ECHTE ZWALUWEN EN DE GIERZWALUW
boerenzwaluw
huiszwaluw
gierzwaluw
GELE COMPOSIETEN
paardenbloem
vertakte leeuwentand
schermhavikskruid
HEISOORTEN
dakpansgewijs geplaatste blaadjes
struikhei
blaadjes in kransen
In de heide komen struikhei en gewone dophei voor. De eerste groeit vooral op de droge stukken; de tweede op vochtige en natte plekken (natte heide en de rand van vennen). Gewone dophei bloeit eind juni/begin juli. De roze bloemen hebben de vorm van een vaasje en worden vooral door hommels bevlogen. In Limburg en onder Brugge komt nog een tweede soort dophei voor: rode dophei.
gewone dophei
144 - CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Herfst en winter
7. PLANTEN EN DIEREN IN HERFST EN WINTER ___________________________________________________________________ Doelstelling: dit hoofdstuk is een aanvulling op de hoofdstukken 2 (planten) en 3 (dieren). Het ondersteunt de excursies die rond deze thema’s gemaakt worden in cursussen die in het najaar worden georganiseerd. Als de dagen korten Herfst en winter zijn de seizoenen van rijping en van (schijnbare) rust. Net zoals de lente, spreekt de herfst als periode van overgang en sterke verandering erg tot de menselijke verbeelding. Heel de natuur maakt zich klaar om de ongunstige, want koude en (lucht)droge, winter door te komen of te vermijden. De eerste herfstboden
gierzwaluw: p. 69
composietenfamilie: p. 21
heide: p. 55 en p. 63
nectar: p. 139
Al in augustus kunnen we de eerste herfstverschijnselen waarnemen. Amper enkele maanden na hun aankomst in onze streken, verzamelen de gierzwaluwen, oudervogels en hun inmiddels volwassen jongen, zich luid krijsend –gierend– boven de stad voor hun trek naar Afrika. Ook de bloei in wegbermen en graslanden is in die maand duidelijk over haar hoogtepunt heen. Toch kunnen we nog heel wat (geel)bloeiende composieten aantreffen. Eén ervan is Vertakte leeuwentand. De plantjes steken meestal niet boven het gras uit. Ze worden –net als vele andere gele composieten– steevast voor ‘paardenbloemen’ (of houden we het maar op ‘pisbloemen’?) versleten. Paardenbloemen bloeien echter van half april tot half mei. Hun bloemhoofdjes zitten steeds alleen aan de top van de steel. Bij Vertakte leeuwentand is de bloeisteel meestal… vertakt. Maar let op, dit is geen uitsluitend kenmerk van deze soort. Er zijn meer gele composieten met vertakte dan met enkelvoudige bloeiwijze! Een andere herfstbloeier, eveneens een geelbloeiende composiet met uitsluitend lintbloempjes, is Schermhavikskruid. Hier is verwarring met paardenbloemen uitgesloten. De plant, met sterk vertakte platte bloeiwijzen (‘schermen’), wordt wel een meter hoog. We vinden hem vooral aan boskanten, op zandgrond. De oogstmaand is ook de heidemaand. Als het weer meezit, staat vanaf half augustus tot half september Struikhei in vol ornaat. Dit taaie dwergstruikje is uitstekend aan het leven op droge zandgrond aangepast. De kleine blaadjes liggen dakpansgewijs op elkaar. Ze zijn met een waslaagje bedekt en bovendien opgerold tot kleine buisjes. De huidmondjes (ademhalingsopeningen) zitten aan de binnenkant van die buisjes en geven op die manier slechts langzaam waterdamp af. De kleine paarse bloempjes worden omwille van de nectar druk door allerlei insecten bezocht. Hieronder veel wilde solitaire bijen en wespen, maar ook Honingbij. Voor deze laatste én voor de imker is de bloei van de heide de laatste grote drachtperiode vóór de winter.
CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Herfst en Winter - 145
GALVERWERWEKKERS EN MINEERDERS Gallen op eik
Gallen op eiken worden verwekt door verschillende soorten galwespen. besgalletje op meeldraadkatjes
ananasgal op knoppen
galappel en plaatjesgal op bladeren
knoppergal op eikels
Andere gallen
galmijt
distelgalvlieg stengelgal (akkerdistel) galvlieg sigaargal (riet) galvlieg
bladgal (linde)
Mineerders ware grootte a
b
mineermot
a) blaasmijn b) gangmijn
146 - CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Herfst en winter
Galverwekkers en mineerders
insecten: p. 45
planten: p. 3
In nazomer en herfst vinden we op inlandse eiken allerlei vergroeiingen in de vorm van knikkers en schijfjes op de bladeren, hopbelachtige en knolvormige structuren op plaatsen waar (eind)knoppen horen te zitten, verdikkingen van twijgen, enz. De meeste zijn gallen, veroorzaakt door heel kleine galwespjes. Op eik komen wel veertig soorten voor. Gallen zijn woekerweefsels die ontstaan door toedoen van stoffen die door het insect worden afgescheiden. De gal biedt de larve voedsel én een veilig onderkomen. Veel soorten overwinteren in de gal. Toch wel een zeer ingenieuze vorm van parasitisme! Niet alleen galwespen veroorzaken gallen. Nog andere insecten, zoals galmuggen, galvliegen en sommige luizen, maar ook mijten (kleine spinachtigen) behoren tot de galverwekkers. Elke galverwekker is gebonden aan één of enkele nauw verwante plantensoorten. Eens je er oog voor krijgt, vind je ze overal, en lang niet alleen op eik. Een andere vorm van aantasting op planten wordt veroorzaakt door mineerders. Minuscule mineervliegjes en mineermotjes leggen hun eieren op ofwel in bladeren onder de harde buitenlaag (opperhuid). De larve eet het zachte bladmoes onder de opperhuid op en graaft zich aldus een ‘mijngang’ doorheen het bladweefsel. Naarmate de larve groeit, wordt de mijngang breder. Dit is mooi te zien, aangezien met het bladmoes ook het bladgroen opgegeten wordt. Daardoor is de mijn bruinachtig gekleurd. Sommige mineerders graven geen gang maar eten een hele plek bladmoes op: een blaasmijn. Als de larve volgroeid is, verpopt ze, naar gelang van de soort binnen of buiten de bladmijn. Ze is bijgevolg goed beschermd tegen de buitenwereld, net zoals de galverwekkers. Bij mineerders wordt echter geen nieuw plantenweefsel aangemaakt. Vruchten en zaden: Flora zendt haar dochters uit
bestuiving: p. 7
Erg boeiend is het in de herfst om na te gaan hoe de verschillende plantensoorten hun nakomelingschap de wijde wereld insturen. Net als bij de bestuiving, maken de meeste gebruik van factoren van buitenaf om hun zaden te verspreiden. Sommige staan hier zelf voor in. Heel wat soorten maken gebruik van de wind voor hun zaadverspreiding. Wind is in onze streken een wel erg betrouwbaar hulpmiddel, althans op die plaatsen waar de wind bij de planten kan. Windverspreiders vinden we vooral bij hoge boomsoorten en bij graslandsoorten. De gevleugelde helikoptervruchtjes van esdoorn zijn wellicht het meest bekend. Ook Gewone es, Grove den, Haagbeuk en linde bezitten een dergelijk systeem. Berkenvruchtjes zijn uiterst lichte, kleine nootjes die van twee vleugeltjes voorzien zijn. Enkele volwassen berken zijn theoretisch in staat om met hun zaadproductie op één jaar tijd de gehele Kalmthoutse heide met een dicht berkenbos te bedekken. Wilgen en populieren hebben pluisvruchtjes die bij hevige wind de zaden soms kilometers ver kunnen laten meevoeren. Om deze vruchtjes te zien, moet je al
CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Herfst en Winter - 147
ZAADVERSPREIDING
paardenbloem door de wind
wilde lijsterbes door vogels
kleefkruid door pelsdieren en door de mens
bosviooltje zelf wegschieten
gele lis door het water
reuzenbalsemien zelf wegschieten
148 - CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Herfst en winter
composietenfamilie: p. 21
in de lente op pad. Want bij de in maart bloeiende wilgen gebeurt de zaadverspreiding al bij de bladontluiking, eind april! Onder de kruiden is nagenoeg de gehele composietenfamilie op windverspreiding ingesteld. Composieten groeien dan ook vooral op open plaatsen. Kampioenen zijn echter de pionierplanten. Ze ontkiemen slechts op kale, gestoorde bodems. Na zekere tijd maken ze het terrein geschikt voor andere planten, zodat ze zelf de wijk moeten nemen naar nieuwe storingssituaties zoals storm- of kapvlakten, opgespoten terreinen, akkers... Daar deze nieuwe plek ver van de oude af kan liggen, moeten de zaden naar alle windstreken en over grote afstanden verspreid kunnen worden. Typische voorbeelden zijn de –verguisde– distels (composietenfamilie!), maar ook Wilgenroosje, dat op storm- of kapvlakten groeit, en de reeds genoemde houtgewassen berk en wilg.
leefwijzen van dieren: p. 25
Een andere veel voorkomende manier van zaadverspreiding is beroep doen op dieren. Planten zijn hierbij ingesteld op de verschillende leefwijzen van dieren.
vogels: p. 35
Vogels worden aangelokt door het sappige vruchtvlees dat de zaden van een aantal plantensoorten omgeeft. Vogels hebben geen bijtende monddelen; ze slikken de bessen in hun geheel door. In de bes zitten één of meer zaden die niet door het maagsap worden verteerd. De zaden zijn daartoe met een stevige zaadmantel omgeven. Het is aangetoond dat zaden die door het spijsverteringskanaal van een vogel gepasseerd zijn makkelijker kiemen. Waarschijnlijk wordt de harde zaadhuid door het sterke maagsap enigszins ‘voorgeweekt’. Daar vogels erg mobiele wezens zijn, kunnen de zaden op behoorlijke afstand van de moederplant worden gedeponeerd. Ze worden daarbij nog voorzien van de nodige toegift mest! Toch raken de meeste zaden niet ver van de moederboom. Vogels vliegen immers niet graag met een volle maag. Heel wat van de verorberde zaden worden daarom ter plaatse verteerd en weer uitgescheiden. Onrijpe bessen zijn onopvallend groen; de plant heeft er alle belang bij dat de zaden niet worden meegenomen voor ze volgroeid zijn. De oranje, rode of paarse kleur van rijpe bessen zijn daarentegen het signaal dat de vruchten rijp voor consumptie –van het standpunt van de plant uit bekeken: de zaden klaar voor transport– zijn. Voorbeelden: Duindoorn, Hondsroos, meidoorn, Sleedoorn, Sporkehout, vlier, Wilde lijsterbes en Zoete kers.
zoogdieren: p. 39
Zoogdieren bezitten een pels. Sommige vruchten zijn daarom voorzien van haakjes die aan de haren blijven vasthangen en zo worden meegevoerd. In tegenstelling met de verspreiding via bessen, kunnen de pelsdieren niet rekenen op een ‘wederdienst’ vanwege de planten. Ook mensen doen hier gewild of ongewild aan mee. Denk maar aan de –bij schoolmeisjes vroeger beruchte– klitvruchten van klit en aan de kleine bolletjes van Kleefkruid. Enkele plantensoorten vormen zaden met een ‘mierenbroodje’. Dit is een olierijk aanhangsel dat door deze insecten graag gegeten wordt. Ze nemen daarom de zaden mee naar hun nest, waarbij er steeds wel enkele onderweg blijven liggen. Maarts viooltje en Stinkende gouwe hebben dergelijke zaden.
CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Herfst en Winter - 149
ZAADVERSPREIDING DOOR DE WIND
Schroefvliegers
esdoorn
es
haagbeuk
grove den
linde
Discusvliegers
berk
Veerstaartvliegers
olm
bosrank
Haarvliegers
wilgenroosje
Valschermvliegers
droog weer
nat weer
150 - CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Herfst en winter
bossen: p. 61
zoet water: p. 65
Ook het water doet dienst als transportmiddel voor zaden. De kleine nootjes van Zwarte els zijn sterk oliehoudend, zodat ze blijven drijven. Op het ogenblik dat ze rijp zijn en afvallen, staat in natuurlijke elzenbroekbossen het grondwater boven het maaiveld. In het voorjaar zakt het waterpeil en komen de weggedreven zaadjes op de natte bodem terecht. Daar vinden ze een prima kiembed. Langsheen de oevers van niet gekanaliseerde of geruimde beken groeit Gele lis. In het najaar barsten de komkommerachtige vruchten in drie delen open, waarna evenveel rijen schijfvormige zaden vrijkomen. Ze zijn omgeven door een kurklaagje. Het is de bedoeling dat het zaadje wegdrijft en op een afstand van de moederplant tussen de oeverbegroeiing terechtkomt. Na een tijdje verliest het zijn drijfvermogen en zinkt het naar de bodem. Het volgende jaar groeit het uit tot een nieuwe lisplant. Sommige plantensoorten zijn niet afhankelijk van factoren van buitenaf om hun zaden kwijt te geraken. Ze beschikken over een mechanisme om ze zelf weg te schieten (actieve zaadverspreiding). Het meest spectaculaire voorbeeld vormen de springzaden (balsemienfamilie). Bij de minste aanraking spatten de rijpe vruchten met grote kracht open in vijf kleppen. Die rollen zich zeer snel op en schieten zo de zaden enkele meters ver weg. Hier en daar komt in vochtige loofbossen Groot springzaad voor. Het is een soort met merkwaardig gebouwde gele bloemen die steeds onder een bladschijf zijn opgehangen. Meer algemeen, want een voorkeur aan de dag leggend voor vervuilde rivieroevers, is Reuzenbalsemien. De éénjarige plant wordt tot twee meter hoog en heeft mooie lichtroze bloemen. Ze worden haast uitsluitend door hommels bezocht. Minder spectaculair maar even doeltreffend is de methode van de bosviooltjes. Bij rijpheid springen hun doosvruchten met drie kleppen open. De zaden zitten in het midden tussen beide helften van de kleppen geklemd. Door het indrogen oefenen deze kleppen druk uit op de zaden. Uiteindelijk worden deze laatste met kracht weggeschoten.
peulen: vlinderbloemenfamilie p. 19
Ook bij Brem spatten de rijpe peulen door indroging open, waarbij de zaden naar buiten geslingerd worden. Op warme zomerdagen is dit goed te horen! Een beslist niet te vergeten verspreidingsfactor voor planten –én voor dieren– is tenslotte de mens. Reeds in voorhistorische tijden werden graangewassen, zoals de voorlopers van onze tarwe, uit Zuid-West-Azië naar onze streken gebracht en geteeld. Groot glaskruid zou door de Romeinen als geneeskruid ingevoerd zijn. Kleine maagdenpalm en Maarts viooltje worden sinds mensenheugenis als sierplant gekweekt. Meekrap, Wilde reseda en Wouw zijn uit het Middellandse zeegebied afkomstige verfplanten. Met de ontdekking van Amerika werden heel wat soorten aan de lijst toegevoegd: aardappel (oorspronkelijk als sierplant!), tabak en (later) Amerikaanse eik en Amerikaanse vogelkers, om maar enkele bekende voorbeelden te noemen. Al deze soorten werden aanvankelijk opzettelijk ingevoerd. Zolang ze
CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Herfst en Winter - 151
SPINNEN EN HUN VANGTECHNIEKEN
kruisspin kop met 8 ogen
kruisspin een wielspin
kogelspin
web met vangdraden op de grond
wielweb
krabspin
een trechterspin
huisspin kop met 8 ogen
wolfsspin met eiercocon
zebraspin een springspinnetje
152 - CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Herfst en winter
gebouwen: de stad als biotoop, p. 69
zich niet definitief hebben ingeburgerd, worden ze exoten genoemd. Maar ook onopzettelijk heeft de mens de verspreiding van vele soorten bevorderd. Met granen en andere zaden, katoen, wol e.d. zijn heel wat ‘blinde passagiers’ meegekomen. Zo doken met de komst van de graancultuur soorten als klaproos, Korenbloem en Wilde ridderspoor als akkeronkruiden in onze gewesten op. Toen de mens hier (natuur)stenen gebouwen (kastelen) begon op te trekken, schiep hij een milieu dat gunstig was voor o.a. Muurleeuwenbek en Muurvaren. Het zijn soorten die van nature op rotsen groeien en bij ons voordien niet voorkwamen. Omgekeerd heeft de Europese soort Grote weegbree zich met de ontdekkingsreizigers over heel de wereld verspreid. De indianen noemden de plant, die op betreden plaatsen groeit, ‘het voetspoor van de blanke’. Al deze onopzettelijk ingevoerde en (minstens tijdelijk) verwilderde soorten noemt men adventieven. Opzettelijk zowel als onopzettelijk ingevoerde planten kunnen zich in bepaalde gevallen definitief een plaatsje in onze inheemse plantenwereld veroveren. Ze worden dan als nieuwe soorten voor onze flora beschouwd. De meeste hierboven vermelde soorten (behalve aardappel en tabak) zijn in dat geval. Soms groeien deze ‘nieuwe soorten’ zelfs tot een ware plaag uit. Amerikaanse vogelkers (‘bospest’), Japanse duizendknoop en waterpest zijn bekende c.q. beruchte voorbeelden. Ze kunnen de oorspronkelijke begroeiing volledig verdringen. Ook nu nog worden voortdurend nieuwe plantensoorten uit verre streken ingevoerd om ze in tuinen uit te proberen. Bezint eer ge begint... Herfsttijd... spinnentijd!
spinnen: p. 45
diereneters: p. 27 insecten: p. 45
Met dit stukje zijn we voorgoed in de herfst aanbeland. Niet dat er alleen in het najaar spinnen zouden zijn. Maar als de volwassen kruisspinnen overal in tuin en bosrand hun web weven, is voor de meeste mensen pas echt goed de ‘spinnentijd’ aangebroken. Alle spinnen zijn diereneters. Daarom zijn ze vooral in zomer en herfst actief. In die periode zijn de prooien (meestal insecten) het talrijkst. Toch kunnen ook in het voorjaar heel wat soorten aangetroffen worden. Naar hun jachttechniek worden spinnen onderverdeeld in twee groepen: vangers en jagers. Vangers gebruiken spinseldraden om hun prooi te bemachtigen. Via trillingen van de draden verneemt de spin de vangst van de prooi. Het gezichtsvermogen van deze spinnen is slechts zwak ontwikkeld. Hun ogen zijn klein. Vangspinnen gaan bij de bouw van hun web met Fingerspitzengefühl tewerk. Ze hebben lenige, maar niet zo zwaar gebouwde en gespierde poten. Bij deze groep denken we onmiddellijk aan het verticale, wielvormige web van de kruisspin. Deze spinnen worden daarom wiel(web)spinnen genoemd. Het web wordt dagelijks hersteld. Dat ervaren we als zo’n web het pad naar b.v. ons tuinschuurtje kruist. Kaardenspinnen maken kleine, onregelmatige webjes waartussen kleefbandjes worden gesponnen. Bij kogelspinnen –met kogelrond achterlijf– bestaat het ‘web’ slechts uit kriskras door elkaar lopende kleverige draden, die niet in een plat vlak gelegen zijn. Sommige soorten bedekken een gevangen prooi met extra hoeveelheden
CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Herfst en Winter - 153
Het web van een wielspin is een fascinerend kunstwerk.
154 - CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Herfst en winter
kleefstof. Zo wordt ze volledig in bedwang gehouden. Andere gaan te werk als ervaren stropers. Ze spannen verticale draden naar een tak of naar de grond en voorzien ze onderaan van kleefstof. Als een insect (b.v. een mier) tegen zo’n draad aanloopt, blijft het eraan vastkleven. Het spartelende dier verbreekt daarbij het hechtpunt van de draad, die door het web onder spanning gehouden wordt. Zo worden draad en prooi omhooggetrokken. Deze laatste kan nu enkel nog de komst van de spin afwachten... Hangmatspinnen maken een trechtervormige woonbuis. Ze geeft uit op een horizontaal web. Tussen graspollen, onder heidestruiken maar ook onder keldertrappen e.d. kun je ze aantreffen. De al even bekende als beruchte, maar overigens volstrekt ongevaarlijke huisspinnen behoren tot deze groep. De Waterspin is de enige spinnensoort die uitsluitend in het water leeft. Ze is in Vlaanderen wettelijk beschermd! Buisspinnen maken zoals de vorige groep een woonbuis. In plaats van een web, worden echter een aantal struikeldraden gespannen. Een voorbijkomende prooi wordt vanuit de schuilplaats besprongen. Bij deze laatste groep speelt het web dus nog maar een minieme rol bij het vangen. Ze vormt een overgang van de vangers naar de jagers. Jagers zijn spinnen die actief op zoek gaan naar hun prooi, zonder hierbij gebruik te maken van spinsel. Hun gezichtsvermogen is goed ontwikkeld. Ze hebben grote ogen. De poten zijn groot en gespierd. Let wel: het zijn óók spinnen in de letterlijke zin des woords! Ze hebben spintepels maar gebruiken deze enkel voor de bouw van woning of nest (eipakketjes). Ook bij deze groep zijn verschillende methoden ontwikkeld om de prooi te bemachtigen. Zakspinnen bouwen kleine zakvormige schuilplaatsen van spinsel. Van daaruit wachten ze tot er een prooi voorbijkomt. Een methode die sterk aanleunt bij die van de hierboven beschreven buisspinnen, die nog tot de vangers behoren. Krabspinnen gaan iets verder dan de vorige groep –niet alleen figuurlijk. Ze wachten niet tot de prooi voorbij een vaste schuilplaats komt, maar kiezen een geschikte plek uit om zich in een hinderlaag te leggen. Krabspinnen zijn de kameleons onder de spinnen. Ze kunnen hun lichaamskleur langzaam aanpassen in functie van hun camouflage! Soorten die op boomstammen jagen, hebben een grijsbruine kleur. Andere hebben een achterlijf dat als twee druppels water lijkt op een bloemknop van de plant waarop ze zich schuilhouden. Hun naam danken krabspinnen aan het wat krabachtige uiterlijk, met een krachtig paar voorpoten. Bovendien kunnen ze, net als een krab, snel zijwaarts lopen. Springspinnen jagen zoals katachtigen. Ze rennen rond tot ze met hun –relatief!– grote ogen een prooi ontwaren. Dan gaan ze over op sluipen om, eens de prooi dicht genoeg genaderd, ze met één sprong te grijpen. Speelt dit tafereel zich af op een verticale wand dan spint de spin zich eerst een reddingsdraad. Zo kan ze niet vallen als de sprong mislukt! Gemakkelijk te vinden en te bekijken zijn de kleine, zwartwitgestreepte zebraspinnetjes. Ze bevolken –aan de buitenkant– de zonnige vensterbanken van onze huizen. Ze worden slechts een vijftal millimeter groot. Bekijk ze eens door een loep. Wolfspinnen tenslotte zijn wat jachttechniek betreft te vergelijken met wolven en honden. Ze lopen op de grond levende prooien achterna tot ze ze kunnen grijpen. Ze overwinteren als volwassen spin en zijn dus ook in de lente waar te nemen. In de CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Herfst en Winter - 155
KLIMPLANTEN
klimop tak met hechtwortels
wilde kamperfoelie slingerplant
braam gekromde stekels
klimop bloeitak
bosrank (een clematissoort) krommende bladstelen
heggenrank hechtranken
156 - CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Herfst en winter
zomer kun je de wijfjes hun bolvormige eicocon overal zien meenemen. Als de eitjes uitkomen, kruipen de jonge spinnetjes op de rug van hun moeder tot ze, na ongeveer een week, hun eigen weg kunnen gaan. natuurlijk evenwicht: p. 95 biotopen: p. 59
Om dit stukje af te sluiten nog iets over spinnen en natuurlijk evenwicht. Vastgesteld is dat in veel biotopen minimum vijftig spinnen per vierkante meter voorkomen. Als al deze spinnen per dag slechts één insect van gemiddeld 0,01 gram eten, gedurende tweehonderdvijftig dagen per jaar, levert dit honderdvijfentwintig gram per jaar en per vierkante meter op. Omgerekend per hectare: één en een kwart ton per jaar. Wat zouden wij zonder ‘t spinnenvolkje zijn? Klimop Vanaf eind september, en soms nog tot in december, bloeit Klimop. De meeste mensen weten van deze plant alleen maar dat het een klimplant is. Het klimmen gebeurt met behulp van hechtworteltjes. Ze hechten zich aan oneffen oppervlakken vast: boomstammen maar ook natuur- of bakstenen muren. Dit laatste toont aan dat Klimop geen parasiet is. Water en mineralen worden met behulp van echte wortels uit de grond opgenomen. Door hun klimmende leefwijze kunnen klimplanten beter het zonlicht opvangen. Klimop is daarenboven wintergroen: de leerachtige bladeren zijn met een waslaagje bedekt. Zo wordt de verdamping beperkt en kunnen de bladeren in de winter aan de plant blijven. Dit is van belang in het late najaar en het vroege voorjaar, als de bomen bladerloos zijn. De Klimop kan dan maximaal van het (zwakke) zonlicht profiteren.
nectar: p. 139
insecten: p. 45
Grondstengels en klimmende stengels van Klimop hebben de typische drie- tot vijflobbige ingesneden bladeren. Vanaf een zekere hoogte vormt Klimop afstaande bloeitakken. Ze hebben geen hechtwortels. Hun bladeren zijn ruitvormig, zonder insnijdingen. Op het einde van deze takken staan bolvormige bloeiwijzen. De groenachtige bloempjes zijn onopvallend maar bevatten zeer veel nectar. Op zonnige najaarsdagen gonst het rond een bloeiende Klimop dan ook van bijen, vliegen en wespen. Behalve voor de honingbijen en voor de hommel- en wespenkoninginnen, is het voor deze insecten een ‘galgenmaal’. Als even later de vrieskou haar intrede doet, sterven ze. Klimop vertoont nog een eigenaardigheid. Als bloeitakken worden gestekt, groeit daaruit een lage struik zonder kruipende of klimmende stengels. Deze bloeit normaal. Uit klimmende stengels kunnen zich dus wel bloeitakken ontwikkelen, maar niet omgekeerd. Dergelijke uit gestekte bloeitakken opgekweekte struiken worden in de handel verkocht onder de naam ‘bolklimop’. Vertrekken of verrekken Een van de vele manieren om de koude winter te overbruggen is... hem vermijden. Zoals Vlaamse gepensioneerden naar Benidorm trekken, zoeken ook sommige dieren het zonnige zuiden op. Wie
CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Herfst en Winter - 157
DIEREN DIE TREKKEN
een vlucht ganzen
atalanta
driedoornige stekelbaars
gamma-uil
garnaal
158 - CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Herfst en winter
vogels: p. 35
trek zegt, denkt in de eerste plaats aan vogels. Door hun vliegvermogen kunnen ze snel grote afstanden afleggen. Voor de meeste soorten is de verandering in daglengte het sein om op de vleugels te gaan. Zo hebben ze niet te lijden van de winterkou en komen ze niet in voedselgebrek. Trekvogels die bij ons de zomer doorbrengen zijn meestendeels insecteneters. Die zesvoeters lopen of vliegen er ‘s winters niet zo dik. Tot deze zomergasten behoren de Gierzwaluw en de echte zwaluwen, Fitis en Tjiftjaf, Boomvalk en nog veel andere soorten. Op de belangrijke trekroutes –bij ons hoofdzakelijk langs de kust– kunnen we ook doortrekkers waarnemen. Ze verplaatsen zich van hun noordelijke broedgebieden naar hun zuidelijke winterkwartieren. De bedreigde Kraanvogel, die over het binnenland trekt, en de Beflijster zijn hiervan voorbeelden. Trek is echter niet alleen van vogels bekend. Van sommige vlinders, zoals Doodshoofdvlinder, Groot koolwitje en vooral Nummervlinder of Atalanta is geweten dat ze trekbewegingen maken. Vlinders leven kort en trekken maar in één richting. Het is de volgende generatie die de terugreis onderneemt! Soms is er alleen sprake van immigratie uit zuidelijke streken, zonder terugtrek. Bij het Gammauiltje, een talrijk voorkomend nachtvlindertje, is dit het geval. Ook trekken niet alle exemplaren van een trekvlindersoort. Sommige zeer vroeg verschijnende nummervlinders hebben bij ons op een vorstvrije plaats, zoals een zolder, overwinterd.
vissen: p. 29
amfibieën: p. 31 reptielen: p. 33
Ook bij vissen en schaaldieren valt trek waar te nemen. In zee trekken soorten zoals garnaal, Schol en Strandkrab uit de kustwaters weg naar dieper water. In zoet water trekken vissen zoals Bermpje en Driedoornige stekelbaars uit de ondiepe sloten naar diepere delen van rivieren. Trekbewegingen, zij het over korte afstanden, worden tenslotte aangetroffen bij amfibieën en reptielen. Bladverkleuring en bladval Als de herfst algemeen als een mooi, schilderachtig seizoen bekend staat, komt dat uitsluitend door de bladverkleuring bij bomen. Gele, rode en bruine tinten komen in de plaats van het zomerse groen. Het kostbare bladgroen wordt uit de bladeren weggetrokken en in de overblijvende plantendelen opgeslagen. Hierbij komen anders gekleurde stoffen vrij, of worden deze zichtbaar. Bladeren vallen niet af omdat het in de herfst dikwijls stormachtig waait. Een harde windvlaag –die óók in de zomer voorkomt!– is in het najaar wel aanleiding voor het vallen van een flink pak bladeren, maar niet de oorzaak. Bomen stoten hun bladeren zelf af. Op het einde van de zomer vormen ze een bros kurklaagje op de aanzet van tak en bladsteel. Als alle te recupereren stoffen uit het blad zijn weggehaald, groeit het kurklaagje dicht. Het blad is nu klaar om bij de minste zucht –of zelfs door het eigen gewicht– afgerukt te worden. Het kurklaagje sluit de wond perfect af. Waarom vallen bladeren af? De winter is koud, met lage luchtvochtigheid. Dit laatste betekent dat de bladeren veel water zouden verdampen. Maar bij te lage temperatuur (4° à 6°) kan een
CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Herfst en Winter - 159
BLADVERKLEURING
voor
tijdens
na
Bij verkleuring van bijvoorbeeld een eikenblad (boven) en beukenblad (onder) is goed te zien dat het bladgroen via de nerven wordt afgevoerd.
160 - CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Herfst en winter
groenblijvende bomen: p. 167
plant met zijn wortels geen water opnemen. Als het vriest, is het bodemwater bovendien bevroren. Uitdroging van de plant zou het onafwendbare gevolg zijn. Bij ons werpen de meeste, maar niet alle bomen hun bladeren af. Deze groenblijvende planten komen verder aan bod. Wintervoorraden
vogels: p. 35
In de herfst leggen een aantal dieren voorraden aan voor de komende winter. Waar eiken staan, zijn Eekhoorn en Gaai actief. Ze stoppen op verschillende plaatsen grote hoeveelheden eikels in de grond. De Eekhoorn heeft ook belangstelling voor andere boomvruchten, zoals beukennootjes, dennenzaden en hazelnoten. Soms worden dergelijke voorraden niet aangesproken. Of ze ‘vergeten’ worden, zoals vaak wordt beweerd, is niet zeker. Het is ook mogelijk dat de aangelegde voorraad niet volledig uitgeput raakt. Van Gaai is geweten dat de vogel na de winter de eikels die ondergronds aan de kiemende plantjes vastzitten uit de grond trekt om ze op te eten. Hoe dan ook, op die manier werken deze dieren mee aan de zaadverspreiding van hun voedselleveranciers. Eikels worden in de natuur dus wel degelijk ‘geplant’! Mollen leggen voorraden van hun hoofdvoedsel, regenwormen, aan. Ze bijten de dieren in de kop, waardoor deze niet dood gaan maar doelloos blijven rondkronkelen zonder te kunnen ontsnappen. Paddenstoelen en elfenbankjes: gaat u toch zitten alstublieft! Om paddestoelen nader te leren kennen, moeten we ons naar lagere regionen begeven. Veel soorten steken slechts enkele centimeter tot hoogstens een paar decimeter boven de strooisellaag uit. Voor heel wat mensen is de herfst het paddestoelenseizoen bij uitstek. In de herfst is veel dood materiaal beschikbaar in de natuur, zoals afgevallen bladeren. Maar vooral de toegenomen vochtigheid gekoppeld aan nog niet al te lage temperaturen bevordert in dit jaargetijde de ontwikkeling van paddestoelen. Kenners weten echter dat ook in lente en zomer en zelfs in de winter verschillende soorten waargenomen kunnen worden. Sommige soorten zijn jaarrond te vinden.
zwammen: p. 11
bladgroenverrichting: p. 5 en 89
Zwammen worden onderverdeeld in paddenstoelen en schimmels. De eerste zijn meer ontwikkeld. De eigenlijke zwam bestaat uit een zwamvlok. Die leeft in het materiaal waar hij zijn voedsel uithaalt. Uit deze zwamvlok ontwikkelen zich de meestal vrij opvallende sporendragers. Dit zijn de ‘paddenstoelen’ in de enge betekenis van het woord. Schimmels zijn primitievere zwammen. We kennen ze als korst- of donsachtige uitgroeisels op bedorven voedsel e.d. Bij de voortplanting worden er geen echte paddenstoelen gevormd. Zwammen zijn dieren noch planten. Ze missen het vermogen om aan bladgroenverrichting te doen. Voor hun voeding zijn ze dus afhankelijk van andere organismen, dood of levend. De meeste zwammen leven van dood materiaal, plantaardig of dierlijk. Hierdoor spelen ze als afbrekers een belangrijke rol in de
CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Herfst en Winter - 161
PADDESTOELEN Bouw
hoed
paddenstoel : de sporendrager van de zwam (voortplanting)
sporen steel
beurs
bekerzwammen De sporen worden weggeschoten.
zwamdraad zwamvlok : de eigenlijke zwam
regendruppel
Indeling
plaatjeszwammen
buisjeszwammen
De sporen vallen naar beneden en worden door de wind vervoerd.
sporen
buikzwammen De sporen worden weggeblazen door de druk van een regendruppel.
Voorbeelden
Tondelzwam: de paddestoelen van sommige houtzwammen zijn doorlevend en vormen jaarringen.
Heksenbezem : een schimmel veroorzaakt wilde takgroei.
Grote stinkzwam: doet beroep op vliegen voor de verspreiding van de sporen. Deze zitten in een groene, kleverige stof aan de top van de paddestoel. De stof ruikt naar rottend vlees en lokt aldus aasvliegen aan. De sporen blijven aan de poten van de vliegen kleven en worden zo meegenomen.
162 - CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Herfst en winter
voedselkringloop: p. 91 planten: p. 3
natuurlijke voedselkringloop. Ze breken het dode organische materiaal af en zetten dit om in anorganische stoffen ( mineralen). Die zijn weer opneembaar voor de groene planten. Zulke zwammen worden saprofieten genoemd. Andere zwammen voeden zich met levende organismen. Het zijn parasieten. Soms kunnen ze de dood van hun gastheer veroorzaken. Ook mensen worden door zwammen belaagd. Heel wat huidziekten zijn aantastingen door schimmels, zoals baardschurft.
bodem: p. 87 bladgroenverrichting: p. 5 en 89
verzuring: p. 111
Belangrijk voor de mens zijn die zwammen welke met hun zwamvlokken in verbinding staan met boomwortels en in symbiose leven met de boom. Ze leveren aan de boom bepaalde noodzakelijke bouwstoffen (b.v. nitraten) die de boom zelf niet of moeilijk uit de bodem kan opnemen. Aan de boom onttrekken ze de suikers die ze, door het ontbreken van bladgroen, niet zelf kunnen aanmaken. Beide organismen hebben aldus voordeel bij de samenleving. Een bekend voorbeeld van een paddenstoel die in symbiose leeft met berk is Vliegenzwam. Maar de meeste bodemschimmels krijg je niet te zien. Dergelijke zwammen blijken erg gevoelig voor verzuring van de bodem, ten gevolge van zure neerslag. Als ze afsterven, komt ook de gezondheid van de bomen in het gedrang. Indirect leidt zure neerslag op die manier tot boomsterfte. Winterkleed en winterpels: een wintermode die blijft
vogels: p. 35
Er zijn vogels die een zomer- en winterkleed hebben. Kokmeeuw krijgt in het voorjaar een donkerbruine kop. Deze kleur verdwijnt in het najaar, op twee kleine vlekjes na: het ‘koptelefoontje’. Spreeuwen krijgen een pak met lichte spikkels, die door het afslijten van de veren langzaam weer verdwijnen. Mannelijke eenden (woerden) ruilen hun dof zomerkleed voor een kleurig winterkleed. In dat seizoen grijpt de paarvorming plaats!
zoogdieren: p. 39
De pels van zoogdieren ondergaat eveneens een verandering. De winterpels is veel dikker dan de zomerpels en verschilt bij bepaalde soorten van kleur. Bij Eekhoorn is de winterpels donkerbruin, de zomerpels roodbruin. Dit kunnen we ook bij Edelhert (‘roodwild’) waarnemen. Het meest opvallend is echter de kleurverandering bij Hermelijn. Eerder beschreven we al hoe de zachtbruine zomerpels in de winter overgaat in een hagelwitte vacht. Deze kleurverandering is uiteraard maar interessant in gebieden met langdurige sneeuwval. Daarom kun je bij ons ook in de winter nog wel bruine hermelijnen aantreffen.
Hermelijn: p. 41
Overwintering bij kruiden onderscheid kruiden en houtgewassen: p. 11
Kruidachtige planten vormen geen hout. Sommige zijn geheel of gedeeltelijk wintergroen, zoals Gele dovenetel en Kleine maagdenpalm. Andere sterven bovengronds (tweejarige en overblijvende kruiden) of totaal (eenjarigen) af. Een bijzondere overwinteringsvorm bij tweejarigen en bij overblijvende kruiden is de wortelrozet. Plat tegen de grond aangedrukt, is de plant zo min mogelijk onderhevig aan de weersinvloeden. Tijdens een
CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Herfst en Winter - 163
WINTERKLEED EN WINTERPELS
De witte winterpels met zwarte puntstaart van de Hermelijn werd vroeger gebruikt om zeer dure mantels af te boorden. Je vind ze nog terug op afbeeldingen in sprookjesboeken.
kokmeeuw
zomer
winter
WORTELROZETTEN
teunisbloem
slangenkruid
kaardenbol
164 - CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Herfst en winter
winterwandeling vallen dergelijke wortelrozetten goed op. Zoek ze vooral op plaatsen die ‘s zomers erg droog zijn, zoals in de duinen en op oude spoorwegemplacementen. Vogels in de winter: eten wat de pot schaft
vogels: p. 35 planten- en diereneters: p. 27
parken: p. 77
kiemplanten: p. 133 Klimop: p. 157
ongewervelden: p. 43
insecten: p. 45
De zomer wordt voor onze vogels gekenmerkt door een overvloed aan voedsel. Dit geldt zowel voor de planten- als voor de diereneters. Vogels die hier overwinteren, moeten het met heel wat minder stellen. Voor afvaleters zoals kraaien en meeuwen is de winter geen moeilijk seizoen meer. Ze profiteren mee van de overdaad die de moderne beschavingsziekte van onze samenleving kan worden genoemd. Op vuilnisbelten, in stadsparken, langs verkeerswegen (overreden dieren!), overal komen ze aan hun trekken. Hun aantallen nemen dan ook alsmaar toe. Maar getuigt het niet van kortzichtigheid of van menselijke hoogmoed om van een kraaien- of meeuwen’probleem’ te gewagen?.. Planteneters vinden daarentegen veel minder voedsel. De meeste zachte bessen zijn al opgebruikt in de nazomer. Jonge blaadjes of kiemplantjes zijn onvindbaar. Wat overblijft zijn knoppen, (harde) vruchten en zaden. In bosrijke streken bestaat het wintervoedsel van Houtduif bijna uitsluitend uit de bessen van Klimop, die pas na de jaarwisseling rijp zijn. Insecteneters hebben het in de winter helemaal niet onder de markt. De meeste zijn dan ook weggetrokken naar warmere oorden. Een aantal soorten blijft niettemin. Ze moeten van dieet veranderen. Hun spijsverteringsstelsel past zich daaraan aan. Mezen zijn in het zomerhalfjaar uitgesproken insecteneters. Koolmees voedt zich ‘s winters in de natuur met oliehoudende zaden. Een goed mastjaar van Beuk heeft een positieve invloed op de koolmeespopulatie. Zoniet brengen de voedertafels in de tuinen redding. Ook Pimpelmees verschijnt op voedertafels. In de natuur probeert deze soort met een gemengd dieet van zaden, aangevuld met kleine ongewervelden, aan de kost te komen. Vroeger werd er de nadruk op gelegd om het voederen van de vogels in het voorjaar te staken. De jongen kunnen immers alleen insecten verteren. Als de ouders ze met (gemakkelijker te bemachtigen) zaden, kaasrestjes, e.d. zouden voeren, gaan ze onherroepelijk dood. Recenter onderzoek lijkt dit in twijfel te trekken. De oudervogels zouden het vogelvoer zelf opeten en de jongen met insecten blijven voeren. Weerom een voorbeeld dat de natuur nog lang niet al haar geheimen heeft prijsgegeven! Soorten zoals Merel en Spreeuw wisselen hun menu naargelang van het jaargetijde. In de zomermaanden eten ze vooral insecten. In de herfst voeden ze zich met bessen en andere vruchten. ‘s Winters nemen ze genoegen met allerlei afval –en met wat de mens hun toestopt! Regenwormen eten ze het hele jaar door, zolang de grond niet bevroren of ondergesneeuwd is. In de natuur bestaat evenwel geen regel zonder uitzondering. Deze laatste wordt hier vertegenwoordigd door soorten als Boomkruiper,
CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Herfst en Winter - 165
KNOPPEN eindknop
delen van een twijg bij Paardenkastanje
scheut : groei van 1 jaar
zijknop litteken van de aanhechting van de bladsteel
ringvormig litteken van de knopschubben van de vorige eindknop
beuk
haagbeuk
eik
wilg
vlier
(afstaande knoppen) (aanliggende knoppen)
‘cornus’ betekent ‘hoorn’
gewone es
zwarte els
esdoorn
rode kornoelje
166 - CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Herfst en winter
ongewervelden: p. 43
goudhaantjes, Staartmees en Winterkoning. Deze standvogels voeden zich jaarrond met insecten en andere ongewervelden. Tussen de strooisellaag overwintert veel van het kleine grut. Ze worden belaagd door Winterkoning. Hij lijkt wel een muis zoals hij op de bosbodem heen en weer wipt. Insecten die zich tussen schorsspleten hebben verscholen, kunnen een bezoekje van Boomkruiper verwachten. In de lucht zijn op warme winterdagen zwermen dansmuggen aan te treffen. Het zijn de mannetjes, die met hun acrobatisch gewriemel de wijfjes pogen te lokken om te paren. In groep vallen ze beter op dan wanneer ze er alleen op uit zouden moeten trekken. Veel tijd hebben ze inderdaad niet. Volwassen dansmuggen eten niet maar teren uitsluitend op de reserve die ze als larve –in zuiver water– hebben aangelegd. Dansmuggen en discotheekbezoekers, er zijn méér gelijkenissen dan u dacht!.. Bomen in wintertooi Als de bladeren van de bomen gevallen zijn, houdt voor velen meteen de mogelijkheid op om de bomen op naam te brengen. Vreemd, als je bedenkt dat bomen zoveel méér zijn dan bladeren. Vergelijk het maar met iemand die zijn of haar partner niet meer herkent als deze met een ander kapsel van de kapper terugkeert... Tijd dus om de bladeren even te vergeten en te kijken naar knoppen, takken, stammen en boomsilhouetten. Knoppen zijn overwinteringsorganen. Bij bomen en struiken zitten ze langs en aan het uiteinde van de twijgen. Ze worden al in de zomer gevormd. De ganse winter blijven ze in rust om in de lente te ontluiken. Kort vóór het uitlopen gaan ze ‘schuiven’ en worden daarbij soms opvallend groen. Voor velen vallen ze pas dan voor het eerst op. Dat knoppen in de lente aan de bomen zouden verschijnen, is een wijd verspreid misverstand! Er bestaan bladknoppen, bloemknoppen en gemengde knoppen. Bladeren en/of bloemen zijn reeds volledig gevormd in de knop. Bij het uitlopen worden ze als het ware volgepompt met sap, zoals een luchtmatras met lucht. Om de winter door te komen, bezitten knoppen slechts een gering vochtgehalte. Het sap heeft vaak een grote suikerconcentratie; een vorm van ‘antivries’. Aan de buitenkant zijn veel knoppen bedekt met schubben. Deze zijn soms behaard (Wilde lijsterbes) of kleverig (paardenkastanje). Het is een bescherming tegen uitdrogen. Takstand, bladstand en dus óók de stand van de knoppen zijn van een bepaalde boomsoort altijd gelijk. Dit geldt zelfs voor de stand van de knopschubben! Vergelijk maar eens de knoppen van Beuk of eik met die van esdoorn. Ook de kleur is typisch: roestbruin bij Beuk en eik, groen bij esdoorn, paarsblauw bij Zwarte els en zwart bij Gewone es, rood aangelopen bij linde. De vorm is al evenzeer een determinatiekenmerk: rolrond bij Hazelaar en linde, groot en langwerpig spits uitlopend bij Beuk, zoals hoorntjes en zonder schubben bij kornoelje. Knoppen van populieren en van Zwarte els staan op een kort steeltje; wilgenknoppen liggen plat tegen de twijg aan, met één enkele glanzende knopschub.
CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Herfst en Winter - 167
BOMEN IN WINTERTOOI
zwarte els
eik
linde
168 - CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Herfst en winter
bladstand: p. 3
Hazelaar: p. 129
Ook het silhouet en de stam helpen ons de naam van de boom terug te vinden. Het silhouet wordt in belangrijke mate bepaald door de hierboven vermelde takstand. Jonge esdoorns, essen en populieren maken met hun tegenoverstaand ingeplante takken een erg regelmatige, ‘saaie’ indruk. Op latere leeftijd wordt het patroon onregelmatiger omdat heel wat takken sneuvelen (of nooit uitgelopen zijn, omdat de knop was afgegeten of bevroren!). Bekend is het grillige silhouet met kronkelige takken van eik. Let ook eens op linde: naar boven gerichte zijknoppen op de takken nemen dikwijls de rol van de (verdwenen) eindknop over. Hierdoor doen de opstijgende en naar buiten draaiende takken wat aan een springende waterval denken. Hazelaar ziet er dan weer uit als een grote parasol, met vanuit het centrum naar buiten gebogen takken. De stam kan glad (Beuk) of gegroefd (eik, linde) zijn, of afschilferend (Gewone esdoorn en paardenkastanje). Door zijn witte schors is Ruwe berk wellicht de meest bekende boom. Platanen laten in de winter hele schorsplakken naar beneden vallen. De stam vertoont daardoor een geelachtig vlekkenpatroon. Zoete kers heeft horizontale ribbels; Haagbeuk eigenaardige zigzag lopende strepen. Let op: deze kenmerken gelden enkel voor volwassen exemplaren. Jonge bomen hebben over ‘t algemeen een gladde schors.
naaldbomen: p. 13
Tenslotte zijn er wintergroene boomsoorten. Deze leveren uiteraard geen problemen bij determinatie in de winter. De meeste naaldbomen maar ook Hulst –en onder de houtige klimplanten Klimop– hebben leerachtige bladeren met een waslaagje om verdamping tegen te gaan. De bladeren van Hulst hebben een stekelige rand. Dit komt goed van pas, als je als enige groene jongen in het kale bos de aandacht van het knabbelende volkje trekt!.. Vogels waarnemen in de winter
vogels: p. 35
tuinen: p. 75
zomergasten: p. 159
Al lijkt dit op het eerste gezicht misschien vreemd, maar om vogels te leren kennen is de winter een heel geschikt seizoen! Het aantal soorten is niet zo groot als in de zomermaanden. In de kale bomen zijn de vogels goed te observeren. Veel soorten zoeken bovendien de nabijheid van de mens op. Met een goede vogelgids en zo mogelijk met een verrekijker gewapend, hoef je je niet te verplaatsen naar verre oorden om reeds een behoorlijk aantal soorten tegen te komen. Wie een tuin bezit, hoeft zich maar aan het raam te installeren om heel wat interessante waarnemingen te doen. Maar ook een balkon biedt mogelijkheden, zeker als er een voedertafel wordt geplaatst. Let bij vogels op hun gedragingen, hun silhouet, hun manier van vliegen, de opvallende veldkenmerken... Heel leerzaam is het om dit in tekeningetjes te proberen vast te leggen. Bij het maken van schetsen, hoe stuntelig ook, ben je verplicht om veel beter op allerlei details te letten. Zo wordt het waarnemingsvermogen aangescherpt. Leer, óók door een verrekijker, de grootte van de vogel in te schatten. Vergelijk met ‘referentiesoorten’: (groter of kleiner dan een) mus, Merel, duif of kraai. Zo kun je je al een goed beeld vormen van een aantal vogels, vooraleer onze avifauna weer wordt aangevuld met de zomergasten.
CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Herfst en Winter - 169
VOGELS WAARNEMEN IN DE WINTER
houtduif
kauw
spreeuw
torenvalk
VLIEGEND
merel
roodborst
LOPEND
peddelende ekstervlucht rennend (spreeuw) of stappend (duif)
golvende spechtenvlucht
hippend (mus, merel) rechte spreeuwenvlucht De snavel van een vogel is aangepast aan zijn manier van voedselzoeken.
VLIEGEND
Wilde eend: weke plantendelen en kleine waterdieren (zeefsnavel). Vink: zaden (kraaksnavel). buizerd
torenvalk
wilde eend
blauwe reiger Boomklever: insecten tussen schorsspleten (beitelsnavel).
ZWEMMEND
type zwemeend (grondelende watervogels)
type duikeend (duikende watervogels)
Arend: dierlijke prooien (haaksnavel).
170 - CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Herfst en winter
vijvers: p. 65
park: p. 77 bos: p. 65 heg: p. 73
Toch is de winter niet louter het seizoen waarin een aantal zomervogels op het appèl ontbreken. Er zijn soorten die meer noordelijk broeden, en in de winter naar onze streken afzakken: wintergasten. Veel van deze vogels voeden zich in zoet water of op de grond. IJsgang en sneeuwval maken hun voedselgebieden ‘s winters onbruikbaar. Zo verlaten heel wat eenden, duikers, futen en ganzen de noordelijke meren. Een aantal soorten trekt naar de open zee, andere troepen samen aan riviermondingen of in de kustzone: Brandgans, Grote mantelmeeuw, Kolgans, Rietgans, Rotgans, Smient, strandlopers, Toppereend, Wilde zwaan, Zwarte zee-eend e.a. Sommige eenden komen als soort heel het jaar door bij ons voor, maar de uit het noorden afkomstige winterpopulatie is groter en gemakkelijker te observeren dan de –broedende en ruiende– zomerpopulatie. Op vijvers kunnen ‘s winters grote aantallen Brilduiker, Nonnetje, Kuifeend, Tafeleend, Wintertaling en (in mindere mate) Pijlstaart waargenomen worden. Met een sterke verrekijker of een telescoop zijn ze makkelijk te determineren. In parken, boomgaarden, open bossen en heggen komen in de winter troepen Keep, Koperwiek en Kramsvogel voor; beide laatste soorten vaak ook op weiland en grasvelden. De eerste is een nauwe verwant van onze Vink. Hij valt op door zijn roestkleurige borst en witte buik. Koperwiek onderscheidt zich van de heel het jaar door voorkomende Grote lijster en Zanglijster door de oranjerode flanken. Kramsvogel, ook een lijstersoort, is te herkennen aan de grijze kop en stuit. Mossen: een laag bij de gronds verhaal
mossen: p. 13
sporen: p. 7
Mossen zijn er het hele jaar. In de winter zijn ze het best te bekijken. Ondanks hun kleine afmetingen zijn mossen uiterst belangrijke organismen in de natuur. Ze hebben geen echte wortels om water en mineralen mee uit de bodem op te zuigen. Die worden rechtstreeks via de blaadjes opgenomen. Mossen groeien in dichte kussens. Daardoor heerst in hun directe omgeving een hoge luchtvochtigheid. Zo wordt de verdamping beperkt, niet alleen voor zichzelf maar ook voor de eronder zittende bodem. Aldus kan één hectare mosvegetatie dertigduizend liter water opnemen en wekenlang vasthouden. Mossen voorkomen op die manier uitdroging van de bosbodem. Tevens gaan ze afspoeling van water –en dus erosie– op hellingen tegen. Ze regelen mee de waterhuishouding van het bos. Op het einde van de winter planten de meeste mossen zich voort. Let eens op de sporendoosjes. Ze verschijnen aan het uiteinde van draaddunne steeltjes op de (vrouwelijke) mosplantjes. Dat mossen zo vroeg op het jaar actief zijn, is niet te verwonderen. Voor zo’n kleine plantjes is er nu nog voldoende licht (energie) op te vangen op de bosbodem. Slapen voor je leven! In de winter zul je buiten vergeefs naar vleermuizen, egels, amfibieën, reptielen, hommels en zo meer zoeken. Al deze dieren houden een winterslaap. Dit is een maandenlang durende toestand waarbij alle levensprocessen nagenoeg stilstaan. De lichaams-
CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Herfst en Winter - 171
WINTERGASTEN IN HET PARK
keep
koperwiek
kramsvogel
EENDEN IN DE WINTER
slobeend
wilde eend
tafeleend
kuifeend
wintertaling
pijlstaart
Alle afgebeelde eenden zijn mannetjes. Kuifeend en tafeleend zijn duikeenden (zie vorige bladzijde).
172 - CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Herfst en winter
temperatuur daalt sterk, evenals het ademhalings- en hartritme. De dieren vertonen geen enkele activiteit. Zo kunnen ze zonder eten en drinken en met weinig zuurstof in leven blijven. Een winterslaap is voor dergelijke soorten noodzakelijk. Ze zouden omkomen door voedselgebrek en koude. Ze bereiden zich voor op hun rustperiode door een vetreserve aan te leggen, waarop ze gedurende de winter teren. Ze zoeken een beschutte plek op, waar de kans op bevriezing en uitdroging zo klein mogelijk is. vleermuizen: p. 39 en p. 139 bossen: p. 65
Egel: p. 39
Vleermuizen overwinteren, naargelang de soort, in holle bomen, gebouwen, natuurlijke en kunstmatige grotten. Voor de eerste groep was het gebrek aan geschikte bomen in productiebossen vroeger problematisch. Het gewijzigde bosbeheer besteedt steeds meer aandacht aan ‘vleermuizenbomen’. Jaarlijks worden talloze vleermuizen op kerkzolders, in schuren, tussen dakomlijstingen en in spouwmuren al dan niet met opzet uitgemoord. Ook in natuurlijke grotten worden ze bedreigd, door recreatie. Toeristische ‘speleologie’ is funest voor de rustbehoevende vleermuizen. Wakker worden betekent extra energieverbruik. Daardoor kan de vetreserve voortijdig opraken. Natuurbehoudsverenigingen proberen om die reden grotten en groeven te beheren als vleermuisreservaten. Ook het inrichten als overwinteringsplaats van oude ijskelders in kasteelparken is meermaals succesvol gebleken. Een ander insectenetend zoogdier dat een winterslaap houdt, is de Egel. Hij rolt zich op onder een dikke strooisellaag. Geen echte winterslaap daarentegen houdt de Eekhoorn. Hij slaapt wel veel in de winter, maar zijn lichaamstemperatuur daalt daarbij niet in zo’n sterke mate. Hij verbruikt dus meer energie en wordt geregeld wakker om voedsel te zoeken.
insecten: p. 45
Insecten overwinteren veelal in ei- of popstadium (soms ook als larve). Een aantal soorten houdt echter in volwassen toestand een winterslaap. Sommige vliegen en muggen, hommel- en wespenkoninginnen, lieveheersbeestjes en vlinders als Dagpauwoog en Kleine vos zoeken een onderkomen achter boomschors, in een schuur of kelder, in de bodem of in de strooisellaag. Die laag bevriest bovendien vrijwel nooit door de warmte producerende rottingsprocessen.
amfibieën: p. 31
Kikkers graven zich in de modder van sloten en poelen in. Padden en salamanders kruipen in de grond. Ze ademen nog door hun dunne, naakte huid. Slangen en hagedissen zoeken verlaten holen in de grond op.
reptielen: p. 33
Kraakwilg
knotwilg: p. 73
Hier en daar is in polders en beemden wel Kraakwilg te vinden. Hij lijkt in grootte en vorm wat op de bekende Schietwilg –als deze laatste tenminste niet geknot wordt! Van op afstand herken je Kraakwilg, zeker bij zonnig winterweer, aan de gele schijn van de kroon. Deze wordt veroorzaakt door de licht bruingele, eenjarige twijgen. Met deze twijgen is iets merkwaardigs aan de hand. Bij de minste aanraking breken ze onderaan af. Meteen is ook de naamgeving
CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Herfst en Winter - 173
WINTERSLAPENDE DIEREN: VLEERMUIZEN IJskelders vind je in heel Vlaanderen. Daarom zijn het belangrijke overwinteringsplaatsen voor vleermuizen.
IJskelder
Metselwerk met groeven en spleten waartussen vleermuizen zich verschuilen.
ingang
Een winterslapende watervleermuis.
OOK SOMMIGE VLINDERS HOUDEN EEN WINTERSLAAP
Vele vleermuissoorten leven zomer en winter in bomen. Vleermuiskasten kunnen soms natuurlijke boomholten vervangen.
O.m. kleine vos en dagpauwoog overwinteren als volwassen insect. De onderkant van de vleugels is dof bruinzwart gekleurd. Zo vallen de insecten niet op in hun schuilplaats.
174 - CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Herfst en winter
rivieren: p. 65
verklaard! Het afbreken van de twijgen is een voorbeeld van ongeslachtelijke voortplanting. Wilgentakken lopen heel gemakkelijk uit. Denk maar aan weidepaaltjes van wilgenhout en aan het poten van wilgentakken om er knotwilgen van te maken. Kraakwilg groeit van nature op plaatsen die ‘s winters onder water lopen, zoals vloedbossen langsheen rivieren. Door de werking van het stromende water –of eertijds door een passerende Eland– breken twijgen af en komen ze in het water terecht. Ze worden een eindje met de stroming meegevoerd tot ze ergens tussen de begroeiing of de modder blijven steken. Bij het terugtrekken van het water kunnen ze wortel schieten. Kraakwilg kent ook geslachtelijke voortplanting, door middel van bloemen en zaden. Uiteraard zou het afbreken van twijgen voor de bebladerde boom erg nadelig zijn. Deze eigenschap verdwijnt dan ook met het uitlopen van de bladeren. De ‘vindingrijkheid’ van de natuur kent voorwaar geen grenzen...
Ook de egel houdt een echte winterslaap.
CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Herfst en Winter - 175