Huisdieren en ouderen Een probleemsignalering en aanbevelingen
Animal Life Foundation 2010
2010
Huisdieren en ouderen
Inhoudsopgave Voorwoord
1.
Aanleiding voor dit rapport
2.
Probleemsignalering
3.
De mens-dier relatie 3.1. 3.2. 3.3. 3.4.
Motieven om huisdieren te houden Gunstige invloed van huisdieren Huisdieren en ouderen Gezelschapsdieren in de psychogeriatrie
4.
Dierenwelzijn bij huisdieren van ouderen
5.
Aanbevelingen 5.1. 5.2. 5.3.
Hulpverlening in het kader van PGB - WMO Financiële tegemoetkoming in zorgverzekering huisdieren Landelijk steunpunt 'Ouderen en huisdieren'
Bronnen hoofdstukken 1 t/m 4: Enders-Slegers, J.M.P. (2000). Een leven lang goed gezelschap. Empirisch onderzoek naar de betekenis van gezelschapsdieren voor de kwaliteit van leven van ouderen. (Thesis University Utrecht, ISBN 90-393-2550-2) Janssen, M.A. en Bakker, F.A. (AdSearch, Amsterdam, juni 2007) De therapeutische werking van huisdieren bij psychiatrische problemen. Een literatuurstudie. Lancee, L. (2007). Afstudeeronderzoek Animal Buddy Project Animal Life Foundation (2009). Evaluatierapport pilotproject Thuisdieren.
2010
Huisdieren en ouderen
Voorwoord Deze handreiking is gericht op de bijdrage die huisdieren voor het welzijn van ouderen binnen het grotere geheel kunnen leveren. De handreiking is gebaseerd op literatuurverkenning en onderzoeken die gedaan zijn door drs. M.J. Enders- Slegers, M. Janssen, L. Lancee, Animal Life Foundation en anderen. Het doel van dit rapport is om het onderwerp bespreekbaar te maken en duurzame oplossingen aan te dragen voor de problematiek. Door goede economische omstandigheden en een verbeterde kwaliteit van de curatieve en preventieve gezondheidszorg neemt de gemiddelde levensduur in het westen toe; dit vergroot het absolute aantal ouderen in de populatie met als resultaat vergrijzing. Zorg om gezondheid en welzijn voor deze specifieke groep is opportuun, zeker omdat deze zorg te maken heeft met (extra) gezondheidsvoorzieningen. Huisdieren zijn van bewezen invloed op de levenskwaliteit van ouderen. Jaren geleden hebben studies reeds uitgewezen dat (huis)dieren een positief effect op zowel de geestelijke als lichamelijke gezondheid van hun baasje hebben. Mensen die in het bezit zijn van één of meerdere huisdieren, hebben onder andere minder last van hoge bloeddruk en zijn beter bestand tegen stress. Huisdieren voorkomen vaak zelfdoding, verminderen behoefte aan zorg én werken anti-depressief. Kortom: huisdieren hebben een positieve invloed op mensen die zorg nodig hebben, zo blijkt uit de talloze onderzoeken. In het specifieke geval van ouderen met een huisdier is bewezen dat een huisdier een zeer effectief middel is tegen eenzaamheid en sociale isolatie en gezondheidsbevorderend werkt. Buiten het feit dat dieren ook nog eens voor heel veel plezier zorgen, kalmeren ze en verminderen ze spanning en angst. Bovendien biedt het houden van dieren structuur, verhoogt het de eigenwaarde en faciliteert het sociale contacten. Ook de mogelijke lichaamsbeweging is een pré. Uit onderzoek van drs. Enders-Slegers, J.M.P. (2000). Een leven lang goed gezelschap. Empirisch onderzoek naar de betekenis van gezelschapsdieren voor de kwaliteit van leven van ouderen blijkt dat ouderen in de interviews op de vraag naar de betekenis van een huisdier vooral de vervulling van de behoefte aan gehechtheid noemen en ook het meest beklemtonen (67% van het totale aantal uitspraken). Dit is in lijn met de beschreven rollen van gezelschapsdieren, de vriend, het kameraadje, het liefdesobject, de hechtingsfiguur. In deze rollen wordt van een min of meer sterke emotionele betrokkenheid tussen beide partijen uitgegaan. De sociale behoefte die door respondenten ook in de beantwoording van de betekenisvraag op meerdere wijzen wordt genoemd is de zorgbehoefte (20% van het totale aantal uitspraken). Ouderen geven aan het prettig te vinden nog te kunnen zorgen, voor iemand nodig en verantwoordelijk te zijn. De behoefte aan bevestiging van de eigenwaarde werd ook een groot aantal malen geanalyseerd (8% van het totale aantal uitspraken) en hangt samen de behoefte te kunnen zorgen. De verantwoordelijkheid voor het welzijn van een ander te dragen en je in die rol goed voelen geeft een gevoel van competentie, hetgeen zelfwaardering versterkt. De bevindingen van diverse onderzoeken geven aan dat mens-dier relaties overeenkomsten vertonen met de relaties tussen mensen onderling en op een overeenkomstige wijze kunnen worden geanalyseerd. Echter, niet alle basale sociale behoeften komen op dezelfde wijze en in dezelfde mate in een mens-dier relatie aan bod. Vastgesteld is dat gehechtheid, (attachment), het kunnen zorgen voor (opportunity for nurturance), en bevestiging (reassurance of worth) worden ervaren. Het ingebed zijn in een netwerk (social integration), het hebben van een betrouwbare relatie (reliable alliance), veiligheid, informatie en advies (guidance, information and advice) komen bijna niet, en zo ja, dan nog op een geheel andere wijze in een mens-dier relatie naar voren. De hypothese wordt bevestigd: mens-dier relaties bieden de vervulling van basale sociale behoeften, waarbij de vervulling van emotionele en zorgbehoeften binnen de mens-dier relatie op de voorgrond staan. Dat huisdieren voor ouderen dus een zeer positieve uitwerking kunnen hebben - zowel fysiek als psychischstaat buiten kijf. Maar juist deze groep mensen ondervindt veel problemen bij het houden van een huisdier. Door een verslechterde gezondheidstoestand kunnen de veel voorkomende verzorgingstaken (hond uitlaten, kattenbak verschonen, etc.) niet adequaat meer worden uitgevoerd.
2010
Huisdieren en ouderen
Ook een tijdelijke opname in het ziekenhuis of een verpleegtehuis kan voor grote problemen zorgen: wie zorgt er voor het huisdier wanneer de eigenaar niet thuis is? In een krimpend netwerk dat kenmerkend is voor ouderen is er veelal geen geschikte verzorger te vinden. Helaas zien mensen zich gedwongen het huisdier naar het asiel te brengen. Wanneer deze persoon na behandeling weer thuis komt en het gezelschap van het geliefde huisdier moet missen heeft dit dramatische gevolgen. Extreme isolatie en lichamelijke aftakeling versnellen en de zin in het leven neemt met schrikbarend tempo af. Het huisdier is in veel gevallen degene met wie ze dagelijks ‘praten’ en hun leven delen. De mentale schade is groot. Ook in het geval van intensieve behandelingen ontstaan er problemen. Denk bijvoorbeeld aan chemotherapie, waarbij de patiënt zo ziek wordt dat de zorg voor een dier absoluut onmogelijk is. Of een revalidatie na een heupoperatie. Wanneer hierdoor afstand gedaan moet worden van het dier is de schade groot, terwijl het hebben van een huisdier juist het herstel bevorderd, zoals aangetoond wordt in menig onderzoek. Binnen de doelgroep ouderen is een grote variatie aan mogelijkheden en behoeften: ouderen die initiatieven nemen en op zoek gaan naar zingeving en mensen die zich eenzaam voelen, klachten ondervinden en meer ondersteuning nodig hebben. Daarom is op dit vlak ook behoefte aan maatwerk. De mate van ‘kwetsbaarheid’ en behoefte aan ondersteuning is bepalend. De eigen verantwoordelijkheid van ouderen en de mogelijkheid om zelf invloed te blijven uitoefenen op hun leven en levensomstandigheden staat voorop. Een actieve oudere die een fysiek gebrek ondervindt zal veel meer behoefte hebben aan hulp bij de verzorging van het dier, terwijl een eenzame oudere bij tijdelijke verpleging juist meer behoefte zal hebben aan tijdelijke opvang van het dier. Een recent onderzoek naar aantrekkelijke woonmilieus voor 60-plussers in het stedelijk gebied wijst uit dat bij senioren keer op keer vijf kernwaarden rond wonen en leven kunnen worden gevonden: ontmoeting, veel beleven, zinvol leven en het voeren van regie over het eigen leven (Sievers, de Groot en Penninx, 2007). Deze kernwaarden bieden aanknopingspunten voor een gezonde en interessante derde en vierde levensfase. De onderzoekers zijn deze kernwaarden op het spoor gekomen door middel van een groot aantal sessies met senioren, met verschillende achtergronden, in leeftijden tussen gemiddeld 50 en 75. De kernwaarden zijn samengevat onder de noemer “ondernemend ouder worden”, wat betekent dat ouderen graag zo lang mogelijk leuke en interessante dingen willen blijven doen, erop uittrekken, zich zinvol willen inzetten, enzovoort. Woning, woonomgeving en (buurt)samenleving moeten dat faciliteren. De vijf kernwaarden daarin zijn: 1. 2. 3. 4. 5.
Ontmoeten Veel beleven Zinvol leven Regisseren Tot jezelf komen
Opvallend is dat een huisdier op al deze kernwaarden aansluit. Uit onderzoek van Andreoli [2003] blijkt dat het voor ouderen van belang is betrokken te zijn bij hun eigen leefomgeving, zoals de eigen huishouding. Door zelf mee te helpen met bijvoorbeeld het bereiden van maaltijden of het boodschappen doen, voelt men zich veilig en als mens de moeite waard. Activiteiten met dieren hebben net als een huishouden talloze aanknopingspunten: het verzorgen van de dieren, het beleven van de activiteiten van en met het dier, of bijvoorbeeld het vervullen van de 'expertrol' (op grond van kennis over dieren of specifieke vaardigheden). Juist in deze tijd van vergrijzing is de behoefte aan preventieve gezondheidszorg en zelfredzaamheid groot. Huisdieren kunnen een belangrijke rol spelen bij deze punten. Het is daarom van belang om gezamenlijk te werken aan oplossingen op dit gebied, zodat de maatschappij als geheel hier de voordelen van kan ondervinden. Wij hopen dat de handreiking u inspireert en uw slagvaardigheid vergroot bij het bespreekbaar maken van dit onderwerp.
2010
Huisdieren en ouderen
1.
Aanleiding
Van oktober 2008 tot en met oktober 2009 heeft Animal Life Foundation een regionale pilot van het project Thuisdieren uitgevoerd. Dit project is gebaseerd op de kwestie van huisdiereigenaren die door een onvoorziene situatie de zorg voor hun huisdier(en) tijdelijk niet meer op zich kunnen nemen of niet meer ten volste kunnen uitvoeren. Denk hierbij bijvoorbeeld aan situaties van ouderdom, ziekte of opname waarbij de eigenaar geen naaste heeft (zoals een buurman, kennis of familielid) die de zorg voor het huisdier kan overnemen.
Het project 'Thuisdieren' is met grote dank aan de financiële steun van een aantal fondsen in oktober 2008 van start gegaan en is eind oktober 2009 beëindigd (pilot regio Rijnmond). Na het uitvoeren van deze evaluatie werd bevestigd dat het project 'Thuisdieren' zeer succesvol is geweest. In totaal zijn er honderdtweeëntachtig hulpaanvragen binnengekomen. Niet alle hulpaanvragen hadden betrekking op daadwerkelijke opvang van het dier. Het kwam nogal eens voor dat (in het bijzonder ouderen) gewoon even hun verhaal kwijt wilden over hun dier en dat ze dit project zo'n goed initiatief vonden. Veel ouderen met een huisdier blijken in angst te leven over wat er nu met hun geliefde dier moet gebeuren wanneer zij ziek worden of opgenomen dienen te worden. Het idee om 'iets achter de hand te hebben' had voor veel mensen een geruststellende werking. In totaal zijn er honderdzesenveertig aanmeldingen voor gastgezinnen binnen gekomen. Door de vele aanmeldingen is er geen gebruik gemaakt van de mogelijkheden dieren bij samenwerkende pensions of asielen te plaatsen. In totaal zijn er vierentachtig plaatsingen geweest. Ruim driekwart van de hulpaanvragers valt in de leeftijdcategorie 55+. In 80% van alle hulpaanvragen voor opvang betrof het een opname in een ziekenhuis of verpleeg/revalidatietehuis, 10% betrof opname in een psychische zorginstelling, 10% betrof overige omstandigheden.
Omdat er nog geen precedenten van een dergelijk project beschikbaar waren heeft Animal Life Foundation zelf een projectkader opgesteld. Daarbinnen is gekeken naar de mogelijkheden en competentie van het beschikbare team. Hiertoe is een uniform Plan van Aanpak opgesteld, wat als navigatie diende voor het gehele projecttraject. Een essentieel onderdeel binnen het project was bijstelling van bepaalde onderdelen. Door het op regelmatige tijden bespreken van de voortgang van het project konden eventuele knelpunten snel herkend en erkend worden. Deze zijn, indien nodig, meteen bijgesteld voor een succesvol vervolg van het traject. Binnen het project en na afronding van het evaluatietraject is duidelijk geworden dat een vervolg op het project Thuisdieren zeer gewenst, danwel uiterst noodzakelijk is. Daarbij is aangegeven dat een verkleining van de doelgroepen naar ouderen als hoofddoelgroep zeker aan te bevelen is.
Omdat er nog geen nationaal gecoördineerd netwerk is voor ouderen met huisdieren is het in het algemeen maatschappelijk belang om verdere stappen hiertoe te ontwikkelen. Vergroting moet worden vormgegeven in een zogeheten sustainable solution. Dit bestaat uit meerdere factoren. In eerste instantie door het in kaart te brengen van de organisaties die in Nederland werkzaam zijn op dit gebied en waar ouderen terecht kunnen met hun vragen en zorgen over huisdieren. Door er voor te zorgen dat bekend wordt welke organisaties dit zijn en wat hun werkwijze is kan er wellicht een vorm van centraal punt gecreëerd worden waar ouderen met vragen over de verzorging van een huisdier terecht kunnen. Daarnaast is het belangrijk dat er een sociaal vangnet gecreëerd wordt voor ouderen met huisdieren. Hierbij kan gedacht worden aan een vorm van verzekering die faciliteert in opvang van het dier wanneer de eigenaar tijdelijk niet in staat is om het dier adequate zorg te geven, of faciliteert in thuiszorg voor het dier. Een dergelijk vangnet zal alleen gecreëerd kunnen worden door het onder de aandacht van de politiek brengen van deze kwestie. Dit repport is bedoeld als handreiking om de gestelde probleemgebieden onder de aandacht te brengen.
2010
Huisdieren en ouderen
2. Probleemsignalering Animal Life Foundation is tijdens de looptijd van het project Thuisdieren overspoeld met telefoontjes en emails aangaande dit project. Echter hadden niet alle hulpaanvragen betrekking op daadwerkelijke opvang van het dier. Het kwam nogal eens voor dat (in het bijzonder ouderen) gewoon even hun verhaal kwijt wilden over hun dier en dat ze dit project zo'n goed initiatief vonden. Veel ouderen met een huisdier blijken in angst te leven over wat er nu met hun geliefde dier moet gebeuren wanneer zij ziek worden of opgenomen dienen te worden. Het idee om 'iets achter de hand te hebben' had voor veel mensen een geruststellende werking. Daarnaast belden veel ouderen met vragen over de verzorging van hun dier. Opvallend veel vragen hadden betrekking op de vraag of zij wellicht ergens terecht konden voor hulp bij de dagelijkse verzorging van het dier, bijvoorbeeld uitlaten van de hond of het verschonen van de kattenbak. Vanwege hun fysieke conditie worden deze activiteiten bemoeilijkt en hulp hierbij zou veel voor hen betekenen. Een tweede veel terugkerend punt was de vraag of er een instantie is die hen zou kunnen assisteren bij specifiek medische verzorging van dieren, zoals het spuiten van insuline. Veel ouderen vonden het al erg prettig gewoon even hun verhaal te kunnen doen over hun dier; het uitspreken van de angst over de toekomst en een luisterend oor betekende veel voor hen. Deze hulpaanvragen zijn niet geregistreerd als 'officiële hulpaanvragen' aangezien het hierbij niet om opvang ging, maar zijn wel genoteerd voor een eventueel vervolgproject.
Tijdens de looptijd van het project (twaalf maanden) zijn de volgende exacte gegevens verzameld:
Opvang Verzorging Medisch Praatje
Figuur 1: Registratie soort hulpvragen
2010
Huisdieren en ouderen
Hond Kat Konijn Vogel
Figuur 2: Aanvragen per diersoort
Er zijn in totaal honderdenzeven dieren aangemeld die opvang nodig hadden. Het betrof zesenvijftig honden, drieënveertig katten, vijf konijnen en drie vogels. Vierentachtig dieren zijn opgevangen, drieëntwintig dieren zijn afgewezen. 75% van de afwijzingen waren gebaseerd op het karakter van het dier (agressief of onhandelbaar). 25% van de afwijzingen waren gebaseerd op de medische conditie van het dier (preoperatief, zwaar medicijngebruik).
0-18 18-35 35-55 55-65 65+
Figuur 3: Leeftijd van hulpaanvragers
Ruim driekwart van de hulpaanvragers valt in de leeftijdcategorie 55+. In 80% van alle hulpaanvragen betrof het een opname in een ziekenhuis of verpleeg/-revalidatietehuis, 10% betrof opname in een psychische zorginstelling, 10% betrof overige omstandigheden. In totaal zijn er honderdzesenveertig aanmeldingen voor gastgezinnen binnen gekomen. De reden van aanmelding varieerde van ‘iets willen terugdoen voor mens en dier’ tot aan ‘zelf graag dieren willen hebben, maar niet de stap kunnen of durven te nemen’. Naast de gastgezinnen hebben we twee pensions bereid gevonden mee te willen werken aan het project. Zij rekenden in het geval van opvang een gereduceerd dagtarief. Deze pensions fungeerden als vangnet in het geval er geen plaats meer zou zijn bij de gastgezinnen of als de conditie van het dier opvang in een huiselijke situatie niet toelaat. Vanwege de grote aanmelding van gastgezinnen is er geen gebruik gemaakt van de pensions. Om de exacte waarde van een dergelijk project te bepalen en om grond voor toekomstige activiteiten te onderzoeken heeft Animal Life Foundation een drievoudig onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is vormgegeven als telefonisch enquête, waarbij de volgende drie groepen steekproefsgewijs separaat geïnterviewd zijn:
Ouderen met huisdier algemeen Projectdeelnemers, de hulpaanvragers Projectdeelnemers, de gastgezinnen
2010
Huisdieren en ouderen
Ouderen met huisdieren algemeen Het doel van deze enquête was om te bepalen wat een huisdier nu werkelijk betekent voor ouderen, of er bepaalde punten zijn waar men tegenaan loopt en of men gebaat is bij hulp. Er zijn 20 senioren ondervraagt in de leeftijd van 65+. Tien met een hond, tien met een kat. De vragen die zijn voorgelegd:
Wat voor huisdier heeft u? Wat is uw leeftijd en de leeftijd van uw dier? Wat betekent uw dier voor u? Met de verzorging van uw dier, loopt u tegen bepaalde punten aan? Waar gaat uw dier heen wanneer u onverwachts tijdelijk in het ziekenhuis opgenomen zou moeten worden? Ondervindt u financiële moeilijkheden bij de verzorging van uw dier, of bij onverwachte dierenartskosten? Bent u erbij gebaat dat vrijwilligers u helpen met de verzorging van uw dier?
De resultaten laten overduidelijk zien dat huisdieren voor ouderen enorm veel betekenen. De meeste respondenten refereerden aan hun huisdier als 'mijn alles' en 'm'n leven'. Opvallend is dat van veel ouderen het huisdier ook op leeftijd is. Dit is waarschijnlijk te wijten aan het feit dat op een jongere leeftijd men het nemen van een huisdier nog aandurft en wanneer men boven de 65 uitkomt het dier dus automatisch ook ouder is geworden. Veel ouderen geven aan niet aan een nieuw huisdier te kunnen beginnen wanneer het huidige dier komt te overlijden. Vooral de angst dat het dier alleen overblijft wordt daarvoor opgegeven. Bij de vraag waar het dier terecht kan in geval van opname of ziekte van de eigenaar wordt verdeeld gereageerd. Enkelen hebben kinderen waar het dier terecht kan, of vertrouwen op de hulp van een buurman of -vrouw. Een grote groep heeft geen idee. Ze maken zich er druk om, maar proberen er vooral niet aan te denken. Als er familie aanwezig is, is hier óf slecht contact mee, óf de familieleden houden niet van dieren. De suggestie voor een pension is bij geen van de ondervraagden haalbaar: men leeft veelal van een AOW en er is geen ruimte voor dergelijke opvang. Dit heeft ook invloed op de verzorging van het dier. Bijna iedereen geeft aan dat de dagelijkse verzorging van het dier financieel haalbaar is, maar dat onverwachte dierenartskosten een groot probleem zouden zijn. Driekwart geeft aan dat zij het dier voorop stellen en liever in een dergelijke situatie het dier gezondheidszorg geven dan henzelf. Op de vraag of men gebaat zou zijn bij de hulp van vrijwilligers bij de verzorging van het huisdier reageert slechts één iemand ontkennend. Zij heeft zelf alles onder controle en vindt het niet fijn om een vreemde in huis te hebben. De overige 19 respondenten geven allemaal aan zeer blij te zijn met vrijwillige hulp variërend van het uitlaten van de hond ("ik kan niet ver meer lopen en die lieverd moet zijn energie kwijt"), het verschonen van de kattenbak ("ik heb een slechte rug en het is erg zwaar") tot aan het spuiten van insuline ("mijn kat heeft suikerziekte en het is erg lastig om iedere dag te prikken"). De hulp ligt overigens niet altijd in de sfeer van directe verzorging van het dier. Ook het bespreken van de gezondheid van het dier of over het gedrag wordt veel aangehaald.
Hulpaanvragers Het doel van deze enquête was om te bepalen wat de opvang van het huisdier bij een gastgezin nu werkelijk betekende voor de deelnemers en het dier. Er zijn wederom 20 senioren ondervraagd in de leeftijd van 65+. Tien met een hond, tien met een kat.
2010
Huisdieren en ouderen
De vragen die zijn voorgelegd:
Hoe ondervond u de aanmeldprocedure? Welke punten waren bezwaarlijk voor u? Hoe was het contact met het gastgezin? Hoe heeft uw dier de opvang ervaren? Had u zaken graag anders geregeld gezien? Bent u financieel in staat om een dagbijdrage te betalen in het geval van toekomstige opvang? Heeft u nog opmerkingen voor Animal Life Foundation?
Over het algemeen werd de aanmeldprocedure als zeer prettig ervaren. Voor veel mensen gaf het al een fijn gevoel 'dat er iets was' waar ze terecht konden. Voor alle respondenten was een zorgverzekering voor het dier afsluiten niet haalbaar en ook de borg was problematisch. Er werd veel gerefereerd aan een pension: "als ik die kosten kan opbrengen had ik in de eerste plaats geen hulp nodig gehad." Het contact met het gastgezin werd in alle gevallen als prettig ervaren. Men kon bellen om te vragen hoe het met hun huisdier ging. Slechts één iemand had bij het begin twijfel over het gastgezin, maar na een aantal dagen opvang waren deze twijfels weggenomen. Voor de dieren bleek de opvang moeilijker te zijn. Ruim driekwart van de ondervraagden gaf aan dat het dier de eerste dagen in de opvang stress heeft ondervonden. Dit is overigens geheel normaal. Ook bij thuiskomst werd bemerkt dat het dier ander gedrag vertoonde. "Hij miste de kinderen in het gastgezin" werd bijvoorbeeld als reden aangedragen. Iedereen was het gastgezin erg dankbaar. Opvallend was dat de helft van de ondervraagden aangaf zelf contact te hebben onderhouden met het gastgezin na de opvangperiode, met oog op toekomstige opvang. "Dan ben ik altijd verzekerd van hulp als er wat gebeurt; ik mag hen altijd bellen." Er is dus een grote groep autonome hulpvragers ontstaan, die in het vervolg zonder bemiddeling bij een gastgezin terecht kunnen. Iedereen geeft aan bereid te zijn een dagvergoeding te betalen, maar hier meestal niet de middelen voor te hebben. Men is wel bereid om in het ergste geval in hun eigen krappe budget te schrappen om een dagvergoeding te kunnen betalen. Hierbij wordt dan wel uitgegaan van een minimale dagvergoeding rond de € 2,-.
Gastgezinnen Het doel van deze enquête was om te bepalen hoe de opvang van de dieren bij de gastgezinnen verlopen is. Er zijn wederom 20 gastgezinnen ondervraagd. Tien met een hond, tien met een kat. De vragen die zijn voorgelegd:
Hoe ondervond u de aanmeldprocedure? Hoe was het contact met de eigenaar van het pleegdier? Hoe heeft u en uw gezin de opvang ervaren? Had u zaken graag anders geregeld gezien? Heeft u nog opmerkingen voor Animal Life Foundation?
Over het algemeen zijn de reacties positief. Slechts in één geval is er sprake van zeer slecht contact met de eigenaar en het niet nakomen van afspraken betreffende het voer voor het dier. Het tekenen van de contracten werd in veel gevallen als bezwaarlijk gevonden. "Ik doe het vanuit mijn hart en dan wordt het ineens zo formeel" was een veel gehoord argument. Over de aanmeldprocedure was iedereen tevreden. Wat veel mensen aandroegen was dat ze graag een meer actief contact zouden hebben in de periode vóór opvang, met verschillende eigenaren. Een website met opvangaanvragen werd geopperd. Twee gastgezinnen zouden niet nog eens een dier in huis nemen, achttien van hen wel. Niemand ondervond problemen bij het afscheid van het dier. Een aantal gastgezinnen is later nog eens op bezoek geweest bij het dier en zijn of haar eigenaar.
2010
Huisdieren en ouderen
3.
De mens-dier relatie
Als mensen ouder worden vallen steeds meer relaties weg. Vaak blijven mensen samen met hun huisdier over. De relatie mens-mens kan dan veranderen in een mens-dier relatie. Amerikaanse artsen waren de eersten die conclusies verstrekten over de positieve gevolgen van huisdieren voor mensen. Dieren dragen bij aan de psychische en fysische gezondheid van de mens. Aaien en aanraken van een dier bezorgt een gevoel van zekerheid, kameraadschap, intimiteit en continuïteit. De wetenschapper Serpell (2000) voert aan dat bij dierondersteunde therapie factoren zoals psychische, fysiologische en sociale factoren met elkaar verbonden worden. Hij gaat ervan uit dat dieren de aandacht op zich vestigen en daarmee voor afleiding zorgen. Hierdoor brengen zij mensen meteen in een toestand van ontspanning. Daar komt bij dat dierlijke metgezellen mensen sociale ondersteuning bieden. Ofwel: dieren helpen mensen bij het maken van contact. Op deze manier werken dieren als een zogenaamde buffer tegen stress. Ook in Duitsland heeft men de positieve effecten van therapiedieren bestudeerd (Universität Bonn, Erlangen, Epilepsie-Zentrum Bethel). Ook hier kwam men tot de conclusie dat dieren – zoals honden of katten – bijzonder geschikt zijn als ‘therapeutisch medium’. Het dier leeft mee en voelt dingen aan. De hond bijvoorbeeld kan zich goed aan elke situatie aanpassen, hij zoekt contact en communiceert door middel van zijn mimiek en lichaamstaal met mensen. De hond geniet van gemeenschappelijke activiteiten met mensen en nodigt mensen uit tot interactie. Centraal staat de hypothese dat in een mens-dierrelatie, naar analogie van een relatie tussen mensen, basale sociale behoeften worden vervuld. Een tweede hypothese stelt dat effecten van de vervulling van basale sociale behoeften door de huisdieren waarneembaar zullen zijn in de kwaliteit van leven (hoofdeffect sociale steun). De bevindingen van diverse onderzoeken geven aan dat mens-dierrelaties overeenkomsten vertonen met de relaties tussen mensen onderling en op een overeenkomstige wijze kunnen worden geanalyseerd. Echter, niet alle basale sociale behoeften komen op dezelfde wijze en in dezelfde mate in een mens-dierrelatie aan bod. Vastgesteld is dat gehechtheid, (attachment), het kunnen zorgen voor (opportunity for nurturance), en bevestiging (reassurance of worth) worden ervaren. Het ingebed zijn in een netwerk (social integration), het hebben van een betrouwbare relatie (reliable alliance), veiligheid, informatie en advies (guidance, information and advice) komen bijna niet, en zo ja, dan nog op een geheel andere wijze in een mens-dierrelatie naar voren. De hypothese wordt bevestigd: mens-dierrelaties bieden de vervulling van basale sociale behoeften, waarbij de vervulling van emotionele en zorgbehoeften binnen de mens-dierrelatie op de voorgrond staan. Honden werken positief op onze gezondheid door ons actiever en vrolijker te maken en ons tot spelen te motiveren. De relatie met een mens kent geen eisen over openheid en het bloot geven van emoties. Het is de hond om het even wat de mens over zichzelf denkt of wat anderen over hem denken. De therapie met hulp van een hond heeft hierdoor een rustgevende werking op de patiënt. Onderzoek laat zien dat patiënten die met behulp van een therapiehond behandeld worden, beter reageren op hun medicijnen. Bovendien daalt hun bloeddruk en verbetert hun hartslag. Tevens is een verhoogde endorfineproductie aantoonbaar en wordt het lichaam aangespoord tot verbetering van motorische en geestelijke capaciteiten. Een van de allerbelangrijkste veranderingen in het lichaam is het opheffen van depressiviteit. Hierdoor wordt de patiënt geactiveerd en is de patiënt meer gemotiveerd de therapie te volgen. De therapie met een hond geeft een impuls tot communiceren en hierdoor kan men nieuwe sociale contacten opdoen. Gebleken is dat een patiënt minder slaapmiddelen en beduidend minder rustgevende tabletten nodig heeft wanneer bij de therapie een dier wordt ingezet. Ook bij kinderen werkt de aanwezigheid van een hond bloeddrukverlagend en stressverminderend. James Lynch deed een test waarbij hij kinderen luid liet voorlezen. De ene groep deed dit zonder dier in de buurt, de andere groep werd wel ondersteund door een dier. Wat bleek? De bloeddruk en hartfrequentie van de kinderen die een hond of kat bij zich hadden, waren beduidend lager dan bij de groep kinderen zonder therapiedier.
2010
Huisdieren en ouderen
De positieve levensinstelling van mensen met een handicap die een hulphond bezitten is verbluffend positiever dan die van gehandicapten zonder een hulphond. De Hongaarse arts Pethes beweert dat in zijn land het percentage zelfmoorden onder visueel gehandicapten zonder hulphond hoog is, terwijl er nog nooit een zelfmoord is gepleegd onder visueel gehandicapten met een hulphond. De hond motiveert visueel beperkten tot geestelijke en lichamelijke activiteit; vooral bij jonge mensen is dat goed waar te nemen. Alleen al het wandelen met een hond kan een gevoel geven van : ‘Ik kan dat ook, ik doe mee, ik hoor erbij!’. Talrijke voorbeelden tonen aan welke rol een dier kan spelen bij personen die lijden aan stress, voortvloeiend uit een conflictsituatie (tussen verschillende personen, fysiek en/of psychisch geweld, et cetera), door het verlies van een dierbare of bij een zware ziekte. Deze resultaten werden opgetekend in een studie gevoerd door June Mc Nicholas van de Universiteit van Warwick (GB) bij 68 patiënten die leden aan borstkanker. De patiënten die een huisdier hadden (en in het bijzonder die met een hond), ervoeren de aanwezigheid van het dier als een echte sociale steun (vooral dan in gevallen van "verminking" waarbij de patiënten het soms moeilijk hadden met de blik van de anderen), ondergingen de behandeling en de controle van de ziekte veel serener en actiever, kregen opnieuw vertrouwen in zichzelf en vonden hun eigenwaarde terug. Sommigen zien hierin - maar dit verdient bijkomende studies (evaluatiemethodes, echte weerslag…) - een positieve impact op de gezondheidskosten, ongeacht het ziektebeeld in kwestie, dankzij het beter gevoel van de patiënten. Een zorgwekkend thema in onze moderne maatschappij is de eenzaamheid. Dit symptoom doet zich voor op het ogenblik waarop een individu zijn vriendenkring wenst uit te breiden. Volgens Andrew Gilbey (Universiteit van Warwick in Groot-Brittannië) erkent 25% van de bevolking een moment van eenzaamheid te hebben gekend tijdens de voorbije twee weken. Dit draagt bij tot het in vraag stellen van zichzelf, wat kan leiden tot conflictsituaties en zelfs tot gebrek aan enige communicatie met vrienden en kennissen. Op dat ogenblik kan de aanwezigheid van een dier uitermate belangrijk zijn. Een dier is niet discriminerend en minder gevoelig aan de dagelijkse wisselvalligheden dan een mens. Bovendien biedt het veiligheid en liefde. Angélique Pérol, een Franse psychologe en ethologe, is van mening dat een hond zijn baasje de nodige steun biedt bij zijn dagelijkse activiteiten (stimuleren van het geheugen, opleiding, enz.). Een hond kan zich transformeren tot een echte tussenpersoon tijdens de therapie. Hij vormt een zekere stimulans en speelt de rol van vertrouweling.
3.1. Motieven voor huisdierbezit in de westerse wereld Uit het Empirisch onderzoek naar de betekenis van gezelschapsdieren voor de kwaliteit van leven van ouderen van drs. Enders-Slegers, J.M.P. (Een leven lang goed gezelschap, 2000, Thesis University Utrecht, ISBN 90-3932550-2) blijkt dat in 50 procent van de Nederlandse gezinnen worden honden en/of katten gehouden (Endenburg, 1991). In Nederland zijn 3.1 miljoen huishoudens huisdierbezittend en besteedden huisdierbezitters jaarlijks bijna f. 1.7 miljard aan dieren en dierbenodigdheden. Van het totale percentage huisdieren (honden, katten, muizen, ratten, cavia’s, vogels, enz.) in Nederland is 11% hond en 17% kat; hondenbezitters geven jaarlijks het meest uit aan dierbenodigdheden, gevolgd door kattenbezitters (RijtVeltman,van, 1999). Uit Endenburgs studie blijkt dat het voornaamste motief voor het nemen van een hond of een kat het hebben van ‘gezelschap’ is. In deze studie komt naar voren dat juist mensen die al met andere mensen samenleven, huisdierbezitters zijn. Een indicatie voor de prominente plaats die dieren (vooral honden en katten) in ons leven innemen geeft onder andere het grote aantal legaten, giften en collectegelden dat jaarlijks door de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren wordt ontvangen ten behoeve van honden- en kattenopvang in de 115 dierenbeschermingsasielen (het bestaan van deze asielen geeft overigens aan dat het met de band tussen mens en dier ook mís kan gaan). Er worden meer dan 70 publiekstijdschriften over ‘dieren’ en dieren en mensen uitgegeven, (b.v. het blad Dier, Hart voor Dieren). Jaarlijks verschijnen er populaire boeken over de band tussen mensen en dieren en de verzorging van huisdieren. Er zijn wekelijks programma’s op de televisie over huisdieren. Maar waaróm houden we van huisdieren?
2010
Huisdieren en ouderen
Archer (1997) geeft hierop als antwoord: “First of all, because they have features which appeal to us. Part of this appeal is based on dispositions human possess in order to respond nurturantly infant and child-like features, and part is based on more general similarities with animals which are genetically more closely related to humans. Secondly, humans have chosen certain animals as pets because of practical considerations, notably size, because they were partially living with humans before, and because they could be housetrained. Thirdly, mammalian pets possess certain human-like behavioural features, notably their emotional reactions, which enable us to interact with them as if they were a human family member. Fourthly, we are able to fill in the enormous gap between ourselves and non-human animals in terms of language and thoughts by projecting human feelings and thoughts on to the pet, thereby setting up a fantasy relationship with it. Fifthly, the need to form such relationships with animals will be greatest where there is more social separation and emphasis on individualism, rationality and control. Finally, some people greatly value the fantasy relationships with their pets because they supply them with the type of unconditional adoring relationship that has eluded them (and indeed most of us) when other human beings are involved”(pp. 237-259). Een punt dat Archer aanstipt, namelijk dat individualisme, rationaliteit en controle in onze westerse maatschappij een grote rol spelen, heeft te maken met de veranderde wijze waarop de huidige samenleving is ingericht. Mogelijk dat deze veranderingen in levensstijlen en gezinssamenstellingen, zoals die de afgelopen decennia plaatsvonden, een invloed hebben op de motieven die mensen hebben om een band met een gezelschapsdier aan te gaan. De Jong-Gierveld & Beekink (1993) beschrijven dat er méér alleenstaanden zijn, de gezinnen kleiner zijn en dat het aantal eenpersoonshuishoudens op oudere leeftijd óók sterk is toegenomen. Dit laatste betreft vooral weduwen die de echtgenoot gemiddeld 8 tot 10 jaar overleven en financieel en anderszins autonoom blijven functioneren. Knipscheer (1990) vestigt aandacht op het feit dat verhoudingen tussen en binnen generaties in verwantschapssystemen een andere inhoud hebben gekregen. Bedoeld wordt de structuur, frequentie en type activiteiten, maar ook de kwaliteit en subjectieve beleving van de relaties en de onderlinge hulp en afhankelijkheid. Archer vraagt zich verder af of gezelschapsdieren in de westerse wereld rollen vervullen die in andere samenlevingen door de uitgebreide familienetwerken worden ingevuld en stelt dat crosscultureel onderzoek nodig is om deze vraag te beantwoorden. Inderdaad is te veronderstellen dat een individualistisch ingestelde, niet op zorg voor elkaar ingerichte maatschappij, de rol die gezelschapsdieren in het leven van mensen kunnen spelen, groter maakt. Zo wordt in verschillende studies gevonden dat mensen, die weinig hechte vrienden hebben, alleenstaand of gescheiden zijn, méér gehecht zijn aan hun huisdieren dan families met kinderen dat zijn (Goldmeier, 1986; Albert & Bulcroft, 1988; Archer & Winchester, 1994). Knipscheer en Deeg (1993) stellen in een studie naar autonomie, ouderen en huisdieren vast dat vooral ‘jonge’ ouderen (55 jaar en meer), gescheiden en laag opgeleid, één of meer huisdieren hebben; dat ouderen met katten zich minder gelukkig voelen en een slechtere gezondheid rapporteren. In lijn met Archers stelling dat mensen huisdieren hebben omdat het hen aan ‘unconditional love’ in menselijke relaties ontbreekt, is de veronderstelling van Carmack (1985) dat gezelschapsdieren compenseren voor moeilijkheden en ontevredenheid in menselijke relaties: er zijn huisdiereigenaren die liever hun partner dan hun huisdier zouden verliezen.
3.2. Gunstige invloeden van huisdieren Er worden aan het houden van dieren veel effecten toegeschreven die een positieve invloed zouden hebben op de gezondheid van de mens. Men vindt het vaak prettig een dier om zich heen te hebben. Mensen die een dier om zich heen hebben zijn over het algemeen opgewekter, gezonder en lijden minder aan kwalen. De effecten van de invloed van dieren op mensen zijn zowel fysiologisch als psychologisch.
2010
Huisdieren en ouderen
Fysiologische effecten Er zijn de laatste jaren veel onderzoeken gedaan naar het effect van dieren op de gezondheid van hun eigenaren. Zo zou het hebben van een huisdier de kans op het krijgen van hart- en vaatziekten verminderen (Anderson, 1992). Mensen met een huisdier blijken een lagere systolische bloeddruk te hebben (Anderson, 1992). Tevens zouden huisdieren een goed herstel van een hartinfarct of andere hartfalen bevorderen (Friedmann, 1980). Psychologische effecten Het dier heeft niet alleen een positieve fysiologische werking maar tevens een positieve psychologische werking op mensen. Uit onderzoek blijkt niet alleen dat het houden van dieren een angstverlagende en dus ook stressverlagende invloed heeft, maar dat dieren ook voorzien in de zorgbehoefte en de behoefte die mensen hebben om zich aan iemand te hechten (Enders-Slegers, 2000). Bovendien zorgen dieren voor vrolijkheid in huis, wat ook weer een goede invloed heeft op de eigenaar. Het huisdier is in velen gevallen een belangrijke praatpaal voor de mens. Het blijkt dat 99% van de mensen tegen hun huisdier praat en dat 30 % hun huisdier in vertrouwen neemt (Beck and Katcher, 1996). Tevens zijn de volgende positieve effecten met betrekking tot het houden van dieren te noemen:
Het vormen van empathie: het identificeren en begrijpen van andermans motieven en gevoelens Gericht zijn op de buitenwereld: individuen richten zich op een ander, waardoor ze even niet bezig hoeven te zijn met hun eigen problemen De dieren moeten verzorgd worden: het verzorgen van een dier zorgt voor voldoening en vaardigheden. Tevens heeft men het idee nuttig bezig te zijn Een goede verstandhouding: door het houden van dieren hebben mensen de mogelijkheid om met een dier een goede verstandhouding te verkrijgen waarin wederzijds vertrouwen en respect een belangrijke rol speelt Acceptatie: door dieren voelt men zich gemakkelijk geaccepteerd zoals men is. Men wordt niet beoordeeld of bekritiseerd waardoor men zich bij dieren veilig kan voelen Afleiding: Dieren zorgen voor afleiding en plezier Socialisatie: Dieren zorgen voor het onderwerp van gesprek, wat een aanleiding kan zijn tot communicatie met andere individuen Veiligheid: Dieren kunnen er onvoorwaardelijk voor mensen zijn, wat veiligheid in het leven van mensen brengt (Deltasociety,2006)
(Bron bovenstaande: Rapport L. Lancee 2007)
Uit literatuuronderzoek van Janssen, M.A. en Bakker, F.A. (De therapeutische werking van huisdieren bij psychiatrische problemen. Een literatuurstudie. AdSearch, Amsterdam, juni 2007) blijkt dat epidemiologisch onderzoek suggereert dat het bezit van een huisdier een gunstig effect kan hebben op de lichamelijke gezondheid, wat betreft: -overleving na een hartaanval -risicofactoren voor hartziekten -daling van het artsenbezoek -afname van gezondheidsklachten -daling van medicijngebruik In de volgende onderzoeken zijn hierover significante correlaties aangetroffen (die een aanwijzing geven voor, maar geen bewijs vormen van causaliteit):
2010
Huisdieren en ouderen
Friedmann e a. (1980) onderzochten de sterfte onder 92 hartpatiënten na een hartaanval: van de huisdierbezitters onder hen stierf 5,7% binnen een jaar, onder niet huisdierbezitters was de sterfte 28,2%, dus vijf keer hoger. Dit resultaat werd later gerepliceerd in een grotere en meer gedegen studie onder 369 hartpatiënten (Friedmann & Thomas 1995). Er zijn aanwijzingen dat dit gunstige effect vooral betrekking heeft op hondenbezitters (Friedmann & Tsai, 2006).
Risicofactoren voor hartziekten liggen bij bezitters van huisdieren lager dan bij niet-bezitters, vonden Anderson e.a. (1992) in een screening van 5741 mensen op cholesterol, trygliceriden en systolische bloeddruk. Dembicky & Anderson (1996) vonden lagere bloedwaarden van trigliceriden onder huisdierbezitters. Parlow & Jorm (2003) konden deze verbanden echter niet repliceren in een onderzoek van een random steekproef van 5079 volwassenen.
Zorgconsumptie ligt lager onder huisdierbezitters, vonden Headey e.a. (2002) in twee grote representatieve steekproeven van de Duitse en Australische bevolking. Bezitters van huisdieren gingen minder vaak naar de dokter. Siegel (1990) concludeerde hetzelfde aan de hand van een steekproef van 938 Medicare-verzekerden in de VS. In een follow-up studie na 5 jaar vonden Headey & Grabka (2007) opnieuw significante verschillen qua artsenbezoek tussen huisdierbezitters en niet-huisdierbezitters in grote Duitse en Australische steekproeven; door de longitudinale vergelijking en de toegenomen statistische analysemogelijkheden werd een causaal verband waarschijnlijker geacht.
Het bezit van huisdieren gaat bij bejaarden samen met betere ADL-functies, bleek uit een Canadese studie onder 995 respondenten (Raina e.a., 1999). En dit zou zich kunnen vertalen in een lager zorggebruik.
Serpell (1991) onderzocht de gezondheidsklachten bij mensen die een huisdier hadden geadopteerd uit een asiel en vond na een maand een afname van klachten. Bij degenen die een hond hadden geadopteerd bleef deze afname ook na 10 maanden gehandhaafd. In een ander onderzoek werd bij kinderen die huisdieren hebben een lager ziekteverzuim op school aangetoond (McNicholas e.a., 2005).
In het onderzoek van Montague (1995) bleken gezondheidsklachten te dalen in een verpleeghuis waar men huisdieren en planten ging houden: resultaat was een significante daling van de kosten van het medicijngebruik. Bij de verklaring van de gevonden correlaties tussen huisdierbezit en gezondheidswinst is het denkbaar dat mensen die gemiddeld al gezonder waren, vaker een huisdier hebben aangeschaft. Deze verklaring wordt echter tegengesproken door de gegevens van Tucker e.a. (1995) en Headey & Grabka (2007). Een betere verklaring, die veel auteurs (b.v. Wells, 2007) aanvoeren, is de vermindering van stress die huisdieren teweegbrengen. De interactie met een huisdier en vooral het aaien ervan verlaagt stress en de fysiologische indicatoren daarvan, zoals diverse keren in laboratoriumonderzoek is bevestigd (Johnson e.a., 2002). Daarnaast wordt gewezen op de grotere lichamelijke beweging die in het bijzonder hondenbezitters krijgen door het uitlaten van hun huisdier. Een vierde verklaring is dat huisdieren het welzijn en de psychische gezondheid van hun bezitters bevorderen, en dat daardoor ook hun lichamelijk gezondheid verbetert. We zullen nu op deze psychische aspecten nader ingaan.
2010
Huisdieren en ouderen
Effecten van huisdieren op de geestelijke gezondheid en het welzijn van hun bezitters zijn gerapporteerd wat betreft depressie, angst, eenzaamheid, autonomie, competentiegevoel, eigenwaarde, psychofarmacagebruik en zelfdoding. In de volgende onderzoeken zijn hierover resultaten verkregen:
Het verband tussen huisdierbezit en depressieve klachten is onderzocht door Tower &Nokota (2006). Een relatief laag aantal depressieve klachten werd gevonden bij ongehuwde vrouwen met huisdieren, maar bij ongehuwde mannen was het tegenovergestelde het geval. In een ander onderzoek werd een veel lager aantal depressieve klachten gevonden onder de huisdierbezitters in een grote steekproef van Aidspatiënten (Siegel, 1999).
Ouderen die huisdieren bezitten leiden minder aan angst, depressie en eenzaamheid dan ouderen zonder huisdier, constateerden Garrity e.a. (1989).
Gevoelens van autonomie, competentie en eigenwaarde zijn hoger onder huisdierbezitters (met name kinderen), dan onder niet-huisdierbezitters (Kidd & Kidd, 1985; Levinson, 1972; Robin & Ten Bensel, 1985).
In een afdeling van een Amerikaanse Tbs-kliniek bleek het psychofarmacagebruik te halveren nadat patiënten werd toegestaan om huisdieren te houden (Lee, 1983). In Amerikaanse verpleeghuizen waar kinderen, huisdieren en planten zijn geïntroduceerd volgens het populaire model van ‘The Eden Alternative’, werd een daling van 33% van het psychofarmacagebruik gesignaleerd (Drew & Brooke, 1999). Op het betreffende model en het onderzoek is echter kritiek geleverd (CUPE, 2000), onder meer omdat het gaat om voorlopige onderzoeksresultaten.
In de bovengenoemde Amerikaanse Tbs-kliniek bleek niet alleen het medicijngebruik, maar ook het aantal suïcidepogingen drastisch te dalen (Lee, 1983). Doan e.a. (2003) melden dat huisdierbezit een beschermende factor vormt bij suïcidaliteit onder jongeren, zonder een empirische bron voor dit inzicht te geven. Helsing & Monk (1985) vonden echter geen verband tussen zelfdoding en huisdierbezit, toen zij 48 suïcidanten vergeleken met een gematchte controlegroep.
Als verklaring voor betere geestelijke gezondheid en welzijn onder huisdierbezitters wordt vaak genoemd: de stressreductie, de vervulling van de menselijke basisbehoefte van attachment en de sociale steun die uitgaan van huisdieren (Johnson e.a., 2002; Enders-Slegers, 2000). Een belangrijke onderliggende factor zou ook de functie van sociale facilitatie zijn: huisdieren bevorderen sociale interactie en intermenselijk contact. Dit fenomeen is met verschillende termen beschreven: huisdieren zijn vaak ‘icebreakers’ (McNicholas & Collis, 2006), ‘social lubricants’ (Corson & Corson, 1980), ‘social mediators’ (Kruger & Serpell, 2006) of ‘social catalysts’ (McNicholas & Collis, 2000). In diverse onderzoeken is aangetoond dat mensen bij het uitlaten van hun hond meer contact hebben, zelfs als hond en/of eigenaar er shabby uitzien (McNicholas & Collis, 2000). Mensen die in gezelschap zijn van hun huisdier (ook katten) worden waargenomen als gelukkiger, vriendelijker, minder bedreigend en meer ontspannen (Rossbach & Wilson, 1992; Wells & Perrine, 2001). Hassink (2002) inventariseerde de effecten van het omgaan en/of werken met landbouwhuisdieren door interviews te houden met boeren en begeleiders op 19 zorgboerderijen. Uit de interviews bleek dat van dieren bijzondere en positieve effecten kunnen uitgaan voor cliënten met diverse soorten handicaps of problemen. De ervaringskennis kan als volgt worden samengevat:
2010
Huisdieren en ouderen
Dieren spreken je gevoel aan, ze zijn herkenbaar, ze lijken op mensen. Dieren kunnen troost, warmte en veiligheid bieden. Dieren hebben geen verborgen agenda, ze roddelen niet achter je rug om. Dieren spreken je aan op je verantwoordelijkheidsgevoel, ze zijn afhankelijk van een goede verzorging. Dieren nodigen uit tot verzorging. Een cliënt die gewend is om verzorgd te worden gaat nu zelf verzorgen. Dat leidt af van de eigen problemen. Werkzaamheden met dieren geven structuur. Landbouwhuisdieren kunnen je aanspreken op je moed, bijvoorbeeld als je een paard of koe naar je wilt laten luisteren. Dieren maken levensprocessen aanschouwelijk en bespreekbaar. Dit bevordert openheid over gevoelens en ervaringen. Dieren bieden ontspanning en aanknopingspunten voor gesprekken. Dieren zijn levende wezens, ze prikkelen al je zintuigen, ze maken geluid, hebben een speciale geur, ze bewegen en elk dier voelt weer anders aan. Dit bevordert je eigen gevoel van levendigheid.
De band die een cliënt met een dier aangaat wordt gezien als de basis van het therapeutische effect. Vaak herkent de cliënt iets van het dier in zichzelf. De voorkeur voor bepaalde dieren verschilt per individu, maar de band of verbinding is essentieel. Een geïnterviewde verwoordde dit als volgt: “Het mooiste moment is als je ziet dat iemand verbinding maakt. De persoon wordt dan stil en is intens aan het werk. Verdwijnen in iets buiten jezelf maakt je vrij. Bij ervaringen waar je essentie aan beleeft, spelen dieren een belangrijke rol.” (Hassink, 2002). (Bron: Literatuuronderzoek van Janssen, M.A. en Bakker, F.A. (De therapeutische werking van huisdieren bij psychiatrische problemen. Een literatuurstudie. AdSearch, Amsterdam, juni 2007) Schrijfwedstrijd ‘Helpen huisdieren in de psychiatrie’? In juni 2006 organiseerde het tijdschrift Deviant een schrijfwedstrijd over de therapeutische werking van huisdieren in de psychiatrie. Er kwamen 130 inzendingen van voornamelijk GGZ-cliënten, maar ook van enkele hulpverleners en familieleden. Meestal gingen de bijdragen over het bezit van huisdieren, maar sommige inzenders beschreven ook ervaringen met dierondersteunde interventies. De inzendingen zijn in het kader van het onderhavige project onderworpen aan een inhoudsanalyse (Janssen, 2007). Kort samengevat bleek het volgende: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.
In overgrote meerderheid (97%) bevestigen inzenders dat huisdieren helpen bij psychiatrische problemen. Huisdieren voorkomen suïcides, is de eigen ervaring van 12% van de inzenders. Huisdieren verminderen het beroep dat men doet op zorg en medicijnen. Inzenders hebben een sterke band met hun huisdier, die wordt omschreven in termen van liefde en vriendschap. De onvoorwaardelijke liefde en affectie van het huisdier is een belangrijk element. Het gezelschap van huisdieren vermindert eenzaamheidsgevoelens. De zorg voor huisdieren verhoogt de eigenwaarde. Cliënten ervaren sociale steun van hun huisdier. Huisdieren bieden troost en bescherming. Huisdieren geven plezier en werken soms antidepressief. Huisdieren geven structuur. Huisdieren hebben een kalmerende uitwerking en reduceren angst. Huisdieren faciliteren intermenselijk contact. Huisdieren functioneren als een spiegel, ze hebben een voorbeeldfunctie en alerteren de bezitter soms op ontregeld gedrag.
(Bron: Literatuuronderzoek van Janssen, M.A. en Bakker, F.A. De therapeutische werking van huisdieren bij psychiatrische problemen. Een literatuurstudie. AdSearch, Amsterdam, juni 2007)
2010
Huisdieren en ouderen
3.3. Huisdieren en ouderen De laatste decennia hebben onderzoekers vanuit verschillende disciplines de mens-dier relatie onder de loep genomen. Zoals beschreven in het proefschrift van Enders-Slegers,(2000) zijn er in de loop der jaren verschillende gedachtenlijnen naar voren gekomen om de relatie tussen mens en dier te beschrijven. In de periode voor 1983 stelt men dat de band tussen mens en dier gebaseerd is op hun wederzijdse behoefte aan gehechtheidrelaties. In deze periode spelen vooral ‘hechtingstheorieën’ een rol in het onderzoeksveld en worden de effecten van de ‘band’ tussen mens en dier in het licht van deze theorieën gezien. Deze theorie kwam tot stand doordat Archer en Winchester (1994, zoals beschreven door Enders-Slegers,2000) die gevoelens van rouw bij het verlies van een huisdier zagen als teken van hechting. Na 1983 werd er tegen deze theorie bezwaar geleverd doordat uit empirisch onderzoek bleek de reactie van mensen op het verlies van hun huisdier weliswaar variëren, maar zelden zeer langdurig zijn of zo intens als bij het overlijden van een naaste medemens. Hierdoor kwam men tot de slotsom dat deze gehechtheidtheorie niet bruikbaar was om de mens– dier relatie te karakteriseren. Na 1983 werd er een andere gedachtenlijn geïntroduceerd om de relatie tussen mens en dier te beschrijven. De band tussen mens en dier werd omschreven onder het fenomeen ‘vriendschap’ (Stallones, Marx, Garrity en Johnson,1988, zoals beschreven door Enders-Slegers,2000). Deze ‘vriendschapstheorie’ werd gebaseerd op het gegeven dat dieren onder bepaalde omstandigheden een band kunnen aangaan met leden van een ander soort. Deze gedachtenlijn bleek echter niet bruikbaar om de relatie tussen mens en dier te beschrijven. Dieren worden namelijk meestal in een vroeg stadium van hun ontwikkeling door hun eigenaren gesocialiseerd waarbij zij infantiel en onderdanig dierlijk gedrag ontwikkelen. Er ontstaat een asymmetrische relatie waarbinnen op onevenwichtige wijze ‘uitwisselingen’ plaats vinden, hetgeen pleit tegen het concept vriendschap. Vanuit constructen als ‘hechting’ en ‘vriendschap’ die inzicht geven in de rollen die dieren voor mensen spelen, wordt tegenwoordig de ‘sociale steun theorie’ als verklaringsmodel gebruikt voor het ontstaan van positieve effecten bij mensen die voortkomen uit de omgang met dieren. Zoals hiervoor beschreven krijgen oudere mensen, vooral die met een lichamelijk en/of psychisch ziektebeeld, niet altijd de kans op voldoende steun en aandacht van hun omgeving. Op het moment dat men geen aandacht en steun van de naaste contacten ontvangt, zorgt dit voor een daling in het welzijn van mensen. (Odendaal,2000). Om deze steun en aandacht toch te verkrijgen kunnen dieren worden ingezet. Dieren nemen waar nodig de rol van andere contacten over, zodat men toch (gedeeltelijk) kan worden voorzien van steun en aandacht, hetgeen de ‘sociale steun theorie’ wordt genoemd. Huisdieren kunnen op elk moment van de dag een steun vormen wanneer familie of vrienden niet bereikbaar of geheel afwezig zijn. Huisdieren nemen mensen zoals ze zijn, zonder hen te beoordelen of te bekritiseren zoals mensen dit vaak doen (Levinson, 1984, zoals beschreven door Enders-Slegers, 2000). Het hebben van gezelschap, dat iedereen accepteert zoals die is, levert een troost die altijd beschikbaar is wanneer die nodig is. Vanuit eerder onderzoek is bekend dat huisdieren basale sociale behoeften kunnen vervullen (Enders-Slegers, 2000). Huisdieren kunnen dienen als bron van steun en vullen daarmee gaten in het sociale netwerk op. Door de ‘sociale steun’ kunnen huisdieren ervoor zorgen dat gevoelens van eenzaamheid verminderen of voorkomen kunnen worden. Volgens Weiss (1974) zijn er een zestal sociale behoeften die vervuld moeten worden zodat men zich gesteund en niet eenzaam voelt. Weiss noemt de volgende zes ‘ Social Provision’ (sociale behoeften): Attachment: een emotionele band hebben met een ander (vaak vervuld door een geliefde of partner) Social integration: het gevoel hebben bij een groep te horen waar mensen zijn die dezelfde activiteiten en interesse delen (vaak vervuld door vrienden) Reassurance worth: bevestigd en gewaardeerd worden (vaak vervuld door collega’s) Reliable alliance: het op andere kunnen rekenen (vaak vervuld door familieleden) Guidance: anderen om advies en hulp kunnen vragen (vaak vervuld door docenten, mentoren of ouderfiguren) Opportunity for nurturance: de behoefte om voor anderen te kunnen zorgen (vaak vervuld door kinderen)
2010
Huisdieren en ouderen
Eenzaamheid kan ontstaan wanneer de behoeften van mensen binnen relaties niet of onvoldoende vervuld worden. Zonder ‘attachment’ kunnen mensen in een emotionele eenzaamheid terecht komen en kan de afwezigheid van ‘social integration’ zorgen voor sociale eenzaamheid. Het ontbreken van ‘ opportunity for nurturance’ zorgt ervoor dat men niet het idee heeft voor iemand te kunnen zorgen, en hierdoor het leven als minder zinvol ervaart. Het gebrek aan ‘reassurance of worth’ zou een laag zelfbeeld tot gevolg kunnen hebben en het ontbreken van ’reliable alliance‘ zou mensen kwetsbaarder kunnen maken omdat ze op niemand kunnen terugvallen. Tevens zou het ontbreken van ‘guidance‘ tijdens stress kunnen zorgen voor angst en onzekerheid (Weiss, 1973, zoals beschreven door Enders-Slegers 2000). Iedereen heeft in meer of minder mate wel eens last van stress. Sociale relaties en sociale steun kunnen dan als een soort buffer een belangrijke rol spelen. De steun van familie en/of vrienden kan een belangrijke rol spelen doordat deze sociale contacten de persoon in kwestie kunnen steunen en naar hen kunnen luisteren. Helaas is het vaak zo dat op het moment dat mensen het meest kwetsbaar zijn, ze juist dán geen sociale steun ontvangen. Mensen die het meeste risico lopen om in zulke situaties te belanden zijn oudere mensen en mensen met medische en/of psychische problemen (Hart, 2000). In het proefschrift van Enders-Slegers, (2000) wordt beschreven waarom vooral ouderen een risicogroep vormen voor eenzaamheidsproblematiek. Zo wordt beschreven dat de mensen die in een psychiatrisch verpleeghuis wonen vaak oudere mensen zijn. Als mensen ouder worden, treden er vaak zogenaamde ouderdomsverschijnselen op. Te denken valt aan afname van psychische functies zoals concentratie en geheugen en aan afname van lichamelijke functies zoals vermindering van de motoriek. Deze ouderdomsverschijnselen kunnen een risico vormen voor het welzijn van ouderen. Ouderen met problemen in de dagelijkse levensverrichtingen en huishoudelijke taken zullen meer psychosociale problemen hebben dan ouderen die dit nog wel kunnen. Tevens spelen levensgebeurtenissen een risicofactor voor de ouderen. Vooral in de leeftijdsgroep van 70 en 80 jaar vormen het verlies van de partner en overlijden van dierbaren de belangrijkste levensgebeurtenissen. (Hughes, Blazer, & George, 1988, zoals beschreven door Enders-Slegers, 2000). Als oudere mensen veel dierbaren verliezen bestaat de kans dat ze in een emotionele isolatie en daardoor in een depressie terechtkomen (Weiss, 1973, zoals beschreven door Enders-Slegers, 2000). Daarnaast worden oudere mensen, vooral die lichamelijk of psychisch ziek zijn, nog al eens door hun familie, vrienden en kennissen in de steek gelaten. Ouderen zijn wat dat betreft een zeer kwetsbare groep voornamelijk omdat ze minder sociale netwerken hebben dan jonge mensen. Steun van andere individuen is dus zeer belangrijk is deze levensfase. Steun, door middel van het contact hebben met anderen, kan zorgen voor een vermindering van stress. Zoals beschreven is het juist voor oudere mensen moeilijk om deze steun te krijgen, ofwel omdat ze zelf niet meer in een goede gezondheidstoestand verkeren, ofwel omdat ze veel dierbaren in hun omgeving hebben verloren. Dit zorgt voor eenzaamheidsproblematiek bij oudere mensen. (Bron: Rapport L. Lancee 2007) Dieren zijn essentiële metgezellen in het dagelijks leven van de mens. In onze moderne samenleving zijn er veel huisdieren waarmee mensen een diepe band hebben. Voor ouderen zijn huisdieren vaak van enorm grote betekenis. Zij bieden hen vreugde in het leven, houden hen uit isolement en zorgen zelfs voor een betere gezondheid. Maar voor veel ouderen is het houden van een huisdier niet mogelijk. De meeste bejaardentehuizen staan geen dieren toe om hygiënische redenen. Pas wanneer we de betekenis van het dier in het leven van een bejaarde erkennen, kunnen we de omvang van het verlies en de intensiteit van het verdriet begrijpen dat ouderen kunnen voelen wanneer het ze wordt verboden om een huisdier te houden. Een huisdier kan de enige familie zijn die een ouder iemand nog heeft, en wanneer er geen huisdier meer is, is er geen familie. Er is geen gevoel meer van 'nodig zijn'. Er is geen zorg te geven. Er is geen warmte, geen liefde, geen aanraking, geen kameraadschap, niemand om mee te praten, en niemand om belangrijk voor te voelen. Eigenaren van gezelschapsdieren in het algemeen, ouderen én jongeren, vertonen minder algemene gezondheidsklachten. Minder problemen met slapen, minder pijn, hoofdpijn, en spijsverteringsproblemen.
2010
Huisdieren en ouderen
Voor mensen in bejaardentehuizen kan een bezoek van een dier ook leiden tot bevordering van de communicatie tussen bewoners van het verpleeghuis, die anders niets met elkaar gemeen zouden hebben. Dit leidt tot een voordeel van een doorlopend karakter, zelfs wanneer het bezoek afgelopen is. Huisdieren brengen altijd een glimlach. Boris Levinson was een Amerikaanse psychiater die in de jaren ’50 werkte met gedragsgestoorde kinderen. Hij pleitte als eerste om de therapeutische waarden van dieren te gebruiken in instellingen en ziekenhuizen. (Bustad, 1979). Indeling van de invloeden is gebaseerd op een model van Reed en Sanderson, dat steun biedt bij het ordenen van de vaardigheden op motorisch, sensorisch, cognitief, intra- en inter-persoonlijk vlak.
Motorisch vlak Activiteit van de hand- en armfunctie door het dier eten te geven, te wassen, te borstelen, gebruikte materialen te reinigen (mand, eetbak, et cetera). Eveneens gaat de verzorger meer actief bezig zijn. Door het dier uit te laten, te strelen over zijn vacht, te spelen met het dier. Katcher en Friedmann haalden in 1983 aan dat het praten tegen dieren effect zou hebben op het cardiovasculaire systeem. Het spreken tegen dieren zou de bloeddruk doen dalen, terwijl door praten tegen mensen de bloeddruk zou stijgen. (Wilson, C. C., Netting, E.F., 1983) Sensorisch vlak Stimulatie van de tast door het dier te strelen. Het strelen van de kop voelt immers anders aan dan het strelen van de rug of van de staart, ook neemt men de lichaamswarmte van het dier waar. Het baasje observeert zijn dier voortdurend. Door te kijken wat zijn dier aan het doen is, te horen wat voor geluid het dier maakt. Er is dus sprake van zowel visuele als akoestische stimulatie. Evenzeer is er stimulatie van de reukzin. Bij het klaarmaken van voedsel voor het dier komt een bepaald aroma vrij. Maar ook de vacht van het dier heeft een geur. Vooral als deze nat is, wordt hij vaak waargenomen. Cognitief vlak Mensen praten gericht tegen dieren. Het baasje moet kunnen inschatten of er nog voldoende voedsel en/of water is. Hij weet wat het dier nodig heeft. Hij let op zijn huisdier zodat hij weet wanneer er iets mis is (ziek,
niet meer eten). Ook het bezoek aan de dierenarts helpt de eigenaar. Bij de dierenarts krijgt hij meer uitleg over de gezondheid van zijn dier. Intra-persoonlijk vlak Met een huisdier aan zijn zijde voelt een mens zich minder eenzaam, hij heeft zijn bezigheid. Het baasje draagt de verantwoordelijkheid over zijn dier en daardoor vindt hij zich nuttig. Het baasje zijn/haar eigenwaarde stijgt dus omdat hij weet dat hij nodig is om voor het dier te zorgen. Eveneens heeft de persoon het gevoel van de controle over iets te hebben, namelijk zijn huisdier. Het baasje bepaalt immers wat er met het dier gebeurt en wat niet. Zo ontstaat er vaak een vaste dagstructuur die voorspelbaarheid biedt en die zorgt voor minder stress. Het dier heeft een signaalfunctie. Bijvoorbeeld een hond blaft wanneer er een vreemde aan de voordeur staat. Het veiligheidsgevoel stijgt zo. Een huisdier biedt emotionele steun. Mensen, en zeker veel kinderen, zoeken vaak troost bij hun huisdier. Corson haalde in 1975 aan dat men beter voor zichzelf gaat zorgen indien men een huisdier heeft om voor te zorgen (Bustad, L. K., 1979). Inter-persoonlijk vlak Een huisdier vergemakkelijkt het komen tot gesprekken met als gevolg dat er sociale contacten ontstaan. Bijvoorbeeld het bezoek aan de dierenarts, waardoor het baasje buiten moet komen en zo onder de mensen komt. Brickel gaf in 1979 aan dat het bezit van een huisdier het geven van respons verhoogt, ook de respons over de eigen behoeften. (Wilson, C. C., Netting, E.F., 1983). Ory en Goldberg schreven in 1983 dat gehechtheid aan een huisdier tot gevolg zou hebben dat men meer gehecht is aan de partner.
2010
Huisdieren en ouderen
3.4. Gezelschapsdieren in de psychogeriatrie In het Empirisch onderzoek naar de betekenis van gezelschapsdieren voor de kwaliteit van leven van ouderen van drs. Enders-Slegers, J.M.P. (Een leven lang goed gezelschap, 2000, Thesis University Utrecht, ISBN 90-3932550-2) werd als hypothese werd gesteld dat de aanwezigheid van huisdieren op de afdeling bij patiënten lijdend aan een dementieel syndroom, negatieve affecten zoals depressie, onrust en agressie doen afnemen, en positieve affecten (blijdschap, plezier) alsmede verbale en non-verbale positieve sociale gedragingen, doen toenemen. Bij de beantwoording van de vragen moet rekening worden gehouden met het voortschrijdende proces van de dementie, wat een verdere achteruitgang van cognitieve, communicatieve en handelingsvaardigheden betekent. De resultaten van de studie zijn dan ook moeilijk eenduidig te interpreteren. Bij de eerste GIP meting worden verschillen gevonden tussen de gemiddelde scores van de bewoners van de beide afdelingen: op de schalen opstandig gedrag, achterdochtig gedrag en angstig gedrag. Op deze schalen scoren de bewoners van de controleafdeling lager: zij vertonen minder opstandig gedrag, minder achterdochtig gedrag en minder angstig gedrag. Deze verschillen verdwijnen niet: ook op de tweede meting blijven ze tussen de twee groepen bestaan. Binnen de groepen zijn scores op andere schalen, vergeleken met de voormeting, op de nameting significant toegenomen. Op de experimentele afdeling zijn dat de schalen geheugenstoornissen, gedesoriënteerd gedrag, zinloos repetitief gedrag, en rusteloos gedrag. Op de controle-afdeling zijn dat de schalen incoherent gedrag, zinloos repetitief gedrag, afhankelijk gedrag en hulpbehoevendheid. De volgende kanttekening moet eveneens worden geplaatst: de katten verbleven voornamelijk op de ‘gele huiskamer’, waar bij de 10 bewoners, gemeten met de GIP, de volgende gedragsveranderingen werden geconstateerd: significant minder bewustzijnsstoornissen, decorumverlies, opstandig gedrag en angstig gedrag vergeleken met de scores op de eerste meting. Een grotere aanwezigheid van de dieren op de andere huiskamers van de experimentele afdeling had wellicht andere resultaten opgeleverd. Het eerste gedeelte van de hypothese kan met de resultaten van dit onderzoek niet bevestigd worden: de aanwezigheid van de katten heeft geen afname van depressie, onrust en agressie tot gevolg (in termen van zwaarmoedig gedrag, afhankelijk gedrag, apathisch gedrag, angstig gedrag, achterdochtig gedrag gemeten met de GIP), en had evenmin een toename van positieve affecten tot gevolg (in termen van glimlachen, neuriën, zingen, fluiten, gemeten met de Observatielijst). Wel bleven bewoners van de experimentele afdeling qua positief affect op hetzelfde niveau; dit in tegenstelling tot de bewoners van de controle-afdeling, waarbij het positieve affect verder afnam (minder lachen) en de alertheid afnam (ogen bleven vaker gesloten). In tegenstelling tot de experimentele afdeling nam de hulpbehoevendheid van de bewoners op de controleafdeling toe. Katten lijken bij te dragen aan het tot stand houden van positieve affecten en het in stand houden van een alerte bewustzijnstoestand. Vooral de scores van de bewoners van de huiskamer waar de dieren het meest verbleven geven hier blijk van. In deze zin sluiten deze bevindingen aan bij het behandelbeleid van demente ouderen: intacte functies zolang mogelijk benutten en in stand houden. De bevindingen uit de vragenlijsten en de observaties mensdierinteracties zijn in lijn met wat in eerdere onderzoeken gevonden is (Kongable et al., 1990; Manor, 1991; Fick, 1993). Het tweede gedeelte van de hypothese kan worden bevestigd: huisdieren (katten in dit geval) doen sociale interacties tussen bewoners, bewoners en bezoekers en tussen bewoners en verplegend personeel toe nemen. De huiselijke sfeer die er op een afdeling ontstaat door de aanwezigheid van huisdieren is eveneens een belangrijk effect. Evenals gevonden wordt door Fritz et al. (1996) lijkt de aanwezigheid van huisdieren tevens een positief effect te hebben op het welzijn van stafmedewerkers en bezoekers (gezelligheid, afleiding, ontspanning, gespreksonderwerp).
2010
Huisdieren en ouderen
Hulpbehoevendheid, zoals gemeten met de BOPschaal op de GIPlijsten (de Jonghe et al. 1995), nam niet toe op de experimentele afdeling, op de controleafdeling wel. Wellicht dat de permanente aanwezigheid van katten bijdraagt aan het gevoel ‘controle’ te houden over de omgeving (Kongable et al.1990). De sensorische stimuli die katten bieden (aanraken, kijken naar) geven afleiding, ontspanning en prettige sensaties. Het is mogelijk dat daardoor depressieve gevoelens, die zich bij demente patiënten vaak uiten in afhankelijk gedrag, zich minder snel zullen ontwikkelen. De met de GIP gemeten, in de tijd progressief toegenomen gedragsdimensies als incoherent gedrag, repetitieve gedragingen, gedesoriënteerd gedrag en geheugenstoornissen, hebben waarschijnlijk meer te maken met het voortgaande proces van dementie dan met de aanwezigheid van de dieren. Het grootste gedeelte van de staf en het merendeel van de bezoekers waren erg enthousiast over de effecten van het experiment en noemden `huiselijkheid, gezelligheid, afleiding, zintuiglijke prikkeling voor de bewoners en vooral ook ‘vrolijkheid' als waardevolle aspecten aan de aanwezigheid van de twee katten. Soortgelijke reacties werden ook gerapporteerd in het onderzoek van Kongable et al. (1990). Behalve het feit dat door het voortschrijdende dementieproces de resultaten moeilijk interpreteerbaar zijn, moeten er nog de volgende kanttekeningen bij het onderzoek geplaatst worden. De tijdspanne tussen beide meetmomenten was betrekkelijk kort. De GIP-lijsten werden niet beide keren door dezelfde persoon ingevuld (wisselende diensten, veel tijdelijk personeel): dit kan vertekening van de resultaten betekenen zodat het moeilijk uit te maken is wélke veranderingen te maken hebben met progressie van de ziekte, wélke het gevolg zijn van veranderende omgevingscondities, en welke met een verschillende interpretatie van de invuller. De verandering in omgevingscondities (toename woonplezier) en de mogelijke effecten die dat heeft op bewoners en op stafleden passen uitstekend in de nieuwe opvattingen van verpleeghuiszorg, waarin het accent ligt op een optimalisering van de woonsituatie voor de patiënten met aandacht voor de individuele wensen van de patiënt. Dit houdt overigens ook in dat rekening gehouden moet worden met bewoners en stafleden die géén affiniteit hebben met gezelschapsdieren. Ook kwamen de aandacht en de zorg voor het dier naar voren tijdens het onderzoek: stafleden noemden dat er duidelijke voorwaarden moeten worden gesteld aan de omgeving om ook het welzijn van de dieren te waarborgen, zoals afspraken voor voeding, kattenbak medische zorg en privacy voor het dier. Aangetoond is dat in een relatie tussen een oudere en een gezelschapsdier sociale behoeften worden vervuld, vergelijkbaar met de vervulling van dergelijke behoeften in een relatie tussen mensen. De sociale steun hypotheses (hoofdeffect en buffereffect) die de ‘effecten’ van deze steun in een mens-dierrelatie op de kwaliteit van leven van ouderen voorspellen, kunnen worden geaccepteerd wanneer we onze onderzoeksgegevens nuanceren en huisdieren beschouwen als deel uitmakend van het netwerk. De alleenstaande ouderen (met /zonder huisdier) ontvangen minder steun en beschikken over minder emotionele steun en zorgsteun dan niet-alleenstaanden maar rapporteren dezelfde kwaliteit van leven Verondersteld wordt dat de invloed van de steun die ouderen uit de relatie met de gezelschapsdieren betrekken, in de scores op de kwaliteit van leven variabelen een ‘prothetische’ dan wel aanvullende rol speelt. Het is ethisch onverantwoord een experiment uit te voeren waarbij het huisdier van de oudere in een thuissituatie wordt ‘afgenomen’, om daarna de effecten daarvan op de ‘kwaliteit van leven’ te meten. Daarentegen is het óók niet mogelijk een experiment uit te voeren waarbij ‘at random’ gezelschapsdieren bij ouderen (in een thuissituatie) worden geplaatst, om hiervan de effecten op het welzijn van ouderen te meten. De respondenten in het onderzoek slaagden er in een goede kwaliteit van leven te behouden, óndanks de verschillende stresserende gebeurtenissen die in de tijd plaatsvonden. Men slaagde er steeds in de aanpassing aan veranderingen succesvol te laten verlopen, waarbij op klaarblijkelijk effectieve wijze gebruik gemaakt werd van de interne en externe steunbronnen die men voorhanden heeft, waartoe, gezien de betekenis die ouderen aan hun gezelschapsdier toekennen, ook hun gezelschapsdieren behoren. Voor de bewoners en stafleden van een afdeling in een psychogeriatrisch verpleeghuis gelden ándere mechanismen. Experimenteel kon worden aangetoond dat van de aanwezigheid van katten op een afdeling positieve effecten uitgaan: namelijk het stabiel blijven van positief affect en alerte bewustzijnstoestand.
2010
Huisdieren en ouderen
Dat ook staffunctionarissen er plezier aan ontlenen zal merkbaar zijn in het woonklimaat van een afdeling. Dat werken wellicht meer ontspannende momenten kent, en daardoor misschien ook langer vol te houden is, verdient in de huidige hectiek door het personeelstekort in de zorgsector zeker aandacht en verder onderzoek. In het proefschrift is duidelijk geworden dat mens-dier relaties basale sociale behoeften van mensen kunnen vervullen en dat er daarom sprake is van een zekere mate van ‘sociale steun’ door een huisdier’. Hierdoor zal het dier bijdragen aan het welzijn van de eigenaar en derhalve diens autonomie en kwaliteit van leven optimaliseren en stabiliseren. Een complicerende factor bij het onderzoek is dat er (nog) géén instrumenten zijn ontwikkeld om deze ‘steun’ en de exacte bijdrage ervan in de uitkomsten op de kwaliteit van leven variabelen te meten. Hiernaar dient verder onderzoek te worden gedaan. Gezien de kwaliteit van leven die alleenstaande en niet alleenstaande ouderen ervaren en de keuzes die zij daarbij (autonoom) maakten bij het in stand houden van deze kwaliteit van leven, verdient het aanbeveling in deze autonomie niet in te grijpen. Zo wordt het tot op heden in de meeste gevallen aan ouderen verboden hun huisdier naar een verzorgingstehuis mee te nemen. Met goede afspraken en (vrijwilligers)hulp kan dit verbod wellicht opgeheven worden, zodat de subjectieve beleving van het welzijn ‘optimaal’ blijft en het gezelschapsdier kan bijdragen aan het tot standkomen van weer een nieuwe aanpassing. (Bron: Enders-Slegers, J.M.P. (2000). Een leven lang goed gezelschap. Empirisch onderzoek naar de betekenis van gezelschapsdieren voor de kwaliteit van leven van ouderen. Thesis University Utrecht, ISBN 90-393-2550-2)
4. Dierenwelzijn bij huisdieren van ouderen Dierenwelzijn is een breed begrip. Naast gedragsdimensies en lichamelijke gezondheid spelen ook omgevingsen sociale condities mee in het beoordelen van dierenwelzijn. Er heerst een attitude dat ouderen geen goede huisdiereigenaren kunnen zijn, vanwege beperkingen. Daar wordt in deze paragraaf op ingegaan Zoals wordt beschreven in het proefschrift van Enders-Slegers (2000), zijn er minimale voorwaarden waar aan voldaan moet worden om ‘welzijn’ voor dieren te garanderen. Omgevingscondities die voor de hond worden genoemd zijn:
eigen slaapplaats aanwezigheid van meerdere ruimten eigen speelgoed twee tot driemaal per dag los buiten of los en aan de lijn naar buiten (15 tot 20 minuten per keer en éénmaal daags een grote wandeling) het geven van voedsel (2 tot 3 maal per dag) de temperatuur dient rond 15 tot 21 graden te zijn
Als sociale condities worden genoemd:
voldoende communicatie over en weer tussen baas en hond de hond niet overtrainen de hond niet onrechtvaardig bestraffen de hond niet te veel alleen laten
Ook voor katten bestaan dergelijke factoren, zoals het beschikken over voldoende speel kijk- en rustruimte, een krabpaal en voeding (Turner, 1995). Tevens kunnen de volgende algemene voorwaarden om het welzijn voor het dier te waarborgen worden genoemd:
2010
Huisdieren en ouderen
Het dier moet de ruimte en gelegenheid hebben om zich vrij te kunnen bewegen en aan voldoende lichaamsbeweging kunnen komen Het dier moet de gelegenheid hebben zich terug te trekken Het dier moet de juiste voeding en voldoende water tot zijn beschikking hebben Obesitas (zwaarlijvigheid) moet voorkomen worden Misbruik, trauma, stress of slechte behandeling van de dieren mag in geen geval getolereerd worden Er moet één persoon op de afdeling verantwoordelijk zijn voor het welzijn van de dieren Veterinaire zorg voor de dieren moet te allen tijde mogelijk zijn Regelmatige controle op de gezondheid van het dier (Bernard,1995) Regelmatig vaccinatie van het dier Controle op de gehele gezondheidstoestand van het dier Controle op een eventuele verandering van gedrag van het dier (L. Lancee, 2007 / Deltasociety,2006)
In het proefschrift van Enders-Slegers (2000) is dit onderzocht door middel van de volgende vragen: Is het welzijn van de huisdieren van de ouderen in de onderzoeksgroep, in termen van de definitie van Douw (1992) in par. 8.3.6 goed te noemen? Is het welzijn van de huisdieren van de ouderen in de onderzoeksgroep in termen van ‘gedragsdimensies’ (par. 8.3.4) goed te noemen? Houden ouderen hun gezelschapsdieren op een verantwoorde wijze? Met andere woorden: voldoet de omgeving van de oudere aan de condities zoals geformuleerd in par. 8.3.5? In termen van uiterlijke kenmerken (de definitie van welzijn van Douw, 1992) is het antwoord positief: de dieren uit de steekproef zien er glanzend en goed gevoed uit. Er worden geen bijzonderheden opgemerkt aan ogen, oren of huid. Sommige dieren (een paar honden en katten) zijn adipeus, er zijn geen dieren (zichtbaar) kreupel. Niet alle dieren hebben een goede gezondheid (24% van de honden en 18% van de katten worden door de eigenaren als ‘redelijk’ gezond beoordeeld). In termen van gedragsdimensies is geconstateerd dat er géén agressieve dieren in het onderzoek meedoen. De dieren (vooral de honden) vertonen aanhankelijk affectief gedrag naar hun eigenaren en gedragen zich, op een enkeling na, vriendelijk en oplettend ten opzichte van de onderzoeker. Een paar honden en katten zijn schuw en terughoudend in hun gedrag. Zij gaan, in tegenstelling tot de andere dieren, geen spontane interacties met eigenaar of onderzoeker aan. Bijna alle dieren gehoorzamen hun eigenaar goed; sommige dieren vertonen overmatig ‘bedelgedrag’, wat in het lichaamsgewicht weerspiegeld wordt. Er is geen sprake van ‘onderdanig’ gedrag, ‘laag’ gedrag, plotseling schrikken, overmatig blaffen. Eén hond is overmatig actief: hij blijft rondjes om de tafel rennen en wil constant met de bal spelen. In termen van verantwoordelijk huisdiereigenaarschap, uitgedrukt in omgevingen zorgcondities is ook een positief antwoord op de welzijnsvraag te geven. Aan de behoefte aan beweging en sociale interacties van de dieren met soortgenoten en ándere mensen dan de eigenaar wordt in de meeste gevallen ruimschoots voldaan. De honden wandelen (op één na) driemaal per dag gemiddeld 37 minuten, wat ruim voldoende gelegenheid biedt met andere honden en mensen te interacteren (par. 8.3.5). De meeste katten komen óók geregeld buiten, op 38% na: deze katten hebben het huis of appartement als leefruimte. Negentig procent van de honden gaat goed met vreemden om. De katten lijken eenkenniger: zij zitten vaak bij hun eigenaren op schoot. Idealiter worden honden en katten 2 à 3 maal daags gevoerd: in de studie wordt dit door 73% van de respondenten hondeneigenaren gedaan, bij katteneigenaren bedraagt dit percentage 71%. De honden worden niet vaak alleen gelaten, en áls dat zo is dan levert dat in 83% van de gevallen géén problemen op. Als het gaat om de slaapplaatsen van de gezelschapsdieren blijkt dat de bijna de helft van alle honden en 5 katten bij hun baasjes in de slaapkamer slapen, de ándere gezelschapsdieren slapen in de kamer of elders in het huis. Veterinaire zorg wordt aan álle honden op één na, dus aan 99% van de honden, minstens éénmaal per jaar, maar meestal 2 of meermalen per jaar geboden. Bij de katten ligt dit percentage lager: 31% van de katten krijgen géén veterinaire zorg, de overige katten 2 of meermalen per jaar.
2010
Huisdieren en ouderen
Er zijn geen standaarden bekend voor veterinaire zorg: gemiddelde van het aantal bezoeken aan de dierenarts per hond of kat. Andere zorg, zoals borstelen, wordt voldoende geboden. Ook het verschonen van de kattenbak gebeurt in voldoende mate. De relatie van de huisdiereigenaren met hun huisdier is goed te noemen. De gehechtheid aan het dier, gemeten op een tienpuntsschaal, blijkt 9.4 op T1 en T2. Een eenduidige welzijnsmaat voor honden- en kattenwelzijn is in de literatuur niet gevonden. Een aantal benaderingen van dierenwelzijn werd kort besproken, waarna een aantal welzijnsparameters werd gedefinieerd. Tijdens observaties en via vragenlijsten is het honden- en/of kattenwelzijn in kaart gebracht.
Gebruik makend van de welzijnsparameters uit par. 8.3.6 kan uit de bevindingen geconcludeerd worden dat ouderen huisdierbezitters zijn met verantwoordelijkheidsgevoel. Ze gaan de verplichtingen, die een band met een huisdier aan hen oplegt, niet uit de weg. Ook tijdens de interviews bleek dat er goede afspraken gemaakt waren over wáár het dier naar toe zou gaan in geval van ziekte of overlijden van de eigenaar. Het gedrag van de dieren leverde evenmin zichtbare problemen op. Een opmerkelijk gegeven is dat op een populatie van 67 dieren geen enkel gedragsgestoord dier wordt aangetroffen. Of ouderen dieren antropomorfiseren is moeilijk aan te tonen. De huisdiereigenaren spreken weliswaar steeds over ‘hij en zij’, laten het dier de gehele dag (en soms ook nacht) in hun onmiddellijke nabijheid doorbrengen, maar geven de dieren tegelijkertijd voldoende gelegenheid soortspecifiek gedrag met andere honden en katten uit te wisselen. Sommige ouderen (levend van alleen A.O.W.) geven aan ‘ zuinig’ om te gaan met veterinaire zorg: voor preventie is geen geld. De keuze wordt dan gemaakt alléén in geval van ziekte de dierenarts te raadplegen. Ouderen laten hun dieren niet vaak alleen. Ze zeggen alle tijd te hebben om hun dieren te verzorgen en er mee op uit te gaan. Er werden geen valpartijen over honden en/of katten gerapporteerd; van zoönosen en allergieën was evenmin sprake.
In de Nieuwsbrief van de Landelijke Stichting Ouderen en Huisdieren (1997) nam de Stichting stelling tegen de attitude dat een oudere géén goede en verantwoorde huisdiereigenaar zou zijn. Terecht: het onderzoek naar het welzijn van de gezelschapsdieren van ouderen geeft geen enkele reden te veronderstellen dat ouderen en dieren slecht samen gaan. “Het hebben van een band is een contract dat wederzijdse verplichtingen schept”(De Cock Buning, 2000): van de kant van de ouderen worden, zoals uit dit hoofdstuk valt op te maken, de verplichtingen jegens het huisdier nagekomen. Tot slot: het bestuderen van interacties tussen mens en dier en het observeren van gedrag en uiterlijk van het dier tijdens een interview om het welzijn van het dier in kaart te brengen bleek géén goede methode. In een volgende studie zal moeten worden gekozen voor een systematischer werkwijze waarbij tijdens het onderzoek alle aandacht uitgaat naar het gezelschapsdier. (Bron: Enders-Slegers, J.M.P. (2000). Een leven lang goed gezelschap. Empirisch onderzoek naar de betekenis van gezelschapsdieren voor de kwaliteit van leven van ouderen. Thesis University Utrecht, ISBN 90-393-2550-2)
2010
Huisdieren en ouderen
5.
Aanbevelingen
In dit rapport komt duidelijk naar voren dat huisdieren een grote toegevoegde waarde kunnen hebben op het leven van senioren. Ouderen die nog zelfstandig wonen, leven in gezinswoningen die dan wel of juist niet zijn aangepast aan de lichamelijke welzijnstoestand van de bewoner. Als deze ouderen behoefte hebben aan een helpende hand bij bepaalde zaken zodat het leven iets aangenamer wordt is dit vaak mogelijk. Facilitatie in hulp bij huisdieren is er echter niet, terwijl dit een wezenlijk onderdeel vormt voor het welzijn en de zelfredzaamheid van de ouderen. Oplossingen voor deze problematiek zijn te vinden door een aanpassing van bestaande hulpvormen/ dienstverleningen en introductie van nieuwe hulpvormen. Vanuit het pilotproject Thuisdieren wordt er momenteel gewerkt aan een centrale, landelijke website waar vraag en aanbod op gebied van hulp bij huisdieren samenkomt. De domeinnaam is www.hulpbijhuisdieren.nl. Men kan eigenhandig een hulpvraag plaatsen of vrijwillige hulp aanbieden via de website. Via een regionale zoekfunctie kunnen zo passende matches gemaakt worden. Alle contracten en formulieren die men nodig heeft voor een correcte afhandeling van de opvang en / of hulp zijn van de site te downloaden. Zo kan iedereen gratis hulp vinden zonder bemiddeling van een externe organisatie. Daarnaast zal deze website een Sociale Kaart bevatten, waarop landelijke organisaties in kaart gebracht zijn op het gebied van:
Maatschappelijk werk De maatschappelijk werk instellingen hebben een signaleringsfunctie (is er een hulpvraag in hun werkgebeid dan kunnen zij via de website zoeken naar een vrijwilliger in de regio) en zullen tevens dienen als een punt waar ouderen uit de regio hulp kunnen vragen bij gebruik van de website hulpbijhuisdieren.nl .
Hulp bij huisdieren Veel dierenopvangorganisaties krijgen hulpvragen van ouderen, maar kunnen hier niet aan voldoen. Door middel van de koppeling met de website kunnen zijn op zoek naar vrijwilligers in hun regio om aan specifieke hulpvragen te voldoen.
Vrijwilligerscentrales De vrijwilligerscentrales verwijzen hun vrijwilligers door die graag iets met dieren willen doen. Aan de andere kant kunnen de vrijwilligers die via de website hulpbijhuisdieren.nl zich aanmelden in contact komen met een vrijwilligerscentrale in hun eigen regio.
Al deze organisaties worden persoonlijk benaderd en met akkoord opgenomen op de Sociale Kaart. Deze organisaties plaatsen ook informatie over de website op hun eigen site, gekoppeld aan nieuwsberichten en externe links. Op deze wijze wordt de bekendheid vergroot.
5.1.
Hulpverlening in het kader van PGB - WMO
Zorgbehoevende ouderen hebben recht op (tijdelijke) thuiszorg. Veel zorgbureaus spelen in op de vraag naar het verlenen van individuele zorg aan ouderen die tijdelijk of langdurig hulpbehoevend zijn. Er is veelal vraag naar flexibele thuiszorg: in overleg wordt een individueel zorgpakket naar aanleiding van de wens en behoefte van de cliënt samengesteld. In het geval van een persoonsgebonden budget bijvoorbeeld kan een dergelijke service de optimale oplossing zijn. Mensen kunnen om verschillende redenen op zorgverlening aangewezen zijn. Tijdens revalidatie, bij een chronische ziekte, na een hersenbloeding of bij beginnende geheugenproblemen. Maar ook in de laatste levensfase is liefdevolle, persoonlijke zorg van groot belang. Deze gevallen hebben directe relatie tot problemen met de verzorging van het huisdier, juist in een tijd waar het huisdier van extreem grote betekenis kan zijn.
2010
Huisdieren en ouderen
De flexibele thuiszorg is niet medisch, maar richt zich op de dagelijkse handelingen, zoals:
Het verzorgen van maaltijden Assistentie bij baden/douchen Assistentie bij aan- en uitkleden Lichte huishoudelijke werkzaamheden Begeleiding naar toilet Het doen van boodschappen
Verzorging van het huisdier zou hierbij goed kunnen aansluiten, als additioneel keuzepunt. Indien de zorgbureaus dit opnemen in hun takenpakket en indien dit zou vallen onder de PGB- of WMO regeling zou dit een enorm groot effect hebben op de situatie van veel ouderen. Het huisdier kan gewoon thuis blijven in tijden van verpleging en de eigenaar kan de directe voordelen van het huisdier ervaren tijdens het herstel.
Bij verzorging van het huisdier kan men denken aan de volgende individueel te kiezen punten:
Hond uitlaten Verblijf verschonen Dier eten geven Vacht verzorgen (borstelen, wassen) Medicijnen toedienen (insuline spuiten, pillen geven) Dierenarts bezoeken afleggen
In het kader van de PGB kent de AWBZ vanaf 1 januari 2009 vijf zorgfuncties, te weten: 1. Begeleiding 2. Persoonlijke verzorging 3. Verpleging 4. Behandeling 5. Zorg met verblijf
bij dagindeling, in groepen of individueel wassen, aankleden, medicijngebruik, toiletbezoek (PV) wondverzorging, injecties, beademing (VP) herstel, verbetering, terugvalpreventie, revalidatie in instellingen, verzorging- of verpleeghuizen
Voor behandeling (4) en zorg met verblijf (5) kan men géén PGB krijgen omdat die zorg immers in natura door zorginstellingen wordt verleend. Men kan wel een PGB krijgen voor zorg zonder verblijf (dus thuis) als men geïndiceerd is voor de volgende functies:
1. Begeleiding -
zoals ondersteuning, oefenen en toezicht bij matige tot zware belemmeringen bij het aangaan en behouden van sociale contacten, het vormgeven van het eigen leven, het regelen van financiën, voortbewegen in en buitenshuis, bij probleemgedrag, problemen in denken, concentratie en waarneming, oriëntatie in tijd, plaats en persoon.
2. Persoonlijke verzorging -
hulp bij alledaagse handelingen zoals opstaan, douchen, aankleden, eten en drinken, naar het toilet gaan.
De Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) zorgt ervoor dat iedereen kan meedoen aan de maatschappij en zelfstandig kan blijven wonen. Het gaat bijvoorbeeld om mensen met beperkingen door ouderdom of handicap, een chronisch psychisch probleem, maar ook om vrijwilligers en mantelzorgers. Als meedoen of zelfstandig wonen niet lukt zonder hulp, kan iemand de gemeente vragen om ondersteuning, zoals thuiszorg of een rolstoel. Gemeenten voeren de WMO uit en iedere gemeente legt andere accenten.
2010
Huisdieren en ouderen
Voorbeelden van hulp en voorzieningen die onder de WMO vallen zijn:
hulp bij het huishouden, zoals opruimen, schoonmaken en ramen zemen; aanpassingen in de woning zoals een traplift of een verhoogd toilet; vervoersvoorzieningen in de regio voor mensen die slecht ter been zijn en niet met het openbaar vervoer kunnen reizen, zoals de taxibus, een taxikostenvergoeding of een scootmobiel; ondersteunen van vrijwilligers en mantelzorgers; hulp bij het opvoeden van kinderen; rolstoel; maaltijdverzorging; sociaal cultureel werk, zoals buurthuizen en subsidies aan verenigingen; maatschappelijke opvang, zoals blijf-van-mijn-lijfhuizen en daklozenopvang.
Er heerst veel onduidelijkheid of verzorging van huisdieren nu ook aangemerkt kan worden als een WMO voorziening. In een rapport van het CAK (Centraal Administratie Kantoor Bijzondere Zorgkosten) wordt gesteld: Meervoudige zorgafname houdt in dat er gedurende een nader te bepalen periode (zorgjaar of zorgperiode) sprake moet zijn van afname van HV-1 en/of HV-2, eventueel in combinatie met één of meerdere andere zorgproducten. HV-1 HV is gericht op geheel of gedeeltelijk overnemen van activiteiten op het gebied van verzorging van het huishouden (met inbegrip van enige begeleiding bij die activiteiten), in verband met een somatische of psychogeriatrische stoornis of ernstig psychosociaal probleem, leidend tot disfunctioneren van de verzorging van het huishouden of van de leefeenheid waartoe de verzekerde behoort. HV-1 omvat activiteiten op het gebied van: 1.
Huishoudelijke werkzaamheden gerelateerd aan beperkingen, zoals schoonmaken van woonruimte, slaapruimte, sanitair, keuken (dagelijks of wekelijks onderhoud), verzorgen van textiel (wassen, strijken) en onderhoud van kleding en schoeisel, assistentie bij zorg voor voeding (voorbereiden, serveren, afwassen, opruimen), bed opmaken, beperkte verzorging van huisdieren.
HV-1 verondersteld dat de cliënt in staat is tot zelfregie over de planning van activiteiten. HV-2 HV is gericht op geheel of gedeeltelijk overnemen van activiteiten op het gebied van verzorging van het huishouden (met inbegrip van enige begeleiding bij die activiteiten), in verband met een somatische of psychogeriatrische stoornis of ernstig psychosociaal probleem, leidend tot disfunctioneren van de verzorging van het huishouden of van de leefeenheid waartoe de verzekerde behoort. HV-2 omvat activiteiten op het gebied van: 1.
Huishoudelijke werkzaamheden gerelateerd aan beperkingen, zoals schoonmaken van woonruimte, slaapruimte, sanitair, keuken (dagelijks of wekelijks onderhoud), verzorgen van textiel (wassen, strijken) en onderhoud van kleding en schoeisel, assistentie bij zorg voor voeding (voorbereiden, serveren, afwassen, opruimen), bed opmaken, beperkte verzorging van huisdieren.
2.
Hulp bij de organisatie van de huishouding in verband met ziekte en beperkingen, zoals het plannen van huishoudelijke zorg (wie doet wat), aandacht voor hygiëne in huis, advies en hulp bij het kopen van levensmiddelen en het beheer van de levensmiddelenvoorraad, noodzakelijke opvang van thuiswonende kinderen.
Per gemeente zijn de regelingen anders en ook de omschrijvingen roepen vragen op. Want wat valt onder 'beperkte mate'? Een uitdieping van de mogelijkheden en verduidelijking van de wetgeving zouden van grote waarde zijn voor de doelgroep. 5.2.
Financiële tegemoetkoming in zorgverzekering huisdieren
De kosten voor een huisdier zijn voor veel ouderen geen reden om geen huisdier te nemen. Onderzoek wijst uit dat men liever inlevert op eigen budget dan geen dier te kunnen onderhouden. Echter, voor noodgevallen (ernstige ziekte van het dier, ongeval) is de financiële impact dusdanig, dat een oudere met AOW dit niet kan dragen en is reden om gedwongen afstand te moeten doen van het dier.
2010
Huisdieren en ouderen
Een geschikte oplossing om een dergelijk risico in te perken is een zorgverzekering, die dierenarts kosten in veelvoorkomende gevallen dekt. Steeds meer mensen nemen een zorgverzekering voor hun hond of kat. In een paar jaar tijd zijn er landelijk al meer dan honderdduizend huisdierpolissen gesloten. Hogere dierenartsrekeningen en de veranderende positie van het huisdier worden als belangrijkste oorzaak gezien. De premie die voor een zorgverzekering voor huisdieren betaald moet worden staat overigens niet in verhouding tot de kwaliteit en de zorg in vergelijking met een zorgverzekering voor mensen. De overheid heeft bovendien aan mensen in Nederland de verplichting tot het afsluiten van een basiszorgverzekering opgelegd en dat geldt niet voor huisdieren. Bovendien draagt de overheid landelijk bij aan het in stand houden van medische zorg van mensen en dat geldt niet voor medische zorg voor huisdieren. Een huisdierverzekering geldt niet voor het dagelijkse onderhoud van huisdieren zoals verzorging, voedsel en onderdak. Ook inentingen zijn uitgesloten van een huisdierenverzekering net als dieetvoer en sterilisaties. Ook onderzoek naar aandoeningen van bepaalde hondenrassen, zoals een heupafwijking en noodzakelijke operatie zijn uitgesloten van een huisdierenverzekering. Een huisdierenverzekering kan uitkomst bieden voor spoedeisende medische hulp, bijvoorbeeld als gevolg van een ongeluk of maagverdraaiing, waarbij direct hulp moet worden verleend. Ook biedt een huisdierenverzekering dekking voor een opname op de intensive care voor huisdieren als er sprake is van vergiftiging. Verder zijn er huisdieren die een allergie ontwikkelen en onderzoek moeten ondergaan om de herkomst van de allergie vast te stellen. In dit geval biedt de verzekering daarvoor dekking net als voor operaties, die nodig zijn om voorwerpen uit het lichaam van de hond te verwijderen, een gescheurde kruisband te herstellen. Een deel van de uit medische zorg voortvloeiende kosten voor medicijnen komen ook voor vergoeding in aanmerking. Daarnaast vallen ook ziekten zoals suikerziekte en schildklierproblemen onder de dekking van een huisdierenverzekering. Alternatieve geneeswijzen kunnen voor vergoeding in aanmerking komen, als de dekking van de verzekering het toelaat. De prijs van een zorgverzekering voor een dier is afhankelijk van het soort dier en rasspecifieke kenmerken, alsmede gewicht en leeftijd. Net als bij verzekeringen voor mensen zijn er ook bij de dierenverzekeringen diverse pakketten en aanvullende verzekeringen. De kosten liggen gemiddeld tussen de € 10 en € 30 per maand. Voor veel ouderen zijn deze kosten niet te dragen. Een tegemoetkoming in deze kosten, in combinatie met afspraken met aanbieders van dierverzekeringen over flexibele regelingen voor ouderen, zou hierbij een oplossing kunnen zijn. Bij flexibele regelingen voor ouderen kan men bijvoorbeeld denken aan additionele keuzeonderdelen, zoals de vergoeding van de kosten voor tijdelijke opvang (aangesloten pension) van het dier wanneer de eigenaar verpleegd moet worden. Ouderen kunnen zo zelf een pakket op maat samenstellen. 5.3.
Creatie steunpunt 'Ouderen en huisdieren'
Een landelijke opererend steunpunt 'Ouderen en Huisdieren' zou van onschatbare waarde zijn voor zelfstandig wonende ouderen die graag zelf de regie in hun leven willen behouden. De steun die een dergelijk orgaan zou bieden kan bestaan uit de volgende punten:
Algemene vragen over dieren, zorg en welzijn Praktische ondersteuning Gerichte cursussen en bijeenkomsten Regelen van respijtzorg Regelen van hulp thuis Ondersteuning vrijwilliger
2010
Huisdieren en ouderen