HET LAGERE SCHOOLKIND DEEL 1: DE NORMALE PSYCHOSOCIALE ONTWIKKELING Opleiding Jeugdgezondheiszorg Eline Van Hoecke UZ-Gent Medische Psychologie Kinderen en Jongeren 4 april 2014
© 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
1
OVERZICHT 1. Sociale en persoonlijkheidsontwikkeling 1.1. Interactie met leeftijdgenootjes 1.2. Ontwikkeling prestatiemotivatie 1.3. Ontwikkeling geslachtsrol(gedrag) 1.4. Ontwikkeling normbesef 2. Intelligentie en schoolsucces
© 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
2
Sociale en emotionele ontwikkeling Kleuter
lagere school
Verbreding en vergroting van de sociale omgeving / ruimte: -
Gezin Leerkrachten Peers
© 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
3
1. Sociale en persoonlijkheidsontwikkeling 1.1. Interactie met leeftijdgenootjes 1.2. Ontwikkeling prestatiemotivatie 1.3. Ontwikkeling geslachtrol(gedrag) 1.4. Ontwikkeling normbesef
© 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
4
De interactie met leeftijdgenoten is het begin van vriendschaps en peerrelaties -
Ontwikkeling sociaal gedrag Vriendschapsrelaties Peer aanvaarding
© 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
5
Ontwikkeling sociaal gedrag Kleuter moet leren: welke gedragingen bekrachtigd worden en welke niet Wat hij / zij moet doen om geaccepteerd te worden Gedrag komt tot stand door: Model-leren Nadoen van anderen Bekrachtiging van leeftijdgenoten © 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
6
Vriendschapsrelaties Niet alleen speelkameraad, maar ook aandacht voor persoonlijke kwaliteiten en wederzijds vertrouwen Verschillende vrienden selectiviteit Kortstondig langdurig: leren conflicten overwinnen Wederzijdse beïnvloeding: prosociale vs antisociale vrienden
© 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
7
Vriendschapsrelaties Gebaseerd op gemeenschappelijke interesses en activiteiten Begrip voor elkaar Wederzijdse ondersteuning Wederzijds vertrouwen Wederzijdse openheid Respect voor en acceptatie vd ander
© 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
8
Peer aanvaarding
Peer aanvaarding = graag gezien zijn door een groep personen Dus: geen wederzijdse relatie (vriendschap) maar éénzijdig ! Afwijzing door peers brengt grote risico’s voor een normale ontwikkeling met zich mee. Hulp door volwassenen is noodzakelijk: Leerkrachten, ouders en deskundigen
© 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
9
Meting van sociale voorkeur (“Wie vind jij leuk in de klas?” en sociale bewondering (“Wie wordt in de klas het meest bewonderd?”) Er wordt onderscheid gemaakt tussen:
Populaire kinderen
Gewone kinderen genegeerde kinderen
controversiële kinderen
© 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
Verworpen kinderen
10
Populaire kinderen Populair Prosociaal
Sociale & academische vaardigheden
Populair antisociaal
- Atletisch
- Rebels - Cool - Relationeel agressief
! Populaire kinderen vertonen veel positief en weinig negatief gedrag ! © 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
11
Verworpen kinderen
Verworpen agressief
-Conflict -Hyperactief -Impulsief -verstrooid
Verworpen teruggetrokken
- passief - “nerd” - soc. angstig
! Verworpen kinderen vertonen veel negatief en weinig positief gedrag ! © 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
12
Controversiële kinderen
- Prosociaal - Agressief - Enkele goede vrienden ! Controversiële kinderen vertonen veel positief en veel negatief gedrag ! © 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
Genegeerde kinderen
- goed aangepast - geen eenzaamheid ! Verwaarloosde kinderen vertonen weinig positief en weinig negatief gedrag ! Dus: Je hoeft geen extravert te zijn om je goed in je vel te voelen
13
Sociaal gedrag, kwaliteit van vriendschapsen peerrelaties zijn deels product van:
kwaliteit van relatie met ouders - ervaren opvoedingsgedrag - levensomstandigheden van het gezin -
© 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
14
1. Sociale en persoonlijkheidsontwikkeling 1.1. Interactie met leeftijdgenootjes 1.2. Ontwikkeling prestatiemotivatie 1.3. Ontwikkeling geslachtsrol(gedrag) 1.4. Ontwikkeling normbesef
© 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
15
1. 2. Ontwikkeling prestatiemotivatie INTRINSIEKE MOTIVATIE
EXTRINSIEKE MOTIVATIE
Van binnenuit graag iets willen doen, omdat men er plezier in heeft.
Iets doen omdat men van buitenaf aangespoord wordt.
vb. studeren © 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
16
Motivatie Motief Motief: 3 elementen 1. 2. 3.
Het drijft aan, levert energie voor een gedrag Het selecteert, het bepaalt de richting van doen en laten Het reguleert, d.w.z. een éénmaal gekozen richting wordt ook aangehouden, als het motief sterk genoeg is
© 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
17
Motief: Twee basisstructuren / basistendenties hoop op succes vrees voor mislukking = aangename nastreven / onprettige vermijden © 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
18
Definitie motief / motivatie: “Motivatie heeft betrekking op die psychische processen die ervoor zorgen dat doelgericht handelen begint en instandgehouden wordt” (Ziegler, 1999, p. 103) Fase van afweging Fase van planning Fase van uitvoering Fase van evaluatie © 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
19
Prestatiemotief Hoe ontstaat het prestatiemotief? Al bij het jonge kind aanwezig - < 3jaar: voorloper = de drang naar zelfstandig willen zijn (zélf eten, zélf kleren aandoen…) - 3 - 4 jaar: kinderen gaan hun prestaties vergelijken met die van anderen ze willen het sneller en beter doen dan de ander Het kind wil een handeling anders of beter doen in vergelijking met een standaard & het kan steeds beter het wel/niet behalen van succes toeschrijven aan de eigen persoon © 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
20
! Belangrijk: het kind moet de gelegenheid gegeven worden om zelfstandigheid te ontwikkelen
Het kind wil manipuleren, wil omgaan met de dingen, wil de omgeving verkennen → hieruit ontwikkelt zich het willen presteren
Dit streven moet gestimuleerd worden, om aan de manipulatie- en exploratiedrang tegemoet te komen.
© 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
21
1. Sociale en persoonlijkheidsontwikkeling 1.1. Interactie met leeftijdgenootjes 1.2. Ontwikkeling prestatiemotivatie 1.3. Ontwikkeling geslachtsrol(gedrag) 1.4. Ontwikkeling normbesef
© 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
22
Ontwikkeling geslachtsidentiteit Geslachtsgebonden gedrag → biologisch vastgelegde verschillen vormen de basis voor sociale leerprocessen vanaf de geboorte
© 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
23
Genderidentiteit: gevoel van jongen/man of meisje/vrouw te zijn, zelfervaring Genderrol: uitdrukking van openbaar van geslachtsidentiteit, geslachtstypisch gedrag zoals speelgoedvoorkeur en fysische agressie Cave: cultureel, maatschappelijk verwachtingspatroon Sexuele oriëntatie: erotische voorkeur voor bepaald geslacht (hetero-, homo-, biseksueel) Sex versus gender (Money, 1985) Biologisch geslacht vs. psychologisch geslacht
© 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
24
Theoretische verklaringsmodellen 1.
Psychoanalytische opvatting
2.
Leertheoretische opvatting
3.
Cognitieve ontwikkelingstheorie
© 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
25
1. Psychoanalytische opvatting Geslachtsidentiteit ontstaat tussen 3 à 4 jaar: - jongen heeft seksuele verlangens t.o.v. de moeder, en angst voor zijn vader Jongen gaat zich met de geboden en verboden van de vader identificeren geslachtsgebonden gedrag
- meisjes: vice versa © 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
26
2. Sociaal leertheoretische opvatting Invloeden sociale omgeving op het kind Geslachtsgebonden gedrag
In elke samenleving zijn er specifieke opvattingen over gedragingen bij jongens en meisjes Vb. jongens → wild, lawaaierig meisjes → zachtaardig
© 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
27
2. Leertheoretische opvatting
Bekrachtiging van gewenst gedrag door de omgeving gedrag zal vaker voorkomen in de toekomst Vb. huilgedrag bij jongens van lagereschoolleeftijd Observationeel leren en modeling
© 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
28
3. Cognitieve ontwikkelingstheorie
Cognitieve processen = cognitieve zelfcategorisering (het kind identificeert zichzelf als jongen of als meisje) Daarna gaat de omgeving invloed uitoefenen (sociale leerprocessen)
Hier gaat de actie van het individu uit.
© 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
29
3. Cognitieve ontwikkelingstheorie (Piaget)
1ste fase: observationeel leren vd anatomische verschillen 2 à 3 j: bewustwording geslacht, reversibel 4j: sociale stereotypen vb. kledij, haartooi, spelactiviteiten 6 à 7j: genitaliën = basis voor geslacht, irreversibel
© 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
30
© 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
31
1. Sociale en persoonlijkheidsontwikkeling 1.1. Interactie met leeftijdgenootjes 1.2. Ontwikkeling prestatiemotivatie 1.3. Ontwikkeling sekse-identiteit 1.4. Ontwikkeling normbesef
© 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
32
Ontwikkeling normbesef Leerprincipes voor moreel gedrag: model-leren, bekrachtiging en zelf actief nadenken vb. delen
In kindertijd neemt morele ontwikkeling een vlucht omwille van Toenemende sociale wereld: meer vriendjes Toenemende capaciteit tot perspectief inname Cognitieve ontwikkeling: met meer gezichtspunten tegelijk rekening houden © 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
33
Distributieve rechtvaardigheid = regels mbt de wijze waarop schaarse goederen verdeeld dienen te worden vb. dessert, zitplaats in de wegen Evolutie Eigenbelang: “ik deel op faire wijze omdat ik anders een kleiner stuk zou krijgen”; 3 à 4 jaar Gelijkheid: iedereen heeft recht op een zelfde deel van de koek; 5 à 6 jaar Verdienste: inspanning of excellente prestatie; 6 à 7 jaar; vb. jarige krijgt meer Helpen: meest benadeelde mag meer krijgen © 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
34
Theoretische verklaringsmodellen 1.
Psychoanalytische opvatting
2.
Cognitieve ontwikkelingstheorie
3.
Leertheoretische opvatting
© 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
35
1. Psychoanalytische opvatting Het kind ontwikkelt: Es Ich
Über-Ich
ES: driftmatige impulsen
ICH: coördineert de contacten met de realiteit ÜBER-ICH: representeert de normen, nl. de geboden en verboden vanuit de omgeving © 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
36
Über-ich
Bestaat uit geïnternaliseerde normen afkomstig van vader afkomstig van andere personen uit de omgeving Vanuit het schuldgevoel (nl. verlangens t.o.v. de moeder) ontstaat de bereidheid om zich aan te passen en aan de gestelde eisen te beantwoorden
??? Empirisch bewijsmateriaal? © 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
37
2. Cognitieve benadering Jonge kind: absolute meningen en absolute oordelen; materiële schade taxeren > 8 jaar: flexibiliteit , door situationele factoren te betrekken (motieven en bedoelingen) bij de beoordeling van bepaalde gedragingen; de motieven Vb. Piaget: - 10 kopjes omverstoten - stiekem mars nemen, 1 kopje valt
© 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
38
Kohlberg
precisering en uitbreiding van Piaget De ontwikkeling van het geweten loopt in zes stadia: Stadium 1: gehoorzaamheid om straf te vermijden Stadium 2: conformistisch gedrag om een beloning te krijgen Stadium 3: conformistisch gedrag om afkeuring te vermijden en aardig gevonden te worden
© 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
39
-
-
Stadium 4: conformistisch gedrag om straf te vermijden, straf die in de samenleving voor bepaalde gedragingen gegeven wordt. Stadium 5: conformistisch gedrag, omdat men een geordende samenleving wil hebben Stadium 6: conformistisch gedrag, niet omwille van externe geboden en normen, maar omdat men dit vanuit eigen inzicht wil doen
© 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
40
3. Leertheoretische opvatting
Alle gedrag is aangeleerd.
Geweten = een systeem van geïnternaliseerde normen, d.w.z. men gedraagt zich ook aangepast bij afwezigheid van externe controle - eerst ahv externe beloning, bekrachtiging of straf - daarna van binnenuit
© 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
41
! Opvoedingsstijl van ouders - accepterende, warmvoelende ouders
‘Dynamische consistentie’ Moreel gedrag is afhankelijk van de situatie, maar het individu gedraagt zich steeds consistenter met ouder worden
© 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
42
Conclusie
Leerprocessen EN cognitieve ontwikkelingsprocessen spelen een rol
© 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
43
2. Intelligentie en schoolsucces
© 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
44
Definitie van intelligentie “ a biopsychological potential to process information that can be activated in a cultural setting to solve problems or create products that are of value in a culture (Gardner, 1999, pp 33-34)” Biopsychosociaal potentieel Ingebed in culturele setting
© 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
45
Verschillende soorten intelligentie Linguïstische Logische-mathematische ruimtelijke Muzikale Lichamelijk-kinesthetische Interpersoonlijke Intrapersoonlijke Existentiële (Spirituele ???)
© 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
46
Intelligentie = statistisch vastgestelde norm = statistische frequentie
= bepaling van rangorde ivm ‘peers’
= frequentiespreiding (= normaalverdeling)
= grafische weergave = curve van Gauss © 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
47
99.72 % 95.44 % 68.26 %
34.13 %
34.13 %
2.14 %
2.14 % 13.59 %
© 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
13.59 %
48
Wehsler Intelligence Scale for Children (= WISC) Definitie Wehsler: “ Intelligentie is de globale of samengestelde vaardigheid van het individu om doelgericht te handelen, zinvol te denken en op efficiënte wijze met zijn omgeving aan te gaan” (1956, p 13) Tweefactorenmodel van Spearman Generale factor
Specifieke factor
= algemen intelligentie
= kwalitatief # van elkaar
© 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
49
‘Underachievers’ Discrepantie tussen potentieel en prestaties 30 % zou onder niveau presteren, op grond van socale of emotionele problemen
‘Faalangst’ Angst om te falen Veroorzaakt door algemene onzekerheid
© 2008 Universitair Ziekenhuis Gent
50