voorraad stijgt • kunnen de goud- en zilvervoorraden van een land blijven stijgen?
→ is dat mogelijk? • bullionisten denken van wel • andere mercantilisten zijn voorzichtiger
– inzicht in de kwantiteitstheorie van het geld (Locke)
– inzicht in het zelfregulerende karakter van internationale handel
a) John Locke (1632-‐1704) & David Hume (1711-‐1776) • price-specie flow mechanism (Hume)
→ als de geldhoeveelheid blijft stijgen
→ De uitleg van Hume: “Suppose four-fifths of all the money in GREAT BRITAIN to be annihilated in one night, (…) what would be the consequence? Must not the price of all labour and commodities sink in proportion (…)? What nation could then dispute with us in any foreign market, or pretend to navigate or to sell manufactures at the same price, which to us would afford sufficient profit? In how little time, therefore, must this bring back the money which we had lost, and raise us to the level of all the neighbouring nations? Where, after we have arrived, we immediately lose the advantage of the cheapness of labour and commodities; and the farther flowing in of money is stopped by our fulness and repletion.”
→ maw: geldhh met ⅘ dalen > nog ⅕ over > alle prijzen en lonen ook tot ⅕ > dan heb je voordelen op de internationale markt • werking van het mechanisme:
daling goudvoorraad
➡
daling prijzen
➡
stijging export, daling import van goederen
14
➡
stijging goudvoorraad
b) Thomas Gresham • 1519-1579 • financieel agent in Antwerpen • ‘wet van Gresham
c) Gerard de Malynes • • • •
1586-1641 handelaar en speculant bullionist afkerige houding tegenover geldhandelaars en wisselagenten
d) Edward Misselden • 1608-1654 • handelaar • ‘ballance of trade’ = handelsbalans • zweert bullionsme af
e) Thomas Mun • 1571-1641 • partner van de East India Company • bekritiseert bullionisme • postume publicaties • Als je aankoopt in het buitenland kan je de export ook stimuleren
4. ReacRes op mercanRlisme • Adam Smith: uitgesproken negatieve houding tegenover het “commercial/mercantile system”
[Wealth of Nations, Book IV, Chapters I-VIII] • “in the mercantile system, the interest of the consumer is almost constantly sacrificed to that of the producer; and it seems to consider production, and not consumption, as the ultimate end and object of all industry and commerce” • John Maynard Keynes: een meer positieve beoordeling van het mercantilisme (The General Theory, Chapter 23) • “as a contribution to statecraft, which is concerned with the economic system as a whole and with securing the optimum employment of the system’s entire resources, the methods of the early pioneers of economic thinking in the sixteenth and seventeenth centuries may have attained to fragments of practical wisdom which the unrealistic abstractions of Ricardo first forgot and then obliterated” (p. 340) • Merc hadden inzicht in wat econ beleid was en hoe de OH het moest sturen
2.2 William PeGy (1623 -‐ 1687) • • • • •
‘vader van de (klassieke) politieke economie’ (Marx) turbulente levensloop medische opleiding grootgrondbezitter in Ierland medestichter van de Royal Society
→ 1 vd eerste wet verenigingen die worden opgericht
15
• belangrijkste werken:
– A Treatise of Taxes and Contributions (1662)
- Political Arithmetick (1690)
- Verbum Sapienti (1691)
– Quantulumcumque Concerning Money (1695) • empirische invalshoek • experimentele methode (invloed van Francis Bacon)
→ als je nieuwe dingen wil ontdekken moet je experimenteren • Political Arithmetick:
– schatting van het nationaal inkomen van Engeland
→ moeilijk want ze wisten opp en # burgers niet
– vergelijking met Frankrijk en Holland
– voorloper van econometrie ?
– werk voortgezet door Gregory King en Charles Davenant • interessante bijdragen over prijs en waarde • onderscheid tussen drie prijsconcepten:
– natuurlijke prijs
– politieke prijs
– gangbare prijs • natuurlijke prijs = optimale prijs volgens de ideale omstandigheden • politieke prijs = theoretische prijs volgens de bestaande productie-omstandigheden • gangbare prijs = feitelijke marktprijs
→ feitelijke prijs kan fluctueren rond een soort van evenwichtsprijs • natuurlijke en politieke prijs worden bepaald door intrinsieke factoren (permanent) • gangbare prijs wordt bepaald door extrinsieke factoren (voorbijgaand)
→ bv. iets dat id mode komt > vraag stijgt • theorie over relatieve prijzen • verklaring gebaseerd op productiekosten:
– hoeveelheid arbeid
– hoeveelheid land • TEKST
→ goederen h een vader en een moeder
→ niet opsluiten maar beboeten dan hou je de arbeidskrachten
→ 2 factoren bepalen de prijs
a) relatieve waarde? Als je veel land nodig hebt en weinig arbeid of omgekeerd?
b) land en arbeid vergelijkbaar maken • equivalentie-probleem: bepaling van de par • DUS wat zijn de intrinsieke factoren die de waarde vh land/arbeid bepalen? • verschillende mogelijkheden • geen bevredigende oplossing • andere bijdragen:
– belang van schaalvoordelen en arbeidsverdeling
– bevolkingsvraagstukken
2.3 Richard Can:llon(ca. 1680 -‐ 1734) • • • • •
mysterieus persoon Iers bankier en handelaar woont en werkt in Parijs en London speelt een rol in de Mississippi affaire (1720) wordt millionnaire
16
• belangrijkste publicatie:
– Essai sur la Nature du Commerce en Général (1755) • anoniem en postuum • oorspronkelijk in het Engels geschreven (?) • statistische appendix verloren • manuscript in handen van Mirabeau (fysiocraat)
→ Fransman • lange tijd vergeten • eerste algemene economisch-theoretische uiteenzetting
→ het wordt complexer • modelmatige aanpak • empirische ondersteuning • organisatie van de productie opgevat als een hiërarchisch systeem:
– onafhankelijke klasse (grondbezitters)
– afhankelijke klassen (ondernemers en arbeiders) • ondernemers leven van onzekere lonen
→ nemen risico’s > niet zeker of ze prod verkocht gaan krijgen • arbeiders leven van zekere lonen • ondernemers zijn de spil van het economisch proces • benadrukt het belang van risico en onzekerheid • prijsmechanisme zorgt voor evenwicht • onderscheid tussen intrinsieke waarde en wisselvallige marktprijs • bouwt voort op Petty’s waardeleer, en ontwikkelt een soort van land-waardeleer
→ arbeider = hh land • aandacht voor verschillen in loonvoeten: opleiding? • buitenlandse handel:
– contra export van landintensieve producten
– pro export van arbeidsintensieve producten • inzicht in de kwantiteitstheorie van het geld
→ manier waarop geldhoeveelheid kan stijgen • economisch proces als kringloop
2.4 John Law (1671-‐1729) • • • •
Schots zakenman en schrijver 1716-1720: bankier en ondernemer in Frankrijk ‘systeem van Law’ stort in elkaar in 1720 krijgt slechte reputatie
a) Economische theorieën • Money and Trade Considered (1705) • centrale bekommernis: oprichting van een bank die papier geld zou uitgeven • argumenten:
– geld met stabiele waarde (papier <> goud, zilver)
– geldcreatie kan productie stimuleren
→ meer geld is goed voor het economisch systeem • activa: productiemiddelen, overheidsschuld, … • Money and Trade Considered, Chapter II, pp. 20-21.
→ TEKST
17