Handleiding onderzoek nestplaatskeuze Boerenzwaluw 2011
COLOFON © SOVON Vogelonderzoek Nederland Natuurplaza (gebouw Mercator 3) Toernooiveld 1 Postbus 6521 6503 GA Nijmegen Telefoon: (024) 7410410 Email:
[email protected] Homepage: www.sovon.nl Datum: 25-03-2011 Wijze van citeren: Van den Bremer L. 2011. Handleiding onderzoek nestplaatskeuze Boerenzwaluw 2011. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen. Illustratie omslag: Elwin van der Kolk Bij het opstellen van deze handleiding zijn door de volgende personen zinvolle suggesties geleverd: J. Altenburg (Vogelbescherming), B. van den Brink (Stichting Hirundo), J. van Bruggen, F. Hustings, W. Teunissen en C. van Turnhout (allen SOVON). Niets uit dit rapport mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van SOVON en/of de opdrachtgever.
1. Inleiding 1.1 Achtergrond 2011 is door Vogelbescherming en SOVON uitgeroepen tot het Jaar van de Boerenzwaluw. De broedpopulatie van de Boerenzwaluw is in de afgelopen 40 jaar met zo’n 50-75% afgenomen, en de soort staat daarom als ‘gevoelig’ op de Rode Lijst (2004). Hoewel de Boerenzwaluw een makkelijk te onderzoeken soort is (niet schuw, leeft dicht bij de mens), zijn er uit te weinig gebieden in Nederland voldoende gegevens bekend om onderbouwde uitspraken te doen over de actuele verspreiding, stand (dichtheid), trend en de achterliggende oorzaken van veranderingen daarin. Er is echter wel mooi vergelijkingsmateriaal beschikbaar in de vorm van het onderzoek naar nestplaatskeuze en omgevingskwaliteit begin jaren negentig, eveneens uitgevoerd door SOVON en Vogelbescherming (Bakker et al. 1996, Techn. Rapport 15, Vogelbescherming Nederland, Zeist). Uit de telling van 1993 bleek bijvoorbeeld dat in maar 28% van de bezochte agrarische gebouwen genesteld werd. Tien jaar eerder was dat 61%. Hoe zou dat in 2011 zijn? In het Jaar van de Boerenzwaluw gaan we dit onderzoek herhalen. Voor u ligt de handleiding waarin staat beschreven hoe de uitvoering van het nestplaatskeuzeonderzoek plaatsvindt. 1.2 Onderzoeksvragen De belangrijkste vragen die we met de uitvoering van het nestplaatskeuzeonderzoek willen beantwoorden zijn: 1. Zijn er veranderingen opgetreden in nestplaatsaanbod en de bezetting daarvan ten opzichte van 1993? 2. Met welke omgevingsvariabelen hangen eventuele veranderingen samen? 3. Wat is de populatietrend van de Boerenzwaluw in Nederland en zijn er verschillen in trends tussen regio’s en landschapstypen? Bij deze vragen staat de vergelijking tussen de in 1993 en 2011 onderzochte gebieden centraal.
3
Daarnaast willen we het onderzoek uit de jaren negentig uitbreiden in extra telgebieden. De belangrijkste vragen die we hiermee willen beantwoorden zijn: 4. Hoeveel Boerenzwaluwen broeden er in Nederland? 5. Welke verschillen zijn er tussen regio’s en landschapstypen met betrekking tot het aantal broedparen, en met welke omgevingsvariabelen hangen deze verschillen samen? 1.3 Leeswijzer Na de inleiding worden in hoofdstuk 2 enkele aspecten beschreven die van belang zijn voordat het veldwerk begint. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de methode van het veldwerk uitgelegd en in hoofdstuk 4 het telformulier toegelicht. In de begrippenlijst in bijlage 1 worden enkele termen nader uitgelegd.
4
2. Informatie vooraf Het principe van de telling is als volgt. In een kwartblok (2,5x2,5 km, ofwel 625 ha) worden alle voor de Boerenzwaluw in principe geschikte objecten (gebouwen) bezocht. 2.1 Tijdsinspanning De opzet van het onderzoek is zodanig dat voldoende broedplaatsgegevens over heel Nederland worden verkregen. Daarbij mag de tijdsbesteding niet te groot zijn voor de waarnemer, anders zal de deelname mogelijk onvoldoende zijn. Daarom is ervoor gekozen om de telling te beperken tot een eenmalig bezoek. Tijdens zo’n telbezoek worden alle geschikte objecten (zie box 1) gericht bezocht en nauwgezet gecontroleerd op Boerenzwaluwen. Nu is een kwartblok zodanig groot dat wellicht niet alle objecten op één dag bezocht kunnen worden. Dat is geen probleem. Een telbezoek kan verspreid over meerdere dagen plaatsvinden, waarbij elk object dus maar één keer hoeft te worden bezocht. Hierbij dienen de bezochte objecten volgens een aankruissysteem op een formulier te worden beschreven. De tijdsinspanning zal met name afhankelijk zijn van het aantal te controleren objecten in het onderzoeksgebied en in hoeverre je in je ééntje telt of met een aantal personen. 2.2 Contacten met eigenaren Een belangrijk aspect van de telling is het contact met eigenaren/bewoners van relevante objecten die bezocht worden. Het toestemming vragen voor het betreden van andermans erf dient met enige tact te gebeuren. Een goede presentatie van de teller, een introductie en een korte toelichting over het nut van het project zijn belangrijk om toestemming te krijgen om het erf te mogen betreden. Om het belang van de telling te illustreren kan men de brief voor bewoners (zie ook bijlage 2) geven, evenals de brochure over Boerenzwaluwen ‘Acrobaat op het erf’. Indien je voor het benodigde informatiemateriaal nog niet bent benaderd door SOVON, kun je dit onder vermelding van het aantal te bezoeken erven bestellen via
[email protected].
5
Box 1. Objecten en subobjecten Een object is elk bouwsel waar in potentie een Boerenzwaluw kan nestelen. Het kan gekoppeld zijn aan één adres, bijv. een boerenbedrijf, maar ook een brug of een schuur in het land betreffen. Van subobjecten is sprake wanneer er op één adres meerdere relevante gebouwen of stallen aanwezig zijn (figuur 1). In het geval van een boerenbedrijf kan het dan nodig zijn om subobjecten te onderscheiden, bijv. de subobjecten: varkensschuur, paardenstal en kapschuur. Het woonhuis zelf hoeft dan niet apart als subobject onderscheiden te worden, indien het voor de Boerenzwaluw niet aantrekkelijk/geschikt (relevant) is.
Figuur 1. Voorbeeld van nummering objecten en subobjecten.
Tijdens het praatje met de bewoner kan men de vroegere situatie bespreken (zie onder kopje ‘Verleden’ op het formulier). In veel gevallen zal de bewoner of één van zijn familieleden wel weten waar de Boerenzwaluwen precies broeden in de schuur en zal hij ze aanwijzen. Indien de toestemming om te tellen niet wordt verkregen, kun je vragen of de bewoner zelf zo vriendelijk wil zijn om de gewenste gegevens te verstrekken, in ieder geval over het aantal bewoonde boerenzwaluwnesten. Indien er niemand thuis is, zul je een andere keer moeten terugkomen om de telling uit te voeren. Het wordt ten zeerste ontraden om zonder toestemming het erf af te struinen. 6
De Boerenzwaluw staat niet bekend als een verstoringsgevoelige soort. Probeer echter verstoring tot een minimum te beperken door het bezoek kort te houden. 2.3 Veeziekten In bepaalde gebieden kan het zo zijn dat vooral boeren liever geen mensen in de schuur hebben i.v.m. de vrees voor overbrenging van besmettelijke veeziekten. Dit laatste is natuurlijk bij systematisch bezoek aan alle schuren niet ondenkbaar. Volg de adviezen van de boer op, bijv. ten aanzien van ontsmetting van schoeisel. Indien het betreden van de schuur niet wordt toegestaan, probeer dan de gewenste gegevens van de eigenaar zelf te krijgen. 2.4 Boerenzwaluwkalender Boerenzwaluwen komen vanaf eind maart terug in de broedgebieden. De hoofdmacht komt echter in april tot half mei aan. Vanaf begin mei wordt met het broeden begonnen en vanaf 20 mei zijn vrijwel alle paren met het eerste broedsel bezig. Tussen 20 mei en 15 juni, met een voorkeur voor 25 mei tot 5 juni, zijn de nesten het best te tellen. Vanaf eind juni beginnen de eerste paren met tweede broedsels en kunnen mislukte broedvogels het elders nog eens opnieuw proberen. Tweede en derde broedsels kunnen actief zijn tot in september, bij uitzondering oktober. Inventariseren na 15 juni leidt, i.v.m. tweede broedsels en verplaatsingen, tot minder goed vergelijkbare resultaten.
Box 2. Tips voor in het veld Tip 1: neem een goede zaklamp mee! Tip 2: een spiegeltje aan een telescoopsteel kan in hoge schuren handig zijn om snel vast te stellen of er bewoonde nesten zijn (kijk ook op de grond voor poepsporen). Tip 3: Overweeg of het handig is om tevoren toestemming te vragen (scheelt tijd met de telling).
7
3. Telmethode Voorbereiding • Via www.jaarvandeboerenzwaluw.nl heb je één of meer kwartblokken (2,5 bij 2,5 km) gereserveerd. Naast het reserveren van een kwartblok was het ook mogelijk om een andere eenheid dan een kwartblok als onderzoeksgebied in te tekenen. Tot 20 mei is het nog steeds mogelijk om gebieden te claimen. Zonder tegenbericht gaan wij ervan uit dat een gereserveerd kwartblok zal worden onderzocht. • Na het reserveren van je onderzoeksgebied kan de veldkaart in hetzelfde scherm eenvoudig worden gedownload. Hierbij kan worden gekozen tussen een google-earth-kaart (luchtfoto), een zwart-wit topografische kaart of een kleuren topografische kaart. Via een mail is gevraagd om te proberen een overzicht te krijgen van alle ‘relevante’ objecten, d.w.z. bouwwerken die potentieel geschikt zijn voor Boerenzwaluwen (boerderijen, schuren, bruggen e.d., zie box 1 en begrippenlijst). Op basis hiervan heb je via
[email protected] aangegeven hoeveel erven/ locaties er ongeveer in het kwartblok aanwezig zijn om te bezoeken. Deze informatie is gebruikt voor het toesturen van de juiste hoeveelheid voorlichtingsmateriaal voor de erfbewoners. Veldwerk • Breng een bezoek aan alle relevante objecten tussen 20 mei en 15 juni. De periode 25 mei - 5 juni geniet hierbij de voorkeur. • Ga hierbij het erf op en spreek de bewoners aan. Introduceer jezelf en het project en vraag toestemming om te tellen. Geef zo nodig informatie in de vorm van de informatiebrief en de brochure ‘Acrobaat op het erf’. Vraag waar de nesten zich bevinden, de bewoner weet dit zelf vaak het best. Probeer erachter te komen of er vroeger (+/- 10 jaar geleden) Boerenzwaluwen zaten en of er een voor- of achteruitgang heeft plaatsgevonden (kopje ‘Verleden’ op formulier). • Bezoek de nestplaatsen, tel het aantal bezette nesten en vul het telformulier in (zie bijlage 3). Noteer het ook als er geen nesten aanwezig waren (zie box 3). De nesten bevinden zich vrijwel altijd op balken of richels in de stal of schuur, zowel laag als hoog. De Boerenzwaluw broedt vrijwel uitsluitend in agrarisch cultuurlandschap, zowel in dorpen/gehuchten als alleenstaande boerderijen, een enkele keer in stadsranden. Hij nestelt vooral op boerenbedrijven met vee of gemengde bedrijfsvoering, maar 8
•
ook onder bruggetjes, aan sluizen enz. Pas bij het tellen van de bezette nesten op voor nesten die bezet zijn door mussen, Witte Kwikstaart of andere soorten (meestal kenbaar aan stro en veren). Indien je geen toestemming krijgt om te tellen, probeer dan van de eigenaar de gegevens te krijgen. Indien dit niet lukt en er vliegen Boerenzwaluwen rond, maak dan zelf een schatting van het aantal broedparen (maximum aantal gedeeld door 2 en afgerond naar beneden). Plaats indien het een schatting betreft het aantal tussen haakjes op het formulier onder aantal nesten bij H. Kom indien er niemand thuis is een andere keer terug.
Box 3. Belang nulwaarnemingen Binnen dit onderzoek worden in het telgebied systematisch alle objecten bezocht, de bezette nesten geteld en aanvullende informatie over de nestplek en omgeving op het formulier aangekruist. Zo komen behalve positieve gegevens (gebouwen waar Boerenzwaluwen voorkomen) ook negatieve gegevens (de zogenaamde nulwaarnemingen) binnen. Nulwaarnemingen zijn van essentieel belang om statistisch gefundeerde uitspraken te kunnen doen.
Uitwerken • Formulieren en overzichtskaart: bezochte objecten nummeren en nummers op formulier (bij C) en op overzichtskaart aanbrengen als dit niet of nog niet volledig gebeurd was. Op de overzichtskaart hoeven alleen de objectnummers te worden aangegeven, niet de subobjectnummers. Zie figuur 2 voor een voorbeeld van de nummering op de overzichtskaart. • Zo snel mogelijk formulieren en overzichtskaart met objecten sturen naar SOVON (Postbus 6521, 6503 GA Nijmegen), LIEFST VOOR 15 AUGUSTUS 2011. Maak voor de zekerheid ook een kopie van de formulieren en de overzichtskaart als back-up.
9
Figuur 2. Voorbeeld van een overzichtskaart met genummerde objecten. 10
4. Toelichting bij het formulier Een voorbeeld van een ingevuld formulier is te vinden in bijlage 3. A Algemeen (slechts 1 keer per telgebied invullen) A1 Persoonsgegevens: Indien je meerdere formulieren opstuurt, kun je volstaan met het éénmalig invullen van dit waarnemingskopje en verder op de andere formulieren alleen je naam of waarnemerscode invullen (zie ook bijlage 3). A2 Kwartblok: Invullen kwartbloknummer (staat ook op je veldkaart) A3 Omschrijving telgebied: Wanneer het niet een kwartblok betreft hier de lokale gebiedsnaam invullen. A4 Teldatum: Invullen datum van bezoek. Indien verschillende objecten op andere dagen zijn bezocht, dan alle data invullen. B Objectadres Vul hier verticaal geschreven het adres in. Als er subobjecten (zie box 1) zijn te onderscheiden op een adres, dan deze uitsplitsen over meerdere kolommen. Een boerenbedrijf gevestigd op één adres en bestaande uit een voor de Boerenzwaluw ongeschikt woonhuis met een in potentie geschikte ligboxenstal en kapschuur bestaat dan uit 2 subobjecten. Vul in zo’n geval het objectadres (bijv. Veldweg 3) tweemaal in (onder B) en maak het onderscheid tussen de subojecten bij ‘nummer (sub)object (C): 1.1 en 1.2. Verderop in de kolom dan aankruisen ‘ligboxenstal’ resp. ‘kapschuur’. Indien een object niet te vangen is onder straatnaam en huisnummer, dan een zo goed mogelijke omschrijving geven (bijv. ‘schuurtje in het veld tussen Veldweg en oude dijk’). C Nummer Object Invullen: nummer dat correspondeert met het nummer op de overzichtskaart. Wanneer meerdere subobjecten op één adres aanwezig zijn nummer deze dan als volgt: 1.1, 1.2, 1,3 etc. (zie box 1), op de overzichtskaart hoeft in dit geval echter alleen een 1 te worden ingevuld. D Gebiedskarakteristiek Gebied slaat op de naaste omgeving van het object, een cirkel van zo’n 250 m rondom het object. D1 Type gebied: kruis aan wat van toepassing is. Geef hierbij het meest voorkomende type landgebruik aan: bouwland, weiland, bos, heide/duin of 11
bebouwing. D2 Schaalfactor: Kruis aan wat van toepassing is. De schaalfactor is een maat voor de beslotenheid van het gebied. Maak een schatting (percentage) van de aanwezigheid van bosjes en houtwallen in de omgeving van het object. Open = minder dan 20% bosjes of houtwallen, half open = 20-50% en besloten = meer dan 50%. D3 Aanwezigheid van plasjes: Invullen ja of nee. De plasjes kunnen zowel tijdelijk als permanent zijn, het kan dus ook om een modderplas of karrenspoor gaan. De aanwezigheid van plasjes is van belang i.v.m. insectenaanbod en aanwezigheid van nestmateriaal. D4 Aanwezigheid sloot: Invullen ja of nee. D5 Vee buiten: Aankruisen wat voor soort vee zich op het moment van de telling buiten het object bevindt, binnen een straal van 250 meter: koeien, varkens, paarden, schapen, geiten, pluimvee, overig of geen vee. Alleen de belangrijkste diersoort aanhouden. Indien twee soorten in belangrijke mate voorkomen, dan beide aankruisen. E Type object Aankruisen wat van toepassing is per object of subobject. Kijk voor een nadere omschrijving van de objecttypen in de begrippenlijst in bijlage 1. F. Aanwezigheid één of meer open (gazen) zijwanden Invullen ja of nee. Dit is vaak alleen van toepassing bij ligboxenstallen. Bij bestaande stallen kunnen één of meer gazen wanden zijn aangebracht waardoor het klimaat voor het vee wordt verbeterd. Voor de aanwezigheid van Boerenzwaluwen kan dit echter minder gunstig zijn. De toegankelijkheid voor mussen en predatoren wordt sterk vergroot en het binnenklimaat meer wisselend van karakter. G Objectkarakteristiek (n.v.t. bij objecten zoals bruggen of sluizen, in deze gevallen niet invullen) G1 Toestand erf: Door diverse onderzoekers wordt gemeld dat flinke aantallen Boerenzwaluwen vaak voorkomen op enigszins rommelige erven. Mogelijk hangt dit samen met aanbod van insecten en nestmateriaal. Kruis aan wat het meest van toepassing is: - erg schone erven (‘weinig rommel’); - erven met veel onverharde delen, een open mestvaalt, braakliggende stukjes, opslag van materialen etc. (‘veel rommel’); - erven daartussenin (‘gewoon rommel’). 12
G2 Ouderdom (sub)object: Kruis aan wat van toepassing is: ouder dan 1940, gebouwd tussen 1940 en 1970, gebouwd tussen 1970 en 1993, gebouwd na 1993 of onbekend. Vraag bij twijfel of de bewoner de bouwdatum weet. G3 Vee in object: Aankruisen wat voor soort vee zich op het moment van de telling in de ruimte bevindt: koeien, varkens, paarden, schapen, geiten, pluimvee, overig of geen vee. Alleen de belangrijkste diersoort aanhouden. Indien er enkele geiten in een hokje in de koestal aanwezig zijn, alleen koeien aankruisen. Indien twee soorten in belangrijke mate voorkomen, dan beide aankruisen. G5 Soort toegang (voor Boerenzwaluwen): Aankruisen van één of meer mogelijkheden. Wat betreft de afmetingen kan opgemerkt worden dat zeer kleine gaten doorgaans niet structureel gebruikt worden en dus ongeschikt zijn. Alleen indien de deur tijdens het seizoen alsnog gesloten wordt zullen de zwaluwen proberen op één of andere manier, desnoods via een klein gat alsnog bij het nest te komen. H Aantal nesten Invullen van het aantal gevonden (bezette) nesten. Let op dat niet gebruikte nesten niet worden meegeteld. Indien alleen van buiten kon worden geteld: geef het aantal rondvliegende Boerenzwaluwen gedeeld door 2. Plaats indien het een schatting betreft het aantal tussen haakjes. Noteer een nul wanneer er geen bezette nesten aanwezig zijn (zie box 3). I Bedrijfsvoering (indien boerenbedrijf) Aankruisen met welke soort bedrijfsvoering het bedrijf het meeste overeenkomt: intensief (gangbaar), extensief (bijv. grotendeels hobbymatig) of biologisch. J Verleden Probeer van de bewoners te weten te komen of er ongeveer 10 jaar geleden Boerenzwaluwen zaten. Zo ja, dan invullen of dit er in het verleden meer (++), ongeveer evenveel (00) of minder waren (--). Hiermee is inzicht te krijgen in objecten waar in het verleden nog wel Boerenzwaluwen zaten, maar die nu bijv. geen vee meer hebben of niet meer toegankelijk zijn. Indien er schommelingen opgetreden zijn (10 jaar geleden 5 paar, 5 jaar geleden 3 paar en nu 4 paar) dan in dit geval gelijk gebleven invullen. K Bijzonderheden Hier kun je een toelichting geven op de met “anders” vermelde rubrieken. 13
Bijlage 1: Begripsomschrijvingen Agrarisch bijgebouw:
allerlei kleine gebouwtjes die deel uitmaken van het agrarisch bedrijf of zich op het erf hiervan bevinden en die niet onder te brengen zijn in één van de categorieën landbouwschuren (E op het formulier).
Balk:
spant, grote draagbalk of staander in schuur.
Broedplaats:
de nestplaats in ruime zin, dus met inbegrip van het object (gebouw) waarin gebroed wordt en de omgeving. De beschrijving van de broedplaats heeft in deze handleiding dus niet alleen op het nest zelf betrekking.
Grupstal:
een staltype, waarbij de dieren een vaste standplaats hebben en er achter de rij boxen een ondiepe goot of grup loopt voor de afvoer van de uitwerpselen (figuur 3).
Figuur 3. Grupstal: voorbeeld van zijaanzicht en plattegrond
Historisch boerderijtype: oud, vaak streekgebonden boerderijtype. Hier zijn vier hoofdgroepen in te onderscheiden: de Friese huisgroep (Noord-Holland, Friesland en Groningen), de Hallehuisgroep (oosten en midden 14
van het land), de dwarshuisgroep (zuiden van het land) en de Zeeuwse en Vlaamse schuurgroep (westen van Brabant en Zeeland) (figuur 4).
Figuur 4. Historische boerderijtypen
Hoge schuur:
hoog type schuur zoals veelal in gebruik voor opslag voor gewassen en machines (figuur 5).
Figuur 5. Hoge schuur: eenvoudig voorbeeld
Kapschuur:
een halfopen schuur (kap).
15
Kwartblok:
gebied van 2,5x2,5 km (=625 ha), ofwel een kwart van het bekende ‘atlasblok’ (5x5 km)
Lage schuur:
laag type schuur zoals veel in gebruik voor pluimveehouderij of varkenshouderij (figuur 6).
Figuur 6. Lage schuur: eenvoudig voorbeeld
Ligboxenstal:
een staltype, waarbij de dieren een vrije loopruimte hebben en niet meer op één plek staan aangebonden. Dit staltype heeft vooral opgang gemaakt vanaf de jaren vijftig (figuur 7). De melkruimte en de koelruimte binnen de ligboxenstal worden op het telformulier apart onderscheiden.
Figuur 7. Ligboxenstal: voorbeeld van zijaanzicht en plattegrond
Melkhokje:
klein schuurtje, veelal semi-mobiel, dat zo hier en daar in het land staat en waarin koeien worden gemolken die zich ver van de boerderij bevinden. 16
Nestplaats:
precieze plek waar zich het nest bevindt, d.w.z. de locatie in enge zin.
Object:
een object is elk bouwsel waar de Boerenzwaluw al dan niet nestelt en wat te koppelen valt aan één adres, bijv. een boerenbedrijf, maar ook een brug, of een schuur in het land.
Omgevingsvariabele:
factor die van invloed is op bijv. nestplaatskeuze of trend.
Open zijwanden:
soms zijn bij bestaande stallen, zoals ligboxenstallen, één of meer open, gazen zijwanden gecreëerd. Hierdoor wordt de toegankelijkheid voor mussen en predatoren sterk vergroot en wordt het binnenklimaat meer wisselend van karakter. Dit kan van grote invloed zijn op de aanwezigheid van Boerenzwaluwen.
Overzichtskaart:
kaart van het kwartblok of onderzoeksgebied waarop aangegeven alle relevante en bezochte objecten, voorzien van nummers. Deze nummers moeten overeenkomen met de nummers op het formulier (dit nummer bij C invullen). De overzichtskaart moet samen met de telformulieren worden ingestuurd (figuur 2).
Relevantie van objecten: dit is opgenomen om duidelijk te maken dat niet elk object bekeken hoeft te worden, maar alleen de kansrijke. Relevant zijn alle objecten waar Boerenzwaluwen kunnen broeden, zoals boerderijen, schuren, leegstaande huizen, onder bruggen en in botenhuizen. Let op dat soms ook wordt gebroed aan de buitenkant van huizen of winkels (vaak een meer portiekachtige situatie dan bij de Huiszwaluw). Niet relevant zijn de objecten waar je normaal gesproken geen Boerenzwaluwen kunt verwachten, zoals: woonhuizen in bebouwde kommen, flats e.d. Indien je tijdens het veldbezoek Boerenzwaluwen 17
ziet vliegen bij een object wat als niet relevant was aangemerkt, moet je goed opletten of hier niet toch Boerenzwaluwen broeden bijv. aan de buitenkant of achterzijde van het gebouw (zie ook box 1). Serrestal:
nieuw type stal waarbij de dakconstructie bestaat uit lichtdoorlatend folie en schaduwdoek. Hierdoor komt er ten opzichte van traditionele stallen veel meer licht naar binnen. De zijkanten kunnen volledig open zijn en worden computergestuurd gesloten bij harde wind en regen. Het uiterlijk van de stal wijkt door de ronde vormen en het missen van een punt af van wat we traditioneel gezien gewend zijn.
Subobject:
van subobjecten is sprake wanneer er op één adres meerdere relevante gebouwen of stallen aanwezig zijn. In het geval van een boerenbedrijf kan het dan nodig zijn om subobjecten te onderscheiden, bijv. de subobjecten: varkensschuur, paardenstal en kapschuur voor tractor en werktuigen. Het woonhuis zelf hoeft dan niet apart onderscheiden te worden, indien het voor de Boerenzwaluw niet relevant is (zie ook box 1).
Veldschuur:
Klein schuurtje in open veld waar schapen of pony’s in kunnen schuilen.
18
Bijlage 2. Brief voor bewoners Nijmegen, 22 maart 2011 Aan eigenaren/bewoners van panden waar mogelijk Boerenzwaluwen broeden, Beste lezer, Deze brief wordt u aangeboden door de medewerkers van het onderzoek Nestplaatskeuze Boerenzwaluw van SOVON Vogelonderzoek Nederland en Vogelbescherming Nederland. Dit project wordt georganiseerd in het kader van het Jaar van de Boerenzwaluw 2011. In dit jaar willen we meer te weten komen over hoe het met deze soort gaat en hoe we de Boerenzwaluw beter kunnen beschermen. De broedpopulatie van de Boerenzwaluw is namelijk in de afgelopen 40 jaar met zo’n 50-75% afgenomen. Hoewel de Boerenzwaluw een makkelijk te onderzoeken soort is (niet schuw, leeft dicht bij de mens), zijn er uit te weinig gebieden in Nederland voldoende gegevens om onderbouwde uitspraken te doen over de actuele verspreiding, stand, trend en de achterliggende oorzaken van veranderingen daarin. In het kader van het nestplaatskeuzeonderzoek worden in een groot aantal gebieden in Nederland door vrijwilligers Boerenzwaluwen geteld. Het betreft de herhaling van een in 1993 uitgevoerd onderzoek waarbij de broedplaatskeus van de Boerenzwaluw centraal staat. In welke gebouwen wordt wel gebroed, in welke niet en waarom? Uit de telling van 1993 bleek bijvoorbeeld dat in maar 28% van de bezochte agrarische gebouwen genesteld werd. Tien jaar eerder was dat 61%. Hoe zou dat in 2011 zijn? We willen dit onderzoek ook graag uitvoeren in nieuwe telgebieden, zodat we een goede schatting kunnen maken van het landelijke aantal broedparen. Naast gegevens over bezette broedplaatsen is het van belang dat er ook gegevens worden verzameld over gebouwen waar de Boerenzwaluw niet broedt. Dat is nodig om een goede interpretatie van de gegevens mogelijk te maken en betere uitspraken te kunnen doen over de specifieke eisen die de Boerenzwaluw aan zijn omgeving stelt. We hopen dat u als eigenaar van een gebouw met Boerenzwaluwen (of potentieel geschikt voor Boerenzwaluwen) uw toestemming wilt verlenen om op uw erf de Boerenzwaluwen te tellen en een korte broedplaatsbeschrijving te laten maken. Indien u, om wat voor redenen dan ook, liever geen mensen op uw erf toelaat, wilt u dan zo vriendelijk zijn zelf de vragen in te vullen en aan de teller te geven? Hartelijk bedankt voor uw medewerking. Vriendelijke groeten, Loes van den Bremer Projectleider Jaar van de Boerenzwaluw SOVON Vogelonderzoek Nederland Postbus 6521 6503 GA Nijmegen
19
Bijlage 3. Voorbeeld van een ingevuld formulier
20
21