Afdeling Vergunningverlening Pythagoraslaan 101 Postbus 80300 3508 TH Utrecht
BESCHIKKING van GS van Utrecht
Datum Nummer Uw brief van Uw nummer Bijlagen
I.
16 juni 2009 2009INT243836 4
Tel. 030-2589111 www.provincie-utrecht.nl
Team Referentie Doorkiesnummer Faxnummer E-mailadres Onderwerp
Milieubeheer H. Slabbekoorn 030 – 258 3105 030 – 258 2990
[email protected] Wet Milieubeheer; ontwerpbeschikking E.D.J. Kooy
BESLISSING
Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer (hierna: Wm), het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit), de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011 en op hetgeen onder hoofdstuk II en volgende wordt overwogen, besluiten wij: • de door E.D.J. Kooy aangevraagde Wm-vergunning als bedoeld in artikel 8.1, lid 2, juncto artikel 8.1, lid 1, onder a en c, van de Wet milieubeheer, juncto bijlage 1 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, voor een termijn van 10 jaar te verlenen gerekend vanaf het in werking treden van de beschikking; • dat de bij deze beschikking behorende gewaarmerkte aanvraag deel uitmaakt van deze beschikking voor zover de voorschriften en beperkingen niet anderszins bepalen; • aan deze Wm-vergunning de voorschriften en beperkingen te verbinden, zoals die in de bijbehorende voorschriften zijn opgenomen; • dat paragraaf 14 van de voorschriften haar geldigheid behoudt gedurende vijf jaar nadat de Wmvergunning haar geldigheid heeft verloren; • deze beschikking bekend te maken op 21 juli 2009.
II.
DE AANVRAAG
II.A. Beschrijving van de aanvraag Op 4 december 2008 hebben wij een aanvraag van E.D.J. Kooy (hierna: de aanvrager) ontvangen voor een revisievergunning voor het in werking hebben van een inrichting in de zin van artikel 8.4, lid 1 juncto artikel 8.1, lid 2 juncto 8.1, lid 1, onder b, van de Wm juncto bijlage 1 van het Activiteitenbesluit.
Aangezien de onderliggende vergunning voor een periode van tien jaar is verleend en inmiddels haar geldigheid heeft verloren, dient de ingediende revisievergunningaanvraag te worden behandeld als een aanvraag om een oprichtingsvergunning (artikel 8.1, lid 2 juncto artikel 8.1, lid1, onder a en c van de Wm juncto bijlage 1 van het Activiteitenbesluit). De inrichting is gelegen aan Waterlooweg 2 te Austerlitz, kadastraal bekend onder gemeente Zeist, sectie D, nrs 2047 ged. en 2200. De Wm-vergunning wordt aangevraagd voor een periode van 10 jaar. De aanvraag voorziet in het inzamelen, opslaan, demontage en bewerken van autowrakken en het in- en verkopen van tweedehands auto’s en onderdelen, inclusief reparatie. Tevens worden er enkele motoren, scooters en brommers gedemonteerd. Binnen de inrichting worden daarnaast caravans gestald en ontmanteld. Op grond van categorie 28.4.a.4 en 28.4.d van bijlage 1 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer zijn wij voor deze inrichting bevoegd gezag.
II.B.
Aanleiding voor het indienen van de aanvraag
Voor de geplande activiteiten is een vergunning in het kader van de Wet milieubeheer noodzakelijk. Kooy B.V. is een bestaand bedrijf. De milieuvergunning is op 9 januari 2009 verlopen, waardoor er nu een oprichtingsvergunning dient te worden verleend. De aanvrager demonteert per jaar maximaal 2000 autowrakken en handelt in auto’s. Demontage vindt plaats boven een vloeistofdichte verharding. Vrijgekomen gevaarlijke afvalstoffen worden conform de geldende richtlijnen opgeslagen. Wanneer het autowrak is ontdaan van alle vloeistoffen en onderdelen zoals genoemd in het voorschriftenpakket behorende bij deze vergunning, wordt het autowrak afgevoerd naar een shredderinstallatie voor verdere verwerking. De binnen de inrichting voorkomende afvalstromen worden gedefinieerd in hoedanigheid en hoeveelheid in hoofdstuk 5 van de toelichting op de aanvraag.
II.C. Locatie van de inrichting en het bestemmingsplan De inrichting ligt nabij een woonwijk in een bosrijke omgeving en valt onder het bestemmingsplan Austerlitz van 1984. De meest nabijgelegen woning ligt op een afstand van ongeveer 12 meter. De aanvraag voorziet in het verrichten van autodemontage werkzaamheden. In het ter plaatse geldende bestemmingsplan, inpassingsplan, beheersverordening of regels gesteld bij of krachtens een provinciale verordening of een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.1, derde lid, onderscheidenlijk artikel 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, is het terrein van de inrichting bestemd voor autosloperij. De aangevraagde activiteiten zijn hiermee niet in strijd.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
E.D.J. Kooy 2
beschikking d.d. 16 juni 2009/ nr. 2009INT243836
II.D. Huidige vergunningsituatie Voor de inrichting zijn eerder de volgende Wm-vergunningen verleend: Soort revisievergunning wijzigingsvergunning
III.
Datum 17 november 1998 6 juli 2004
Nummer 1998WEM003390i 2004WEM002913i
Bevoegd gezag GS van Provincie Utrecht GS van Provincie Utrecht
PROCEDURE VAN DE AANVRAAG OM MILIEU-VERGUNNING
III.A. De aanvraag Ontvangst van de aanvraag Met betrekking tot het verzoek is de procedure ingevolge afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. De aanvraag is door ons op 4 december 2008 ontvangen is en is door ons ter informatie op 11 december 2008 toegezonden aan betrokken bestuursorganen te weten: a. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist; b. de Regionale inspecteur VROM-inspectie Regio Noord-West te Haarlem; c. het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Aanvullende gegevens gevraagd In verband met het ontbreken van een aantal gegevens hebben wij de aanvrager op 8 januari 2009 in de gelegenheid gesteld om tot 22 januari 2009 de aanvraag aan te vullen. Deze gegevens hebben wij op 21 januari 2009 ontvangen. De termijn voor het geven van de beschikking is opgeschort met de 13 dagen die de aanvrager nodig had om de aanvraag aan te vullen (art. 4:15 van de Awb).
III.B. Coördinatie Wm-vergunning en bouwvergunning Voor de aangevraagde activiteiten is geen bouwvergunning noodzakelijk.
III.C. Coördinatie Wm-vergunning en Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvovergunning) Voor de aangevraagde activiteiten is geen Wvo-vergunning nodig. Coördinatie van de Wm-vergunning met de Wvo-vergunning is in dit geval dus niet aan de orde.
III.D. Terinzagelegging De kennisgeving over de ontwerpbeschikking en bijbehorende stukken is gepubliceerd in een ter plaatse verschijnend regionaal weekblad op 29 april 2009. Vervolgens hebben de aanvraag, de ontwerpbeschikking en bijbehorende stukken gedurende zes weken terinzage gelegen, namelijk van 30 april 2009 tot en met 10 juni 2009. Naar aanleiding van de ontwerpbeschikking op de aanvraag zijn, binnen de door de wet gestelde termijn, geen zienswijzen of adviezen ingekomen.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
E.D.J. Kooy 3
beschikking d.d. 16 juni 2009/ nr. 2009INT243836
IV.
GROENE WETTEN
IV.A. Habitatrichtlijn (HR) De HR heeft tot doel bij te dragen aan het waarborgen van de biologische diversiteit door het in stand houden van de natuurlijke habitatten en de wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de lidstaten (artikel 2, lid 1 van de HR). De richtlijn kent een tweeledig beschermingsregime: - gebiedsbescherming; - soortenbescherming. Voor soortenbescherming geldt dat deze primair aan de orde dient te komen in het kader van de beoordeling of een ontheffing krachtens de Flora- en faunawet is vereist en kan worden verleend. Met de Natuurbeschermingswet 1998 is beoogd de gebiedsbeschermingsbepalingen uit de Habitatrichtlijn te implementeren. Voor gebieden die zijn aangewezen krachtens de Habitatrichtlijn en tevens bescherming genieten conform de Vogelrichtlijn dan wel als beschermd natuurmonument zijn aangewezen, dient deze toetsing volgens jurisprudentie enkel plaats te vinden in het kader van Natuurbeschermingswet 1998 en niet in het kader van de Wet milieubeheer. Binnen de provincie Utrecht zijn de volgende gebieden aangewezen als Habitatrichtlijngebied: • Botshol, nabij Abcoude; • Kolland en Overlangbroek, nabij Wijk bij Duurstede; • Amerongse Bovenpolder, nabij Amerongen; • Groot Zandbrink, nabij Leusden. De inrichting is niet gelegen in of nabij een Habitatrichtlijngebied. Het dichtstbijzijnde Habitatrichtlijngebied Groot Zandbrink nabij Leusden en is gelegen op een afstand van ongeveer 8 km. Op deze afstand zijn er geen effecten van de inrichting op het Habitatrichtlijngebied te verwachten. Een verdere beoordeling op grond van de Habitatrichtlijn is niet noodzakelijk.
IV.B. Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw) De Nbw heeft betrekking op gebiedsbescherming, en de Vogelrichtlijn is volledig in deze wet geïmplementeerd. In de provincie Utrecht zijn een stuk van de Neder-Rijn tussen Wijk bij Duurstede en Rhenen, de Oostelijke Vechtplassen nabij Maarssen en het Eemmeer nabij Blaricum aangewezen als Vogelrichtlijngebieden. De activiteit vindt niet plaats in of in de nabijheid van een beschermd natuurmonument en/of een Natura 2000-gebied als bedoeld in de Nbw. Er is dan ook geen sprake van een vergunningplicht ingevolge de Nbw.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
E.D.J. Kooy 4
beschikking d.d. 16 juni 2009/ nr. 2009INT243836
IV.C. Flora- en faunawet De Flora- en faunawet heeft betrekking op de individuele beschermde plant- en diersoorten. In de Flora- en faunawet is een verbod opgenomen tot het beschadigen, doden, vernielen, verontrusten en/of verstoren van beschermde plant- en diersoorten dan wel het beschadigen, vernielen en/of verstoren van de nesten, holen, voortplanting- en rustplaatsen van beschermende diersoorten. Dit houdt in dat als de oprichting of het in werking zijn van een vergunningplichtige inrichting leidt tot negatieve effecten op (voortplantings-, rust- en verblijfplaatsen van) beschermde soorten, ontheffing op grond van de Flora- en faunawet aangevraagd moet worden bij het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Als het gaat om minder kwetsbare dier- of plantensoorten geldt op voorhand een vrijstelling van deze ontheffingsplicht. Hierbij geldt dan wel als eis dat gewerkt wordt volgens een door de Minister van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit goedgekeurde gedragscode. Om eventuele overlast zoveel als mogelijk te beperken zijn voorschriften opgenomen ten aanzien van geluidshinder en lichthinder. Hierbij wordt bescherming van de natuurwaarde gewaarborgd.
IV.D. Ecologische Hoofdstructuur Door nieuwe natuur te ontwikkelen, kunnen natuurgebieden met elkaar worden verbonden. Zo kunnen planten zich over verschillende natuurgebieden verspreiden en dieren van het ene naar het andere gebied gaan. Het totaal van al deze gebieden en de verbindingen ertussen vormt de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van Nederland. De provincies bepalen om welke gebieden het precies gaat. Deze gebieden worden meestal in het streekplan of het provinciale omgevingsplan opgenomen. De aantasting van natuurwaarden moet primair aan de orde komen het kader van planologische regelingen. Daarnaast blijft in het kader van de Wet milieubeheer in een vergunning ruimte voor een aanvullende toets. Aangezien de inrichting gelegen is in of nabij een gebied aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur is bij de aanvraag een ecologisch rapport/natuureffectbepalingsonderzoek gevoegd. Uit het bij de aanvraag gevoegde ecologische rapport/natuureffectbepalingsonderzoek wordt geconcludeerd dat de aanwezigheid van de inrichting een negatieve invloed kan hebben op de functie van "het gebied" als natuurgebied/verwevingsgebied/ecologische verbindingszone voor de diersoorten. Daarom zijn er voorschriften aan de vergunning verbonden ter voorkoming, dan wel beperking van de aantasting van natuurwaarden vanwege de inrichting. Deze voorschriften worden toereikend geacht.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
E.D.J. Kooy 5
beschikking d.d. 16 juni 2009/ nr. 2009INT243836
V.
ARTIKEL 8.8 TOT EN MET 8.11 WET MILIEUBEHEER
V.A.
Algemeen
De artikelen 8.8 tot en met 8.11 van de Wm omvatten het toetsingskader voor de beslissing op de aanvraag. Hierna geven wij aan hoe de aanvraag zich tot het toetsingskader verhoudt. Hierbij beperken wij ons tot die onderdelen van het toetsingskader, die ook werkelijk op onze beslissing van invloed zijn.
V.B.
IPPC-richtlijn/Best beschikbare technieken
Richtlijn 96/61/EG van de Raad van de Europese Unie van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging - hierna: de IPPC-richtlijn - verplicht het bevoegd gezag een milieuvergunning op te stellen, die voldoet aan de in deze richtlijn geformuleerde eisen voor nieuwe en bestaande installaties. De IPPC-Richtlijn is van toepassing op installaties/activiteiten die zijn opgenomen in Bijlage I van de Richtlijn. In de beoordeling van de milieugevolgen wordt de aanvraag getoetst aan de in de IPPC-richtlijn geformuleerde eisen. Dit betekent onder andere dat door de inrichting alle passende preventieve maatregelen (moeten) worden getroffen om verontreiniging van bodem, water en lucht te voorkomen dan wel te beperken door toepassing van de Beste beschikbare technieken (BBT), met inbegrip van maatregelen betreffende afvalpreventie en energiebesparing om aldus een hoog niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel te waarborgen. Voor de beoordeling van de aanvraag worden zogenoemde BAT Reference Documents (= BREF's) opgesteld. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen zogenaamde verticale BREF's - deze zijn branche gebonden - en zogenaamde horizontale BREF's die branche overstijgend zijn. Voor een aantal activiteiten zijn deze BREF's in definitieve vorm en moeten dan ook worden toegepast bij de vergunningverlening. De aangevraagde activiteiten worden niet genoemd in bijlage I van de IPPC-richtlijn. Een aanpassing van art. 8.11 van de Wm is op 1 december 2005 in werking getreden, waarmee de IPCCrichtlijn is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Beste beschikbare technieken Ingevolge artikel 8.11, lid 3, van de Wm dienen in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning voorschriften te worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende BBT worden toegepast. Wij hebben echter aan de hand van bestaande literatuur, de in de Regeling aanwijzing BBT-documenten genoemde Nederlandse informatiedocumenten en kennis van de aangevraagde activiteiten bij het verlenen van de vergunning de beste beschikbare technieken voorgeschreven. Met betrekking tot de aspecten voor de bepaling van de beste beschikbare technieken als genoemd in artikel 5a.1, lid 1 onder a tot en met k, van het Ivb merken wij het volgende op:
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
E.D.J. Kooy 6
beschikking d.d. 16 juni 2009/ nr. 2009INT243836
Ad a Toepassing van technieken die weinig afvalstoffen veroorzaken. Het gaat binnen de inrichting om de opslag en het bewerken van autowrakken. Bij de toegepaste technieken komen afvalstoffen vrij en deze afvalstoffen worden verder in de afvalverwijderingsketen gebracht. Dit beschouwen wij als de beste beschikbare technieken. Ad b Toepassing van minder gevaarlijke stoffen Binnen de inrichting worden geen gevaarlijke stoffen toegepast. Wel komen er als gevolg van de demontage van de autowrakken voor een deel gevaarlijke afvalstoffen vrij en deze afvalstoffen worden verder in de afvalverwijderingsketen gebracht. Dit beschouwen wij als de beste beschikbare technieken. Ad c
Ontwikkeling van technieken voor de terugwinning en het opnieuw gebruiken van de bij de processen in de inrichting uitgestoten en gebruikte stoffen en van afvalstoffen Binnen de inrichting is een stookinstallatie van 30 kW in bedrijf, een heftruck voor intern transport aanwezig en vinden emissies plaats van komend en gaand (vracht)verkeer, waarbij stoffen worden uitgestoten. Verder zijn er binnen de inrichting afvalstoffen afkomstig van derden aanwezig. Om de uitstoot van stoffen voor zover mogelijk te kunnen beperken en de aanwezige afvalstoffen beter te kunnen inzetten voor hergebruik, volgt de aanvrager de ontwikkelingen en zal die in de toekomst rekening houdend met de voorzienbare kosten en baten van de maatregelen - zo mogelijk toepassen. Ad d
Vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd en de ontwikkeling daarvan Binnen de inrichting worden voor de autodemontage de voor de branche actueel geldende technieken toegepast, die wij als de beste beschikbare technieken beschouwen. Ad e Vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis Vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis heeft de voortdurende aandacht van de aanvrager en de branchevereniging. Ad f Aard, effecten en omvang van de betrokken emissies Bij aanvrager komen slechts verwaarloosbare emissies vrij. Voor de overwegingen per milieuthema wordt verwezen naar de desbetreffende paragraaf. Ad g Data waarop de installaties in de inrichting in gebruik zijn of worden genomen De installaties binnen de inrichting zijn inmiddels in gebruik genomen, het betreft hier een bestaand bedrijf (waarvan de milieuvergunning 9 januari 2009 is verlopen). Ad h De tijd die nodig is om een betere techniek toe te gaan passen Betere technieken zijn thans niet aan de orde. Het bedrijf volgt het branchedocument autodemontagebedrijven 2001 in deze. Ad i
Het verbruik en de aard van de grondstoffen, met inbegrip van water, en de energieefficiëntie Er is geen verbruik van grondstoffen, ook is er geen watervragend proces. Er zijn daarom geen redenen om verdere voorzieningen op dit gebied te verlangen. Ad j
Noodzaak om het algemene effect van de emissies op en de risico’s voor het milieu te voorkomen of tot een minimum te beperken De inrichting dient voor de opslag en demontage van de autowrakken, met het oog op vermindering van emissies en het beperken van de gevolgen voor het milieu, maatregelen te nemen teneinde de emissies en de risico's voor het milieu tot een minimum te beperken.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
E.D.J. Kooy 7
beschikking d.d. 16 juni 2009/ nr. 2009INT243836
Alle bodembedreigende activiteiten gebeuren in de bedrijfshal op de demontageplaats op een vloeistofdichte vloer. De uit de demontage vrijgekomen gevaarlijke afvalstoffen worden onder veilige condities opgeslagen en afgevoerd via vergunninghoudende bedrijven. Uit de demontage vrijgekomen onderdelen, die vrijwel geen vloeistoffen meer bevatten, maar mogelijk toch enkele druppels kunnen bevatten, worden boven lekbakken geplaatst. Er zijn daarom geen redenen om verdere voorzieningen op dit gebied te verlangen. Ad k. Noodzaak ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te beperken Binnen de inrichting vinden geen activiteiten plaats waardoor schade buiten de inrichting kan ontstaan. De uit de aangeboden wrakken afkomstige LPG-tanks worden in de buitenlucht in rekken opgeslagen en vervolgens uit de inrichting verwijderd bij het bereiken van een aantal van 25 stuks. De opslag van gevaarlijke (afval)stoffen en het afleveren van brandstoffen vindt plaats volgens de richtlijnen PGS 15, PGS 28 en PGS 30. Deze wijze van opslag achten wij in voldoende mate veilig. Er zijn daarom geen redenen om verdere voorzieningen op dit gebied te verlangen. Bij ons besluit hebben wij de aanvraag en de door ons voorgeschreven maatregelen ter voorkoming, dan wel ter beperking van emissies door toepassing van de beste beschikbare technieken getoetst aan de hand van de volgende informatiedocumenten die zijn opgenomen in tabel 2 van de bijlage bij de Regeling aanwijzing BBT-documenten: - Circulaire energie in de milieuvergunning; - Handreiking wegen naar preventie bij bedrijven; - Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR); - Nederlandse richtlijn bodembescherming (NRB); - PGS 15: Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen; - PGS 28: Vloeibare aardolieproducten, Afleverinstallaties en ondergrondse opslag; - PGS 30: Vloeibare aardolieproducten: opslag in kleine installaties. De inrichting voldoet - met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften - aan de beste beschikbare technieken (BBT) ter voorkoming van emissies naar de lucht, de bodem, het water, geluidemissies, afvalpreventie, externe veiligheid en energiebesparing. Voor de overwegingen per milieuthema wordt verwezen naar de desbetreffende paragraaf.
V.C.
REACH
De nieuwe Europese REACH (Registratie Evaluatie en Autorisatie van Chemische stoffen) Verordening (EC) 1907/2006 vervangt stapsgewijs de huidige Europese richtlijnen en verordeningen over stoffen. 1 juni 2009 moet dit compleet zijn. Per 1 juli 2008 is REACH in werking getreden en is het grootste deel van de Wet milieugevaarlijke stoffen (Wms) vervallen. Per 1 juni 2009 vervalt de Wms helemaal. REACH werkt rechtstreeks. Voor een deel van de op grond van REACH geregistreerde stoffen bestaat er een autorisatieplicht. Deze stoffen mogen niet zonder meer worden gebruikt. Uit de aanvraag blijkt dat er binnen de inrichting geen stoffen worden geproduceerd, gebruikt en/of geëmitteerd waarop REACH van toepassing is.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
E.D.J. Kooy 8
beschikking d.d. 16 juni 2009/ nr. 2009INT243836
V.D.
Algemene maatregelen van bestuur
Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) In artikel 8.1, lid 2, van de Wm is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur categorieën inrichtingen worden aangewezen waarvoor een vergunningplicht geldt. In bijlage 1 bij het Activiteitenbesluit is een lijst met vergunningplichtige inrichtingen opgenomen, waarvoor de algemene regels gedeeltelijk van toepassing kunnen zijn. Voor deze inrichtingen moet een Wm-vergunning worden verleend. In artikel 8.1, lid 1, van de Wm is bepaald dat op inrichtingen, waar een installatie aanwezig is als bedoeld in bijlage 1 van de EG-richtlijn geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (gpbv-installatie), de algemene regels niet van toepassing zijn. In artikel 1.4 van het Activiteitenbesluit wordt onderscheid gemaakt in een drietal typen inrichtingen te weten type A, B en C. Type A- en type B- inrichtingen vallen geheel onder de algemene regels en hebben geen vergunning (meer) nodig. Voor type C-inrichtingen blijft de vergunningplicht bestaan. Daarnaast is in artikel 1.4, lid 3, van het Activiteitenbesluit bepaald dat een beperkt aantal, in het Activiteitenbesluit genoemde activiteiten, ook van toepassing is op vergunningplichtige inrichtingen. Door vergunningplichtige inrichtingen moet voor deze activiteiten worden voldaan aan de regels zoals gesteld in het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende ministeriële regeling. De voorschriften opgenomen in het Activiteitenbesluit zijn direct werkend en mogen dan ook niet in de Wm-vergunning worden opgenomen. Ingevolge artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit dient voorafgaand aan het uitvoeren van deze activiteiten een melding bij het bevoegd gezag te worden ingediend. Onderhavige inrichting wordt genoemd in bijlage 1 van het Activiteitenbesluit en is dan ook vergunningplichtig. Door ons is voorts vastgesteld dat voor de volgende activiteiten die binnen de inrichting plaatsvinden algemene regels van het Activiteitenbesluit, van toepassing zijn: • Lozing van huishoudelijk afvalwater (artikel 1.4, artikel 2.1 en artikel 3.4 Activiteitenbesluit); Voor deze activiteit zijn in deze vergunning geen voorschriften opgenomen. De bovengenoemde activiteit is in de aanvraag vermeld. Ingevolge artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit dient voor deze activiteit een melding ingediend te worden. De informatie uit de aanvraag hebben wij aangemerkt als de melding.
VI.
LUCHT
VI.A. Het wettelijke kader voor de bescherming van de lucht In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen en regels gesteld ten aanzien van de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit. Tevens is een aantal besluiten en regelingen van kracht geworden.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
E.D.J. Kooy 9
beschikking d.d. 16 juni 2009/ nr. 2009INT243836
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen wij vergunning verlenen, indien de concentratie in de buitenlucht van de in bijlage 2 van de Wm genoemde luchtverontreinigende stoffen (inclusief eventuele locale bronnen in de omgeving van de inrichting) vermeerderd met de immissie ten gevolge van de activiteiten binnen de inrichting (inclusief voertuigbewegingen van en naar de inrichting) lager is dan de grenswaarden, zoals vermeld in Bijlage 2 van de Wm. In deze bijlage zijn grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, zwevende deeltjes (fijn stof, PM10), lood, koolmonoxide en benzeen gesteld. Tevens zijn in deze bijlage richtwaarden voor ozon, arseen, cadmium, nikkel en benzo(a)pyreen en richtwaarden gedefinieerd als het totale gehalte in de PM10 fractie gegeven. Indien één of meer grenswaarden (dreigen te) worden overschreden, dan dient te worden bepaald of de bijdrage van de inrichting aan de concentratie in de buitenlucht groter is dan 1% van de grenswaarden zoals genoemd in Bijlage 2 van de Wm. Uitgezonderd van deze toetsing zijn de gevallen waarin de bijdrage van de aangevraagde activiteiten leiden tot een per saldo verbetering van de luchtkwaliteit. De toets, of aan artikel 5.16 van de Wm wordt voldaan, wordt uitgevoerd nadat de emissies voor zover mogelijk zijn beperkt overeenkomstig de Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR) en BREF's met de beste beschikbare technieken. De emissies naar de lucht ten gevolge van de aangevraagde activiteiten beoordelen wij volgens de systematiek van de NeR. Deze richtlijn, die de beste beschikbare technieken (BBT) voor het beperken van emissies naar de buitenlucht beschrijft, passen wij toe als toetsingskader voor de beoordeling en regulering van luchtemissies. De NeR heeft tot doel om de milieuvergunningen in Nederland te harmoniseren waar het gaat om eisen aan de emissies naar de lucht. Hierbij is de stand der techniek het uitgangspunt voor het vaststellen van de emissie-eisen en de daarbij behorende voorzieningen. De NeR is een belangrijke bron van informatie voor de praktische invulling van de BBT. De NeR is tot stand gekomen binnen een samenwerkingsverband van overheden en bedrijfsleven. Voor een aantal processen of branches zijn in de NeR bijzondere regelingen opgenomen. Voor autodemontage is geen bijzondere regeling van toepassing.
VI.B. De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de lucht De emissies naar lucht betreffen rookgassen van een verwarmingstoestel (CV ketel op aardgas), uitlaatgassen van een heftruck voor intern transport (diesel) en uitlaatgassen van komend en gaand (vracht)verkeer.
VI.C. De te verwachten ontwikkelingen In de aanvraag zijn geen te verwachten ontwikkelingen beschreven.
VI.D. De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming van de lucht De emissie van uitlaatgassen van transportmiddelen wordt beperkt door een goede afstelling van de verbrandingsmotoren.
VI.E. Grof- en fijnstofverspreiding Binnen de inrichting zijn stuifgevoelige opslagen inde buitenlucht aanwezig. Er vindt een geringe fijnstofverspreiding plaats door komend en gaand (vracht)verkeer en de vervoersbewegingen van de heftruck.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
E.D.J. Kooy 10
beschikking d.d. 16 juni 2009/ nr. 2009INT243836
VI.F. Toetsing aan Bijlage 2 van de Wet milieubeheer Wettelijk kader De grenswaarden voor de luchtkwaliteit uit Bijlage 2 van de Wm, betreffende de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen in de lucht worden door ons als toetsingscriterium gehanteerd. De grenswaarden geven een niveau van de buitenluchtkwaliteit aan dat, in het belang van de bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu in zijn geheel, niet mogen worden overschreden. In beginsel dienen ter beperking van de emissies de beste beschikbare technieken te zijn toegepast. Worden desondanks overschrijdingen van de grenswaarden verwacht en er is sprake van een in betekende mate bijdrage van de inrichting, dan moet worden gezocht naar aanvullende eisen of alternatieven, waardoor de bijdrage van de inrichting per saldo niet groter wordt dan voor het te nemen besluit voor de vergunningverlening. Alleen ten aanzien van de stoffen die genoemd zijn in Bijlage 2 van de Wet milieubeheer en waarvan te verwachten is dat deze stoffen door de inrichting in betekenende mate worden uitgestoten is het noodzakelijk dat een onderzoek wordt verricht naar de mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit door het in werking zijn van de inrichting. Achtergrondconcentratie In de nabije omgeving van de inrichting hebben wij de achtergrondconcentratie voor PM10 en stikstofdioxide bepaald. Het referentiejaar is 2007. De door ons vastgestelde achtergrondconcentraties: Grenswaarde zoals genoemd in bijlage 2 van de Wm
Achtergrondconcentratie en/of aantal dagen =
Stof
Norm
PM10
Jaargemiddelde concentratie
40 Pg/m3
21,4 Pg/m3 20,1 Pg/m3 19,3 Pg/m3
(2008) (2011) (2015)
PM10
aantal overschrijdingsdagen per jaar van 50 Pg/m3 24-uursgemiddelde waarde
35 dagen
11 dagen 8 dagen 6 dagen
(2008) (2011) (2015)
NO2
jaargemiddelde concentratie
44 Pg/m3 (in 2008) 42 Pg/m3 (in 2009) 40 Pg/m3 (na 2009)
21,4 Pg/m3 19 Pg/m3 16,8 Pg/m3
(2008) (2010) (2015)
VI.G. Conclusie overweging aangaande de emissies naar de lucht De emissies vanuit de inrichting naar de lucht zijn zeer beperkt. De inrichting draagt niet in betekende mate bij aan de concentraties in de buitenlucht van de stoffen waarvoor in bijlage 2 Wm een grenswaarde is opgenomen. Met betrekking tot uit de inrichting vrijkomende stoffen naar de buitenlucht ontstaat geen strijdigheid met de grenswaarden, gesteld in Bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Door het toepassen van beste beschikbare technieken, zoals in de NeR beschreven, worden emissies naar de lucht in voldoende mate beperkt. Aan deze vergunning zijn ter borging voorschriften verbonden die tot dit doel zullen leiden. De eventuele nadelige gevolgen van de maatregelen en voorzieningen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en de kwaliteit van de bodem zijn in voldoende mate beperkt. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
E.D.J. Kooy 11
beschikking d.d. 16 juni 2009/ nr. 2009INT243836
VII. GEUR VII.A. Algemeen Het in de NeR omschreven algemene uitgangspunt van het geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Dit uitgangspunt vormt samen met het toepassen van de BBT de kern van het nationale geurbeleid. In het landelijke geurbeleid is vastgelegd dat wij de uiteindelijke afweging maken waarbij wij rekening houden met alle relevante belangen om tot een duurzame kwaliteit van de leefomgeving te komen. Het geurbeleid bestaat uit de volgende uitgangspunten: a. als er geen hinder of kans op hinder is, zijn maatregelen niet nodig; b. als er wel hinder of kans op hinder is, worden maatregelen op basis van de BBT afgeleid; c. voor bepaalde branches is een toetsingskader voor geurhinder in een bijzondere regeling van de NeR opgenomen; d. de mate van hinder die nog acceptabel is, wordt vastgesteld door het bevoegd gezag. Voor het bepalen van het acceptabele hinderniveau geeft de NeR de hindersystematiek. Met behulp hiervan kan een situatie van geuroverlast worden beoordeeld. Toepassen van de hindersystematiek leidt tot een specifieke afweging voor een individuele situatie of tot het toepassen van een bijzondere regeling van de NeR. Beoordeling en conclusie Voor de inrichting zijn geen processen aangevraagd waarvan bekend is dat zij geurhinder veroorzaken. Er is geen bijzondere regeling van de NeR van toepassing. Ter voorkoming van eventuele geuroverlast van activiteiten als gevolg van bijvoorbeeld gebrekkig onderhoud, verwaarlozing van een afvalstoffenopslag of iets dergelijks hebben wij een algemeen voorschrift aan deze vergunning verbonden dat optreden tegen overlast van geur mogelijk maakt.
VIII. GELUID EN TRILLINGEN VIII.A.
Algemeen
De bedrijfsactiviteiten van de onderhavige inrichting hebben tot gevolg dat geluid wordt geproduceerd. Deze geluidsemissie wordt vooral bepaald door vrachtwagens, het laden en lossen van wrakken met een heftruck en het wisselen van containers. De door deze inrichting veroorzaakte geluidsbelasting in de omgeving is in kaart gebracht in een akoestisch rapport van Scena, getiteld 'Autodemontagebedrijf Kooy BV, Austerlitz - Geluidemissie naar de omgeving', kenmerk BW5IV0664.R01.2 d.d. 2 december 2008. Het geluid wordt beoordeeld op basis van de representatieve bedrijfssituatie. Dit is de toestand waarbij de inrichting volledig gebruik maakt van de volledige capaciteit in de betreffende beoordelingsperiode. Beoordeeld worden de geluidsbelasting, de maximale geluidsniveaus en de indirecte hinder als gevolg van het in werking zijn van de inrichting.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
E.D.J. Kooy 12
beschikking d.d. 16 juni 2009/ nr. 2009INT243836
VIII.B.
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau
In het kader van de beoordeling of de inrichting niet op ontoelaatbare wijze geluidshinder teweegbrengt is gebruikgemaakt van de "Handreiking industrielawaai en vergunningverlening, oktober 1998". Autodemontagebedrijf Kooy ligt in de gemeente Zeist. In de aanvraag zijn activiteiten aangevraagd voor de dagperiode. Het betreft hier een bestaande situatie. De gemeente Zeist heeft het beleid voor industrielawaai vastgelegd in de Geluidsnota gemeente Zeist, referentie 666142/2ZC9251, die is vastgesteld op 23 januari 2007. De geluidsbelasting is aan deze nota getoetst. De richtwaarde van 40 dB(A) die voor de omgeving van de inrichting geldt, wordt met 2 dB(A) overschreden bij de woningen gelegen aan de Waterlooweg 9/9-B. Aan de grenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde wordt echter wel voldaan. Bij de overige woningen wordt voldaan aan de streefwaarde. Leidend voor normstelling is voor de gemeente Zeist het stand still beginsel. De huidige kwaliteit van de omgeving dient zoveel mogelijk behouden te blijven. De geluidemissie wordt voornamelijk veroorzaakt door transport, waaronder een heftruck en vrachtwagens. Uit recente metingen aan de heftruck, blijkt deze aan de huidige stand der techniek (BBT) te voldoen. De vrachtwagens zijn van derden. Maatregelen om de geluidsbelasting van de woonomgeving te verlagen tot de richtwaarde, zijn daarom verder niet mogelijk. Ook is geen sprake van uitbreiding van het aantal transportbewegingen. Wij achten de aangevraagde activiteiten daarom vergunbaar. Wij hebben aan de vergunning een voorschrift verbonden, waarin grenswaarden zijn gesteld op beoordelingspunten. De geluidimmissie voor de dag-, avond- en nachtperiode ter plaatse van deze punten is overeenkomstig de voor de aangevraagde activiteiten gewenste geluidsruimte.
VIII.C.
Maximaal geluidsniveau (LAmax)
De grenswaarden voor de maximale geluidsniveaus bedragen op grond van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening 70, 65 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Voor de grenswaarde in de dagperiode is het mogelijk om ontheffing te verlenen tot 75 dB(A), indien het gaat om activiteiten die al eerder vergund zijn en waarvoor geen maatregelen mogelijk zijn. De grenswaarde in de dagperiode wordt met 1 dB overschreden bij woningen gelegen aan de Waterlooweg 9/9-B vanwege het passeren van een vrachtwagen om een container te wisselen en één voor de afvoer van autowrakken. Autodemontagebedrijf Kooy heeft aangetoond dat verdere maatregelen ter vermindering van de geluidbelasting op de beoordelingspunten redelijkerwijs niet mogelijk zijn. Wij achten de overschrijding van de grenswaarden aanvaardbaar, omdat er sprake is van al langer dan 10 jaar bestaande, reeds vergunde en voor de bedrijfsvoering noodzakelijke activiteiten, waarbij alle redelijkerwijs mogelijke technische en organisatorische maatregelen zijn getroffen. Aan de vergunning hebben wij een voorschrift verbonden, waarin grenswaarden zijn gesteld op beoordelingspunten.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
E.D.J. Kooy 13
beschikking d.d. 16 juni 2009/ nr. 2009INT243836
VIII.D.
Indirecte hinder
Het geluid van het verkeer van en naar de inrichting over de openbare weg is beoordeeld volgens de circulaire "Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer" d.d. 29 februari 1996. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidsbelasting is 50 dB(A) en de grenswaarde 65 dB(A). Uit het akoestisch rapport blijkt dat het equivalente geluidsniveau veroorzaakt door het verkeer van en naar de inrichting bij de woningen langs de aan- en afvoerroute over de openbare weg niet meer bedraagt dan 44 dB(A) in de dagperiode. Aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Aan de vergunning hebben wij een voorschrift verbonden, waarin grenswaarden zijn gesteld op beoordelingspunten.
VIII.E.
Conclusies
Ten aanzien van de geluidsbelasting, maximale geluidsniveaus en indirecte hinder is de situatie milieuhygiënisch aanvaardbaar. Wij hebben aan de vergunning voorschriften verbonden, waarin grenswaarden zijn gesteld op beoordelingspunten bij woningen van derden. De geluidsbelasting op deze punten is overeenkomstig de bij de aangevraagde activiteiten gewenste geluidsruimte. Binnen de inrichting zijn en worden maatregelen en voorzieningen getroffen ter beperking van de geluidsproductie. Bij het opstellen van de voorschriften hebben wij rekening gehouden met die maatregelen en voorzieningen. Gelet op het feit dat de inrichting alleen in de dag in werking is, vergunnen wij alleen in deze periode(n) geluidruimte.
VIII.F.
Trillingen
Gezien de aard van de activiteiten en de afstand tot de dichtstbijzijnde trillingsgevoelige bestemmingen is trillingshinder niet te verwachten. Een onderzoek naar trillingen achten wij daarom niet nodig. Ook achten wij het daarom niet nodig hierover voorschriften op te nemen.
IX.
BODEM
IX.A. Het kader voor de bescherming van de bodem Het (nationale) preventieve bodembeschermingbeleid is vastgelegd in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) bedrijfsmatige activiteiten. Het ministerie van VROM heeft de NRB in overleg met vergunningverleners, onderzoeksinstellingen en bedrijfsleven opgesteld. Deze richtlijn is ontwikkeld om vergunningvoorschriften te uniformeren en harmoniseren. Met de NRB kunnen (voorgenomen) bodembeschermende maatregelen en voorzieningen binnen inrichtingen worden beoordeeld en kan de besluitvorming met betrekking tot een optimale bodembeschermingstrategie worden gestuurd.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
E.D.J. Kooy 14
beschikking d.d. 16 juni 2009/ nr. 2009INT243836
De NRB beperkt zich tot de normale bedrijfsvoering en voorzienbare incidenten. Bodembescherming ten behoeve van calamiteiten wordt in NRB-kader niet behandeld. Een eventuele calamiteitenopvang echter wel.
IX.B. De potentieel bodembedreigende activiteiten Binnen de inrichting vinden de volgende potentieel bodembedreigende activiteiten plaats: - Opslag onbewerkte wrakken; - Opslag afgetapte diesel en ruitensproeivloeistof; - Opslag afgetapte olie en koelvloeistof; - Opslag afgetapte benzine; - Opslag afgetapte remolie; - Vloeistofvrij maken wrakken; - Opslag onderdelen met restvloeistof. Bij de aanvraag is een bodemrisicodocument gevoegd. In dit document zijn van alle bodembedreigende activiteiten de emissiescore en de eindemissiescore bepaald aan de hand van de NRB-systematiek.
IX.C. De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming van de bodem In de aanvraag zijn de volgende maatregelen en voorzieningen opgenomen om bodemverontreiniging te voorkomen: - vloeistofdichte vloer (in de werkplaats en loods, zoals aangegeven op tekening 972HP030 van bijlage 9.4 van de aanvraag); - opslag onder overkapping; - opslag in lekbakken; - visuele inspectie van voorzieningen op lekkages; - gebruik absorptiekorrels.
IX.D. Beoordeling en conclusie Wij hebben het bij de aanvraag gevoegde bodemrisicodocument beoordeeld en stemmen in met de opzet, de uitgangspunten en de resultaten. Uit het document blijkt dat voor alle bodembedreigende locaties het verwaarloosbaar bodemrisico wordt behaald.
IX.E. Bodembelastingonderzoek Het preventieve bodembeschermingbeleid gaat er van uit dat (zelfs) een verwaarloosbaar bodemrisico nooit volledig uitsluit dat een belasting van de bodem optreedt. Om die reden is altijd bodembelastingonderzoek noodzakelijk. Het bodembelastingonderzoek richt zich op de afzonderlijke activiteiten en de aldaar gebruikte stoffen. Bodembelastingonderzoek bestaat uit het vastleggen van de nulsituatie bodemkwaliteit voorafgaand aan, of zo spoedig mogelijk na, de start van de betreffende activiteit(en) en een vergelijkbaar eindsituatie bodemonderzoek na het beëindigen van de betreffende activiteit.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
E.D.J. Kooy 15
beschikking d.d. 16 juni 2009/ nr. 2009INT243836
Het nulsituatie onderzoek moet ten minste duidelijkheid verstrekken over: - de locatie van bemonsteringspunten rekening houdend met de mobiliteit van de gebruikte stoffen en de locale grondwaterstroming; - de wijze waarop de betreffende stoffen moeten worden gedetecteerd, bemonsterd en geanalyseerd; - de bodemkwaliteit ter plaatse van bemonsteringslocaties. De door middel van nulsituatie onderzoek vastgelegde bodemkwaliteit geldt als uitgangspunt bij de beoordeling of ten gevolge van de betreffende activiteiten bodembelasting heeft plaatsgevonden en of bodemherstel nodig is. Voor het bodemonderzoek noodzakelijke werkzaamheden als vermeld in de Regeling uitvoeringskwaliteit bodembeheer dienen te zijn uitgevoerd door een erkende instantie als bedoeld in het Besluit uitvoeringskwaliteit bodembeheer. Voor de inrichting zijn zoals in de aanvraag staat vermeld bodemonderzoeken uitgevoerd: Bemin, Geodata B.V. rapportnummer 972HP030/1 van november 1997 en Grondslag Milieukundig Adviesbureau B.V., Project 8511, 'Verkennend bodemonderzoek nieuw te plaatsen brandstoftank Waterlooweg 2 te Austerlitz, 11 februari 2004. De voor deze onderzoeken noodzakelijke werkzaamheden als vermeld in de Regeling uitvoeringskwaliteit bodembeheer zijn uitgevoerd door Bemin Geodata BV en Grondslag Milieukundig Adviesbureau B.V. Dit zijn erkende instanties als bedoeld in het Besluit uitvoeringskwaliteit bodembeheer. Hiermee is de kwaliteit van het bodemonderzoek geborgd en zijn de resultaten betrouwbaar. Deze onderzoeken van Bemin, Geodata B.V. en Grondslag Milieukundig Adviesbureau B.V. geven ons overigens geen aanleiding tot het stellen van nadere maatregelen of eisen en beschouwen wij daarom als nulsituatie onderzoeken. Het risico dat door de aangevraagde activiteiten in combinatie met de getroffen en te treffen voorzieningen een bodemverontreiniging ontstaat is (in combinatie met de gestelde voorschriften) verwaarloosbaar conform het gestelde in de NRB. Het is dan ook niet noodzakelijk dat de bodemkwaliteit tussentijds wordt gecontroleerd. Deze voorschriften met betrekking tot het bodembelastingsonderzoek naar de eindsituatie en de herstelplicht bij geconstateerde verontreiniging, zijn op grond van artikel 8.13 van de Wm gesteld en blijven van kracht nadat de onderhavige vergunning vervalt of wordt ingetrokken. De basis hiervoor is artikel 8.16 sub c van de Wm. In dit artikel wordt gesteld dat voorschriften van kracht kunnen blijven nadat een vergunning haar gelding heeft verloren.
X.
AFVALWATER
X.A.
Het kader voor de bescherming tegen verontreiniging door de lozing van afvalwater
Aanvrager loost via een bedrijfsriolering alleen huishoudelijk afvalwater op het riool. Op de bovengenoemde lozing is het Activiteitenbesluit van toepassing. Voor deze activiteit zijn in deze vergunning geen voorschriften opgenomen.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
E.D.J. Kooy 16
beschikking d.d. 16 juni 2009/ nr. 2009INT243836
XI.
ENERGIE
XI.A. Energieverbruik Het kader voor het beoordelen van energie in de milieuvergunning Aanvrager wordt tot de kleinere energiegebruikende industrie gerekend. Daaronder vallen bedrijven met een jaarlijks energiegebruik van minder dan 0,5 PJ. De doelstellingen tot energiebesparing zijn gebaseerd op het idee dat energiegebruikende industrie alle kosteneffectieve maatregelen treft waarbij het rendement tenminste 15% bedraagt (terugverdientijd tot en met 5 jaar). Beoordeling en conclusie De Handreiking "Wegen naar preventie bij bedrijven" (InfoMil, december 2005) en de Circulaire Energie in de milieuvergunning (InfoMil, oktober 1999) zijn als uitgangspunt genomen bij de beoordeling van het aspect energie. Uit de aanvraag blijkt dat het jaarlijkse energieverbruik van aanvrager minder is dan 50.000 kWh of 25.000 m3 aardgas equivalenten. Daarom zal aan de vergunning uitsluitend een voorschrift verbonden worden waarin van aanvrager wordt verlangd dat hij jaarlijks het energiegebruik registreert.
XII. VERRUIMDE REIKWIJDTE XII.A. Preventie Een belangrijk onderdeel van de Wet milieubeheer is de 'verruimde reikwijdte'. Dit betekent onder meer dat de aspecten watergebruik en vervoer in de vergunning moeten worden meegenomen. Daarvoor zijn in de Handreiking 'Wegen naar preventie voor bedrijven' handvatten gegeven. Op basis daarvan zijn in deze beschikking voornoemde aspecten beoordeeld, met inachtneming van de per aspect vastgestelde relevantiecriteria. Wij achten echter het aspect vervoer door medewerkers pas relevant bij meer dan 500 werknemers, als tegelijk niet aannemelijk is dat het bedrijf alle maatregelen heeft getroffen om de nadelige gevolgen van vervoer voor het milieu tegen te gaan. Gebleken is dat de relevantiecriteria niet worden overschreden. Daarom wordt in deze vergunning verder geen aandacht besteed aan deze aspecten.
XIII. AFVALSTOFFEN XIII.A.
Overwegingen voor primaire ontdoeners van afvalstoffen
Preventie Preventie van afval is van belang om de hoeveelheid afval die moet worden verwijderd (zoals verbranden of storten) te beperken. De wijze waarop invulling kan worden gegeven aan preventie is beschreven in de handreiking 'Wegen naar preventie bij bedrijven' (InfoMil, 2005). Deze handreiking is in De Regeling Aanwijzing BBT documenten aangewezen als Nederlands informatiedocument over BBT. Uitgangspunt voor alle bedrijven is dat het ontstaan van afval zoveel mogelijk moet worden voorkomen of beperkt.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
E.D.J. Kooy 17
beschikking d.d. 16 juni 2009/ nr. 2009INT243836
De aangevraagde werkzaamheden zijn vooral gericht op het scheiden van aangeboden afvalstoffen, de afvalstoffen zelf worden niet verwerkt. De bijdrage, die door de inrichting wordt geleverd aan de totale hoeveelheid afval is minimaal. De handreiking 'Wegen naar preventie bij bedrijven' hanteert ondergrenzen die de relevantie van afvalpreventie bepalen. Hierin wordt gesteld dat afvalpreventie relevant is wanneer er jaarlijks meer dan 25 ton (niet gevaarlijk) bedrijfsafval en/of meer dan 2,5 ton gevaarlijk afval binnen de inrichting vrijkomt. De totale hoeveelheid gevaarlijk en/of niet gevaarlijk afval ligt beneden de gehanteerde ondergrenzen. Wij hebben daarom in deze vergunning verder geen aandacht besteed aan de preventie van afvalstoffen. Afvalscheiding Het doel van afvalscheiding is het bereiken van producthergebruik, materiaalhergebruik of toepassing van afvalstoffen als brandstof. Gescheiden inzameling gevolgd door nuttige toepassing is in de meeste gevallen goedkoper dan het verwijderen van gemengde stromen. Het beleid voor afvalscheiding is uitgewerkt in de 'Handreiking wegen naar preventie bij bedrijven' (InfoMil, 2005). Deze handreiking is in De Regeling Aanwijzing BBT documenten aangewezen als Nederlands informatiedocument over BBT. Uitgangspunt is dat bedrijven verplicht zijn alle afvalstoffen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden af te geven, tenzij dat redelijkerwijs niet van hen kan worden gevergd. De aangevraagde werkzaamheden zijn vooral gericht op het scheiden van aangeboden afvalstoffen. Aan deze vergunning zijn voorschriften verbonden met betrekking tot het scheiden, gescheiden te houden en gescheiden af te geven van afvalstoffen.
XIII.B.
Overwegingen voor afvalverwerkers
Het kader voor de toetsing doelmatig beheer van afvalstoffen Op grond van artikel 8.10 Wm kan de Wm-vergunning in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd. Onderdeel van het begrip "bescherming van het milieu" is de zorg voor het doelmatig beheer van afvalstoffen. In artikel 1.1 Wm is aangegeven wat moet worden verstaan onder het doelmatig beheer van afvalstoffen. Op grond hiervan moeten wij rekening houden met het geldende afvalbeheersplan dan wel het bepaalde in de artikelen 10.4 en 10.5 van de Wm (artikel 10.14 van de Wm). De looptijd van het LAP 1 is op 3 maart 2009 verstreken. In afwachting van een nieuw LAP 2 dienen wij daarom rechtstreeks te toetsen aan de artikelen 10.4 en 10.5 van de Wm. Voor de invulling van deze toets aan deze artikelen maken wij gebruik van het LAP 1. De voorkeursvolgorde voor afvalbeheer zoals die in artikel 10.4 van de Wm is opgenomen en als volgt is samen te vatten: • het stimuleren van preventie van afvalstoffen; • het stimuleren van hergebruik/nuttige toepassing van afvalstoffen door het promoten van afvalscheiding aan de bron en nascheiding van afvalstromen; Afvalscheiding maakt producthergebruik en materiaalhergebruik (nuttige toepassing) mogelijk en beperkt de hoeveelheid te storten of in een afvalverbrandingsinstallatie (AVI) te verbranden afvalstoffen; • het optimaal benutten van de energie-inhoud van afval dat niet kan worden hergebruikt (nuttig toepassen als brandstof); • het verwijderen van afvalstoffen door verbranding; • het verwijderen van afvalstoffen door storten.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
E.D.J. Kooy 18
beschikking d.d. 16 juni 2009/ nr. 2009INT243836
Afvalstromen waarvoor in het LAP 1 een sectorplan is opgenomen Voor de onderhavige aanvraag zijn de volgende sectorplannen van het LAP 1 van toepassing (het getal tussen haakjes verwijst naar het betreffende nummer van het sectorplan in het LAP 1): • autoafval (11) • explosieve afvalstoffen en drukhouders (16) • kunststofafval (19) • metaalafvalstoffen (21) • oliehoudende afvalstoffen (23) • PCB-houdende afvalstoffen (24) • shredderafval (25) • batterijen (29) • accu’s (30) • oplosmiddelen en koudemiddelen (31) • overige gevaarlijke afvalstoffen (32) Een belangrijk aspect voor het bewerken van afvalstoffen is dat dit op een zo hoogwaardig mogelijke wijze plaatsvindt. Wij sluiten hiervoor aan bij de in het LAP 1 gehanteerde minimumstandaarden. De minimumstandaard geeft de meest laagwaardige wijze van be- en verwerking van de betreffende afvalstoffen, waarvoor nog vergunning verleend mag worden. Wanneer de minimumstandaard bestaat uit meerdere be- en verwerkingshandelingen bij meerdere inrichtingen kan voor de afzonderlijke bewerkingsstappen een vergunning worden verleend, als door middel van sturingsvoorschriften in de vergunning verzekerd is dat de betreffende afvalstof alle noodzakelijke be- of verwerkingshandelingen doorloopt die tot de minimumstandaard behoren. Uitsluitend opslaan Ingevolge het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen wordt de opslag van afvalstoffen voorafgaand aan verwijdering gezien als storten indien de tijdsduur van 1 jaar wordt overschreden. Indien de opslag voorafgaat aan nuttige toepassing van de afvalstoffen is deze termijn drie jaar. Be-/verwerking Voor het be-/verwerken van autowrakken is de minimumstandaard demontage volgens de voorschriften van het Besluit beheer autowrakken (hierna Bba). De in de aanvraag voor autoafval beschreven be/verwerkingsmethode voldoet aan de minimumstandaard. Het beleid voor afvalstoffen van autowrakken is neergelegd in sectorplan 11 Autoafval en is gericht op het bevorderen van nuttige toepassing van de verschillende materialen en onderdelen van autoafval, bij voorkeur in de vorm van product- en materiaalhergebruik. In het sectorplan 11 Autoafval is daartoe een minimumstandaard opgenomen. Mengen van afvalstoffen Afvalstoffen dienen met het oog op hergebruik en nuttige toepassing over het algemeen na het ontstaan zoveel mogelijk gescheiden te worden gehouden van andere afvalstoffen. Onder bepaalde condities kunnen verschillende afvalstromen echter net zo goed of soms zelfs beter samengesteld worden verwerkt. Het samenvoegen van qua aard, samenstelling en concentraties niet met elkaar vergelijkbare (verschillende) afvalstoffen alsmede het samenvoegen van afvalstoffen en nietafvalstoffen wordt mengen genoemd. Mengen is niet toegestaan tenzij dat expliciet en gespecificeerd is vastgelegd in de vergunning. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
E.D.J. Kooy 19
beschikking d.d. 16 juni 2009/ nr. 2009INT243836
Tijdens het demontageproces van autowrakken komen diverse vloeibare afvalstoffen vrij die gescheiden worden opgeslagen in de daarvoor bestemde emballage. Het betreft hier bijvoorbeeld koelvloeistof, ruitenwisservloeistof, motorolie, remolie en vloeibare brandstof. Diverse soorten afgewerkte motorolie worden bij elkaar gevoegd. Deze afvalstoffen worden niet gemengd in het kader van de categorie-indeling als bedoeld in bijlage 1 van het Besluit inzamelen afvalstoffen. Voor het verder verwerken van deze afvalstoffen heeft dit geen gevolgen en deze manier van handelen wordt door de provincie Utrecht toegestaan. Remolie mag niet worden toegevoegd aan de afgewerkte olie. Remolie valt namelijk onder categorie 2 als bedoeld in bijlage 1 bij het Besluit inzamelen afvalstoffen, afgewerkte motorolie valt onder categorie 1 van dit Besluit. In de voorschriften is opgenomen welke vloeistoffen gescheiden van elkaar dienen te worden opgeslagen. De Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen is van toepassing. A&V-beleid Alle afvalverwerkende bedrijven moeten over een adequaat acceptatie en verwerkingsbeleid (A&Vbeleid) beschikken (art. 5.11 van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer). In het A&Vbeleid dient te zijn aangegeven op welke wijze binnen de inrichting acceptatie en verwerking van afvalstoffen plaatsvindt. Een adequaat A&V-beleid hangt nauw samen met het zeker stellen dat afvalstromen op een zo hoogwaardig mogelijke wijze worden be- en verwerkt. Hoewel wij het LAP 1 niet meer als toetsingskader mogen hanteren neemt dat niet weg dat daaraan nog wel inhoudelijke argumenten zijn te ontlenen die voortvloeien uit het toetsingskader ingevolge de artikelen 10.4 en 10.5 van de Wm. Daarbij moet per specifieke situatie maatwerk worden geleverd. Onderhavige inrichting accepteert autowrakken welke gezien kunnen worden als een afvalstof. Binnen de inrichting wordt het afval bewerkt. Het autodemontagebedrijf scheidt het afval van elkaar en voert dit afval af naar een eindverwerker. Gezien de omvang van het bedrijf en het bovenstaande vinden wij het niet noodzakelijk om een uitgebreid A&V- beleid te eisen bij de aanvraag. Bovendien vereist het Besluit beheer autowrakken dat wanneer eenmaal begonnen wordt met het demonteren van een autowrak, deze in zijn geheel binnen de inrichting gedemonteerd moet worden. Dit voorkomt het ongewenst verplaatsen van gedeeltelijk gedemonteerde wrakken. Tevens verbiedt het Bba dat binnen de inrichting wrakken geaccepteerd worden die al een bewerking hebben ondergaan. In bijlagen 9.5 en 9.6 van de aanvraag zijn in het acceptatiebeleid en in de werkwijze bij het vloeistofvrij maken van wrakken beschreven hoe het bedrijf omgaat met de autowrakken. In de aanvraag onder de toelichting bij nummer 1 is een stroomschema toegevoegd waarin duidelijk wordt welke bewerkingsstappen een autowrak ondergaat. Het beschreven A&V-beleid voldoet aan de randvoorwaarden zoals die in het LAP en “De verwerking verantwoord" (DVV) zijn beschreven. Op basis van het gestelde in de aanvraag kunnen wij met dit A&Vbeleid instemmen. AO/IC Met het oog op het zekerstellen van een zo hoogwaardig mogelijke wijze van afval be-/ verwerking moeten bedrijven die gevaarlijke afvalstoffen accepteren over een adequate administratieve organisatie en een interne controle (AO/IC) beschikken. Onder administratieve organisatie wordt verstaan het complex van organisatorische maatregelen gericht op de informatieverzorging ten behoeve van het besturen en doen functioneren van een organisatie, alsmede voor het afleggen van verantwoordingen.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
E.D.J. Kooy 20
beschikking d.d. 16 juni 2009/ nr. 2009INT243836
Onder interne controle wordt verstaan het toetsen van resultaten aan normen door of namens de leiding ten behoeve van de leiding. Via de AO/IC dient een betrouwbare informatie naar het management en derden (vergunningverleners en toezichthouders) te zijn gewaarborgd. Met betrouwbaar wordt bedoeld een juiste, tijdige en volledige informatieverzorging die tevens controleerbaar is. Hoewel wij het LAP 1 niet meer als toetsingskader mogen hanteren neemt dat niet weg dat daaraan nog wel inhoudelijke argumenten zijn te ontlenen die voortvloeien uit het toetsingskader ingevolge de artikelen 10.4 en 10.5 van de Wm. Daarbij moet per specifieke situatie een oordeel worden gevormd. Onderhavige inrichting is zodanig van opzet en omvang dat het laten opstellen van een AO/IC-beleid een onredelijk zware belasting is voor de bedrijfsvoering. In de hoofdstukken 4 en 5 van de bijlage bij de aanvraag zijn lijsten toegevoegd, waarin staat vermeld wat binnen de inrichting maximaal per soort ontvangen grondstoffen/hulpstoffen en per soort af te voeren grondstoffen/afvalstoffen aanwezig kan zijn en de jaarlijkse doorzet daarvan. Wij zijn van mening dat door aanvrager voldoende inzichtelijk is gemaakt welke afvalstromen jaarlijks worden geaccepteerd. Vergunninghouder is verplicht om een milieulogboek bij te houden en om de administratieve gegevens te bewaren die voortkomen uit de aan- en afvoer van de afvalstoffen. Wijzigingen in het A&V-beleid en/of de AO/IC Wijzigingen in het A&V-beleid en/of de AO/IC dienen schriftelijk aan ons te worden voorgelegd. Als bevoegd gezag zullen wij vervolgens bezien welke procedure in relatie tot de aard van de wijziging is vereist. Naast de voorschriften voortvloeiend uit het A&V-beleid en de AO/IC zijn geen extra registratievoorschriften in de vergunning opgenomen. Mede gezien de verplichtingen ingevolge de Wet milieubeheer (artikelen 8.14, 10.38 en 10.40) en de verplichtingen ingevolge het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen en daarbij behorende regeling, worden voldoende en juiste gegevens geregistreerd om handhaving mogelijk te maken. Vergunningtermijn Vergunningen voor het opslaan en be- en verwerken van afvalstoffen mogen (behoudens in het geval sprake is van de activiteiten storten en/of afvalverbranding) slechts worden verleend voor een termijn van ten hoogste 10 jaar (Wm, art. 8.17, lid 2). De gevraagde Wm-vergunning kan worden verleend voor een periode van 10 jaar. Gelet op het bovenstaande zijn wij van mening dat de aangevraagde activiteiten in overeenstemming zijn met het bepaalde in de artikelen 10.4 en 10.5 en daarmee bijdragen aan een doelmatig beheer van afvalstoffen.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
E.D.J. Kooy 21
beschikking d.d. 16 juni 2009/ nr. 2009INT243836
XIV. OPSLAG GEVAARLIJKE EN/OF BRANDBARE (AFVAL)STOFFEN Opslag gevaarlijke stoffen In de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15 (PGS 15) zijn richtlijnen opgenomen voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen. In de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 30 (PGS 30) zijn richtlijnen opgenomen voor de buiten- en binnenopslag van vloeibare aardolieproducten in kleine installaties. In de PGS 30 zijn ook richtlijnen opgenomen voor het afleveren van diesel. In de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 28 (PGS 28) zijn richtlijnen opgenomen voor vloeibare aardolieproducten; afleverinstallaties en ondergrondse opslag. Voor het opslaan en afleveren van benzine zijn richtlijnen opgenomen in de PGS 28. Door toepassing van deze richtlijnen wordt een aanvaardbaar beschermingsniveau voor mens en milieu gerealiseerd. Aangevraagde opslagactiviteiten: Binnen de inrichting bevinden zich de volgende opslagen: -
Opslag afgetapte afgewerkte olie en koelvloeistof in gecompartimenteerde bovengrondse tank van in totaal 5000 liter; Opslag afgetapte diesel in bovengrondse tank van 1500 liter; Afleverinstallatie diesel; Opslag afgetapte ruitensproeivloeistof in bovengrondse tank van 1350 liter; Opslag afgetapte vuile en schone benzine in gecompartimenteerde ingeterpte tank van in totaal 3000 liter; Afleverinstallatie benzine; Opslag afgetapte remolie in emballage; Opslag accu’s; Opslag LPG tanks;
Verwachten ontwikkelingen: In de aanvraag is aangegeven dat er geen toekomstige ontwikkelingen op dit punt zijn. Maatregelen en voorzieningen voor de opslag: De opslag van stoffen in emballage, waaronder accu’s, vindt plaats volgens de richtlijn PGS 15. De opslag van LPG-tanks vindt buiten plaats in een speciale opslagvoorziening. De opslag van benzine voldoet volgens de aanvraag aan PGS 30. Op de opslag van vloeibare brandstof in een ingeterpte opslagtank is normaliter het Activiteitenbesluit van toepassing. Omdat de opslag van schone benzine echter gezamenlijk plaats vindt met de opslag van vuile benzine, dat moet worden beschouwd als afvalstof, is het Activiteitenbesluit hier niet van toepassing. Op de opslag van afgetapte vuile en schone benzine in een gecompartimenteerde ingeterpte tank is de PGS 28 van toepassing. Een ingeterpte tank kan hierbij worden beschouwd als een ondergrondse opslagvoorziening. De opslag en aflevering van diesel, voldoet volgens de aanvraag aan PGS 30. De aflevering van benzine vindt volgens de aanvraag plaats volgens de richtlijn PGS 30. Op de aflevering van benzine is echter de PGS 28 van toepassing.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
E.D.J. Kooy 22
beschikking d.d. 16 juni 2009/ nr. 2009INT243836
De opslag van afgewerkte olie, koelvloeistof en ruitensproeivloeistof vindt op vergelijkbare wijze plaats als die voor diesel. Beoordeling en conclusie: Om te garanderen dat de opslag en aflevering plaatsvindt conform de BBT, schrijven wij een aantal maatregelen/voorzieningen uit de PGS 15, PGS 28 en de PGS 30 voor. Voor de opslag van afgewerkte olie en diesel is de PGS 30 specifiek van toepassing. De opslag van ruitensproeivloeistof en koelvloeistof vindt op vergelijkbare wijze plaats als die van diesel en afgewerkte olie; daarom is daarvoor tevens de PGS 30 gebruikt als richtlijn. Op de opslag van afgetapte vuile en schone benzine in een gecompartimenteerde ingeterpte tank is de PGS 28 van toepassing. Op de kleinschalige aflevering van diesel is normaliter de PGS 30 van toepassing. Op de aflevering van benzine is de PGS 28 van toepassing. Omdat de aflevering van zowel benzine en diesel vanuit dezelfde afleverzuil plaats vindt, zijn de strengere eisen uit de PGS 28 in dit geval ook van toepassing op de aflevering van diesel. De aangevraagde opslag- en aflevervoorzieningen moeten aan deze richtlijnen voldoen. Voor de opslag van LPG-tanks zijn een aantal specifieke voorschriften opgenomen.
XV. EXTERNE VEILIGHEID XV.A. Algemeen kader Het externe veiligheidsbeleid in Nederland is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van activiteiten voor de omgeving (mens en milieu). Het gaat hierbij om de risico's die verbonden zijn aan de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Bij aanvrager worden geen grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen opgeslagen of gebruikt als vermeld in de drempelwaardentabel. Ook bij ongewone voorvallen binnen dit bedrijf is niet te verwachten dat gevaarlijke stoffen vrijkomen. Daarom is het aspect externe veiligheid voor de beoordeling van deze aanvraag niet relevant.
XVI. TOEKOMSTIGE ONTWIKKELINGEN Er worden de eerste jaren geen grote nieuwe ontwikkelingen verwacht.
XVII. METEN EN REGISTREREN In deze vergunning zijn geen doelvoorschriften opgenomen waarvoor door middel van meten moet worden bepaald of aan het gestelde doel wordt voldaan. Voorschriften, waarin deze metingen worden opgelegd (artikel 8.12 Wm), zijn derhalve niet aan deze vergunning verbonden. Registratie van dergelijke gegevens is dan ook niet aan de orde.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
E.D.J. Kooy 23
beschikking d.d. 16 juni 2009/ nr. 2009INT243836
XVIII.
ARTIKEL 8.12b VAN DE WET MILIEUBEHEER
XVIII.A. Verspreiding verontreinigingen Ten behoeve van het voorkomen dan wel zo veel mogelijk beperken van door de inrichting veroorzaakte verontreinigingen over lange afstand of grensoverschrijdende verontreinigingen (artikel 8.12b, sub e, van de Wm) zijn geen voorschriften in deze vergunning opgenomen. Dit aspect speelt niet bij deze inrichting.
XVIII.B. Bijzondere bedrijfsomstandigheden Ten behoeve van het voorkomen dan wel zo veel mogelijk beperken van de nadelige gevolgen voor het milieu, die kunnen worden veroorzaakt door opstarten, lekken, storingen, korte stilleggingen, definitieve bedrijfsbeëindiging of andere bijzondere bedrijfsomstandigheden (artikel 8.12b, sub f, van de Wm) zijn geen voorschriften in deze vergunning opgenomen, anders dan die vermeld onder paragraaf XVIII.D Bedrijfsbeëindiging. Voor het overige vinden er binnen de inrichting geen processen plaats die bij onvoorziene omstandigheden grote nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu.
XVIII.C. Ongevallen Specifieke voorschriften, met als doel het voorkomen van ongevallen en het beperken van de gevolgen van ongevallen (artikel 8.12 b Wm), zijn niet aan deze vergunning verbonden. Wel zijn aan de vergunning doelvoorschriften gesteld die een zorgvuldige bedrijfsvoering beogen en daarmee de kans op ongevallen beperken.
XVIII.D. Bedrijfsbeëindiging Ten behoeve van het treffen van maatregelen om bij definitieve bedrijfsbeëindiging de nadelige gevolgen die de inrichting heeft veroorzaakt voor het terrein waarop zij was gevestigd, ongedaan te maken of te beperken voor zover dat nodig is om dat terrein weer geschikt te maken voor een volgende functie (artikel 8.12b, sub h van de Wm) zijn in paragraaf 14 van deze vergunning voorschriften opgenomen. De voorschriften hebben betrekking op: • Melding dat de bedrijfsactiviteiten worden beëindigd; • Uitvoeren van een bodemonderzoek en het opruimen van eventueel aangetroffen verontreinigingen; • Het afvoeren van nog aanwezige grond-, hulp- en afvalstoffen. Deze voorschriften blijven gedurende vijf jaar nadat de Wm-vergunning haar geldigheid heeft verloren van kracht.
XIX. MILIEUZORG Uit de aanvraag blijkt dat aanvrager niet beschikt over een systeem van met elkaar samenhangende technische, administratieve en organisatorische maatregelen om de gevolgen die de inrichting voor het milieu veroorzaakt, te monitoren, te beheersen en, voor zover het nadelige gevolgen betreft, te verminderen, alsmede het milieubeleid dat hij met betrekking tot de inrichting voert. Wij hebben met het verbinden van voorschriften aan deze vergunning rekening gehouden met het ontbreken van het genoemde systeem en wel zodanig dat de combinatie van aanvraag en voorschriften het gemis van een dergelijk systeem compenseert zodat een gelijkwaardig niveau van milieubescherming wordt bereikt.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
E.D.J. Kooy 24
beschikking d.d. 16 juni 2009/ nr. 2009INT243836
XX. OVERIG TOETSINGSKADER XX.A. Besluit beheer autowrakken (Bba) De Europese Richtlijn (21 oktober 2000) betreffende autowrakken is geïmplementeerd met het Besluit beheer autowrakken (Bba). Het Bba is op 2 juli 2002 in werking getreden en gewijzigd bij besluit van 19 juni 2007, Staatsblad 231. Deze wijziging is in werking getreden op 1 oktober 2007. Dit besluit verplicht producenten en importeurs van motorvoertuigen om preventieve maatregelen te nemen en om een inname- en verwerkingssysteem voor autowrakken op te zetten. Verder stelt het Besluit voorwaarden aan inrichtingen voor het opslaan, be- en verwerken, vernietigen en overslaan van autowrakken. Door voorwaarden te stellen aan het demonteren van autowrakken wordt beoogd om de milieuprestaties van de autodemontagebedrijven te verbeteren en op een gelijk niveau te brengen. Deze voorschriften moeten worden opgenomen in de vergunningen voor desbetreffende inrichtingen. De in deze vergunning opgenomen voorschriften uit de bijlage hebben vooral betrekking op vloeistofdichte vloeren en voorzieningen, afvoer van bedrijfsafvalstoffen, demontage, opslag en afvoer van bewerkte autowrakken en gedemonteerde materialen en onderdelen. Een aantal materialen en onderdelen dat als product of materiaal kan worden hergebruikt, dient selectief te worden gedemonteerd, gescheiden, opgeslagen en gescheiden afgevoerd. Voor een aantal materialen of onderdelen geldt deze verplichting niet, als deze in een shredderinstallatie worden gescheiden. Tot slot kunnen wij nadere eisen stellen aan de maximale opslag van het aantal banden, de wijze van opslag van afgetapte of gedemonteerde stoffen, preparaten of andere producten alsmede de stapelhoogte van autowrakken die ontdaan zijn van de zogenaamde C.1 stoffen, preparaten en andere producten. In de aanvraag is voor de verwerking van autowrakken en autobanden de volgende be-/verwerkingsmethode beschreven: Onbewerkte autowrakken worden binnen tien dagen na ontvangst op een vloeistofdichte ondergrond ontdaan van gevaarlijke stoffen (de zogenaamde C.1 stoffen). Het overblijvende (droge) wrak wordt behandeld als niet gevaarlijk afval; Niet voor hergebruik geschikte wrakken worden binnen maximaal één jaar uit de inrichting afgevoerd; Voor hergebruik geschikte wrakken worden maximaal drie jaar in de inrichting opgeslagen. Binnen deze periode worden zoveel mogelijk herbruikbare onderdelen gedemonteerd en verkocht. Na de periode van drie jaar zijn alle C.6 stoffen, zoals bedoeld in het Bba uit de autowrakken gehaald. Na maximaal drie jaar wordt het autowrak in overeenstemming met voorschrift F uit het Bba naar een erkende shredderinstallatie afgevoerd. In hoofdstuk C is in een voorschrift een lijst opgenomen waarin is bepaald welke materialen en onderdelen van een autowrak moeten worden ontdaan. Wij zullen deze lijst wijzigen zodra er aantoonbaar voldoende innamestructuren en verwerkingsmethoden voor andere materialen en onderdelen van een autowrak beschikbaar zijn. Indien dit het geval is zullen wij de drijver van de inrichting hiervan mededeling doen. De verplichting om andere materialen en onderdelen selectief te demonteren, gescheiden, op te slaan en gescheiden af te voeren geldt na deze mededeling dan ook voor deze afvalstromen.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
E.D.J. Kooy 25
beschikking d.d. 16 juni 2009/ nr. 2009INT243836
Het doel van laatst vermelde voorschriften is om product- en materiaalhergebruik te bevorderen en verontreiniging van shredderafval te voorkomen.
XXI. WIJZIGINGEN T.O.V. DE ONTWERP-BESCHIKKING Tijdens een fysieke bedrijfscontrole van het bedrijf op 2 juni 2009 door een medewerker van de Afdeling Handhaving van de provincie Utrecht, is geconstateerd dat de opslag van schone en vuile benzine in een ingeterpte (ondergrondse) opslagtank niet juist is geregeld in de ontwerp-beschikking. Deze opslag is als zodanig in de aanvraag vermeld, maar per abuis als bovengrondse opslagtank beschouwd. Daarnaast ontbreken in de ontwerp-beschikking voorschriften voor de afleverzuil voor benzine en diesel, terwijl deze voorziening wel in de aanvraag is beschreven. Bij nadere beschouwing bleken daarnaast nog een aantal specifieke voorschriften voor de opslag van LPG-tanks te ontbreken. Ten opzichte van de ontwerp-beschikking zijn daarom de volgende wijzigingen aangebracht: • De opslag van benzine in een bovengrondse tank is verwijderd uit de voorschriften; • In deze beschikking zijn de voorschriften 11.6.1 tot en 11.6.23 opgenomen voor de opslag van schone en vuile benzine in een ondergrondse opslagtank. Dit is overwogen in hoofdstuk XIV van deze beschikking; • In deze beschikking zijn de voorschriften 11.7.1 tot en met 17.7.4 opgenomen voor de aflevering van benzine en diesel. Dit is overwogen in hoofdstuk XIV van deze beschikking; • In deze beschikking zijn de specifieke voorschriften 11.4.1. tot en met 11.4.3 voor de opslag van LPG-tanks opgenomen. Dit is overwogen in hoofdstuk XIV van deze beschikking.
XXII. CONCLUSIE Gelet op bovenstaande overwegingen ten aanzien van de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken, bestaat er voor ons geen aanleiding de gevraagde vergunning in het belang van de bescherming van het milieu te weigeren. De mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden voorkomen dan wel tot een acceptabel niveau worden beperkt door de aan deze vergunning verbonden voorschriften. Wij hebben derhalve besloten als weergegeven onder I.
XXIII. TERMIJN WAARVOOR DE WM-VERGUNNING WORDT VERLEEND Vergunningen voor het opslaan en be- en verwerken van afvalstoffen mogen (behoudens in het geval sprake is van de activiteiten storten en/of afvalverbranding) slechts worden verleend voor een termijn van ten hoogste 10 jaar (artikel 8.17, lid 2, van de Wm). De gevraagde Wm-vergunning kan worden verleend voor een periode van 10 jaar.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
E.D.J. Kooy 26
beschikking d.d. 16 juni 2009/ nr. 2009INT243836
XXIV.
AFSCHRIFTEN
Het origineel van deze beschikking te zenden aan aanvrager en een afschrift te zenden aan: -
burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist; VROM-Inspectie Regio Noord-West (Noord-Holland, Utrecht en Flevoland), Kennemerplein 6-8, Postbus 1006, 2001 BA Haarlem; het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Postbus 550 3990 GJ Houten; Crince Bedrijfsadvisering, Postbus 4767, 4803 ET Breda.
Tevens hebben wij deze beschikking openbaar gemaakt op het internetdomein van de provincie Utrecht: http://www.provincie-utrecht.nl.
Gedeputeerde Staten van Utrecht, namens hen,
mr J.L. Rosch Teamleider Milieubeheer (wnd)
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
E.D.J. Kooy 27
beschikking d.d. 16 juni 2009/ nr. 2009INT243836
Beroepsmogelijkheid Tegen deze beschikking kan binnen zes weken na de dag van bekendmaking beroep worden ingesteld bij de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het beroep kan overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:1 juncto art 7:1 van de Awb worden ingesteld door belanghebbenden die tijdig hun zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht of door belanghebbenden die geen zienswijze naar voren hebben gebracht maar die dat redelijkerwijs niet kan worden verweten of door belanghebbenden die zich niet kunnen vinden in de wijzigingen ten opzichte van de ontwerpbeschikking. Het beroep staat open voor belanghebbenden. Het beroepschrift moet worden ondertekend en moet ten minste de volgende gegevens bevatten: 1. de naam en het adres van de indiener; 2. de dagtekening; 3. een omschrijving van de beschikking waartegen het beroep is gericht; 4. de gronden van het beroep. Bij het beroepschrift moet zo mogelijk een afschrift van de beschikking waarop het geschil betrekking heeft, worden overgelegd. Het beroepschrift moet in tweevoud worden gezonden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Voor indiening van een beroepschrift is € 150,- griffierecht verschuldigd voor een natuurlijke persoon en € 297,- voor een rechtspersoon. Indien beroep is ingesteld tegen deze beschikking kan ook om een voorlopige voorziening worden gevraagd indien onverwijlde spoed dat vereist. Het verzoek moet worden gedaan bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak. Daarbij is hetzelfde griffierecht opnieuw verschuldigd.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
E.D.J. Kooy 28
beschikking d.d. 16 juni 2009/ nr. 2009INT243836