Tengeleide
Er is met de Partij van de Arbeid het één en ander aan de hand. De positie van de partij in het Nederlandse politieke leven is moeilijk. Dat is uit de verkiezingsuitslagen van dit jaar in alle duidelijkheid gebleken. Maar niet alleen naar buiten, electoraal gezien, zijn er problemen. Ook intern valt enig gerommel waar te nemen. Allerwegen is bezinning gaande, werpt men zich in discussies, wordt vorm gegeven aan gedachten over politieke lijn, de organisatie en de presentatie van de partij. Op zich zelf zijn deze discussies verheugend. Er blijkt een verblijdende mate van participatie uit, zowel binnen als buiten de partij. De politieke belangstelling in Nederland is zeker niet ideaal, maar zij blijkt de laatste tijd veel groter te zijn dan veelal werd aangenomen. En er zijn onmiskenbare tekenen dat zij ook toeneemt. Even onmiskenbaar is, dat het Nederlandse individualisme bij alle denk- en praatwerk sterk op de voorgrond blijft staan. Ieder heeft zo zijn ideeën. De discussie is ook nog niet duidelijk gericht. En men mist vaak realiteitszin in de meningen die naar voren worden gebracht. De redactie van Socialisme en Democratie vond het tot haar taak behoren de politieke discussie niet langs dit tijdschrift te laten heengaan, maar integendeel haar mee te voeren, haar van achtergronden te voorzien, zo mogelijk haar nog zinvoller te maken. In juni van dit jaar werd daarom besloten in de herfst met een extra nummer uit te komen, gewijd aan de toestand rond en deels ook binnen de PvdA en enkele daarmee verbonden aspecten. Dit nummer ligt thans voor u. Het maakt zijn oorspronkelijk gekozen titel 'Waarheen PvdA?' niet geheel waar. Althans niet in die zin dat het op deze vraag een direct antwoord geeft. Eerder wil het de basis verschaffen waarop een antwoord mogelijk wordt. Een basis in de vorm van achtergrondartikelen, maar ook door beschouwingen, die meer op de gang van zaken in de partij zelf zijn gericht. Ook deze laatste soort artikelen biedt niet in de eerste
641
plaats rechtstreekse oplossingen in de praktische zin van het woord. Maar ze zijn toch over het algemeen zeer concreet en ze geven onmiskenbaar handvatten voor organisatorische en politieke ver· beteringen. Nadat de verwezenlijking van dit nummer al een eindweeg!i was gevorderd, werd bekend dat medio november een buitenge· woon congres van de partij zou worden gehouden. Daaruit blijkt,' dat dit nummer van S & D niet is samengesteld met het oog W het aanstaande congres. Er is echter wel sprake van een gelukkige samenloop van omstandigheden. De redactie vertrouwt er ook op, dat de hiervolgende beschouwingen het komende congres op vruchtbare wijze kunnen beïnvloeden. Intussen kon door de feitelijkheid van het congres het strikt programmatische deel van dit 'Waarheen PvdA?' beperkt blijven. Beter dan incidentele ideeën zal het nieuwe basisprogram van dJ partij grondslag zijn voor een duidelijke politieke lijn. Het heeft de redactie bijzonder verheugd dat alle nu volgende bil· dragen zo snel zijn toegestroomd. Het is misschien ook tekenend voor de grote beweging in de politiek, dat het voor het eerst ~' mogelijk gebleken in een tijdsbestek van 2t maand (en dan nog we/ in de vakantieperiode) een bijzonder nummer van dit tijdschrift i rond te krï;gen. Het is onze hoop, dat deze combinatie van belang·~ stelling en de bereidheid tot medewerking voor de partij en S & D nog veel vruchten zal afwerpen. Aan de vruchten kent men dJ: boom. Die boom, het fundament, blijkt dan gezond te zijn. ]uisl. als - althans ogenschijnlijke - onverschilligheid voor (kritische): activiteit wordt omgewisseld. I DE REDACTIE; 1
642
R.de Rooi
~olitieke analyse ,!i
van een
Impasse
i·
t,'
i· a
De gemeenteraadsverkiezingen van 2 juni jl. hebben in hoofdzaak de ontwikkeling bevestigd, die bij de Statenverkiezingen op 23 maart bleek. De Boerenpartij won opnieuw, KVP, PvdA en VVD verloren opnieuw. De ARP schijnt zich te hebben gestabiliseerd op het peil van maart. De CHU moet haar maartse Oranjewinst weer gedeeltelijk prijsgeven, de PSP raakt ruw geschat de helft van haar winst kwijt, maar de CPN is na een licht verlies in maart, nu duidelijk gestegen. Omdat de plaatselijke situatie bij raadsverkiezingen zo sterk uiteenloopt, is het moeilijk te schatten wat het resultaat bij kamerverkiezingen zou zijn geweest als ze op 2 juni waren gehouden. Een overzicht van de uitslagen maakt aannemelijk dat de BP de vierde partij zou zijn geworden na KVP, PvdA en VVD. Ook staat vast dat KVP + CHU + ARP samen hun zetelmeerderheid (76 zetels in 1963) nu kwijt zouden zijn. Een kabinet zonder PvdA zou in elk geval een vierpartijenkabinet moeten zijn. De vijf traditionele grote partijen, die in 1962 nog 90 pct. van de stemmen kregen en in 1963 nog 87 pct., waren in maart jl. tot 81 percent gezakt en zouden zich nu waarschijnlijk op niet meer dan 77 percent bevinden als er kamerverkiezingen waren gehouden. De vooruitzichten, dat dit cijfer weer spoedig zal stijgen, zijn voorlopig mager, zoals nog zal blijken bij bespreking van enkele onderzoeken van het stemgedrag bij de Statenverkiezingen. Het eerste onderzoek is ondernomen in het kader van een studie van de heer J. Gruyters, ex-VVD raadslid in Amsterdam. Aan een groep Amsterdammers werd gevraagd hoe ze in 1963 bij de Kamerverkiezingen en in 1966 bij de Statenverkiezingen hadden gestemd. Als ze van partij waren gewisseld, werd hun gevraagd waarom. In een artikel in het Algemeen Handelsblad van 21 mei 1966 heeft Cruyters de resultaten m.b.t. 700 personen uit zijn steekproef beschreven en toegelicht. Deze 700 waren niet helemaal representatief voor het electoraat maar toch genoeg om enkele algemene conclusies toe te laten. 643
In de eerste plaats de conclusie, dat de verbondenheid van de kiezer met zijn partij niet erg diep gaat. Niet minder dan ~~ van de 700 personen stemde bij de verkiezingen van 1966 anders dan in 1963. De toenemende beweeglijkheid van de kiezers was al uit andere studies bekend geworden, maar ditmaal waren alle bekende records geslagen. De verschuivingen, en dat is een tweede conclusie, waarborgen niet dat de wisselende kiezer nu zal blijven waar hij is. Van een partij als de BP heeft bijna ~ van degenen, die in 1963 op die partij stemden, in 1966 een andere keuze gedaan! Maar dit getal ligt ook hoog bij de VVD (ca. 45 pct.), de PvdA (ca. t), de CPN, PSP en CHU (alle ca. }4). Deze conclusie wordt sterker nog gesteund door een onderzoek van het Instituut voor Toegepaste Sociologie van de Nijmeegse Universiteit naar het stemgedrag van de kiezers in de Mijnstreek. In het Limburgs Dagblad van 25 juni 1966 valt daarover te lezen, wat kiezers van diverse partijen antwoorden op de vraag op wie ze in 1967 zullen stemmen. Bijna 37 percent van de KVPstemmers weet niet wat ze in 1967 zullen doen. Bij de andere partijen ligt het niet beter. Bij de PvdA is het 53 pct. dat het niet weet en bij de BP 48 pct. Uit dat onderzoek komen nog de volgende interessante punten: Het blijkt dat 70,2 pct. van de KVP-kiezers op die partij stemt op levensbeschouwelijke motieven, maar 39,3 pct. vindt dat een katholiek niet per se op de KVP moet stemmen. Niet meer dan 18,8 pct van de KVP-kiezers stemde op die partij om haar program. Bij de PvdA- en VVD-kiezers was dit resp. 76,4 pct. en 94,1 pct. Een teken aan de wand is ook dat maar 27,3 pct. van de KVPkiezers jonger dan 30 jaar is. Bij de PvdA bleek dit 27,5 pct., bij de VVD 23,9 pct., maar bij de BP 51,7 pct! Dit gedrag van de jongeren voorspelt weinig goeds voor de toekomst als er nog meer politiek ongebonden generaties aan de stembus verschijnen. Het Limburgs Dagblad geeft op grond van deze cijfers de KVP goede raad: zij zou haar program meer moeten onderstrepen, nu de levensbeschouwelijke basis haar ontvalt en zij zou zich speciaal op de jeugd moeten richten. Dit advies is even welgemeend als vruchteloos. De partijen die de kiezers wel op hun program aantrekken, zijn er immers niet beter aan toe. De heer Koekoek let trouwens niet op de jeugd en zijn program is, gelukkig voor hem, onbekend. Er wordt toch op hem gestemd door degenen, die het regeringsprogram niet lusten en voor wie
644
CHU en VVD geen alternatief vormen. Uit het onderzoek van Cruyters kwam naar voren, dat kiezers om gelijksoortige redenen op de BP en de PSP stemden, nl. hun afkeer van het financiële beleid. Dat zou kunnen verklaren waarom de PSP in juni verloor. Sommigen van haar kiezers hebben misschien de BP als grotere partij effektiever geoordeeld. Bij de raadsverkiezingen heeft de radicalisering doorgezet. Dat blijkt niet alleen uit de winst van BP en CPN, maar misschien ook uit het lichte herstel van de PvdA in Amsterdam ondanks de moordende concurrentie · van kleinere partijen, waaronder Provo. De plaatselijke leiding heeft nl. een kampanje met een radicale en linkse signatuur gevoerd, die beter tegemoet kwam aan de stemming onder de kiezers dan de ietwat zorgelijke PvdA-statenkampanje. Uit het voorgaande volgt de conclusie dat een zeer groot aantal kiezers geen politiek onderdak meer heeft en dat de partijen hun dit in hun ogen ook niet bieden. Strikt genomen kunnen conclusies, gebaseerd op fragmentarische feiten uit enkele delen van het land niet worden gegeneraliseerd. Maar het algemeen karakter van die feiten en inzichten in het gebeuren op andere plaatsen ondersteunen de conclusies.
Oorzaken van de kiezersreakties Het is altijd wel mogelijk een rijtje oorzaken van het kiezersgedrag op te stellen maar het is moeilijk het gewicht van de verschillende elementen te bepalen, tenzij een uitgebreid motievenonderzoek plaatsvindt. Veel van wat daar uit naar voren komt heeft geen enkel belang voor de politicus. Politiek is immers geen worsteling met het verleden, maar vormgeving van de toekomst. De partijen verwaarlozen de creatieve rol die ze hebben bij de beïnvloeding van de publieke opinie. Het is voor een partij onverstandig te veel aandacht te besteden aan microoorzaken als incidenten en beleidsfouten tenzij ze een illustratie vormen van een totaal fout beleid, dat als zelfstandige oorzaak van kiezersreakties fungeert. Dat laatste is helaas vaak het geval. Wilsou heeft laten zien hoe je fouten kunt maken en toch verkiezingen winnen. De tegenwerping, dat het diskrediet van de conservatieven en het Engelse parlementaire stelsel er iets mee te maken hebben, bevat natuurlijk een grote kern van waarheid. Ons stelsel maakt dat elke regering het diskrediet van de vorige koalitie erft totdat alle 'goevernementele' partijen er blijvend mee
645
i
zijn besmet. Alleen een oppositie-periode van enige lengte kan een partij weer ontsmetten, maar als die gunstige toestand niet electoraal wordt uitgebuit, heeft zo'n partij er niets aan. Wijziging in ons regeringstelsel is niet alleen nodig om het hanteerbaarder te maken, maar ook om het in de ogen van de kiezers te kunnen zuiveren. Een geregelde verwijdering van falende leiders door partijen zou de politiek in het algemeen een betere reputatie verschaffen. De Engelse premier heeft eens te meer bewezen, dat kiezers bereid zijn veel (ook zware lasten!) te aksepteren, zolang ze in de noodzaak geloven en hun het waarom duidelijk is. Het onzindelijke gedoe in Nederland om de belastingen heeft bij veel mensen hetzij walging of onbegrip verwekt. De regering gaat op deze voet voort - onlangs heeft na de aankondiging van de vermindering van de rijksstudietoelagen minister Diepenhorst de maatregel voor de TV verdedigd als goed in zichzelf i.p.v. als een tijdelijke noodmaatregel i.v.m. financiële moeilijkheden. Is het zo, dat fouten en tegenslagen vaak kunnen worden opgevangen of geneutraliseerd, heel anders is het met de invloed van politieke lange termijn concepties. Over de rol hiervan heeft dr. P.J. A. ter Hoeven 1 iets opgemerkt bij zijn ambtsaanvaarding als hoogleraar aan de N .E.H.: Hij stelt dat de partijen tradities organiseren, maar dat het landsbestuur handelt met het doel sociale subsystemen wrijvingloos te doen functioneren. Dit kan als volgt worden gelezen, dat politieke partijen volgens andere normen en waarden de kiezers binden dan welke gelden bij het beleid dat de partijen voeren. De scheve situatie wordt door de kiezers ontdekt of aangevoeld, maar omdat onze partij- en politieke struktuur tussen de kiezer en de beleidsbepaling staan, kunnen ze er niets tegen doen. Zij reageren met ontgoocheling en tenslotte met apathie, hetgeen volgens Ter Hoeven een bedreiging van de demokratie inhoudt. Ter Hoeven wijst erop, dat ons politieke systeem er wel op gericht is, alle onrusthaarden van hun nadelen te ontdoen, waardoor er geen grote weerspannigheid ontstaat. Ter Hoeven vindt het de grootste taak voor de politieke sociologie er iets op te vinden, dat de gedwongen lijdelijkheid van de kiezers wordt opgeheven. Hij formuleert geen oplossing in het kleine bestek van zijn oratie. Wel zegt hij dat bij de oplossing van dit probleem geen grote rol voor de politieke partij is weggelegd, omdat deze niet 1 Dr. P.J. A. ter Hoeven: Bedreigde democratie, Utrecht 1965.
646
meer kan dan toegang tot de macht verschaffen zonder diepgaande invloed op het bestuurlijk proces te hebben. Wat daarvan zij, op deze plaats wil ik alleen ingaan op de constatering dat de conceptie van een partij over het te voeren beleid niet datgene is wat de kiezers aan de partij bindt. Toegepast op de confessionele partijen zal dit weinig tegenspraak uitlokken. Desgevraagd zeggen confessionele kiezers ook meestal dat ze op die partijen stemmen uit levensbeschouwelijke motieven en niet omdat ze weten wat de voormannen zullen gaan doen. Maar hoe ligt dit bij de andere partijen? De PvdA wordt meestal gezien als de partij die opkomt voor de arbeider, achter welke bewering onvermijdelijk een, zij het vaag, klassestrijdsentiment schuil gaat. Hoewel niet ontkend kan worden, dat dit sentiment ook bij de beleidingsbepaling van de PvdA meespeelt, is het volstrekt niet het leidend beginsel voor haar politiek streven. De constatering van Ter Hoeven gaat in wezen voor alle partijen op en dat betekent dat zij ook allemaal verantwoordelijk zijn voor de geschetste toestand. Dit voor alle partijen uit te pluizen, zou te ver voeren. Ik wil hier alleen vergelijken wat de PvdA beweegt tegen de achtergrond van wat haar kiezers beweegt.
Politieke concepties in SDAP en PvdA De oude ,socialisten hadden de eenvoudigste politieke conceptie: Vrijheid, gelijkheid en broederschap d.m.v. socialisatie. In de SDAP zijn al vroeg twijfelaars opgestaan tegen de mogelijkheid de produktiemiddelen onder beheer van de gemeenschap te brengen en wel tweeërlei twijfelaars. De eerste groep meende dat het niet kon funktioneren of zó dat andere, hogere waarden in het gedrang kwamen; de tweede groep meende, dat het niet haalbaar was en een politieke partij zich niet zo'n lang verblijf in de woestijn van de oppositie kon veroorloven zonder te verschrompelen. In beide groepen waren mensen die meenden dat de doeleinden van het socialisme te bereiken of te benaderen waren door partiële hervormingen, die gerealiseerd konden worden door samenwerking met andere partijen. Daar komt bij, dat niet voor allen de doeleinden hetzelfde waren. Voor sommigen was socialisme, bestrijding van verpaupering, drankmisbruik, enz., waarbij de aandacht vaak viel op bijzaken. Hoe belangrijk die geïsoleerde doeleinden ook waren, nu vele
647
r I
ervan bereikt zijn, blijkt dat de ontvangers van de zegeningen niet dankbaar of tevreden zijn. Waarom dit is, daarover verschillen de meningen. Zijn de mensen soms onverzadigbaar in hun begeerten, wordt hun hebberigheid te sterk geprikkeld, zijn ze te dom om in te zien dat de bomen niet tot de hemel groeien of is er nog iets anders? Alle uitleggers hebben helaas enigszins gelijk, maar de meesten zien de politiek-psychologische aspekten over het hoofd. Alle zegen is nl. van boven gekomen in de meest letterlijke zin. De mensen hebben immers geen belangrijke invloed op de totstandkoming ervan. Hoe zouden ze dan vertrouwen dat het goed gebeurt en dat hun niet te kort wordt gedaan? Ons politieke systeem werkt soms wel vóór maar zelden dóór het volk. Welvaart lost veel problemen op, maar schept nieuwe; armoede wordt een veel groter schandaal temidden van rijkdom, de maatschappij schept nieuwe vormen van armoede als grotere hinder, gevaren, vrijheidsbeperkingen, uitstoting uit het beroep, achterblijven bij de eisen van de nieuwe ontwikkeling. Ter bestrijding van de nieuwe armoede zijn ook nieuwe reformisten opgestaan om onder het vaandel van Galbraith de nieuwe armoede te lijf te gaan. En op dit punt wil ik weer op de vroegere ontwikkeling van SDAP en PvdA teruggrijpen. De socialisten hebben uit ongeloof in hun eigen oorspronkelijke ideeën die van anderen omarmd. Voor de conjunctuurpolitiek zijn ze bij Keynes in de leer gegaan; voor de sociale zekerheidspolitiek vonden ze Beveridge als voorbeeld op hun pad en voor de politiek inzake de gemeenschapsvoorzieningen zijn ze bij Galbraith beland. Al deze figuren waren (en Galbraith is) liberaal, van een verlichte soort die de Nederlandse 'liberale' partij niet oplevert. Het is natuurlijk niet zo, dat de ideeën van deze mannen niet in een socialistische gedachtenwereld zouden passen. Zij hebben dat in elk geval niet bedoeld. Zij hebben gebreken van de ondernemingsgewijze produktie willen opheffen, niet het stelsel zelf. Dat is in wezen wat de PvdA ook wil. De SDAP was al aan 't worden en de PvdA is geworden een (verlicht) liberale partij, niet uit overtuiging maar uit nood. De ironie van het lot wil, dat er nu een liberale groep naar voren komt, die hetzelfde wil, maar dan uit overtuiging, nl. de 'Demokraten '66'. Het ziet er naar uit, dat de beraamde gemeenschapsvoorzieningen naarmate de financiën beschikbaar 648
komen, wel zullen worden verwezenlijkt. Maar eerder nog dan bij de conjunctuurpolitiek en de sociale wetgeving, hebben de politieke tegenstanders het program overgenomen en hebben de kiezers het verguisd. De PvdA is bijna alle paden, door anderen gewezen, afgelopen; er resten er nog maar weinig: het spaarloon en de vermogensaanwasdeling zijn nog zulke paden, die overigens ook doodlopen. Want alle programmatische wendingen kunnen niet verhullen dat de maatschappelijke macht ongelijk verdeeld blijft en dus ook het sociale produkt. Het produkt kan groter worden (leve de ekonomische groei) en ook mooier (de kwaliteit van het bestaan), maar het blijft ongelijk verdeeld. Het is de 'image' van de PvdA, op het punt van de verdeling, die haar kiezers bijeenhoudt. Haar beleid op dat punt contrasteert met haar 'image'. Bovendien wordt de partij 'eerlijker' doordat haar woordgebruik, kampanjes en haar optreden in het algemeen zich meer bij de realiteit van haar politiek gaan aansluiten. Dat betekent dat haar invloed op kiezers, die door de ongelijke verdeling worden bewogen, zal slinken.
Het spook van het socialisme Vroeger werden de bezitters door dit spook bezocht, maar nu zijn het de socialistische partijen. Door de loop van de maatschappelijke ontwikkeling worden ze geconfronteerd met het verdelingsvraagstuk, dat hun ontstaansgrond is geweest. Dit vraagstuk, in wezen nog 'de sociale kwestie' van de 19de eenw, moet in de politieke sfeer tot een oplossing worden gebracht. De vakbeweging heeft het niet kunnen oplossen, al heeft zij waardevolle bescherming gegeven en voor sommige groepen zelfs goede resultaten behaald. Dat het opgelost moet worden is niet alleen duidelijk door de verkiezingsuitslagen. De loononderhandelingen leveren een jaarlijks gezichtsverlies voor vakbonden en regering op. De loonpolitiek maakt iedereen ontevreden, vooral door de prijsstijgingen, en ook doordat steeds opnieuw het licht valt op inkomens, die volgens andere normen toenemen dan bij de werknemers worden aangelegd (recentelijk de toelage van het Kon. Huis en vergoeding voor de Kamerleden). Als een regering onder parlementaire controle de inkomensverdeling moet beheersen en wel zo, dat een stevige herverdeling wordt bereikt, komt zij voor zware konsekwenties te staan. Zij moet de inkomensbronnen gaan beheersen
649
en dat impliceert niet alleen wrijving met de vakbeweging, maar ook dat zij een zekere greep krijgt op het beheer van de materiële produktiemiddelen. Op dit punt beginnen bij de oplettende lezers ongetwijfeld de rode lampjes te branden. En ook bij de politici die dit zouden moeten gaan doen. Het succesboekje 'Hoe socialiseer ik produktiemiddelen' is nog niet geschreven. Toch zal er door de socialistische partijen opnieuw grote aandacht aan moeten worden besteed. Want de verdelingsproblematiek is het centrale thema van politiek in de Westerse demokratische en kapitalistische landen. De politieke impasse zal steeds duidelijker worden naarmate andere thema's wegvallen. Bovendien zal de ontwikkeling om steeds meer ingrijpen vragen als gevolg van de ekonomische en ruimtelijke planning. Vaak zal een politiek, die hetzelfde moet bereiken als socialisatie zonder het te zijn, veel hinderlijker zijn en op het kritieke moment toch falen. Naast de dingen die de PvdA nu al wil doen zal zij in toenemende mate twee doeleinden moeten nastreven, die met elkaar samenhangen: zorgen dat alle met overheidsmacht beklede organen door de burgers met recht als van hen uitgaand kunnen worden beschouwd, en ten tweede, dat zulke organen het beheer krijgen van sleutelposities in de ekonomie, waardoor de verdeling van inkomen en vermogen kan plaatsvinden op een wijze die aan de huidige politieke guerrilla op dat punt een einde maakt.
650
P. Thoenes
Het socialisme en de staatschappij Overpeinzingen bij een partq'crisis
De Partij van de Arbeid heeft het moeilijk. Zij verliest stemmen. Geen enkele politieke partij vindt dat aangenaam, maar van de Partij van de Arbeid kan men gerust zeggen, dat zij er bijzonder allergisch voor is. Terwijl men op andere terreinen wel eens het gevoel heeft, dat ze niet erg reageert op gevaarseinen en doordramt in een eenmaal gekozen richting, heeft men hier juist de indruk van nervositeit en schrikreacties. Het kan zijn, dat die uiteindelijk nergens toe leiden. Dat wil zeggen, dat de Partij nog meer klappen krijgt, dat ze naar binnen en naar buiten nóg zwakker wordt, nog meer water in de Rosée doet en een nog opportunistischer beeld oproept bij de kiezer, dan het huidige al zo fataal ambivalente. Het zou ook kunnen, dat de schrik werkelijk heilzaam werkt. Als die zou leiden tot een diepgaande herziening van doeleinden en werkwijzen, dan zouden we Koekoek niet dankbaar genoeg kunnen zijn. In ieder geval is daarvoor nodig een heropenen van de grondslagendiscussie. Dit artikel probeert daartoe bij te dragen, door na te gaan, hoe in de Verzorgingsstaat bepaalde maatschappelijke verschuivingen hebben geleid tot het ontstaan van een andere politieke cultuur. Het onderkennen daarvan lijkt een noodzakelijke voorwaarde, om te kunnen komen tot de ingrijpende herzieningen, waar de partij toe zal moeten overgaan, als zij er behoefte aan heeft om van een impopulaire administrateur weer een belangrijke politicus te Worden. En hiermee is meteen al gezegd, dat het hier om meer gaat, dan om een zwak ogenblik in het leven van een bepaalde politieke partij. De kwaal zit dieper. Ons hele partijenstelsel, ons kiesstelsel en onze vertegenwoordiging zijn zo langzamerhand zo dysfunctioneel geworden, dat zelfs het toch niet erg politiek gevoelige Nederlandse volk overduidelijke tekenen van onrust begint te vertonen. Er zijn spanningen in de relatie tussen regering, overheidsap-
651
paraat en bevolking, van een zodanige omvang, dat het duidelijk wordt, dat het hele begrip demoeTatie op de helling moet. De democratie is ziek en het heeft er alle schijn van alsof de Staatschappij (Een Nederlandse uitdrukking voor The Establishment) gedoodverfd zal worden als de boze koningin, die haar van de appel der (zwak) verlichte despotie heeft laten eten. De toekomst van de Partij van de Arbeid is op leven en dood verbonden aan die van een gezonde democratie. Het is de zorg over het herstel van de laatste, die de leidraad vormt bij onderstaande analyse. De Staatschappij Een democratisch apparaat, in de zin zoals wij dat verstaan: politieke partijen, algemeen kiesrecht, parlement en verantwoordelijke ministers moet o.m. aan de volgende voorwaarden voldoen, om als werkelijk democratisch te kunnen gelden: 1. Wat er aan werkelijke pluraliteit in de samenleving aanwezig is, moet duidelijk herkenbaar zijn in de partijen en programma's. 2. De gekozen regering moet respect hebben voor de politieke mondigheid van het volk, zoals die binnen en buiten de partijen tot uiting komt. 3. De regering moet niet gaan regelen, waar de burgers zich zonder dat goed kunnen redden. 4. De bevolking moet in partij en regering zichzelf goed kunnen herkennen en hun daden kunnen begrijpen. Zij moet ervan overtuigd kunnen zijn, dat in het algemeen leiders en uitvoerders van goed niveau zijn. Aan deze voorwaarden wordt in het Nederlandse politieke bestel in een aantal opzichten niet meer voldaan. De ware pluraliteit der politieke partijen is zeker in de tijd der emancipatiestrijd een werkelijkheid geweest, maar is nu sterk verbleekt. De toekomstige problemen van Nederland en Europa zijn niet meer logisch te plaatsen binnen wat wij aan partijvormen kennen. De kerkelijk gebonden partijen laboreren daar het ergst aan, maar in de Verzorgingsstaten zijn ook de socialistische partijen niet duidelijk genoeg van de andere te onderscheiden. De regering heeft zich in het kader van de geleide samenleving een apparaat aangemeten, dat op registrerend, subsidiërend, begeleidend, organiserend en voorlichtend terrein specialismen heeft ontwikkeld van een zodanig niveau, dat het aan haar regelingen onderworpen 'publiek' in vele opzichten door haar niet
652
meer gezien kan worden als een werkelijk politiek mondige gesprekspartner. De bewapeningspolitiek, de E.E.G., de NATO, de Mammoetwet en het landbouwbeleid zijn hiervan stuk voor stuk maar al te duidelijke voorbeelden. Het irriterende is daarbij, dat men de indruk krijgt, dat de regering zich weinig zorgen maakt over haar eigen regentenmentaliteit, maar deze rustig als een stuk Nederlandse regeertraditie accepteert. Zij geeft er o.m. onvoldoende acht op, dat in het Nederlandse volk zelf emancipatieprocessen van een nieuwe signatuur zijn gaan lopen, die het in sommige opzichten minder apathisch maken voor politiek, dan het vroeger wel geweest is. Dit is des te klemmender, omdat de Staatschappij zich op alle mogelijke gebieden manifesteert, waar ze vroeger geen bemoeienis mee had. Maar als dat door ons wordt ervaren als een blijk van wantrouwen tegen individuele mondigheid, ja als bemoeizucht, is er vanuit democratisch gezichtspunt ernstige schade aangericht aan de vertrouwensrelatie tussen regeling en bevolking. Dit weegt des te zwaarder, waar een dergelijke ontwikkeling niet tegengegaan wordt, door het vertrouwen bij de geregeerden, dat de regeerders een positieve selectie uit hun midden zijn. Dit vertrouwen bestaat op het ogenblik maar zeer ten dele. Een 'natuurlijk' respect voor de hogere standen, dat hier vroeger dan wel eens plaatsvervangend wilde functioneren, is nog maar zwak aanwezig. De overheidsdienaar, die men in de praktijk ontmoet, is lang niet altijd een goede reclame voor de Staatschappij, ook omdat wij, onze ambtenaren in een veel te Dorknoperige stijl hebben opgevoed. Ook de hogere functionarissen, zoals ze via pers en televisie tot ons komen werken weinig op onze politieke verbeelding, als we de behoefte zouden hebben, ze als een acceptabele elite te willen zien. Door het niet voldoen aan deze vier voorwaarden is er een grote afstand tussen regering en bevolking ontstaan. Het vervelende is, dat beide veel meer dan vroeger van elkaar merken, maar eigenlijk niet veel meer van elkaar zijn gaan begrijpen. Het is overdreven, om het beeld van Alva of Granvelle weer uit de geschiedenisdoos te halen, maar het is zeker al zo ver, dat men kan zeggen, dat we in een vergelijkbare situatie zijn, als we in dat opzicht onder koning Willem I hebben beleefd: Een deskundig apparaat, dat van alles heel verantwoord doet, onder het argwanend toekijken van een maar zeer gedeeltelijk betrokken bevolking. Clio is later mild geweest voor Willem I en heeft gezegd dat het Nederlandse volk niet goed met hem kon meekomen, In ons 653
geval gun ik Cals wel, dat Clio zich ook over hem zal erbarmen, maar ik denk niet dat zij hem kan excuseren, door te zeggen dat het Nederlandse volk zo apathisch was. Er is allerminst reden om te zeggen, dat huidige regeringen minder capabel zouden zijn dan haar voorgangers. Er schuilt zelfs een zekere tragiek in, dat de huidige voor een zakelijk gezien misschien zelfs wel betere prestatie minder politieke erkentelijkheid oogst, ja nadrukkelijk meer politieke weerstand oproept, dan vorige regeringen met veel minder fraaie prestaties. Het is waar, dat wij Nederlanders nooit erg handenklappend om onze regeringen plachten te staan. Het nationaal besef is nooit sterk ontwikkeld geweest. Men was nadrukkelijk in de eerste plaats meneer Jansen, man, vader, procuratiehouder en goede collega en pas heel ver daarna ook nog Nederlander. De individuele carrière en het burgerbestaan vormden het werkelijke leven en minder dan elders had men de behoefte zich te identificeren met, of af te zetten tegen een bepaalde nationale regering. Al in 1581 scheiden we ons nadrukkelijk af van een bemoeizieke staat, met de nadrukkelijke wens met rust gelaten te worden. Onze democratische traditie is wat dat betreft er meer een van het gezamenlijk bewaken, dat er niet te veel Staat komt, dan van het nadrukkelijk samen een staatsbestel willen regelen. Vanuit deze zwakke historische basis treedt vervreemding tussen volk en staat maar al te gemakkelijk op. En dat is wat er gebeurt. Nu de zuilen geen werkelijke binding meer vormen en andere politieke vormgeving nog in de kinderschoenen staat, is het ogenblik daar, dat de scheidende werking van een technisch-administratief opgebouwde Staatschappij groter is geworden dan de bindende van de politieke affiniteit. Het duidelijkst geldt dit voor de jonge generatie. Zij ziet de regeerders en hun aanhang als een vorige generatie. Een generatie, die helemaal ingebouwd zit in organisaties, die stammen uit een niet meer aansprekend verleden. En voor de scherpst zienden onder de jongeren bovendien een generatie, die het in de oorlog niet best gedaan heeft en daarna weinig wist te vernieuwen. Dat die oudere generatie zelf het opbouwen van de Verzorgingsstaat met de hele welvaartsentourage die haar siert, toch wel als een mooie prestatie ziet, spreekt haar weinig aan, of wekt hooguit haar wrevel. Alles wat zij aan musische kunst produceert getuigt niet van trots en tevredenheid maar van een gevoel van onmacht, chaos, verlatenheid en protest.
654
De dreigende wereld om ons heen Meer dan ooit is Nederland opgenomen in de stroom der wereld. Een klein land in een extreme afhankelijkheidspositie. Niet alleen dat dat zo is, maar bovendien wordt het ons zo duidelijk ingewreven. De massamedia laten ons niet met rust: Hongarije, Korea, Cuba, Berlijn, Vietnam, Indonesië, Algiers en Zuid-Afrika liggen naast de deur en wie zijn oren niet dicht stopt, hoort het gillen bij de buren. Elke dag opnieuw horen we het, elke dag opnieuw realiseren we ons hoe riskant we leven en elke dag opnieuw begrijpen we hoe weinig een Nederlandse regering daaraan veranderen kan. Erger, we merken hoe traag zij is, om althans waar mogelijk een moreel gezag in de waagschaal te werpen, waar feitelijke macht haar ontbreekt. Maar het zijn niet alleen de buren, waarover we tobben. Onze wanstaltige bevolkingsgroei, onze onsmakelijke verstedelijking, de gezondheid beschadigende industrialisering en de groeiende verkeerschaos houden ons binnenshuis voldoende bezig. Met daarnaast vage en concrete dreigingen van inflatie en mechanisatie heeft niemand meer het gevoel in een echte verzorgingsstaat te leven. Zeker, men prijst de welvaart van vandaag, maar is onzekerder dan ooit over het bestaan van morgen. Men mag daarbij vooral bedenken, welke schokwerking er in dit opzicht uitgegaan is van de televisie. Het gehele Nederlandse volk heeft zich in de kortstmogelijke tijd een televisiebril opgezet en heeft de schrik van haar leven gekregen, toen het zag welk een wrede wereld een jonge generatie van televisieprogramma-bouwers (in haar betere ogenblikken) aan ons voorhield.
De nieuwe oppositie Er is dus een overheid, een combinatie van regering en staatschappij, die van onderop als eenheid wordt gezien. Natuurlijk maakt men wel onderscheid tussen personen, maar men onderkent, hoe die allemaal samen zitten in één apparaat, waarin ze for better and for worse verbonden zijn. Dat apparaat wordt veelvuldig e1varen als overmachtig, traag, onbegrijpelijk, irritant, detaillistisch, alomtegenwoordig en op het televisiescherm in de vorm van bepaalde tegenwoordigers ineens maar al te zichtbaar. Hoe reageert onze bevolking daar nu op? Nu, zij is - getuige de laatste verkiezingsuitslagen en de rellen in Amsterdam - een
655
ogenblik in beweging gekomen, zo zelfs, dat de staatschappij er van geschrokken is en dat overkomt haar toch niet zo gauw. In die beweging kan men drie groepen onderscheiden.
1. De grote middenmoot Voor een groot deel volhardt die in de traditionele vaderlandse houding. Zij blijft onpolitiek en anti-politiek, maar ze kankert wat harder. Het lijkt zelfs alsof een deel uit de traditionele stemtrouw is gevallen en haar stem elders heeft geplaatst. Misschien is per individu gezien het in beweging raken nog niet groot, maar waar het hier misschien wel om tachtig procent van de Nederlandse bevolking gaat, kan dat opgeteld toch tot belangrijke verschuivingen leiden, zeker als die beweging zich doorzet. In ieder geval is het een beweging in de richting van de grotere extremen, die hieronder besproken worden onder 2 en 3. 2. Het neo-anarchisme Ik aarzel om dit een nieuwe oppositie van links te noemen. Het is er wel familie van, maar het is toch anders. Het is waar dat de P.S.P. er door gegroeid is, maar ook die is niet helemaal het traditionele links. Ik denk hier aan groepen, (dikwijls helemaal niet bewust samenhangende groepen) van jonge kunstenaars, van plotseling politiek bewust geworden studenten, van bandebommers, protestzangers, provo's en nozems, die allemaal gemeen hebben, dat hun afkeer van de huidige politieke structuur zo groot is, dat ze niet eens reageren door het stichten van een nieuwe partij, omdat dat voor hun gevoel al een concèssie is aan het oude systeem. 1 Het positieve van de groepering is, dat ze zuiver reageert op de aard van het probleem. De kwaal zit dieper, dan alleen maar opgelost zou kunnen worden door het oprichten van een nieuwe partij. Maar tegelijkertijd schuilt hier iets zeer negatiefs, voor wie zijn hart verpand heeft aan onze vorm van politieke democratie. In het neo-anarchisme wordt niet zo zeer gezocht naar een nieuwe plaats in het oude systeem, alswel wordt er geprotesteerd tegen het gehele systeem als zodanig. De establishment, de staatschappij is hun tegenstander en elke regering zal voor hen De Vries als raadslid is een symptoom van iets anders dan het stichten van een politieke partij.
1
656
I
als regering symbool zijn juist van die verwerpelijke staatschappij. Een helder alternatief stellen zij echter niet. Het risico is, dat het bestaande in discrediet raakt, zonder dat men al werkt aan de fundamenten van een betere oplossing. Het is zelfs niet onmogelijk, dat het faillissement van het bestaande apparaat zou leiden tot vervanging door een ander, dat aan het neo-anarchisme aanzienlijk minder kansen zou bieden dan het huidige. 3. Het
neo-fascisnu~
Hierbij denk ik onmiddellijk aan die andere verschuiving bij de verkiezingen, die we dan maar aan zullen duiden als de verschuiving naar rechts. Ook die groepen sturen aan op een verandering in het politieke systeem. Zij zijn verontrust doordat ze zich gerealiseerd hebben, dat er politiek werk aan de winkel is. Ze hebben gehoord over de grote problemen. Ze hebben de zwakke punten der huidige regeerders gezien. Zij zijn geschrokken van de explosie van het neo-anarchisme. In paniek zijn ze naar rechts geschoven en roepen om de sterke man. En zo blijkt dan, de nieuwe situatie overziende, hoe we in Nederland, voor het eerst sinds 25 jaar plotseling opnieuw een politieke situatie hebben, met twee waarachtige oppositiegmepen. Op zichzelf is dat alleen maar een felicitatie waard. De tweede kamer als uitdrukking der staatschappij was op de duur de zekere dood voor de parlementaire democratie geweest. Maar toch zullen er maar weinigen zijn, die het herstel van oppositie in deze vorm nu zonder meer zullen willen duiden als een teken van blakende poHtieke gezondheid der Nederlandse samenleving. Zowel de reactie van 'links' als die van 'rechts' wordt gedragen door dépit tegen het systeem en vooral tegen de staatschappij, het symbool van de gevangen, doorgeadministreerde, consumptieve gekortwiekte samenleving eronder. Er is nieuw leven, 2 er is onverwachte politieke belangstelling, maar het is NRC van 10 septembe1r: Uitslag NIPO-o,uderzoek. Vraag: Voelt u zich aangetrokken tot één van de bestaande politieke partijen of zou er voor u een nieuwe partij moeten komen? Of kan het u niet schelen? Ziehier de antwoorden: Nieuwe partij 14 pct .. bestaande partij 48 pct., kan niets schelen 38 pct. 2
657
allerminst zeker of die zal leiden tot herleving of tot afslachting van het huidige systeem.
De Partij van de Arbeid Wat wil men nu in deze situatie met de Partij van de Arbeid? Als die in heilzame oppositie gebleven was en daar naar werkelijke vernieuwing had gestreefd, dan had zij de kern kunnen worden van een belangrijke en gezonde linkervleugel, die rondom 1970 in een werkelijk nieuwe stijl een kans zou hebben kunnen wagen. Zij heeft dat niet gedaan en is op een ongelukkig ogenblik aan haar regeerlust bezweken. Even leek het, alsof ze alsnog de nieuwe stijl zou entameren en een duidelijk eigen lange-termijnprogramma op de regeertafel zou neerleggen. Het heeft echter niet mogen zijn. Ze is blijven hangen in de sfeer van haken en ogen oude stijl, koehandel over belastingverlaging, een voorzichtig omroepwetje, een halfslachtige brief over Vietnam en gemopper over Kielmansegg. Het is ook nauwelijks voorstelbaar dat het anders gekund had, noch de partij, noch de regering waren al rijp voor een nieuwe stijl. Het kon niet veel anders, maar toch heeft zich daardoor iets rampzaligs voltrokken. Alle mogelijkheid die de Partij had, om zich ergens te identificeren met een nieuw perspectief, een anders zijn, een aansluiting bij een nieuwe generatie, een beeld van een partij van morgen, heeft ze op één slag verspeeld. Integendeel. Zij is met haar minister van financiën voorop de personificatie geworden van de staatschappij. De regering die regeert vanuit een technisch weten en een technische verantwoordelijkheid. Die dat doet zonder veel kopzorg over de mondigheid van de kiezer, maar breeduit vanuit de, door 'de Telegraaf' met zoveel succes gehekelde, doctorandussen-regenten-instelling. Het is niet zo, dat ze dat nu plotseling doet in een soort flagrante tegenstelling met vorige regeringen. Maar die waren in dat opzicht het verkeerde pad al een heel eind op. De reactie er tegen was groeiende en nu dit team in dit opzicht net nog een stapje verder gaat, is de maat bij de kiezer vol gebleken. Het is niet onwaarschijnlijk dat elke andere regeringscombinatie zo onzacht op de verkiezingsmat terecht gekomen zou zijn. Het ellendige in dit geval is echter, dat men hier nu de Partij van de Arbeid aan ten offer ziet vallen, Het funeste daarvan is, dat het qua instelling en samenstelling misschien wel de enige grote
658
partij was, die met kans van slagen de traditionele democratie in de komende decennia had kunnen verjongen. Er is een sterke onderstroom in de partij, die er gevoel voor heeft, welke kans hier gemist is. Zij probeert alsnog bij het Nederlandse volk het beeld te redden van een waarachtig vernieuwende partij. Voor zover dat gaat in de vorm van brieven en interpellaties over het buitenlands beleid, werkt dat echter onvoldoende. ledereen ziet te duidelijk het beeld van de regeringspartij voor zich met alles wat daar aan vast zit. De protestgebaartjes, die tegelijkertijd gemaakt worden, wekken een indruk van tweeslachtigheid, ja zelfs van huichelarij en stemmenjacht. De situatie is allermiserabelst en er staan de partij kwantitatief en kwalitatief moeilijke tijden te wachten. Natuurlijk kan men een wat gedetacheerd standpunt innemen en zeggen: nu, laat de patiënt maar eens goed zweten, wie weet hoe gezond hij er van wordt. Maar de zorg ligt dieper. De Partij van de Arbeid is de belangrijkste hoedster van het concept van een moderniseerbare democratie. Zij wil nadrukkelijk democratisch zijn en is tegelijk vertrouwd met het denken in de termen van een geleide samenleving. In principe betekent dat, dat voor de toekomst het goed functioneren van de democratie gebonden is aan het goed functioneren van de Partij van de Arbeid. De gevaarlijke helling, die we nu aan het afzakken zijn is die van de impopulariteit van de Partij van de Arbeid, doordat ze gekoppeld is aan een impopulaire staatschappij en een impopulariteit van de democratie doordat ze gekoppeld is aan een partij, die haar niet weet waar te maken.
Waar te beginnen Waar is de plek te vinden, van waaruit deze noodlottige cirkelgang zou kunnen worden doorbroken? Die plek ligt diep en zij komt dieper te liggen, naarmate de partij zich langer blijft compromiteren. Om weer tot een werkelijke voorhoedepositie te geraken, zou zij een politieke programmering moeten brengen, die. opnieuw tot de verbeelding sprak. De hieronder volgende voorbeelden zijn niet bedoeld als dwingend of compleet, maar slechts om aan te geven welke mate van revolutionair zijn op zijn minst nodig is, om het democratisch socialisme uit het slop te krijgen.
1. Niet langer proberen de geleide samenleving in de hand te houden door een al maar groeiend ambtenarendecreten en subsidies-systeem.
2. Niet langer proberen de groeiende vrije tijd al maar te vullen met steeds meer ontspanning. 3. De vrije tijd is tevens gemeenschapstijd. Vul haar met zelfbestuur ter vervanging van het onder I gewraakte systeem. Niet via het versleten lekenbesturen-concept maar via het inschakelen van directe deskundige werkzaamheid van de burgerij bij het vormgeven van woningen, steden en recreatiegebieden. 4. Mschaffing van de dienstplicht. Kleine, goede beroepsapparaten zolang we op dat gebied per se nog aan een verplichting moeten voldoen. 5. Het verlenen van werkelijke buitenlandse hulp aan één bepaald land, zodanig dat er een werkelijke identificatie op kan treden. Zichtbare hulpverlening met en door bedrijven en bevolking, die tot zichtbare resultaten leidt. 6. Bestrijding van zinloze produktie door boycotacties en door daadwerkelijke invoering van een nieuwe levensstijl, gebaseerd op goede, niet modezieke produkten. 7. Opheffen van het particuliere bodembezit als speculatieohject. De gemeenschappelijke teneur in al deze punten is tweeërlei: A. Het opheffen van alle organisaties en werkvormen, die doordraaien op traditie, maar niet werkelijk toekomstgericht zijn. B. Het overal waar dat mogelijk is entameren van werkvormen die de bevolking zelf mee vorm laten geven aan hun eigen gemeenschap. De weerstanden die het werkelijk uitvoeren van een dergelijk programma in Nederland zouden oproepen, zijn onvoorstelbaar. De overwinning ervan is de enige mogelijkheid om te komen tot de verwezenlijking van een werkelijk democratisch socialisme.
660
.T. A. W. Burger
De politieke situatie sinds het optreden van het kabinet Cals Met het optreden van het kabinet-Cals in het voorjaar van 1965, is door de PvdA weer regeringsverantwoordelijkheid aanvaard. Nogal laat. Ruim zes jaar oppositie is voor een partij die verantwoordelijk is voor het progressieve facet in de Nederlandse politiek, een heel ding. De revolutionerende, maatschappelijke omstandigheden eisen, al reeds om bij te blijven, veel energie. De achterstand die door de, in de tussentijd dominerende conservatieve krachten in die oppositieperiode is veroorzaakt, valt slechts in jaren in te lopen. De PvdA bleek beschikbaar bij de eerste de beste kans die werd geboden; volgens velen te gretig. Ze moet thans een geforceerd en daarom niet altijd evenwichtig beleid voeren, met alle ondoorzichtigheid van dien. Hiermee zijn we al terstond bij één van de kritieke merkpalen. Ondoorzichtig overheidsbeleid in een tijd - blijkens de verkiezingsuitslagen - van nerveuze onzekerheid op politiek terrein, betekent verontrusting. En het zijn slechts de conservatieven die in alle gemoedsrust kunnen omroepen: Ga maar rustig slapen, laat die moeilijke overheidszaken maar aan ons over, dan komt alles in orde. Zij kunnen dat, aangezien te minder voorzieningen worden getroffen, te meer de sterkere zal domineren. Dit is op zich zelf voor sommigen een voldoening gevende factor, wat ook het feitelijk resultaat zijn moge. En mocht dat verkeerd blijken en dat doet het dan kunnen, naar gelan.g de situatie, concessies worden gedaan, dan wel tijdelijk de socialisten meepraten. Daar zit dan als pleister op die wonde nog de goede kans in, dat het vertrouwen van de massa in de socialistische beweging wordt verzwakt, omdat - oorzaak en gevolg verwisselende moeilijke situaties en socialisten, meer of minder bewust, aan elkaar gekoppeld worden. Zo iets als b.v. in Engeland de onderbewuste associatie: Labour betekent devaluatie van het pond. Vertroebelingen die door antisocialisten systematisch worden gecultiveerd. De taak die de socialisten op zich hebben genomen, is dus 661
moeilijk. De arbeiders hebben thans meer te verliezen dan hun ketenen en zijn meer bezorgd. De bedrijfsconcentraties leren dat de economische bodem waarop zij leven niet overal even stabiel is. Trouwens, dat besef ontbrak nooit helemaal, dank zij waarschuwingen van socialistische zijde. Ook zijn daar de concentraties in de landbouw. Zo'n ingreep in het traditionele bestaan van de agrariër is wel materieel, niet mentaal met subsidiëringen goed te maken. En zo is het ook gesteld met de industriële structuurwijzigingen, denk aan de mijnen! Lof voor minister Den Uyl, maar diens hulp betekent nog geen vreugde voor de mijnwerker wiens beroep verdwijnt. En dan de veelheid van formulieren, waarmee de middenstand, ja, iedereen te lijf gegaan wordt. Dat het niet hoeft, bewijst de enige sociale wet die de socialisten op stapel vermochten te zetten, de AOW. Verder: het Europese perspectief - wat zou en wat moet het niet allemaal brengen begint met de Gaulle steeds meer de intelligentie te tonen van de 19de eeuw. Intussen met dezelfde dreigingen van toen. Weer verder: de grote steunpilaar van het Westen - Amerika - lijkt toch niet altijd zo stabiel als het leek. En op de achtergrond, allesbeheersend, de bom! In een wereldgeheel dat alom wordt gekenmerkt door allerhand tumult. En de jeugd krijgt genoeg van de verhalen over de overwinningen van hun ouders, overwinningen op sociaal-economisch terrein, overwinningen op politiek terrein, overwinning op het terrein van hun oorlog en hun bezettingstijd. De jeugd wil er zelf een keer aan te pas komen op hun wijze. Zij weigeren permanent te leven in de schaduw van de emoties van een vorige generatie, in een atmosfeer die voor hen het moge hard klinken eenvoudige geschiedenis betekent. Het is in die wirwar, dat in ijltempo duidelijke politiek geschapen moet worden. Wie zal de rustige, de zeker schijnende, die vertrouwen wekkende kracht leveren, waaraan al die zorgen uiteindelijk gaarne worden gelaten - om tegelijk zo mogelijk toch deel te hebben aan de successen. De confessioneel-liberale kabinetten hebben het niet gekund. De eerste taak is thans het inhalen van de slepende achterstand. Daarnaast dienen de actuele problemen uit de brij gezeuld te worden, die tot de crisis - i.c. Marijnen hebben geleid. Bij het ontstaan van die crisis speelde het onbehagen van de machthebbende TV-commercianten over hun misgrijpen een rol, zo ook de conservatief-liberale teleurstelling nog steeds de omroep niet te kunnen beheersen als de pers. Die
662
rol was echter de rol van katalysator. De wezenlijke oorzaak van de val van het kabinet-Marijnen was, zoals inmiddels is gebleken, dat het regeringsbeleid - voor zover daarvan gesproken kan worden - in alle opzichten perspectiefloos was vastgelopen. Zuinigheid en belastingverlaging voorspiegelend, werden de staatsuitgaven onder het socialistenloze regime De Quay en Marijnen bijna verdubbeld! De demonstratie van bestuursonmacht die het kabinet-Marijnen bij het scheiden van de markt etaleerde, was onthullend - althans voor de outsiders - en schokkend voor het vertrouwen in de democratie. Van de PvdA wordt verlangd al die onzekerheid van vandaag op morgen op te vangen. Zelfs op de valreep werden door het demissionaire kabinet nog zware financiële verplichtingen voor de toekomst vastgelegd, de nakoming daarvan aan de opvolgers latende. De ontnuchterende feitelijke werkelijkheid begint langzamerhand door te dringen. En daarmee de vraag: Waarom nu pas? De uiteraard geïnformeerde heer Witteveen gaf aanleiding genoeg tot achterdocht, in het onwaarschijnlijk vrijpostig optreden van zijn partijgenoot Joekes. Toen Wilsou in Engeland optrad was er, politiek gezien, een enigszins vergelijkbare situatie. Maar het publiek wist dat terstond, ja, de Engelse kiezers wisten het! Mij is gevraagd het partijbestuur, de fractie en het kabinet kritisch te belichten. Ik meen ten slotte, dit niet te mogen weigeren. Onuitgesproken - dat begrijp ik best - vraagt men mij aldus vooral, wat ik van het beleid van Vondeling vind. Daar zal ik dus niet omheen draaien. Ik wil dan terstond stellen, dat onze eerst verantwoordelijke man, Vondeling, het nodige te verwijten valt. Hij heeft soms onvoldoende inzicht getoond, alsook fouten gemaakt. Toch vraag ik mij af, of de kern van onze tegenslagen niet gelegen is in andere fouten dan veelal genoemd worden. Want wat ook Vondeling fout gedaan moge hebben, hij was m.i. niet fout in de hoofdlijnen van zijn beleid. Ik weet natuurlijk dat zijn populariteit momenteel niet bijster is; ook dat het, na enige verkiezingsnederlagen, lekker in de publiciteit ligt hem als de zondebok aan te wijzen. Wie weet wat men hem ter zake van de begroting voor 1967, die op het moment van de publikatie van dit artikel wel bekend zal zijn, nog meer aan kan wrijven. Was het maar zo simpel een kwestie van één man. Het is de mateloze bewondering, die de oorzaak is van het dépit. De partij heeft aan wonderen geloofd, aan de romantiek van één superman. En wat nog erger is, straks doet ze het weer - een 663
andere superman natuurlijk. Dan wordt die kunstmatig met roem beladen. Ik noem dat boerenbedrog. Terecht meende Vondeling, dat het erger ware, voor een socialistische partij, een kans op de uitvoering van een progressief program uit electorale overwegingen te weigeren, dan die taak te beproeven ook onder zeer moeilijke omstandigheden. Niemand heeft, bij mijn weten, nog de fantasie opgebracht, het gehuil uit te beelden dat ons jarenlang vervolgd zou hebben, als wij de kans van I965 zouden hebben laten liggen. En die kans zou in de Telegraaf-voorstellingen onzer tegenstanders steeds rianter zijn geworden. Alle toekomstige narigheden zouden jarenlang aan de PvdA te wijten schijnen. Want het is niet zo, dat als men de huidige narigheden niet heeft, dat er geen andere zouden zijn. Dat is een kwestie van doorzicht, van voorstellingsvermogen en van afwegen. Maar in ieder geval zou het dan de PvdA zijn, die het er bij had laten liggen, toen ze - zogezegd - de kans van haar bestaan in de schoot kreeg. Immers, de KVP was voor het eerst sinds jaren, zonder alternatief. En de scheiding ARP en CHU was nimmer zo demonstratief. Het weigeren van een reële mogelijkheid om het heft bepaaldelijk mee in handen te nemen, niet als aanhangsel van een gesloten, elke dag anders kunnende, confessionele club, zoals het laatste kabinet-Drees, maar als essentieel bestanddeel tot het regeringsbeleid. Het weigeren van zo'n mogelijkheid uit overwegingen van (vermeend) partijbelang, zou het moeilijk maken zo'n partij au sérieux te nemen. En dat is wel het allereerste wat in de huidige politieke atmosfeer voorkomen dient te worden. De situatie gedoogt niet, dat de progressieve krachten verslagen worden, anders dan op de barricaden, anders dan bij het doen van hun plicht. Verslagen in het kabinet, in het parlement of in verkiezingen, maar zo er tenminste sprake is van politiek beleid - op grondslagen die een come-back verzekeren. Het is een illusie te menen dat Vondeling na de Marijnenbreuk frisch und fröhlich oppositie had kunnen blijven voeren als tevoren, alsof er niets gebeurd was. Want te meer hij oppositie zou voeren, te meer zou het een boemerang blijken. Zo is nu eenmaal de politieke positie van een serieuze politieke partij. Wie het anders wil, kan bij de nimmer verantwoordelijkheid dragende sectariërs terecht. Er zijn er genoeg tegenwoordig in het politieke veld. Dus gaat het allereerst niet over de vraag óf de PvdA aan het nieuwe kabinet moest deelnemen, maar hoe! En dat zeg ik ook tegenover de schijndemocratische redenering, dat er dan eerst maar verkiezingen gehouden hadden moeten worden
664
- om de oogst binnen te halen. Want ten eerste denk ik zo het mijne over die oogst, alle opiniepeilingen ten spijt, maar ten tweede bestaat na zulke verkiezingen, hoe die ook uitvallen, diezelfde kans niet meer. Men kan niet veronderstellen dat de liberalen zich maanden aan een stuk ridicuul blijven gedragen. Derhalve meen ik, dat een mogelijkheid moet worden benut als die er is. De SDAP liet dat in 1913 na, zij kreeg pas in 1939 weer een kans - alle electorale successen ten spijt. En ook toen, net als in 1965, in een rotsituatie. Anders heeft men de socialisten niet nodig. Of laat ik het zorgvuldiger zeggen: anders vermogen de progressieve confessionelen de conservatieve bolwerken in hun midden niet te overmeesteren. Aangezien echter de bourgeoisie de zaken periodiek in de soep zallaten lopen dient het Nederlandse volk met grote hardnekkig~ heid duidelijk gemaakt te worden dat het socialisme - ongeacht incidentele fouten - een volstrekte noodzakelijkheid blijkt. Dat zulks niet gebeurt en voorshands nog niet weer zal gebeuren, raakt de kern van ons falen. Een falen dat niet voorkomen kan worden door zich onder het mom van 'eerst verkiezingen' te onttrekken aan een onmiddellijke mogelijkheid. Schijndemocratie, want iedereen weet dat verkiezingen bij ons niets oplossen. Het werkelijke politieke spel, met dezelfde prijzen en dezelfde nieten van gisteren, begint pas de dag na de verkiezingen. Nog nooit hebben in Nederlaud socialisten meegeregeerd krachtens verkiezingsuitslagen, hoe succesvol die ook waren. We konden meeregeren zolang er puin te ruimen viel, zolang de bodem bouwrijp gemaakt moest worden. Tot het bouwen zelf, van een fundamenteel maatschappelijke structuurwijziging, hebben we de kans niet gekregen. Toen we in 1958 maar durfden wijzen naar de grondeigendom, was het nieuwe bestand ter ziele. Romme sloeg het morsdood. We hebben democratisch gezien - een slecht kiesstelsel. Maar dat is nu eenmaal een feit. En met inachtneming daarvan dient - zolang het niet verbeterd is - geopereerd te worden. In welke politieke toestand nam de PvdA deel aan het kabinetCals. Verzwakt en ontmoedigd na zes jaar steriele oppositie!' Geenszins! Want al wist Vondeling, met zijn rationeel geloof aan moderne propagandamethoden, de verkiezingen van 1963 niet te winnen, in de daarop volgende gebruikelijke periode van kabinetsformatie manoeuvre,erde hij niet zwak- wie weet het nog!- en in de Kamer vond hij volledige erkenning als oppositieleider. Er 665
lag een goed herstel in het verschiet en dat was politiek ongehoord belangrijk, vanwege het motief waarop de PvdA in 1958 een breuk had geriskeerd. Toen toch heeft de PvdA glashard gesteld, wel de onvermijdelijkheid van compromissen in te zien, wel bereid te zijn daarvoor verantwoordelijkheid te nemen, maar niet bereid te zijn te aanvaarden dat kabinetsafspraken niet gehonoreerd worden. Daardoor is zij toen in de oppositie gedrongen. Men verlangde, zij het vergeefs, wél van de PvdA steun voor niet-socialistische desiderata, maar zonder haar bijdrage in het regeringsprogram, hoezeer geaccepteerd, te willen honoreren. Om de andere regeringspartners afdoende te doen verstaan, dat met socialisten slechts geregeerd kan worden als afspraken worden nagekomen, is de PvdA zes jaar in oppositie geweest. Zij heeft daarmee karakter gedemonstreerd. Een punt van ongemene morele kracht. Er is reden om aan te nemen dat dit de regeringspartners niet is ontgaan. Het is niet toevallig dat de KVP de geschiedenis van 19.58-'59 tot de huidige dag camoufleert, tot in het boek van prof. Duynstee over de kabinetsformaties toe. Onder die omstandigheden dient een nieuwe poging - met andere mensen en andere omstandigheden - niet om opportunistische motieven te worden afgewezen. Socialisten zijn er - als 't effe kan - om wat te doen, niet om te opponeren. Ter vermijding van misverstand voeg ik eraan toe, dat uiteraard de niet-socialistische partijen de socialistische inbreng in het regeringsprogram zo minimaal mogelijk zullen willen afkopen. De machtsverhoudingen zijn daarbij van primaire betekenis. Om ieder socialistisch punt zal, gegeven een willige niet socialistische kamermeerderheid, in en buiten kabinet hard gevochten moeten worden. Maar het is iets anders om te vechten binnen het kader van een program, dan met negatie van gemaakte afspraken. Bovendien mag nooit vergeten worden, dat er ook perspectiefrijke nederlagen zijn. Uat is een kwestie van visie. De Nederlandse kiezer ontgaat veel van dit alles, met zijn dagelijkse nuances. Het zou onredelijk zijn het anders te vergen. Reden te meer echter om de hoofdlijnen hardnekkig duidelijk te houden. De PvdA gaf in 1958 haar regeringspositie op, omdat zij zich niet wilde laten misbruiken in strijd met het overeengekomen, moeizaam bevochten program. Zij toonde karakter. De PvdA aanvaardde in 1965 een ontzaglijk zware impopulaire taak, ter wille van - zij het bescheiden - socialistische mogelijkhe666
den. Wederom toonde zij karakter. Het probleem begint, waar de PvdA geen kans zag dat de kiezers te doen verstaan! Hoe komt dat? Om veel, nader aan te stippen redenen, maar in wezen omdat de PvdA de allure mist, waaruit het bewustzijn spreekt dat uiteindelijk in Nederland - alle moeilijk liggende machtsverhoudingen ten spijt - toch het politieke spel om haar draait en nergens anders om. Desondanks leidt de PvdA niet in de politieke discussie. Zij is al blij als ze zich zonder kleerscheuren kan verdedigen. Zij vermag geen: ba!'st maar, te zeggen. Toen niet tegen De Telegraaf, later niet tegen Het Parool, straks wellicht niet tegen T elevizier. De PvdA is kwetsbaar, omdat zij zich aan de mening van Jan en alleman aan de wal gelegen laat liggen. Zij wil het mooi houden; een nette partij zijn. Dientengevolge heeft haar aanhang geleerd, dat het blijkbaar belangrijk is wat de anderen zeggen, in plaats van de anderen te leren dat het belangrijk is wat de PvdA zegt. Wat wist Romroe dat spel machtig te spelen in zijn wekelijkse Volkskrantartikelen. De KVP een fout maken? Stel je voor, de eerste moet nog komen. Maar bij de PvdA zijn het blijkbaar de anderen die belangrijk zijn. Er is dus nooit zelfkritiek genoeg. Nooit genoeg: weg met ons. En daarom maken de anderen uit, waarover de politieke discussie zal gaan. Natuurlijk chargeer ik. Maar het pathos, te ontlenen aan het feit dat wij vanwege fatsoenlijke politieke verhoudingen revanche verlangden voor 1959, dat heb ik in 1963 niet gehoord. Toch zou de gewone man dat beter hebben verstaan dan ons fraaie blazoen over de kwaliteit van het bestaan. Want daar wist Toxopeus als verkiezingsfactor wel weg mee, al wist hij er geen lor van. Dat zou nooit gelukt zijn als het geplaatst was in een moreel, in plaats van in een technisch kader; als de massa niet met wetenschappelijke verkiezingsmetboden maar met eerlijke sentimenten tegemoet was getreden. En die zwakte openbaart zich telkens. Zo heb ik het afdoende antwoord op het eindeloze geleuter over de brief van Nederhorst niet gehoord. Het is niet uitgeplozen, geëtaleerd en er ingeheid dat de massa de dupe is als wij ons politiek tot een steriele koningskwestie laten verleiden. En dat wij het dus daarom weigeren. Gewoon gezegd is het uiteraard wel, maar accent kreeg integendeel de aarzeling, of de keuze van de nieuwe fractievoorzitter wel de juiste was, de anderen zeiden immers zo iets. Wie weet hoe ver het gelopen zou zijn als men zich niet herinnerd had, dat een fractievoorzitter ook kan zeggen: zoek het zelf maar uit, ik neem geen verantwoordölijkheid voor het
667
beoogde beleid, u zult zien dat het zo misloopt. Er zit nl. niets ongewoons in het feit dat een nieuwe fractievoorzitter niet automatisch gezag, niet vanzelfsprekend vertrouwen heeft. Zelfs niet een voortreffelijk, ervaren en toegewijd man als Nederhorst. Het is ermee als met een nieuwe leraar, die wordt ook eerst door de klas geprobeerd. En de één settled zo'n overbruggingsperiode resoluter dan de andere. Maar als het partij-settiement kort, systematisch en duidelijk zulke grapjes de kop indrukt, is de aardigheid er gauw af. Tot de huidige dag wordt niet beseft vooral niet door de met hun ambtenarenkordon omgeven ministers - wat het eist om hun beleid aan de man te brengen, om loyaal te zwijgen over interne waarschuwingen die de fractievoorzitter, met weinig dank aangenomen, geeft - en gelijktijdig een eigen politiek gezicht tegenover het coalitiekabinet op te bouwen. Niet minder belangrijk was - ogenschijnlijk althans - de uituitvoerige discussie over die onnette brief inzake Vietnam. Niet - tekenend genoeg - over de inhoud, maar over het adres. The system in this madness is nog steeds onvoldoende manifest geworden. De aandacht afleiden van de onaantastbare hoofdzaak naar bijkomstigheden. Zoals premier De Quay naliet te antwoorden, doch jammerde dat hij als persoon zo werd aangevallen. De onzekerheid werd integendeel zo miezerig, dat sommigen de weinig inhoudrijke kritiek van de anderen zelfs wilden afkopen, met door de knieën te gaan voor een hyper-politieke PSP-motie, in plaats van te zeggen: wat ik geschreven heb, heb ik geschreven. Welk politicus heeft geen moties gemaakt om anderen in de nesten te brengen? Ik heb nooit gemerkt dat Romme daar zenuwachtig onder werd. Ik zou zeggen, gelukkig maar. Want je moet je tegenpartij toch au sérieux kunnen nemen. En hoe lang heeft het niet geduurd voor doorgedrongen is dat burgemeester Van Hall eindeloos om één à tweehonderd man politieversterking heeft gesabbeld en er plotseling 1400 kreeg toen het mis was wel te verstaan. Denkt iemand dat Van Hall zo lang op de tocht zou hebben gestaan als hij geen socialist was? Want wij zijn zo objectief. Wij zeggen niet: over mijn lijk! Integendeel, er moet heel wat gebeuren voor de PvdA werkelijk staat voor zijn aanhang. Die aanhang - oh, illusie - 'hebben' wij immers al, maar die anderen, die we nog niet hebben, daar gaat het- zo gezegd - om. Het Vrije Volk? Een partijkrant! De VARA? Een zuil! De meerderheid van de PvdA-fractie zou
668
VPRO zijn. Tegenspraak bleef uit. \tVat bleef, was onze zoetsappige ruimhartigheid - alsof dat ergens meer dan een medelijdende glimlach verwekt. De moderne vakbeweging? Die bouwvakkers moesten niet zo onredelijk zijn! En dan maar verbaasd zijn dat het niet gevreten wordt. Oh zeker, wel de intellectuelen. En daar heb je pas wat aan. De grootst mogelijke meerderheid van het Paroolbestuur bestaat uit hooggekwalificeerde partijgenoten. Die moesten - als hoogste politieke wijsheid - zo nodig een liberale hoofdredacteur benoemen. Kennelijk zonder te beseffen, hoe onevenredig het liberalisme de sfeer in de perswereld bepaalt. Overigens al 100 jaar lang. Een liberale hoofdredacteur die - het mag gezegd worden - weet wat hij wil en weet wat hij doet. Ondermijning kan leer ook eens wat van de communisten - alleen van binnenuit effect sorteren. En als dan eindelijk tot de besten van deze politici is doorgedrongen dat dit de meest perverse ondermijning van de PvdA-positie betekent, waar De Telegraaf niet aan kan tippen, en zij uit protest als Paroolbestuurder bedanken, dan is dat in de publiciteit nauwelijks nieuws, dan betekent dat geen herstel van vertrouwen. Waarom ook, als anderen, ook partijgenoten, staan te trappelen om de vacante plaatsen in te nemen. En het partijbestuur, zich eindelijk - na alle tijdige doch vergeefse pogingen daartoe zijn positie als zachte heelmeester realiserende, weet met de stinkende wonden geen raad. Niet alleen Vondeling, ook partijvoorzitter Tans heeft zijn erfenis. Hoeveel moeilijker was niet de positie met het mandement. Toen was er zelfs nog geen sprake van een concilie, laat staan dat de Nederlandse bisschoppen in openheid voorop zouden lopen. Maar de hoogtijdag in Ub·echt tegen het episcopaat - zoals Romme het fijntjes kwalificeerde - bracht duizenden in de Jaarbeurshallen en niet zonder effect. De politieke moed en de doelbewustheid van het optreden dwongen respect af, alle scheldpartijen ten spijt, bij vriend en vijand. De protestantse partijen zwegen lafhartig. Maar de katholieke partijgenoten bleven- een ontzaglijke zaak Vandaag is de doorbraak een feit, zij het ook dat de PvdA niet vermocht te oogsten wat zij zaaide. De doorbraak is een intellectuele affaire geworden. Te midden van al die halfhartigheden blijft toch het feit overeind dat zes jaar oppositie nodig was om te tonen dat politieke afspraken gehonoreerd moeten worden. Eerst toen kwam het onvermijdelijke moment dat de socialisten weer puin 669
konden ruimen. Met enig enthousiasme werd de aanpak van de achterstand in de gemeenschapsvoorzieningen aanvaard. Was het een eer-ste stap tot herstel van het geschokte vertrouwen? Ach, daarna hadden we It jaar nodig om te weten te komen, hoeveel puin er wel was. Mijn ernstige kritiek is, dat het kabinet dit bij zijn optreden zelf niet wist, althans Vondeling niet. Von deling is niet alleen verweten dat hij de PvdA regeringsverantwoordelijkheid heeft doen aanvaarden. Hem is vervolgens verweten dat hij zelf minister is geworden, in plaats van de succesvolle parlementariër te blijven. Hij deed het immers zo goed als fractievoorzitter. Inderdaad, Vondeling beheerst het parlementaire spel en domineerde zodoende in een Kamer die eindelijk bevrijd was van de druk van de vooroorlogse politieke leiders. Vondeling betekende een ander geluid. Een geluid naar buiten, in plaats van overwegend naar binnen. Hij was interessant voor de pers, had nieuwtjes, kwam op de voorpagina, deed modern, gelooft aan peilingen van de opinie van de buitenwacht, hield van tijd tot tijd originele redevoeringen, wist dikwijls een plausibel klinkend verhaal te vertellen hoe het ook anders kon. Het is allemaal waar en ruimschoot voldoende om een rol van betekenis te spelen in de Kamer. En toch veroorloof ik mij te twijfelen aan het duurzaam succes van de gevatte en originele massapartijleider. Evenmin als welbespraaktheid een aanbeveling is in de Nederlandse politiek - alle eventuele leesverboden ten spijt - even zo weinig verlangt de eigen aanhang telkens wat anders te horen. Ze wil eindelijk wel eens het gevoel hebben het te weten. En in ieder geval komt er een moment dat gevraagd wordt of dat telkens andere, eigenlijk telkens wezenlijk beter is. Is het fundamenteel doordacht, of is het anders om het andere als uiting van een speelse geest. Dat is namelijk het laatste wat de Nederlander verdraagt. En het gezag in de Kamer? iHet is aardig, vooral voor de journalisten, het breekt de eentonigheid. Maar het berust op de mate van succes dat buiten de Kamer wordt bereikt. Denk maar aan Nolens. Ik twijfel aan het duurzaam succes van een politiek massaleider als pers-playboy. Dat duurt tot het nieuwtje er af is. En dat is het geval, zodra er ander stuf is. Een Koekoek of zo. Maar wie weet hoeveel resources Vondeling had en heeft. In ieder geval heeft hij geleidelijk aan een voortreffelijke politieke positie als fractieleider opgebouwd. Een goede grondslag voor
670
verkiezingssucces, althans met een wijze verkiezingscampagne. Want de aanhang wil ernstig genomen worden en de zwevende kiezer sluit zich aan bij een overtuigde aanhang. Daar is hij zwevend voor. De zwevende kiezer is geen rechtstreeks doel, maar indirect. De zwevende kiezer is gevolg, vanwege het blijkende verh·ouwen van zijn buurman. Dat geldt vooral voor middengroepen, intellectueel of niet. De slinger van de verkiezingsklok slaat traag, telkens te ver vooruit. De ene keer naar links, de andere keer naar rechts. Daarom moet systematisch in eigen rijen vertrouwen worden bevestigd en gekweekt, om die periode van tegenslagen in te perken. En dat eist saaie hardnekkigheid in de bepaling van wat door de jaren heen de centrale politieke kwesties zijn. Niet de eendagsvliegen, die dienen even systematisch onder de tafel geveegd, maar de duidelijke gezamenlijke kern van de kwesties. Wij bepalen dat, tenzij we het uit de hand laten lopen naar nevenklusjes. Maar in dat geval ook niet verbaasd zijn als het cement, het onmisbare vertrouwen niet houdt. Het herstel eist doelbe\\-'Ustheid en kost jaren. Het is gauwer verspild dan herwonnen. Het is niet uit vreugde als de moderne metaalarbeider PSP stemt. Ze willen een tegenstander zien en geen grijze egaliteit. Het is dus helemaal niet zo dat er gauw, gauw een verkiezingsoverwinning te boeken valt. Niet met Vondeling en niet met een ander. Niet met minister Vondeling en niet met fractievoorzitter Vondeling. Want de wezenlijke depressie-oorzaken hebben jarenlang doorgevreten. Pas op de voedingsbodem van die meer fundamentele zaken worden de onbehagenties van de dag dingen die gaan wegen. Zo is het toevallig ook nog eens een keer. De oorzaken van onze tegenslagen liggen in het - inderhaast - veronachtzamen van onze fundamenten en niet in het feit dat Vondeling minister is geworden. Ik had geen waardering, onder het te lang voortgezette regime van vooroorlogse politici, dat zij als lijstaanvoerders het vertrouwen van de kiezers vroegen, maar nalieten te pogen als regeerders hun woorden in daden om te zetten. Als Drees hetzelfde had gedaan, zouden de kabinetten eenvoudig een stel zetbazen zijn geweest. Zetbazen van partijleiders die de regeringsverantwoordelijkheid afschoven. Romme continueerde te dezen welbewust het onjuiste beleid van de Katholieke Staatspartij, die dat standpunt weer ontleende aan het geestelijk kleed van zijn toenmalige fractievoorzitter. Democratisch weinig wenselijk. Wie vertrouwen vraagt, moet het waarmaken als hij de kans krijgt. :Mijn enige kritiek te dezen is dat
671
Vondeling incidentele fouten heeft gemaakt, ongunstig heeft gemanoeuvreerd, zodat hij - zonder voldoende te weten wat hij deed en dus zonder te laten weten wat hij deed! - de weinig aantrekkelijke boedel van Witteveen ging beredderen. Financiën lag voor hem allerminst voor de hand, gegeven het feit dat de twee andere kabinetspartners daar meer deel aan hadden. Vondeling zei: ik wil Buitenlandse Zaken. Alweer niet slecht gezien. Buitenlandse Zaken is dominerende leiding van een zware PvdA-minister alleszins waard. Toch was die uitspraak een dubbele fout. Want men krijgt op tactisch politiek vlak zelden, en dan zeer duur, wat men blijkt te wensen. En in de tweede plaats de KVP-fractie ineen, als schoof toen voorzienbaar bescherming rond hun succesnummer Luns. Vondeling was in de positie - maar het eist allemaal uiterst nauwkeurige overweging - om tijdig en tactvol het redelijk verzoek tot de KVP te richten om, als grote aanstaande regeringspartner, één van de twee succesdepartementen te krijgen. Sociale Zaken uit traditie en het karakter onzer partij, of althans Buitenlandse Zaken - te hunner keuze. Dan zou hij nu, als gevolg van de daar ontstane verdeeldheid, de scepter gezwaaid hebben op Buitenlandse Zaken. Zo'n incidentele beleidsfout was niet minder het feit, dat als troostprijs een weinig zinvol staatssecretariaat op Buitenlandse Zaken werd geaccepteerd. Zo iets moet men nooit doen. De rol van te kort· gedaan slachtoffer is dan - als men die ongewenste situatie dan toch eenmaal heeft gecreëerd - veel effectiever. Voor de hand lag het tijdig claimen van een perspectiefrijk staatssecretariaat op Defensie. Van der Stoel is ambitieus, ijverig en bekwaam genoeg voor ieder van die twee. Zou het niet waardiger zijn geweest voor een socialistisch politicus, om mede soldij voor dienstplichtigen, alsmede diensttijdverkorting te bewerkstelligen, in plaats van - hoogst intelligent maar onder supervisie van de heer Luns - gecompliceerde frasen te formuleren over Vietnam, waaromtrent we niets in de melk te brokkelen hebben en ook niet zullen krijgen. Heeft ooit enig land - alle ruimschoots toegestane demonstraties ten spijt - iets over de Sowjet-Unie te zeggen gehad toen het als grootmacht, uit eigen veiligheidsoverwegingen tussen de twee wereldoorlogen, het kleine Finland te grazen meende te moeten nemen? Machtsfactoren zijn nu eenmaal realiteiten, zeker in de internationale politiek, alle protestmarsen ten spijt. Vondeling op Buitenlandse Zaken en Van der Stoel op Defensie zou het
672
politieke beeld nogal wat verschoven hebben. En dat had gekund, juist omdat Vondeling op het partijcongres te Amsterdam, in een technisch voortreffelijke rede, de eventuele regeringsdeelname zo ver van zich had weggeschoven. Hij was niet goedkoop, leek het. En het congres juichte. Mij ging het te ver, maar het kwam goed uit, doch werd niet uitgebuit. Overigens zou het een groot misverstand zijn te menen, dat anderen niet andere fouten gemaakt zouden hebben. We verkeren in een politieke situatie sinds het optreden van het kabinet-Cals die gekenmerkt wordt door voortgezet onbehagen. Die situatie moge door voorafgaande kabinetten zijn gewekt, de socialisten vermochten het tij niet te keren. Onbehagen, zonder rugdekking van het vertrouwen van de voor iedere partij gegeven - natuurlijke achterban. En dan gaan de incidenten wegen. Niet zozeer de voorgestelde belasting op schoenreparaties en textiel, alswel het gemak waannee zo'n noodsignaal als 'misser' wordt geëtiketteerd. Het gaat om serieuze zaken. En dat moet blijken. En het humaniteitsverhaaltje over Lages? Mogen wij gerust zijn over de behandeling van politieke vluchtelingen uit dictatuurlanden? Kon de kwestie van het inkomen van de Kroon - na de emoties rondom het huwelijk geen dag en geen uur meer wachten? De toelichting was niet overtuigend. Kortom, kwesties en kwestietjes aan de lopende band, niet zonder politiek psychologische betekenis - in de huidige politieke situatie. Een situatie waarin de eigenlijke zaken waarvoor de PvdA tot het kabinet toetrad, nog niet boven de horizon konden zijn. In zo'n vacuum dreigt een kans voor negatieve krachten. De fractie liet na het debat over het reglement van orde aan te grijpen om een zinvolle nederlaag te lijden over het deponeren ter griffie van commissariaten van kamerleden. Een zinvolle nederlaag, zoals Scheps wel leed toen hij duidelijk de taken van geheime en publieke politie markeerde. Intussen, al zouden wij geen misslagen begaan, dan zullen anderen die voor ons creëren. De NRC ging zelfs zo ver de PvdA er een verwijt van te maken dat zij poogde de gecompromitteerde generaal von Kielmansegg buiten onze landsgrenzen te houden. Men make zich daarover dan ook geen illusie, al zijn fouten er uiteraard om vermeden te worden. De kern van de situatie is echter dat het niet gelukt is de veelheid van verwarrende facetten ondergeschikt te maken aan de centrale politieke momenten. Ik erken, dat is een moeizame 67.3
taak, die slechts succes kan hebben op de basis van vertrouwen van eigen kring. Want bij die taak zijn we uitsluitend op ons zelf aangewezen. Het grootste probleem voor een socialistische partij is altijd weer, de hoofdzaken te laten prevaleren en aan haar aanhang duidelijk te maken. En daarom moet men zich geen ogenblik laten imponeren door kenmerkende kreten dat ·het kabinet verder wil springen dan de stok lang is. Ook niet als het fundament waarop de stok moet rusten, onvoldoende onderzocht ;s en dus het publiek niet voldoende is ingelicht. Want om dat ver willen springen van het kabinet, daarom en daartegen gaat het juist. Er moge dan zijn: gebrek aan van dag-tot-dag-tactiek, gebrek aan politieke vingertoppen, verzwijgen van zwakheden uit gebrek aan wetenschap dat zwakheid een kracht kan zijn, al die ongewenste tekortkomingen moeten niettemin ondergeschikt blijven aan de grote zaken die aan de orde zijn. Het is daarbij, waar te appelleren valt aan gezonde antikapitalistische achterdocht bij de grote massa. Is er voldoende geanticipeerd op het feit, dat Den Uyl niet ongeschonden uit de formidabele strijd met de oliemachten te voorschijn zal komen? Of zal ons dat bij verrassing overvallen? De man die, als hij politiek maar voldoende naar voren komt, straks in zijn eentje voor alle prijsverhogingen aansprakelijk zal worden gesteld. Ik kan dat gevecht alleen maar vergelijken met de commerciële machtsconcentratie van de OTEM tegen de omroepen. Die kwamen er niet ongeschonden uit, maar de OTEM legde onwaarschijnlijkerwijze toch het loodje, zij het allerminst vanzelf. Ook kan men zich alleen maar verwonderen over de passiviteit waarmee blijkbaar het gevecht wordt gadegeslagen om de heilige grondeigendom, een centraal thema van en in dit kabinet. Gemeenschapsvoorzieningen van de eerste orde. De. volkswo• ningbouw, recreatiemogelijkheden, . de positie van lagere publiekrechtelijke organen. ruimtelijke ordening, kortom, het toekomstig gezicht van de samenleving is erbij betrokken. Het lijkt wel of het resultaat, in plaats van dat het nog bevochten moet worden, al vanzelfsprekend is. Komt dat, omdat de fractieverjonging in 1963 mislukt is? Vanzelfsprekend echter is een socialistisch desideratum altijd pas als het verworven is. Dat is zelfs met de AOW het geval, ondanks een generatielange strijd van de SDAP tegen oud en arm. Het levend houden van de centrale punten die aan de orde zijn, vormt noodzakelijk voedsel voor de politiek geïnteresseerde. Ter inleiding van verkiezingen van 1956 gaf ik een dorre
ne
674
opsomming van wat het kabinet Drees metterdaad gedaan had. Pagina's lang. Maar de reactie van het congres was lyrisch. Ze zagen het weer en geloofden erin. Men moet de mensen niet onderschatten met reclametrucs. Men ging met toewijding en overtuiging aan de slag - Drees als schutspatroon. Een grote overwinning was ons deel. Want de negativismen hoeven niet te winnen, al hebben ze alle publiciteit van de wereld. Maar de positivismen moeten er wel zijn natuurlijk. En ze moeten vooral getoond en geresumeerd worden. Ze moeten weloverwogen en eenvoudig uitgelegd worden, altijd weer opnieuw. Leer dat van Drees. De regeling van het stakingsrecht, de gelijkgerechtigde humanistische verzorging, de veldwinnende ontwikkelingshulp, voorzieningen inzake het ongehuwdentarief en inzake overwerkbelasting, de pogingen om de belastingverlaging voor de minstdraagkrachtigen te behouden en toch de begroting sluitend te maken, inclusief voor de financiering van de woningbouw. Dat gaat allemaal niet vanzelf. Maar als het niet uitgelegd wordt, blijven alleen de tegenstanders aan het woord. En wie spreekt er over het feit dat dezer dagen de pensioenen vrijgesteld zijn van successierechten als wij het niet doen? Het kost f 20 milioen. hoewel we financieel enorm moeilijk zitten. Een resultaat dat voor vele weduwen van onschatbare betekenis is. En hoe sprak kort geleden staatssecretaris Egas geëngageerd over de noden van de ouden van dagen. Zo'n lesje krijgt in Engeland iedere Labourkandidaat mee naar zijn kiesdistrict. Dit kabinet van parlementariërs staat voor een grootse taak, alle ongezouten kritiek ten spijt. De PvdA heeft eerder bewezen regerend te kunnen groeien. Dat juist noopte toen tot de wanhoopsdaad de PvdA uit het kabinet te gooien. En een comeback was in het verschiet in 1962 na de beste Statenverkiezingen, ooit door de PvdA gemaakt. Enfin, toen wilde de PvdA zich zelf aan de haren omhoogtrekken, in plaats van te bouwen op de grondslag van wat verworven is. En zodoende moet nu geworsteld worden om te houden wat we hadden. En dat is in wezen uitsluitend een kwestie van herstel van vertrouwen. Een moeizame weg. Nu zal het moreel van de ploeg moeten blijken. Maar een socialistische beweging heeft onzichtbaar heel wat energiereserve. Ze kan niet zo vlot zijn als de sektarische PSP door over dezelfde (Amsterdamse) zaak twee tegenstrijdige verklaringen af te leggen, maar ze vermag wel door te zetten als ze in beweging is.
675
Was niet Willy Brandt eigenlijk al weg na twee SPD-nederlagen? En toch schijnt nu de SPD over de hobbel heengeschoven te zijn. Met diezelfde mislukkende Willy Brandt, nu hij de image (het masker) van politieke superman heeft afgelegd. Want voor het socialisme is normale bruikbaarheid en toewijding voldoende. Socialistische politiek is geen artistieke aangelegenheid. Het gaat om de toekomst, om een zinvolle toekomst van gewone mensen. Daartoe is heel wat eenvoudig en belangrijk werk te doen. En heeft niet vandaag de confessionele arbeider - ongedacht en onvoorstelbaar - echt een vrije politieke keuze? Hij moet natuuurlijk wel een reden zien om de PvdA te preferen, wel een politiek alternatief onderkennen. Dat betekent opnieuw het etaleren en repeteren van feiten. En wie had ooit zo'n mate van samenwerking tussen de vakcentrales kunnen bevroeden. Die zou niet hebben kunnen ontstaan zonder de blijkende noodzaak tot een socialistische beweging. Die socialistische beweging komt niet aan bod bij de gratie van anderen, maar par la force des choses, door wat zij aan dwingende feitelijkheden toont en metterdaad voorstaat. De politieke situatie van nu biedt daartoe niet minder kansen dan toen.
676
F. ]. A. van Maanen
We alllive in the red submarine
Pompen of verzuipen
De grote verwachtingen die de oprichters van de Partij van de Arbeid hadden bij de eerste verkiezingen in het vrije Nederland (mei 1946) werden niet vervuld. Het is reeds vaak genoeg gezegd en geschreven, zodat het niet nodig is hierop uitvoerig in te gaan. Het naituurlijke conservatisme v;an de gemiddelde mens was onderschat. De neiging om bij oude, vertrouwde partijen onderdak te zoeken was sterker dan de drang naar vernieuwing va:n ons politieke bestel. Dit laatste was immers wezenlijk aan de orde bij die vepkiezingen van 1946. Krijgen wij weer een veelheid van politieke partijen, niet op echt-politieke programma's geschoeid. terug, of krijgen we, als in Engeland, enkele grote partijen die in staat zijn bij een verkiezingsoverwinning hun verkiezingsprogram om te zetten in een regeringsprogram. Het experiment van 9 februari 1946 - de opdchting van de Partij van de Avbeid - bedoelde vooral te zijn ,een doorstoten naar een nieuw en duidelijk politiek bestel. Een loskomen uit de verstai'de politieke verhoudingen van vóór 1940. Een doorbreking ook van het isolemenll:, waarin de S.D.A.P. - als een te exclusiev·e arbeiderspartij - terecht was gekomen. En ondanks de tegenslag van '46 ging de nieuwe partij door, niet a:lleen met uitdrukking te blijven geven van haar wil tot duidelijker partijverhoudingen te komen, maar ook met verbreding van de eigen partij. In 1947, bij het eerste congres van de Partij van de Arbeid, sprak de toenma:lige voorzitter VmTink er ook 2'Jijn vreugde over uit, dat 'een kleine, maar toegewijde 'groep werkgevers, mede leiders van ons bedrijfsleven, als partijgenoten voor het eerst in eigen verband samenkwamen.. .' Eerder had Vorrink in zijn congresrede reeds gezegd, dat het socialisme 'zijn in het verleden noodzakelijke eenzijdige oriëntatie op de arbeidersklasse als zodanig (heeft) kunnen verruimen tot alle productieve groepen
677
in de samenleving'. 1 Maar, voegde hij er aan toe, 'de kern van de Partij wordt gevormd door arbeiders in de engere zin van het woord en zo zal het ook moeten blijven.' Het is deze tweeslachtigheid, door Vorrink zo openhartig naar voren gebracht, die de Partij van de Arbeid voortdurend begeleid heeft. Enerzijds, als erfgenaam van de SDAP zich manifesterend als arbeiderspartij in engere zin, anderzijds open willen staan voor alle progressieve groepen in de samenleving. Bij de oprichting van de Partij van de Arbeid ging er bij de samenstelling van het program een sterke invloed uit van de V.D.B. 2, maar de organisatie van de nieuwe partij, het overgrote deel van het kader, en het merendeel van de leden was afkomstig van de SDAP. En dit kader en deze leden bleven vasthouden aan een versimpeld Marxisme en aan de quasi-kameraadsohapssymbolen van toen-wij-samen-op-de-barricaden-stonden. (Vlag en liederen, haan en waarde partijgenoot). En hoewel de arbeiders werknemers zijn geworden, de PvdA in zijn beginselprogram-1959 de laatste resten marxistische theorie heeft afgezworen en de Zwolsmannen en Caransa's niet meer als klasse-vijanden maar als idolen-om-jaloers-op-te-zijn worden beschouwd bleef het karakter en de sfeer van de PvdA die van een arbeiderspartij. Deze interne tweeslachtigheid wordt nog versterkt door een externe. Door het deel uitmaken van regeringscoalities worden de ministers afkomstig uit de PvdA genoodzaakt een politiek beleid te voeren dat niet rechtsstreeks voortvloeit uit het verkiezingsprogram maar voortkomt uit het gesloten compromis. Is, als consequentie van de interne tweeslachtigheid, reeds een afstand ontstaan tussen wat de leden willen en wat de partij voorstaat, de afstand tussen de wens'en van de leden en het gevoerde beleid van de verwante ministers wordt nog groter.
De leiding Tussen de leden en de ministers, tussen de desiderata van de leden en de gevoerde politiek van de PvdA-ministers staat de leiding van fractie en partij. Het zijn hier met name de fractievoorzitter en de partij-voorzitter, die het evenwicht dienen :te he1
2
Congresverslag pag. 7 Vrijzinnig Democratische Bond. Eén van de 3 partijen (met CDU en SDAP) die de Partij van de Arbeid gingen vormen.
678
wwen en genoodzaakt zijn soms 'het onverzoenlijke te verzoenen.' Bij wie van de twee - fractievoorzitter of partijvoorzitter - het meeste gewicht komt te liggen hangt meer af van de persoon dan van de functie. In de beginperiode van de PvdA lag het meer bij de partijvomzitter Varrink dan bij de fractievoorzitter Donker-v.d. Goes. Toen Suurhoff voorzitter was lag het meer bij de fractievoorzitter Vondeling. Bij het duo Nederhorst/ Tans is nauwelijks leiding en weinig gewicht. En dat geeft dan ook precies de moeilijkheden van het ogenblik aan. Maatschappelijke stromingen
Met de oprichting van de PvdA stelde deze partij zich aan de spits van de vernieuwingswil in het Nederlandse volle. Dat deze vernieuwingswil werd overschat doet aan deze daad niets af. De confessionele partijen kwamen praktisch ongewijzigd terug. Alleen de R.K. Staatspartij deed een zwakke poging tot vernieuwing, maar behalve de naamsverandering in katholieke volkspartij en de uitspraak a 'dat het lidmaatschap van de Partij ook voor niet-katholieken behoort te worden opengesteld,' bleef alles bij het oude. Maar inmiddels zijn wij 20 jaar verder en niet langer is de PvdA alléén de tolk van de vernieuwing. De veranderingen die zich met name in het katholieke volksdeel - en daarmee ook in de KVP - voltrekken zijn evident. Het socialisme als beweging is niet langer de monopolist van nieuwe initiatieven in het Nederland van deze jaren. De ontzuiling, lange tijd één der stokpaardjes van de PvdA, voltrekt zich feitelijk buiten de PvdA om en de drang tor!: ontzuiling is vaak groter dan vele top-mensen in de PvdA lief is. De samenwerking tussen de vakcentrales is groter dan enige jaren geleden kon worden vermoed. En al komt aan de PvdA de historische verdienste toe als eerste de roep van de nieuwe tijd te hebben verstaan, er is nu weer een nieuwe tijd aangebroken - de uitdaging van het jaar 2000- en het ziet er naar uit, dat andere, niet-politieke groepen deze uitdaging beter verstaan dan de PvdA. De roemvolle daad van 9 februari 1946 heeft in 1966 zijn praktisch-politieke betekenis verlol.'en. 3
Resolutie aangenomen in de Partijraadsvergadering der KVP van 22 december 1945.
679
Dit alles is geen nieuws, ook niet voor de Ieid.itng van de PvdA, en krampachtig wordt daar dan ook gee:ocht om het verloren initiatief te herwinnen. De pogingen, daartoe de laatste maanden ondernomen zijn echter even zoveel mis-lukkingen geweest. De meesterlijke kreet 'Links af,' geslaakt op het meifestival in Utrecht was een verbale demonstratie die veel kiezers en een deel van de leden kapschuw heeft gemaa~ ·en bij de werkelijk 'links' staande leden verwachtingen heeft gewekt die n:iet gehonoreerd kunnen worden zonder het kamkter van de PvdA geweld aan te doen. De brief aan de Amerikaanse regering inzake Vietnam heeft Den Haag meer geschokt dan Washington, heeft de PSP-kiezers meer overtuigd van hun gelijk dan Johnson en McNamara van hun ongelijk en heeft de Eerste-Kamerfractie van de Partij van de Arbeid bij de behandeling van de motie van de PSP in oon moeilijker positie geplaatst dan enig andere fraotie. Kortom: De Vietnam~brief was meer dan links: Het was een fout.
Perspectief Het beeld, dat de PvdA nu te zien geeft is dat van een partij in verwarring en zonder duidelijke leiding. Waar het de partij aan ontbreekt is een vaste politieke lijn, die niet getypeerd wordt door inhoudsloze slogans als 'links' of 'rechts,' maar die, steunend op de beginselen van vrijheid, gelijkheid en solidariteit een perspectief biedt. Waar het de partij eveneens aan ontbreekt is een krachtige leiding. De partij heeft Vondeling verbruikt zonder dat de opengevallen plaats bezet is door een figuur die het vertrouwen heeft van leden en kiezers, die de partij bijeen weet te houden, tactische blunders weet te voorkomen, de partij-organisaUe kan gebruiken zonder er zelf door gebruikt te worden, maar bovenal, de mensen weet te bezielen en te stimuleren en de kiezers weer vertrouwen weet te geven :in de Partij van de Arbeid. In de slijtageslag die de PvdA-top heeft doorgemaakt is er slechts één die daarvoor op d:it moment in aanmerking komt: Den Uyl. Maar ook de meest bekwame partij-leider kan geen leiding geven als niet vaststaat 'wat het doel is waarnaar wij sb·even.' Met liefelijke algemeenheden als 'bevordering van het algemeen welzijn' of 'het tot stand brengen van een betere maatschappij' kan dit doel niet worden aangegeven. Het zal moeten voortkomen uit enkele aansprekende beginselen die op nieuwe
680
wijze de doeleinden van de Partij van de Arbeid belichten en die geconcretiseerd kunnen worden aan de hand van praktischpolitieke punten die in de huidige en komende regeringsperiode een rol (kunnen) gaan spelen.
1. De Vrijheid. Centraal dient te staan de vrijheid. De Partij van de Arbeid wordt - en vaker ten onrechte dan terecht - ,in vele gevallen geïdentificeerd met een partij die er op gericht is de vrijheid te bagatelliseren. De PvdA wordt dan gezien als een partij die een strakke, planmatige ordening tot stand wil brengen, waarin voor de persoon geen ruimte meer overblijft om zichzelf te kunnen zijn en zich tot persoonlijkheid te kunnen ontplooien. De kritiek, ook recentelijk op het plan 'Om de kwaliteit van het bestaan' gelde daarvoor als bewijs. Deze kritiek is mede ontstaan doordat de aandacht van de PvdA zo sterk gericht is op het treffen van grote, ordenende maatregelen (die noodzakelijk zijn en waar inperking van particuliere beschikkingsmacht voor nodig is), dat ,er onvoldoende aandacht is besteed aan de vrijheid op terreinen die in het groter geheel bezien niet van doorslaggevend belang zijn voor de Nederlandse volksgemeenschap, maar die de mens sterk ervaart als behorend tot een gebied waar beknibbeling en betuttelarij niet gewenst is. Een voorbeeld: De aandacht die de regeling van het omroepvraagstuk heeft gekregen, waarom zelfs een kabinetscrisis moest uitbreken staat in geen enkele verhouding tot het ibelang van deze zaak. De voor de toekomstige leefbaarheid van Nederland veel belangrijker regeling van gebruik en eigendom van de bodem, het beheer van de bodemschatten, heeft veel minder aandacht gekregen; ook van de k31IlJt van de Partij van de Arbeid. Maar het feitelijk handhaven van het monopolie van de bestaande omroepverenigingen in het plan van minister Vrolijk wordt gezien als een aantasting van een stuk vrijheid. Het behoeden van de vrijheid, juist waar het gaat om zaken die direct of indirect ingrijpen in het pt1ivéleven van de gewone burger, waar mogelijk zelfs een vergroting van die vrijheid, ook het verhogen van de efficiency van het overheidsapparaat, juist op die gebieden waar de overheid sterk en direct raakt aan het hestaan van de individuele burger zullen helpen het klimaat te scheppen, wa,arin met succes grote en belangrijke ordenende maatregelen kunnen worden genomen die de toekomst
681
van Nederland ,veilig stellen. Om ook hier een vom·beeld te geven: een grote, misschien zelfs gedwoogen lening door de overheid om een ambitieus regeringprogram te kunnen uitvoeren wordt niet als zo'n sterke ingreep gevoeld door het merendeel van de kiezers als de veelheid van betrekkelijk geringe belastingaanslagen die als evenzovele verkapte inkomsterubelastingen worden gezien. (Personele belasting, geheven naar huur- en meubilairwaarde, drukt praktisch als een andere vorm van inkomstenbelasting op elk gezin, noodzaakt de overheid een duur controle-apparaat overeind te houden, dat periodiek in de woning de zeer persoonlijke eigendommen moet gaan taxeren.) De gehele reeks van meest zeer kleine belastingaanslagen op het groeiend aantal eigenhuis-bezitters (nu reeds 29 pct.). 4 Door de veelheid van kleine maatregelen, die elk op zioh wei juist zijn, maar die slecht of niet worden nageleefd en niet worden gecontroleerd (verplichting tot ontstoring van motowoel'tuigen!) wordt een sfeer geschapen waa11Ïn ihet onnodig moeilijk wordt gemaakt voor de grote en meer noodzakelijke ingrepen. Hier ligt voor de Partij van de Arbeid een :taak om 2lich te concentreren op het aanpakken van de grote vraagstukken en het kleine betuttel verre van zich te laten. De herstructuering van de maatschappij is belangrijker dan het al of niet voortbestaan van een anachronistisch koningshuis en de NATO is belangrijker dan meneer von Kielmansegg.
2. De gelijkheid Niets is zo typerend voor een achter ons liggend tijdperk als de ongelijkheid: De nodeloze poespas van een standenmaatschappij; de titulatuur uit de zakagenda; de prikklok van de handarbeiders; de spreekuren voor fondspatiënten; het ritueel van Prinsjesdag; de studenrenweerba:arheden en de verhuurinrichtingen voor gelegenheidskleding. Maar ook: De 'eerbied voor de grijze haren,' waardoor ongeschikte, maar edelachtbare burgemeesters blijven zitten tot aan hun pensioen; waardoor het zit!Jing hebben' van kamerleden stevker weegt dan de he'
In veel gevallen is te betalen grondbelasting + rioolbelasting + straatbelasting + reinigingsrechten + (evt.) waterschapslasten, die efficiënter en goedkoper te vervangen zouden zijn door één aanslag die over de verschillende overheden volgens een bepaalde sleutel verdeeld wordt.
682
kwaamheden van jonge kandidaten; waardoor - met een beroep op Churchill en Adenauer - raads- en state~leden menen, dat het leven bij 65 pas begint. Niets is ook zo fnuikend voor de doorstroming in onze maatschappij als de stilzwijgende erkenning V"an de Establishment in alle kringen, het nepotisme en de vriendjespolitiek. Een poHtieke partij die de verantwoordelijkheden van de komende decennia onder ogen durft te zien, die open wil staan voor de wereld van 2000, moet ook hier, en te beginnen bij zichzelf, de consequenties durven b-ekken. In de praktische politiek zou het ook moeten betekenen een gelijkelijk belasten van iinkomen uit arbeid, uit vermogen en uit toeval (erfenis) s het openbreken van de burchten van conservatisme die onze hogescholen ,en universiteiten in de meeste gevallen Zlijn (de wijze van benoeming van hoogleraren, de te grote autonomie van de hoogleraren bij de samenstelling van het leerprogram, de antielke wijze van lesgeven); het in de openbaarheid én onder democratische controle brengen van de besturen van de grote ondernemingen.
i
I
I
3. De solidariteit
Een politieke partij, die de vrijhei:d en de gelijkheid nastreeft en inderdaad wáár wil maken dient te beseffen dat d1t alleen mogelijk is als gezamenlijk met alle progressief-denkenden wordt opgetrokken en front wordt gemaakt tegen de nog altijd sterke conservatieve machten in ons land. De hiervoor noodzakelijke solidariteit geldt in de eerste plaats inrern in de Partij van de Arbeid. De wel gehoorde stelling, dat de partij, de fractie in de Tweede Kamer en de verwante ministers in het kabinet ieder een eigen verantwoordelijkheid hebben is wellicht juist, maar geen excuus om stoelpoten door te zagen of stokken tussen de benen te steken. Behalve voor de ferveiJJte partijganger is ook het afzonderlijk en tegengesteld opereren van deze drie ,groepen voor de kiezer een mystificatie. De bedoelingen van de partij en de daden van zijn voormannen worden als een eenheid gemen, daar helpt geen goedpratend 5
Het is dan ook juist om inkomen, of het nu salaris of loon, vakantietoeslag of gratificatie heet even zwaar te belasten. De term 'schandaalbelasting' voor de nieuwe tarieven voor bijzondere beloningen als overwerk en vakantiegeld is dan ook onjuist.
683
commentaar van Het Vrije Volk aan. Wanneer de Partij van de
Arbeid met in staat is intern de nodige solidariteit op te brengen, en wel op de eerste plaats met diegenen die in de regering bezig zijn een progressief program te verwezenlijken wordt de mogelijkheid rtot herstructuering in onze samenleving bij voorbaat illusoir. Op de tweede plaats dient een progressieve partij solida,ir te zijn met andere progressieve 'groepen oo krachten, die bereid zijn dezelfde doeleinden na te streven. Hiermede is geen pleidooi bedoeld voor samenwerking met zogenaamde 'linkse' ,groepen als CPN of PSP. Wat in Amsterdam gebeurd cis met de wethoudersverldezingen is een miskenning van aard en karakter van de CPN. Voor een partij, die - of zij nu de Peking- of de Moskou-lijn volgt of listig daartussen blijft afwachten - wezenlijk iets anders wil dan een democrrutische samenleving ge1dt nog altijd 'non tali auxilio.' Evenmin zou deze solidariteit zich dienen uit te strekken tot de PSP. Het door deze partij beleden sentiments-sooialisme van de negentiende eeuw en zijn standpunt inzake de noodzaak onze vrijheid te lbesohermen, zonodig gewapende1.
N.Cramer
Doorbraak in duplo
Wie over de verhouding van de PvdA tot andere partijen oude én nieuwe - moet schrijven, die ontkomt er niet aan in de geschiedenis te duiken. Om niet alles te herhalen wat overbekend kan worden geacht, vat ik deze in enkele punten samen:
I
1
1. De 'doorbraak', die zich bij de oprichting van de Partij van de Arbeid manifesteerde, was vooral van ideëel belang. Mensen van verschillende levensbeschouwing, verenigden zich in een poging om gezamenlijk een politiek program in praktijk te brengen. Dat lijkt nu doodgewoon; vergeleken met de situatie van voor de tweede wereldoorlog was het destijds iets nieuws. Onder de druk der bezetting hadden mensen van allerlei richting elkander leren waarderen. Nationaal besef drong verschillen, die vroeger hun contact hadden bemoeilijkt, op de achtergrond. Bij de bevrijding wensten velen, die samenwerking te consolideren. Zij wilden hun oude hokjes verruilen voor een nieuw politiek tehuis. Zó ontstond de PvdA, waarin niet alleen vrijzinnig- en christen-democraten doch óók katholieken, gereformeerden en hervormden uit de confessionele partijen met vroegere sociaal-democraten gingen samenwerken. De PvdA wenste beschouwd te worden als een partij, die de weg wees naar een nieuwe gemeenschap, waarin de 'verzuiling' zou worden overwonnen in een besef van gezamenlijke verantwoordelijkheid. 2. Behalve van principieel belang leek die doorbraak ook van groot praktisch belang. Hij opende een perspectief, dat sinds de invoering van het evenredige kiesrecht niet had bestaan. Namelijk, dat de traditionele, confessionele kamermeerderheid 'de rechtse coalitie' - overvleugeld zou worden door een nieuwe, progressieve concentratie. De SDAP was voor de oorlog - de erkenning is van Thomassen - een partij zonder perspectief geworden. Tussen 1913 en 1939 - een kwart eeuw lang moest zij in de oppositie blijven zonder dat haar ministersporte-
685
feuilles werden aangeboden. De parlementaire leiders waren ziet. er terdege van bewust, dat er een brug naar de protestantse en r.k. arbeiders moest worden geslagen om een parlementaire meerderheid te kunnen vormen. In de PvdA leek die mogelijkheid voorhanden. SDAP, VDB en CDU waren samen in 1937 goed geweest voor 31 zetels - even veel als de RK Staatspartij er toen bezat. Indien voldoende kiezers van de confessionele partijen konden worden losgeweekt, dan moest de PvdA de grootste partij - wellicht zelfs de meerderheidspartij - van het land kunnen worden. 3. De werkelijkheid bleef voorshands vèr onder deze theorie. Behalve beloften bleek de doorbraak ook risico's in te houden. Vergeleken met de situatie van voor de oorlog bracht zij een stuk ontideologisering met zich mee. De PvdA kon dus niet zozeer een beroep op de traditionele trouw van de kiezers doen; haar beleid en haar program moesten zelf aanspreken. Tegenover de mogelijkheid van winst stond dus de kans op verlies. In 1946 startte de PvdA met verlies. Zij haalde niet 31 doch slechts 29 zetels; van de confessionele partijen verloor alleen de ARP wat liberale Colijnaanhang aan de Partij van de Vrijheid; het radicalisme der bevrijding ontlaadde zich vooral in de CPN, die van 3 zetels ineens op 10 zetels sprong. Ook in 1948 toen de populariteit der CPN al weg-ebde bleef de PvdA verliezen. Opnieuw: twee zetels. De conservatieve krachten, die het roer in Indonesie wilden ombuigen, bezorgden Oud en Welter een 'come-back' in de Tweede Kamer. Pas in 1952 begon de PvdA te doen, wat de doorbraak-theorie al eerder van haar had verwacht. Met een winst van 3 zetels schoot zij niet alleen een bres in de communistische, doch ook in de confessionele aanhang. Voor het eerst sinds de bevrijding stond de KVP op verlies. Via het mandement trachtte het Episcopaat de r.k. socialisten en- indirect ook- de Welterlanen terug te winnen. Voor wat laatstgenoemde groep betreft, slaagde dit streven. In 1956 had de KVP haar zeteltal (+ 3) hersteld. Doch de misrekening was, dat de PvdA ( + 4) nog sterker groeide. Zij werd daardoor de grootste partij van het land. 4. Daarmee was de strijd om de doorbraak in principe gewonnen. Over de vraag of een gelovig protestant of katholiek zich bij de PvdA kon aansluiten, werd voortaan door kerkelijke instanties 686
l
I
verstandig gezwegen of gematigd gesproken. De politieke strijd spitste zich op ander punten toe. De schaarste-economie van na de bevrijding had geleidelijk plaats gemaakt voor de welvaartsstaat. De belangstelling voor televisie, voetbaltoto en tweedehands auto's ontwaakte. Niet aanstonds wist de PvdA haar houding tegenover die moderne ontwikkeling te bepalen. Kort na de verkiezingen van 1956 bleek, dat Lieftinck de afmars uit de annoede beter in de hand had gehouden dan v. d. Kieft de optocht naar de welvaart. Hofstra zag zich al spoedig genoodzaakt de bestedingen af te remmen. Daardoor boette de PvdA een stuk populariteit in; in een poging om daar boven uit te komen, raakte zij ook haar plaats in de regering kwijt. De verkiezingen van 1959 leverden een spectaculaire winst op voor de VVD (+ 6) bovendien deed de PSP haar intree in de Kamer. Met een verlies van twee zetels was de PvdA niet langer de grootste partij van het land. Als oppositie-partij gelukte het haar niet de leiding terug te veroveren. Integendeel. Het kabinetde Quay mocht de woningbouw veronachtzamen en de strijd om Nieuw Guinea verliezen - van de regeringspartijen ging alleen de VVD in 1963 flink achteruit (-3). Maar het zetelverlies der PvdA (-5) was nog groter. De kleine partijen bleken voor de kiezers aantrekkelijker. Ter linkerzijde versterkten PSP en CPN hun positie; ter rechterzijde zette de opmars van Boerenpartij en GPV in. Hoe kort en oppervlakkig deze schets ook mag zijn - één feit springt er duidelijk uit: In de twintig jaar van haar bestaan heeft de PvdA verlies- en winstkansen gehad - naar àlle kanten. Door haar tamelijk gelijkmatige spreiding over de verschillende landsstreken, bevolkingsgroepen en religies is zij de gemeenschappelijke vijand van eigenlijk alle andere partijen. Dit brengt dynamiek, zowel in haar winsten zowel als verliezen. De spectaculaire wijze, waarop Vondeling oppositie voerde, deed zijn populariteit snel toenemen; toen hij vervolgens als minister van Financiën teleurstelde, sloeg deze in impopulariteit om. Zó labiel is de positie der PvdA geworden. De doorbraak mag het in beginsel gewonnen hebben; de doorbraakpartij behoeft daar geen zij bij te spinnen. Hoe is de PvdA de laatste tien jaar aan de verliezende hand geraakt? Voor wat het laatste jaar betreft, zou er natuurlijk veel over het
687
'huwelijk' te schrijven zijn. Hierbij heeft zich stellig gewroken dat de PvdA zich in haar program nooit over de staatsvorm had uitgesproken. Als gevolg daarvan konden zowel overtuigde monarchisten als republikeinen zich in de PvdA thuis wanen. Het beleid der socialistische ministers heeft beide groepen teleurgesteld. Dit heeft de PvdA verlies bezorgd - naar links èn naar rechts. Het zou echter onjuist zijn de schuld alleen op het laatste jaar te schuiven. De achteruitgang is van oudere datum. Zijn er behalve incidentele factoren ook niet een paar structurele om·zaken aan te wijzen? Mag ik er een paar proberen aan te duiden?
I. De oprichting van de PvdA ligt nu al weer twintig jaar - de overwinning van de doorbraak al weer tien jaar - achter ons. De leiding raakte er echter niet over uitgepraat. Begrijpelijk is dat wel; een aantal politieke leiders is in die tijd gestaald. En iemand merkt zelf niet zo gauw, dat hij een dagje ouder wordt. Feit is, dat terwijl de PvdA-fractie in 1946 de jongste was onder de grote vijf in de Tweede Kamer, zij in 1965 de oudste werd. Wellicht is de PvdA daardoor toch wat aansluiting gaan missen bij wat onder de jongeren leeft, die noch de werkeloosheid der dertiger jaren, noch de bezettingstijd noch zelfs de Hongaarse opstand bewust hebben meebeleefd, maar te maken hebben met atoombommen en ruimtevaart. Heeft het de partij - in de beoordeling van de kamerfracties - niet ontbroken aan zelfkritiek? II. Ook als 'anti-verzuilingspartij' bleef de PvdA nauwe relaties onderhouden met de zusterorganisaties der SDAP. Wie zal ontkennen, dat NVV en VARA waardevolle organisaties zijn, die - onder omstandigheden - de kracht ener progressieve beweging kunnen schragen? Desniettemin zijn zij ontstaan in een andere tijd en vanuit een ander organisatiepatroon dan de PvdA. Niet altijd gaan hun belangen gelijk op. Ten tijde van de oprichting der PvdA sprak dit het sterkst ten aanzien van de VARA. Dat de PvdA zich toen voor een nationale omroep uitsprak, moest zij als een stille teleurstelling verwerken. In de loop der jaren werd de relatie echter verinnigd. Niet alleen doordat een tijdlang de voorzitter der VARA ook de PvdAfractie ging leiden; ook de mandementsbeweging droeg daartoe bij. Werd het lidmaatschap van de PvdA de katholiek ontraden; VARA en NVV werden hem verboden. Het was logisch dat hieruit een sterk gevoel van solidariteit resulteerde. Voor het beleid der PvdA als zelfstandig opererende politieke partij bleef 688
die binding echter niet zonder gevolgen. Op enkele strategische ogenblikken in de politieke strijd heeft dit zich m.i. gewroken. Bij wijze van voorbeeld noem ik twee gevallen, waarin zich dit heeft gedemonstreerd: a. In de eerste plaats denk ik aan de kabinetscrisis van 1958, welke het laatste kabinet-Drees ten val heeft gebracht. Niemand hoeft mij de parlementaire geschiedenis te vertellen van de landbouwgronden of de actie van Lucas. Ik heb die ook gevolgd. In deze beschrijving mag echter anderzijds niet ontbreken het verhaal van het ledenverlies, dat het NVV als gevolg van de tè forse bestedingsbeperking van Hofstra onderging en van de druk, die dat op de befaamde Fakkeldragersdag uitoefende. Dit complex van oorzaken had tot gevolg dat de PvdA uit de regering raakte voordat het economisch herstel - in reactie op de bestedingsbeperking - zich aankondigde. Zo kon het kabinet-de Quay de oogst maaien, die Hofstra had gezaaid. De poging van Burger om te bewijzen, dat het land zonder socialisten niet geregeerd kon worden, faalde. De PvdA stond als de partij der bestedingsbeperking geboekt. Door de recente belastingmaatregelen is deze "image" bevestigd. b. Ook in 1963, bij het herstel der regeringsverantwoordeliikheid hebben deze relaties een rol gespeeld. Het ledenverlies, d01t de omroeporganisaties inclusief de VARA aan de REM- en Veronicaaffaires leden, heeft - men kan het bij Duynstee nalezen - de val van het kabinet-Marijnen verhaast. Als gevolg daarvan moest de PvdA onvoorbereid tot de regering toetreden, nog voordat zij de oppositiewinst van Vondeling had kunnen consolideren. Als oppositieleider was Vondeling de boer op gegaan met het verhaal, dat zijn fractie in meerderheid uit VPRO-leden bestond; bij de kabinetsformatie aanvaardde hij echter de verantwoordelijkheid voor het plan-Cals, dat de verzuiling van het omroepbestel in feite institutionaliseerde. Opnieuw vertoonde de PvdA zich aan buitenstaanders als een partij, die de burger beperkingen wilde opleggen. Dat heeft het vertrouwen in de PvdA als antiverzuilingspartij geen goed gedaan. Ik meen, dat achteraf iedereen erg blij zou zijn geweest als de PvdA niet met zoveel animo voortijdig het kabinet was binnengestapt. Dat zou de PvdA voor veel dubbelzinnigheid rond 'het huwelijk' hebben behoed. Op twee belangrijke strategische momenten in haar leven heeft de PvdA niet haar eigen weg kunnen kiezen! 689
Hoe kan de PvdA zich weer herstellen? Op het ogenblik wordt sterke aandrang op haar uitgeoefend om links-af te slaan. Ik geloof niet in een dergelijke terugkeer naar het verleden. Voor de huidige welvaartsstaat biedt de oude SDAP geen oplossing. Hoeveel zetels een aldus gerestaureerde PvdA de PSP en CPN (zij hebben samen 8 zetels) ook afhandig zou kunnen maken, zij zou er overigens nimmer het perspectief op een meerderheid mee openen. Eén blik op de politieke landkaart leert, dat er ter rechterzijde rijkere jachtvelden te vinden zijn. Ik beweer niet, dat dergelijke electorale overwegingen de doorslag moeten geven. Ik zou principieel niet voelen voor een vrijerij met PSP of CPN. Dat zou in mijn ogen de defensie van het westen verzwakken. Doch wie zijn partij die kant wil opdrijven, moet zich er wel rekenschap van geven of hij haar tot politieke impotentie veroordeelt. Tenslotte zou een ruk naar links voor de PvdA zeker een afkalving naar de andere kant ten gevolge hebben. Zou er niet weer zoiets als de Vrijzinnig-Democratische Bond ontstaan? Wie vraagt of ons land behoefte heeft aan nog meer politieke partijen, die zal van mij geen bevestigend antwoord krijgen. Met zijn tien partijen in de Tweede kamer, slaat het Nederlandse partijenstelsel, in vergelijking tot het buitenland, een slecht figuur. Als de Verenigde Staten het met twee partijen af kunnen; als Engeland, West-Duitsland en Griekenland aan een stuk of drie partijen genoeg hebben; België en de Scandinavische landen het met een vijftal partijen doen en ook Frankrijk en Italië met een stuk of zeven, acht partijen onder 't Nederlands peil blijven, dan gevoel ik nog steeds behoefte aan een doorbraak, die radicaal opruiming houdt onder de partijversplintering. Doch dat is niet beslissend. Iedereen scheldt op de veelheid aan partijen en telkens komen er meer bij. De opvlucht van een Koekoek heeft immers aangetoond, dat er perspectief in zit. In het prenatale tijdvak al mag je zo voor de televisie. Reecis ligt er het Appèl '66, dat wil onderzoeken of er niet plaats is voor nog een nieuwe partij. Ik wil niet ontkennen, dat er veel staat in deze oproep, dat me toespreekt. De wijze, waarop duidelijkheid wordt nagestreefd in de Nederlandse politiek; de bereidheid om de Nederlandse staatsvorm te toetsen aan normen van democratische doelmatigheid; het pleidooi voor openbaarheid, de voorkeur voor een nationale omroep; de distantie van 690
'pressure-groups' - dit alles doet me verwachten, dat wel meer dan 66 democraten bereid zullen zijn, er hun steun aan te geven. Verre zou ik er echter de voorkeur aan geven als er vanuit de bestaande partijen- vanuit de PvdA- een initiatief kwam om vele verouderde verschillen op te ruimen. Het is hoog tijd om de doorbraak verder door te trekken. Wij zijn nu twintig jaar verder; het Mandement is verleden - het Concilie is tegenwoordige tijd. Rond de KVP wordt gestreefd naar een Christen-Democraten Unie. Ik zou wensen, dat het tot zo'n centrumpartij kwam. Doch waarom zou de PvdA haar niet voor kunnen wezen, door mijnentwegen samen met D '66 na te gaan, welke politieke perspectieven er voor een progressieve concentratie verscholen liggen in de wijzigingen, welke zich recentelijk in de kerkelijke wereld hebben voltrokken. Wie 'Trouw' en de 'Volkskrant' leest, weet, dat er meer mensen zijn als Coppes, die wat nieuws wilde; véél meer dan de KRO en het NKV te verruilen voor de VARA en het NVV. Kans op succes zal er echter slechts kunnen zijn als ook de PvdA zelf bereid is zich los te maken van het looprek, dat haar eerste voetstappen heeft vergemakkelijkt doch dat een hinderpaal is geworden nu zij de volwassenheid nadert. Wil de PvdA zich herstellen dan moet zij zich mobiliseren. Zij heeft misschien nog een laatste kans bij een herhalingsoefening; eindelijk zal er ernst gemaakt moeten worden met de interne doorbraak. Terwille van een nieuwe samenleving, zonder zuilen.
I. van den Bergh
Democratie?- ja, an me zoole Het was in de dagen toen de hele wereld zijn adem inhield bij het optrekken van de Berlijnse muur, dat de partij een brochure uitgaf getiteld 'stemmen met de voeten'. Daarin werd uiteengezet hoe de afgrendeling van het oostelijk stadsdeel een einde maakte aan het laatste democratische uitingsmiddel van de Oostduitse bevolking: het via Berlijn vluchten naar het westen - het 'stemmen met de voeten'. Sinds het met de voeten treden van dit ongebruikelijke democratische 'grond'-recht is het in deze omvang stemmen met de voeten als uniek historisch verschijnsel bijgezet in de archieven. Het vertrappen van de democratie daarentegen is nog steeds aan de orde van de dag. Men sta mij toe aan de in dit verband obligate buitenlandse voorbeelden voorbij te gaan. Wij hebben daarover in voldoende resoluties 'onze ernstige verontrusting en diepe verontwaardiging' uitgesproken. Hier wil ik de aandacht nu eens uitsluitend op ons eigen land concentreren. Immers ook in onze Nederlandse binnenkamer gonst het van de Gevaren waaraan de Democratie bloot staat. Vooral sinds Koe· koek zijn ei legde in het vreemde nest van ons vaderlandse partijwezen. Het hierbij doorgaans gesuggereerde causale ver· band, lijkt mij echter een aan de man bedreven onrechtvaardigheid. Want, hoezeer de democratie in Nederland ook in gevaar is, men kan kwalijk volhouden dat dit gevaar afkomstig is van Boer Koekoek. Jawel, het succes van zijn 'Agrarian Reform'-partij liegt er niet om, maar men mag daar toch niet méér in zien dan een virulent symptoom van een ziekte die de democratie reeds lang voor de jongste verkiezingen had aangetast. Wie de democratie ter zijde wil snellen en dientengevolge tegen Boer Koekoek te velde trekt, houdt zich dan ook ongewild onledig met het vanouds hekende 'Kurieren am Symptom'. Dat vele oprecht bezorgden hiertoe echter toch hun toevlucht
692
nemen is hoogst verontrustend. Immers, met vele anderen1 ben ik van mening dat de democratie in Nederland ernstig in gevaar is. Maar niet omdat Koekoek er is; wel omdat zijn partij er zo uitbundig kon komen. En niet omdat de geschiedenis zich nooit herhaalt, maar omdat zij zich op dit ene punt steeds doeltreffend consequent heeft betoond: Welk volk dan ook, dat niet zorgvuldig met zijn democratisch politieke systeem omspringt, wordt daar onherroepelijk vroeg of laat de dupe van. Een eindeloze rij voorbeelden, van het oude Athene tot het hedendaagse Djakarta, illustreert dit ten overvloede. Dat niet alleen het eigen volk hiervan te lijden krijgt, toont bovendien Europa's jongste verleden. Als straks in Nederland een situatie ontstaat, zoals in Duitsland 1933 en Frankrijk 1958, dan kunnen we ons niet disculperen met het excuus dat niemand zo iets had kunnen voorzien. En zij die ons trachten te sussen en - zoals Colijn in 1940 - in slaap proberen te wiegen, ditmaal met het deuntje 'Koekoek is de Gaulle toch niet', vergeten blijkbaar dat ook Mussert Mussolini nog niet was en dat de successen van Poujade slechts enkele jaren aan de omverwerping van de IVe Republiek vooraf gingen. Het is mij onbegrijpelijk dat er vooraanstaande politici - ook in ons midden - zijn die ongevoelig blijken voor dit historisch perspectief. Defungeert ons voorstellingsvermogen als het gaat om Nederlands Gaullonialisme of om Nederlandse Hitlermannen? Is dan na 30 mei al niet zo hier en daar gebleken welk schuim in Koekoeks kielzog komt boven drijven? We zitten nu in 1966 precies halverwege de Praagse putsch van 1948 en Big Brather van 1984. Als we zo doorgaan zal straks blijken dat Grote Broer een totaal ander, maar niet minder totalitair heerschap is dan Orwell indertijd veronderstelde. Is deze ontwikkeling dan onafwendbaar? Ik ben te veel socialist om niet te geloven in het nut van politieke actie. Maar daar moet bezinning aan vooraf gaan. Bezinning op het feit dat en de vraag waarom wij met z'n allen toestaan dat de dernoemtie in Nederland zo gebrekkig functioneert. Allereerst is daartoe nodig dat wij ons opnieuw inscherpen dat het niet alleen het politieke vlak is waar de democratie ontkracht of verschraald wordt. Ook en vooral zijn dat de andere sectoren van het maatschappelijke Zo bij voorbeeld dr. P. J, A. ter Hoeven in zijn intree-rede 'Bedreigde Democratie' bij zijn :tmbtsaanvaarding als hoogleraar in de sociologie aan de Economische Hoogeschool te Rotterdam.
1
693
leven. We zijn toch niet vergeten dat we meer dan eens gesignaleerd hebben het gebrek aan medezeggenschap op economisch gebied de ongelijke kansen in het onderwijs de klakkeloos herhaalde verzuiling in het sociale en culturele leven de ongecontroleerde groei van de bureaucratie in 'Europa' de apartheid en de rassendiscriminatie op het humanitaire vlak de ongelijke welvaartsverdeling in wereld. We hebben misschien wél eens vergeten voldoende openlijk te ageren tegen ogenschijnlijk minder belangrijke zaken als de ondoorzichtige ambtenarij in ons bestuursapparaat de corporatieve trekjes in - ook onze - PBO de voorbeelden van klassejustitie in onze rechtspraak de autoritaire opvattingen van sommigen onzer gezagsdragers de onzuivere verhoudingen rond onze koninklijke familie de onverdraagzaamheid van onze 'grote bevolkingsgroepen' de morele onzindelijkheid van onze pornografiebestrijders, filmknippers en televisiecensuurders het goedkope schimpen op uitingen van onze moderne kunst onze dubbele etiek op seksueel gebied die maakt dat we gedwongen huwelijken toejuichen als de oplossing voor ongehuwd moederschap, maar noodzakelijke echtscheidingen verhinderen de vanzelfsprekende verbanning van onze vrouwen naar hun huishouden ... de toestand van stompzinnige leegloperij en onmondigheid waartoe wij onze dienstplichtigen dwingen de door reclame gestimuleerde dwanghandelingen van onze statusjagers de wederinvoering van de slavernij door de commercie in onze sportwereld.
'De hemel zwijgt en zwijgt want enzovoort' 2 Afgezien nu van de vraag of wij deze zaken al dan niet met voldoende duidelijkheid en kracht in het zoeklicht der publieke belangstelling hebben geplaatst, wat we in elk geval vergeten 2
Uit "s Nachts', sonnet van Hans Andreus.
694
hebben voldoende te benadrukken is, dat we dit deden als
democratisch-socialisten. Misschien waren we ook echt een beetje vergeten dat het onze democratische gezindheid is die zich verzet tegen al die grote en kleine dingen die de mens onwaardig zijn in onze samenleving. Of misschien waren we toch domweg kwijt dat democratie meer is dan alleen een staatsvorm of politiek stelsel. Jan Rogier schreef dit voorjaar in Vrij Nederland: 'Wie de democratie beperkt ziet tot de politiek, is in de politiek waarschijnlijk evenmin democraat als in zijn gezin, zijn bedrijf, zijn kerk en in zijn houding tegenover zijn buurman.' Wie de juistheid hiervan inziet, zal ook tot de ontdekking komen dat democratie in wezen niet een bepaalde vorm is, maar dat het gaat om de instelling, de levenshouding, de mentaliteit van hen die samen deel van een groter geheel uitmaken, ongeacht of dit nu het huwelijk, of de wereld (of alles wat daar tussenin ligt) is. Wezenlijk bepalend voor de innerlijke waarde van een democratisch samenlevingsverband is immers de wijze waarop men zijn besluiten vormt en beslissingen neemt. Dat kan nooit uitsluitend een kwestie van formele bepalingen zijn. En ook dit is een regel die niet alleen opgaat voor de politiek. Ook in het gezin, op straat, in kerk en leger, in onderneming en partij, is democratie niet slechts de macht van de meerderheid (het recht van de sterkste), maar ook en vooral is democratie het recht van de minderheid. Wie daar eens bij stil wil staan kan gaan vermoeden hoe weinig wezenlijk democratisch de grondstructuur van onze samenleving nog pas is.
Communicatie en participatie Wat is immers dat elementaire recht van de minderheid dat indien gerespecteerd - een 'democratisch' samenstel van regels boven zich zelf uittilt en tot levende democratie verheft? Laten wij bij beantwoording van die vraag ons eerst zeer scherp voor ogen stellen waaruit die minderheid wiens recht gerespecteerd dient, wel bestaat. Welnu, die minderheid, dat bent u. U en ook ik, en ieder ander menselijk individu. Wij om de beurt en soms tezelfdertijd zijn meestal minderheid. En als zodanig verlangen we slechts dat we deel - ons deel - kunnen hebben aan het leven van de gemeenschap. We willen echt niet meer dan alleen de gelegenheid het onze bij te dragen. We willen dat de anderen - de meerderheid - ons de kans geven mee te doen. Wij willen ons partijtje harmonieus met hen meeblazen. Maar dat kunnen
695
we alleen als die anderen de bereidheid hebben tot gedachten· wisseling en tot samenwerking met ons. Wezenlijk voor democratie is daarom de gelegenheid tot participatie. En als die ander ons meedoen dan al tolereert maar niet vertelt in welke toonsoort we spelen, kan hij ons al gauw verwijten dat we het samenspel bederven doordat we vals inzetten. Daarom zijn we niet gebaat bij die bereidheid van de meerderheid tot samenwerking alleen. We moeten tevens weten wat er gaande is. Communicatie is dan ook het noodzakelijke complement van participatie, waardoor het hiervoor bedoelde minderheidsrecht tot gelding kan komen. In feite is hiermee niet zo veel nieuws gezegd. Want wat is communicatie ander,s dan de bereidheid tot spreken, tot mededelen, tot informatie verschaffen en inzicht verlenen. Wat verlangen we eigenlijk meer dan openbaarheid? Het is dezelfde openbaarheid die Thorbecke in 1851 invoerde voor de vergaderingen van onze gemeenteraden, waarmee de democratisering van ons politieke leven pas goed is begonnen. En als participatie is de gelegenheid krijgen tot mee praten, tot inspraak, het recht om gehoord te worden, en mede vorm te mogen geven, wat onderscheidt het dan nog van medezeggenschap? In diepste wezen gaat het bij volwaardige democratie in alle samenlevingsverbanden dan ook eigenlijk slechts om samensmelting van die twee tot dit ene: het zonder voorbehoud erbij betrekken van alle betrokkenen. De toetssteen, en de voleinding der democratie is dan ook het simpele: dragen van medeverantwoordelijkheid.
Recht op medeverantwoordelijkheid Nu dit geconstateerd is mag - in strijd met wat alle 'het-looptzo'n-vaart-niet'ers hier verwachten- het zojuist geuite vermoeden wel als zekerheid worden uitgesproken: onze samenleving is in wezen nog verdomde ondemocratisch. Of wil men het wat parlementairder uitgedrukt, dan moeten we constateren dat de democratie in onze verscheidene samenlevingspatronen eigenlijk nog maar nauwelijks is tloorgedrongen. Want ga maar na: hoe weinigen hebben ooit die democratie in zijn volheid werkelijk beleefd. Ouze samenleving is toch gevuld met 'horigen' die zelden werkelijk worden gehoord. Als kind thuis door de ouders niet. Als leerling door de meester niet. Als arbeider door de baas niet. Als soldaat door de wachtmeester niet. Als ambtenaar door de afdelingschef niet. Als vrouw door de echtgenoot niet. In de kerk door de pastoor niet. Op straat door de politie niet. In de vakbond
696
{ I
I
r
I I
door de vakbons niet. Als consument door de producent niet. Als aandeelhouder door de directeur niet. En als partijlid door het afdelingsbestuur niet. Eerlijk beschouwd worden de mensen uiterst zelden metterdaad betrokken bij de inrienting van hun eigen leven. 'Er wordt doorgaans maar met hen gedaan. Is het een wonder dat de reactie van velen dan is: 'Ze doen maar.' Hoe kan men dan ook eigenlijk van mensen verwachten dat zij zich medeverantwoordelijk voelen, als niemand hun ooit het gevoel geeft medeverantwoordelijk te zijn. Hoe ver zijn we dan nog af het recht op medeverantwoordelijkheid. De kern van het probleem is hiermee wel geraakt: de verziekte politieke democratie in Nederland is symptomatisch voor het niet democratische zijde afweren. Dit is slechts in schijn een omweg. Slechts door in al haar maatschappelijke eisen als grondtoon en steeds weerkerend hoofdthema de 'democratiseling van de samenleving' te beklemtonen, kan de politiek -als onderdeel van die totaliteit - de op haar zelf gerichte aanslagen van nietdemocratische zijde afweren. Dit is slechts in schijn een omweg. Het betekent immers dat politici en partijen die genoegen nemen met een democratie die beperkt blijft tot de formele regeling van de werkwijze van een overheidsapparaat, en die hun pogingen tot versterking van de democratie bepalen tot het - op zichzelf wenselijke - knutselen aan parlementaire werkwijzen en verkiezingssystemen, daarmee zelf hun eigen politieke democratie de das omdoen. ,Slechts diegenen onder hen die er voor zorgen dat de voor zichzelf verworven democratie ook de rest van de samenleving doordesemt, zullen daarmee een blijvende waarbvrg scheppen voor het voortbestaan van de democratische instellingen ook op politiek gebied. Drie fundamentele voorwaarden Hierboven heb ik reeds een aantal voorbeelden gegeven van terreinen in onze samenleving waar de democratie niet of nauwelijks floreert, en die door onze partij niet altijd even duidelijk en regelmatig aan de kaak zijn gesteld. Men mag er zijn volgende verkiezingsprogramma uit destilleren maar in dit verband is het van wezenlijker belang dat wij onze aandacht concentreren op een drietal kwesties die mij voor het welslagen van welk verkiezing,sprogramma dan ook van doorslag gevende betekenis lijken. Als socialistische partij zal men daarbij de
697
politieke moed moeten opbrengen de dingen bij hun ware naam te noemen en zoveel zelfvertrouwen dat een critische zelf-analyse ons juist alleen maar sterker kan maken. (De hand in andermans boezem steken kunnen we trouwens inmiddels wel overlaten aan de Amsterdamse politie). I. Als wij bereid zijn te constateren dat onze maatschappij fundamenteel nog niet democratisch is, zullen we ook moeten durven zeggen wat zij wél is, en wie de belanghebbende 'conservatieven' zijn die haar willen behouden zoals zij is. Welnu, ik meen dat de ernstigste ziekte van onze samenleving ligt in het feit dat wij er steeds in mindere mate in slagen werkelijk samen te leven. Dat ligt enerzijds aan de kapitalistische 'competitive', anderzijds aan de hiërarchische gezagsaanbiddende structuur van onze maatschappij. Dwingt de eerste karakteristiek ons, steeds in onze naaste ook onze naaste concurrent te zien, het tweede wezenskenmerk maakt dat we allen behept zijn met een afstandscheppende regentenmentaliteit, niet omdat we het zo leuk vinden ondergeschikt te zijn, maar omdat we allemaal hopen zelf eens een klein baasje te (mogen) worden. Wij Nederlander's heten bijvoorbeeld een vlijtig volkje te zijn. Maar onze nijver wordt voornamelijk gestimuleerd door na-ijver en wed-ijver. Ook bij dat wat zo kenmerkend heet voor onze volksaard, komen beide karaktertrekken dus weer naar voren. Indien het ons nu ernst is met de wens onze democratie te versterken, dan zullen we aandacht moeten besteden aan het vormen van werkelijke democraten die weten wat samenleven is. Ook hier is echter sprake van een haast onverbrekelijke samenhang en wisselwerking. Democraten kan men immers slechts opvoeden in een democratische samenleving. Ook hier is de conclusie dus onvermijdelijk dat we allereerst de wezenlijke structuur van onze samenleving in democratische zin moeten wijzigen teneinde de democraten te kunnen kweken die nodig zijn om de aanslagen op de democratie zelf af te weren. Dit schijnt tenslotte een zo voor de hand liggend en weinig progressief programma, dat men zich daartegenover wellicht nauwelijks een 'behoudend' tegenstander kan voorstellen. Onze socialistische voorouders echter die de emancipatie der en dus op arbeidersklasse door het algemeen kiesrecht democratische wijze - tot stand wilden brengen, hadden al een zeer fijne neus voor alles wat de democratie in de maatschappij bedreigt. Vandaar dat zij zich in hun romantisch maar doeltref-
698
fend symbolisme keerden tegen Koning, Kapitaal, Kerk en Kazerne. 3 Mijns inziens zit er in de Komponenten van deze kombinatie nog steeds een reële bedreiging voor de democratie, en hebben we ons tot nu toe teveel eenzijdig met het kapitaal bezig gehouden. De toegemeten plaatsruimte verhindert deze punten stuk voor stuk voldoende uit te diepen, maar duidelijk lijkt me dat waar democratie vooral gekenmerkt wordt door antwoorden en verantwoorden, er juist bij het koningschap, de kerk en het leger van dit verantwoording afleggen weinig terecht komt. Integendeel, zo ergens, dan is het wel bij deze instellingen dat wij hebben te aanvaarden zoals het ons voorgeschoteld wordt. Een belangrijker punt is echter dat wij ons de bedreiging van de democratie in Nederland niet moeten voorstellen als direct afkomstig van deze Konservatieve Klub. Die bedreiging is in wezen indirecter, en komt meer van diegenen in de burgerij die als een soort vijfde kolonne de instandhouding van onze hiërarchieke samenleving met al zijn autoriteiten en gezagsdragers met hand en tand verdedigen, o.a. door die elementen in onze maatschappij, die restanten zijn van en symbolisch voor onze middeleeuwse driestandenstaat: de adel, de geestelijkheid en de officieren, op te vijzelen en op te poetsen tot ook vandaag nog vanzelfsprekend gezaghebbende en te eerbiedigen lieden. Nogmaals: als de essentie van democratie de dialoog is, het horen en gehoord worden, dan zullen we als verdedigers van de democratie ons hebben te keren tegen alle baasjes en bovenbazen die het zorgvuldig opgebouwde samenstel van hiërarchieën in onze maatschappij in stand houden, om de daarin door hen verworven (en nog te verwerven) betere posities te kunnen blijven bezetten. Tegen die regentenmentaliteit gaat het, en tegen het gezag dat te allen tijde - ook volgens Het Vrije Volk - gehandhaafd moet worden. Gezag wordt immers nooit gehandhaafd, maar handhaaft alleen zichzelf. Niet door zich op zijn autoriteit of op zijn ervaring te beroepen - laat staan door er maar op te knuppelen - maar door zich te verantwoorden, door rekenschap af te leggen tegenover alle betrokkenen. Wie daarom iets effectiefs wil doen tegen het gevaar dat onze democratie bedreigt zal zich moeten verzetten tegen het autoritair-hiërarchieke karakter van onze samenleving, en vooral tegen die elementen daarin die stilzwijgende onderwerping en aanvaarJa, ik weet dat de Kroeg ook in dit rijtje thuis hoort, en ik moet toegeven dat men daar doorgaans over zich zelf ook niet de baas is.
3
699
ding als vereiste houding vooronderstellen, of zelfs als een deugd aanmoedigen. De democratie is dood zonder discussie. Wie de samenleving wil democratiseren zal daarom de democratische dialoog tot zijn Leit-motiv dienen te verheffen. Dit brengt mij vanzelf tot het volgende prealabel. Il. Beslissingen omtrent structuurwijzigingen in onze samenleving worden genomen op het terrein der politiek. De spelers op dit veld - de politici en de partijen - zijn degenen die als enigen in staat zijn de bal voor het doel te brengen en in te schieten. Als zii nu een democratisch goaltje willen maken, kunnen ze daarin alleen slagen als hun aanval geloofwaardig is. Dat wil zeggen als zij er voor zorgen dat er op hun eigen oph·eden vanuit democratisch oogpunt bezien, absoluut niets aan te merken valt. Helaas is dit t.a.v. beiden niet het geval. De partijen enerzijds zijn er in geslaagd door hun grote aantalleden en door hun organisatie de invloed van de enkeling - behalve van de partijsecretaris vrijwel uit te schakelen. Veel erger is dat aan de democratische gezindheid nog wel eens iets hapert. De spelregels zijn immers langzamerhand wel in orde. Een commissie 'interne partijdemocratie' heeft onze eigen onlangs nog verfijnd. Maar wat hebben we aan precieus afgewogen formaliteiten als de mentaliteit ontbreekt die ze tot leven moet wekken. Een mooi staaltje van 'formele' democratie zonder wezenlijke verantwoording zijn de congressen van onze eigen partij. Waarom zouden onze functionarissen en vertegenwoordigers niet eens werkelijk voor de leeuwen gegooid mogen worden? Waarom, nu we toch zo'n gebrek hebben aan allround politici, al onze 'specialisten' niet eens twee dagen lang ieder in een eigen discussiegroep laten luisteren naar de critiek die de makke schapen buiten de congreszaal onderling best durven laten horen? Waarom zouden we er niet voor zorgen dat ons Buitengewone Congres in november op die manier ook een buitengewoon congres wordt? Een soort teaeh-in voor partij-autoriteiten. Anderzijds zijn daar onze politici die niet altijd blijk geven van een verheffende democratische gezindheid. Het voorrecht van de democratie is toch dat men het met elkaar oneens mag zijn, mits men het eens is over dit voorrecht. Democratie vooronderstelt verschil van inzicht. Wat moeten we dan denken van degenen die meningsverschillen afkeuren, die openlijke discussies verhinderen of tegenwerken, die altijd trouw aan de partijlijn eisen, en iedere oppositie bij voorbaat eigenlijk reeds als iets kwalijks kwalificeren? Geven dezulken niet blijk van die regentenmentaliteit die
700
wij zojuist als wezenlijk ondemocratisch hebben gesignaleerd?
Maar hoeveel van dergelijke gezagsdragers op alle niveau's kan men niet aantreffen bij de verschillende partijen? Slechts wie de openheid biedt tot participatie doet niet alleen iets primair democratisch, hij geeft ook zijn leden het gevoel van medeverantwoordelijkheid waardoor hij later met succes een beroep op hun inspanning kan doen. Hiermee kom ik aan de derde noodzakelijke voorwaarde die vervuld moet zijn alvorens een succesrijke politieke actie tot democratisering van onze samenleving gevoerd kan worden. III. Allerwegen toont men zich tegenwoordig verontrust over het voor de democratie funeste gebrek aan politieke belangstelling bij de jeugd. Maar dat dit zo is dat haalt je de koekoek. Welke politieke partij geeft de jeugd immers het gevoel 'er bij' te horen? Wie geeft jonge mensen het idee voor vol(wassen) te worden aangezien? Waar wordt jongeren effectief recht op inspraak, op medezeggenschap, op medeverantwoordelijkheid gegeven? Hoeveel jongeren treffen we aan op verantwoordelijke posities? Nee, de hedendaagse jeugd ervaart de politiek allang als een zaak van een andere generatie. Ook het beeld van onze eigen partij wordt helaas bepaald door alle kale koppen - ga maar 'es na - die wij over het beeldscherm laten trekken. Is het dan wonder dat de jeugd, niet alleen uit non-conformisme, maar uit reactie daarop zijn haren vitaal laat groeien? Moet de populariteit van Kennedy en Kuifje nog nader verklaard worden? Waarachtig, wie succes wil hebben bij de komende verkiezingen zal moeten zorgen voor lijsttrekkers met haar. En dan niet alleen op de tanden. Van essentieel belang, niet . slechts voor onze partij, maar voor de democratie is dat jonge mensen de mogelijkheid krijgen zich weer met de politiek en de politici te identificeren. Laat jongeren daarom effectief medeverantwoordelijkheid dragen, en men zal zich over gebrek aan belangstelling niet meer behoeven te bekreunen.
Conclusie De Canadese soldaten die ons in 1945 bevrijdden, wisten kennelijk nog dat democratie meer was dan alleen een kwestie van politiek-formele spelregels. Zij waren nog vertrouwd met het idee dat het daarbij in wezen gaat om een kwestie van instelling, van mentaliteit. In hun legerkamp leerden ze ons kinderen tenminste het liedje 'Democracy - you in my soul .. .' Is het
701
dan geen tijd dat wij klaar wakker worden als De Nederlandse Kiezer twintig jaar na beëindiging van die strijd tegen de dictatuur, hiervoor geen betere vertaling meer weet te bedenken dan de armzalige klanknabootsing: 'Democratie? - ja, an me zoole' Was het 'stemmen met de voeten' indertijd het laatst beschikbare uitingsmiddel voor een jarenlang door wisselende dictatoren onderdrukte bevolking, de onverschilligheid voor onze democratische instellingen als zodanig, die spreekt uit dit alledaags rondom te horen gezegde, vormt een veel wezenlijker aanslag op de democratische fundamenten onzer samenleving en een zwaar· der wegende reden om angstig de adem in te houden dan de hele Berlijnse muur ooit geweest is. Deze gevaarlijke onverschilligheid is een gevolg van de verwaarlozing waaraan de democratie allerwegen ten prooi is. Wij kunnen deze verwaarlozing niet zonder blijvende schade op de oude voet voortzetten. Zij die haar vurigste hoedsters zouden behoren te zijn - de politici en de politieke partijen - zullen aan haar een terapeutische dosis aandacht moeten gaan besteden. Binnen het engere vlak der politiek, zowel als daarbuiten. Intern binnen de partijen, maar vooral ook mentaal 'naar binnen'.
Nieuwe doorbraak- nieuwe partijen Waar wij behoefte aan hebben is aan een nieuwe doorbraak. Ontelbare jonge mensen buiten onze partij - zowel katholieken als protestanten, liberalen als pacifisten, provo's als niet-gecom· ruitteerden blijken over fundamentele zaken hetzelfde te denken als wij. Toch vindt men hen niet in onze rijen, en zullen zij die - volgens ons logische - stap ook nooit doen. Daarvoor is een nieuwe doorbraak nodig waarbij wij ook zelf betrokken zijn. In verband met al het voorgaande lijkt het mij dan ook even logisch als wenselijk eindelijk maar eens ernst te maken met de oprichting van een Democratische Partij4. De democratie zou daar op een dubbele wijze mee gediend zijn, nu we daardoor immers tevens een herkenbare stoot kunnen geven in de richting van een twee-partijen stelsel. En over de aanhang van onze 'republikeinse' tegenstanders behoeven we ons waarachtig geen zorgen te maken. Alle traditioneel ingestelde, gezagaanbiddende, 4
In zekere zin - en mutatis mutandis - à la de Amerikaanse.
702
hiërarchiek voelende, conformistisch handelende, hedendaagse jeugd wantrouwende, neutrale bladen lezende, moderne kunst veroordelende, beroepssport bevorderende, standsbewuste 'zindelijke burgerheren' en alle lintjesdragende, dienst- en groentijd opvoedend achtende, aardige omroepen steunende, goed-'gelovige' aandeelhoudende, het witte-bruidje verheerlijkende, hun gezin de wet stellende, statusjagende, bittertafelende, intellectuele 'middenstanders' die thans de toon aangeven in ons maatschappelijke leven zullen elkaar heus wel weten te vinden. Het zal een samenballing worden van allen die in de maatschappij ongecontroleerde macht willen uitoefenen, die de ongelijkheid als sociaalbeginsel niet principieel verwerpen, die in het winstbejag de motor van het maatschappelijk leven zien. Kortom, allen die behept zijn met die typische 'producenten'- en regentenmentaliteit. Wij, 'Democraten', zouden daarentegen alle 'underdogs' en 'consumenten' 5 moeten bundelen, door hen uitzicht te geven op een maatschappij waar geen ongecontroleerd gezag meer wordt gedragen, waar gelijke kansen voor iedereen geen kreet maar een sociaal grondrecht is, en waar de maatschappelijke voortbrenging gebaseerd is op coöperatie en niet op concurrentie. Wij zouden de solidariteit in ons vaandel moeten schrijven en de kompetitie als alles beheersend maatschappelijk beginsel moeten uitbannen. Kortom, wij zouden democraten in hart en nieren moeten durven zijn, en onze verdorde samenleving opnieuw te lijf moeten met de leuze: Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap! Daar zou elan voor nodig zijn, maar het zou op zijn beurt wel inspirerend werken. En een klein beetje revolutie kan onze maatschappij waarachtig wel gebruiken, wil zij weer gezond worden, en voor nieuwe generaties de moeite van het engagement waard. Met dat doel voor ogen, maar wellicht ook om der wille van de democratie in Nederland alleen, dient men zich ernstig rekenschap te geven van de in het begrip democratie verankerde waarden, en van hun directe toepasbaarheid op alle samenlevingsverbanden. Een door deze bezinning geïnspireerde, totale en radicale politieke activiteit dient daarop te volgen. Voor de Partij van Tans in het bijzonder zijn dit primordiale taken. Anders kon er binnenkort wel eens helemaal geen Partij van Morgen meer over zijn.
5
Heel on-marxistisch reken ik daar boeren en arbeiders ook onder.
703
Ed. van Thljn
Een moderne verkiezingscampagne
Er bestaan in de socialistische beweging van oudsher grote weerstanden tegen toepassing van moderne verkooptechnieken bij verkiezingscampagnes. De politiek is geen commercie, ons program geen afwasmiddel. Verborgen verleiders behoren tot de wanprodukten van de kapitalistische maatschappij. Een democratischsocialistische partij mag zich daarmee niet inlaten. Ook tegen het gebruik van opinie-onderzoek voor politieke doeleinden bestaan grote weerstanden niet in de laatste plaats bij de politici zelf. 1 Deze weerstanden tegen deze moderne campagnetechnieken latend voor wat zij zijn, zou ik eerst het volgende misverstand uit de wereld willen helpen. De moderniteit van een verkiezingscampagne wordt niet bepaald door het feit of er wel of geen moderne technieken worden gebruikt, maar door geheel andere factoren. Welke strategie ligt aan de campagne ten grondslag? Welke zijn de strijdpunten en hoe zijn ze geselecteerd? Wat is het reactievermogen op actuele gebeurtenissen? Hoe is de organisatie van de verkiezingsmachine opgezet? Hoe de interne communicatie en de coördinatie? Het antwoord op deze vragen is bepalend voor de moderniteit van de campagne. En tegen deze achtergrond gaat het er niet meer om óf bepaalde verkooptechnieken worden gehanteerd, maar hoe ze worden gehanteerd. Uitgangspunt moet daarbij de vraag zijn in hoeverre de politieke partijen in verkiezingstijd een bijdrage 1 Mark Abrams, de marktonderzoeker van de Britse Labour Party, heeft deze weerstanden eens als volgt gerubriceerd: - De romantici vinden dat het marktonderzoek 'all the poetry' uit de politiek haalt. - De puriteinen vinden dat het er niet om gaat wat de kiezers wi!Ien, maar dat zij moeten aanvaarden wat wij vinden dat goed voor hen is. - De anecdotici menen, dat volstaan kan worden met een zorgvuldige lezing van de ochtendpost. - De narcisten kunnen sleehts vertrouwen stellen in de resultaten van opinie-onderzoek als deze hun mening over wat de kiezers denken, bevestigen. (Public Opinion Quarterly, 1964).
704
kunnen leveren tot de goede functionering van ons democratisch systeem. Een democratie onderscheidt zich niet van andere systemen door het feit, dat er van tijd tot tijd verkiezingen worden gehouden. Die zijn er elders ook. Een democratie onderscheidt zich door het feit, dat de kiezers bij verkiezingen een keuze wordt verschaft. De bijdrage van de concurrerende partijen aan de goede functionering van de democratie kan worden afgemeten aan de mate waarin zij erin slagen de kiezers alternatieven voor te houden. Een moderne verkiezingscampagne is een campagne waarin de concurrerende partijen - al of niet met gebruikmaking van moderne verkooptechnieken - er in slagen de politieke strijd toe te spitsen op een aantal bij de kiezers sterk levende strijdpunten. Een ondermaatse campagne is een campagne waarin de partijen - al gebruiken ze daarbij de modernste methodes - er niet in slagen ziCh op wezenlijKe punten van elkaar te onderscheiden. De SPD-campagne 1965
De SBD-campagne anno 1965 is een schoolvoorbeeld van een ouderwetse campagne. Zelden heeft een socialistische partij zo een mtensier gebruik gemaakt van !
705
gesprekken georganiseerd met tal van groeperingen, zoals middenstands-, boeren-, ambtenaren-, studenten-, artsen-, vluchtelingen-, oud-strijders- en kerkelijke organisaties. Gespreksthema: de SPD is geen oppositionele arbeiderspartij, maar een nationale volkspartij, die open staat voor alle maatschappelijke lagen. De campagne-1961 stond al in het teken van de 'omarmingssh·ategie'. Het SPD-antwoord op de CDU-slogan: 'Wohlstand ist da' was: 'Wohlstand ist für alle da'. Maar in 1965 was de omarming compleet. Op de CDU-slogan 'Sicherheit' werd gereageerd met ... 'Sicherheit'. De bijkomende SPD-leuzen als 'Hand-in-Hand' en 'Nicht gegen einander aber mit einander' maakten de malaise compleet. De verkiezingscampagne-1965 was een campagne zonder tegenstellingen, zonder strijdpunten, zonder discussie. De kiezers waren vrij om te stemmen, maar hadden geen keuze.
De Labourcampagne-1964 Heel anders ging het toe bij de verkiezingen in Engeland anno 1964. Hier een kleinere presentatiestaf (15 man), die te werk ging met vrij traditionele verkooptechnieken. Toepassing van kiezersonderzoek, maar lang niet in die mate als de SPD. Maar voorzover dit werd toegepast werd het dienstbaar gemaakt aan de vraag op welke wijze Labour zich zou kunnen onderscheiden van de Conservatieven, met name in de ogen van de zgn. sleutelkiezers: d.w.z. de zwevende kiezers in de marginale districten. En alhoewel Labour, evenals de SPD, in toenemende mate probeerde zich van haar arbeideristisch beeld te ontdoen en zich presenteerde als een nationale volkspartij, zocht zij toch binnen dit kader naar tegenstellingen en strijdpunten. Tegenover het conservatieve 'You never had it so good' plaatste zij de dynamische slogan ''Let's go with Labour and we'll get things clone'. Haar verkiezingsmanifest droeg de allesbehalve omarmende titel: ''The thirteen wasted Yf~ars' en stelde daar tegenover 'it's time for a change'. En met zijn credo over de technologische revolutie wist Wilsou zich bij de jonge kiezers en de intellectuelen, leraren, technici, onderwijzers, enz. op te werpen als een reëel en aantrekkelijk alternatief.
Een campagne in Nederland: complicerende factoren Wanneer wij over een moderne verkiezingscampagne in Nederland spreken, gaat het dus niet zozeer om de vraag of er meer of minder
706
geld moet worden uitgegeven aan advertenties, t.v.-uitzendingen en marktanalyses, maar het gaat er primair om of wij een omarmingscampagne à la Brandt of een strijdcampagne à la Wilson willen. Nu zijn er op zijn minst een drietal factoren, waardoor een vergelijking met campagnes in het Engelse tweepartijensysteem en het Duitse twee-en-half-partijensysteem bemoeilijkt wordt. In de eerste plaats heeft een campagne in de Nederlandse politiek nauwelijks enige betekenis. Wij Nederlanders zijn - zeker op politiek gebied - niet erg strijdlustig. Wij zijn van huis uit samenwerkertjes. Onze ingevreten hokjesmentaliteit wordt sinds jaar en dag overgecompenseerd door een hang naar de gezamenlijkheid. Ons volk bestaat uit volksdelen die zuilsgewijze vegeteren, maar de zuilen schragen gezamenlijk de tempel van eenheid in verscheidenheid. Onze politici weten dit en handelen ernaar. De breedste basis is voor velen van hen niet breed genoeg. Sommigen houden partijen in stand om het onverzoenlijke te verzoenen. Anderen weer dragen de zoenoffers aan. Niet alleen de politiek, maar heel ons verzuilde maatschappelijke leven is van dit samenwerkingscamplex doortrokken. Het wemelt van de overkoepelende organen, pacificatiecommissies, belangengemeenschappen, enz. Maar wat in het maatschappelijk leven wenselijk kan zijn is in de politiek de dood in de pot. Een democratisch systeem functioneert immers bij de gratie van politieke tegenstellingen. Niet de samenwerking, maar de strijd, niet de gelijkgerichtheid maar het debat, niet de compromissen maar de programmatische verschillen zijn het zout in de democratische pap. Waarmee uiteraard niet gezegd wil zijn dat de pap ook niet uit andere ingrediënten bestaat. Wanneer het begrip voor de betekenis van de politieke strijd bij politici en kiezers normaliter ontbreekt, is het weinig verwonderlijk, dat niemand in Nederland een verkiezingscampagne au serieux neemt. De kiezers beschouwen een campagne als hinderlijk, als een inbreuk op de normale gang van zaken en hechten weinig waarde aan de propagandistische taal die elk der partijen pour besoin de la cause uitslaat. Ook de politici zien een campagne als een lastige onderbreking van hun dagelijkse beslommeringen en verkeren in gedachten al bij het 'echte' hoogtepunt in ons politieke leventje, nl. de kabinetsformatie. Toch vraagt een Nederlandse campagne lang niet die persoonlijke inspanning van hen als de gelijknamige uitputtingsslagen in het buitenland. 'Whistle-stop-tours' en 'canvassing' is er nauwelijks bij en het komt niet zelden voor dat kandidaten worden gekozen zonder ooit een speech te hebben gehouden.
707
Een tweede punt van verschil is, dat het politieke spectrum in Nederland heel wat ingewikkelder is dan in Engeland en Duitsland. Aan de verkiezingen nemen vele grote en kleine partijen deel. Volgens een van de merkwaardige gedragsregels van een meerpartijensysteem zijn het vaak de nabuurpartijen die de felste strijd met elkaar leveren. Zo komt het voor dat de strijd tussen PSP en PvdA of de Boerenpartij en de VVD vaak heftiger is dan tussen VVD en PvdA, laat staan tussen één van deze partijen en de KVP. Een polarisatie van politieke tegenstellingen treedt in een Nederlandse campagne maar zelden op. Een uitzondering was de Drees-of-Rommecampagne in 1956. Het aantal stemmen op splinterpartijen was toen uiterst gering. Sedertdien lijkt het wel of de politieke strijd zich voornamelijk is gaan afspelen tussen de gezamenlijke kleine en de gezamenlijke grote partijen. Een derde complicerende factor is het feit, dat de partijen in Nederland een weinig homogeen karakter hebben en uiteenvallen in delen die elk 'een eigen verantwoordelijkheid' hebben, corresponderend met de diverse organen van ons dualistisch staatsbestel. De grote partijen binden in feite de strijd aan met een drietal programs: de compromisachtige gelatineformules die rechtstreeks afkomstig zijn uit of te zijner tijd kunnen worden ingepast in een regeringsprogram, de dubbelzinnige, maar verderstrekkende volzinnen die zich lenen voor de algemene beschouwingen in het parlement en ten slotte de wat forsere strijdkreten uit het eigenlijke verkiezingsprogram van de partij. Het valt niet mee om uit deze woordenbrij de klonters te pikken die tijdens een campagne kunnen functioneren als strijdpunten.
V oorwaarden waaraan een moderne campagne moet voldoen Wanneer wij in Nederland een moderne verkiezingscampagne willen voeren, d.w.z. een campagne die de democratie verlevendigt en de kiezers alternatieven biedt, dan dienen allereerst voornoemde verschilpunten onder ogen te worden gezien. Zijn dit onwrikbare gegevenheden, ingebakken in het meerpartijenkarakter van ons democratisch systeem? Of is het wellicht mogelijk om - met behoud van het meerpartijensysteem - deze verschilpunten te matigen om de weg voor een moderne campagne (en een betere functionering van onze democratie) te effenen? Naar mijn mening ligt de laatste mogelijkheid- als de politieke wil aanwezig is - stellig binnen het bereik. Een moderne cam-
708
pagne is, ook in Nederland, te realiseren wanneer de volgende uitgangspunten worden aanvaard: Ie. een verkiezingscampagne is niet anders dan een culminatiepunt in de (normale) politieke strijd; 2e. de politieke strijd, culminerend in periodieke verkiezingen, dient een duidelijke inzet te krijgen; Se. de politieke strijd is primair een strijd tussen partijen of combinaties van partijen, veel minder een strijd tussen regering en parlement.
Beleid en presentatie Een verkiezingscampagne kan slechts aan aanzien winnen wanneer zij in het verlengde ligt van het gevoerde beleid. Niets is fnuikender voor de democratie dan wanneer partijen - gebruikmakend van moderne technieken - proberen een beeld op te bouwen dat geen enkele relatie vertoont met de in werkelijkheid gevolgde gedragslijn. De neiging om een scherp onderscheid te maken tussen het beleid enerzijds en de presentatie anderzijds is levensgevaarlijk. Het te voeren beleid dient voortdurend te worden beoordeeld op haar presentatie-aspecten. De presentatie moet te allen tijde worden getoetst aan de mogelijkheden die het beleid biedt. Een 'zwevende' campagne tast de geloofwaardigheid der partijen aan en ondermijnt het vertrouwen in de politiek. Dit impliceert dat een campagne in feite vier jaar duurt. Daags na de verkiezingen begint de campagne voor de volgende krachtmeting. Kabinetsformatie, regeringsprogram en algemene beschouwingen zijn de startpunten voor vier jaar politieke strijd tussen regeringscoalitie en parlementaire oppositie. Regeringsdeelneming betekent een bindende keuze inzake de plaats die men op het strijdtoneel wenst in te nemen. Tijdens de verkiezingscampagne wordt rekening en verantwoording afgelegd over het gevoerde regerings- en oppositiebeleid en wordt aangegeven op welke wijze men dat beleid in de komende parlementaire periode wenst voort te zetten of om te buigen. Regeringsdeelneming en regeringsprogram dienen, in deze gedachtengang, ook tot inzet te worden van de verkiezingsstrijd. Er dient een duidelijke relatie te worden geschapen tussen verkiezingsuitslag en regeringssamenstelling. De partijen behoren tevoren hun kaarten op tafel te leggen. De vrijheid van handelen na de verkiezingen bij kabinetsformaties moet zoveel als in ons meerpartijensysteem mogelijk is, aan banden worden gelegd. Het be-
709
langrijkste bij dit alles is dat het accent van de strijd wordt verlegd van de constitutionele organen naar de politieke partijen. Wanneer een verkiezingscampagne het uur der waarheid is waarin partijen rekening en verantwoording moeten afleggen voor het gevoerde beleid of de bestrijding daarvan is het noodzakelijk dat de fictie der <eigen verantwoordelijkheden' wordt doorbroken. Partijen die regeringsverantwoordelijkheid aanvaarden dienen dit voor de volle 100 pct. te doen. Bij de aanvaarding van die verantwoordelijkheid dient men zich volledig rekenschap te geven van alle consequenties voor de eigen positie in de politieke strijd. Mspraken over het regeringsprogram dienen zoveel mogelijk in overeenstemming te zijn met het verkiezingsprogram. Op de naleving van die afspraken dient nauwlettend te worden toegezien. Maar eenmaal regeringspartij zijnde kan er geen sprake meer zijn van een eigen verantwoordelijkheid van ministers en fractie en partijbestuur. Men heeft dan nog slechts te maken met de eigen verantwoordelijkheid van de partij als regeringspartij, als zodanig in een felle strijd gewikkeld met de parlementaire oppositie. Een strijd die uiteindelijk in de verkiezingscampagne wordt beslecht. Wanneer men duidelijkheid wil brengen in zo'n campagne is een gecentraliseerde partijkoers een eerste vereiste. Uitwaaiering van verantwoordelijkheden en standpunten, niet alleen over coalitiepartners maar ook over ministers, fractie en partijbestuur, tast deze duidelijkheid op ernstige wijze aan en ontneemt aan de campagne de mogelijkheid bij te dragen tot een goede functionering van de democratie.
Presentatie en voorlichting Tegen deze achtergrond moet men nu de opzet van een moderne verkiezingscampagne zien. Een moderne verkiezingscampagne moet een voorlichtend karakter hebben waarbij het accent valt op het gevoerde en het te voeren beleid. Daarbij dienen vooral de strijdpunten in het beleid benadrukt te worden: de kiezers die hun keuze moeten bepalen zijn niet in de eerste plaats geïnteresseerd in datgene wat de partijen bindt, maar primair in wat hen verdeeld houdt. Wat zijn de gevolgen van een ombuiging van het regeringsbeleid? Wat waren de beleidsalternatieven in de afgelopen periode? En welke zijn de beleidsalternatieven in de periode die komen gaat? Daarbij gaat het niet in de eerste plaats om de doelstellingen van het beleid en de beginselen die daaraan ten grondslag liggen. De nadruk die in de afgelopen jaren door de partijen in ons land
710"
is gelegd op waarden als sociale rechtvaardigheid, vrijheid, welzijn, gelijke kansen, leefbaarheid, enz. hebben er in belangrijke mate toe bijgedragen dat de indruk kan worden gewekt dat alle partijen hetzelfde nastreven. Onbewust maar vaak ook bewust werd hierdoor een versluiering van tegenstellingen tijdens verkiezingscampagnes in de hand gewerkt, juist het tegendeel van wat met een moderne campagne behoort te worden beoogd. Ook het hanteren van meer concrete doeleinden, zoals de oplossing van de woningnood, prioriteit voor het verkeer, aandacht voor de sociaal zwakkeren, enz. is een weinig effectief middel gebleken om de geloofwaardigheid van de verkiezingscampagnes te bevorderen. Twintig jaar na-oorlogse politiek heeft duidelijk gemaakt, dat de werkelijke politieke strijd zich voltrekt als de beleidsinstrumenten in het geding zijn. Niet alleen wat de partijen zeggen na te streven maar hoe en in welk tempo zij hun doeleinden willen realiseren is maatgevend voor het progressief resp. conservatief gehalte van de verschillende partijen. Geen wonder, dat het juist beleidsinstrumenten als de belastingpolitiek, de grondpolitiek, de exploitatie van onze bodemschatten, de hervorming van de onderneming enz. zijn waarover onze zo tot samenwerking geneigde partijen systematisch messen trekken. Het zijn deze beleidsinstrumenten die in een moderne verkiezingscampagne als politieke breekijzers kunnen functioneren en de kiezers en inzicht kunnen verschaffen in de werkelijke verschillen tussen de diverse partijen. En die de kiezers enig vertrouwen kunnen verschaffen in de effectiviteit van het voorgestelde beleid. Presentatie en actualiteit Behalve informatief moet een moderne campagne· ook slagvaardig zijn. Mede door de opkomst van de televisie is de invloed van de actualiteit op de verkiezingsuitslag sterk toegenomen. Daarmee is een lange-termijn-aanpak als hiervoor bepleit bijzonder kwetsbaar geworden 2 ; tenzij het beleidsapparaat zodanig georganiseerd wordt dat voortdurend kan worden bijgestuurd. De afgelopen
2 De 'weegschaal'-campagne van de jongste Statenverkiezing, afgestemd op het thema van de ,gemeenschapsvoorzieningen - een van de hoofdpunten van het kabinet-Cals - kreeg in het licht der maartse actualiteit zelfs een ridicuul karakter.
7ll
jaren hebben aangetoond hoe belangrijk dit kan zijn. De partijen zijn voortdurend geconfronteerd met een aaneenschakeling van onverwachte gebeurtenissen die de gemaakte afspraken en uitgestippelde koersen op losse schroeven zetten en de plannen op langere tetmijn volledig aan het gezicht hebben onttrokken. Een moderne partij, die een langere termijnkoers wenst uit te zetten en de politieke strijd op enkele voor haar essentiële strijdpunten wil uitvechten, dient zich hiertegen te wapenen. Dat kan op een drietal manieren gebeuren: a. door gebruik van moderne technieken; b. door een televisiebeleid; c. door stroomlijning van de beleidsvorming. Behandeling van de moderne technieken (kiezersonderzoek, reclame) zou in het kader van dit artikel te ver voeren. Bovendien is de vraag óf zij worden toegepast, zoals we al hebben betoogd, niet bepalend voor de moderniteit van een campagne en dus voor de opzet van dit artikel irrelevant. Behandeling van de invloed van de televisie op de politiek gebeurt al in een andere bijdrage aan dit speciale S & D-nummer. Rest ons nog enkele opmerkingen te maken over de stroomlijning van de beleidsvorming. Elders in dit artikel is al betoogd, dat een uitwaaiering van verantwoordelijkheden binnen een partij tussen ministers, fractie en partijbestuur de politieke duidelijkheid vertroebelt, de politieke stellingname ondoorzichtig maakt en de geloofwaardigheid van de partijpolitiek ondermijnt. Wat onder normale omstandigheden al geldt, geldt zeker voor de verkiezingscampagne. Het zijn niet de ministers, noch de kamerleden, noch de leden van het partijbestuur die bij de verkiezingen ter verantwoording worden geroepen. Het is de parti;, die verantwoording moet afleggen voor het totale beleid. Maar het is ook de partij die snel moet kunnen reageren op plotseling opkomende actualiteiten. Niets is fnuikender voor het aanzien van een partij dan wanneer op één en dezelfde gebeurtenis gelijktijdig meerdere standpunten worden bepaald. 3 Daarom is het nodig dat tijdens een verkiezingscampagne een maximum aan coördinatie tussen de diverse beleidsorganen tot stand wordt gebracht. D.w.z. dat leidende politici uit elk van deze beleidsorganen als het ware permanent met elkaar in con3 Zoals de laatste dagen voor de Statenverkiezingen op 23 maart jl. gebeurde.
712
tact moeten staan om onmiddellijk t.a.v. elk nieuw feit de koers te kunnen uitzetten. De interne communicatie dient tijdens de campagne perfect te verlopen. Bovendien dienen deze beleidsrepresentanten permanent in verbinding te staan met hun adviseurs op presentatiegebied. Beleid en presentatie zijn in het algemeen moeilijk, in een campagne onmogelijk te scheiden. Zodra de koers is uitgestippeld moet ook onmiddellijk kunnen vaststaan op welke wijze die koers naar buiten zal worden gebracht. Maar van het allergrootste belang is het, dat dit alles gebeurt onder leiding van één lijstaanvoerder, die als dé woordvoerder van de partij tijdens de campagne optreedt. Naast het praktisch voordeel, dat waarschijnlijk alleen op die wijze 0en perfecte communicatie kan worden bereikt en ontsporingen in de standpuntbepalingen kunnen worden voorkomen, zijn er ook nog andere dringende redenen waarom een moderne campagne met meerdere lijstaanvoerders moeilijk te realiseren is. Eén van de functies van de politieke partijen is selectie. Selectie van kandidaten op alle mogelijke niveaus: van propagandist tot kamerlid, van penningmeester tot gedeputeerde. De selectie spitst zich echter toe op het politieke leiderschap. Eén van de maatstaven waarnaar een partij bij de verkiezingen wordt beoordeeld - en terecht - is de vraag in hoeverre zij politiek leiderschap weet op te brengen. Het is niet voldoende dat een partij de imago nastreeft over vele bekwame kandidaten te beschikken. Een partij die de pretentie heeft leiding te kunnen geven aan het landsbestuur moet in de eerste plaats waar kunnen maken dat zü die leidin.!! in eigen kring kan opbrengen. Iedere politicus voelt instinctief, dat de indruk van eensgezindheid een voorwaarde is voor een succesvolle campagne. Niet voor niets staan verkiezingscongressen in het teken van de solidariteit. Niet voor niets hebben speeches en discussies op zulke congressen vaak een demonstratief karakter. Deze indruk van eensgezindheid kan alleen geloofwaardig worden gemaakt wanneer zij tijdens een campagne wordt gesymboliseerd in een eenhoofdig lijstaanvoerderschap. Zodra een partij meerdere 'leiders' heeft wordt de indruk gewekt - ook al is de homogeniteit nog zo groot - dat een twee-, drie- of meerspalt heerst. Er wordt voedsel gegeven aan de zgn. Indianenverhalen. 4 4 Vgl. de congresrede van oud-partijvoorzitter Suurhoff op het partijcongres in maart 1965.
713
De redenering dat het onverantwoordelijk is om alles op één kaart te zetten gaat niet op. Het is een teken van zwakte wanneer een partij er (om deze redenen) niet in slaagt een leider aan te wijzen. Het is een teken van kracht wanneer een partij het aan durft haar beste man op een voorpost te zetten. En waarom zou een strijdbare partij dit krachtsvertoon schuwen? Bovendien is het een misverstand te menen dat men met meerdere lijstaanvoerders het risico spreidt. Ook dan speelt men nl. op één kaart en wel op die van de zwakste broeder. Uiteraard is de positie van een lijstaanvoerder annex partijleider verre van behaaglijk. Hij zal het mikpunt worden van zijn politieke tegenstanders. Onwelwillende persorganen zullen trachten hem 'stuk te schrijven'. Elke kleine misstap zal hem zwaar, zowel door vriend als vijand, worden aangerekend. Niet velen zullen deze krachtproef ongeschonden doorstaan. De 'halbstal'ken' zullen het in dit televisietijdperk hoogstens enkele jaren bolwerken. Alleen de allersterksten zal het gegeven zijn op het hoogtepunt van hun carrière het strijdpel'k glorieus te verlaten. Het is 'all in the game'. Het spel dat democratie heet. En waaraan ook de Partij van de Arbeid haar beste spelers moet afstaan.
714
H. Wigbold
Politiek en televisie
De televisie heeft in niet onbelangrijke mate bijgedragen tot het verlies van de grote politieke partijen bij de laatste verkiezingen. Aan de televisie heeft de heer Koekoek dan ook meer te danken dan aan de voortdurende steun van De Telegraaf. Als wij nog in het pre-televisie-tijdperk zouden leven, zou de heer Koekoek waarschijnlijk veel geringer stemmenwinst hebben geboekt. Ook de PSP en in mindere mate de CPN mogen de pioniers van de televisie dankbaar zijn voor de steun die zij voor hun streven hebben ontvangen. De televisie heeft dus maar naar mijn mening direct bijgedragen tot de politieke desintegratie in ons land. Ik vrees dat zij er ook indirect toe bijgedragen heeft. Zij heeft de groeiende onrust aangewakkerd en de tegenstellingen verscherpt. Ook zonder de televisie zouden er onrust en onzekerheid zijn geweest. De golven der hartstocht zouden echter niet zo hoog zijn geweest indien die onrust niet zo gemakkelijk naar de huiskamers was getransporteerd. Dat lijkt een scherpe veroordeling van de rol van de televisie in de politiek te zijn. Zij is het niet. De televisie is er niet verantwoordelijk voor dat Nederland het meest kinderlijke kiesstelsel in West-Europa heeft dat een premie zet op het politieke onbenul. Begin van dit jaar had ik mij voorgenomen een artikel te schrijven dat een van de eerste eisen die de PvdA in 1965 had moet stellen, de invoering van een 3 percentsclausule had moeten zijn als eerste stap naar een staatkundige hervorming. Op 23 maart bleek dat het artikel wel ongeschreven kon blijven. De televisie is er evenmin verantwoordelijk voor dat de leidende groepen en autoriteiten geen antwoord hadden op de geestelijk onrust die ontstond toen de televisie voor iedereen duidelijk de ramen van het Nederlandse binnenhuisje openuooide. Het is niet haar schuld dat de meubels er veel minder solide uitzagen als toen zij nog met een dikke laag stof waren bedekt.
715
Sommigen zullen dit wijten aan een verkeerd gebruik van het medium. Zij werpen de schuld op de programmamakers, die onvoldoende oog zouden hebben gehad voor het feit dat zij met vuur speelden. Dat verwijt is naar mijn stellige mening onjuist. Maar zelfs als het waar zou zijn, dan zou het nog van ondergeschikte betekenis zijn geweest. Het voornaamste van televise is dat het bestaat. Ook in de zestiende eeuw waren er in de Vaticaanse Establishment velen, die een verkeerd gebruik van de boekdrukkunst zagen als de oorzaak van alle verfoeilijke ketterijen. Zij zagen niet in dat de boekdrukkunst al niet anders fungeerde dan als spiegel der werkelijkheid. In dit opzicht verschilt de televisie niet van andere communicatiemiddelen. Zij roept geen ontwikkelingen en situaties op, zij geeft een extra dimensie aan bestaande ontwikkelingen en situaties. Ons kiesstelsel geeft figuren als de heer Koekoek een kans. De televisie heeft niets anders gedaan dan dit duidelijk doen uitkomen. De televisie heeft de onrust en de onzekerheid niet opgeroepen. Zij heeft de bestaande onrust en onzekerheid, zoals ik schreef, naar de huiskamers getransporteerd. In dat proces is zij ongetwijfeld opgetreden als stroomversneller maar niet in de eerste plaats omdat zij daar naar streefde maar omdat zij bestond. Ik geloof dat het onderscheid tussen het bestaan en het gebruik van televisie van kardinaal belang is omdat er ook in de Partij van de Arbeid een neiging bestaat de betekenis van de televisie en van de voorlichting in het algemeen te overschatten. De televisie is niet in staat de mensen warm te maken voor zaken, die niet onder hen leven en zij is nog minder in staat een bestaande ontwikkeling te doen omkeren. De meesten zijn wel bereid te geloven dat de televisie geen steun kan werven voor een onjuiste politiek. Men zal zich er ook bij moeten neerleggen dat zij geen steun kan werven voor een juiste politiek indien de publieke opinie die politiek instinctief afwijst of afgeleid is door andere oorzaken. Televisie is allerminst een tovermiddel. Publieke opinie-onderzoekers en anderen, die zich bezig houden met de invloed van de televisie op het denken der mensen, staan in het algemeen uiterst sceptisch tegenover de gedachte dat de televisie in staat zou zijn veranderingen in het denk- en stempatroon aan te brengen. Zij menen dat het mogelijk is
716
iemands standpunt te wijzigen over neutrale zaken als wasmiddelen en sigaretten. Zaken die echter met politiek en religie te maken hebben, onttrekken zich aan deze beïnvloeding. In dit verband wijzen zij o.a. op de onderzoekingen die Butler en Rose in Engeland hebben gedaan na de verkiezingen in 1959. Zij kwamen tot de conclusie dat zij weliswaar de kennis van de kijkers had vergroot maar dat zij geen noemenswaardige veranderingen in de opvattingen teweeg had gebracht. Dezelfde ervaring heeft men in West-Duitsland gehad met de serie Das Dritte Reich, te vergelijken met onze serie De Bezetting. Dit onderzoek bevestigde de gedachte dat uitzendingen als deze de bestaande opvattingen bevestigde maar ze niet veranderde. Met andere woorden: mensen, die het nazi-regime al als een misdadig regime of als een 'donkere periode' be,schouwden, werden door de uitzendingen in hun opvatting versterkt. Mensen, die er nog wel iets goeds in zagen, werden er niet door bekeerd. Ook het voorbeeld dat dikwijls wordt aangehaald om de invloed van de televisie in de politiek aan te tonen nl. de debatten Kennedy-Nixon, is niet waterdicht. Men kan immers de debatten niet isoleren uit de zeer vele gebeurtenissen tijdens een verkiezingscampagne. Katz en Feldman, die de invloed van deze debatten onderzocht hebben, kwamen tot de conclusie dat het onmogelijk was vast te stellen onder invloed waarvan in de laatste weken van de verkiezingscampagne een aantal kiezers overging van Nixon naar Kennedy. Cijfers zeggen in dit verband weinig. In de periode 15 februari-I april geven de kijkcijfers een merkwaardige daling in de waardering voor Achter het Nieuws te zien. Lag dit aan de uitzending in die periode of was het een gevolg van de dalende waardering voor progressieve opvattingen in het algemeen zoals die o.a. op 23 maart tot uiting kwam? Met andere woorden: was het een oorzaak of was het een gevolg? De cijfers geven daarover geen uitsluitsel. Nog kortgeleden maakte ik een merkwaardig voorbeeld van de geringe invloed van televisie mee. In Achter het Nieuws zonden wi; een uitmuntend gemaakte Amerikaanse reportage over de rassenrellen in Chicago uit. Wij kregen daarop een brief van iemand, die schrP-ef dat zij toevallig die avond een huisbezoeker van de Mormonen op bezoek had. Hij had verteld dat de negers in Amerika het helemaal niet zo beroerd hadden. Waarom zendt u dan zulke films uit? vroeg zij. Met andere woorden: niet de
717
televisie maar een toevallige bezoeker beïnvloedde de publieke opinie. Betekent dit nu dat de televisie geen invloed heeft op het politiek denken? Hoewel sommige onderzoekers naar dat standpunt neigen, geloof ik dat dit onjuist is. Zoals gezegd, treedt de televisie op als stroomversneller. De televisie heeft de heer Koekoek niet op de troon verheven. Toen evenwel in de samenleving een aantal mensen naar Koekoek begonnen te neigen, heeft zij die stroming versterkt. De televisie heeft evenmin de twijfel aan de zekerheden van vroeger in het leven geroepen. Zij heeft evenwel die twijfel versterkt doordat het die twijfel als communicatiemedium moest registreren. Er is nog een andere invloed. De televisie kan geen veranderingen in de publieke opinie bewerkstelligen indien zij niet op de een of andere manier onder de kijkers leven. Zij kan wel veranderingen bewerkstelligen indien zij aansluit bij de publieke opinie. Zij kan met andere woorden geen veranderingen van 180 graden, wel van 15 graden bewerkstelligen. Het is dus een beperkte invloed, of om met de woorden van een onderzoeker te zeggen: 'Some kinds of communication on some kinds of issues, brought tot the attention of some kind of people, under some kinds of conditions, have some kinds of effects.' Indien deze stelling juist is, staat de Pártij van de Arbeid voor een zware taak. Niet te ontkennen valt immers dat sommige zaken waar zij terecht zwaar aan tilt, niet onder het publiek leven indien men b.v. maar denkt aan een zo belangrijk vraagstuk als de grondpolitiek. De PvdA zal moeten leren dat zij geen steun kan vinden voor sommige belangrijke zaken als zij haar flankdekking voortdurend verwaarloost. Dat is misschien niet helemaal rechtvaardig maar men zal er zich bij moeten neerleggen dat de politiek nu eenmaal niet altijd rechtvaardig is. Het is een misvatting te menen dat men dit met een goede propaganda zou kunnen regelen. Het is b.v. voor de PvdA belangrijker dat zij een juiste houding kan aannemen tegenover de voorgestelde verhogingen voor het Koninklijk Huis dan dat zij een goede voorlichting geeft over de grondpolitiek. Zonder het ene wint men namelijk geen steun voor het andere. Televisie is ongeschikt voor propaganda. Wat op de radio nog kan, werkt op het scherm in zijn tegendeel uit. Niets heeft :l"O bijgedragen tot het prestigeverlies van de grote politieke partijen 718
en van de politiek in het algemeen als de wekelijkse politieke uitzendingen. De partijen zouden er wijs aan doen deze uitzendingen zo spoedig mogelijk af te schaffen waarbij als compensatie in de zes weken voor de verkiezingen langere uitzendtijden ter beschikking zouden kunnen worden gesteld. Televisie is alleen interessant als er op het scherm iets gebeurt. Oök een informatieve uitzending moet drama en spanning hebben. De beste informatieve uitzendingen zijn tegelijkertijd amusement in die zin dat de kijker erbij betrokken raakt. Politiek is interessant als zij aktueel is. Zij is vervelend als men politiek brengt omdat het zo belangrijk is. Daarom ook zie ik weinig heil in een wekelijks parlementair journaal. Het zal naar mijn mening de kloof tussen parlement en kiezer eerder vergroten dan verkleinen De televisie dient zich te beperken tot rechtstreekse uitzendingen wanneer er zaken worden behandeld waarvoor iedereen in principe geïnteresseerd is of omdat er belangrijke gebeurtenissen verwacht worden, dus geen plichtmatige uitzendingen b.v. omdat algemene beschouwingen zo belangrijk zijn. De kwaliteit van uitzendingen zoals die uit de Bondsdag zal men evenwel nimmer bereiken zolang men hier moet luisteren naar zeven of acht sprekers. Dat ligt evenwel, opnieuw, aan ons staatsbestel. Er bestaat onder politici een zekere angst voor de televisie. Zij zou immers de politicus dwingen te acteren. Ongetwijfeld zal de televisie in toenemende mate gaan werken als een zeef. Die zeef is niet perfect. Zij houdt mensen tegen, die op grond van hun kwalititen beter verdienden en zij laat mensen door, die beter hadden kunnen worden tegengehouden. Maar was de zeef van partijvergaderingen dan zo voortreffelijk? Leverde dit niet het gevaar op van demagogie en streberij? Was de zeef der partijbesturen zo voortreffelijk? Leidde dat niet tot beslissingen waar de publieke opinie helemaal niet aan te pas kwam? Was de zeef van de gespecialiseerde deskundigheid waar de PvdA, na de politieke keuze van '45-'46, zo hardnekkig in geloofde, zo voortreffelijk? Leidde dat niet tot het ontbreken van een duidelijke politieke lijn waar we nu de wrange vruchten van plukken? De televisie is naar mijn mening geen volmaakte maar wel een betere zeef als waar we tot nu toe mee gewerkt hebben. Ik geloof helemaal niet in het gevaar van de gladde jongens die het op de televisie zo goed doen. De televisie is beter in staat dan
719
vergaderingen, krant of radio onoprechtheden en gebrek aan kennis te ontdekken. Ik ken geen grote politici, niet in ons land en niet in het buitenland, die het op het scherm slecht doen. De televisie zal wel op de lange duur een nieuwe type politicus in het leven roepen, met een eigen stijl. Dat is in vele opzichten winst. Het gaat bij de verhouding televisie-politiek echter niet om de televisie maar om de politiek. In zijn boek 'Personalities versus Issues' zegt de Amerikaanse onderzoeker Lubelli: 'Right now the leaders in both parties seem to believe dat personality and image· making are the most powerlul forces in swaying the electorate. It is my own belief that more votes can be changed by giving our parties a sharper meaning in terms of issues of today. The sharpening of party differences is also needed if the American people are to face up to our national problems.' Met een paar kleine wijzigingen zijn die woorden ook voor Nederland in hoge mate actueel.
720
1
'
C. de Galan
Een program om mee tewerken Als er verkiezingen in zicht zijn, gaan politieke groeperingen over tot het opstellen van een nieuw programma. De PvdA doet dat ook. Omdat er in mei 1967 (of eerder) verkiezingen worden gehouden, zijn we dus weer toe aan zo'n nieuw program. Een schets daarvan zal, voor zover nu valt te voorzien, op het buitengewone congres van 12 en 13 november worden besproken. Die schets zal bij het verschijnen van dit nummer binnen de partij in ruime kring bekend zijn. Er hoeft dan ook hier geen poging te worden gedaan een idee van een program-1967 te geven. Dat zou in het kader van dit nummer van S & D ook niet voldoende zijn, Er is immers in meerdere opzichten behoefte aan een nieuw programma, maar dan nieuw in de zin van anders. Anders van opzet, betekenis, procedure, consequenties. Dit is een behoefte die nauw aansluit bij de situatie waarin de PvdA zich bevindt. Ik wil proberen over een dergelijke nieuwe aanpak enkele gedachten naar voren te brengen.
Een werkprogramma Om met de deur in huis te vallen: Ik geloof niet dat het systeem nog voldoet, waarin periodiek voor verkiezingen een nieuw programma in de gebruikelijke zin des woords wordt gemaakt. Periodiek, dat betekent voor de landelijke politiek onder normale omstandigheden éénmaal per vier jaar. Dit sluit al niet aan bij een gegroeide praktijk, waarin ook de staten- en raadsverkiezingen (vooral de eerstgenoemde) nationale politieke graadmeters zijn geworden, ook al wordt er op papier met gewestelijke en lokale programma's gewerkt. Maar wezenlijker is, dat het systeem onvoldoende functioneert, omdat het geen basis biedt voor het democratische politieke handelen. Democratie veronderstelt meeleven van de bevolking met het beleid, afleggen van verantwoording door de gekozenen, doorlopende confrontatie van overheid en burgers. En dat mondt uit in verkiezingen, waardoor de kiezer 721
regelmatig een beoordeling van de politieke daden in het verleden en van de politieke plannen voor de toekomst kan geven. Als dat zo is en als een partij, zoals de PvdA, tot een goede functionering van de democratie wil bijdragen, dan is de consequentie dat haar programma niet primair gericht moet zijn op de verkiezingen, maar vooral op de politieke activiteit zelf. Het moet een program zijn in de ware zin van het woord: een aankondiging van wat komen gaat, een beleidslijn voor de toekomst. En dan een lijn waaraan de partij zich houdt. Een vergelijking met een radio- of TV -programma gaat op, al zal de timing niet zo straf kunnen zijn. Dat wil niet zeggen, dat een dergelijk programma alleen een droge opsomming wordt van concrete punten. Integendeel, het moet worden onderbouwd door een duidelijke weergave van de denkbeelden en standpunten van de partij. En het stoelt uiteindelijk op haar diepere uitgangspunten, die ten onrechte ook onder de naam 'programma' van beginselen zijn vastgelegd. Het is duidelijk, dat een dergelijk werkprogram voor de partij, de politici en de kiezers meer betekenis heeft dan de nu gebruikelijke verkiezingsprogramma's. Deze laatste bevatten zeker al elementen die in de nieuwe opzet zouden passen. Althans, en daar spreek ik over, is dat met de programma's van de PvdA het geval, die altijd al tot de meest concrete en eerlijke hebben behoord. Maar toch zijn ze te vrijblijvend, te zeer een mengsel van concrete punten en vage wensen, variërend in betekenis, tijdstip en duidelijkheid. Niet dat er beloften in staan, zoals vaak wordt gemeend, beloften die dan later niet gehouden worden. Dat zal ook in een werkprogramma niet kunnen. Tenminste, geen beloften-van-resultaten. Wel een belofte van serieus pogen, van politieke activiteit. Daaraan ontbreekt nu veel en dat is oorzaak van een deel van het alom geconstateerde onbehagen. Niet alleen heeft een werkprogram een andere opzet dan de verkiezingsprogramma's. Het heeft ook een andere periodiciteit. Er hoort continuïteit bij. Uiteraard is in de reeks van verkiezingsmanifesten niet elke continuïteit zoek. Telkens wordt mede teruggegrepen op vorige programma's. Maar wie de reeks vanaf 1948 bekijkt wordt toch getroffen door kennelijke sprongen, door plotseling opduikende nieuwe elementen, door het laten vallen van punten die in de politiek nog niet eens aan de orde waren gekomen. Bovendien verloopt ook het politieke leven snel. In een periode van vier jaar gebeurt veel en worden regelmatig standpunten ingenomen in kwesties van meer dan tijdelijk belang. Een
722
politiek werkprogram moet regelmatig worden bijgewerkt. Gedane zaken moeten geschrapt worden, nieuwe toegevoegd. Soms zullen achtergronden moeten worden gewijzigd, opvattingen worden herzien. Het werkprogram moet een actuele en goede afspiegeling zijn van de opvattingen en de plannen van de partij. De procedure
Hoe en op grond van wat moet een doorlopend politiek werkprogram worden vastgesteld en aangepast? Over de procedure kan natuurlijk nog van gedachten worden gewisseld. Ik kan het mij als volgt voorstellen. De eerste opzet wordt door het congres vastgelegd. Door het partijbestuur wordt een permanente programcommissie ingesteld, die tot taak heeft periodiek (b.v. drie maal per jaar) het programma te herzien. De voorgestelde wijzigingen worden, eventueel voorzien van een advies van de kamerfracties, aan de partijraad ter vaststelling voorgelegd, welke raad ook zelf voorstellen kan doen. Ook op het tweejaarlijkse partijcongres wordt de dan actuele versie telkenmale ter discussie gesteld. Waar komen de wijzigingen vandaan? Van diverse kanten en dat is mede één van de grote voordelen van een werkprogramma in de hier bedoelde zin. In elk geval laat zich een viertal belangrijke bronnen van aanpassing denken. le. De kamerfractie(s). Opvattingen van de PvdA-volksvertegenwoordiging die een meer dan tijdelijke betekenis hebben (b.v. omtrent een wetsvoorstel, bestuurlijke vraagstukken, politieke strijdpunten) moeten in het werkprogramma worden opgenomen. Omdat het om een politiek werkstuk gaat, spreekt het vanzelf dat hier een belangrijke bron van wijzigingen en aanvullingen ligt. 2e. Het partijbestuur. Ook in dit verband gaat het om verklaringen van meer dan actuele aard. Voorbeelden hiervan zijn voldoende te vinden. Te wijzen valt op de verklaring over bevolkingspolitiek van januari 1965 en over Vietnam in oktober 1965 en mei 1966. Het is bijzonder gewenst, dat dergelijke verklaringen een langer leven gaan leiden dan nu vaak het geval is en vooral dat het soms vrijblijvende karakter ervan ten opzichte van het politieke handelen wordt doorbroken. 3e. WBS en KVI. Met de studies van de wetenschappelijke bureaus van de partij wordt veelal onvoldoende gewerkt. Ze
723
blijven niet zonder gevolgen, maar ze dringen te onvolledig en te weinig .snel in de politiek door. Dat is jammer. Het werk van de Beekmanstichting vooral is vrij uitgebreid en leent zich direct of indirect in ruime mate tot het voorstellen van beleidsmaatregelen en het formuleren van politieke standpunten. Uitgaande van leemten of tekortkomingen in het werkprogramma moet het ook mogelijk zijn de wetenschappelijke bureaus adviezen te vragen. Op die wijze wordt het wetenschappelijke werk ook sterker nog dan thans gericht op bestaande knelpunten. 4e. De partij. De regelmatige herziening van het werkprogram· ma leent zich bij uitstek voor een zinvolle inschakeling van partijafdelingen en -federaties. Die discussiëren ook thans wel; ze laten zich ook wel eens horen; en ze worden bij de voorbereiding van de tweejaarlijkse congressen betrokken. Maar dat is al met al toch een weinig systematische en een weinig politiek gerichte activiteit. Het lijkt bijzonder aantrekkelijk de afdelingen de mogelijkheid te bieden voorstellen in te dienen; nog aantrekkelij· ker die standpunten ook bewust te vragen. Dat zou dan betekenen, dat het werk dat nu in de gespreksgroepen plaatsvindt , gedeeltelijk naar de afdelingen wordt verschoven en dan met duidelijker gevolgen voor de standpuntbepaling van de partij. Het lijkt mij waarschijnlijk, dat het uitlokken van politieke discussies, gevolgd door een stemming om tot uitspraken te komen, nieuwe impulsen zal geven aan het afdelingswerk. Er zou op dit punt op zich zelf nog veel meer te zeggen zijn, maar dat valt buiten het bestek van dit stukje. Het is onvermijd· baar, dat de inschakeling van de afdelingen het nodige organisa· tiewerk met zich brengt, maar het loont de moeite. Bovendien zal er een werkbesparing tijdens congressen tegenover staan, omdat verwacht mag worden dat de gebruikelijke stroom van amende· menten zal afnemen. Als actueel voorbeeld van de richting waarin in dit verband valt te denken, kan op het rapport van de commissie-Burger over het parlementaire stelsel worden gewezen. Daarin zitten voldoende aanknopingspunten om naar uitspraken te vragen; over de afschaffing van de Eerste Kamer b.v., het kiesstelsel, de kleine partijen. Procedureel kan men zich denken dat spontane voorstellen van de afdelingen door de programcommissie worden bekeken en dan doorgegeven of met redenen omkleed verworpen. Gevraagde uitspraken kunnen rechtsh·eeks door de partijraad worden behan· deld. Over de inhoud van een politiek werkprogramma van de partij 1 1
724
)
kunnen enkele algemene opmerkingen worden gemaakt. Gedeeltelijk moeten deze in de vragende vorm worden gesteld, omdat er nader over gediscussieerd zou moeten worden. De eerste vraag is, hoe uitvoerig en gedetailleerd het program moet zijn. Hier zal het juiste midden gevonden moeten worden tussen te grote precisering en te algemene formulering. Dat geldt zowel voor het aantal behandelde onderwerpen als voor de diepgang waarmee elk onderwerp wordt bekeken. In zijn algemeenheid valt hierover weinig concreets te zeggen; de praktijk moet het leren. Aan de ene kant moeten alle belangrijke politieke punten in het werkdocument voorkomen en op een zodanige wijze, dat het standpunt en de programmering eruit duidelijk worden. De lijst wordt dus langer en nauwkeuriger dan in een normaal verkiezingsprogramma. Anderzijds kan niet naar volledigheid worden gestreefd, ook al niet om de nodige speelruimte voor het politieke handelen te laten. Op zich zelf blijkt uit de keuze van onderwerpen en uit de diepgang van de analyse uiteraard tegelijk ook een prioriteitenbepaling en de mate waarin de gedachten zijn uitgekristalliseerd. Zeker is, dat het gaat om een programma in de eigenlijke zin van het woord: een omschrijving van de beleidsweg die voor ons ligt. Daarbij moet ook de tijddimensie duidelijk worden aangegeven. Men zal eruit moeten kunnen opmaken welke wensen en plannen op lange termijn bestaan en welke wij in de lopende en komende parlementaire periode willen realiseren. Er zal dus, voor de kiezer en voor de partijleden, duidelijker dan nu naar voren komen waar de PvdA naar streeft, wat van haar te verwachten is. Zoals gezegd bieden de gebruikelijke verkiezingsmanifesten daarin wel enig, maar bepaald onvoldoende inzicht. Ook in de tijd gezien. Want daarin staan door elkaar 'musts' voor het komende jaar naast verlangens voor over tien jaar. (Het zij nog eens herhaald, dat in dit opzicht niettemin de programma's van de PvdA, vooral dat van 1963, zich gunstig onderscheiden van die van anderen. Dat is ook door onbevooroordeelde waarnemers vastgesteld. Maar we zijn er nog lang niet en een herhaalde aanpassing van het program is achterwege gebleven.) Uit het voorgaande volgt, dat het werkprogram ook operationeel moet zijn. Het moet niet alleen wensen en doeleinden bevatten, maar vooral ook de wegen waarlangs de partij die wil bereiken.Er is zelfs reden om speciaal aan de instrumenten aandacht te besteden. Zij zijn immers het meest concreet; duidelijker dan uit de doelstellingen blijkt eruit wat men wil.
)
(
725
En het lijkt mij onmiskenbaar, dat het vooral daaraan schort, meer dan aan de verlangens. De crisis van de politiek, ook van de socialistische politiek, is er in de eerste plaats een van de werktuigen. Sinds de socialisatie of nationalisatie niet geheel, maar wel als alomvattend en zaligmakend instrument voor alle maatschappelijke kwalen is verworpen, is er een voortdurend speuren geweest naar de wegen waarlangs de onveranderde doeleinden van gelijkwaardigheid, rechtvaardigheid, democratie en optimale ontplooiing konden worden bereikt. Om een voorbeeld te noemen: Verbetering van de inkomens· en vermogensverdeling is als doel blijven bestaan, al verdient dat doel op zich zelf nauwkeuriger omschrijving. Indien dit doel op het programma blijft staan, moeten de middelen om het te bereiken erbij worden vermeld. Juist bij die instrumenten kan ook worden aangeduid welke op langere termijn en welke in de komende of lopende periode zullen worden gehanteerd. Tenslotte kan over het instrumentarium nog worden gezegd, dat dit veelal een groter onderscheidend vermogen heeft dan de doelstellingen. Sinds zelfs conservatieve partijen - en dat zijn de , meeste - schermen met begrippen als gerechtigheid, redelijke verdeling, enzovoort dient de PvdA zijn eigen, progressieve inslag duidelijk te maken aan de hand van welomschreven doeleinden en meer in het bijzonder van de te volgen marsroute. Op zich zelf is dit een belangrijk element: het onderscheidend vermogen. We kennen de veelgehoorde klacht, dat alle partijen, alle programma's op elkaar lijken. Deze klacht berust voor een deel op oppervlakkig waarnemen. Maar anderdeels toch ook op de te globale formuleringen waarin de programma's zijn gesteld. Nadere concretisering brengt de verschillen aan het licht. De PvdA heeft een traditie van relatief nauwkeurig omschreven beleidsplannen, zoals ook in 'Om de kwaliteit van het bestaan' tot uiting is gekomen. In een werkprogramma staat de partij voor de noodzaak over de gehele lijn op duidelijke wijze zijn beleidsop· vattingen weer te geven. Dat is trouwens een democratische plicht. Dit betekent niet, dat bewust moet worden gezocht naar verschilpunten. Ongetwijfeld zullen in een werkprogram vele onderdelen voorkomen waarover met wisselende andere partijen geheel of gedeeltelijk overeenstemming bestaat. Het betekent ook niet, dat, zoals in de verkiezingsstrijd soms gebeurt, verschillen moe· ten worden aangedikt en parallelliteit moet worden verzwegen. Het betekent wel, dat uit het werkprogram als het goed is het eigen
726
karakter van de partij duidelijk naar voren springt. En men kan zich ook voorstellen, dat allerlei tot weinig verplichtende nobele doelen en opvattingen die overeenkomen met de bestaande toestand of met algemeen gevestigde meningen, niet of alleen summier worden vermeld.
Enkele consequenties Op enkele gevolgen en voordelen van het werkprogramma· nieuwe stijl is in het bovenstaande al gewezen. Voordelen uit het oogpunt van democratie en voorlichting: er is pelmanent een overzicht van opvattingen en plannen aanwezig voor geïnteresseerden, kiezers. Voordelen ook uit hoofde van de wijze van vaststelling, die zal kunnen leiden tot meedoen van velen en tot serieuzer standpuntenbepaling. Voordelen ten slotte uit hoofde van de nauw omlijnde inhoud. Het spreekt vanzelf dat deze gunstige kanten ook op andere wijze wel te bereiken zijn. Een concreter verkiezingsprogram en bevordering van de interne partijdemocratie laten zich ook anderszins wel denken. Maar wel gebeurt het dan incidentder en onregelmatiger en blijven andere positieve aspecten toch achterwege. Het werkprogram kan niet het verkiezingsprogramma vervangen. Wel vormt het eerste de basis voor het tweede. Op grond van het geldende politieke werkprogram kunnen de verkiezingspamfletten worden gemaakt, kunnen de actiepunten van de campagne worden vastgesteld. De gang van zaken die dit jaar bij de raads· en Statenverkiezingen gevolgd is, lijkt hierop. Naast elkaar zijn vastgesteld een beknopt verkiezingsmanifest en de uitgebreide toelichting daarop. Bestaat deze 'toelichting' al, regelmatig ververst, dan hoeft niet steeds voor de verkiezingen naar een nieuwe lijst van punten te worden gestreefd. Dit is ook in zoverre uit de tijd, dat hoe langer hoe meer blijkt, dat bij het uitbrengen van de stem de politiek zelf, de opvattingen en houdingen van de politici, de doorslag geven. En niet de enigszins uit de lucht vallende toezeggingen, laat staan de leuzen. Ook in deze zin is politiek een continu proces, sterk bevorderd door de communicatiemedia. En terecht. De belangstelling voor de politiek is groot. Maar daardoor valt een niet-consistente, een hap-snap politiek door de mand. En dat brengt ons tot de belangrijkste consequentie van een werkprogram-nieuwe stijl. Die consequentie is, dat de politiekmakende organen in de partij zich eraan gebonden moeten weten.
727
Een van de huidige problemen is, dat kiezers en partijleden het zicht op de politiek van de PvdA zijn kwijtgeraakt. Dat zicht was er wel min of meer op basis van het manifest uit 1963 'Om de kwaliteit van het bestaan' en het was er tevens, zij het niet onver· deeld, in de daaropvolgende oppositieperiode. Maar het is verloren gegaan na het opnieuw deelnemen aan de regering met de daaraan onverbrekelijk verbonden compromissen, een regering die onvoldoende middelen had om haar programm2 uit te voeren en die zich heeft laten overvallen door nevenproble· men. De drie politieke kringen: ministers, fractie en partij, gingen meer een eigen leven leiden en de opvattingen ervan stemden niet altijd met elkaar overeen. Bovenciien zijn ministers nu eenmaal beleidsmensen met de zorg voor een departement en dat beïnvloedt uiteraard hun verklaringen. Een duidelijke, conse· quente, vaste lijn is gaan ontbreken. Een werkprogram is één van de middelen om deze onduide· lijkbeid te ondervangen. Daaraan moet iedereen zich in beginsel houden. Niet slaafs, niet zonder soepelheid, maar wel zodanig dat afwijkingen geen regel moeten worden. Die afwijkingen moeten politici en kiezers zich ook bewust zijn en ze zullen met redenen omkleed moeten worden. Normaal moet zijn dat de partij haar zorgvuldig uitgestippelde koers volgt. Het zal duidelijk zijn, dat een dergelijk werkdocument ook uitgangspunt dient te vormen bij onderhandelingen over de regeringsdeelname. Niet dat alle punten ervan in het kabinets· programma moeten worden opgenomen, allicht niet. Maar wel verschaft het de onderhandelaars een inzicht in de opvattingen van de PvdA en kunnen de strijdpunten en compromissen duidelijk worden geconstateerd. Ook dat vergroot de politieke duidelijkheid en vergemakkelijkt de beoordeling. Betekent dit alles nu, dat de politiek tot een mechanische zaak wordt? Tot het louter volgen van wat op papier staat? Natuurlijk niet. Lang niet alles staat op papier. Het onderhandelen, het politieke bedrijf blijft bestaan. Het volksvertegenwoordigerswerk, het te intensive· ren contact met leden en kiezers eveneens. En ook vraagt het veranderen van het programma, het bijsturen regelmatige aan· dacht. Het middellange-termijn-denken
728
1
Nogmaals de inhoud
In de hier gegeven beschouwingen is het politieke werkprogram als één van de centrale kristallisatiepunten van een nieuw partijleven ten tonele gevoerd. Vaststelling, werkingssfeer en inhoud moeten het streven van de partij weer in alle duidelijkheid tot uiting brengen. Maar er is nog voorbijgegaan aan wat misschien het belangrijkste is: waaruit bestaat dat streven? Met andere woorden: wat moet er in het programma staan? We raken hiermee aan een kernpunt van de huidige problemen in het socialistische denken. Zoals boven al is gesteld lijkt mij dat kernpunt niet, dat er geen doelstellingen meer zijn; deze doelstellingen zijn in belangrijke mate nog die van het socialisme zoals ze al decennia lang bestaan. Maar ze vragen wel om een herijking, om een herformulering, om een nieuw instrumentarium. De verzorgingsmaatschappij waarin wij leven is voor een belangrijk deel de vrucht van socialistisch denkwerk en beleid. Maar zij vormt niet meer dan een tussenstation. Een nieuwe socialistische filosofie, uitgaande van deze tussenfase, is broodnodig. En ook een socialistisch antwoord op de nieuwe vragen die deze tijd oproept. Ik kan hier vanzelfsprekend niet op deze essentiële vraagstukken een bevredigend antwoord geven. Wellijkt mij duidelijk, dat in een nieuw programma vooral de volgende onderdelen een sterke nadruk vragen. Een basisprogramma voor het buitenlandse beleid, dat volledig uitgaat van de huidige en toekomstige situatie en dat gevestigde meningen die op verouderde denkbeelden steunen, durft te herzien. Het socialisme is vanouds internationaal georiënteerd. Het zal juist nu het antwoord moeten vinden op de uitdaging van de grote armoede en van het huiveringwekkende vernietigingspotentieel. De democratie en de zeggenschap van de enkeling zijn onvoldoende ontwikkeld. Zij vragen om nieuwe methoden, nieuwe aandacht. De problemen van overheid en individu, van orde, vrijheid en tolerantie behoren tot de meest wezenlijke van onze tijd. Nationaal en internationaal. Een 'nieuwe overheid' moet de vrucht worden van intensief socialistisch denken. Opvoeding en vorming komen in deze tijd van groeiende materiële welvaart en snelle wetenschappelijke en technologische veranderingen als bijzonder urgent naar voren. Een 'structuurplan voor het onderwijs' (titel van een WBS-serie) en een soortgelijk
729
f
plan voor de vorming van jongeren en volwassenen zijn onmis· kenbare eisen van de tijd. Dat de urbanisatie, de ruimte-ordening en de daarmee sa· menhangende bestuursvraagstukken tot de centrale van deze eeuwhelft behoren, behoeft geen betoog. Ze hangen in sterke mate samen met de gemeenschapsvoorzieningen, die in het politieke denken van onze partij terecht een voorname plaats zijn gaan innemen. Het bewoonbaar houden van ons land (en vooral wat men daarvoor over heeft) is tot een evident politiek strijdpunt geworden. De sterk toenemende vrije tijd, in de toekomst maatgevender dan arbeid, sluit hierbij aan, omdat hij op opvoeding en vorming, op gemeenschapsvoorzieningen en stedebouw, op verdraagzaam· heid ook een groot beroep doet. Op economisch structuurbeleid, dat gezien de financierings- en welvaartsproblemen die uit het voorgaande voortvloeien een overkoepelend karakter draagt, moet grote nadruk worden ge· ; legd. Daaronder vallen ook vraagstukken van de machtsconcen· tratie, de zeggenschap van de consument, de continue-omschakelingen, de internationale verbondenheid, de aloude strijdvragen van vermogens- en inkomensverdeling.
l
I
Deze opsomming levert nauwelijks nieuwe gezichtspunten op. ~ Maar zij maakt opnieuw en wellicht ten overvloede, duidelijk · hoezeer aan nieuwe politieke denkbeelden en eigentijdse vormgeving behoefte bestaat. Hoe richten we de samenleving in? Dat is de centrale vraag van de politiek. Over de wijze waarop de PvdA die vraag wil beantwoorden moet haar werkprogramma duidelijke inlichtingen proberen te geven. Nogmaals, niet voor het eerst. Maar veel consequenter, consistenter, vollediger, actueler dan tot dusverre. Uit het verkiezingsprogram-1967 moet blijken, dat we op de goede weg zijn.
730
(
1. P. Kruijt
Interne partij democratie
Het is duidelijk dat een politieke partij, die van harte streeft naar de versterking van de democratie in staat en maatschappij, ook haar eigen organisatie op democratische wijze behoort te besturen. Toch is de mogelijkheid van zulk een interne partijdemocratie al meer dan een halve eeuw geleden botweg ontkend in een, sedert klassiek geworden, sociologische studie van Robert Michels. Democratie, aldus Michels, is zelfregering, bijv. door de leden van een vereniging of de burgers van een gemeente. Dat kan alleen bij een kleine omvang van die vereniging of gemeente, niet bij een grote organisatie, stad of staat. Dan moet het vertegenwoordigend stelsel worden ingevoerd. Dan krijgt men de indirecte democratie, die echter, aldus Michels, geen democratie is, maar oligarchie. Zo vielen dan èn de moderne grote organisaties èn de moderne staat onder Michels' 'ijzeren wet der oligarchische tendensen'. Later nog heeft Burnham (1941), in een andere opzet en met andere terminologie, een soortgelijke strekking aangewezen: in staat, bedrijfsleven en grote organisaties hebben de 'managers', de 'bewindvoerders' steeds meer de facto de macht. En de Hteratuur die als thema heeft de vergrote macht van de bureaucratie, hoe ook gedefinieerd, is zo talrijk, dat er niet aan te beginnen is hier een opsomming te geven. Men kan natuurlijk Miehels weerleggen door te betogen, dat zijn 'wet' over de onmogelijkheid der democratie in grote organisaties een conclusie is, gebaseerd op een aanvechtbare definitie van de democratie. Dat deed dan ook Bonger (1934) en na hem anderen, bijv., maar voorzichtiger, Otto Stammer (1955). Intussen is zulk een theoretische weerlegging onvoldoende. Interne partijdemocratie vereist een doorstroming van ideeën, een politieke meningsvorming van beneden naar boven evenzeer als in omgekeerde richting, een verantwoording van de leiders aan de leden, de mogelijkheid van oppositie en van wisseling in de leiding, en daarmee de mogelijkheid van een wederzijds vertrouwen tussen leiding en leden. Tegelijkertijd moet een partij pogen zo effectief op te treden in de vertegenwoordigende lichamen en daarbuiten bij de voorlich731
ting van de kiezers, dat het haar lukt - in ons land zeker in samen· werking met andere partijen - een zo groot mogelijk deel van haar program te realiseren. Bij verkiezingen blijkt dan later het oordeel van de kiezers-aanhang, een groep veel talrijker dan de leden. Hier nu ontstaan een aantal spanningen.
Spanningen inherent aan de democratie Verschillende schrijvers - wij noemen hier Duverger (1951) en Lipset (1960) - gaan uitvoerig in op de spanning tussen wat zij noemen de noodzaak van legitimiteit en die van effectiviteit. een democratische politieke partij blijvend van de trouw van leden en aanhang verzekerd zijn, dan moet zij enerzijds haar pretentie van democratisch te zijn legitimeren door zoveel mogelijk leden en kiezers in de discussie en activiteiten te betrekken en de democra· tische eis van publiciteit te bevorderen, daarbij een veelvuldige wisseling in de leiding riskerend. : Anderzijds moet zij ook kunnen rekenen op de deskundigheid van de bestuurders van eigen organisatie en van haar afgevaardig· l den in openbare lichamen, wat een zakelijke selectie, het opdoen van langdurige ervaring en dus een zekere stabiliteit in de leiding ·~· vereist. Mannheim (1940) had het probleem al eerder in andere bewoor· dingen gesteld. De democratie heef•t twee, met elkaar in conflict · gerakende functies: enerzijds psychologische satisfactie te geven aan de kiezers, waaronder eigen aanhang, rekening te houden met en leiding te geven aan vaak irrationele sentimenten, die opbou· wend, maar ook destructief kunnen werken; anderzijds een tech· niseh-organisatorisch apparaat op te bouwen dat rationeel functio· neert. En nog weer vroeger had ·uax Weber (1H19) gewezen op de spanning in de politiek tussen wam-degericht handelen en rationeel doelmatig handelen en tussen het zich richten naar een 'gezind· heidsethiek' - zoals kleine dogmatische partijen doen - en een 'verantwoordeli;kheidsethiek', die ook op de reële gevolgen van het politieke handelen Iet. Hoe men het ook uitdrukt, met welke accenten en op welke ni· veaus, deze spanning, om het nu zeer simpel uit te drukken, tussen de twee polen van hart en hoofd, of tussen gemoed (zo men wil geweten) en verstand, is inherent aan de democratie en moet blij· ven bestaan, om de eenvoudige reden dat de democratie zichzelf verzaakt wanneer zij zich volledig in één pool stelt.
wn
1
1
1
732
(
Zou men in de politiek de pool kiezen van het uitsluitend technischzakelijke, dan zouden een aantal (groot)meesters hun zetten op het politieke schaakbord doen met de burgers als willoze pionnen. Dan zou de democratie om hals zijn gebracht en Miehels gelijk krijgen, zoals hij gelijk kreeg in het, door hem zelf later aangehangen fas· cisme, in het Stalinisme en in het nationaal-socialisme. Zou men daarentegen - de andere pool - allen niet alleen willen laten meepraten, maar ook ongeselecteerd willen laten meebeslissen, en zou men de poging opgeven, de in onze pluralistische maatschappij onderscheidene belangen, meningen en sentimenten te bundelen tot een klein aantal politieke alternatieven, dan zou de democratie tot heilloze besluiteloosheid of anarchie verworden en zou elke doelgerichtheid in de visie op de ontwikkeling van maatschappij en staat ontbreken. De werkelijkheid is anders: de moderne democratie vertoont allerlei varianten, liggend dichter bij de ene of bij de andere pool. De geconstateerde spanning- lastig maar heilzaam -kan, al duurt het vaak lang, de vereiste rectificatie brengen. Voor deze empirische tussenvorm pas't niet de naam oligarchie, maar polyarchie, waarin leiders en leden elkaar, door middel van het democmtisch systeem, in een evenwicht van macht houden (v. d. Vall 1963, I, p.l68). De afstand leiding-leden is groter geworden
Beperken wij ons nu tot ons eigenlijke onderwerp en dus tot de verhouding leiding-leden in grote vrijwillige organisaties, dan is wel duidelijk, dat de laatste jaren de afstand tussen leiding en leden groter is geworden, in onze partij evenals waarschijnlijk in andere grote politieke partijen, ook in de vakbeweging (Van de Vall W63, I en II), in verbruikscoöperaties (Van de Vall19-61) en in mindere mate, in landbouwcoöperaties (Abma 1962). Politieke partijen, werknemersorganisaties en coöperaties hadden vroeger een sterk ideële of ideologische grondslag, maar na de tweede wereldoorlog is een proces van ontideologisering te bespeuren. 'De democratische klassenstrijd zal doorgaan, maar het zal een strijd zijn zonder ideologieën, zonder rode vlaggen, zonder mei-optochten' zegt Lipset (1963) in zijn naschrift 'The end of ideology?' en die situatie is er eigenlijk al in ons land. Vroeger lag de klemtoon van de strijd op de collectieve stijging van de arbeiders, en dat gaf een sterke band met parHj en vakweging. Die strijd gaat door en moet doorgaan, maar is minder 733
spectaculair, ook meer gecompliceerd, en wekt minder elan. En sterker komt nu het accent op de individuele stijging, een liberale gedachte, niet door socialisten verworpen, mits er voor ieder naar capadteit gelijke kansen zijn. Dan gaat echter bij velen de 'status' een belangrijke rol spelen als 'niet zelden kunstmatig aangedikt sociaal criterium' (Van Doorn 1963, p. 118). En terecht vraagt Van Doorn zich af, of hiermee niet een nieuwe sociale ideologie is geboren, die ertoe leidt, dat men wel let op die individuele stijging, maar te weinig de consequenties onderzoekt vanuit de maatschappelijke structuur als geheel. Zeker is het, dat oververhit statusgevoel als barrière en als breekijzer in de vakbeweging werkt, ook, hoewel minder, in de PvdA. De PvdA heeft bij haar oprichting welbewust de laatste restanten van de vroegere ideologie, ook reeds in de SDAP in een geleidelijk proces losgelaten, over boord gezet. Zij heeft, alweer welbewust, gekozen voor een doorbraak, niet alleen levensbeschouwelijk, maar ook sociaal: van arbeiders- tot volkspartij. Vroeger ontbraken de 'intellectuelen' ook niet, maar hun aantal is ongetwijfeld toegenomen. Dat betekende voor een aantal afdelingen een klimaatswijziging, door een deel der handarbeiders niet gewaardeerd. Het was vroeger intiemer, persoonlijker, gezelliger, en het wordt nu zakelijker. Een deel van hen die zich niet meer thuisvoelden, ging minder vaak naar de afdelingsvergadering. De non-participatie steeg (v. d. Vall 1963, I). Men moet dit zeker als een hoogst betreurenswaardig overgangsverschijnsel beschouwen, dat de politieke apathie in de hand werkt.
Oorzaken van politieke apathie Ook al kan iemand als lid van een politieke partij teleurges·teld raken, zijn lidmaatschap opzeggen en politiek apathisch worden, de apathie zal ongetwijfeld relatief sterker zijn onder hen, die zich nooit bij een partij aansluiten. En dan blijkt deze onverschilligheid zeer algemeen te zijn. De percentages die men voor onze tijd en voor ons land noemt, schommelen om de 50 pct. van de bevolking (Ter Hoeven 1965). En de belangstelling voor openbare vergaderingen vóór de verkiezingen is miniem. Als oorzaken worden, gelijk bekend, opgegeven: de welvaartstoeneming, ondanks de nog bestaande grote verschillen; de individualisering van de kiezers, wat eigenlijk een andere uitdrukking is voor het losraken uit de collectieve ideologie; het meer ingewikkeld worden van de politieke problemen en oplossingen; de toenemende 734
r ~
r
concurrentie van andere vrijetijdsbestedingen met die van het bezoeken van partijvergaderingen en soortgelijke gebonden participatie; de massacommunicatie-media en tenslotte de publieke-opiniepeilingen. Over de laatste twee wil ik aanstonds nog iets naders zeggen, maar eerst nog een andere opmerking. Het lijkt nl. of ik mij nu buiten mijn onderwerp begeef. Interne partijdemocratie betreft de verhouding tussen leiding en leden. Dat is formeel volkomen juist. Maar niet minder belangrijk is de verhouding tussen de Partij en haar afgevaardigden in de openbare lichamen enerzijds en de groep personen, die minstens tien maal zo groot is als het ledental, nl. de kiezersaanhang anderzijds. Duverger (1964 p. 90) onderscheidt de volgende vier kringen, afnemend in omvang en toenemend in participatie: de kiezers die hun stem op de partij uitbrengen, de supporters die er voor uitkomen dat zij op de partij stemmen, haar verdedigen, misschien partijbladen lezen, maar (nog) geen lid zijn, dan de leden en tenslotte de militanten, de actieven, de 'werkers', de afdelings- en districtsbestuurders. En dan zegt hij - ik citeer de Engelse editie -: 'the militants lead the members, the memhers lead the supporters, the supporters lead the electors' (p. 114). Dat 'lead' kan betekenen: leiding geven aan, voorgaan; betekent het ook, in onze tijd, beïnvloeden? Naar hen luisteren? Komen de leden in aanraking met de verschillende bevolkingsgroepen? Het is te vrezen, dat dit minder dan vroeger het geval is. Vandaar dat de partijen, oni te weten te komen hoe de mening van de kiezers is, gebruik gaan maken van opiniepeilingen, anticiperend aan de verkiezingen. Het is duidelijk, dat men dit nieuwe hulpmiddel niet negeren kan. En toch dreigen ook hier gevaren. Lohmar, die de interne partijdemocmtie van de SP!D (en de ODU) in de Bondsrepubliek heeft onderzocht - zijn studie is één van de weinige op dit gebied -zegt, dat dan de verkiezingsstrijd verandert in een reclame-campagne. 'Die unterschiedlichen Parolen und Ziele der Parteien verschwimmen zu einem freundlichen Einheitsbild' en 'Peinlich sind die Parteien bemüht, alleTabus im Meinen der Wähler zu schonen' (p. 103). Nog erger is het, wanneer het waar zou zijn, dat het 'image' op het televisiescherm van de woordvoerders der partijen een belangrijke rol speelt bij de uitslag der verkiezingen. De sprekers moeten dan optreden zoals de televisie-expert het hun inprent, zij moeten een rol spelen die de kijkers behaagt, en dat kan ertoe leiden, dat de partijen bij de keuze der sprekers 'immer mehr dem Typ nähern, der von vornherein seine Rolle nicht nur spielen, sondern leben kann' (p. 105). De verkiezingsstrijd wordt dan een
735
r ~
r
'optisch plebisciet' en de sprekers handelsreizigers, die op handige manier hun waar aan de man brengen. Men zou dit het maximum van democratie t.o.v. de kiezers kunnen noemen, maar dan op een niveau dat lager ligt dan vroeger, toen geharnaste debaters volle zalen trokken. Toen ging het tenminste nog om duidelijke politieke alternatieven, die nu zeker in ons land maar al te vaak vervagen. Leden of kiezers? Hier ligt weer een nieuw spanningsveld voor de interne partij democratie. Naar wie moet geluisterd worden, naar de leden alleen, of naar de veel grotere groep van de kiezers? Het antwoord moet weer zijn: uiteraard naar beide groepen, maar niet eenzijdig. De fracties in onze partij zullen geneigd zijn vooral op de kiezers te Ietten, met name voor actuele problemen op korte termijn. Bovengenoemde gevaren - die waarschijnlijk in de Bondsrepubliek groter zijn dan bij ons, de situatie is verschillend - moeten vermeden worden en dan geeft zonder enige twijfel de televisie een direct contact tussen fractie en kiezers in veel groter aantal dan vroeger. Wanneer dit personalisering van de presentatie vereist zal dit moeten gebeuren, maar niet ten koste van de duidelijkheid en concreetheid van de standpunten. En het gebruik van televisie en radio, naast de bladen, sluit niet een rechtstreeks contact uit, meer nog dan tot dusverre, tussen onze volksvertegenwoordigers en de afdelingen of gewesten in hun kieskring. Daar moeten zij luisteren naar kritiek van de leden, evenals op het congres of in ingezonden stukken, maar uiteindelijk zijn zij, ook staatsrechtelijk, geen mandataris van de leden. De partij als zodanig daarentegen heeft, zonder de actuele politiek uit het oog te verliezen, zich vooral bezig te houden met het politieke beleid op lange termijn. Commissies ter bestudering van afzonderlijke vraagstukken, de Dr. Wiardi Beekman Stichting, conferenties, scholings- en voorlichtingswerk, discussiegroepen in de afdelingen enz. hebben dit tot doel. Maar ook de afdelingsvergaderingen als geheel moeten geleidelijk ·aan daar meer aandacht aan geven. Voorstellen daartoe zijn ingediend en worden verder uitgewerkt. Vergaderingen met uitsluitend huishoudelijke zaken trekken niet meer, bespreking van fundamentele politieke problemen meer, mits de resultaten per afdeling doorgegeven worden en daarmee bijdragen tot het rijp worden der problemen die uiteindelijk op het congres worden beslist. Want partijleden hebben, naar mag worden verondersteld,
736
I I
r
r "'
r
"' r
relatief meer belangstelling voor deze politieke problemen op lange termijn aan de meesten der niet aangesloten kiezers. Ook dan zal dit niet gaan zonder het leveren van documentatie, maar dan niet in de vorm van een door een commissie opgesteld rapport, waarin reeds allerlei meningen tot een compromis zijn verwerkt. Het is niet zo dat alleen de leiding creatief moet zijn en de leden receptief. Receptiviteit ook van de leiding bevordert de creativiteit en de belangstelling ook van de leden. Cnterne partijdemocratie
Op verschillende plaatsen in zijn boek vergelijkt Duverger de interne democratie van verschillende partijen, en hij komt tot de conclusie, dat de huidige Westeuropese democratisch-socialistische partijen de regels van de democratie daarbij meer respecteren dan andere partijen (p. 143, 151, 172, 179). De tijd waarover Miehels zijn onderzoekingen deed, was de tijd van de grote charismatische leiders (Bebel, Liebknecht, Branting, Van der Velde, Troelstra, faurès, e.a.), die een groot gezag hadden onder de socialistische arbeiders. Later werd dit gezag meer gebonden aan het ambt, b.v. secretaris of voorzitter, die uitvoeren wat een college van gekozen bestuurders besluit. Het congres, bestaande uit afgevaardigden van de afdelingen, is de hoogste instantie. Kandidaatstelling van bestuurders en van kandidaten voor de verkiezingen geschiedt van onderen af en wordt op het eind nog bekrachtigd door een referendum. Er zijn natuurlijk veel nationale verschillen, maar ook de PvdA vertoont in grote lijnen dit beeld. Wel is daar onlangs, behalve voor de raadsverkiezingen, het referendum afgeschaft (niet de ·kandidaatstelling van onderen af!), omdat nog geen 25 pct. van de leden er gebruik van maakten en grotendeels de lijst onveranderd instuurden. Oorzaken: Of men heeft vertrouwen, àf men kent maar weinigen onder de genoemden, Of het is een zekere onverschilligheid. De keuze uit de gestelde kandidaten is nu toevertrouwd aan een onafhankelijke commissie, bestaande uit een meerderheid van niet-belanghebbenden, gekozen door de Partijraad, die weer regionaal is verkozen. Anderzijds zijn de bepalingen omtrent onverenigbaarheid van functies, maximum zittingsduur, leeftijdsgrens e.d. strenger geworden en worden de verantwoordelijkheden daardoor meer gespreid. In het algemeen kan men dus zeggen, dat formeel de interne partijdemocratie gegarandeerd is. 737
De vraag is uiteraard: hoe werkt dit alles de facto? Is het alleen maar een democratisch ritueel? Ook dan nog heeft het zin, men heeft als lid het gevoel medezeggenschap te hebben. Maar het is ongetwijfeld meer dan dat. Toch is er bij velen in de Partij twijfel, of de hoofdfunctie van alle zorgvuldige bepalingen, nl. de doorstroming van de meningsvorming van onderen naar boven, voldoende werkt. Nog altijd is de oude traditie niet verdwenen, dat het trouwe lid hij of zij is, die zijn (haar) contributie betaalt, vergaderingen bezoekt, bereid is eventueel een functie te vervullen of werkzaamheden voor de Partij te verrichten. Uiteraard is dit nog steeds nodig, maar naast deze gebonden participatie, die minder trekt dan vroeger, vooral bij de jongeren, zijn er andere, meer ongebonden vormen, die een sterker accent moeten krijgen en waarbij ten dele ook niet-leden kunnen worden betrokken (conferenties, invitatie- en kennismakingsbijeenkomsten e.d.). De non-participanten moeten ook bereikt worden. Daarvoor worden nu plannen uitgewerkt voor een centraal ledenorgaan. Hoofdzaak is echter: de vaak saaie afdelingsvergaderingen moeten levend gemaakt worden, niet alleen door 'gezelligheid' - die overigens ook haar recht kan opeisen - maar door te fungeren als grondvergadering voor politieke meningsvorming op lange termijn. Geen indoctrinatie, ook geen discussie in het wilde weg, maar in een vorm als boven kort aangeduid. Wonderen hoeft men hier niet van te verwachten, maar de belangstelling zal dan ongetwijfeld groter worden. En dan zal, niet alleen aan de top: door het werk in de openbare lichamen, door boeken, brochures, bladen, televisie en radio, door congressen en conferenties enz., maar ook aan de voet de Partij grotere aantrekkingskracht uitoefenen.
I
r
738
r I
I"
De in dit artikel over de interne partijdemocratie genoemde studies zijn hier aangegeven in alfabetische volgorde: Abma, Ernst: Leiding en leden in landbouwcoöperaties, 1962. Bonger: W. A.: Problemen der demokratie, 1934. Burnham, ]ames: The managerial revolution, 1941. Doorn,]. A. A. van: Sociale ongelijkheid en sociaal beleid, 1963. Duverger, Maurice: Politica} parties, Eng. paperback ed. 1964 (Franse ed. 1951). Hoeven, P. ]. A. ter: Bedreigde democratie, 1965. Lipset, Seymour Martin: Politica! Man. The social bases of polities, 1960 (Anchor Books ed. 1963). Lohmar, Ulrich: Innerparteiliche Demokratie, 1963. Mannheim, Karl: Man and society in an age of reoonstruction, 1940. Michels, Robert: Zur Soziologie des Parteiwesens in der modernen Demokratie. Untersuchungen über die oligarchisohen Tendenzen des Gruppenlebens, 1911. Stammer, Otto: Politische Soziologie (in Gehlen und Sohelsky, Soziologie, 1955). V all, M. van de: De coöpeTatie in de welvaartsstaat, 1961. Vall, M. van de: Participatie in de vrijwillige organisatie, 1963, I (in: Mulder (red.): Mensen, groepen, organisaties, deel I). V all, M. van de: De vakbeweging in de welvaartsstaat, 1963, 11. Weber, Max: Politik als Beruf, 1919 (ook opgenomen in: Gesammelte Politische Schriften, 1921).
739 I
["'
E. H. van der Beugel
De brief over Vietnam
Het is alweer enkele maanden geleden, dat namens de Partij van de Arbeid een brief over Vietnam aan de Ambassadeur van de Verenigde Staten van Amerika in Den Haag werd overhandigd. Op 16 juni publiceerden Goedhart, Van der Goes, De Jong en ik een brief, waarin we ons duidelijk van inhoud en vorm van de brief van het Partijbestuur distantieenlen. Nu het rumoer om deze brief is gezakt en bovendien de brief zelf en de reacties daarop niet meer in de sfeer van de Gemeenteraadsverkiezingen worden behandeld, ,is het wellicht goed nog eens in ,te gaan op de opportuniteit en de inhoud van de brief van het Partijbestuur. Het gaat hier om een uiterst belangrijke zaak, die nog s1teeds actueel is en wa,arover duidelijkheid van de Partijleiding in hoge mate i1s gewenst. Die duidelijkheid is des te meer gewenst, omdat bij velen IÎn de Partij het onduidelijke beleid van de Partijleiding op ander gebied, of in sommige gevallen het totale gebrek aan leiding, al 2l0Veel onbehagen heeft gewekt, dat een vergroting van die onduidelijkheid op wezenlijke punten van buitenlandse politiek het beeld van de partij alleen nog maar verder kan vertroebelen. Eén van de fundamentele bezwaren, die & tegen de overhandiging van de brief koester, betreft het tijdstip. Het wa:s enige weken vóór de Gemeenteraadsverkiezingen. Ervan uitgaande, dat het Partijbestuur én onder de indruk was van de lamentabele positie, waarin de partij electl:oraal verkee11de én besefte, dat de brief niet de allergeringste invloed zou kunnen hebben op het beleid van de Verenigde Staten, kon men tot geen andere conclusie komen, dan dat de oorlog in Vietnam gebmikt werd voor binnenlandse politieke doeleinden. Nu is het gebmik van opvattingen over de buitenlandse politiek in de binnenlandse politiek strijd niet alleen gerechtvaardigd, maar zelfs noodzakelijk. Maar dat is niet het geval, wanneer het betreft een zo spectaculaire daad als het overhandigen van een brief aan de Ambassadeur van onze grootste geallieerde over een onderwerp, dat zo emotioneel geladen is. Dit geldt te sterker, wanneer de
740
I r I !
(
I
inhoud van de brief zich in niets onderscheidt van wat de PSP waarvan men electoraal gesproken zo beducht is) over dit onderwerp te berde brengt. In de gesprekken, die ik hierover met deze Partijleiding mocht voeren, heeft men mij verzekerd, dat het geenszins in de bedoeling lag om deze brief te gebruiken in de strijd voor de Gemeenteraadsverkiezingen. Een dergelijke verzekering van integere mensen moet worden geaccepteerd. Maar dan rijst toch wel de vraag, of de Partijleiding zich voldoende realiseert, dat politie~e acties weinicg of niet worden beoordeeld op intenties, maar veelal of altijd op de indruk, die men wekt. En deze stap te doen in de illusie, da:t het gehele land en de geadresseerde niet zouden veronders~ellen, dat het hier om een verkiezingsstunt ging, is van een zo onbegrijpelijke naïviteit, dat de vraag rij,st wat erger is voor een po1itiek!e leiding, een foute politieke beslissing, of een, zo totaal gebrek aan werkelijkheidszin. Om nog even in de sfeer van de tacHek te verblijven, het gebeurde in de Eerste Kamer is wel een bewijs, hoe men zich aan alle kanten in de nesten had gewerkt. De op 7 juni 1966 afgegeven stemverklaring va;n de Eerste Kamer-fmotie om duidelijk te maken, waarom men de PSP-motie van 25 mei over Vietnam niet kon ondersteunen ,en de argumenten, die men daarvoor gebruikte, waren óf onjuist óf ridiouul. Dali: men zich niet met betttre argumenten tegen die motie kon verzetten (en dat men zich verZJet heeft juich ik toe), komt voort uit de inhoud van de PvdA-brief van 2 mei. Als argument tegen de PSP-motie gebmikt men nota bene onder meer, dat deze motie a11leen spreekt over stopzetting van Amerikaanse bombardementen op Noord-Wetnam 'terwijl de brief van het bestuur van de Pavtij
741
se Regering persona non grata werd verklaard. Neen, de pot, die op 2 mei zwart geworden was, verweet iets aan de ketel die die kleur altijd heeft gedragen. Maar als wij nu het terrein van de taktiek verlaten en dat van de strategie van de inhoud van de brief betreden, dan zijn de bedenkingen tegen de actie van het Partijbestuur nóg groter. Die inhoud is op voortreffelijke wijze in acht punten behandeld (men kan ook zeggen vernietigd) in een hoofdartikel in het Parool van 3 mei. Een voorbeeld van snelle en doordachte journalistieke reactie. Ik zal die -acht argumenten en de argumenten, die zijn gebruikt in de Open Brief van de vier partij,leden van I6 juni niet herhalen. Iedereen, die in de discussie over Vietnam binnen en buiten de PMtij geïnteresseerd is, moet van beide stukken kennis nemen. Ik wil slechts nog de aandacht vestigen op een aspect, dat mij bijzonder hoog zit. Twee dingen staan vast of behoren althans vast te staan voor de Partijleiding. Het eerste is, dat de Verenigde Staten van Amerika onze grootste geallieerde is en sedert 1945 een plaats in de vrij<e wereld inneemt, die wordt gekenmerkt door het beschikken over de enige relevante potentie, politiek en militair. De Verenigde Staten hebben van die unieke potentie in het algemeen een beheerst en zeker ten aanzien van Europa, uiterst ooii!muotief gebruik gemaakt. Onze herwonnen welvaart en onze veiligheid zijn daarmee ten nauwste verbonden. Het tweede punt, dat vaststaat, is, dat deze geallieerde in Vietnam verwikkeld is in een hoogst ernstige en hoogst geoompliceerd oonfliot. Deze beide punten impliceren niet, ook niet voor een klein land als Nederland en voor de democratische partijen in Nederland, een kritiekloos accepteren van Amerikaans beleid in Vietnam of waar ook ter wereld, maar het betekent wel, dat de vraag hoe de Verenigde Staten dit conflict oplossen een zaak is waarbij wij als vrije mensen, als Nederland en als Partij van de Arbeid ten nauwste zijn betrokken. Niet alleen uitt gevoel van solidariteit - een begrip, dat overigens een socialistische partij niet geheel vreemd behoort te zijn - maar ook uit welbegrepen eigenbelang. Hoe men nu ook over de vraag denkt of Vietnam de ideale plaats is om zoveel Amerikaanse macht en prestige te committeren, vandaag hebben wij met het feit te maken, dat dit
r I
742
r
i
'commitment' er is en dat een Amerikaanse nederlaag of ver-
nedering niet tolerabel is - ook
n~et
voor ons - omdat het de
positie van onze enige krachtbron in de vrije wereld ernstig zou aantasten. Mijn fundamenteLe bezwaar is, dat van die mentaliteit niets in de brief tot uitdrukking komt, hoewel men zoals gewoonlijk, in latere persconferenties en interpretatfes de 2lata:k weer probeert recht te praten. De brief suggeree11t oplossingen, die óf totaal onprald:isch en onwezenlijk zijn, 'Zoals de wens tot de representatieve burgerregering, óf hij geeft de wegen aan tot algehele Amerikaanse capitulatie, die overigens van communistische zijde of door de PSP op duidelijke wijze wordt geadviseerd. De inhoud van de brief verraadt bovendien een zo volslagen gebrek aan kennis over de pmblematiek. Wanneer men de Amerikaanse discussie ov,er deze zaak volgt, dan valt op, dat de serieuze tegenstanders van de regeringspolitiek althans een behoorlijlNe kennis van het probleem ibezitben. Ik dook ook aan het meesterlij}
Er zijn nog vier punten, die in mijn mondelinge discussie met het Partijbestuur zijn behandeld en die iJk in het kort wil vermelden. Het eerste betreft het bezwaar, dat de Verenigde Staten zo weinig sympathie hebben verworven bij de overige Aziatische landen. Dit argument, dat overigens in de brief niet of nauwelijks wordt gebruikt, kan voor een belangrijk deel worden ontzenuwd door een analyse van het grote verschil tussen wat landen als India plegen op morraliS!ffi"ende toon de wereld kond te doen en de werkelijke politieke bedoelingen. Het staat nl. vast, dat deze landen een Amerikaanse nederlaag ten opzichte van de Chinese dreiging als catastrofaal zouden beschouwen. Zodra er een Chinese dreiging ten opzichte van India optreedt, snellen de militairen en andere missies uit dat land naar Washington om hulp te vragen. Een tweede punt, dat ter sprake kwam is de bijna totale geconcentreerdheid van de Amerikaanse regering op het Vietnamprobleem, die een constructieve politiek en voldoende aandacht voor andere problemen in de weg zou staan. Inderdaad een klemmend, zo niet het klemmendste probleem van de VÎietnamsituatie. Maar daarover heeft de Partijleiding niet aan de 743 I
i
Amerikaanse Ambassadeur geschreven op 2 mei en als ze het ooit zou doen, dan graag niet vlak voor de verkiezingen. Het derde punt betreft de mening van het Partijbestuur, dat de Amerikanen streven naar een zuiver militaire oplossing van een probleem, dat in eerste instantie een sociaal probleem is. Er is niets, maar dan ook niets ,in de Amerikaanse politiek en in de verklaringen van Amerikaanse leiders, dat wijst op een niet erkennen V'an deze stelling. Wel echter is de Amerikaanse regering van mening, dat een oplossing van dat sociale probleem onbereikbaar is, wanneer niet een minimum aan veiligheid in dat gebied is verzekerd. Die veiligheid kan alleen - en of dat lukt is helaas niet zeker - worden verkregen met militaire middelen, omdat er sprake is van rechtstreekse agressie. Het vierde en laatste punrt betreft de mening van het Partijbestuur, dat op het ogenblik van het schrijven van de brief de onrust in de Partij over Vietnam zo hoog gestegen was, dat de Partijleiding daaman uitdrukking moest geven. Nog afgezien van de vraag, of dat dan in deze vorm en met deze inhoud had moeten worden geschreven, rijst de vraag, of een belangrijk deel van die onrust niet is geïnspireerd door diegenen, die wij terecht als onze politieke tegenstanders beschouwen. Nergens heeft de communistische propaganda z6 effectief en z6 subtiel doorgewerkt als in de Vietnam-zaak, zelfs niet in het Sltels'elmatig aankweken van de angst voor Duitsland. Wat van 'een Partijleiding mag worden gevraagd is niet het meehobbelen met sentimenten, die dikwijls even goedbedoeld als slecht geïnspireerd zijn, maar leiding geven en een politiek hebben. De Partij van de Arbeid heeft sinds 1945 blijk gegeven van een verheugende zin voor de werkelijke priorilteiten in de buitenlandse politiek van ons land. Vele partijgenoten zullen uiterst waakzaam zijn bij het vaststellen van de vraag, of de Vietnanl-brief een tijdelijke aberratie was, of het begin van het ver· doezelen van die prioriteiten.
744
r
r
P. Danhert
Vietnam, de brief van 2 mei en de links en rechts verontruste partijgenoten Twee dagen nadat voor een verklaring van dr. E. H. van der Beugel, F. J. Goedhart, mr. M. van der Goes van Naters en dr. L. de Jong in enkele landelijke dagbladen de nodige plaats was ingeruimd kwam bij het bestuur van de PvdA een klein briefje binnen. Er stond weinig meer in dan: 'Ondergetekenden, vier niet vooraanstaande, contributiebetalende leden van de PvdA verklaren bij deze buitengewoon ingenomen te zijn met de brief van het partijbestuur over Vietnam'. Die vier 'gewone' partijgenoten, die niet regelmatig via beeldbuis, dag- of weekbladkolom of anderszins, in Nederlandse huiskamers doordringen om hun al dan niet juiste inzichten omtrent het conflict in Vietnam publiek te maken, hadden geen behoefte aan publikatie van hun bijzonder korte verklaring. Waarom moesten de vier 'vooraanstaanden' het dan zo nodig wel? Uit hun verklaring blijkt dat nergens. Over de door president Johnson voor 2 mei jl. geopenbaarde doeleinden van de Amerikaanse politiek in Vietnam bestaat geen verschil van mening tussen het briefschrijvende partijbestuur en de Amerikaanse regering. Het partijbestuur spreekt alleen over de middelen. Het meningsverschil begint daar waar de methoden, die de VS gebruikt om deze doeleinden te bereiken, in het geding komen. Over de methoden hebben de vier vooraanstaanden het gemakshalve niet. De discussie tussen de meer dan warme voorstanders van de Amerikaanse politiek als Van der Beugel c.s. en het partijbestuur zal zich dus moeten beperken tot een politiek debat over de vraag of de methoden van de Amerikaanse regering of die, zoals voorgesteld door de PvdA-bestuurders, de VS dichter bij hun doel brengen. Een discussie is al· leen dan zinvol, Van der Beugel stelt dat terecht in zijn artikel ove1 'de brief' in dit nummer van S enD, wanneer beide partijen over een behoorlijke kennis van de Vietnamese problematiek beschikken en op grond van die kennis de discussie wensen te voeren. Nu is het opmerkelijk, dat in de verklaring van de vier genoemde partijgenoten, die o.m. voorkomt in Het Vrije Volk van 16 juni jl., met geen woord gerept wordt over de ontwikkeling van het drama
745
r r
Vietnam in het verleden. Men mag aannemen, dat zij drommels goed weten, dat er zoiets bestaat als een overeenkomst van Genève (1954), waar de Amerikanen dan wel tegen waren, maar die ze beloofden niet te schenden, dat er zoiets was als de dictatuur van Diem (zie mijn artikelinSenD van december 19H5) en dat in die periode~Diem de wind gezaaid is die het regiem-Ky in de vorm van de Vietcong nu als storm oogst. Niet alleen in de vorm van de Vietcong overigens. Ook de voor de toekomstige ontwikkeling in Vietnam buitengewoon belangrijke breuk tussen de regering en een groot deel van het helaas slecht georganiseerde Boeddhisme is mede dankzij Diems terreur, na 1954 ontstaan. Een sociale revolutie in Vietnam? 'Communistische demagogie' roepen mijn vier vooraanstaande partijgenoten. Maar als dat inderdaad communistische demagogie is, dan vraagt men zich wel af waarom in de periode-Kennedy van Amerikaanse zijde zoveel druk op het regiem•Diem is uitgeoefend om sociaal-economische hervormingen door te voeren. Als lid van de Partij van de Arbeid voel ik mij niet geroepen om Kennedy nu ineens van meeheulen met de communisten te beschuldigen. Dat laat ik gaarne aan John Birchers en hem verwante zielen over. Neen, men mag rustig stellen, dat in Zuid-Vietnam dankzij een feodale sociaal-economische structuur de voedingsbodem voor de sociale revolutie voorhanden was. Nu hoeft het voorhanden zijn van een dergelijke voedingsbodem niet automatisch een door communisten beheerste sociale revolutie op gang te brengen. In de Vietnamese situatie was dat echter, door het gesol met de akkoorden van Genève, en de voorgeschiedenis ervan, door de dictatuur van Diem en door diens vrijwel uitsluitend steunen op de na 1954 naar het zuiden getrokken Noordvietnamese katholieken welhaast onvermijdelijk. Van der ,Beugel stelt, in dit nummer van Sen D, dat de VS in Vietnam gewikkeld is in een hoogst ernstig en hoogst gecompliceerd conflict. In de verklaring van 16 juni lees ik: me strijd in Vietnam is niet ontketend door de Verenigde Staten van Amerika, maar door de communistische partij van Noord-Vietnam'. Van een gecompliceerd conflict blijft in een dergelijke formulering niet veel over. Het doet mij een beetje denken aan de communistische verklaring voor de oorlog in Vietnam. Voor Peking en Hanoi is het al even eenvoudig als voor Van der Beugel, Goedhart etc. Alleen zijn voor die communistische hoofdsteden niet de Noordvietnamezen, maar de Amerikanen de agressoren. De verklaring van 16 juni staat overigens vol van dergelijke zeer simpele en door Van de Beugels
I I
r
746
r I
r
tegenstanders ook gaarne gebruikte formuleringen. Een voorbeeld: 'Het enige motief der Amerikanen is dat zij verdere uitbreiding van het Communistische imperium wensen te voorkomen. Daarvoor brengt Amerika grote offers aan goed en bloed. Het zet zich in feite in voor de beveiliging van de positie van alle landen, die zich bedreigd voelen door het verlangen der communisten steeds grotere gebieden onder hun macht te brengen'. Gemakshalve is hier maar even heengelopen om de vraag of met 'alle landen, die zich bedreigd voelen' nu gedacht moet worden aan de bevolking van die landen of aan de al dan niet op die bevolking steunende regeringen. Ik kan me echter heel goed voorstellen, dat de Russen in een propaganda-uitzending op precies dezelfde manier zouden reageren op 'het verlangen der kapitalisten en imperialisten steeds grotere gebieden onder hun macht te brengen'. En als dan de Russen zich op het volk beroepen en de Amerikanen op de regering en beide partijen bereid zijn 'grote offers aan goed en bloed' te brengen en die bereidheid in daden om te zetten dan blijft mij weinig anders over dan mij met spoed voor te bereiden op het hiernamaals.
I I
r
Ik ben er zeker van dat dit deel van mijn betoog mij, zeker in de ogen van één van de ondertekenaars van de verklaring, reeds kwalificeert voor toekenning van het predicaat 'bedrijver van pacifistische capitulatiepolitiek'. Ik heb geen bezwaar tegen die kwalificatie wanneer deze in zou houden dat ik mij verzet tegen militaire interventie ten behoeve van regiems die niet kunnen steunen op de meerderheid van de bevolking - voor mij ontbreekt elk bewijs dat Ky dat na de jongste verkiezingen wel kan; wat dat betreft is mijn vertrouwen in de democratie van Ky niet groter dan in die van Ho Chi Minh. Als Hanoi in I958 of daaromtrent begonnen was met het sturen van geregelde troepen naar Zuid-Vietnam dan had ik anders over de Amerikaanse militaire opbouw gedacht. Maar de bemoeienis van Hanoi met het Zuiden had toen bepaald niet die vorm. Het is een vrijwel vaststaand feit, dat geregelde eenheden van het Noordvietnamese leger pas in Zuid-Vietnam zijn gesignaleerd nadat de Amerikaanse bombardementen op het Noorden waren begonnen. En daarmee kom ik op de kern van de zoveel aanstoot gevende brief van het partijbestuur, van 2 mei jl. Daarin stond, volgens een samenvatting in het in dit opzicht bepaald onverdachte 'Het Parool' van 16 juni als eerste punt, dat de bombardementen dienen
r I
i
747
te worden stopgezet. Er zijn, of liever er waren, in Vietnam twee soorten bombardementen gaande, die op Noordvietnamese doelen en die op de Vietcong in het Zuiden. De bombardementen op het Noorden zijn door Washington herhaaldelijk verdedigd als bombardementen om Hanoi onderhandelingsrijp te maken. Daarom werden ze ook twee keer voor een bepaalde periode stopgezet. Op 2 mei was het net zo duidelijk als het vandaag is, dat de bombardementen op Noordvietnam de vrede niet naderbij brengen, omdat de VS zowel in verband met de noodzaak een conflict met de Sowjet-Unie te vermijden als- naar ik hoop- het inzicht dat een oorlog met China zinloos is, Noord-Vietnam nooit zo kunnen bombarderen, dat het door de knieën gaat. Het effect is dan ook averechts geweest: het aandeel van Hanoi in de strijd in het Zuiden is er alleen maar veel groter door geworden. Dat intussen door de Amerikanen vergeten is, waarvoor die bombardementen oorspronkelijk eigenlijk dienden mag 'nebenbei' nog wel eens worden vermeld als illustratie van hoe escalatie in zijn werk kan gaan. Dr. L. de Jong staat nu op het standpunt, dat ze goed zijn omdat ze 15.000 vrachtauto's in hun bewegingen belemmeren. Hij vergeet dus maar, dat die vrachtwagens in zo grote aantallen zijn gaan rijden nadat Noord-Vietnam werd gebombardeerd. De brief bepleitte inderdaad het stopzetten van de bombardementen, dus ook van die op het Zuiden, al had ik persoonlijk wat het Zuiden betreft liever van opschorten van bombardementen gesproken. Het is nog steeds mijn overtuiging, dat er in de periode maart-april 1966 in de Vietnamese situatie mogelijkheden lagen voor een burgeroorlog op twee fronten, een tussen het regiem-Ky en de Vietcong in de Mekong-delta en de rest van het voormalige Cochin-China en een tussen de regering enerzijds, de militante Boeddhisten en de Vietcong in de gebieden rond Danaug en Hué anderzijds. Achteraf blijkt dat de kansen op een alliantie tussen de Boeddhisten en de Vietcong in die periode, o.m. door Le Monde en The New York Times, overschat zijn. In de brief van 2 mei is te· veel met die mogelijkheid rekening gehouden. Dat is een beoor· delingsfout, die men in de gecompliceerde Vietnamese situatie wel eens kan maken. 'Die fout tast het streven van de PvdA naar een representatieve burgerregering in zoverre aan, dat daarin in de huidige omstandigheden voor de Vietcong geen plaats kan worden ingeruimd. Die beoordelingsfout brengt ook mee, dat men nu een oproep tot het stopzetten van de bombardementen op het Zuiden niet meer op politieke doch uitsluitend op morele gronden kan baseren. Dat ontneemt zo'n oproep- dit wil ik Van der Beugel graag
748
r
I !
l
r I
t
r I !
l
r
I
t
toegeven - in een machtsconflict als dat in Vietnam, helaas veel van zijn betekenis. 'Een politieke partij' heeft Ruygers, naar ik meen naar aanleiding van het afstand nemen van zijn befaamde motie eens gezegd, 'bedrijft geen theologie maar politiek'. De politieke situatie in Vietnam is vandaag een andere dan die van maartapr-il jl. Mocht de PvdA met een nieuwe verklaring of brief over Vietnam komen, dan zal zij met de politieke situatie van dit moment en de daaruit voortvloeiende mogelijkheden rekening dienen te houden. Het derde punt uit de samenvatting van Het Parool betreft de erkenning van de Vietcong als onderhandelingspartner 'in its own right', zoals men dat pleegt te noemen. Indien men meent, en ik ben het wat dat betreft volslagen eens met de gematigde Democratische senaatsleider Mansfield, dat de Vietcong een 'essential element' in het Vietnamese conflict is, dan zal men die Vietcong als zelfstandige partner tot de onderhandelingen toe moeten laten. Dat is ook de enige manier om het aspect burgeroorlog in Vietnam recht te doen. Het Nederlandse regeringsstandpunt onderscheidt zich overigens op dit punt in de kern niet van dat van de PvdA: ook minister Luns meent, dat het Vietnamese conflict niet een militaire maar een politieke oplossing behoeft. Het is wel duidelijk, dat een volledige verovering van Zuid-Vietnam met militaire middelen geen basis biedt voor een politieke oplossing, die bijdraagt aan het herstel van orde en rust in Zuidoost-Azië. De Amerikaanse schattingen over de termijn waarop men Zuid-Vietnam volledig in handen kan hebben lopen uiteen van drie tot lies jaar. De huidige troepensterkte zou voor dat doel nog aanzienlijk moeten worden opgevoerd. Als men daarnaast de schattingen stelt, die gemaakt zijn met betrekking tot de duur van een sociaal-economische herstructurering van het land, en die schattingen liggen bij de dertig à veertig jaar, dan is het wel duidelijk, dat ook in een aldus door de Amerikanen gepacificeerd Vietnam een sterke Amerikaanse aanwezigheid nog voor zo'n twintig, dertig jaar geboden blijft. Dr. L. de Jong wil daar nog wel eens tegenover stellen, dat in Korea door de toename van de welvaart ook onder een dictatoriaal regime de rust kan worden gehandhaafd. Dat onze partijgenoten in dat rustige Korea de gevangenismuren beter van de binnen- dan van de buitenkant kennen wil ik als terzijde nog wel even toevoegen. Belangrijker is dat De Jong dan vergeet dat de Amerikanen in Korea alleen maar een duidelijke grens hoeven te bewaken. In Vietnam is er weliswaar een vergelijkbare breedtegraad, de 17e, maar de bewaking daarvan is minder eenvoudig en bovendien niet
749
doeltreffend, zolang andere infiltratiewegen open blijven. Van veel meer belang is, dat er een groot aantal Zuidvietnamese communisten zijn en, ook na een Amerikaanse militaire overwinning, zullen blijven. Zolang de overigens vrij betrekkelijke Koreaanse welvaart niet is bereikt- en dat duurt twintig, dertig jaar? - zolang blijven in een 'gekoreaniseerd' Vietnam de Amerikanen nodig. Als men de Vietcong niet bij de wederopbouw van Vietnam wil betrekken geeft men ze, in de vorm van die Amerikanen, de wapens in handen om, in het op gele en blanke buitenlanders niet zo gestelde Zuid-Vietnam, de hele agitatie en zelfs de oorlog opnieuw te beginnen. De verklaring van Van der Beugel, Goedhart, Van der Goes van Naters en De Jong draagt als kop 'De Partij van de Arbeid en Vietnam'. Anders dan in de brief van 2 mei en anders dan in het artikel van Van der Beugel wordt op de methoden van de Amerikaanse politiek in Vietnam niet ingegaan. De PvdA zegt de doeleinden van de Amerikaanse politiek in Vietnam te ondersteunen en meent dat ook. Nogmaals, waarom dan die verklaring? Vietnam blijkt de kapstok waaraan de pacifistische en communistische infiltratie en celvorming in de PvdA wordt opgehangen. Het nummer is waarschijnlijk niet nieuw. Maar als men het opvoert, waarom dan in vredesnaam na de 'gefundeerde' en heftige aanval op de brief van het partijbestuur dat neerbuigende en tegelijk beleefd aanbevelende 'wij houden ons er gaarne van overtuigd, dat in Partijbestuur en fracties van de PvdA over de doeleinden der Amerikaanse politiek en de oogmerken der Chinese politiek volgens dezelfde lijn wordt gedacht'. Als men zich daarvan overtuigd houdt, dan pleegt men niet zo'n aanval. Van der Beugel heeft in zijn artikel laten doorschemeren - en ik vind dat een bijzonder gelukkige wending in de discussie- dat zijn zorgen over de brief van het Partijbestuur niet znzeer voortkomen uit de daarin betrokken stellingname ten aanzien van Vietnam, als wel uit de mogelijke gevolgen van deze niet bepaald pro-Amerikaanse positiebepaling op het buitenlands beleid van de PvdA. Hij vraagt zich af of de Vietnam-brief het begin is van het verdoezelen van de werkelijke prioriteiten in de buitenlandse politiek van de PvdA. Het partijbestuur is niet van plan die prioriteiten te verdoezelen of aan te tasten. Het partijbestuur is met de Vietnam-brief ook niet tijdelijk van die prioriteiten afgeweken. Het partijbestuur is met Van der Beugel van mening, 'dat een Amerikaanse nederlaag
750
of vernedering (in Vietnam) niet tolerabelis-ook niet voor onsomdat het de positie van de enige krachtsbron in de vrije wereld ernstig zou aantasten'. De onenigheid begint daar, waar Van der Beugel en zijn medeondertekenaars van de verklaring van 16 juni zwijgen over de toenemende omvang van het Amerikaanse 'commitment', over de daaruit voortvloeiende escalatie van het conflict, over het daarmee samenhangende onduidelijk worden van de doelstellingen van de Amerikaanse politiek in Vietnam. Natuurlijk, ook Hanoi en Peking komen in aanmerking voor een brief van het Partijbestuur. Maar over de doeleinden van Hanoi en Peking is geen enkele onduidelijkheid. Wat ons verontrust, niet alleen de partijbestuurders, maar ook de andere partijgenoten, 'is in wezen dat de Verenigde Staten door de aanwending van hun enorme potentieel een andere oorlog op gang brengen dan die waarvoor ze naar Vietnam gekomen zijn. Lyndon B. Johnson wordt van twee kanten aan zijn presidentiële jasje .getrokken. Aan de ene kant door politici en generaals en delen van de publieke opinie die de toestand in Vietnam vooral beoordelen naar de escalatiebehoeften die automatisch voortvloeien uit de omvangrijke Amerikaanse aanwezigheid in het land van generaal Ky. Aan de andere kant door senatoren, leden van het Huis van Afgevaardigden en minder substantiële delen van de publieke opinie, die van mening zijn dat in Vietnam niet het doel van de Amerikaanse politiek moet worden aangepast aan de middelen, dat zou nl. oorlog met Noord-Vietnam en zelfs met China betekenen - maar dat de middelen weer in relatie dienen te worden gebracht tot het doel. Escalatie is een kreet van de 'hawks'. Daartegenover staat de de-escalatie van de 'doves'. Met de brief van 2 mei heeft het bestuur van de Partij van de Arbeid op niet mis te verstane wijze de kant gekozen van de 'doves', van de speurders naar een vrede zonder brokken, van de zoekers naar een voor de in het Vietnamese conflict betrokken partijen aanvaardbaar compromis. Van der Beugel spreekt in zijn artikel van het een socialistische partij niet vreemde begrip van solidariteit. De brief moet, dacht ik, in de allereerste plaats worden opgevat als een uiting van het solidariteitsgevoel van het partijbestuur met diegenen in de VS die streven naar een redelijk compromis, dat in de allereerste plaats tegemoet komt aan de behoefte van grote delen van de bevolking van Zuid-Vietnam naar orde, rust en vrede.
751
r
f
BIOGRAFISCHE NOTITIES
Mr. ]. van den Bergh was van 1960-1963 jongerensecretaris van de PvdA. Na verbonden te zijn geweest aan het Jongeren Vrijwilligers Programma is hij sinds enige tijd werkzaam bij de Nationale Federatie voor de Geestelijke Volksgezondheid. Dr. E. H. van der Beugel was o.m. staatssecretaris van het ministerie van Buitenlandse Zaken en president-directeur van de KLMIs redacteur van S & D.
M1·. ]. A.W. Burger was tot 1962 voorzitter van de Tweede-Kamerfractie van de PvdA. Is lid van de Eerste Kamer en lid van het partijbestuur van de PvdA. Dr. N. Cramer is parlementair redacteur van Het Parool. P. Dankert is internationaal secretaris van de PvdA, lid van het partijbestuur van de PvdA en redacteur vanS & D. Dr. C. de Galanis directeur van de Dr. Wiardi Beekman Stichting en eindredacteur van S & D. Prof. dr. ]. P. Kruiit is hoogleraar aan de Utrechtse Rijksuniversiteit en voorzitter van de redactie van S & D. F.]. A. van Maanen is rayonbestuurder van de PvdA voor het rayon Zuid (Brabant en Limburg) en secretaris van de redactie van S&D.
R. de Rooi is medewerker van de Dr. Wiardi Beekman Stichting.
Prof. dr. P. Thoenes is hoogleraar aan het International Institute of Social Studies in Den Haag en redacteur vanS & D. Drs. Ed. van Thiin is medewerker van de Dr. Wiardi Beekman Stichting en voorzitter van de Amsterdamse gemeenteraadsfractie van de PvdA. H. Wigbold is verbonden aan de V ARA en o.m. redacteur van de TV-rubriek 'Achter het Nieuws'.
752