Over het boek De liefde, strijd en ondergang van Nederlands grootste zeeheld Aan het eind van de Gouden Eeuw is het diep verscheurde Nederland al vele jaren in een bittere oorlog verwikkeld met aartsrivaal Engeland. Ondanks de grote overmacht weet admiraal Michiel de Ruyter op zee een aantal spectaculaire overwinningen te behalen. Zijn vrouw Anna blijft vertwijfeld achter. Zij probeert haar gezin te beschermen terwijl in Nederland een burgeroorlog dreigt. Als Michiels successen hem in de ogen van de machthebbers te populair maken, komen hij en Anna voor een noodlottige keuze te staan. De pers over Süskind *Een meeslepend verhaal dat leest als een spannende thriller. – Noordhollands Dagblad *Treft je diep in de ziel. – Esta *Heldere taal, vlotte dialogen en spannende opbouw. – Eindhovens Dagblad Over de auteur Alex van Galen maakte naam als scenarioschrijver van succesvolle televisieseries als Rozengeur & Wodka Lime, Onderweg naar morgen en In de Vlaamsche Pot. Daarnaast schreef hij tal van romans, waaronder Duivelssonate en Süskind (boek bij de film, 2012). Voor de film Michiel de Ruyter schreef Van Galen zelf het scenario en werkte dit vervolgens uit tot roman.
Van Alex van Galen verscheen eerder bij De Arbeiderspers Süskind (roman, 2012)
Alex van Galen Michiel de Ruyter Roman
Leesfragmen
Uitgeverij De Arbeiderspers Amsterdam · Antwerpen
Alex van Galen schreef deze roman vrij naar het scenario van Alex van Galen en Lars Boom voor de speelfilm Michiel de Ruyter (regie: Roel Reiné), een productie van Farmhouse Tv & Film B.V. en A-Film Benelux.
Copyright © 2014 Alex van Galen Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam. Omslagontwerp: Bram van Baal Omslagillustratie: © Artwork & design: Michael van Randeraat voor Locust Entertainment bv in opdracht van Farmhouse Tv & Film B.V. Fotografie: Govert de Roos isbn paperback 978 90 295 8961 1 / nur 301 isbn e-book 978 90 295 9451 6 / nur 301 www.arbeiderspers.nl www.michielderuyterdefilm.nl
1
De kerkklokken galmden over de kust, de hele dag al. Het geluid ging dwars door Anna heen, trilde door haar botten, zette haar zenuwen op scherp. Ze wist wat het betekende: de Engelse vloot had de kust bereikt. Volgens de berichten waren het meer dan honderd schepen. Veel groter en zwaarder dan de Hollandse, en ook veel beter uitgerust. Beter dan het schip van Michiel. Michiel. Ze probeerde niet voortdurend over hem te piekeren, want de kinderen pikten dat op. Engel en Greetje keken Anna steeds vragend aan. Ze zaten bleek en stilletjes in de kar tegen hun oudere zus Neeltje aangedrukt. De kleintjes hadden de klokken nog nooit allemaal tegelijk alarm horen slaan. Ze wisten dat het iets met papa te maken had en dat hij op zee zat, hier heel dichtbij. Anna vroeg zich af of Michiel de klokken in de verte ook kon horen. ‘Hu!’ Ze kletste de teugels zachtjes tegen de achterkant van het paard en de kar trok langzaam door het kleine dorp achter de duinen. De klokken hadden de meeste mensen uit hun huizen gejaagd. Een stroom haastig volgeladen karren trok het land in, op zoek naar een veilig heenkomen. Een andere groep mensen probeerde juist de duinen te bereiken om het spektakel te zien. De twee mensenmassa’s schuurden langs elkaar op het kleine dorpsplein van Ter Heijde. ‘Hu! Vort!’ Anna loodste de kar stapvoets door de schuifelende menigte. Overal bedrukte gezichten, niemand zei iets. Ze reden langs een houten kerkje. De kerkgangers puilden eruit, ze stonden samen7
gepropt tot buiten de deuren. Het waren bijna allemaal vrouwen. Hun zachte smeekbeden verwaaiden in de zilte wind.
Zorg dat mijn man behouden thuiskomt... Red ons land... Onze lieve zoon is pas veertien... Bescherm admiraal Tromp...
Opeens klonk een zware donderslag die de grond deed trillen. De biddende vrouwen keken op, de stroom mensen stokte en zelfs de meeuwen leken hun adem in te houden. ‘Mam, wat was dat?’ vroeg Greetje. Wat kon ze zeggen? Weer klonk er een zware dreun die ze tot in haar binnenste kon voelen. De baby draaide zich even om in haar buik, alsof het geluid ook hem onrustig maakte. Anna was nog geen acht maanden zwanger, dus ze had nog tijd, hield ze zich de hele dag al voor. Ze kon morgen rustig de trekschuit naar Vlissingen nemen. Er klonk nog een dreun, zwaarder dan de vorige. En nog een. Ze wisselde een blik met Neeltje. Die klemde haar broertje en zusje tegen zich aan. ‘Is dat onweer?’ vroeg Engel. ‘Nee, lieverd.’ Anna keek in zijn intelligente, helderblauwe oogjes. Oogjes die alles wilden weten, alles zelf wilden ontdekken. De zware dreunen in de verte volgden elkaar nu steeds sneller op. ‘Wat is dat geluid dan?’ Anna probeerde hem geruststellend aan te kijken. ‘Het is begonnen, schat.’ Toen ze de voet van de duin bereikt hadden, waren de klokken niet eens meer te horen in het kabaal. De lucht was alleen nog gevuld met de donder van de kanonnen. Duizenden kanonnen die onophoudelijk vuurden. Het was begonnen.
8
Anna zette de kar onder een boom. Ze wilde van de bok af stappen, maar haar buik zat in de weg. Neeltje stond al naast haar, gaf haar een hand. Voorzichtig stapte Anna af, ze probeerde niet hardop te zuchten. Haar hart ging tekeer en ze transpireerde. Iedere zwangerschap eiste meer van haar lichaam dan de vorige. Neeltje bond het paard vast terwijl Anna omhoog keek. Boven op de duinrand stonden honderden mensen naar zee te kijken. Zwarte wolken dreven over, ze kon de kruitdampen hier al ruiken. Het pad omhoog was steil. Anna voelde haar mond droog worden bij de gedachte aan de klim naar boven. ‘Mama...’ Anna negeerde Neeltjes vermanende blik, die op haar zwangere buik gericht was. Natuurlijk, het was ook gekkenwerk om nu naar boven te lopen. ‘Jij blijft hier bij je broertjes en zusjes,’ zei Anna. Ze moest hard praten om boven het gebulder uit te komen. ‘Wat? Maar...’ ‘Het is veel te gevaarlijk op het strand.’ Anna was al op weg. Stapje voor stapje ploeterde ze door het mulle zand. Na een paar minuten gutste het zweet al onder haar kap vandaan. Een brandend gevoel in haar keel dat recht naar haar longen ging. Ze hield haar buik stevig vast. Ze moest naar boven, ze moest hem zien, moest weten of hij nog leefde. Michiel. Hij was met tegenzin weer naar zee gegaan. Anna herinnerde zich zijn blik, toen hij thuiskwam van het gesprek met de admiraliteit. Ze hadden Michiel onder druk gezet, op zijn gevoel gewerkt. Zou hij het zichzelf ooit vergeven als het land ten onder ging zonder dat hij een vinger had uitgestoken? Het land had hem nodig. Maar Anna had hem ook nodig. De kinderen hadden hem nodig. Nog een paar meter naar boven. Met piepende adem zette ze de laatste stappen. Overal stonden mensen met turende, gespannen blikken. Het land ging gebukt onder de blokkade van de Engelsen. Schepen konden de havens niet meer in of uit. Overal gingen bedrijven failliet, alleen al in hun eigen dorp zaten honderden men9
sen zonder werk en zonder eten. In Den Haag waren vorige week al rellen uitgebroken tegen de regering. Dat kwam de aanhangers van Oranje goed uit. Ze zongen in de straten: Al is ons prinsje nog zo klein, Toch zal hij straks stadhouder zijn. Boven op de duin rustte Anna even met haar handen op haar knieën. Toen richtte ze zich moeizaam op, wrong zich tussen de mensen door en zag wat zij zagen. De lucht boven zee was gitzwart van de kruitdampen, die steeds oplichtten door vurende kanonnen. In de verte meende ze het geschreeuw van de bemanningen te horen, het gekraak van de schepen en de masten. Overal zag ze gigantische fregatten die onophoudelijk vuur spuwden. Een zeeslag in volle gang. Anna pakte haar kijker en schoof de lens uit. Michiel had hem ooit voor haar gekocht. Ze was niet de enige zeemansvrouw die vaak met zo’n ding op het strand te vinden was, maar dit was een van de beste die je kon krijgen. Michiel, waar ben je? Ze tuurde de zee af. Probeerde schepen te herkennen, spiegelversieringen te lezen. Maar het was onbegonnen werk. Overal zag ze Engelse en Hollandse schepen door elkaar. De Hollandse vloot vocht meestal met drie eskaders die allemaal een kleur kregen, rood, wit of blauw. Michiel leidde een van de eskaders als viceadmiraal. Maar de Engelsen werkten ook met die kleuren en de vlaggen waren nauwelijks te zien. Het was complete chaos. Ze zag een gebroken mast boven de golven uitsteken, de punt van het schip nog half boven water. En allemaal zwarte puntjes in het water. Dat waren drenkelingen. ‘Daar!’ Een oudere man wees. Als een geest verscheen een enorm fregat met de Engelse vlag uit de nevel, vlak bij de kust, veel dichterbij dan de andere. Het schip draaide langzaam en vuurde op een ander fregat. Uit tien, twintig monden tegelijk spuwde het schip vuur. 10
Het andere fregat voer de Hollandse vlag. Anna probeerde de naam te lezen, maar zag alleen de laatste letters: ‘...ode’. Het schip draaide langzaam. ‘...rode’ las ze nu. ‘Tromp!’ riep een jongen. ‘Dat is het schip van admiraal Tromp!’ Natuurlijk, de Brederode. De mensen stootten elkaar aan. De naam van de admiraal ging door de menigte. Maarten Harpertszoon Tromp, de man die het land moest redden. Tromp, de man die met een mengeling van genegenheid en bewondering ‘Bestevaer’ werd genoemd, wat zoiets betekende als ‘de ouwe’. Het Engelse fregat, dat veel groter was dan de Brederode, en bijna het dubbele aantal kanonnen had, bleef vuren. Het schip van Tromp vuurde terug. De schepen gaven elkaar de volle laag, maar het Engelse fregat vuurde harder en sneller. De kruitdampen onttrokken de schepen al snel aan het zicht. Opeens verscheen aan stuurboordzijde van de Brederode nog een fregat uit de nevel. Het duurde even voordat Anna de vlag zag. Die was Engels. De Brederode was ingesloten.
11
2
Maarten Tromp had het tweede Engelse fregat te laat gezien. De kruitdamp zat in zijn ogen, zijn longen en achter in zijn keel. Iedere keer als hij hoestte, voelde hij een pijnscheut uit zijn nieren naar zijn borst trekken. Gruis. Ouderdomskwaal. Net als de jicht, de voortdurende tandpijnen en het bedrukte gevoel op zijn borst dat hij steeds vaker voelde. De jaren op zee, de eindeloze zeeslagen en de verantwoordelijkheid voor zijn mannen en de vloot trokken een zware wissel op zijn lichaam. Hij voelde zich veel ouder dan zijn vijfenvijftig jaar. ’s Ochtends was hij zo stram dat hij zijn bed haast niet uit kwam. Hij had pijntjes en pijnen die nooit meer zouden weggaan. Aan zijn chirurgijns had hij niet veel. Een been of arm afzagen, daar waren ze behoorlijk bedreven in, maar dat was het wel zo’n beetje. Met kruidenkuren en drankjes kon je de ouderdom niet verjagen. In aderlatingen geloofde Tromp niet, daar had hij nog nooit iemand beter van zien worden. Sommige oudere officieren klampten zich vast aan God. Hij zag ze op vrije momenten in de bijbel lezen, of in religieuze pamfletten over de dood. Zelf was hij nooit een lezer geweest. Van twee kanten werden ze nu beschoten. Tromp knipperde met zijn ogen en stapte nog net opzij voor een stuk van een ra dat voor zijn voeten op het dek kletterde. Een slagregen van houtsplinters, stukken mast, touw en zeil sloeg over het schip. Na een paar uur moest je uitkijken dat je niet onverschillig werd en vergat weg te duiken. Talloze mannen had hij in zijn leven al gewond of gedood zien worden op die manier. Overal om hem heen lagen mannen met afgeschoten armen, benen, badend in het bloed. Mannen? Jongens waren het nog. De 12
meeste waren door hun moeders aan boord afgeleverd. Nu zag hij ze creperen, schreeuwend van de pijn, sommige voor zich uit mompelend, zwevend op de grens van leven en dood. De schreeuwen kon je bijna niet horen door het constante gebulder. ‘Waar zijn ze? Waar zijn ze verdomme?’ riep Tromp. Zagen de andere Hollanders niet dat hun admiraal zwaar in de minderheid was? Waar was het blauwe eskader? En waar was Witte de With? Jozef van Ghent, zijn kapitein, tuurde naar het noorden en gaf zijn kijker aan Tromp. Zijn blik zei al genoeg. Tromp veegde het roet uit zijn ogen en probeerde te zien wat Jozef gezien had. De Hollandia was zwaar geraakt en zonk. Hij voelde een knoop in zijn maag toen hij matrozen massaal in het water zag springen. ‘Iets meer naar het westen, admiraal. Daar.’ Toen zag hij pas waar Jozef op doelde. Drie, vier fregatten met Hollandse vlag zeilden naar het noordwesten. Dat betekende: ver van het slagveld vandaan. ‘Angsthazen!’ riep Tromp onbeheerst. ‘Verdomde angsthazen!’ Kapiteins die met hun hele schip deserteerden, waren altijd een probleem geweest, maar de laatste maanden leken steeds minder officieren in de overwinning te geloven. Ze riskeerden liever de doodstraf dan de zoveelste zeeslag tegen de superieure Engelsen. De Hollandse bemanningen noemden hun eigen vloot, die veel minder groot was dan de Engelse, ‘het kleine hoopje’. Een zware dreun raakte de Brederode. Het schip leek even omhoog te komen, de masten kraakten, houtsplinters vlogen in het rond. Er klonk geschreeuw. Toen de rook optrok, zag Tromp een groot gat in het middendek. De kogel had twee matrozen meegesleurd. Ze lagen bij de grote mast, in stukken gereten. De geur van schroeiend vlees hing over het hele schip, de smaak zou hij nog dagen in zijn mond proeven. Hij hoorde schreeuwende stemmen uit het water. De slag was nog nauwelijks begonnen en de zee lag nu al vol drenkelingen. Hij hoestte. Het Engelse fregat aan bakboord vuurde iets minder snel, het leek wel of ze buiten adem waren. Misschien was het kruit op, misschien waren de kanonniers gewoon moe. Of misschien was het een tactische zet. 13
Hij greep zijn kijker weer. In het want en aan de ra’s zag hij Engelsen met musketten. Scherpschutters. Die mikten vooral op de Hollandse officieren. Die lafaards hadden hem nog nooit weten te raken. Veel mannen dachten daarom dat Tromp onaantastbaar was, dat hij boven de dood stond. Ze moesten eens weten. Toen zag hij pas dat een van de Engelse fregatten langzaam afdreef. De zeilen waren zo aan flarden geschoten dat de Engelse viceadmiraal zijn eigen schip niet meer in de hand had. En de wind was langzaam aan het draaien. Dat was een kans, misschien, heel misschien. Hij wilde Jozef roepen, maar toen hij zich omkeerde, merkte hij dat er naar hem gekeken werd. Tientallen vragende ogen, onzekere blikken. Zijn mannen. Een zootje ongeregeld, maar het waren zíjn mannen. Ze zochten steun bij hem. Ze vertrouwden op God, maar nog meer op hun admiraal. Hun Bestevaer. Tromp haalde diep adem en negeerde de pijn die uit zijn onderrug naar boven schoot. ‘Mannen, wat doen we?’ Hij keek om zich heen. Vanuit de masten en de ra’s staarden ze hem aan. ‘Laten we onze vrouwen en kinderen aan hun lot over? Of schoppen we die verdomde theeslurpers terug naar dat roteiland van ze? Wat zeg jij, Berend?’ Even was hij bang dat ze hem niet zouden geloven, niet meer wilden volgen. Maar Berend, de oude hoogbootsman, keek hem grinnikend aan en ontblootte een mond met bruine en zwarte tanden. ‘Tot in de dood, admiraal.’ Berend draaide zich om naar zijn maten en balde zijn vuist. ‘Voor Bestevaer!’ ‘Bestevaer!’ riepen de mannen. ‘Bestevaer!’ Tromp knikte. ‘Stuurboord laden,’ zei hij tegen Van Ghent. Hij wees naar het Engelse schip. ‘En recht eropaf.’ De hoogbootsman blies op zijn fluitje. De tamboer roffelde op zijn trommel. Alles kwam tegelijk in beweging. Alsof bemanning en schip één lichaam waren met één hart dat begon te kloppen, zodra de oude admiraal het teken had gegeven. 14
Twee stuurlui trokken aan de kolderstok die via een gat in het dek was verbonden met de helmstok van het roer, een paar meter lager. Matrozen vlogen het want in. Mannen renden door elkaar heen. Vierden de zeilen. Loden kogels werden vanuit het ruim doorgegeven in de slinger van mannen. Tonnen buskruit werden naar de kanonnen gerold. Ze naderden het Engelse schip, dat veel groter en nieuwer was. Met meer bemanning, beter geoefende bemanning. ‘God bewaar ons,’ mompelde Tromp. ‘Koers houden tot we hoger aan de wind liggen,’ riep Jozef tegen de mannen aan het roer. Dat betekende dat ze de Engelsen de wind uit de zeilen konden nemen en zelf beter konden manoeuvreren. Tromp zag een straaltje bloed uit Jozefs linkeroor sijpelen. Dat kwam van het voortdurende gebulder van de kanonnen, dat soms dagen kon duren. Zelf had Tromp ook een luide pieptoon in zijn oor, maar hij kon de kanonniers onder dek toch nog horen schreeuwen. Niet dat hij zijn oren nodig had om te weten wat daar beneden gebeurde. De konstabel inspecteerde nu zelf of de kanonnen goed gericht stonden. Een duim te hoog en de kogels vlogen over het vijandige schip heen. Een duim te laag en ze kwamen in het water terecht. Iedereen stond in positie. Als het tweede fregat niet te snel achter ze aan zou komen, hadden ze misschien een kans. Heel misschien. Langzaam kwamen ze langszij de Engelsman te liggen. Er hing ineens een vreemde stilte tussen de fregatten, de bemanningen hielden de adem in. Van Ghent tuurde ingespannen over de rand van het kampanjedek naar de positie van de schepen. Als ze te vroeg vuurden, waren ze een lading kogels kwijt. Als ze te laat vuurden, kon hun schip al dodelijk geraakt zijn. Nog voor Tromp zijn mond opende, hoorde hij over het water het bevel van de Engelse admiraal galmen. ‘Fire!’ De Engelse kanonnen vuurden een fractie sneller dan de Hollandse. De Brederode schokte van de inslagen. Tromp kon zich 15
nauwelijks staande houden, hij voelde het dek onder zich vandaan schieten. Hij hoorde het gekraak, maar kon het geluid niet thuisbrengen. Heel even dacht hij dat het schip aan het kapseizen was, omdat de grote mast op een vreemde manier naar links bewoog. Maar het schip kapseisde niet. De mast was geraakt en donderde met een snerpend geluid naar beneden. Tromp moest bukken voor een katrol die langs zijn hoofd suisde, gevolgd door een zwiepend stuk touw. Het hele middendek was bedekt met zeil, touw, hout, puin en lichamen. De grote mast stak half in het water, waardoor het schip gevaarlijk naar bakboord helde. ‘Admiraal? Admiraal!’ Jozefs ogen zochten de zijne. Tromp knikte dat hij in orde was, maar hij zag de paniek in de ogen van zijn jonge officier. Zeker vier, vijf matrozen waren onder het hout beklemd geraakt. Een jongen die hij gisteren nog had geholpen met een brief aan zijn moeder, lag onder de mast, alleen zijn hoofd en linkerarm zichtbaar, zijn ogen wijd open alsof hij nog steeds in shock was, zelfs nu hij niet meer leefde. De rest van zijn jonge lichaam was verpletterd. Het dek glinsterde van het bloed. Het Engelse fregat vuurde door. Vanuit zijn ooghoek zag Tromp nu ook dat het tweede fregat meer vaart kreeg. Vijf minuten, meer tijd hadden ze niet. Dan waren ze verloren. De mast was volledig gebroken en zolang hij in het water hing, was het schip onbestuurbaar. ‘Jullie daar!’ Tromp wenkte twee jonge vaargezellen die versteend om zich heen stonden te kijken. ‘Opschieten. Pak je zwaarden! Jullie daar. Ook meehelpen.’ Tromp trok zijn zwaard en samen met zijn mannen hakte hij op de touwen in. Zeker twintig touwen moesten ze doorhakken om de mast kwijt te raken. Langzaam zakte de mast een stukje naar beneden. En nog een stukje. Maar niet snel genoeg. Het tweede Engelse fregat was al bijna langszij. Het andere bleef maar vuren. Opeens klonken er angstige kreten. Maar niet aan boord van de Brederode. Tromp keek op. De boeg van het Engelse fregat was aan pulver geschoten. Gewonde matrozen vielen bij bosjes in het water. De zee tussen de twee 16
schepen was gevuld met drijvende planken, masten, lijken en drenkelingen. Nog meer kanonsalvo’s. Die kwamen niet van zijn eigen schip. Tromp klom het kampanjedek op en liep naar de achtersteven. Door de nevel zag hij een fregat opdoemen met de Hollandse vlag. Hij pakte zijn kijker. Hij kon de spiegelversiering van het schip vanaf deze kant niet zien, maar het schip herkende hij onmiddellijk. Het Witte Lam. Tromp voelde de tranen in zijn ogen prikken. ‘Michiel... Goed zo, jongen,’ mompelde hij in zichzelf. ‘Goed zo, jongen.’ Hij draaide zich om en merkte te laat dat een van de Engelse scherpschutters hem in het vizier had.
17
3
Michiel de Ruyter zag dat het tweede Engelse fregat aan het draaien was en nu op het Witte Lam afkwam. Mooi, dat zou Tromp even de tijd geven om op adem te komen. ‘Dit is gekkenwerk!’ schreeuwde Jan van Brakel, zijn kapitein. ‘Gekkenwerk!’ Michiel reageerde niet. Hij stapte over twee dode matrozen heen en begon zelf aan het touw van een wapperend bramzeil te trekken. Ze moesten snelheid houden, dat was hun enige kans. Het Witte Lam was veel kleiner dan de Engelse fregatten, de tuigage had zijn beste tijd gehad en alles kraakte van ouderdom. Maar het was een snel en wendbaar schip. Twee mannen schoten Michiel te hulp en samen zetten ze het zeil vast. ‘Michiel!’ schreeuwde Van Brakel. ‘We kunnen de ouwe niet aan zijn lot overlaten,’ zei die, meer tegen zichzelf dan tegen Jan. Het Witte Lam was nu in een volmaakte positie om de Engelsen vol op het achterschip te raken. ‘Vuur!’ De tamboer reageerde niet, hij stond verdwaasd om zich heen te kijken. Een knul van vijftien, dit was zijn eerste grote zeeslag. Michiel liep op hem af en gaf hem een tik in zijn gezicht. ‘Vuur!’ Onmiddellijk trommelde de jongen de code voor het bevel door. De kanonnen van het Witte Lam donderden. De achtersteven van de Engelsman werd er in één ruk af geblazen. Het schip was niet alleen stuurloos, het begon ook te zinken. De mannen aan boord van het Witte Lam juichten. 18
Michiel pakte zijn kijker. Het tweede Engelse fregat had Tromp nog steeds onder vuur, en er kwam nu ook een derde bij. De Hollandse schepen waren nog steeds in de minderheid. Ze moesten hergroeperen. Waarom gaf Tromp dat bevel niet? Heel even dwaalde zijn blik af. Tussen de Brederode en het Engelse fregat kon hij het strand zien liggen, bezaaid met zwarte stipjes. Waren dat mensen die naar de slag stonden te kijken? Het waren er duizenden, over de hele breedte van het strand. Hij dacht aan Anna. Hij hoopte dat ze hier ver vandaan was. Wanneer was ze uitgerekend? Nog een paar weken. En de kinderen, hij hoopte dat ze nog gezond waren. ‘Michiel...’ Jan wees naar het schip van Tromp, schuin naar boven. In de achterste mast was een grote witte vlag gehesen. De pitjaarsvlag. Van Brakel keek hem somber aan. Een admiraal hees de pitjaarsvlag alleen als hij met alle hoge officieren wilde overleggen. Dat was meestal voor een zeeslag, of tussen de gevechten door, als ze een paar uur rust hadden. Maar nooit tijdens een hevige vuurwisseling. Het kon maar één ding betekenen. ‘Gooi drie man in een sloep,’ zei Michiel snel. ‘Wat?’ zei Jan. ‘Wil je dáárdoorheen roeien?’ Hij wees naar de vurende Engelse schepen, maar Michiel luisterde niet. Hij had al een sloep gevonden, die doelloos tussen de vurende fregatten dreef. Hij zwaaide zijn benen over de rand van het schip en dook het water in. Jan vloekte. ‘Jij, jij en jij,’ riep hij tegen drie scheepsjongens. ‘Met de viceadmiraal mee!’ Pas toen Michiel aan boord van de sloep klom, besefte hij hoe moe hij was. Hij trok de meegekomen matrozen aan boord en gaf ze ieder een roeispaan. Al snel sneed de sloep door het water, recht de kruitdampen in. Hier tussen de grote zeilschepen was het bijna windstil. Met een beetje geluk zouden de Engelsen hem niet zien. ‘Sneller,’ zei Michiel. Hij trok harder aan de riem dan de jongens. Probeerde het tem19
po te verhogen. Het duurde even voordat ze zijn ritme te pakken hadden. Pok... Pok... klonk het steeds als de sloep een stuk hout raakte. Maar sommige klappen waren doffer. Michiel probeerde niet in het water te kijken, waar de lichamen dreven. Stilletjes roeiden ze verder. ‘There! There!’ Iemand had ze gezien, maar de stemmen kwamen niet van het Engelse fregat. Michiel tuurde het water over, het was moeilijk te zien waar het water ophield en waar de kruitnevel begon. Hij zag drenkelingen zwaaien. Ze kwamen op Michiel afzwemmen. ‘Doorroeien,’ zei hij. ‘Sneller.’ Hij had geen keus. Als ze iemand meenamen, zouden ze snelheid verliezen en ontdekt worden. Pas na de slag zouden de fregatten zich bekommeren om de drenkelingen. De meeste zouden dan al verdronken zijn. Nog voor hij goed en wel aan boord van de Brederode stond, wist Michiel al hoe laat het was. De blik van Jozef van Ghent zei genoeg. Ze hadden de oude Tromp half rechtop tegen een ton gezet. Hij ademde nog, maar zijn hemd was nat van het bloed. Michiel knielde bij de admiraal en vocht tegen zijn tranen. De afgelopen maanden had hij een band opgebouwd met de ouwe. Tromp was een stuurse man die bikkelhard kon zijn, maar de afgelopen maanden had Michiel ook een warme, vaderlijke kant in hem ontdekt. Van de harde buitenkant was nu niets meer te zien. ‘Michiel, mijn jongen,’ zei Tromp zacht. Hij glimlachte en pakte Michiels hand. Die kwam daardoor onder het bloed. ‘We hebben u zo in een haven.’ Maar Tromp leek al in een andere wereld. ‘Hoe staat de wind?’ vroeg hij fluisterend. ‘Niet praten nou,’ zei Michiel. Tromp pakte Michiels hand steviger vast. ‘De mannen hebben straks een nieuwe admiraal nodig.’ Het duurde even voor Michiel begreep wat Tromp bedoelde. ‘Ik? Nee, nee...’ Na deze slag hield hij ermee op. Zodra de Engelsen hun blokkade opgaven, ging hij naar huis. Naar Anna en de kinderen. Bovendien, hij was niet uit het juiste hout gesneden voor zo’n func20
tie. Hij was nog steeds verbaasd dat ze hem viceadmiraal hadden gemaakt. Een rang die helemaal niet bij hem paste. Hij was een gewone zeeman, de zoon van een eenvoudige bierdrager. Tromps ademhaling versnelde tot korte pufjes, zijn gezicht vertrokken van de pijn. ‘...iemand die niet met alle winden meezeilt, Michiel.’ Hij kreunde en keek Michiel nog eenmaal aan, buiten adem. ‘Goede moed, Michiel... Houd goede...’ Toen stierf hij.
21
4
Anne zette haar handen op haar buik om de wee op te vangen. De pijn schoot in twee felle stoten naar haar onderrug. Ze hapte even naar adem. Het schip van Michiel was uit zicht geraakt en deze slag kon nog dagen duren. Haar eerste kind was twee weken over tijd geweest, Anna had destijds gedacht dat ze nooit meer van die zwangere buik af zou komen. Daarna waren de kinderen steeds sneller geboren, alsof ze haast hadden. Maar ze was nu nog geen acht maanden zwanger. Anna stopte haar kijker weg en keek even rond op het strand om tijd te winnen en na te denken. Ze hoopte dat het vals alarm was, maar ze kon het risico niet nemen. Haar nicht Elske, waar ze de afgelopen weken gelogeerd had met de kinderen, woonde hier op drie uur rijden vandaan. Ze had geen keus. Ze moest opschieten. Bij iedere stap door het diepe zand naar beneden, moest ze haar buik vasthouden. Haar jurk kletsnat van het zweet, haar mond kurkdroog. Toen ze de kar eindelijk bereikt had, zag Neeltje meteen wat er aan de hand was. ‘Zie je wel. Je had vanochtend al steken in je buik.’ ‘Ik? Niks van gemerkt,’ zei Anna zo luchtig mogelijk. ‘Kom, we gaan.’ Neeltje trok haar op de kar en Anna pakte zelf de teugels beet. ‘God, laat mijn kindje alstublieft gezond geboren worden,’ bad ze snel. ‘En beschermt U mijn man.’
22
5
Johan de Witt veegde zijn handen langzaam over zijn nieuwe broek, maar ze bleven koud en klam. Ongemakkelijk verschoof hij achter de grote ovale tafel die midden in de Ridderzaal stond. De vergadering van de voltallige Staten-Generaal was begonnen. Johan voelde dat alle blikken vanaf de banken op hem gericht waren. Honderd geachte afgevaardigden zaten klaar om hem levend te verscheuren. Niet alleen de aanhangers van Oranje waren uit op het bloed van de jonge raadspensionaris, maar ook in de achterkamers van zijn eigen staatsgezinde partij klonk gemor. Ze vonden hem te jong en onervaren voor zo’n verantwoordelijke positie. Het machtsevenwicht in de Nederlanden was te instabiel, er stond te veel op het spel, vonden ze. Toen Willem ii stierf, zat het land zonder stadhouder. En zijn zoon was nog te jong om officieel ‘Willem iii’ te worden. Hij werd geboren in dezelfde week dat zijn vader aan de pokken bezweek. De eerste aanblik van het pasgeboren prinsje was een huis in de rouw geweest, waar alle ramen en spiegels bedekt waren met zwarte doeken. Het land moest dus verder zonder stadhouder van Oranje. En de republikeinse staatsgezinden hadden van dat vacuüm gebruikgemaakt om de macht in het land naar zich toe te trekken. Een macht die Johan de Witt nu moest bewaken, en het liefst uitbouwen. Eén misstap en de prinsgezinden zouden als een horde dolle stieren over hem heen lopen. Ze zouden het volk opjutten, de macht in de steden grijpen en de jonge prins van Oranje alsnog tot stadhouder benoemen. En dan zou het afgelopen zijn met de republiek. De klok zou jaren worden teruggedraaid. 23
Raadspensionaris van Holland en West-Friesland. Voorzitter van de Staten-Generaal. Toen Johan benoemd was, een paar weken geleden, was hij pas zevenentwintig jaar oud. Zijn verjaardag had hij doorgebracht met het lezen van stukken, brieven, wetsvoorstellen, en nog meer stukken en brieven. Een van zijn eerste openbare toespraken was een lijkrede voor Maarten Tromp geweest. Een zeeheld zoals de aarde nooit heeft gedragen en in de toekomst ook niet snel meer zal zien. De dood van de oude admiraal was een zware klap voor het land en de vloot. Hoe moest Johan ooit een goede vervanger vinden, iemand met hetzelfde tactische inzicht en hetzelfde overwicht op zijn manschappen? Hij legde zijn handen op de tafel, en probeerde te luisteren naar de leider van de staatsgezinden, die het woord had genomen. Kievit, een vertrouweling van de Oranjes. Een politicus die manipulatie tot kunst had verheven. Hij was sluw, bekakt en ambitieus. Dodelijk ambitieus. ‘Ik denk dat ik namens alle afgevaardigden spreek als ik zeg dat we verheugd zijn met onze nieuwe voorzitter uit het machtige Holland,’ zei Kievit met een plechtige stem waar het sarcasme van afdroop. ‘Zeg maar gerust opgelucht.’ Er klonk gegrinnik vanaf de Oranje-banken. Johan liet niets merken, hij knikte Kievit beleefd toe. Kievit ging verder. ‘Ik zal veel beter slapen nu ik weet dat er een man aan het roer staat die van plan is de belangen te behartigen van alle gewesten en partijen. En niet alleen die van zijn eigen staatsgezinde vriendjes.’ Er klonk een verontwaardigd rumoer op de staatsgezinde banken. Johan keek even naar de zijkant van de zaal. Daar stond zijn oudere broer Cornelis, die naar hem knipoogde. Zonder Cornelis zou hij deze taak nooit op zich hebben genomen. Cornelis zou zich bezighouden met het reorganiseren van de vloot, terwijl Johan in Den Haag bleef. Jacob de Graeff, een oude vriend van de familie De Witt, stond woedend op. 24
‘Ik neem aan dat de hoogmogende heer Kievit wél boven de partijen staat?’ Kievit hief zijn handen in onschuld. ‘Ik misschien niet, maar ik dacht aan de prins van Oranje .’ Een gezette man met een rode blos op zijn wangen, stond op. ‘Hoe kan de prins nou boven de partijen staan? Die komt niet eens tot mijn navel.’ Gelach bij de staatsgezinden. ‘Dat neemt u terug!’ riep een prinsgezinde. Een pandemonium brak uit, alle afgevaardigden schreeuwden door elkaar heen. Cornelis de Witt maakte een gaapgebaar naar Johan. Die moest zijn lach inhouden. Ze wisten waar ze aan begonnen waren. Er werd om orde geroepen. Johan stond op en streek zijn pak glad. Toen nam hij met een zachte, beheerste stem het woord. ‘Heren...’ Het werd muisstil. Iedereen wilde horen hoe de jonge raadspensionaris zich hieruit zou redden. Dit was zijn vuurdoop. ‘Ten eerste,’ begon Johan, ‘ben ik verheugd dat de edele afgevaardigde Kievit geniet van een goede nachtrust.’ Gegrinnik. Kievit boog hoffelijk. ‘En om op uw vraag terug te komen. Ik begrijp hoe u zich voelt, geachte heer Kievit. Sterker nog, ik denk dat er in ons land niemand is die beter begrijpt hoe u zich voelt dan ik. Toen mijn vader gevangen werd gezet op Slot Loevestein, omdat hij het niet eens was met de prinsgezinden, kon ik zelf ervaren hoe het is om te leven in een land waarin je niet vrij bent om te denken wat je wilt.’ De glimlach om Kievits mond was verdwenen. De herinnering aan deze duistere periode tijdens het bewind van stadhouder Willem ii was een steek onder water, maar wel een noodzakelijke. Willem ii had een paar maanden voor zijn dood geprobeerd de macht van de staatsgezinden in het machtige Holland te breken door hun leiders gevangen te zetten en zelfs met zijn leger op te trekken naar Amsterdam. Het was allemaal op niks uitgelopen, maar Johans vader had weken gevangengezeten en de staatsgreep van Willem ii had een spoor van diep wantrouwen getrokken 25
tussen de staatsgezinden en prinsgezinden. Dat was een van de redenen dat grote delen van de bevolking zich zorgen maakten dat de jonge prins van Oranje snel de titel van stadhouder op zou eisen. ‘Een land waarin je politieke tegenstanders zomaar kunt opsluiten, is dat een land waarin u wilt leven?’ vroeg Johan luid. ‘Ik niet. En ik denk u ook niet.’ Stilte. De jonge raadspensionaris wist dat hij nu de kans had zijn toehoorders mee te krijgen, of, als hij zonder overtuiging sprak, voorgoed tegen zich in het harnas te jagen. Hij vervolgde zijn verhaal. ‘Dus laat ik u een vraag stellen,’ zei hij terwijl hij de zaal in keek en een aantal afgevaardigden persoonlijk aanwees. ‘Wij zijn een natie van kooplui. We varen met een vloot van twintigduizend schepen de wereld over om overal zaken te doen. En daarin werken we als Nederlanders allemaal samen, om een goede prijs te bedingen en elkaar te helpen in nood. En heeft dat gewerkt of niet?’ Instemmend gemompel. ‘Ik zie dat sommige afgevaardigden nauwelijks meer in de bankjes passen, dus...’ Gelach. ‘Dan vraag ik u. Doet u in de Oost of in de West zaken als prinsgezinde of staatsgezinde?’ Hij liet een stilte vallen. ‘Nee. En waarom denkt u dat de Engelsen onze aanvoerroutes blokkeren en onze handel proberen stil te leggen? Is dat omdat u prinsgezind bent, of staatsgezind?’ Weer deed hij of hij op antwoord wachtte. ‘Nee! De Engelsen willen oorlog met ons voeren omdat we Nederlanders zijn, vrije Nederlanders!’ Ook vanaf de prinsgezinde banken klonken nu instemmende geluiden. ‘Want in de ogen van de grote koninkrijken is ons kleine landje té rijk, té succesvol,’ vervolgde Johan. ‘En we zijn ook nog eens een republiek waarin iedereen vrij is. Ze gunnen ons die vrijheid niet. Ze worden bang van die vrijheid. Want dat is een vrijheid waar mensen voor willen sterven. Een vrijheid die we met ons eigen bloed hebben betaald. Wie heeft er geen familielid verloren tegen de Spanjaarden of de Engelsen?’ 26
De afgevaardigden knikten weer. ‘Maar was dat staatsgezind bloed of prinsgezind bloed? Nee, dat was Nederlands bloed. Want dit is óns land. Een land dat we zelf op het water hebben veroverd. Een land waar we ons geluk zelf verdienen, door zelf de handen uit de mouwen te steken. In onze dorpen en steden, op het land en in onze havens. Een land waar we zelf uitmaken hoe we God aanbidden. En waar geen enkele leider belangrijker is dan het land zelf.’ Bij deze opmerking zag hij Kievit weer verstrakken. ‘We kunnen onze vrijheid alleen beschermen als we ook willen vechten voor die van een ander,’ zei Johan. Hij wees naar de vlaggen aan het plafond met de kleuren van alle gewesten en de grote vlag in het midden. Daarop stond een leeuw die zeven pijlen in zijn klauw hield. Zeven pijlen, zeven provincies. ‘Die vrijheid... dát is de band die de zeven pijlen samenhoudt, mijne heren. Uw vrijheid is mijn vrijheid. Een vrijheid die ik tot mijn laatste adem zal verdedigen.’ Als één man stond de vergadering op om voor Johan te applaudisseren. In de coulissen knikte Cornelis tevreden. Zelfs Kievit klapte beleefd, al was het niet van harte.
27
6
Er stond een stijve bries en de zee was bezaaid met witte koppen die ongeduldig tegen de boeg klotsten. Michiel ging op de punt van de sloep staan en meende sommige gezichten in de verte al te herkennen. De kade van Vlissingen stak een stukje de zee in en het was de beste plek om aanzeilende schepen het eerste te zien. Wie te jong of oud was om zelf te varen, stond hier over het water te kijken. Hier werd in jonge harten het verlangen naar de zee en verre landen gewekt en vertelden oude zeelieden over hun reizen en avonturen. Verhalen die altijd sterker werden naarmate ze vaker verteld werden. Daar had de kade misschien haar naam ook wel aan te danken. De Leugenaar. Honderden schepen lagen er voor anker. Vlissingen was een van de meest bedrijvige havensteden van het land. Het nieuws dat het Witte Lam zojuist met een paar andere schepen voor anker was gegaan, verspreidde zich waarschijnlijk als een lopend vuurtje door de stad. In zijn haast was hij zijn kijker vergeten, dus hij kon niet zien of Engel ertussen stond. Die was meestal wel in de haven of op de kade te vinden, net als Michiel vroeger. Het zou niet lang meer duren of Engel zou ook naar zee willen. Maar hij was pas twaalf en Michiel zou hem zo lang mogelijk thuis proberen te houden. Nog voordat de sloep tegen het steigertje botste, sprong Michiel van boord en vloog hij de zwarte houten trap op. Boven op de kade begon alles opeens te draaien. Hij moest even blijven staan om te wennen aan het vasteland. Een groep oude mannen lachte hem toe. 28
‘Michiel, heb je eindelijk zeebenen?!’ Gelach, gevolgd door een klap op zijn schouder en vragen over de slag tegen de Engelsen. Michiel had geen tijd, hij glimlachte naar de mannen en liep snel richting huis. Overal op straat werd hij begroet. ‘Michiel! Welkom thuis, Michiel!’ Hij groette iedereen terug, maar hield stevig de pas erin. De zeeslag hadden ze verloren, maar de Engelsen waren zo verzwakt dat ze de blokkade hadden opgegeven. Het land kon weer vrij ademhalen. Hij snoof de lucht op die hem meteen terugbracht naar zijn jeugd. Links lag de kerktoren waar hij ooit in was geklommen, daar hadden ze het nu nog over in Vlissingen. Hij had nooit begrepen waarom hij destijds zo op zijn kop had gekregen van de dominee. Hij had alleen over de zee willen uitkijken. Aan veel huizen wapperden oranje wimpels. Vlissingen was een prinsgezind bolwerk, maar de wimpels kwamen vroeger alleen naar buiten op feestdagen of bij hoog bezoek. Tegenwoordig zag je ze veel vaker. De mensen in Vlissingen voelden zich bedreigd door de staatsgezinden. In het begin van de eeuw hadden de Oranjes Zeeland van de Spanjaarden bevrijd en de mensen voelden zich niet veilig met alleen maar een raadspensionaris aan het roer. Een gewone sterveling als leider, dat was vragen om ellende, vonden ze. Het huis van Michiel en Anna zag er haast verlaten uit, geen spelende kinderen voor de deur. Misschien waren ze een dagje weg. Hij voelde aan de deur. Die ging vanzelf open. ‘Anna?’ Geen antwoord. Misschien was het kindje al geboren en lag ze ermee in bed. Michiel rende de trap op. De deur naar de slaapkamer was dicht. Buiten adem voelde hij de houten rammelaar in zijn zak. Een van de timmerlieden had er in zijn vrije tijd aan gewerkt, avond na avond. ‘Papa! Je bent thuis.’ Neeltje was uit de keuken gekomen en stond onder aan de trap. Ze zag er opgelucht uit, maar lachte niet. Michiel knipoogde naar 29
haar en gebaarde dat ze stil moest zijn. Zachtjes opende hij de deur. Anna zat op de rand van het bed, in elkaar gedoken. Ze ademde zwaar. ‘Laat maar, Neeltje,’ zei ze. ‘Ik kan het zelf.’ Ze sloeg een grote sjaal om, haar armen trilden van de inspanning. Toen keek ze om. ‘Michiel!’ Ze ontweek zijn blik, fatsoeneerde haar nachthemd. ‘Ik zie er niet uit.’ Haar dikke buik was weg, maar het wiegje naast het bed was leeg. Michiel bleef even besluiteloos staan, zijn lichaam leek opeens een massa dood vlees. Zelfs de lucht was zwaar. Wekenlang had hij uitgekeken naar het moment om weer samen te zijn en nu moest hij zichzelf dwingen om een stap naar voren te doen. ‘Wat doe je uit bed?’ vroeg hij. ‘Kom...’ Zachtjes hielp hij haar om weer te gaan liggen. Ze verzette zich niet, haar hemd was nat van het koortszweet. ‘Ik voel me al een stuk beter,’ zei ze. ‘Ik wil alleen...’ Maar het was alsof nu ook het laatste stukje energie uit haar was weggevloeid en met een zucht ging ze liggen. Michiel trok een deken over haar lichaam, liep om het bed heen en ging naast haar liggen. ‘Niet met je laarzen op bed, joh,’ zei ze. Hij kroop tegen haar aan, met zijn armen om haar heen. ‘Meisje, toch. Mijn lieve Anna.’ Ze zwegen even. Luisterden samen naar de geluiden uit de haven. Het was zo vertrouwd om tegen haar aan te liggen en toch was ze nog zo ver weg. ‘Je stinkt,’ zei ze. Hij grinnikte. ‘Hoelang blijf je?’ ‘Zo lang als je wilt. Ik heb ze duidelijk gemaakt dat ze maar een ander moeten zoeken.’ ‘Echt?’ ‘Hm hm.’ Hij meende het, meende ieder woord. Hij wilde hier nooit meer weg, nooit meer bij haar vandaan. 30
‘En de Engelsen dan?’ ‘Die betalen te weinig,’ grapte hij. Anna glimlachte zwakjes. Hij wilde haar geruststellen, duidelijk maken dat het hem nu menens was. ‘De Engelsen houden zich voorlopig wel koest. We pakken ons eigen leven weer op.’ Ze wreef over zijn hand, trok Michiel dichter naar zich toe. ‘Dan kunnen we eindelijk de moestuin eens uitbreiden,’ zei ze. ‘Zo groot als je wilt.’ ‘Maar goed dat ik net een extra vat bier heb laten halen.’ Hij streelde haar zachtjes. Hij wilde haar zoveel vragen, wilde haar steunen, maar hij wist dat hij haar tijd moest geven. Al die jaren die hij gemist had, al die jaren dat hij op zee was en zij er alleen voor stond. Die zouden ze nooit terugkrijgen. Anna staarde voor zich uit. ‘Was het een jongen of een meisje?’ probeerde hij. Hij voelde hoe haar lichaam zich langzaam samentrok bij de herinnering. Ze kon haar tranen niet meer bedwingen. ‘Een meisje,’ fluisterde ze. Hij probeerde haar te troosten, sprak lieve woordjes in haar oor. ‘Ik laat je niet meer in de steek,’ zei hij steeds. ‘Ik blijf hier bij jou.’ Hij wilde niets liever dan de rest van zijn leven bij haar blijven. Hij had de deur hard dichtgeslagen na zijn laatste gesprek met de admiraliteit. Want hij wilde hier bij haar blijven, voorgoed. Maar het was niet de eerste keer dat hij die woorden gesproken had. Dat wisten ze allebei.
31