Een analyse Nederland.
Saskia van Erven 0000647
16 Augustus 2006
Masterscriptie Economie Management en Organisatie
Mw. Dr. C.M. van Praag Drs. J. van der Sluis
Faculteit Economie en Bedrijfskunde Universiteit van Amsterdam Master of Science in Bedrijfseconomie
van
Microkrediet
in
If I could be useful to another human being, even for a day, that would be a great thing. It would be greater than all the big thoughts I could have at the university Muhammad Yunus
Inhoudsopgave Inleiding
1
1. Onderzoeksopzet
4
2. Microfinanciering
7
2.1 Wat is microfinanciering?
7
2.2 Het ontstaan en de ontwikkeling van microfinanciering
8
3.De verschillende soorten microfinancieringsinstellingen en hun doelen
14
3.1 De doelgroep van microfinanciering en de kenmerken van micro-ondernemingen
16
3.2 De invloed van rente op microfinancieringsinstellingen en micro-ondernemers 4. De effecten van microfinancieringsprogramma’s
19 22
4.1 Economisch effect
22
4.2 Sociaal-cultureel effect
24
5. Groei en verbetering van microfinancieringsinstellingen
26
5.1 Nieuwe principes van microfinanciering
28
5.1.2 Het belang van sparen
30
5.2 Niveaus van financiële zelfvoorziening van MFI’s 6. Microkrediet in Nederland
33 37
6.1 De rol van Nederland in microfinanciering
38
6.2 Wat is microkrediet in Nederland?
41
6.2.1 Hoe wordt er gedacht over microkrediet in Nederland en wat is er gaande 6.3De doelgroep 7. Een analyse van de aanbod- en vraagzijde van microkrediet
44 45 46
7.1 De verschillende instellingen, initiatieven en hun doelen
46
7.2 Ondernemerschap in Nederland
50
7.3 Allochtone ondernemers in Nederland
57
8. Discussie 8.1 Vergelijking met ontwikkelingslanden
62 62
9. Conclusie en aanbevelingen
65
Bibliografie
69
Bijlage
73
1. Inleiding Een goed functionerende financiële sector vormt voor inwoners de basisvoorwaarde om bij te kunnen dragen aan de economische activiteit van hun land. In veel landen is de financiële infrastructuur echter alleen bereikbaar voor het rijke deel van de bevolking. De overgrote meerderheid heeft geen toegang tot de financiële sector. Meer dan 90% van de kleine ondernemers wereldwijd heeft geen toegang tot financiële dienstverlening, omdat zij niets bezitten dat als onderpand kan dienen voor een lening. Zij zijn dus aangewezen op informele geldleners die vaak woekerrentes vragen (Year of Microcredit, 2005). Microfinanciering, een concept dat armen toegang geeft tot financiële diensten, heeft zich de afgelopen dertig jaar met succes en op grote schaal ontwikkeld. Microfinanciering is inmiddels een wereldwijd toegepast fenomeen om armen te helpen. Niet voor niets hebben de Verenigde Naties het 2005 uitgeroepen tot Het Internationale Jaar van het Microkrediet. Bijna alle ontwikkelingshulp wordt gericht op de formele economie van een land, terwijl driekwart van de bevolking alleen in aanraking komt met de informele economie. Miljoenen armen maken dagelijks producten uit afval, verbouwen groenten en fruit en drijven handel op alle mogelijke manieren. Deze microbedrijfjes willen groeien, maar ontberen het geld voor investeringen. Banken zijn niet in hen geïnteresseerd. Voor bedrijfjes in situaties als deze biedt microkrediet een oplossing. Het draagt bij aan de ontwikkeling van kleinschalige ondernemingen. Het motto van microkrediet is dan ook: ‘Help mensen om zichzelf te helpen’. Misschien is microkrediet niet het volledige antwoord op de armoede in de wereld, maar het is wel de enige aanpak die op veel plaatsen in Azië, Afrika en Zuid-Amerika, in steeds grotere mate, tot successen leidt (Kamp, 2005, p.18). Ook in Nederland is de aandacht voor microkrediet toegenomen. Dat is mede te danken aan de actieve promotie door prinses Máxima en alle aandacht voor microkrediet in de media. Toegang tot financiering is ook in Nederland noodzakelijk voor de start en groei van ondernemingen. Veel kleine en middelgrote ondernemingen ondervinden problemen bij het verkrijgen van startkapitaal. De risicokapitaalmarkt is onderontwikkeld en banken vermijden riskante leningen. Toch zijn er recent in Nederland verschillende initiatieven ontstaan om microkrediet te verstrekken aan startende ondernemers. Het gaat met name om kleine leningen van banken en andere organisaties. Deze worden verstrekt aan achterstandsgroepen in de samenleving die niet in aanmerking komen voor een gewone lening bij de bank. De programma’s die zijn ontwikkeld profileren zich als zijnde microkredietprogramma’s.
1
De term en het begrip microkrediet wordt echter nog steeds vooral geassocieerd met het ondersteunen van kleine lokale ondernemingen in ontwikkelingslanden. Daar is deze term dan ook ontstaan. Er bestaat nog niet veel duidelijkheid omtrent microkrediet in Nederland. Daarom zal in deze scriptie worden onderzocht wat er zoal gaande is op het gebied van microkrediet en wat de mogelijkheden zijn in Nederland. De theorie over microkrediet in ontwikkelingslanden wordt hierbij betrokken, omdat men daar al jaren ervaring heeft met het succesvol verstrekken van microkredieten. Enkele verschillen en overeenkomsten met betrekking tot microkrediet in Nederland en ontwikkelingslanden zullen worden weergeven. De centrale onderzoeksvraag luidt: Kent
Nederland
een
vergelijkbare
vorm
van
microkrediet
zoals
die
in
de
ontwikkelingslanden wordt toegepast? Of is er sprake van een hype in Nederland rondom de term en betekenis van microkrediet. Enkele subvragen die hieruit volgen zijn: Hoe wordt microkrediet in ontwikkelingslanden toegepast en wat zijn de gevolgen van het verstrekken van microkrediet? Wat wordt er bedoeld met een hype? Wat houdt microkrediet in Nederland in? Wat is de omvang van microkrediet? Aan wie wordt microkrediet verstrekt? Welke verschillende instellingen bieden microkrediet aan? Wat zijn hun initiatieven en hun doelen? Is er wel vraag naar microkrediet bij startende ondernemers? Wat kunnen we in Nederland leren van ontwikkelingslanden? In hoofdstuk een wordt de onderzoeksopzet beschreven, vervolgens is deze scriptie is opgebouwd uit drie delen. Het eerste deel heeft betrekking op microkrediet in de derde wereld, waar het fenomeen is ontstaan. Dit deel dient als theoretisch kader om het concept microkrediet duidelijk te maken. Ook komt in dit deel de ontwikkeling van microkrediet naar microfinanciering in ontwikkelingslanden aan bod. Zo wordt in hoofdstuk twee ingegaan op wat microfinanciering inhoudt, wat het verschil is met microkrediet en hoe het is ontstaan. In hoofdstuk drie worden de verschillende microfinancieringsinstellingen, de doelgroepen, de kenmerken van microondernemingen en de invloed van de rente op de microfinancieringsinstellingen en de ondernemers
beschreven.
Daarna
komen
in
hoofdstuk
vier
de
effecten
van
de
microfinancieringsprogramma’s aan bod. In hoofdstuk vijf wordt ingegaan op de ontwikkeling
2
van microfinanciering, waarbij de groei en verbetering van de microfinancieringsinstellingen en nieuwe principes van microfinanciering worden besproken. In het tweede deel van de scriptie wordt de overstap gemaakt naar microkrediet in Nederland. In tegenstelling tot in ontwikkelingslanden is microkrediet hier nog niet heel erg bekend. In hoofdstuk zes wordt daarom beschreven wat microkrediet in Nederland inhoudt en wat voor initiatieven inmiddels ontplooid zijn. Hoofdstuk zeven gaat in op de verschillende instellingen die microkrediet aanbieden, waarbij hun initiatieven en doelen beschreven worden. Tevens wordt een definitie van de mogelijke doelgroep gegeven en wordt het ondernemersklimaat in Nederland geanalyseerd, met specifieke aandacht voor allochtone ondernemers. Tot slot volgt het derde deel. Hoofdstuk acht bevat een discussie over de vergelijking tussen microkrediet in ontwikkelingslanden en in Nederland. In het laatste hoofdstuk volgt de conclusie met antwoord op de centrale onderzoeksvraag en wordt tevens een aantal aanbevelingen gedaan.
3
1. Onderzoeksopzet Motivatie Mijn interesse in het onderwerp microkrediet is ontstaan tijdens mijn werk in een kindertehuis in Ecuador, Latijns-Amerika. Daar ben ik met verschillende personen in contact gekomen, waaronder een jongen uit Bolivia die ook in het tehuis werkte als vrijwilliger. Hij vertelde me persoonlijke verhalen van mensen uit Bolivia die met behulp van microkrediet een eigen onderneming opgezet hebben. Door deze succesverhalen raakte ik geïnspireerd en wilde ik meer over het onderwerp weten. Terug in Nederland besloot ik mijn scriptie over dit onderwerp te schrijven. Omdat er al veel onderzoek gedaan is naar microkrediet in ontwikkelingslanden, twijfelde ik over wat ik precies wilde onderzoeken. Na een eerste gesprek met mijn scriptie begeleidster Mw. Dr. C.M. van Praag, kwamen we tot de conclusie dat het interessant zou zijn om onderzoek te doen naar microkrediet in Nederland. Type onderzoek Voor het beantwoorden van de centrale onderzoeksvraag en bijbehorende subvragen maak ik gebruik van een kwalitatieve onderzoeksbenadering. Hiervoor is gekozen omdat het onderzoek plaatsvindt op een relatief onbekend terrein. De kwalitatieve onderzoeksbenadering biedt geen eenvoudige en duidelijke set van richtlijnen, maar kenmerkt zich door de manier waarop de gegevens verzameld en geanalyseerd worden. In deze scriptie wordt de kwalitatieve onderzoeksbenadering gebruikt voor een zogenoemd exploratief onderzoek. Er is een beperkt inzicht in microkrediet in Nederland en daarom zullen de relevante aspecten van dit onderwerp explorerend beschreven worden. Onderzoeksmethode De methode die ik hanteer bij het exploratief onderzoek is een onderzoek op basis van diepteinterviews. Omdat er over het onderwerp microkrediet in Nederland nauwelijks literatuur beschikbaar is en er ook bijna geen onderzoek naar gedaan is, ben ik eerst begonnen met een literatuurstudie over microkrediet in ontwikkelingslanden om het onderwerp duidelijk te krijgen. Aan de hand van wetenschappelijke artikelen, boeken en andere studies over microkrediet heb ik een theoretisch kader opgesteld. Na formulering van de centrale onderzoeksvraag en enkele subvragen heb ik een vragenlijst opgesteld en vijf diepte-interviews gehouden. De diepte-
4
interviews duurden ongeveer een uur waarbij per interview een of twee respondenten aanwezig waren. De vragen zijn gesteld aan de hand van een vragenlijst waarvan indien nodig afgeweken werd om dieper op een bepaald onderwerp in te gaan. Doel van het onderzoek Het doel van dit onderzoek is om inzicht te krijgen in wat in Nederland gedaan kan worden met microkrediet. Er wordt eerst onderzocht wat er gaande is op het gebied van microkrediet in Nederland en of er eigenlijk wel behoefte aan is. In tweede instantie wordt een vergelijking gemaakt met ontwikkelingslanden en gekeken of kleine kredieten voor startende ondernemingen in Nederland wel microkredieten genoemd kunnen worden. Verkregen respondenten Eerst ben ik begonnen met de marktverkenning. De markt heb ik opgedeeld in twee spelers: 1. De aanbieders van microkrediet in Nederland 2. De doelgroep aan wie microkrediet verstrekt wordt in Nederland. In eerste instantie was het moeilijk om respondenten te vinden, omdat er nog geen echte markt is voor microkrediet in Nederland. Als eerste heb ik het Nederlands Platform voor Microfinanciering benaderd. Via hen kwam ik in contact met Klaas Molenaar van FACET BV. De vragen die ik heb ontwikkeld waren in eerste instantie bedoeld om inzicht te krijgen in wat voor initiatieven op het gebied van microkrediet in Nederland ondernomen zijn. Klaas Molenaar heeft jarenlange onderzoekservaring op het gebied van microkrediet in ontwikkelingslanden en heeft nu ook als eerste onderzoek naar microkrediet in Nederland gedaan. Het inzicht in en de omvang van microkrediet werd hier duidelijk. Verder ben ik op 10 juni j.l. naar een netwerklounge-bijeenkomst gegaan om daar een interactieve talkshow over microkrediet te kunnen bijwonen. Op de bijeenkomst spraken Dorine Putman van de ASN Bank, Diederick Timmer van Nyenrode (European Institute of Business Affairs) en Michael de Groot van de Rabobank. Via hen en Klaas Molenaar ben ik in contact gekomen met de juiste personen van de ABN AMRO bank en de Rabobank. Bij deze interviews met betreffende personen ben ik dieper ingegaan op wat microkrediet in Nederland volgens hen inhoudt en wat de doelstellingen van verschillende instanties zijn, met andere woorden waarom zij microkrediet aanbieden. De financiële instellingen wilden geen kwantitatieve informatie verstrekken. Door Bart van de Bos ben ik doorverwezen naar Beatris Rocha, die werkt voor Stason. Dit is een
5
stichting die samenwerkt met de ABN AMRO bank. Het is niet gelukt respondenten te vinden aan wie microkrediet verstrekt is omdat de banken deze gegevens niet mogen verstrekken. De volgende personen zijn geïnterviewd: •
Bart van de Bos en Patty Zuidhoek, productmanager kredieten en segment MKB van de ABN AMRO bank.
•
Gert van den Anker, manager zakelijke relaties, van de Rabobank.
•
Klaas Molenaar, de directeur van FACET BV, een consultancy bedrijf dat gespecialiseerd is in promotie van het midden- en kleinbedrijf. FACET BV heeft in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken een uitgebreid onderzoek gedaan naar microkrediet in Nederland. Dit onderzoek is nog niet gepubliceerd, maar het is mij wel ter beschikking gesteld voor het schrijven van deze scriptie.
•
Beatris Rocha, de accountmanager van Stason, een multicultureel startersfonds dat samenwerkt met de ABN AMRO bank.
•
Merdan Yağmur, secretaris Etnisch Ondernemen van VNO-NCW, de grootste ondernemers organisatie van Nederland.
Meer informatie over de inhoud van de interviews, de geïnterviewde personen en de instellingen is te vinden in de bijlage. Analyse van de data De verkregen relevante data uit de diepte-interviews zijn verwerkt in de tekst. Gezien het doel van het onderzoek, zijn meningen en adviezen van de geïnterviewde personen opgenomen in de analyse van de data. Ook zijn de data gebruikt voor aanbevelingen die uit het onderzoek voortvloeien.
6
2. Microfinanciering Meer dan een miljard mensen leven onder de armoedegrens en probeert rond te komen van minder dan één dollar per dag. De Millennium Development Goals (MDG’s) zijn wereldwijd geaccepteerde doelstellingen om voor 2015 de extreme armoede in de wereld te reduceren. Deze doelstellingen hebben onder andere betrekking op honger, inkomen, armoede, ziekte, onderwijs, onderdak en infrastructuur. Microfinanciering speelt een belangrijke rol bij het bereiken van de MDG’s. Zoals al eerder genoemd hebben de Verenigde Naties het jaar 2005 uitgeroepen tot Het Internationale Jaar van het Microkrediet. Het doel is onder andere promotie en steun van duurzame toegang tot financiële dienstverlening en ook publieke bewustwording van en voorlichting over het belang van microfinanciering met betrekking tot de armoedebestrijding. Prinses Máxima is een van de adviseurs van de VN voor microfinanciering. Ze spant zich samen met zes anderen in om aandacht voor microfinanciering te genereren (Hoogendoorn, 2005, p.10). De armoede in de wereld kan niet binnen een paar jaar teniet gedaan worden. Microfinanciering is op dit moment wel een van de beste middelen om hieraan bij te dragen. De begrippen microfinanciering en microkrediet worden vaak door elkaar gebruikt, ze hebben echter wel een verschillende betekenis. Hieronder worden beide begrippen uitgelegd. Daarna wordt globaal ingegaan op het ontstaan en de ontwikkeling van microkrediet.
2.1 Wat is microfinanciering? De term microfinanciering wordt in bredere zin gebruikt om te verwijzen naar het aanbieden van financiële diensten en het creëren van meerdere mogelijkheden voor succes in het lage inkomenssegment van een bevolking. Met financiële diensten wordt bijvoorbeeld sparen, verzekeringen en hypotheken bedoeld. Microkrediet houdt in het verstrekken van kleine kredieten aan cliënten (Rhyne, 2001, p.6). Microfinanciering, ook wel ‘bankieren voor de armen’ genoemd, is een simpele methode die bewezen heeft te werken en armoede te verminderen. Arme mensen, vaak vrouwen, gebruiken kleine leningen en steun van lokale microfinancieringsinstellingen (MFI’s) om hun eigen onderneming op te starten, te behouden of uit te breiden. Een belangrijk kenmerk van microkrediet is het hergebruiken van het geleende geld. Als de lening is terugbetaald, meestal binnen zes maanden tot een jaar, wordt dat geld weer gebruikt
7
voor een andere lening. Zeker in de beginperiode van het verstrekken van microkrediet was dat van belang voor de MFI’s. Zo konden de MFI’s het weinige geld dat ze tot hun beschikking hadden hergebruiken en meer mensen bereiken (Grameen Foundation, 2006). De term microkrediet die in de jaren ‘70 en ‘80 veel gebruikt wordt, maakt in de jaren ’90 plaats voor de term microfinanciering. Anders dan bij microkrediet kunnen bij een financiering ook andere financiële producten een prominente rol spelen (Institute of Business Ethics, 2006, p.15). De meeste microkredietinstellingen verstrekken leningen tussen de 50 en 5000 dollar. Deze leningen zijn bijna allemaal kortlopend, dat wil zeggen dat ze binnen een jaar worden afgelost. Het is opmerkelijk dat alle microkredietinstellingen in de wereld aflossingspercentages van 95% of meer aangeven. Dit in tegenstelling tot de commerciële banken in ontwikkelingslanden die vaak nog niet eens de helft van hun kredieten terugkrijgen (Kamp, 2005, p.25). Wanneer mensen een lening ontvangen, moeten ze werken om te kunnen voorzien in hun levensonderhoud en om de lening weer terug te betalen. Hierdoor krijgen ze een gevoel van waardering en stijgt hun zelfvertrouwen. Dit in tegenstelling tot andere vormen van ontwikkelingshulp, bijvoorbeeld giften voor voedselhulp en gezondheidszorg, die leiden tot afhankelijkheid. In de volgende paragraaf zal in grote lijnen worden weergegeven hoe microkrediet is ontstaan en hoe het zich heeft ontwikkeld tot microfinanciering, in hoofdstuk vijf wordt hier dieper op ingegaan.
2.2 Het ontstaan en de ontwikkeling van microfinanciering Muhammad Yunus is de grondlegger en bedenker van het microkrediet. Hij werd geboren in 1940 in Chittagong in Bangladesh, waar hij zijn opleiding economie volgde. Met een beurs trok hij naar de Verenigde Staten, waar hij zijn PhD behaalde op de Vanderbilt Universiteit in Nashville, Tennessee. In 1972 keerde hij terug naar zijn geboortestad waar hij hoofd werd van de economische faculteit. Op een dag bracht Yunus met een aantal studenten een bezoek aan een arm dorp vlakbij de universiteit. Ze interviewden daar een vrouw die bamboekrukjes vlocht. Zij had geen geld om zelf bamboe te kopen, daarom leende zij bamboe van een bamboehandelaar die eiste dat zij de krukjes alleen aan hem verkocht tegen een bepaalde prijs. Ze kon hier niet onderuitkomen omdat ze simpelweg geen geld had. De kosten voor de inkoop van bamboe bedroegen (in die tijd) maar 22 dollarcent per krukje.
8
Toen Yunus zich dit realiseerde, schrok hij en besloot hij uit eigen zak 42 leningen te verstrekken aan bamboevlechters. Hij besefte dat het mogelijk was met een heel klein bedrag mensen te helpen overleven. Maar niet alleen dat, het creëerde ook persoonlijke initiatieven en ondernemingen om mensen uit hun armoede te halen. Tegen alle adviezen van de banken en de regering in, die het een slecht idee vonden om aan armen geld te lenen omdat zij niet over een onderpand beschikten en dus niet kredietwaardig gevonden werden, ging Yunus door met het verstrekken van microkrediet. In 1976 richtte hij de Grameen Bank (dorpsbank) op die uitging van de principes: vertrouwen en solidariteit (Yunus, 1999). In februari 2006 heeft de bank inmiddels 5.77 miljoen leners waarvan 96% vrouw is. Ze opereren in 1.861 bedrijfstakken, werken in 62.089 dorpen en hebben 17.336 werknemers. Het aflossingspercentage van de leningen bedraagt 98.45% hetgeen de kredietwaardigheid van arme ondernemers bewijst (Grameen, 2006). De droom van Muhammad Yunus is totale uitroeiing van armoede in de wereld. Krediet is de laatste hoop voor mensen die in absolute armoede leven. Daarom vindt Yunus dat het recht om krediet te krijgen moet worden opgenomen als een fundamenteel mensenrecht in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. In de jaren ’70 en begin jaren ’80 gingen naast de Grameen Bank ook andere programma’s (o.a. Basix en Share in India, K- Rep in Kenia, BancoSol en FIE in Bolivia) van start met het verstrekken van kleine leningen. De MFI’s worden gefinancierd met donorgeld en subsidies. De programma’s zijn gebaseerd op het systeem van groepsleningen van de Grameen Bank, met als voornaamste kenmerk het zogenoemde sociale onderpand. Dit houdt in dat een aantal personen dat krediet ontvangt een groep vormt. Elk lid van de kredietgroep is verantwoordelijk voor de terugbetaling van de lening van andere leden van de groep. Kan een persoon zijn lening niet terugbetalen dan wordt dit gedaan door de andere leden van de groep. Zij vormen dus het onderpand van die persoon. Solidariteit en vertrouwen staan centraal binnen de kredietgroep, daarom wordt deze vorm van krediet verstrekking ook wel de solidariteit groepsmethode genoemd (Kamp, 2005, p.37). In deze jaren ligt de nadruk op individuele kredietverstrekking en de net genoemde groepsleningen. Veel ideeën over de ontwikkeling van micro-ondernemingen zijn gebaseerd op de zogenoemde minimalist approach. Deze theorie zegt dat kredietverstrekking veel belangrijker is en een groter effect heeft op de micro-ondernemingen dan alle andere ondersteunende activiteiten. De ondersteunende activiteiten hoeven volgens de minimalist approach niet eens geleverd te worden. De programma’s die volgens deze theorie opereren, kenmerken zich door het
9
verstrekken van korte termijn werkkapitaal tussen de 50 en 1500 dollar tegen een rente die gelijk of hoger is dan de marktrente (Farbman en Lessik, 1989, p.112). In de jaren ’80 en ’90 verbeteren en breiden de microkredietprogramma’s zich uit. Door betere kennis van micro-ondernemingen en ervaring uit de voorgaande jaren wordt duidelijk dat de minimalist approach te gelimiteerd is. De focus, die eerst vooral gericht was op microkrediet, wordt langzaam verlegd naar microfinanciering waarbij sparen en verzekeren belangrijk wordt. Daarnaast worden ondersteunende activiteiten als het verlenen van technische assistentie en de training van de micro-ondernemers een essentieel onderdeel van de microkredietprogramma’s. De vraag naar microfinanciering wordt steeds groter, de meeste MFI’s kunnen niet meer bestaan van donorgeld en subsidies alleen. De laatste jaren worden de MFI’s steeds meer zelfvoorzienende financiële systemen (Robinson, 2001). In figuur 2.1 is een overzicht gegeven van het gemiddelde portfolio van uitstaande leningen van alle MFI’s per regio in 2003. Tabel 2.1 geeft een cijfermatig overzicht van de gemiddelde lening per persoon per regio in 2003, door het gemiddelde bruto portfolio van het aantal uitstaande leningen van alle instellingen in de desbetreffende regio te delen door het gemiddeld aantal actieve leners. Figuur 2.1 Gemiddelde portfolio van uitstaande leningen per regio (US Dollar) 60.000.000 50.000.000 40.000.000 30.000.000 20.000.000 10.000.000
S. A si a
EN A M
LA C
A EC
EA P
Af ric a
0
Mixmarket, (2003). EAP: East Asia and the Pacific, ECA: Eastern Europe and Central Asia, LAC: Latin America and the Caribbean, MENA: Middle East and North Africa.
10
Tabel 2.1 Gemiddelde van alle MFI’s per regio, 2003 Indicatoren
Africa
Aantal Actieve leners
14.969
EAC 97.905
ECA 6.162
LAC 24.162
MENA 19.165
S. Asia 107.875
Bruto portfolio van de leningen (US Dollar) 3.960.419 48.220.723 10.395.162 19.829.124 5.360.530
9.467.381
Gemiddelde lening per persoon
113
509
291
1.902
788
512
Mixmarket, (2003). Bruto portfolio van leningen/ aantal actieve leners = gemiddelde lening per persoon
In onderstaande figuren 2.2, 2.3 en 2.4 zijn uit drie continenten, Azië, Afrika en Latijns–Amerika, per continent zes landen weergegeven. Berekend is het gemiddelde bruto portfolio van uitstaande leningen van alle instelling van het desbetreffende land in 2004. Aangezien nog niet alle cijfers van 2004 bekend zijn, is gekozen voor landen waar relatief veel over bekend is. Het blijkt dat in Latijns-Amerika het gemiddelde portfolio aan leningen hoger ligt dan in Afrika en Azië. De getallen zijn verkregen uit de Microfinance Information eXchange (MIX), dit is een organisatie
voor
het
wereldwijd
uitwisselen
van
alle
informatie
over
de
microfinancieringsindustrie. Door het tijdig publiekelijk beschikbaar stellen van betrouwbare en vergelijkbare informatie over de financiële en sociale prestaties van MFI’s, wordt een grotere financiële transparantie van de microfinancieringsindustrie gecreëerd. Dit helpt managers de MFI’s beter te leiden en het promoot investeringen in de MFI’s. Tevens wordt de MIX gebruikt als benchmark voor investeerders en donoren, en biedt het andere personen en instellingen die diensten verlenen de mogelijkheid om een beter idee en begrip te krijgen van de microfinancieringsindustrie. De MIX bestaat uit twee onderdelen: de MIX Market en MicroBanking Bulletin.
11
Figuur 2.2 Azië Gemiddelde portfolio van uitstaande leningen per instelling, 2004, (US Dollar)
Ca m
bo dj Fi lip a pi jn en In di a Ne pa Pa l ki sta n Vi etn am
12.000.000 10.000.000 8.000.000 6.000.000 4.000.000 2.000.000 0
Mixmarket, (2004)
Figuur 2.3
Figuur 2.4
Afrika
Latijns-Amerika
Gemiddelde portfolio van uitstaande leningen per instelling, 2004, (US Dollar)
Gemiddelde portfolio van uitstaande leningen per instelling, 2004, (US Dollar) 60.000.000
14.000.000 12.000.000 10.000.000 8.000.000 6.000.000 4.000.000 2.000.000 0
50.000.000 40.000.000 30.000.000 20.000.000
Pe ru
ua y
ar ag ua
Pa ra g
ad or
Ni c
ili ë El
sa lv
ia Bo liv
M
Mixmarket, (2004)
Br az
Ke n
ia m bi qu e Ta nz an ia Ug a Zu nda id Af rik a
0
oz a
Gh a
na
10.000.000
Mixmarket, (2004)
Tabel 2.2 geeft een top vijf van de 580 MFI’s die geregistreerd staan in de Mixmarket, gebaseerd op het bruto portfolio aan uitstaande leningen in 2003. Deze bedragen liggen ver boven de gemiddelden, zoals die zijn aangegeven in de grafieken op voorgaande pagina’s, en moeten dus ook niet als standaard worden beschouwd.
12
Tabel 2.2 Top 5 van de grootste MFI’s op basis van bruto portfolio aan uitstaande leningen (2003) 1. Bank Rakyat Indonesia (BRI)
$ 1.720.072.773
2. Caja Popular Mexicana
$
461.714.544
3. Grameen Bank (Bangladesh)
$
283.062.894
4. KMB Bank (Rusland)
$
204.982.283
5. Bangladesh Rural Advancement Committee
$
210.590.588
Mixmarket, (2003)
13
3. De verschillende soorten MFI’s en hun doelen De microfinancieringsindustrie bestaat uit verschillende instituten met verschillende doelen. NietGouvernementele Organisaties (NGO’s) streven vaak sociale doelen na, zoals het bestrijden van armoede, terwijl commerciële instituten over het algemeen het aanbieden van financiële diensten als hun belangrijkste doel beschouwen. Gulli (1998) maakt onderscheid in vier verschillende types MFI’s1. Het betreft allemaal instituten die met hun verschillende benadering andere niches in de markt voor microfinanciering bedienen: 1. Commerciële formele financiële instituten (FFI): dit zijn bijvoorbeeld banken, kredietprogramma’s of financieringsbedrijven. Zij zien microfinanciering als een manier om nieuwe markten te betreden en op een ethisch verantwoorde manier winst te maken. Micro-ondernemers vormen niet de meerderheid van hun cliënten. Zoals gezegd streven ze vooral commerciële doelen na. 2. Gespecialiseerde FFI’s: houden zich alleen maar bezig met het aanbieden van financiële diensten aan micro-ondernemingen. Vaak maken zij gebruik van het eerder genoemde systeem van groepsleningen met sociaal onderpand. Zij streven dus een combinatie van commerciële en sociale doelen na. Voorts kan er nog een onderscheid worden gemaakt tussen gespecialiseerde NGO’s en multifunctionele NGO’s. Beiden zijn meer afhankelijk van donorfondsen dan commerciële en formele FFI’s, omdat hun rechtsvorm het niet toelaat spaar- en leendiensten aan te bieden in de commerciële markt. 3. Gespecialiseerde NGO’s: beperken hun activiteiten tot microfinanciering maar zijn wel socialer georiënteerd dan FFI’s. 4. Multifunctionele NGO’s: bieden micro-ondernemers naast microfinanciering ook gezondheids- en onderwijsdiensten aan. Microfinanciering wordt hier gebruikt als een manier om armoede te reduceren. Bovendien kan het ook gezien worden als een manier om arme mensen te betrekken bij andere ontwikkelingsprogramma’s. Recentelijk zijn ook internationale commerciële banken zich bezig gaan houden met microfinanciering. In 2005 (het jaar van microkrediet) hebben verschillende internationale banken aangekondigd te beginnen met microfinancieringsactiviteiten of hun reeds bestaande activiteiten uit te breiden. 1
Ook informele financiële circuits zoals spaar- en kredietclubs, familie, vrienden en privé geldleners een grote rol in
microfinanciering (Kamp, 2005). Dit valt echter buiten het bestek van deze scriptie.
14
De banken nemen dit initiatief om twee redenen. Allereerst is er sociale motivatie. Aan de hand van actieve participatie in microfinanciering laten de banken hun maatschappelijk verantwoorde kant zien. Omdat microfinanciering door de regering, grote ontwikkelingswerkorganisaties en het algemene publiek als positief wordt beschouwd, verhoogt deelname in microfinanciering de reputatie van de bank bij verschillende stakeholders. Een kernactiviteit van de bank is het verstrekken van financiële services aan cliënten, dit is gerelateerd aan toegang verlenen tot financiële services voor arme mensen. De tweede reden is meer economisch en komt voort uit het feit dat de banken business targets willen behalen door middel van marktontwikkeling. De microfinancieringsindustrie is een snel groeiende markt. Banken kunnen met hun expertise de MFI’s en micro-ondernemingen helpen groeien. Aan de andere kant bedienen de banken hun reeds bestaande klanten door het aanbieden van investeringsmogelijkheden in microfinancieringsactiviteiten. De banken bieden financiële niet-financiële producten aan, zoals technische assistentie, toegang tot banknetwerken en platformen, en services voor de MFI’s. De meeste internationale banken bieden hun producten aan de microfinancieringsinstellingen aan, omdat deze meer ervaring, goed getraind personeel en een uitgebreid netwerk voor microfinanciering hebben. Enkele banken bieden hun producten rechtstreeks aan individuen en kleine bedrijven aan (Institute of Business Ethics, 2006). De NGO’s zijn vaak niet zo blij met de belangstelling van de commerciële banken omdat deze zich concentreren op de bovenkant van de markt, dat wil zeggen goedlopende microfinancieringsinstellingen die in de stad gevestigd zijn, zelfstandig opereren en winst maken. De instellingen aan de onderkant van de markt, die de moeilijker bereikbare groepen bedienen worden vaak overgeslagen. Hierdoor worden vooral de dunbevolkte plattelandsgebieden overgeslagen (Gullie, 1998). Samenvattend kunnen er vier typen MFI’s onderscheiden worden: 1. commerciële formele financiële instituten, 2. gespecialiseerde formele financiële instituten, 3. gespecialiseerde NGO’s en 4. multifunctionele NGO’s. Vanaf 2005 zijn ook internationale commerciële banken zich bezig gaan houden met microfinanciering, of hebben hun reeds bestaande activiteiten uitgebreid. Willen de MFI’s hun doelen bereiken dan moeten zij rekening houden met wie hun cliënten zijn en wat de micro-ondernemingen nodig hebben. Een medewerker van een MFI heeft een grondige mensenkennis nodig om te bepalen of iemand ondernemend genoeg is om voordeel te halen uit een microkrediet. De MFI’s hebben als taak het bieden van permanente toegang tot financiële services; dit is alleen mogelijk als er kostendekkend gewerkt wordt. Om dit te bereiken vragen de
15
MFI’s vaak hoge rente. In de volgende paragraaf wordt eerst de doelgroep van microfinanciering en de kenmerken van micro-ondernemingen beschreven, vervolgens wordt ingegaan op de invloed van de rente op de MFI’s en de ondernemers.
3.1 De doelgroep van microfinanciering en de kenmerken van micro-ondernemingen De Microcredit Summit Campaign, 1997, omschrijft de belangrijkste doelgroep die in aanmerking komt voor microkrediet als: de ‘armsten van de armen’. Dit houdt in die personen die onder de armoedegrens van het desbetreffende land leven. Deskundigen plaatsen hier kanttekeningen bij, want de allerarmsten hebben meer baat bij sociale programma’s en giften dan bij het opzetten van een handeltje. Juist voor degenen die iets beter af zijn, is lenen een betere vorm dan geven (Vossen, 2005). Studies tonen eveneens aan dat maar een paar MFI’s daadwerkelijk de allerarmsten bereiken, en dat de meeste een groter percentage minder arme cliënten hebben, zie onderstaande figuur 3.1 (Gullie,1998, p.19). Figuur 3.1
CGAP, (2003)
De doelgroep kan daarom het best omschreven worden als: alle mensen die niet in aanmerking komen voor een gewone lening bij de bank. In het algemeen zijn dit arme mensen met een zwakke economische positie (Institute of Business Ethics, 2006, p.15). In paragraaf 2.2 is al gezegd dat leningen worden verstrekt aan arme mensen met lage inkomens, overwegend vrouwen. Onderstaande figuur 3.2 laat zien dat in alle regio’s meer dan de helft van het aantal personen dat leent vrouw is. In Zuid-Azië is dit percentage het hoogst. Hier is 83.3%
16
van de leners vrouw. Figuur 3.2
S. A si a
M EN A
LA C
EC A
EA P
90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
A fr ic a
%
Percentage vrouwelijke leners per regio, 2003
Mixmarket, (2003). EAP: East Asia and the Pacific, ECA: Eastern Europe and Central Asia, LAC: Latin America and the Caribbean, MENA: Middle East and North Africa.
Waarom zijn juist vrouwen zo belangrijk? Mannen neigen alleen te investeren in het bedrijf, terwijl vrouwen ook rekening houden met de economische ontwikkeling van het huishouden. Vrouwen hebben een positieve invloed op het gezin; als ze zelf nooit hebben leren lezen en schrijven, houden ze hun kinderen langer op school. Zij doorbreken de armoedespiraal door hun kinderen een kans te geven die zij zelf nooit gehad hebben. Ook maakt een lening vrouwen bewuster van het aantal kinderen dat ze krijgen. Als ze in verwachting raken, kunnen ze namelijk hun bedrijfje moeilijker in stand houden. Daarom plannen zij hun zwangerschap bewuster (International Year of Microcredit, 2005). Zoals eerder al is genoemd is er een verschil tussen mensen die op het platteland wonen en in de stad. Bij deze laatste groep is het makkelijker om kredietgroepen te organiseren. De mensen wonen dicht bij elkaar en er zijn veel handelaren die op dag- of weekbasis kunnen terugbetalen. Op het platteland is dat veel moeilijker, omdat men hier te maken heeft met de agrarische cyclus waarbij tussen zaaien en oogsten wel een half jaar kan zitten. De microfinancieringssector is hier dan ook nog erg onderontwikkeld (Vossen, 2005). Om goede services aan te bieden aan de cliënten, is het voor MFI’s dus zeer belangrijk om karakteristieken en beperkingen goed te kennen. De zogenoemde ‘loan officers’ hebben direct contact met hun klanten en zijn op de hoogte van alles wat er gebeurt (FACET, 2006, p.14). Samenvattend komt het erop neer dat de doelgroep bestaat uit arme mensen die niet in
17
aanmerking komen voor een lening bij de bank. Vrouwen vormen de grootste groep die krediet ontvangt. Voorts wordt er nog onderscheid gemaakt tussen mensen die op het platteland wonen en in de stad. In de volgende alinea zal worden ingegaan op de kenmerken van microondernemingen.
Kenmerken van micro-ondernemingen Micro-ondernemingen hebben vaak een klein startkapitaal nodig. Het werkkapitaal daarentegen is relatief hoog. Het aantal werknemers is vaak niet meer dan 5 (of 10) personen. De meeste microondernemingen in de stad werken met een korte termijn planning, vaak dagelijks of wekelijks; op het platteland is de planning vaak seizoensgebonden. Het starten en staken van microondernemingen is een continu proces. Hieruit kan worden opgemaakt dat het financieren van kleine bedragen op korte termijn noodzakelijk is. Daarnaast zijn micro-ondernemingen in regel geen autonome economische units maar maken ze deel uit van een groter geheel, bestaande uit bijvoorbeeld andere ondernemingen en huishoudelijke activiteiten. Dit houdt in dat de financiële behoeften van gezinnen vaak niet gescheiden kunnen worden van die van de ondernemingen. Verdere kenmerken zijn beperkingen in tijd en mobiliteit. Vrouwen die opereren in microondernemingen, houden ook hun gezin draaiende en hebben meerdere verantwoordelijkheden en dus minder tijd. Voor micro-ondernemers op het platteland geldt dat zij vaak geen vervoer naar de stad hebben en dus uren onderweg zijn naar de dichtstbijzijnde microkredietinstelling. Deze beperkingen vereisen snelle verwerking van de transacties van de leningen en goed bereikbare locaties van de instellingen (Otero en Rhyne, 1994, p.13). De producten van micro-ondernemingen zijn vaak simpele consumentengoederen zoals voedsel, kleding, schoenen, houten meubels en gereedschap. Er wordt met name gebruik gemaakt van traditionele ambachten en kennis, wat weer tot gevolg heeft dat de mensen snel ideeën van elkaar kopiëren. Tevens wordt er gebruik gemaakt van lokale grondstoffen, waardoor er weinig geïmporteerd wordt. Een toename van het aantal micro-ondernemingen heeft daardoor bijna geen effect op de handelsbalans van het desbetreffende land (Teszler, 1989, p.14). In tabel 3.1 op de volgende pagina worden de belangrijkste kenmerken van micro-ondernemingen samengevat.
18
Tabel 3.1
Kenmerken van micro-ondernemingen: - Niet meer dan 5 (of 10) werknemers - Laag startkapitaal nodig, relatief hoog werkkapitaal - Geen autonome units, maken deel uit van een groter geheel - Tijd- en mobiliteitsbeperkingen - Producten zijn simpele consumentengoederen - Vaak gebruik gemaakt van traditionele ambacht en kennis - Snel kopieer gedrag van andermans ideeën - Gebruik van lokale grondstoffen - Weinig import
3.2 De invloed van rente op microfinancieringsinstellingen en micro-ondernemers Om er zeker van te zijn dat de MFI’s permanente toegang tot de financiële services kunnen bieden aan de mensen, moeten ze ervoor zorgen dat de kosten gedekt worden. Is dit niet het geval, dan blijven de MFI’s afhankelijk van donaties en subsidies en kunnen ze slechts een klein aantal cliënten bereiken. De MFI’s vragen hoge rente om de kosten te dekken die gemaakt worden door het verstrekken van kleine leningen. Drie type kosten moeten door de rente gedekt worden: de administratieve kosten, de kapitaalkosten (inclusief inflatie) en de verliezen van de leningen. Tevens wordt de hoge rente gebruikt om te voorzien in het verhogen van het eigen vermogen (Helms en Reille, 2004, p.3). De microkredietrente is hoger dan de normale bancaire rente, omdat het percentage kosten van een kleine lening hoger is dan dat van een grote lening. Een groot deel van de transactiekosten is immers vast en varieert niet met de omvang van de lening. De rente is daarentegen wel lager dan de rente die gevraagd wordt door ‘informele’ geldleners, wat vaak de alternatieve manier is voor micro-ondernemingen om geld te lenen (Rosenberg, 2002).
19
Tabel 3.2 Jaarlijkse rente van commerciële banken, MFI’s en informele geldleners, 2003 Land
Commerciële Banken
MFI’s
Informele geldleners
Indonesië
18%
28-63%
120-720%
Cambodja
18%
45%
120-180%
Nepal
15-18%
18-24%
60-120%
India
12-15%
20-40%
24-120%
Filippijnen
24-29%
60-80%
120%
Bangladesh
10-13%
20-35%
180-240%
Helms en Reille, (2004, p.4)
In tabel 3.2 is van een aantal landen in Azië de jaarlijkse rente van commerciële banken, MFI’s en informele geldleners in 2003 weergegeven. Hier is het verschil in de hoogte van de rente duidelijk te zien. Volgens Kamp (2005, p.61) drukt de rente niet zo zwaar op kleine ondernemers, omdat zij met microkredieten hoge rendementen behalen. Ze houden zich aan de aflossingsvoorwaarden omdat ze boven alles een betere toekomst willen voor henzelf en hun kinderen. Dat de aflossingspercentages boven de 95% liggen bevestigt dit. Een manier om de rente te laten dalen, is het aanmoedigen van verschillende soorten MFI’s, zoals NGO’s, kredietprogramma’s en banken. Elke MFI heeft een verschillende kostenstructuur en service voor de cliënten. Hierdoor komt er meer competitie in de markt en daalt rente. Willen de MFI’s hun cliënten behouden, dan moeten ze ervoor zorgen dat een niet te hoge rente gevraagd wordt. Andere manieren om de rente te laten dalen, zijn het aantrekken van bijvoorbeeld spaargeld en het verbeteren van de operationele efficiency van de MFI’s als gevolg van het aantrekken van technische expertise (Gullie, 1998, p.64). Samengevat kan gezegd worden dat de MFI’s hogere rente dan de normale bancaire rente vragen. Gezien de hoge aflossingspercentages blijken de micro-ondernemers in staat de rente te betalen.
20
Een lagere rente is echter wel wenselijk. Dit kan bereikt worden door de opkomende concurrentie en verbetering van efficiency van de MFI’s. In dit hoofdstuk is gesproken over de verschillende instellingen die microfinanciering aanbieden. Om hun doelstellingen te bereiken is het noodzakelijk de doelgroep voor microfinanciering en de kenmerken van de micro-ondernemingen goed te kennen. Ook is gebleken dan wanneer de MFI’s langdurig financiële services aan willen bieden, ze noodgedwongen zijn om hoge rente te vragen om de hoge kosten te dekken. Het volgende hoofdstuk gaat in op de economische en sociaal-culturele effecten van microfinanciering en microfinancieringsprogramma’s.
21
4. De effecten van microfinancieringsprogramma’s Sociale marginalisering, analfabetisme, marktrestricties, economische schommelingen, conflicten en
natuurrampen
kunnen
grote
invloed
hebben
op
de
mate
van
succes
van
microfinancieringsprogramma’s. Alleen op maat gesneden financiële diensten voor arme mensen, die aansluiten op de lokale werkelijkheid, leiden tot duurzame ontwikkeling. Over het effect van microfinancieringsprogramma’s op de arme mensen in ontwikkelingslanden is al veel onderzoek gedaan maar het blijft een onderwerp van intens debat. Met effect wordt bedoeld hoe de financiële services de levens van de armen beïnvloeden. Sommigen studies tonen positieve invloeden aan terwijl andere geen of negatieve invloeden aantonen (Woller en Parson, 2002). In
de
volgende
paragraaf
wordt
eerst
een
aantal
economische
effecten
van
microfinancieringsprogramma’s beschreven, daarna wordt ingegaan op de sociale- en culturele effecten.
4.1 Economisch effect
Microfinancieringsprogramma’s kunnen de lokale economie op twee belangrijke manieren beïnvloeden, namelijk direct en indirect. De lokale economie wordt direct beïnvloed op drie manieren: 1. Door aankopen van goederen en services van lokale handelaren door de programma’s zelf. 2. Door aankopen van goederen en services van lokale handelaren door werknemers van de programma’s. 3. Door het kopen van grondstoffen, bedrijfskapitaal en andere onderneming gerelateerde goederen van lokale handelaren door personen die een lening hebben afgesloten. De
lokale
economie
wordt
indirect
beïnvloed
doordat
door
uitgaven
van
de
microfinancieringsprogramma’s en van de ondernemers anderen ook weer meer te besteden hebben. Dit brengt een algemene toename van uitgaven in de lokale economie teweeg. Dit effect wordt het multiplier inkomens effect genoemd wat inhoudt: de totale verandering van inkomen veroorzaakt door alle werknemers in de lokale economie door een exogene verandering in investering, consumptie uitgaven, uitgaven van de regering enz. Het effect wordt berekend door de inkomens multiplier (Woller en Parson, 2002).
22
In figuur 4.1 staat dit schematisch weergegeven. Figuur 4.1
MFI
Salaris van het personeel van het programma
Aankopen
Aankopen
Lokale koopman
Leningen aan Cliënten
Aankopen via de multiplier
‘Lekkage’ van aankopen in andere gemeenten
Indirecte economische effect.
‘Lekkage’ van ‘Lekkage’ van aankopen andere aankopen in in andere gemeenten gemeenten
De uitgaven genereren extra economisch effect op het inkomen en de werkgelegenheid door de multiplier
Woller en Parson, (2002 p.17)
Woller en Parson (2002) hebben onderzoek gedaan naar de directe en indirecte economische effecten van een microfinancieringsprogramma in Portoviejo, Ecuador, Latijns-Amerika. Ze hebben de uitgaven in één jaar van de drie in tabel 4.1 genoemde partijen berekend en deze verdeeld naar regio van uitgaven: de lokale economie (Portoviejo), de provincie waarin Portoviejo ligt (Manabi) en de rest van Ecuador (anderen). De resultaten van het directe economische effect staan in Tabel 4.1. Er moet wel bij vermeld worden dat dit de korte termijn economische effecten zijn en dat er met de kosten van het microfinancieringsprogramma geen rekening is gehouden.
23
Tabel 4.1 Totaal directe economische effect (april ’98- maart’99, US Dollars) Uitgaven categorie
Portoviejo
Manabi Regio
Anderen
Totaal
Uitgaven van MFI
62.640
8.700
15.660
87.000
Uitgaven van werknemers
43.000
6.070
1.518
50.588
Uitgaven van Cliënten
110.000
5.854
38.207
154.061
Totaal direct effect
215.640
20.624
55.385
291.649
Woller en Parson, (2002, p.18)
Het indirecte economische effect is berekend met behulp van de reeds genoemde inkomens multiplier 2 . Hieruit blijkt dat de inkomensmultiplier 2.24 is. Dat betekent dat elke door het programma gegenereerde dollar resulteert in $1.24 extra inkomen. Dit houdt in dat het indirecte economische effect $215.640× 1.24 = $267.394 bedraagt. Het totale economische effect van het programma is dus $215.640+ $267.394= $ 483.034 per jaar (Woller en Parson, 2002, p.9). Dit onderzoek toont aan dat een MFI zowel direct als indirect een economisch effect teweegbrengt in de lokale en regionale economie. Waarschijnlijk is het economische effect veel groter als er meerdere MFI’s opereren in dezelfde regio.
4.2 Sociaal-cultureel effect Studies hebben aangetoond dat de economische zelfstandigheid van huishoudens positief beïnvloed wordt door microkrediet. Het inkomen wordt hoger wat weer tot gevolg heeft dat huishoudens meer te besteden hebben. De opbrengsten worden geïnvesteerd in onderwijs en gezondheidszorg (Snodgrass en Sebstad, 2002, p.29). Tevens krijgen mannen en vrouwen meer empowerment, wat inhoudt dat de mensen de mogelijkheid krijgen zelf de beslissingen te nemen die hun leven beïnvloeden, vooral economisch gezien (Cheston en Kuhn, 2002, p.12). Hierdoor groeit het zelfrespect en zelfvertrouwen van de 2
Voor meer details en uitgebreidere gegevens zie pp.8-9 van Woller en Parson (2002)
24
mensen, en worden er nieuwe mogelijkheden gecreëerd ten aanzien van het opbouwen van een toekomst. De reeds besproken solidariteit groepsmethode heeft naast de hoge aflossingspercentages nog een ander effect, namelijk het creëren van netwerken. De micro-ondernemers zijn in dezelfde buurt actief, en kunnen op deze manier van elkaar leren of hun klantenkring uitbreiden (Kamp, 2005, pp.38). De solidariteit groepsmethode vervult tevens de functie van marktregulator. Groepsleden zijn verantwoordelijk voor de leden van de groep en de leiders. Dit houdt in dat ze goedkeuring geven of onthouden aan iemand die krediet wil. Dit geeft ze ook het recht om zelf te bepalen of een persoon lid mag worden van de groep. De groepen zijn klein: ze hebben tussen de drie tot tien leden. Per groep mag maar één persoon van een familie participeren. Op deze manier bepaalt de groep wat voor ondernemingen er opgezet worden en wordt tevens voorkomen dat iedereen dezelfde soort ondernemingen begint (Berenbach en Guzman, 1994, p.122). Een ander belangrijk sociaal-cultureel effect van de microfinanciering is de in paragraaf 3.1 genoemde emancipatie van vrouwen. Studies hebben aangetoond dat toegang tot financiële diensten de status van de vrouw in haar familie en in de gemeenschap heeft verhoogd. De vrouwen zijn assertiever geworden, hebben meer zelfvertrouwen en spelen een grotere rol bij het nemen van beslissingen. Bovendien nemen ze zelfs de rol van leider aan in hun gemeenschap (International Year of Microcredit, 2005). Uit een studie van de Verenigde Naties in India blijkt dat de mannen positief reageren op de ontwikkeling van hun vrouwen en ook blijkt het huiselijke geweld tegen vrouwen af te nemen. Er zijn zelfs politieke gevolgen; zo blijkt in India dat meer vrouwen hun stem laten horen tijdens de verkiezingen (Kamp, 2005, p.55).
25
5. Groei en verbetering van MFI’s Nu de effecten van microfinanciering zowel op economisch, als sociaal en cultureel gebied bekend zijn, rest de vraag hoe MFI’s zoveel mogelijk arme mensen kunnen bereiken en kunnen blijven voldoen aan de toenemende vraag naar krediet. Op deze vraag zal in dit hoofdstuk worden ingegaan, door de ontwikkeling van microfinanciering en groei van de instellingen te analyseren. In paragraaf 2.2 is al kort ingegaan op de ontwikkeling van microfinanciering. Deze paragraaf gaat hier dieper op in door de nieuwe organisatieprincipes met bijbehorende technieken te beschrijven. In de jaren ’70 en ‘80 kregen de microkredietinstellingen geld van donoren en overheidsinstellingen. Een probleem was echter dat de mensen die hun krediet terug betaalden, al snel weer een nieuwe hogere lening wilden. Hiervoor was weer geld nodig. Omdat de MFI’s afhankelijk waren van donoren, moesten ze iedere keer wachten tot er geld beschikbaar was. Zodoende was men in die tijd van mening dat microkredietinstellingen continue subsidies moesten krijgen om te kunnen blijven bestaan en uiteindelijk te kunnen groeien (Kamp, 2005). De laatste twintig jaar zijn er echter nieuwe ideeën en visies ontstaan en worden MFI’s in de context van een geheel zelfvoorzienend financieel systeem geplaatst. Volgens Rhyne en Otero (1994), zijn de principes van het aanbieden van financiële diensten aan de armen hetzelfde als die van elk financieel systeem. Namelijk een markt die de behoeften van de klant begrijpt en producten ontwikkelt om deze te vervullen. Het inzicht is ontstaan dat sparen voor microkredietinstellingen net zo belangrijk is als kredietverstrekking. En dat alleen levensvatbare financiële instituten uiteindelijk financiële diensten kunnen aanbieden. Dit noodzaakt de instituten breakeven te draaien of zelf winst maken met hun financiële operaties. Tevens moeten ze hun fondsen werven bij niet gesubsidieerde bronnen. In figuur 5.1 op de volgende pagina zijn de financieringsbronnen van de MFI’s per regio in 2005 gegeven. Het eigen vermogen bestaat uit donaties, aandeelhouderskapitaal (buitenlandse of binnenlandse investeringen) en zelf verworven inkomen. Het vreemd vermogen bestaat uit deposito’s en buitenlandse en binnenlandse leningen.
26
Figuur 5.1 Financieringsbronnen van de MFI’s
Afrika
E.Asia & Pacific Eigen vermogen
E. Europe & LAC Central Asia Deposito’s
MENA
Z.Azie
Leningen
Lafourcade e.a. (2005, p.8)
Het gebruik van vreemd- of eigen vermogen van een MFI hang af van: de rechtsstructuur van de instelling, de looptijd van de programma’s, de aanwezigheid van donoren, de mate van openheid van de lokale markt naar microfinanciering en de financiële services die geboden worden (Microbanking Bulletin, 2005 p.61). De verandering van het traditionele model waarbinnen microkredietinstellingen afhankelijk zijn van donoren naar het nieuwe model van een onafhankelijk financieel systeem, is nodig omdat het oude model geen stand meer kan houden en een gelimiteerd bereik heeft. Met andere woorden, financiële zelfvoorziening en schaalgrootte zijn twee belangrijke organisatieprincipes geworden om in de behoeften van micro-ondernemingen in de hele wereld te voorzien. De focus op schaalgrootte is duidelijk: er zijn miljoenen mensen op de wereld die geen toegang hebben tot financiële diensten. Om al deze mensen te bereiken is er een model nodig waar continue groei mogelijk is. Dit kan niet bereikt worden door subsidie alleen. Financiële zelfvoorziening is hier de oplossing. De enige manier om continu te groeien is om financieel onafhankelijk te worden. Schaalgrootte en financiële zelfvoorziening zijn alleen haalbaar door nieuwe technieken om de micro- ondernemingen te bereiken.
27
Deze technieken zijn gebaseerd op de krediet- en spaarprincipes die in de volgende paragraaf besproken zullen worden.
5.1 Nieuwe principes voor microfinanciering Zoals in de vorige paragraaf genoemd, zijn de principes van het aanbieden van financiële diensten aan de armen hetzelfde als in elk financieel systeem. Er zijn verschillende programma’s voor het verstrekken van microkrediet ontwikkeld. Ze worden toegepast in Azië, Latijns-Amerika en Afrika. Ondanks de verschillen tussen die programma’s, geldt een aantal algemene principes dat een programma succesvol maakt. Allemaal passen ze technieken toe die ervoor zorgen dat de kosten van de lening evenredig zijn met kleine leningen die verstrekt worden (Otero en Rhyne, 1994, p.15). De krediet- en spaarprincipes worden hieronder besproken. De volgende drie kredietprincipes worden door Otero en Rhyne (1994, pp.15-16) beschreven en geven de kern van de nieuwe technieken weer: 1. Marktkennis: ken de markt waarin geopereerd wordt. De armen zijn bereid om te betalen voor toegang tot en het gemak van financiële diensten. Wat de armen nodig hebben is een lening voor contant geld en bedrijfskapitaal, met een aflossingstermijn van een jaar of minder. De transactiekosten dienen zo laag mogelijk te worden gehouden door het snel betalen van geld, makkelijke afhandelingprocessen en de locatie van de kredietinstelling dicht bij de klant te houden. De rente is relatief hoog vergeleken met het formele financiële systeem, maar laag vergeleken met de rente van het informele systeem. 2. Administratie: gebruik speciale technieken voor administratie. Relatief makkelijke procedures worden gebruikt voor de kleine leningen. Het formulier voor het verkrijgen van een lening is vaak niet groter dan één pagina. Goedkeuringen van de leningen worden gebaseerd op reeds bestaande criteria in plaats van waardering van het bedrijfsplan. 3. Terugbetalingmotivatie: gebruik speciale technieken om terugbetaling te motiveren. Hier wordt vaak gebruik gemaakt van de reeds genoemde solidariteit groepsmethode en de belofte om weer een nieuwe hogere lening te verkrijgen na terugbetaling. Het verschil met commerciële financiële instellingen is dat bij microkredietinstellingen gebruik gemaakt wordt van een incentive structuur om terugbetaling te bevorderen in plaats van het
28
verzamelen van dure informatie. Dit maakt het voor microkrediet instellingen mogelijk om te opereren tegen redelijke kosten. De terugbetalingmotivatie kan gezien worden in de context van het principaal-agent theorie. De microkredietinstelling is de principaal die een lening versterkt op basis van een contract aan de agent, in dit geval de ondernemer. Dit contract is grotendeels gebaseerd op vertrouwen, omdat de agent niet over een onderpand beschikt en er weinig informatie over hem bekend is. Een incentive voor de agent om zijn lening af te lossen, is het feit dat hij na aflossing weer een nieuwe lening krijg. De agent is erg gemotiveerd en zal optimale inspanning leveren omdat dit zijn enige kans is om zich uit zijn armoede omhoog te werken en een beter bestaan op te bouwen. Hij is zich zeer bewust van de gevolgen als hij zijn lening niet terug betaald. Dit is eigenlijk de optimale principaal-agent situatie. Een bewijs hiervoor zijn de genoemde hoge aflossingspercentages. Deze incentive structuur werkt alleen in ontwikkelingslanden. In bijvoorbeeld Nederland is veel meer sprake van tegengestelde belangen en asymmetrische informatie tussen de principaal en de agent (de bank en de ondernemer). Daarom wordt in Nederland gebruik gemaakt van strenge beoordelingsprocedures voordat je een lening krijgt (Hendriks, 2003, pp.90-93). Net zo belangrijk als de kredietprincipes, zijn de spaarprincipes. Ook deze principes zijn ontstaan uit de ervaring met verschillende microkrediet programma’s: 4. Belang van sparen: spaarinstrumenten bieden veiligheid, gemak, directe toegang tot geld en een positieve bruto opbrengst. 5. Sparen voor iedereen: meer mensen willen sparen in plaats van lenen, daarom kunnen spaarservices dieper doordringen in de gemeenschap. De kans om te sparen moet niet gelimiteerd worden tot alleen diegenen die lenen. 6. Ontwikkeling van spaarservices: spaarservices moeten worden ontwikkeld naar de behoefte van de cliënten. Het spaargeld kan gebruikt worden om leningen aan microondernemingen te financieren. Veel microkredietprogramma’s nemen in hun voorwaarden de bepaling op dat mensen die geld lenen ook een bepaald deel van het bedrag moeten sparen. Typisch aan deze vorm van sparen is dat mensen pas toegang krijgen tot hun spaargeld als hun lening is terugbetaald (Otero en Ryhne, 1994, p.17).
29
5.1.2 Het belang van sparen In de vorige paragraaf zijn de krediet- en spaarprincipes beschreven, maar waarom sparen zo belangrijk is en wat de voordelen zijn voor de verschillende partijen wordt in deze paragraaf beschreven. Figuur 5.2 Aantal mensen dat spaart en leent per regio, 2003
Leners Spaarders
Lafourcade e.a. (2005 p. 4) getallen zijn in miljoenen
In figuur 5.2 is het aantal mensen dat leent en het aantal mensen dat spaart per regio gegeven. Wat opvalt, is dat in Midden- en Zuid-Afrika het aantal mensen dat spaart drie keer zo groot is dan het aantal mensen dat leent. In Indonesië zijn zelfs tien keer zoveel spaarders dan leners. Dit laatste komt door de aanwezigheid van de grootste microfinancieringsinstelling van de wereld, Bank Rakyat Indonesia (BRI) waar 29.8 miljoen mensen sparen (Lafourcade e.a., 2005, p.4). De betekenis van spaarprogramma’s is niet gering. Ze dragen niet alleen bij aan lokale, regionale en economische ontwikkeling. Ook de huishoudens, ondernemingen, lokale groepen, organisaties en financiële instituten hebben baat bij deze steun. Huishoudens sparen voor consumptie in tijden met laag inkomen, bijvoorbeeld als ze een bedrijf hebben met seizoensgebonden werk. Tevens sparen ze voor investeringen in bijvoorbeeld onderwijs voor de kinderen, het bouwen van een huis en het aanleggen van elektriciteit. Een
30
andere reden om te sparen kan zijn ziekte, handicap of pensioen zodat wanneer de kostwinnaar van het gezin door ziekte of ouderdom niet meer in staat is te werken, zijn familie altijd iets heeft om op terug te vallen. Tenslotte biedt spaargeld mensen de mogelijkheid om zelf iets te financieren, in plaats van dat ze gebruik moeten maken van leningen op de informele markt, met een rente die vaak heel hoog is. Vaak sparen en lenen huishoudens tegelijkertijd. Spaartegoeden worden gebruikt voor noodgevallen en leningen voor bedrijfskapitaal en consumptie. Uit de opbrengsten van de ondernemingen worden de leningen afgelost en een deel gespaard. De voordelen van sparen voor ondernemingen zijn hetzelfde als voor huishoudens namelijk: veiligheid, investeringen enz. Het grootste deel van de ondernemingen heeft een grote vraag naar liquiditeit die kan worden voldaan uit hun spaartegoeden. Met de mogelijkheid tot sparen van lokale groepen en organisaties verbetert de financiële zekerheid van die groep waardoor ze minder afhankelijk wordt van donoren. Ook neemt de mogelijkheid van corruptie af, neemt de betrouwbaarheid toe en verbetert het financiële management van groepsfondsen. Financiële instituten kunnen door middel van sparen duurzame instituten worden. Sparen is goed voor economische ontwikkelingen, omdat hierdoor de benodigde middelen voor productieve investeringen toenemen. Voor lokale ontwikkelingen is het voordelig omdat het zelffinanciering voor investeringen aanmoedigt en de groei van duurzame financiële instituten stimuleert (Robinson, 1994, p.35). In tabel 5.1 is een cijfermatig overzicht gegeven van de gemiddelde spaarbalans per spaarder van alle MFI’s per regio in 2003, door het gemiddelde van de gespaarde bedragen te delen door het gemiddeld aantal spaarders.
31
Tabel 5.1 Gemiddelde van alle MFI’s per regio, 2003 Indicatoren
Afrika
EAP
ECA
LAC
MENA
Aantal spaarders
40.140
814.176
9.980
12.826
225
Gemiddelde bedragen gespaard (US Dollar)
3.995.671 86.210.649 9.061.083
14.049.333
-
2.962.383
Gemiddelde spaarbalans per spaarder
127
2.424
-
64
164
1.328
Z.Azië 32.791
Mixmarket, (2003)
Zoals reeds genoemd, sparen en lenen personen tegelijk. In onderstaande figuur 5.4 is een overzicht gegeven van het gemiddelde spaar en leen portfolio van alle MFI’s per regio. In figuur 5.5 staat de regio EAP (East Asia and the Pacific) apart weergegeven omdat daar de gemiddelden hoger liggen dan in de andere regio’s.
Figuur 5.4
Figuur 5.5 Gemiddelde spaar en leen portfolio, EAP, 2003, (US Dollar)
Gemiddelde spaar en leen portfolio, 2003, (US Dollar)
100.000.000 90.000.000 80.000.000 70.000.000 60.000.000 50.000.000 40.000.000 30.000.000 20.000.000 10.000.000 0
25.000.000 20.000.000 15.000.000
Sparen
10.000.000
Lenen
5.000.000
A LA C M E NA Z. Az ie
EC
Af ri
ka
0
Sparen
Mixmarket, (2003)
Mixmarket, (2003)
32
Lenen
5.2 Niveaus van financiële zelfvoorziening van MFI’s Zoals in paragraaf 5.1 beschreven, is financiële zelfvoorziening van microfinancieringsinstituten nodig om zoveel mogelijk micro-ondernemingen te bereiken. Er kunnen vier niveaus van zelfvoorziening onderscheiden worden. Deze niveaus geven niet aan dat microfinanciering programma’s onderaan moeten beginnen en zich omhoog moeten werken. Het eerste niveau van zelfvoorziening wordt gezien als een traditioneel in grote mate gesubsidieerd programma. Subsidies of kleine leningen dekken de bedrijfskosten en creëren leenkapitaal. Gaat het echter slecht met het programma en wordt de afhankelijkheid van subsidies groot, dan kan de waarde van het kapitaal snel dalen door bijvoorbeeld inflatie. De opbrengsten zijn lager dan de bedrijfskosten wat resulteert in een continue behoefte aan subsidie. Het tweede niveau werft fondsen door geld te lenen onder de marktrente. Rente inkomsten dekken de kosten van de fondsen en een deel van de bedrijfskosten, maar subsidies blijven nog wel nodig om enkele aspecten van hun operaties te financieren. Hierbij is de benodigde subsidie dus aanzienlijk kleiner dan bij het eerste niveau. In het derde niveau wordt bijna geen gebruik gemaakt van subsidies. De bekende kredietprogramma’s opereren op dit niveau. De meeste programma’s die opereren op dit niveau zijn tevreden met hun prestaties en willen niet naar het volgende niveau. Het laatste niveau van zelfvoorziening kenmerkt zich doordat het programma volledig gefinancierd is door de spaartegoeden van de cliënten en geworven fondsen tegen commerciële rente van formele financiële instituten (Ryne en Otero, 1994, pp.18-19). Stephens, (2005) heeft onderzoek gedaan naar de tijd waarin de MFI’s het vierde niveau van zelfvoorziening bereiken. Uit de resultaten in tabel 5.2 op de volgende pagina blijkt dat jongere MFI’s eerder het niveau van financiële zelfvoorziening bereiken dan MFI’s die al langer bestaan. De MFI’s die eind jaren ‘90 begonnen zijn hebben sneller en in grotere aantallen financiële zelfvoorziening bereikt dan de instituten die in de jaren ’80 en begin jaren ’90 zijn ontstaan.
33
Tabel 5.2 Financiële zelfvoorziening van MFI’s Tijd
Observaties
1999
2000
2001
2002
Jaren ‘80 (n= 20)
% van MFI’s die FFS bereikt hebben Gemiddeld aantal jaren
64%
82%
86%
95%
13
15
15
16
Begin jaren ’90 % van MFI’s die (n= 24) FFS bereikt hebben Gemiddeld aantal jaren
33%
42%
42%
63%
7
8
9
9
Eind jaren ’90 (n= 14)
29%
21%
79%
64%
3
3
4
5
% van MFI’s die FFS bereikt hebben Gemiddeld aantal jaren
Stephens, (2005, p. 26) FFS= Financial Self- Sufficiency
In onderstaande figuur 5.6 is te zien dat naarmate de MFI’s financieel meer zelfvoorzienend worden, de kosten voor de cliënten (gross yield on portfolio) en de kosten voor de MFI’s (operating expenses/ avg. portfolio) beiden dalen. Het blijkt dat cliënten van zelfvoorzienende MFI’s bijna 5% minder voor de financiële services betaalden in 1999 dan in 2000. Figuur 5.6
Gross Yield on portfolio
Operating Expenses/ Avg. portfolio
Stephens, (2005, p. 29)
34
Door de snelle groei van de microfinancieringssector is een aantal instituten winstgevend aan het worden. Door aan te tonen dat ze winstgevend zijn, kunnen de MFI’s nieuw kapitaal aantrekken en laten zien dat de sector aantrekkelijk is om in te investeren. Het aantonen van de winstgevendheid toont ook de transparantie van de markt aan, waarmee gezorgd wordt voor een directe link tussen kapitaalmarkten en MFI’s (Abrams, 2005, p.19). Abrams,
(2005)
heeft
onderzoek
gedaan
naar
de
winstgevendheid
in
de
microfinancieringsindustrie. Dit is gedaan op basis van de Microfinance Profitability Index (MPI). Hierbij wordt een vergelijking gemaakt tussen de winstgevendheid van MFI’s en internationale commerciële banken op basis van ROE (return on equity). Het gemiddelde van de ROE van de top 5 en top 10 van de 1000 rijkste banken in de wereld is genomen en vergeleken met de ROE van MFI’s. Zie het resultaat in onderstaande tabel.
Tabel 5.3 MFI’s overstijgen MPI 2001
2002
2003
Aantal MFI’s met ROE gegevens
99
110
92
Top 5 van commerciële banken ROE index (%)
8.1
14.2
16.2
Aantal MFI’s met een hogere ROE dan de top 5 index
31
26
21
Top 10 van commerciële banken ROE index (%)
2.1
4.7
15.9
Aantal MFI’s met een hogere ROE dan de top 10 index
43
51
21
Abram, (2005 p.20). ROE= profit/equity
In tabel 5.3 op de vorige pagina kan men zien dat 51 MFI’s een hogere winstgevendheid hadden dan het gemiddelde van de top 10 van commerciële banken in 2002. Bovendien waren 21 MFI’s winstgevender dan het gemiddelde van de top 5 van commerciële banken in 2003. Dit is een bewijs dat de microfinancieringsindustrie winstgevend kan zijn. Uit het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het belangrijk is om de leningen op lange
35
termijn beschikbaar te stellen voor micro-ondernemingen, tegen een betaalbare prijs. Doordat de MFI’s een niveau van financiële zelfvoorziening bereiken, dalen de kosten van de services en kunnen meer klanten bereikt worden. Enkele MFI’s zijn zelfs al winstgevende instituten aan het worden. Dit betekent dat MFI’s ernaar moeten streven sterke, zelfvoorzienende organisaties te worden met een lange termijn groeistrategie, om te kunnen voldoen aan de nog altijd voortdurende vraag naar financiële services.
36
6. Microkrediet in Nederland Het fenomeen microfinanciering is in de voorgaande hoofdstukken beschreven vanuit het perspectief van ontwikkelingslanden. In dit hoofdstuk wordt de overstap gemaakt naar microkrediet in Nederland. Dit hoofdstuk bestaat uit drie onderdelen. In paragraaf 6.1 wordt de rol toegelicht die Nederlandse financiële instellingen en ontwikkelingsorganisaties met betrekking tot microfinanciering in ontwikkelingslanden spelen. Vervolgens wordt in paragraaf 6.2 besproken wat microkrediet inhoudt in Nederland, hoe de Nederlandse bevolking denkt over microkrediet en wat er zoal gaande is op dit gebied. In paragraaf 6.3 wordt een definitie van de doelgroep gegeven. Volgens Woller en Parson, (2002) wordt de oorspronkelijke context waarin microfinanciering wordt gezien, namelijk in een sociaal ontwikkelingsparadigma met als doel het bestrijden van armoede, nu ook gezien met een bredere visie: als een opkomende wereldwijde industrie in de context van een economisch ontwikkelingsparadigma. Dit blijkt ook uit het voorgaande hoofdstuk waar wordt weergegeven dat MFI’s winstgevend kunnen zijn. De kern van microfinanciering blijft ‘help mensen om zichzelf te helpen’. In maart 2003 heeft de Europese Commissie voor het eerst alle lidstaten opgeroepen om speciale aandacht aan microkrediet te geven in Europese landen om het ontstaan en groeien van kleine ondernemingen aan te moedigen (European Comission, 2003). In Frankrijk, Spanje, België, Ierland, Engeland, Duitsland en Nederland zijn initiatieven ontstaan en programma’s opgericht voor microfinanciering. Zij focussen zich op microkrediet. Naast microkrediet zijn niet-financiële services zoals technische assistentie, coaching en begeleiding heel belangrijk om de kans op overleving en groei van de kleine ondernemingen te vergroten. Elk programma heeft zijn eigen doelstellingen en kenmerken, die vaak locatie- en situatiegebonden zijn. Een overeenkomst is dat bijna alle programma’s zich richten op achterstandsgroepen in de samenleving die niet in aanmerking komen voor een ‘gewone’ lening bij een bank. In West-Europa is de focus van de programma’s vooral sociaal gericht. Het is een niche markt die bijna geen aandacht besteedt aan winstgevendheid. De programma’s zijn juist gericht op het bieden van gelijke kansen aan iedereen in een samenleving, het creëren van werkgelegenheid, de ontwikkeling van kleine ondernemingen en de ontwikkeling van regio’s (Evers en Lahn, 2006, p.4).
37
6.1 De rol van Nederland in microfinanciering In de wereld van microfinanciering neemt Nederland een prominente plaats in. Donoren hebben in totaal ruim 800 miljoen euro beschikbaar gesteld voor kleine leningen bij 2500 MFI’s. € 200 miljoen wordt gedoneerd door vijftien Nederlandse banken en ontwikkelingsorganisaties. Figuur 6.1
Aandeel Nederlandse donaties
Nederland Andere Donoren Ministerie van Buitenlandse Zaken, (2004)
Deze instellingen zijn samen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken verenigd in het Nederlands Platform Microfinanciering (The Netherlands Platform for Microfinance, 2006). In tabel 6.1 staat een overzicht van alle instellingen met de financiële instrumenten die ze gebruikt hebben en bedragen die beschikbaar gesteld zijn voor de MFI’s.
38
Tabel 6.1 Financiële instrumenten per Nederlandse instelling Euro miljoenen, juni 2004 Financiële instrumenten Instellingen
Leningen
Cordaid FMO Hivos ICCO Novib SNV ABN AMRO ASN Bank - ASN Novib Fonds Ministerie van BuZa Stichting DOEN ING Bank Oikocredit Rabobank Triodos bank - Hivos -Triodos fonds - Triodos Faire Share fonds - Triodos Doen
22,4
Totaal
Participaties 0,6
Garanties
Schenkingen
0,3
-
10,7 0,4 8,5 4,1
19,4 0,1 0,7 2,5
2,0 1,7 -
0,2 2,1 3,2 2,5 1,3 -
5,9 1,8 4,3 45,7 9,5
25,0 8,6 0,1
0,06 0,6 0,3
6,3 2,0 0,3 0,1
7,7
4,4 2,6
10,9
0,4 0,3
5,3 134,5
-
0,4 67,0
-
5,7
18,0
Ministerie van Buitenlandse Zaken, (2004)
In de figuren op de volgende pagina’s is van een aantal bovengenoemde instellingen het portfolio aan leningen per regio weergeven in procenten. Hierdoor ontstaat een beter idee van de spreiding van de leningen.
39
Figuur 6.3 Stichting DOEN Portfolio breakdown per regio, 2004
30 25 20 15 10 5 0
50 40 30
C EN A S. As ia W or ld M
Portfolio breakdown per regio, 2004
35 30 25 20 15 10 5 0
80
%
40 20
EN A S. As ia W or ld
C LA
M
M
A
fri ca EA P EC A
EN A S. As ia W or ld
C
0 LA
A
60
Figuur 6.6 NOVIB
Figuur 6.7 Oikocredit
Portfolio breakdown per regio, 2004
Portfolio breakdown per regio, 2004 50
40
40
30
30
%
50
20
20
0
0
Af ri
ca EA P EC A LA M C EN S. A As i W a or ld
10
ca EA P EC A LA M C EN S. A As i W a or ld
10
Af ri
%
LA
fri ca EA P EC A
Figuur 6.5 ICCO
Portfolio breakdown per regio, 2004
fri ca EA P EC A
%
Figuur 6.4 FMO
20 10 0
A
LA
M
A
C EN A S. As ia W or ld
%
Portfolio breakdown per regio, 2004
fri ca EA P EC A
%
Figuur 6.2 Cordaid
40
Figuur 6.8 Rabobank
50 40 30
LA
M
A
C EN A S. As ia W or ld
20 10 0 fri ca EA P EC A
%
Portfolio breakdown per regio, 2004
Microbanking Bulletin, (2005, p.83)
Naast het verstrekken van microkrediet verlenen de instellingen ook technische assistentie door het (tijdelijk) uitzenden van medewerkers naar de betreffende landen. Tevens is Nederland lid van de in 1995 opgerichte Consultative Group to Assist the Poorest (CGAP). Het doel van de CGAP is het waarborgen van een betere beschikbaarheid van microkredieten in ontwikkelingslanden. Er zijn inmiddels 29 donoren lid en ze richten zich vooral op technische ondersteuning van MFI’s. Het vooraf inschatten van kwaliteit van de kredietinstelling, zoals het rentebeleid en de financiële transparantie, wordt steeds belangrijker. In de toekomst zal steeds meer microkrediet via commerciële kanalen lopen, omdat deze vaak zorgen voor zelfstandige voortzetting van de activiteiten (Minbuza, 2006). Nederland is actief is op het gebied van microfinanciering in het buitenland. Zien we dit ook terug in het binnenland? In de volgende paragraaf zal ingegaan worden op microkrediet in Nederland en hoe men hierover denkt.
6.2 Wat is microkrediet in Nederland? Zoals beschreven in het eerste deel van deze scriptie gaat het bij microkrediet in ontwikkelingslanden om kleine leningen meestal tussen de 50 en 5.000 dollar. In Nederland kan natuurlijk geen bedrijf gestart worden met € 50, echt micro kunnen de kredieten hier dan ook niet genoemd worden. Daarom wordt in Nederland niet dezelfde definitie als in ontwikkelingslanden gehanteerd.
41
Er heerst nog veel verwarring omtrent het begrip microkrediet in Nederland, er zijn verschillende definities die situatie afhankelijk zijn (FACET, 2006, p.9). Daarom wordt in deze scriptie de definitie van de Europese Commissie gebruikt. Deze houdt in dat onder microkrediet wordt verstaan leningen tot € 25.000 (Evers en Lahn, 2006, p.4). Dit zijn relatief gezien kleine leningen. De in de inleiding genoemde onderzoeksvraag: “Kent Nederland een vergelijkbare vorm van microkrediet zoals die in de ontwikkelingslanden wordt toegepast? Of is er sprake van een hype in Nederland rondom de term en betekenis van microkrediet”, roept de volgende subvraag op: wat wordt bedoeld met een hype? Een hype is een verschijnsel dat bovenmatig (media) aandacht krijgt en daardoor belangrijker lijkt dan het in werkelijkheid is (Wikipedia, 2006). Volgens Van den Anker (2006) van de Rabobank is microkrediet ‘sexy’ en ‘willen veel mensen er wat mee doen’. Sinds Prinses Máxima zich actief inzet voor de promotie van microkrediet, hoor je er veel meer mensen over praten en is het begrip een stuk populairder geworden. Wat er met een hype in deze context bedoeld wordt, is of kleine kredieten in Nederland in aanmerking komen voor de term en het begrip ‘microkrediet’. Rekening houdend met waar de term vandaan komt en wat deze betekent. De ABN Amro bank noemt hun Starterscoach krediet liever geen microkrediet omdat € 25.000 euro veel geld is voor startende ondernemers. Bovendien wordt de term microkrediet volgens hen ook vaak geassocieerd met ontwikkelingslanden en doet deze ook denigrerend aan. Vanuit de optiek van de bank is een lening van € 25.000 euro echter weinig, zij verstrekken namelijk ook leningen van miljoenen euro’s (van den Bos, 2006). De ING legt de grens bij € 37.500. Ook hier blijkt uit dat er nog geen consensus is over de term en het begrip microkrediet in Nederland. In Nederland bestaat wel een goed ontwikkelde financiële markt. Het is echter moeilijker om een kleine lening te krijgen dan een grote lening. Kredieten tot € 25.000 zijn duur voor banken omdat deze hen relatief veel tijd kosten, de opbrengsten laag zijn en er bovendien een risico aanvast zit omtrent de terugbetaling van de lening (Ministerie van Economische Zaken, 2005). Tabel 6.2 geeft de kenmerken van echte microkrediet programma’s weer, hierbij gaat het om kredieten tot € 5.000. Programma’s gebaseerd op deze kenmerken zijn er niet in Nederland. Leningen van € 100 tot € 2.500 leiden in Nederland ook niet tot een levensvatbaar bedrijf. Zij kunnen wel als instrument dienen om mensen extra inkomen te laten generen (Facet, 2006, p.61).
42
Tabel 6.2 Basis kenmerken van ‘echte’ microkrediet programma’s zijn: - Kleine kredietbedragen (in Nederland € 2.00 tot € 5.000) - Relatief korte terugbetalingperioden (oplopend met het leningsbedrag) - Mogelijkheid tot (continue) hernieuwen van de lening - Beperkte aanvullende diensten voornamelijk gericht op het effectief gebruik maken van krediet - Aan microkrediet toegesneden MIS systemen - Strikte terugbetalingsystemen - Terugbetalingcapaciteit mede bepaald door het gezinsinkomen
FACET, (2006, p.61.)
Zoals in het begin van dit hoofdstuk is genoemd, is het verstrekken van krediet voor het starten van een onderneming alleen niet voldoende. Ook in Nederland is niet-financiële begeleiding zeer belangrijk. De overlevingskansen van een bedrijf hangen af van verschillende factoren zoals: coördinatie met toegang tot financiering, hulp bij het opstellen van een businessplan, mentoring, training en een geschikt prijsbeleid. Er moet samenhang zijn tussen deze ondersteunende activiteiten, zodat de ondernemers makkelijk toegang kunnen krijgen tot deze services die alle belangrijke managementfuncties bevatten (European Commission, 2003, p.22). Volgens de Europese Commissie (2003) moeten de organisaties die deze services aanbieden verzekerd zijn van toegang tot de benodigde materiële en immateriële hulpbronnen om de beste services te kunnen bieden. Reguliere evaluatie van de effectiviteit en efficiency van de ondersteunende activiteiten moet een onderdeel worden van de cultuur van het aanbieden van ondersteunende activiteiten. Deze evaluaties kunnen vervolgens gebruikt worden door aanbieders van de services en beleidsmakers voor continue verbetering van de kwaliteit, ontwerp en kosteneffectiviteit van de ondersteunende activiteiten. Samenvattend komt het erop neer dat er in Nederland nog geen overeenstemming over het begrip en de term microkrediet is. In deze scriptie wordt gebruik gemaakt van de definitie van de Europese
Commissie,
die
zegt
dat
microkredieten
leningen
tot
€
25.000
zijn.
Microkredietprogramma’s zoals we die kennen uit ontwikkelingslanden bestaan niet in Nederland.
43
6.2.1 Hoe wordt gedacht over microkrediet in Nederland en wat is er gaande? FACET (2006, pp. 12-13) heeft onderzoek gedaan naar de coherentie op het gebied van microkrediet. Dit betreft de samenhang tussen de houding in de maatschappij ten opzichte van microbedrijvigheid, het gevoerde overheidsbeleid, de aanbieders van microkrediet en het soort producten dat aangeboden worden. Dit onderzoek is uitgevoerd door middel van een ABID-analyse, welke bestaat uit vier verschillende niveaus: 1. Acceptatie in de samenleving 2. Beleid op nationaal en lokaal niveau 3. Institutioneel beleid 4. Diensten. FACET (2006) heeft deze kwalitatieve analyse uitgevoerd door op elk niveau een vraag te stellen. De gestelde vraag met bijbehorende uitkomst en conclusie zal hieronder weergegeven worden. 1. Bij acceptatie in de samenleving is de volgende vraag gesteld: in hoeverre zijn en worden maatregelen genomen die leiden tot een algemene acceptatie van microbedrijvigheid in de samenleving? Hieruit komt naar voren dat er nog geen algemene overtuiging is in de Nederlandse samenleving dat microkrediet en daarmee gepaarde micro-ondernemingen belangrijk zijn en dat er daarom aandacht aan gegeven moet worden. De promotie van microkrediet door Prinses Máxima en eerder genoemde initiatieven van de Europese Commissie hebben mensen wel aan het denken gezet en daarmee de belangstelling vergroot. 2. Bij beleid op nationaal en lokaal niveau heeft men zich de vraag gesteld of de beleidsmaatregelen effectief zijn om microbedrijvigheid mogelijk te maken. Hieruit blijkt dat er nog geen duidelijk algemeen beleid is. Zowel de overheid als de banken beamen dit. 3. Op institutioneel niveau is de vraag gesteld: zijn bestaande instellingen in staat en geëquipeerd om de juiste diensten te verlenen? Het blijkt dat er genoeg financiële instellingen zijn die microkrediet en service aan kunnen bieden, maar geen van de instellingen heeft een duidelijk microkrediet programma. 4. De laatste vraag, die betrekking heeft op diensten, luidt: worden de juiste diensten geleverd en sluiten deze aan op de behoefte van de gebruikers? Er bestaat geen goed ontwikkeld netwerk dat ondersteunende diensten aanbiedt. Instellingen bieden vaak slechts één product, rekening courant krediet, aan en dus geen ondersteunende
44
diensten die net zo belangrijk zijn als de kredieten. Uit het voorgaande blijkt dat het belang van microkrediet in Nederland nog niet erkend wordt door de Nederlandse bevolking. Dit komt mede doordat er nog geen duidelijk beleid is met betrekking tot microkrediet en er (bijna) geen instanties zijn die ondersteunende activiteiten aanbieden. Dat brengt ons terug bij de vraag: wat eigenlijk het doel is van microkrediet in Nederland. Is het doel armoedebestrijding zoals in ontwikkelingslanden of is het doel stimuleren van ondernemerschap? Of gaat het juist meer om het sociale aspect, namelijk mensen die niet in aanmerking komen voor een lening bij een gewone bank een kans geven door een lening te verstrekken of mensen uit een uitkeringsituatie halen? Misschien is het een instrument om bij te dragen aan een van de bovengenoemde punten in plaats van een doel op zich? Doormiddel van een analyse van de doelgroep, de verschillende aanbieders en het ondernemerschapsklimaat in Nederland wordt geprobeerd hier meer duidelijkheid over te krijgen. In de volgende paragraaf wordt ingegaan op wat nu eigenlijk de doelgroep is.
6.3 De doelgroep Als er geen beleid is kan er ook geen doelgroep gedefinieerd worden (Molenaar, 2006). Toch is geprobeerd in het kader van de onderzoeksvraag een doelgroep van microkrediet in Nederland te definiëren. Het komt vaak voor dat mensen geen toegang tot normale leningen hebben. Redenen hiervoor zijn dat deze mensen geen stabiel werk en geen solide kredietgeschiedenis hebben, bovendien worden ze beschouwd als risicovolle cliënten (Evers e.a., 1999, p.5). Daarom kan de doelgroep in Nederland, rekening houdend met de oorspronkelijke microkredietgedachte zoals die ontstaan is in ontwikkelingslanden, naar mijn mening het best geformuleerd worden als: (startende) ondernemers die minder kansen in de samenleving hebben of hebben gehad, en door deze achterstand niet in aanmerking komen voor reguliere financiering bij de bank. Deze groep krijgt als
het
ware
een
tweede
kans
waarbij
verder
wordt
gekeken
dan
alleen
de
standaardbeoordelingsprocedures van de bank. Er moet wel bij vermeld worden dat microkrediet verstrekken alleen niet voldoende is, er moet ook gezorgd worden voor begeleiding van de starter. Het volgende hoofdstuk geeft een analyse van de aanbod- en vraagzijde van microkrediet in Nederland.
45
7. Een analyse van de aanbod- en vraagzijde van microkrediet Zoals eerder genoemd zijn er in Nederland goed ontwikkelde financiële instellingen. De vraag is of er programma’s ontwikkeld zijn die zich richten op het verstrekken van microkrediet. En bieden deze programma’s tevens begeleiding bij het opstarten van een onderneming? Paragraaf 7.1 gaat hierop in door te beschrijven welke instellingen microkrediet aanbieden en wat hun doelstellingen zijn. Dan rest nog de vraag of er wel behoefte is aan microkrediet. Hoe ondernemend zijn Nederlanders en is er wel vraag naar kleine kredieten? Op de vraagzijde van microkrediet gaat paragraaf 7.2 in. De laatste paragraaf van het hoofdstuk beschrijft allochtoon ondernemerschap en vergelijkt het met autochtoon ondernemerschap.
7.1 De verschillende instellingen, initiatieven en hun doelen Als men al een onderneming heeft of zelf een onderneming wil opstarten, kan via het internet bij de Postbank een basiskrediet (tot €15.000) aangevraagd worden. De aanvraag wordt getoetst aan reeds bestaande door de bank gehanteerde modellen. Als de aanvrager om wat voor reden hiervan afwijkt, wordt het krediet niet toegekend (Postbank, 2006). Deze vorm van krediet past niet in de microkrediet gedachte, omdat deze overheerst wordt door kredietverstrekking aan startende ondernemers die niet in aanmerking komen bij de bank voor een lening. Starters staan bij zowel de Rabobank als de ABN AMRO bank hoog in het vaandel. Zij zijn de kweekvijver voor de toekomst. Er zijn verschillende initiatieven vanuit de banken om afgestudeerden te helpen met financiering en te begeleiden bij het starten van hun onderneming. Voor deze groep is het relatief makkelijk om een lening te krijgen (van den Anker, 2006). Dit kunnen ook leningen zijn tot € 25.000, wat relatief laag is, maar ook dit is geen microkrediet. Kleine kredieten worden vaak verstrekt in de vorm van Rekening Courant. Deze vorm van financiering bestaat al heel lang, en wordt voornamelijk gebruikt voor financiering van het werkkapitaal. De onzekerheid hierbij echter is dat de bank de financiering elk jaar kan stoppen of intrekken (FACET, 2006, p.41). In de voorgaande alinea’s zijn voorbeelden gegeven van het verstrekken van kleine kredieten aan startende ondernemers. Dit zijn geen microkredieten omdat de gedachte niet overeenkomt met wat microkrediet werkelijk betekent. Waarom zouden we nu microkrediet populair is, deze vorm van kleine kredietverstrekking ineens microkrediet gaan noemen? Het is nuttiger om nieuwe
46
producten te introduceren die voldoen aan de behoefte van micro-ondernemers. Of dergelijke producten al bestaan wordt hieronder besproken door de programma’s te beschrijven die wel opereren volgens de microkrediet gedachte. De banken die zich op dit moment bezig houden met microkrediet in Nederland zijn ING, ABN AMRO bank, en de Rabobank. Verschillende krantenartikelen getuigen dat de Rabobank zich profileert als verstrekker van microkrediet. Op 19 juni 2006 heeft de Rabobank het eerste microkrediet verstrekt vanuit het Startersfonds Zuidoost. Dit is een initiatief van de Rabobank, het stadsdeel Zuidoost, de gemeente Amsterdam en wordt mede gefinancierd door de Europese Unie. In dit fonds zit € 750.000 aan donaties. Het gaat hierbij om leningen van € 5000 tot € 25000 die worden verstrekt aan ondernemers die bij de bank zijn afgewezen voor een lening. Deze mensen hebben vaak veel ambitie, een goede drive en vakmanschap en krijgen door dit fonds toch nog een kans. Het jaarlijkse rentepercentage is 5% en de maximale looptijd van de lening is drie jaar. Bij aanmelding met een goed bedrijfsplan kijkt het Ondernemershuis Amsterdam Zuidoost naar de levensvatbaarheid van het bedrijf en helpt met het opstellen van een financieringsplan. Als het bedrijf van start gaat wordt er een coach uitgezocht die bij het bedrijf past. Vervolgens moet ieder half jaar bij het secretariaat van het Startersfonds gemeld worden hoe de onderneming ervoor staat. Het doel is dus om veelbelovende startende en doorstartende ondernemers een kans te geven (Van den Anker, 2006). Het fonds is volgens Gert van den Anker (2006) zeker geen ‘sinterklaasfonds’, waarmee hij bedoelt dat er niet zomaar geld wordt gegeven aan ondernemers. Daarom is men aan de poort kritisch met de screening. Er worden vrij veel mensen afgewezen. De ABN AMRO bank is bezig met een soortgelijk initiatief. Van de Bos (2006) van ABN AMRO bank ziet de ultieme microkrediet gedachte terug in hun project genaamd: Starterscoach. In december 2005 is De ABN AMRO bank, in samenwerking met Stason3 een pilot gestart. Deze pilot is gericht op mensen met een achterstandspositie die vanuit het reguliere circuit geen krediet kunnen krijgen. Het fonds opereert in Amsterdam en Rotterdam. Starterscoach geeft personen die zijn afgewezen bij de bank een tweede kans door te helpen bij het opstellen van een (beter) businessplan en ze nogmaals te beoordelen, waarbij verder wordt gekeken dan de standaard beoordelingsprocedures van de bank. Het gaat hierbij om leningen tot € 25.000. Hier ziet men dus duidelijk de sociale gedachte terug om mensen te helpen zichzelf te
3
Stason, Stichting Steunfonds Allochtone Ondernemers Nederland, opgericht in 1992
47
helpen. Naast het verstrekken van krediet wordt gezorgd voor actieve coaching en begeleiding van de starter. Het doel is het stimuleren van bedrijvigheid aan de onderkant van de markt, waar starters een belangrijke groep zijn. Dat gebeurt vanuit een sociaal oogpunt en niet als een businesscase om winst te genereren, waarbij naar de totale portefeuille op productniveau gekeken wordt (van den Bos, 2006). Eigenlijk heeft de ABN AMRO bank al langer ondernemerskrediet en starterskrediet4, die wel als businesscase worden gezien, in hun productassortiment. Er is echter nooit een verband gelegd met microkrediet. Dat dit sinds kort wel het geval is, heeft met de eerder besproken populariteit van de term microkrediet te maken. Zoals gezegd werkt de ABN AMRO bank samen met Stason. Het doel van Stason is het financieel ondersteunen van startende en groeiende multiculturele ondernemers door middel van achtergestelde leningen en/of borgstellingen. Dit geschiedt door voorlichting, gerichte doorverwijzing en overige dienstverlening aan cliënten. Allochtone starters ondervinden veel nadeel van twijfels van de bank over of zij wel voldoende vaardigheden hebben (denk aan de Nederlandse taal, kennis van regelgeving, belasting, wetgeving en opleidingsniveau), om hun startende onderneming tot een succes te maken. Deze mensen krijgen bij Starterscoach wel een kans. In voorgaande jaren beschikte Stason over een fonds dat werd gefinancierd door o.a. Shell, de Rabobank en Unilever. Dit fonds is nu bijna uitgeput, omdat veel ondernemingen failliet gingen. Een reden hiervoor was dat begeleiding bij de start en groei van de onderneming niet verplicht was en dat de meeste ondernemers er ook geen gebruik van maakten. Daarom is nu het Starterscoach programma opgericht, van waaruit verplicht een coach wordt toegewezen. Deze is niet uitvoerend aanwezig, maar kijkt vanaf de zijlijn mee, adviseert en stuurt bij als het mis dreigt te gaan. De coaches worden geleverd vanuit de ABN AMRO bank, maar als er geen geschikte mensen zijn, wordt gebruik gemaakt van de contacten van Stason, onder meer de stichting Ondernemersklankbord. Matching van de coach (deze moet feeling met het product/bedrijf hebben) en ondernemer is erg belangrijk (Rocha, 2006). In andere grote steden bestaan soortgelijke programma’s zoals het Startersfonds in Den Haag en Startsmart in Arnhem. 4 Ondernemerskrediet van € 5.000 tot € 125.000. Starterskrediet tot € 25.000. De ABN AMRO bank verstrekt dit al vanaf 2001.
48
De Gemeentelijke Krediet Banken, die zich eerst alleen bezig hielden met schuldsanering, zijn nu ook begonnen met het verstrekken van microkredieten. Ook zij bedienen die starters die door gewone banken zijn afgewezen. Volgens het onderzoek van FACET (2006), kunnen zij bijna geen schaalvoordelen behalen, wat resulteert in relatief hoge kosten. Ook kan het op de lange termijn moeilijk worden door hun beperkte budgetten. Bovengenoemde initiatieven en opgezette programma’s zijn nog maar recent van start gegaan en tot nu toe op beperkte schaal uitgevoerd. Volgens FACET (2006, p.32), claimen banken en andere instellingen vaak dat hun startersprogramma’s microkredietprogramma’s zijn. Echter, de ontwikkelde producten zijn nog niet toegesneden op de micro-ondernemer en de daarbij horende financieringsbehoefte. Bovendien wordt er te weinig gebruik gemaakt van de ervaring die men heeft opgedaan in het buitenland. De systemen en bedrijfscultuur van banken zijn van nature niet gericht op starters. Wel heeft een aantal banken hun beoordelingssystemen voor het aanvragen van kleine kredieten vereenvoudigd. Kleine kredieten kunnen sneller worden toegekend tegen lagere kosten zonder al te veel risico. Deze geautomatiseerde systemen kunnen leiden tot de volgende knelpunten: -
Bedragen worden toegekend zonder de eigenlijke financieringsbehoefte van het bedrijf na te gaan. Dit kan leiden tot onder- of overfinanciering in de startfase.
-
Automatisering vervangt de persoonlijke relatie tussen de ondernemer en de bank. Deze contactmomenten zijn juist zo belangrijk voor starters (net als de loan officers in ontwikkelingslanden) omdat de startfase van een onderneming vaak niet volgens een standaardprocedure verloopt.
-
Het beoordelingssysteem kan leiden tot discriminatie van mensen met een lagere opleiding op de MKB markt. Zij worden uitgesloten van krediet, omdat de bank aanneemt dat iemand met een hoger opleidingsniveau na mislukking van een bedrijf makkelijker een baan zal vinden en alsnog in staat zal zijn om de lening terug te betalen (FACET, 2006, pp. 28-29).
Dit vernieuwde beoordelingssysteem kan niet worden gezien als een microkredietprogramma, omdat essentiële kenmerken zoals veel en direct contact met de ondernemer en op maat gesneden financiële producten die voldoen aan de behoefte van de starter, hier ontbreken.
49
Het is moeilijk om nu al een oordeel over te geven, aangezien de hierboven beschreven programma’s zeer recentelijk zijn gestart. De initiatieven zoals Starterscoach en Startersfonds ZO om starters met een achterstandspositie te helpen zijn zeker nodig, maar toch kunnen deze startersprogramma’s geen echte microkredietprogramma’s genoemd worden. Er kan gesteld worden dat de term microkrediet in Nederland nu veelvuldig gebruikt wordt en opduikt, dankzij een populariteit door media-aandacht en promotie, maar dat de kredietverstrekking die er hier mee bedoeld wordt niets met de oorspronkelijke idee van microkrediet te maken heeft De volgende paragraaf gaat in op de vraagzijde van microkrediet door het ondernemersklimaat in Nederland en de behoefte aan kleine kredieten te analyseren.
7.2 Ondernemerschap in Nederland Als het gaat om een goed klimaat voor ondernemerschap scoort Nederland gemiddeld of beneden gemiddeld, in vergelijking met andere landen. Wel heeft Nederland zijn positie op het gebied van jong en aankomend ondernemerschap verbeterd (CBS, 2006, p.123). In figuur 7.1 is een overzicht gegeven van de ondernemerschapsquote in 1990, 2000 en 2003 van verschillende landen. Hieruit blijkt dat Nederland een middenpositie inneemt. Wat opvalt, is dat de ondernemersquote sinds de jaren ’90 sterk is toegenomen in Nederland. Een mogelijke verklaring hiervoor is de hoogconjunctuur eind jaren ’90 en de toegenomen maatschappelijke waardering voor ondernemerschap (CBS, 2006, p.126). Figuur 7.1 Ondernemersquote (% van de beroepsbevolking)
CBS, (2006, p.126) Ondernemersquote= personen die in hoofdactiviteit ondernemer zijn als percentage van de beroepsbevolking, exclusief landbouwsector.
50
Om inzicht te krijgen in toekomstige ontwikkelingen van ondernemerschap is in figuur 7.2 van een aantal landen het aankomend en jong ondernemerschap weergegeven. Dit is gedaan op basis van de zogeheten TEA-index (Total Entrepreneurial Activity index). Deze index wordt berekend door het aantal personen dat bezig is een onderneming op te richten en het aantal personen dat eigenaar is van een onderneming die minder dan 3.5 jaar voor de peildatum is opgericht, op te tellen en uit te drukken als percentage van de beroepsbevolking. In 2004 bezette Nederland met een score van 5.1% de elfde plaats onder de zeventien beschouwde landen. Te zien is tevens dat de positie van Nederland op gebied van jong ondernemerschap verbeterd is ten opzichte van 2001 (CBS, 2006, p.128). Figuur 7.2 Aankomend en jong ondernemerschap, TEA index
CBS, (2006, p.128) TEA index
Relatief weinig Nederlanders zien ondernemerschap als een serieuze optie om aan de slag te gaan. Er is recent zelfs een teruggang geconstateerd in het percentage Nederlanders uit de beroepsbevolking dat ondernemerschap serieus overweegt (CBS, 2006, p.123). Daarom wordt er de laatste tijd veel aandacht besteed aan het stimuleren van ondernemerschap. Niet ondernemerschap in het algemeen, maar dat van specifieke ondernemersgroepen als allochtonen, vrouwen, uitkeringsgerechtigden, gehandicapten, hele jonge mensen en mensen die na een baan in loondienst een eigen bedrijf willen starten, staat de laatste tijd hoog op de politieke agenda. Juist deze mensen die vanuit een achterstandspositie een bedrijf willen opstarten, moeten gemotiveerd en gefaciliteerd worden bij het opstarten van een onderneming. Het rond krijgen van de financiering is vaak een probleem (Minez, 2006).
51
Zou microkrediet hiervoor een goed instrument kunnen zijn? Is er wel behoefte aan microkrediet of financieren de meeste ondernemers hun bedrijf met andere middelen? In deze paragraaf zal daar op in worden gegaan. Veel starters zijn niet goed voorbereid op tegenslagen. Ze hebben bijvoorbeeld niet genoeg kennis over hun afzetmarkt of zijn niet goed op de hoogte van de regelgeving met betrekking tot belastingheffing. Een goede start is essentieel voor de continuïteit van de onderneming (EIM, 2004, p.35). In onderstaande figuur is een overzicht gegeven van het aantal starters per kwartaal van 1999 tot 2006. Figuur 7.3 Aantal starters van kwartaal tot kwartaal
Kamer van Koophandel, (2006, p.8).
In 2005 bedroeg het aantal startende ondernemingen ruim 75.000. Dit is ruim 15% meer dan de 65.000 in 2004. Het aantal startende ondernemingen is de laatste jaren sterk gestegen. Terwijl het aantal startende ondernemingen stijgt, ligt het aantal opheffingen al jaren rond de 59.0000 (KVK, 2006, pp.5-10). In 2005 is het vertrouwen in de Nederlandse economie onder ondernemers gestegen van 72% naar 80% ten opzichte van 2004. De meesten verwachten niet eerder dan in 2006 verbetering in conjunctuur te zien ( EIM, 2005, p.5). FACET (2006) heeft een indeling gemaakt naar soorten bedrijven. Volgens hen heeft ieder
52
segment zijn eigen kenmerken en stelt het eisen aan ondernemers die erin opereren. Met andere woorden, voor elk vorm van bedrijvigheid zou een eigen beleid moeten worden ontwikkeld. Zie onderstaande figuur. Figuur 7.4 Indeling van het MKB (analyse model)
Deel Zelfstandig Microactiviteit werk onderneming in huishouden
Kleinbedrijf
Middel/ groot bedrijf
FACET (2006, p.48)
Aan de deelactiviteiten in huishouden en zelfstandig werk worden bedragen geleend tussen de € 200 en € 3000. Aan micro-ondernemingen en kleinbedrijf tot ongeveer € 25.000 waarbij het kleinbedrijf een uitloop kan hebben naar € 40.000 (Molenaar, 2006). Onder kleinbedrijf wordt verstaan ondernemingen met minder dan 10 werknemers, onder middenbedrijf ondernemingen met 10 tot 100 werknemers en onder grootbedrijf bedrijven met minimaal 100 werknemers. Micro-ondernemingen groeien niet zo snel door naar kleinbedrijf, er is relatief weinig doorstroom (FACET, 2006, p.47). Het onderzoek van FACET (2006) is gebaseerd op bedrijven met minder dan 10 werknemers. Uit het onderzoek blijkt dat maar 20% van de startende (kleine) ondernemers gebruik maakt van bancaire financiering. Hoeveel mensen niet zijn gestart met een micro-onderneming of zijn afgehaakt, omdat ze de financiering niet rond konden krijgen, kon niet worden achterhaald. 36% wordt gefinancierd met eigen middelen, wat deels kan bestaan uit persoonlijke leningen en overwaarde van een huis. Door de nieuwe regelgeving van hypotheken en een strikter beleid van
53
persoonlijke leningen kan deze financieringsvorm afnemen, wat kan leiden tot meer aanvraag van microkredieten bij de bank. Een overzicht van financieringsbronnen van de start van kleine bedrijven zie je in onderstaande figuur. Figuur 7.5 Herkomst van het startkapitaal Financiering start van bedrijf
%
Weinig investering
16,2%
Eigen middelen
36,3%
Familie, vrienden en kennissen
14,0%
Zaak van vader/ouders overgenomen
10,6%
Banklening
20,7%
Lening bij gemeente/ bijstand
1,1%
Privé lening bij bank
1,1% 100%
FACET (2006 p.39)
Het blijkt dat 8% tot 10% van de startende ondernemingen per jaar verdwijnt. Ongeveer 40% van de kredietaanvragen voor starters ligt onder de € 25.000 (FACET, 2006, p.44). FACET (2006 p.45), heeft op basis van een aantal aannames een schatting gemaakt van het aantal verstrekte microkredieten door banken aan starters. Hieruit komt naar voren dat per jaar € 98 miljoen aan microkrediet wordt verstrekt en dat er nu € 390 miljoen aan krediet uitstaat. Er is dus zeker vraag. De mogelijke groei op de startersmarkt geeft aan dat er 15% ruimte kan zijn voor starterskrediet, wat een hoeveelheid inhoudt van ongeveer € 139 miljoen. Het netto verlies zou ongeveer € 10 miljoen bedragen. Of het een businesscase is voor de banken moet per bank afzonderlijk bekeken worden. In tabel 7.1 is een overzicht gegeven van de hoogte van het startkapitaal van ondernemingen. Het aandeel van bedrijven die een startkapitaal van minder dan € 5.000 (of voorheen 10.000 gulden) nodig hebben is ongeveer gelijk gebleven. Daarboven heeft zich, vergeleken met 1994 en 19982000, een verschuiving naar hogere bedragen voorgedaan ( Bruins, 2004, p.22).
54
Tabel 7.1 Hoogte van het startkapitaal, 1994,1998-2000 en 2002 (%) Gulden (f)
1994 (f)
1998-2000 (f)
2003 (€)
Euro (€)
30
minder dan 2.500
Minder dan 10.000
44
47
14
2.500 tot 5.000
10.000 tot 25.000
21
19
10
5.000 tot 10.000
25.000 tot 50.000
16
16
22
10.000 tot 25.000
50.000 tot 100.000
9
9
8
25.000 tot 50.000
100.000 of meer
10
9
16
50.000 of meer
Totaal
100
100
100
Totaal
Bruins, (2004, p.22)
Bruins, (2004) heeft voor het EIM een onderzoek gedaan naar de knelpunten bij de start van een onderneming aan de hand van een enquête onder startende ondernemers in 2003. Als belangrijkste knelpunt kwam naar voren financiering van het bedrijf. Op de tweede plaats komen knelpunten die te maken hebben met de markt en marketing gevolgd door knelpunten die te maken hebben met regelgeving en procedures. Als laatste worden knelpunten die te maken hebben met belasting genoemd. Een deel van de bovengenoemde knelpunten heeft te maken met toegang tot, en duidelijkheid van informatie. Naast specifieke knelpunten gerelateerd aan informatievoorziening noemen veel starters meer in het algemeen dat het vinden van de juiste informatie moeilijk was. Veel starters melden dat het verkrijgen van financiering moeilijk was, daarnaast werden er specifiekere knelpunten van financiering genoemd. Deze staan weergegeven in tabel 7.2.
55
Tabel 7.2 Knelpunten op het gebied van financiering - Zonder liquide middelen wordt een bank erg voorzichtig. - Alleen al bij het woord starter wordt de bank huiverig om financiële middelen te verstrekken. - Het komt erop neer dat je bij een bank een groot bedrag moet lenen, anders kom je terecht in een hoge provisie van wel 25%. - De bank was niet bereid mee te denken. - Ondanks een eigen huis kreeg ik geen rekening courant met 5.000 euro werkkapitaal omdat de bank te weinig vertrouwen had in de branche en de levensvatbaarheid ervan. - Het is voor een startend bedrijf moeilijk om de financiering rond te krijgen. - Men wilde mij geen geld verstrekken omdat ik starter was. - De bank vindt starters te risicovol en daarom willen ze niet goed meewerken. - De banken zijn niet zo happig om aan financiering in onze branche mee te werken, ook omdat er veel startende bedrijven failliet zijn gegaan. - De medewerking van de banken was ver te zoeken. - Banken maken veel reclame dat ze alles willen, maar ze doen niks. - Om zaken financieel rond te krijgen en niet in al te hoge kosten te verzeilen, hebben wij de hypotheek van ons huis verhoogd.
Bruins, (2004 p. 25)
Zoals in het begin van deze paragraaf is genoemd, lijkt het vertrouwen in de Nederlandse economie langzaam terug te komen. Toch kiezen de meeste Nederlanders voor zekerheid en wordt het risicovolle bestaan als ondernemer vermeden. Volgens EIM in de markt, (2005), is een reden hiervoor dat de voorziening bij werkeloosheid en arbeidsongeschiktheid bij een zelfstandige onderneming zeer matig is in vergelijking met werken in loondienst. Deze hoge opportunity costs
van een zelfstandige onderneming is een disincentive voor het
ondernemerschap en bevordert dus ook geen nieuwe bedrijfsoprichtingen (Wennekers, 2005, p.59). Ondernemerschap moet niet onderschat worden; een ondernemer moet vrij kunnen denken, openstaan voor verandering en uiteindelijk doen waar hij voor staat. (Seon, 2006). Het starten van een eigen bedrijf is voor veel Nederlanders nog geen vanzelfsprekende optie. Goede informatieverstrekking is van belang: minder administratieve rompslomp, heldere regels en een betere publieke dienstverlening zijn noodzakelijk. Verder zijn een toegankelijke professionele ondersteuning, makkelijkere en flexibelere kredietverstrekking, meer directe kennis
56
uitwisseling tussen universiteiten en bedrijven, op ondernemerschap gericht onderwijs, en betere sociale regels voor ondernemers van belang. Hier is dus een actieve en stimulerende rol voor de overheid weggelegd. Een lange termijn beleid moet eerst leiden tot culturele veranderingen, die vervolgens institutionele veranderingen teweeg brengen (Wennekers, 2005, pp. 11-13). In de volgende paragraaf wordt ingegaan op allochtone ondernemers en worden de verschillen met autochtone ondernemers weergegeven.
7.3 Allochtone ondernemers in Nederland
Ongeveer een op de acht ondernemers in Nederland is allochtoon, dit zijn er 122.000. Hiervan is ruim een op de drie (45.000) niet-westerse allochtoon. Deze groep is afkomstig uit de volgende landen: Afrika (excl Zuid-Afrika), Azië (excl. Japan en Indonesië), Zuid- en Midden Amerika en Turkije (EIM, 2004, p. 9). De meerderheid is gevestigd in grote steden. Het aantal allochtone ondernemers groeit ook veel sneller (3% per jaar) dan het aantal autochtone (0.3% per jaar) (EIM, 2004, p.65). In figuur 7.6 wordt een grafische weergave van de spreiding van ondernemers gegeven. Figuur 7.6 Spreiding van ondernemers, 2004
Autochtoon Westerse allochtoon Niet-westerse allochtoon
EIM, (2004) Volgens Yağmur (2006), secretaris Etnisch Ondernemerschap van VNO-NCW, de grootste ondernemersvereniging van Nederland, is de ambitie om een eigen bedrijf te starten bij allochtonen vele malen groter dan bij autochtonen. Ze hebben een achterstand in te halen en bovendien geeft het hebben van een eigen bedrijf status en creëert het werkgelegenheid voor directe familie. De laatste tijd is de groep allochtone ondernemers explosief gegroeid, dit neemt in de toekomst alleen nog maar toe. Hij vindt dat de naam Allochtoon Ondernemerschap of Etnisch
57
Ondernemerschap stigmatiseert, het kan beter aangeduid worden met Nieuw Ondernemerschap. Er heerst een beeld in de Nederlandse samenleving dat allochtonen vooral in de traditionele branches aan de slag gaan. Denk daarbij bijvoorbeeld aan een Turkse bakker of slager, en een Surinaams eethuis. Dit is wel het geval bij de eerste generatie allochtonen maar de tweede en derde generatie spreekt goed Nederlands en is doorgaans beter opgeleid. Toch ondervinden ze nog vaak problemen bij het verkrijgen van krediet. Dit komt mede doordat ze vaak niet zijn aangesloten bij reguliere netwerken en brancheorganisaties. Ze hebben bovendien minder kennis van het Nederlandse zakenleven, en zijn bijvoorbeeld niet goed op de hoogte van hoe de markt en klanten benaderd kunnen worden (Yağmur, 2006). Ook hier geldt weer dat de hoog opgeleiden allochtonen net zoals autochtonen makkelijker aan krediet kunnen komen. Van de allochtone ondernemers is 30% vrouw. De motivatie van vrouwen is vaak meer sociaal van aard, zoals het streven naar onafhankelijkheid, terwijl mannen meer gedreven worden door het genereren van inkomen. In sommige culturen, zoals de Turkse gemeenschap, heerst onder vrouwen vaak angst voor het starten van een onderneming. De reden hiervoor is dat gemeenschap bepaalde verwachtingen heeft over hoe vrouwen zich horen te gedragen. Dit zorgt voor een kritische fase waar vrouwen doorheen moeten als ze besluiten een onderneming te starten. Ze moeten een balans vinden tussen hun eigen doelen en de verwachtingen van de gemeenschap (Yağmur 2006). De sectorkeuze tussen allochtonen ondernemers en werknemers verschilt nogal. De werknemers zijn vooral te vinden in zakelijke dienstverlening en industrie terwijl ondernemers kiezen voor detailhandel en horeca.
58
Figuur 7.7 Sectorkeuze van allochtone ondernemers en werknemers, 2000 (%)
EIM, (2004, p.13)
In tabel 7.1 is te zien dat voor alle categorieën bedrijven geldt dat in de helft van de bedrijven maar één persoon werkzaam is. Dit geldt zowel voor allochtonen als voor autochtonen.
59
Tabel 7.1 Bedrijfsgrootte naar herkomstgroepering, 2003( %)
Aantal werkzame Personen
niet-westerse allochtoon
westerse allochtoon
autochtoon
totaal
Alleen parttime
5
9
9
9
1
46
42
40
41
2 t/m 4
40
29
35
34
5 t/m 9
6
7
9
9
10 t/m 49
3
8
5
5
50 t/m 99
0
2
1
1
100 en meer
0
3
1
1
Totaal
100
100
100
100
4
9
6
1,05
1,20
Gemiddeld aantal werkzame personen per bedrijf
6
Gemiddeld aantal Ondernemers per bedrijf
1,22
1,22
EIM, (2004, p.24)
Het grootste deel is dus werkzaam als zelfstandig ondernemer en in microbedrijven (zie indeling MBK p.33). Het is bekend dat etnische ondernemers relatief vaak kleine kredieten vragen. Ze beschikken meestal niet over eigen vermogen en worden vaak gefinancierd door familie of vrienden. Geld lenen en daar rente over betalen is in sommige islamitische groepen zelfs verboden5. Ook zijn ze niet op de hoogte van de voorwaarden waaraan zij moeten voldoen om een lening te krijgen via het formele circuit en zijn ze enigszins terughoudend ten opzichte van de bank (EIM, 2004, p. 41). Dit is een gemis voor de ondernemers omdat de banken op deze manier geen kritische blik kunnen werpen op de plannen, of ondernemers kunnen behoeden voor verkeerde stappen. Ook
5 Islamieten kunnen hierdoor ook geen hypotheek op een huis nemen, en dus geen eigen huis bezitten. Er is een voorstel ingediend voor een landelijke wetswijziging zodat ook de zogenoemde halal-hypotheek voor huizen aftrekbaar wordt. Het parool 04-08-2006.
60
kunnen banken op hun beurt leren van allochtonen, omdat zij vaak net een andere visie hebben op bedrijfsprocessen en op een andere manier de markt bedienen. Dit is dus voor beide partijen leerzaam en brengt dynamiek in onze economie (Yağmur, 2006) Volgens Yağmur (2006) is ondernemerschap de sleutel tot een goede integratie omdat ondernemerschap ervoor zorgt dat mensen zich beter, zekerder en succesvoller voelen. Het is belangrijk dat etnische ondernemers persoonlijk benaderd worden in plaats van via algemene communicatie via bijvoorbeeld het Internet. Het is tevens belangrijk dat ze op de hoogte gebracht worden van het bestaan van ondernemersnetwerken, zodat zij hier zich bij aan kunnen sluiten.
Een verschil met autochtone ondernemers is dat allochtonen vaak veel gemotiveerder zijn om een bedrijf te starten omdat er een achterstand in te halen is. Dit blijkt ook uit de explosieve groei van het aantal allochtone ondernemers de afgelopen jaren. Ondernemerschap creëert status, dat is in de Nederlandse cultuur niet het geval. Verder zijn er enkele culturele verschillen aan te tonen. Autochtone ondernemers zijn veel individualistischer dan allochtone ondernemers. Ook speelt familie en de leefgemeenschap een veel kleinere rol bij autochtonen.
61
8. Discussie In het vorige hoofdstuk is het ondernemersklimaat in Nederland weergegeven, met speciale focus op starters en kleine ondernemingen met minder dan tien werknemers. In dit hoofdstuk wordt gekeken naar wat opgestoken kan worden van de al ver ontwikkelde microkredietprogramma’s in ontwikkelingslanden. Ook worden enkele verschillen en overeenkomsten tussen ontwikkelingslanden en Nederland gegeven.
8.1 Vergelijking met ontwikkelingslanden Zoals genoemd hebben wij in Nederland geen echte microkrediet programma’s. Leningen van € 200 tot € 2.500 zullen niet leiden tot een levensvatbaar bedrijf. Gezien de verschillen tussen de westerse wereld en ontwikkelingslanden kunnen de programma’s uit ontwikkelingslanden niet zomaar gekopieerd worden. Er is veel expertise op het gebied van microfinanciering in het buitenland, wat gebruikt kan worden bij het opzetten van programma’s in Nederland, aangepast aan de behoefte van de microondernemer in Nederland (FACET, 2006, p.65). Wat kan men in Nederland leren van ontwikkelingslanden? De drie kredietprincipes van Otero en Ryne (zie pp.28-29 van deze scriptie) geven antwoord op deze vraag, namelijk: kennis van de markt waarin geopereerd wordt, gebruik van speciale technieken voor de administratie en procedures van de leningen en speciale technieken om terugbetaling te motiveren, zoals leengroepen. Deze principes zijn ook van toepassing op microkredietprogramma’s in Nederland: -
De in paragraaf 2.1 genoemde loan officers uit ontwikkelingslanden staan in direct contact met de cliënten. Ze kennen de bedrijven en situaties van hun cliënten, kunnen zich inleven en komen waar nodig in actie. In Nederland is het hebben van een goed bedrijfsplan een vereiste voor het verkrijgen van een krediet. Begeleiding bij het opstellen van het plan en na de start van de onderneming door de ondernemers steeds een spiegel voor te houden, is noodzakelijk. Het bedrijfsplan is er niet voor niets, steeds moet de bedrijfsvoering hieraan getoetst worden (Zuidhoek, 2006). In zekere zin zijn loan officers hier ook noodzakelijk.
-
Ga in op de plannen van de ondernemer door een persoonlijke analyse van de klant
62
en het bedrijfsplan te maken. Maak niet alleen gebruik van de geautomatiseerde beoordelingssystemen van de banken (FACET, 2006, p.14). -
De technieken in ontwikkelingslanden zijn vaak heel simpel, ondernemers hoeven ook niet met een bedrijfsplan te komen. In Nederland ligt het natuurlijk iets ingewikkelder. Banken moeten een speciaal, eenvoudig en gebruiksvriendelijk, beheers- en administratiesysteem ontwikkelen.
-
Het principe van leengroepen gaat hier in Nederland nooit werken. Daarvoor is men veel te individualistisch ingesteld (Molenaar, 2006). Dus terugbetalingmotivatie op deze manier is uitgesloten. Wel is het belangrijk een duidelijk onderscheid maken tussen systemen die krediet verstrekken en systemen die zorgen voor terugbetaling (FACET, 2006, p.14).
Er is een overeenkomst tussen de karakteristieken van de bedrijven hier en in ontwikkelingslanden. Het zijn vaak bedrijven in de dienstverlenende sector en de detailhandel met meestal een of twee personeelsleden. Er is zelden doorgroei naar grotere ondernemingen. En bovendien hebben de mensen vaak een beperkte ambitie, het wordt meer gezien als een manier om in leven te blijven. Het ambitieniveau is niet zo hoog als dat van ‘westerse kapitaal bedrijven’ die binnen een aantal jaar snel groeien. En net als in ontwikkelingslanden maken de ondernemingen hier ook deel uit van een groter geheel, namelijk hun familie en de gemeenschap. Uit de studie van Evers en Lahn (2006, p.13), blijkt dat er twee grote verschillen zijn tussen ontwikkelingslanden en de westerse wereld: 1. De dichtheid van traditionele banken in de westerse wereld is veel hoger 2. Actievoeren tegen wanbetalers is makkelijker in de westerse wereld omdat er meer registratie van krediet en eigendom is en er bovendien gerechtsgebouwen en legale instituten zijn. Bovendien is in Nederland het sociale stelsel heel goed ontwikkeld. Onze verzorgingsstaat met veel zekerheden kan de prikkel om te ondernemen doen dalen (EIM, 2006, p.136). In ontwikkelingslanden hebben mensen door middel van microkrediet een mogelijkheid zichzelf vanuit de armoede omhoog te werken. Een sociaal vangnet zoals in Nederland kent men daar niet. De grootste zorg is in leven te blijven en een zo goed mogelijk bestaan op te bouwen voor henzelf en hun familie. Er is dan ook een veel grotere motivatie om een eigen onderneming te beginnen.
63
De sociale en culturele effecten zoals genoemd in paragraaf 4.3: emancipatie van vrouwen, empowerment, zelfrespect en zelfvertrouwen, zullen in Nederland bij autochtonen geen grote rol spelen. Bij allochtonen spelen deze effecten zeker wel een rol, vanwege de achterstandspositie waarin veel allochtonen verkeren, de sterkere familieband en andere sociale normen en waarden.
Volgens FACET (2000, p.68), is de belangrijkste les die men kan trekken uit ervaringen in het buitenland dat microkrediet geen doel is op zichzelf, maar een instrument voor ontwikkeling. Het maakt dingen mogelijk.
64
9. Conclusie De centrale onderzoeksvraag luidt: “Kent Nederland een vergelijkbare vorm van microkrediet zoals die in de ontwikkelingslanden wordt toegepast? Of is er sprake van een hype in Nederland rondom de term en betekenis van microkrediet”. Na alles afgewogen te hebben kom ik tot de conclusie dat Nederland geen vergelijkbare vorm van toepassing van microkrediet kent. De gedachte achter microkrediet komt echter wel overeen. Zowel in ontwikkelingslanden als in Nederland wordt een groep mensen geholpen die anders niet in aanmerking zou komen voor financiering bij de start van een eigen onderneming. Die overeenkomende gedachte achter microkrediet is doorslaggevend voor beantwoording van het tweede deel van de vraag. Een aantal starterskredieten in Nederland wordt nu aangeboden onder de noemer ‘microkrediet’. Dit komt met name doordat de kredieten vanuit dezelfde gedachte als in ontwikkelingslanden verstrekt worden en microkrediet een populaire term is die nu veel aandacht krijgt. Dit ondanks het feit dat de starterskredieten in vorm en programma wezenlijk verschillen van microkredietprogramma’s, zoals we die in ontwikkelingslanden kennen. Daaruit volgt de conclusie dat er sprake is van een hype. Hieronder zullen de getrokken conclusies uitgebreider worden toegelicht. Nederland heeft geen vergelijkbare vorm van microkrediet omdat de programma’s hier en in ontwikkelingslanden wezenlijk van elkaar verschillen. Echte microkredietprogramma’s met leningen tot € 5000 hebben wij niet in Nederland, bovendien zullen deze ook niet leiden tot een levensvatbaar bedrijf. Tevens is onduidelijk voor welke ontwikkelingen we microkrediet als instrument in Nederland zouden willen gebruiken. De recent gestarte projecten zoals Startersfonds en Starterscoach, waarbij krediet tot € 25.000 verstrekt wordt, hebben als doel mensen met een achterstand in de samenleving een kans te geven en bedrijvigheid aan de onderkant van de markt te stimuleren. Deze projecten zouden beter starterskredietprojecten genoemd kunnen worden. Bij microkrediet in ontwikkelingslanden gaat het om kleine leningen voor mensen die op geen enkele andere manier een kans hebben zich te onttrekken aan hun armoede. In ons sociale stelsel is bestaanszekerheid gewaarborgd, wat in ontwikkelingslanden ontbreekt. Er bestaat in Nederland een goed ontwikkelde financiële sector waarbij bijna iedereen een bancaire lening heeft. Dit geldt niet voor ontwikkelingslanden waar het merendeel van de bevolking geen toegang heeft tot financiële dienstverlening. De projecten in Nederland worden door de banken gezien als manier om hun sociale participatie
65
en maatschappelijke betrokkenheid te tonen en niet als businesscase om winst te generen. Dit in tegenstelling tot sommige MFI’s in ontwikkelingslanden, die met microfinanciering winst maken.
Dat het stimuleren van bedrijvigheid aan de onderkant van de markt en het helpen van mensen met een achterstand, ook in onze samenleving heel belangrijk is, staat buiten kijf. Behoefte aan kleine kredieten onder startende ondernemers is er. De initiatieven en programma’s moeten ook zeker verder verbeterd en uitgebreid worden met als belangrijk onderdeel de begeleiding van de starters. Het ontstaan van nieuwe kleine ondernemingen draagt bij aan de diversiteit van het aanbod van ondernemingen en creëert werkgelegenheid. Dit brengt weer economische groei in Nederland teweeg. Een belangrijke groep binnen dit ondernemerschap die de laatste jaren explosief is gegroeid, zijn allochtone ondernemers. Zij zorgen, door hun meestal net wat andere manier van bedrijfsvoering, voor vernieuwing en creativiteit binnen het ondernemerschap.
Kortom microkrediet is een geweldig concept dat miljoenen mensen in ontwikkelingslanden helpt om zichzelf te helpen, doordat toegang verkregen wordt tot het financiële systeem. Daarnaast heeft het meerdere positieve sociale gevolgen zoals: stijging van het gevoel van eigenwaarde van de micro-ondernemers, emancipatie van vrouwen en het creëren van netwerken door middel van solidariteitsgroepen. Starterskrediet en bijbehorende begeleidingsprogramma’s voor achterstandsgroepen in Nederland moeten niet geprofileerd worden als zijnde microkrediet programma’s omdat die horen bij en geassocieerd worden met ontwikkelingslanden.
66
Aanbevelingen voor starterskrediet in Nederland
Op basis van de conclusie volgt hier een aantal aanbevelingen: -
Starterskrediet kan in Nederland gezien worden als instrument om ondernemerschap te bevorderen. Zoals in het einde van paragraaf 7.2 genoemd, moet om een goed beleid in te voeren voor de stimulering van ondernemerschap nog veel gebeuren. Ons sociale stelsel weerhoudt mensen ervan de stap naar risicovol ondernemerschap te nemen. Maar door het sociale stelsel minder aantrekkelijk te maken worden mensen als het ware gedwongen tot ondernemerschap. Dit is niet persé wenselijk want de Nederlandse mentaliteit is niet bijzonder ondernemend. Beter zou zijn om de regelgeving voor registratie van een bedrijf, vergunningen voor bouwplannen van een bedrijf, personeelsregistratie en arbo-wetgeving, wat veel administratieve lasten met zich meebrengt, te versoepelen (Wennekers, 2005, p.59).
-
Aandacht voor startende ondernemers is goed, maar er moet wel gezorgd worden dat dit in de maatschappij breed gedragen wordt. Dit begint in het onderwijs. Op scholen wordt nog niet structureel aandacht besteed aan ondernemerschap. Dit komt omdat er op dit gebied nog geen lesstof en leermethoden zijn ontwikkeld. Bestaande boeken zouden gemoderniseerd moeten worden met ondernemerschap als belangrijk thema. Ook docenten zouden bijgeschoold moeten worden, omdat zij vaak gebrekkige kennis en ervaring hebben met betrekking tot ondernemerschap (EIM in de markt, 2005, p.8).
-
Starterskrediet kan in Nederland ook gebruikt worden om mensen met een achterstand een kans te geven. Dit is een wezenlijk ander insteek dan bovengenoemd starterskrediet als instrument om ondernemerschap te stimuleren en vereist andere beleidsmatige keuzes. Het gaat er niet om een sociaal vangnet te creëren maar juist om de mensen te stimuleren zelf iets te doen. Pilots zoals het Startersfonds ZO kunnen bij succesvol verloop als voorbeeld dienen voor andere grote steden. Iedere stad heeft weer andere kenmerken en daarom dient het programma daarop aangepast te worden. Een duidelijke structurele visie op lange termijn en doelstelling is hierbij van groot belang. Ook communicatie tussen starteradviesbureaus, banken en gemeenten is belangrijk, zodat programma’s niet twee keer bedacht hoeven te worden en men van elkaar kan leren (FACET, 2006, p.30).
67
-
De overheid zou in het bijzonde moeten zorgen voor een stimuleringsfonds met faciliteiten voor de starter. Er moeten instellingen komen die de starters begeleiden met het bedrijfsplan en daarbij horende financiële onderbouwing van de onderneming Dit verhoogt de levensvatbaarheid van het plan en doet de risico’s van de financiering afnemen (Zuidhoek, 2006). Meer aandacht voor contact met de ondernemers zelf en kennis van hun kwaliteiten is gewenst om zo een betere beoordeling te kunnen geven. Begeleiding in de vorm van een sparringpartner die adviezen geeft is noodzakelijk. De banken zorgen voor de financiële afhandeling.
-
Netwerken zijn belangrijk voor ondernemers. Contacten met klanten en zakelijke relaties kunnen dienen als informatiebron over de markten en producten. Ook op startende ondernemers hebben ondernemingsnetwerken een positief effect ( Wennekers, 2005, p.10). De opkomende groep allochtone ondernemers is belangrijk voor de Nederlandse samenleving. Het is van belang hen te betrekken bij deze ondernemersnetwerken. Hierdoor ontstaat er betere integratie in alle markten.
-
Een idee voor verder onderzoek zou zijn: onderzoeken wat de behoeften van kleine ondernemers en de kenmerken van kleine ondernemingen precies zijn. Met deze resultaten kunnen passende producten en programma’s ontwikkelt worden. Ervaring uit het buitenland kan hierbij gebruikt worden.
68
Bibliografie Abrams, J. (2005). The microfinance profitability index. The Microbanking Bulletin, August nr 11, 19-21. Berenbach S. en Guzman, D. (1994). The solidarity group experience worldwide. In The new world of microenterprise finance. USA: Kumarian Press. Bornstein, D. (1996). The price of a dream. New York: Simon&Schuster. Bruins, A. (2004). Starten in de recessie, startende ondernemers in 2003. Zoetermeer: EIM Cheston, S., en Kuhn, L. (2002). Empowering woman through microfinance. USA: Gems of hope. CBS (2006). Het Nederlands ondernemers klimaat in cijfers. Voorburg/Heerlen: Centraal bureau voor de statistiek. EIM (2004). Monitor Etnisch ondernemerschap. Zoetermeer. EIM (2005). Kleinschalig ondernemen 2005; structuur en ontwikkeling van het Nederlandse MKB. EIM (2005). EIM in de markt, de urgentie van ondernemerschap. Monitoring van marktontwikkelingen jaargang 14. European Commission (2003). Microcredit for small businesses and business creation: bridging a market gap. Evers, J., Jack, S., Loeff, A, Siewertsen, H. (1999). Reducing cost and managing risk in lending to micro enterprises. Hamburg en Zeist: IFF en Facet. Evers, J., en Lahn, S. (2006). Status of microfinance in Western Europe. European Microfinance Network. FACET (2006). Microkredieten in Nederland, een nog onontgonnen gebied kansen en uitdagingen voor banken en starters. Zeist: FACET. Farbman, M., en Lessik, A. (1989). The impact of classification on policy. In Small enterprises new approaches. The Hague: Ministry of Foreign Affairs. Gulli, H. (1998). Microfinance and poverty: questioning the conventional wisdom. Washington: Inter-American development bank. Harris, S.D. (2005). State of the microfinance summit campaign report 2005. Washington D.C.: The Microcredit Summit Campaign. Helms, B., en Reille, X. (2004). Interest rate ceilings and microfinance: the story so far. Washington D.C.: CGAP
69
Hendriks, G, (2003). Economics and management of organizations, co-ordination, motivation and strategy. Berkshire: McGraw-Hill Education Hofstede, G., en Molenaar, K. (1998).Tomorrow holds another future, salient points and lessons learned from income generating activities promoting support programmes carried out by the Netherlands based co-financing agencies. The Hague: DGIS Hoogendoorn, M. (2005). Kleine lening biedt kansen voor armen vrouwen, microkrediet effectief middel bij armoede bestrijding. DNB Magazine, april, 2005, Amsterdam: De Nederlandse Bank NV. Institute of Business Ethics (2006). A Billion to gain, a study on global financial institutions and microfinance. Amsterdam: ING Microfinance Support. Kamer van Koophandel (2006). Bedrijven dynamiek 2005, oprichting en opheffing van bedrijven in Nederland. Kamp, J. (2005). Klein geld: hoe vijftig dollar de wereld verandert. Rotterdam: Lemniscaat. Lafourcade, A., e.a. (2005). Overview of the outreach and financial performance of microfinance institutions in Africa. The MIX Microbanking Bulletin nr 11. (2005). Special edition on financing, the scope of funding mechanisms. The MIX Morduch, J. (1999). The microfinance promise. Journal of economic literature, Vol XXXVII. Otero, M., en Rhyne, E. (1994). The new world of microenterprise finance. USA: Kumarian Press. Robinson, M.S. (1994). Savings mobilization and microenterprise finance: The Indonesian experience. In The new world of microenterprise finance. USA: Kumarian Press. Robinson, M.S. (2001). The microfinance revolution: sustainable finance for the poor (lessons from Indonesia, the emerging industry). Washington, D.C: The world bank and New York: Open Society Institute. Rosenberg, R. (2002). Microcredit interest rates. Washington, D.C.: CGAP Occasional paper. Rhyne, E. (2001). Mainstreaming Microfinance: how lending to the poor began, grew and came of age in Bolivia. USA: Kumarian Press. Snodgrass, D.R., en Sebstad, J. (2002). Clients in context: the impacts of microfinance in three countries. Washington D.C.: Management Systems International. Stephens, B. (2005). Sustainability in sight: an analysis of MFI’s that become sustainable. The Microbanking Bulletin, March nr 10, 23-29. Tezler, R. (1989). What are small enterprises. In Small enterprises new approaches. The Hague: Ministry of Foreign Affairs.
70
Vossen, M. (2005). Kleine lening groot succes? Tijdschrift internationale samenwerking, nummer 01. Den Haag: ministerie van Buitenlandse zaken. Wennekers, A.R.M., e.a. (2005). Maatschappelijke urgentie van ondernemerschap. Den Haag: Stichting Maatschappij en Ondernemen. Woller, G, en Parson, R. (2002). Assessing the community economic impact of microfinance institutions. Utah: Romney Institute of public management. Yunus, M.(1999). Banker to the poor. Londen: Aurum Press.
71
Internet sites De Postbank (2006). www.postbank.nl EIM (2006). www.eim.nl Grameen (2006). www.grameen-info.org Grameen Foundation USA (2006). www.gfusa.org Het parool (2006). www.parool.nl International Year of Microcredit 2005 (2006). www.yearofmicrocredit.org Ministerie van Buitenlandse Zaken (2006). www.minbuza.nl Ministerie van Economische Zaken (2006). www.minez.nl Stichting SEON (2006). www.seon.nl The Consultative Group to Assist the Poor (2006). www.cgap.org The MIX Market (2006). www.mixmarket.org The Netherlands Platform for Microfinance (2006). www.micro-finance.nl Wikipedia, de vrije encyclopedie (2006). http://nl.wikipedia.org/wiki/Hoofdpagina
72
BIJLAGE 1: Contacten interviews Instituut:
VNO-NCW
Naam:
Merdan Yağmur
Functie:
Secretaris
Adres:
Bezuidenhoutseweg 12 Den Haag
Telefoon:
070-3490485
E-mail:
[email protected]
Website:
www.vnco-ncw.nl
Datum:
6 juni 2006
Tijd:
11.00-12.00u
Instituut:
FACET BV
Naam:
Klaas Molenaar
Functie:
Directeur
Adres:
Stationslaan4 3701 EP Zeist
Telefoon:
030-6933766
E-mail:
[email protected]
Website:
www.facetbv.nl
Datum:
13 juni 2006
Tijd:
11.00-12.00u
Instituut:
ABN AMRO Bank
Namen:
Bart van den Bos en Patty Zuidhoek
Functie:
Productmanager Kredieten, Segment MKB
Adres:
Foppingadreef 22 1102 BS Amsterdam
Telefoon:
020-6286558
E-mail:
[email protected],
[email protected]
Website:
www.abnamro.nl
Datum:
22 juni 2006
Tijd:
10.00-11.00u
73
Instituut:
Stason
Naam:
Beatris Rocha
Functie:
Accountmanager
Adres:
Zwart Janstraat 107 3035 AN Rotterdam
Telefoon:
010-5217070
E-mail:
[email protected]
Website:
www.stason.nl
Datum:
13 juli 2006
Tijd:
10.30-11.30u
Instituut:
Rabobank
Naam:
Gert van den Anker
Functie:
Manager zakelijke relaties
Adres:
Mondriaantoren Amstelplein 8 Amsterdam
Telefoon:
020-7778312
E-mail:
[email protected]
Website:
www.rabobank.nl
Datum:
19 juli 2006
Tijd:
10.00-11.30
74
Bijlage 2: vragenlijst interview Merdan Yağmur De doelgroep van microfinanciering 1.Welke afkomst hebben etnische ondernemers? 2. Welke specifieke groepen kunnen onderscheiden worden? 3. Zijn er verschillen/overeenkomsten tussen deze groepen in hun manier van ondernemen? 4. Wat is het verschil met autochtone ondernemers? 5. Wat voor opleidingsniveau hebben de etnische ondernemers? Is er een verschil per generatie 6. Wat is de gemiddelde leeftijd? 7. Zijn er meer mannelijke of vrouwelijke ondernemers? Wat is het verschil tussen deze groepen? 8.Wat is de invloed op henzelf en hun omgeving als ze een onderneming starten?(denk aan zelfvertrouwen, aanzien, positie, kinderen) 9. Zijn er maatschappelijke effecten aan te tonen?(denk aan integratie) Kenmerken van de ondernemingen 10. Wat voor soort ondernemingen hebben etnische ondernemers? In welke branche starten ze vooral een onderneming? (detailhandel, dienstverlening etc) 11. Welke omvang hebben deze ondernemingen over het algemeen?(MKB winkels, detailhandel etc) 12. Wat is de klantendoelgroep van etnische ondernemers? 13. Bereiken ze voornamelijk een etnische afzetmarkt? Wordt er enkel in etnische producten gehandeld of varieert dit sterk? 14. Zijn voorbeelden van succesvolle en niet-succesvolle ondernemingen te geven? Financiering van de ondernemingen 15. Hoe worden de ondernemingen gefinancierd? 16. Wat komt vaker voor: behoefte aan geld om te groeien of om te starten? 17. Om wat voor bedragen gaat het? Is dat nog micro te noemen? 18. Komen etnische ondernemers in aanmerking voor een gewone lening bij de bank? 19. Indien nee, hoe vindt dan de financiering plaats?( speciale fondsen, familie, vrienden, informele circuit? 20. Door wie worden ze gefinancierd?(banken, ngo’s speciale organisaties)
75
21. Wat voor beperkingen of problemen ervaren zij in de start-up fase van de onderneming? Zijn die voornamelijk financieel? Of ook educatie en/of taalproblemen. Of zijn die twee van elkaar afhankelijk? (geen lening omdat de taal niet beheerst wordt) 22. Is er hulp van de krediet instellingen? (denk aan training, coaching) 23. Zijn er problemen/barrières bij het verkrijgen van een lening?(denk aan taal,opleiding,kennis van het Nederlandse zakenleven) 24. Als er zaken mis gaan bij het opzetten van een onderneming wat zijn dit dan over het algemeen voor problemen? 25. Hebben uitkeringen invloed op het aantal startende ondernemers? 26. Wordt het krediet wel gebruikt om een onderneming op te starten?(ipv schulden af te lossen) Algemeen 27.Heeft u informatie/cijfers/aantallen?(van groei van de ondernemingen, doelgroep enz) 28.Kan ik in contact komen met ondernemers die eigen onderneming op hebben gezet? 29. Ziet u overeenkomsten met microkrediet in de derde wereld? 30. Denkt u dat er potentie is voor microkrediet in Nederland?Waarom wel/niet? 31. Wat zou er moeten gebeuren om microkrediet succesvoller te maken/meer bereik te krijgen? 32. Draagt het bij aan economische groei van Nederland? 33. Zijn er maatschappelijke effecten aan te tonen?zoals bv betere integratie enz.. 34. Zijn er verschillen/overeenkomsten met microkrediet in de derde wereld?
76
Bijlage 3: Vragenlijst andere geïnterviewden 6 Microkrediet 1. Microkrediet in Nederland, wat houdt dit volgens u precies in? 2. Wat is het verschil met gewone leningen?
Bv soepelere eisen, makkelijker af te handelen?
3. Sinds wanneer bestaat dit? Of sinds wanneer wordt het microkrediet genoemd?Er werden al langer kleine leningen verstrekt bv via internet. 4. Hoe lang is de ABN hier al mee bezig? 5. Wat zijn de rente percentages?hoger dan gewone leningen? Is dit een probleem? 6. Hoe wordt het rente percentage bepaald? 7. Is er een relatie tussen de rente percentages en een extra service niveau? Dus hoog omdat meer service wordt gegeven? 8. Wat is de aflossingstermijn?wat zijn de aflossingspercentages? Hoog net als in derde wereld? 9. Is er een onderpand nodig? Bv leengroepen zoals in de derde wereld 10. Wat zijn de eisen om in aanmerking te komen voor een lening? Opleiding, taal, kennis van het NL zakenleven 11. Wat voor beperkingen of problemen ervaren de ondernemers in de start-up fase? Zijn die voornamelijk financieel? Of ook educatie en/of taalproblemen, of zijn die twee van elkaar afhankelijk? (geen lening omdat de taal niet beheerst wordt) 12. Hoe worden de mensen bereikt? Komen ze zelf voor een lening naar jullie toe of werken jullie ook outreachend? 13. Komen starters alleen met een idee of met een uitgewerkt bedrijfsplan?Krijgen ze hier hulp bij? 14. Gebruiken de mensen de lening om een bedrijf te starten, uit te breiden of juist om uit de schulden te komen? 15. Wordt er bij (etnische)ondernemers veel gebruik gemaakt van ‘informeel lenen’ zoals bv familie en vrienden?is dit nadelig of juist niet? 16. Hoeveel mensen hebben inmiddels al een lening ontvangen? Kome ze terug voor nog een lening?
6
De vragen zijn hier algemeen weergegeven,maar zijn per interview en instelling aangepast
77
Aanbodzijde 17. Wat zijn de beweegredenen/doelstellingen van (de betreffende instelling) om MC te verstrekken?commercieel, sociaal? 18. Wordt er samengewerkt met andere instellingen in de vorm van projecten? 19. Wat voor soorten service verleent de (betreffende instelling)? Training, after loan service, begeleiding? 20. Zijn er speciale afdelingen/management die zich hiermee bezig houden?zoals loan officers/ credit officers in derde wereld 21. Is er een grote concurrentie van andere banken of instellingen? 22. Is het juist goed om meer concurrentie te hebben of niet? De doelgroep en soort de ondernemingen 23. Wat is de doelgroep van MC?man/vrouw, leeftijd, etnisch achtergrond, opleiding 24. Zijn het vooral mensen in achterstands wijken? 25. Wordt er onderscheid gemaakt tussen allochtonen/autochtonen?wat zijn de verhoudingen? 26. Zijn er verschillen tussen mannen/vrouwen? Wat dan precies? Meer mannen of juist vrouwen? 27. Wat voor soort ondernemingen worden gestart met MC? winkels, horeca enz… 28. Welke omvang hebben deze ondernemingen? MKB enz 29. Wat zijn de doelstellingen van deze bedrijven? 30. Zijn er succesvolle/niet succesvolle voorbeelden te geven? Weet u hoe ik die mensen kan bereiken? 31. Wat is de invloed op henzelf en de omgeving?denk aan zelfvertrouwen, aanzien, positie, kinderen, gezinsleven. 32. Hebben uitkeringen invloed op het aantal startende ondernemers?
Economische groei/betekenis voor Nederland 33. Denkt u dat er potentie is voor microkrediet in Nederland? Waarom wel/niet? 34. Wat zou er moeten gebeuren om microkrediet succesvoller te maken/meer bereik te krijgen? 35. Draagt het bij aan economische groei van Nederland? 36. Zijn er maatschappelijke effecten aan te tonen?zoals bv betere integratie enz.. 37. Zijn er verschillen/overeenkomsten met microkrediet in de derde wereld?
78
Bijlage 4: Stellingen voorgelegd aan alle geïnterviewd 1. Microfinanciering is niet nodig in Nederland Helemaal mee oneens
Oneens
Eens
Helemaal mee eens
2. Microfinanciering is noodzakelijk voor groei van het (etnisch) ondernemerschap in Nederland Helemaal mee oneens
Oneens
Eens
Helemaal mee eens
3. De Nederlandse regering moet zich actief inzetten voor promotie van microfinanciering in Nederland Helemaal mee oneens
Oneens
Eens
Helemaal mee eens
4. Microfinanciering werkt niet in Nederland omdat er teveel regels zijn Helemaal mee oneens
Oneens
Eens
Helemaal mee eens
5. Er moet een beleid komen in Nederland met regels voor microfinanciering Helemaal mee oneens
Oneens
Eens
Helemaal mee eens
6. Het verstrekken van microkrediet alleen is niet genoeg er moet actieve begeleiding vanuit de instelling komen Helemaal mee oneens
Oneens
Eens
Helemaal mee eens
7. Het doordringen van commerciële banken in de microfinancieringssector zou als positief beschouwd moeten worden Helemaal mee oneens
Oneens
Eens
Helemaal mee eens
8. NGO’s zouden dezelfde rechten moeten krijgen als commerciële banken Helemaal mee oneens
Oneens
Eens
Helemaal mee eens
9. Het gebruik van sociaal onderpand (groepsleningen)zoals in de derde wereld zou hier in Nederland ook goed werken Helemaal mee oneens
Oneens
Eens
10. Nederland kan leren van microfinanciering in de derde wereld
79
Helemaal mee eens
Helemaal mee oneens
Oneens
Eens
Helemaal mee eens
11. Eigenlijk zijn er relatief gezien meer andere problemen dan financiële problemen bij het starten van een onderneming Helemaal mee oneens
Oneens
Eens
Helemaal mee eens
12. Micro krediet zal nooit genoeg slagkracht kunnen geven voor een onderneming in Nederland, daarvoor is het middel te klein. Helemaal mee oneens
Oneens
Eens
80
Helemaal mee eens