Handboek
Incidentmanagement
NNVO 24-‐09-‐13
1 2
2 Handboek Incidentmanagement 1. INLEIDING Voor je ligt het handboek ‘Incident Management’. Dit handboek kan je gebruiken om antwoorden te vinden op verschillende vragen betreft incidentmanagement. Nautische incidenten komen regelmatig voor. Dikwijls vinden wij hiervan rapportage in de media. De impact op een belangrijke vaarweg is meestal erg groot. Veel oponthoud en vaak irritaties bij schippers. De nadruk bij de bestrijding van incidenten ligt vaak bij Politie, Brandweer, GGD (GHOR) en bestuur (gemeente). De rol van nautische partijen lijkt op de achtergrond te zijn. Het lijkt, want wat nautische partijen doen, is van cruciaal belang voor de hervatting van het verkeer. Of dit nu op de weg of op het water is doet er niet toe. Hoe functioneert de Vaarwegbeheerder wanneer een incident zich voordoet? De basis hulpverleningsdiensten vervullen hun taken volgens draaiboeken en opschalingmethode (GRIP). Ook Vaarwegbeheerders kennen een specifieke werkwijze bij incidenten op of bij het water. Hoe verhouden deze opschalingmethodes zich tot elkaar? Waarin kan de Vaarwegbeheerder de hulpverleningsdiensten ondersteunen ? De hulpverleningsdiensten verwachten het nodige van de Vaarwegbeheerder tijdens een incident op het water. Men gaat er terecht van uit dat de Vaarwegbeheerder adequaat inspeelt op het incident en meewerkt aan de bestrijding er van. De samenwerking tussen de Vaarwegbeheerder en de hulpverleningsdiensten en de samenwerking tussen medewerkers van de Vaarwegbeheerder onderling zijn hiervoor bepalend. Hierdoor ontstaat een constructieve samenwerking. Hiervoor zijn goede opleidingen en cursussen nodig. Zonder een gedegen en doordachte opleiding is bovenstaande samenwerking bij een crisis onmogelijk.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
3 Handboek Incidentmanagement 2. Crisisbeheersing Crisisbeheersing / rampenbestrijding is het geheel van maatregelen en voorzieningen ter waarborging van de nationale veiligheid. Deze maatregelen worden getroffen door de overheid, in samenwerking met andere organisaties. Het gaat om maatregelen ter voorbereiding op crises / rampen en na afloop daarvan (nafase).
2.1
Van incident tot ramp
Een incident is een gebeurtenis, voorval, storing of verstoring. Incidenten zijn voorvallen die (nog) geen verregaande gevolgen hebben voor het normaal functioneren. Een incident is een eenmalige verstoring van de rust of normale toestand. Een incident kan leiden tot een calamiteit of ramp. Ook relatief kleine ongelukken behoren tot een incident. Bijvoorbeeld: een bromfietser die uitglijdt op de brug waarbij een ambulance nodig is, is een incident. Bij dit incident is er sprake van een verstoring: de brug kan tijdelijk niet meer draaien, er is tijdelijk hinder voor het verkeer op de weg, de ambulance moet komen enz. Correct handelen moet verhinderen dat een incident kan uitgroeien tot een calamiteit. Bij een incident kunnen meerdere hulpdiensten gealarmeerd worden. Denk bijvoorbeeld aan een van boord gevallen bemanningslid. Bij dit incident hebben meerdere diensten een rol. De brandweer zet duikteams in, er staat een ambulance gereed, de vaarwegbeheerder zal aanwezig kunnen zijn en de politie kan ingezet worden. Het wezenlijke verschil tussen een incident en een calamiteit zijn onder andere de gevolgen van beide, een calamiteit heeft verstrijkende gevolgen dan een incident. Aan het aantal hulpverleners bij het ongeval is niet op te maken of we te maken hebben met een incident of een ramp. De manier waarop de aansturing van de hulpverleners plaatsvindt, de coördinatie, is wel relevant om het verschil tussen beiden te maken. Een calamiteit is een gebeurtenis waardoor een ernstige verstoring van de algemene veiligheid is ontstaan waarbij het leven en de gezondheid van personen en/of grote materiële belangen in ernstige mate worden bedreigd of worden geschaad. Bijvoorbeeld: een zwaar ongeval of niet-‐ongeval met grote materiële schade waarbij gecoördineerde inzet van meerdere hulpdiensten en eventueel andere maatschappelijke organisaties vereist is. De gevolgen en uitstralingseffecten zijn of lijken beheersbaar, stabilisatie is of lijkt binnen redelijke termijn haalbaar, maar escalatie is niet uitgesloten. Als in het voorbeeld van de gevallen bromfietser een tankauto met gevaarlijke lading moet uitwijken, waardoor de tankauto op de andere weghelft een andere vrachtauto frontaal aanrijdt, waardoor er meerdere gewonden zijn en er kans op het lekken van gevaarlijke stoffen bestaat, is er sprake van een calamiteit.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
4 Handboek Incidentmanagement Bij een calamiteit zullen de processen van de hulpdiensten via een coördineerde inzet plaatsvinden, waarbij er onderscheid wordt gemaakt tussen een brongebied en een effectgebied. Volgens de Wet Veiligheidsregio's is een ramp: Een zwaar ongeval of een andere gebeurtenis waarbij het leven en de gezondheid van vele personen, het milieu of grote materiële belangen in ernstige mate worden bedreigd of zijn geschaad en waarbij een gecoördineerde inzet van diensten of organisatie van verschillende disciplines is vereist om de dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken. Kortom; een ramp is een ernstig incident met veel slachtoffers en/of grote schade, waarvan de gevolgen zo groot zijn dat de hulpdiensten (politie, brandweer, ambulances, ziekenhuizen) met de normale middelen en de normale organisatiestructuur het incident niet kunnen afhandelen. Er moeten dus extra middelen ingezet worden en een speciale organisatiestructuur worden opgezet. Tijdens dergelijke rampen treden er coördinatieteams in werking die van afstand de effecten van het incident gaan managen. Er wordt dan onderscheid gemaakt in een brongebied, daar waar het ongeval plaatsvindt, en een effectgebied. Soms kunnen bron-‐ en effectgebied kilometers uit elkaar liggen. Denk bijvoorbeeld aan de brand bij Chemiepack in Moerdijk. Hierbij waaide de wolk met mogelijk gevaarlijke stoffen over een groot deel van Nederland. In meerdere regio’s werden coördinatieteams ingezet om de effecten van de brand in kaart te brengen. Er werden speciale meetteams ingezet om gevaarlijke stoffen in de rook te meter. Als in het voorbeeld van de gevallen bromfietser, de tankwagen ontploft waarbij een grote ongecontroleerde brand ontstaat, delen van de omgeving zwaar beschadigd zijn en er (mogelijk) meerdere doden zijn spreken we van een ramp. Wat maakt een incident tot ramp? Een incident is bijvoorbeeld een ongeluk, brand, explosie, overstroming, kortom alles wat de zwaailichtensector tot actie doet overgaan. In de meeste gevallen zijn deze incidenten gemakkelijk op te lossen en vrijwel nooit loopt zo'n incident uit op een ramp. Welke factoren spelen mee bij de ontwikkeling van een incident tot een ramp?
Een groot aantal slachtoffers: de opvang van een groot aantal gewonden op dezelfde plaats en hetzelfde tijdstip gaat al gauw de bestaande capaciteit aan ambulances en eerste hulp te boven. Grote hoeveelheden daklozen of evacués: zij kunnen niet binnen de normale gemeentelijke kanalen onder dak gebracht worden. Verwoesting van meerdere gebouwen door brand, instorting of overstroming. De brandweer kan met de bestaande capaciteit niet snel genoeg branden blussen en beklemt zittende slachtoffers bevrijden, of het overstromende water snel genoeg wegpompen. Verwoesting van wegen en water/gas/stroom voorzieningen waardoor het openbare leven in een bepaald gebied onmogelijk
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
5 Handboek Incidentmanagement wordt. Nutsbedrijven zijn niet in staat deze voorzieningen weer snel beschikbaar te hebben. Verontreiniging of besmetting van het leefmilieu, waarbij de volksgezondheid zodanig bedreigd wordt dat acute ontruiming van een bepaald gebied nodig is.
Het geheel van maatregelen en voorzieningen, met inbegrip van de voorbereiding daarop, dat het gemeentebestuur of het bestuur van een veiligheidsregio treft met het oog op een ramp, het voorkomen van een ramp en het beperken van de gevolgen van een ramp.
2.2 Wat is een crisis ? Een situatie waarin een vitaal belang van de samenleving is aangetast of dreigt te worden aangetast. Dit kan een bedreiging zijn van de rechtsorde of de openbare veiligheid (bijv. terrorisme of oploop bij winkels als voedselschaarste dreigt), maar ook de uitval van vitale infrastructuur (bijv. energievoorziening, telecommunicatie) of het zich voordoen van dierziekten of pandemieën (bijv. varkenspest, Mexicaanse griep). Crisisbeheersing Het geheel van maatregelen en voorzieningen, met inbegrip van de voorbereiding daarop, dat het gemeentebestuur of het bestuur van een veiligheidsregio in een crisis treft ter handhaving van de openbare orde, indien van toepassing in samenhang met de maatregelen en voorzieningen die op basis van een bij of krachtens enige andere wet toegekende bevoegdheid ter zake van een crisis worden getroffen.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
6 Handboek Incidentmanagement 3. Wetgeving en planvorming 3.1
Geschiedenis van Crisisbeheersing
De (voorbereiding op) de crisisbeheersing vindt plaats binnen een specifiek wettelijk en organisatorisch kader. Crisisbeheersing in Nederland is lange tijd vooral gericht geweest op de bescherming van de bevolking tegen de gevolgen van oorlogsgeweld. Vanuit de “Nota hulpverlening bij ongevallen en rampen” (1975) kwamen de regionale brandweren tot stand. Verschillende wetsontwerpen voorzagen in het wettelijk kader voor de lokale en regionale brandweerzorg en de basis voor de crisisbeheersingsorganisatie. Omdat de Tweede Kamer gemeenten zo snel mogelijk wilde verplichten een rampenplan vast te stellen, kwam de Wet rampenplannen. Deze bepalingen zijn later in de Rampenwet (1985) en de daarop volgenWet Veiligheidsregio’s (WRZO 1985), opgenomen. Nadat ons land vanaf begin jaren negentig door verschillende rampen was getroffen, ontstond het besef dat de organisatie van en de voorbereiding op de crisisbeheersing te wensen overlieten. Op 10 oktober 2010 is de Wet veiligheidsregio’s in werking getreden. De wet beoogt een efficiënte en kwalitatief hoogwaardige organisatie van de brandweerzorg, geneeskundige hulpverlening en crisisbeheersing onder één regionale bestuurlijke regie. De Wet veiligheidsregio’s vervangt de Brandweerwet 1985, de Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen (Wghor) en Wet Veiligheidsregio’s (Wrzo) vervangen.
3.2
Veiligheidsregio’s
Een veiligheidsregio is een samenwerkingsverband tussen gemeenten, hulpverleningsdiensten en partners, met taken op het terrein van brandweerzorg, crisisbeheersing, geneeskundige hulpverlening en handhaving van de openbare orde en veiligheid. De samenwerking is gestoeld op de Wet Gemeenschappelijke Regelingen (WGR). Voor deze taken wordt een geografische indeling aangehouden die overeenkomt met die van de huidige politieregio’s, vandaar dat Nederland 25 veiligheidsregio’s kent1.
1
Per 1 januari 2013 is de politie opgegaan in één nationale politie, bestaande uit 10 regionale eenheden. Vooralsnog blijven er 25 veiligheidsregio’s.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
7 Handboek Incidentmanagement
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
8 Handboek Incidentmanagement 3.3 Voorbereiding crisisbeheersing 3.3.1 Risicobeleid Risicobeleid hoort tot de reguliere taken van de overheid (gemeenten, veiligheidsregio's provincies en waterschappen). Ze voeren deze taak uit via ruimtelijke en infrastructurele planvorming en het verlenen en handhaven van vergunningen. De rijksoverheid is verantwoordelijk voor de algemene beleidsontwikkeling op dit terrein: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid: interne veiligheid (arbeidsomstandigheden); Ministerie van Infrastructuur en Milieu: externe veiligheid; Ministerie van Veiligheid en Justitie: algemene beleidslijnen crisisbeheersing.
3.3.2 Voorbereiding Crisisbeheersing De voorbereiding in de crisisbeheersing is een cyclisch proces dat start met het bepalen van het risicoprofiel van een bepaald gebied en dat eindigt met een evaluatie van het gevoerde beleid. De voorbereiding op de crisisbeheersing is bepalend voor de daadwerkelijke bestrijding. Ook bij de beheersing van crises hebben de verschillende bestuurslagen, hun eigen taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden.
3.3.3 Bestrijding en nazorg De voorbereiding op de crisisbeheersing is bepalend voor de daadwerkelijke bestrijding. Ook bij de beheersing van crises hebben de verschillende bestuurslagen hun eigen taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Bij de nazorg of nafase gaat het om maatregelen om te komen tot een normale situatie. Eerstverantwoordelijke is de burgemeester van de betrokken gemeente waar de crisis plaatsvindt. Afhankelijk van de medische, psychosociale, juridische en economische aspecten van de gevolgen van de crisis en het ingezette proces van herstel en wederopbouw, kunnen daar vele organisaties bij betrokken zijn. De kwaliteit van crisisbeheersing is afhankelijk van een goede voorbereiding. Het beleid, de planvorming en de organisatie moeten gebaseerd zijn op de aanwezige risico’s en de gevolgen daarvan. Ook moet periodiek worden bekeken of de geleverde prestaties nog wel in overeenstemming zijn met deze risico’s.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
9 Handboek Incidentmanagement 3.4
Planvorming
Een belangrijk onderdeel van de voorbereiding is de planvorming. De verschillende plannen zijn van groot belang voor het goed laten verlopen van de crisisbeheersing. Een drietal plannen wordt gehanteerd: Het beleidsplan, het crisisplan en het rampbestrijdingsplan. Het beleidsplan heeft het risicoprofiel van de regio als uitgangspunt en formuleert het beleid voor de uitvoering van de opgedragen taken van de veiligheidsregio. Het crisisplan is een operationeel plan waarin de generieke aanpak van crises in de regio beschreven staat (oftewel een regionaal crisisplan). Het rampbestrijdingsplan is een operationeel plan waarin maatregelen en afspraken beschreven staan gericht op een bepaald ramptype of specifiek risico-‐object en de omgeving hiervan.
3.5
Het beleidsplan
Het beleidsplan heeft betrekking op alle taken van de veiligheidsregio zoals het beheer en beleid van de brandweer en de GHOR, de advisering aan het bevoegd gezag over risicobeleid, het beheer van de gemeenschappelijke meldkamer en de voorbereiding van de crisisbeheersing (afgeleid van het risicoprofiel). Het beleidsplan wordt vastgesteld door het bestuur van de veiligheidsregio en wordt eens in de vier jaar geactualiseerd. Het risicoprofiel wordt eens in de vier jaar door de veiligheidsregio opgesteld. Dit profiel bestaat uit een risico-‐inventarisatie en de analyse daarvan. Het risicoprofiel is het uitgangspunt voor het beleidsplan.
3.6
Regionaal Crisisplan
Het regionaal crisisplan is een plan waarin de aanpak van crisisbeheersing in de regio wordt vastgelegd voor alle partners uit het veiligheidswerkveld. Het beschrijft de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden en de regionale operationele organisatie en werkwijze. Aangezien bij crisisbeheersing vele organisaties betrokken zijn, is het van groot belang dat er ‘eenheid van opvatting’ heerst. Het regionaal crisisplan heeft mede tot doel deze eenheid te bewerkstelligen en de rollen en taken van de verschillende betrokken organisaties op elkaar af te stemmen. Een belangrijk uitgangspunt hierbij is dat de rollen en taken zoveel mogelijk aansluiten op de dagelijkse praktijk van de betrokken organisaties. Bij de voorbereiding op een crisis bestaan geen processen die door slechts één organisatie ter hand genomen worden.
3.7
Het rampbestrijdingsplan
Het rampbestrijdingsplan (RBP) is een operationeel plan dat voor een bepaald risico-‐object en de omgeving van dit object een op concrete
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
10 Handboek Incidentmanagement maatregelen gerichte uitwerking bevat van de in het regionaal crisisplan beschreven crisisbeheersingsprocessen. Het rampbestrijdingsplan bevat tevens de gegevens over dat object die voor de eerste hulpverleningsinzet direct noodzakelijk zijn. Volgens de Wet veiligheidsregio’s worden rampbestrijdingsplannen verplicht gesteld voor luchthavens en voor bedrijven die onder het Besluit risico’s zware ongevallen (Brzo 1999) vallen. Ook kan de minister crisistypen aanwijzen, waarvoor rampbestrijdingsplannen moeten worden opgesteld. Dat wordt dan in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) besloten.
3.8
Wettelijk en Organisatorisch kader
Crisisbeheersing heeft een eigen wettelijke en organisatorisch kader. Hierin zijn verantwoordelijkheden en bevoegdheden vastgelegd voor bestuurlijke organisaties en operationele diensten die bij crisisbeheersing betrokken zijn.
3.8.1 Wet Veiligheidsregio’s Het doel van de Wet veiligheidsregio’s is het verbeteren van de crisisbeheersing. De wet is de grondslag voor het instellen van een gemeenschappelijke regeling, die brandweertaken en taken in het kader van de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen uitvoert. Daarnaast regelt de wet dat het regionale bestuur de bestrijding en de beheersing van een crisis coördineert. Dit gebeurt door afstemming tussen partners binnen de veiligheidsregio en daarbuiten te organiseren en te faciliteren. Besluit veiligheidsregio’s (Bvr) Het Besluit veiligheidsregio’s geeft kwaliteitseisen voor de organisaties in de veiligheidsregio. In het besluit is een basisniveau vastgesteld waaraan de organisatie van crisisbeheersing en de brandweer moet voldoen. Deze kwaliteitseisen zorgen voor uniformiteit en daarmee uitwisselbaarheid binnen en tussen de organisaties in de veiligheidsregio’s. Dit is nodig om bijstandsverlening tussen regio’s en bovenregionaal optreden goed en efficiënt te laten verlopen. Besluit personeel (Bp) Het Besluit personeel normeert de kwaliteit van het personeel. Op grond van dit besluit zijn bij ministeriele regeling, per functie, de kerntaken en competenties voor het personeel binnen de veiligheidsregio vastgelegd. Deze kerntaken en competenties vormen de basiseisen waaraan het brandweer-‐, GHOR-‐ en multidisciplinaire personeel moet voldoen. Daarnaast dienen deze kerntaken en competenties als uitgangspunten voor het opleiden, toetsen en oefenen van het personeel.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
11 Handboek Incidentmanagement 3.8.2 Politiewet, 1993 De Politiewet 1993 legt de taken, de organisatie en het beheer van de politie vast. Ook bepaalt deze wet het gezag waaraan de politie bij het uitoefenen van haar taken ondergeschikt is. De Wet veiligheidsregio’s gaat uit van de huidige organisatie van de politie. In het bestuur van de veiligheidsregio zitten personen die ook zitting hebben in het regionale college van politie. Deze twee besturen blijven echter als juridische entiteiten naast elkaar bestaan. De samenwerking van beide besturen is echter in een convenant vastgelegd met betrekking tot de terreinen en de wijze waarop deze samenwerking plaatsvindt, de besluitvormingsprocedures en de verantwoordelijkheden van de verschillende actoren. Daarnaast worden in de operationele prestaties van de politie ook de taken van de politie op het gebied van crisisbeheersing meegenomen.
3.8.3 De Waterwet De Waterwet (voorheen Waterstaatswet 1900) verplicht het waterschapbestuur (en andere beheerders van waterstaatswerken) oefeningen te houden en een calamiteitenplan vast te stellen. Wat is het calamiteitenplan? Het calamiteitenplan is een organisatieoverzicht en een waarschuwings-‐ en afsprakenschema voor het optreden bij waterstaatkundige calamiteiten. Het calamiteitenplan moet goed zijn afgestemd op de calamiteitenplannen van andere waterbeheerders buiten het waterschap, op het regionaal crisisplan en relevante crisisbeheersingsplannen. In de wetgeving zijn daartoe afstemmingsverplichtingen opgenomen.
3.8.4 Bestuurlijke organisaties De verschillende bestuursorganen hebben elk verschillende taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Gemeenten De primaire verantwoordelijkheid voor de crisisbeheersing ligt bij de gemeenten. Zij worden binnen de crisisbeheersing ook wel de 'Oranje Kolom' genoemd. De kerntaak is bevolkingszorg, waarbij communicatie richting burgers en de pers belangrijk is. Crisiscommunicatie Tijdens een crisis is de burgemeester verantwoordelijk om de getroffen bevolking in zijn gemeente op de juiste wijze te informeren en geeft daarbij een te volgen gedragslijn aan (handelingsperspectief). Communicatie dient
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
12 Handboek Incidentmanagement een bijdrage te leveren aan de weerbaarheid en zelfredzaamheid van de bevolking. Wanneer de crisis een bovenlokaal karakter heeft coördineert het Regionale Beleidsteam (Regionaal Beleidsteam) de informatievoorziening.
3.8.5 Veiligheidsregio's Het bestuur van de veiligheidsregio bestaat uit alle burgemeesters uit de regio. De voorzitter van het bestuur is de burgemeester die benoemd is als korpsbeheerder. Binnen het bestuur vindt besluitvorming plaats bij meerderheid van stemmen. De gemeenteraden van de gemeenten in de veiligheidsregio worden betrokken bij het opstellen van de risico-‐ inventarisatie en geeft eventuele wensen omtrent het beleid aan het bestuur. Elk burgemeester vertegenwoordigt zijn gemeente in de veiligheidsregio en legt daarover verantwoording af in zijn eigen gemeenteraad. Taken van het bestuur van de veiligheidsregio Het beleidsplan heeft het risicoprofiel van de regio als uitgangspunt en formuleert het beleid voor de uitvoering van de opgedragen taken van de veiligheidsregio Het inventariseren van risico’s van branden en crises; het adviseren van het bevoegd gezag over deze risico’s het adviseren van het college van burgemeester en wethouders op het terrein van brandpreventie; de voorbereiding op de bestrijding van branden en zware ongevallen en het organiseren van de crisisbeheersing; het instellen en in stand houden van een regionale brandweer; het instellen en in stand houden van een GHOR; het voorzien in een gemeenschappelijke meldkamer; het aanschaffen en beheren van gemeenschappelijk materieel; het inrichten en in stand houden van de informatievoorziening binnen en tussen de diensten van de veiligheidsregio en betrokken organisaties. Risicocommunicatie Het bestuur van de veiligheidsregio heeft tevens de taak om burgers preventief te informeren over de crises die burgers en het milieu kunnen treffen en over de maatregelen die de overheid heeft getroffen ter voorkoming en bestrijding ervan. Dit wordt risicocommunicatie genoemd.
3.8.6 Waterschappen Het waterschap is een belangrijke beheerder van waterschapswerken. De Waterwet verplicht de beheerders van waterstaatswerken voorbereidingen
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
13 Handboek Incidentmanagement te treffen op waterstaatkundige calamiteiten. Het waterschap moet ook een eigen calamiteitenplan vaststellen. De wet kent het waterschap in geval van gevaar bijzondere bevoegdheden toe. Wanneer een gevaarlijke situatie samenvalt met een crisis of zwaar ongeval, moeten waterschap en andere bestuursorganen hun bevoegdheden goed op elkaar afstemmen. De voorzitter van het waterschap in de regio neemt deel aan de vergaderingen van het bestuur van de veiligheidsregio. Als er meer dan één waterschap in de regio actief is, vertegenwoordigt één van de voorzitters in die overleggen alle betrokken waterschappen.
3.8.7 Rijksoverheid Het ministerie van Veiligheid en Justitie is verantwoordelijk voor het systeem van crisisbeheersing. Het schept de noodzakelijke randvoorwaarden, zodat alle verantwoordelijke besturen en diensten hun werk goed kunnen doen. De minister van Veiligheid en Justitie rapporteert ten minste vierjaarlijks aan de Tweede Kamer over de stand van zaken met betrekking tot de crisisbeheersing.
3.9
Operationele organisaties
De uitvoering van de crisisbeheersing is in eerste instantie opgedragen aan de diensten die ook met de dagelijkse hulpverlening zijn belast: Brandweer Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio (GHOR) Politie Gemeente Daarnaast spelen ook de Gemeenschappelijke Meldkamer en andere organisaties een rol.
3.9.1 Brandweer Zowel bij de voorbereiding op als bij de beheersing van crises heeft de brandweer een spilfunctie. Organisatie en taken zijn vastgesteld in de Wet veiligheidsregio’s. Deze wet (samen met de besluiten) stelt landelijke, uniforme kwaliteitseisen waaraan de brandweerzorg op zijn minst aan moet voldoen. De brandweer coördineert de monodisciplinaire taken binnen de rode kolom. Bij crisisbeheersing is de brandweer bij verschillende multidisciplinaire activiteiten betrokken.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
14 Handboek Incidentmanagement De brandweer werkt binnen een hiërarchische operationele structuur. Afhankelijk van de omvang van het incident wordt deze structuur opgeschaald.
3.9.2 Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio (GHOR) De GHOR is procesverantwoordelijk in de geneeskundige hulpverlening tijdens een crisis en coördineert de taken binnen de witte kolom. Centraal staat de kwaliteit van de geneeskundige hulpverlening aan het slachtoffer. De geneeskundige hulpverlening bij crises is gebaseerd op het principe van opschaling vanuit de dagelijkse zorg. Dat betekent dat de organisaties die belast zijn met de dagelijkse zorgverlening, ook belast zijn met de uitvoering van grootschalige zorgverlening. De GHOR heeft hiervoor afspraken met zorgverleners als traumacentra, ziekenhuizen en ambulancediensten gemaakt. Dit zijn de zogenaamde ketenpartners. Iedere veiligheidsregio heeft een directeur GHOR (voorheen regionaal geneeskundig functionaris – RGF). De directeur GHOR is belast met de operationele leiding van de geneeskundige hulpverlening.
3.9.3 Politie De politie is bij crises procesverantwoordelijk voor de processen van politiezorg. Hieronder vallen bijvoorbeeld het handhaven van de openbare orde en veiligheid, het zorgen voor afzettingen of het doen van strafrechtelijk onderzoek. De politie coördineert de taken binnen de blauwe kolom. Voor de handhaving van de openbare orde staat de politie onder het gezag van de burgemeester. Bij handhaving van de rechtsorde staat de politie onder het gezag van de hoofdofficier van justitie. Beide gezagsdragers overleggen met de korpschef over het optreden van de politie bij deze taken. Dit wordt het driehoeksoverleg genoemd.
3.9.4 Gemeente Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van de gemeentelijke crisisbeheersingsorganisatie en coördineert de taken binnen de oranje kolom. Bij crisisbeheersing vervult de gemeente een rol op het terrein van de bevolkingszorg. Hieronder valt onder andere het zorgen voor opvang en het registeren van slachtoffers en het informeren van burgers en de pers.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
15 Handboek Incidentmanagement 3.9.5 Gemeenschappelijke Meldkamer (GMK) Elk veiligheidsregio houdt een gemeenschappelijke meldkamer (GMK) in stand. De meldkamer is belast met het ontvangen, registreren en beoordelen van alle acute hulpvragen voor de brandweer, de geneeskundige hulpverlening, het ambulancevervoer en de politie. Iedere dienst houdt het eigen deel van de gemeenschappelijke melkkamer in stand en bepaalt zelf de inzet van de eigen eenheden. Ten tijde van een crisis geeft de calamiteitencoördinator (CACO) leiding en invulling aan de multidisciplinaire coördinatie van het gemeenschappelijke meldkamerproces. Daarnaast geeft hij sturing aan de afstemming en deling van informatie bij melding, communicatie en opschaling conform de GRIP-‐ regeling.
3.9.6 Andere organisaties Tal van organisaties kunnen een rol spelen tijdens crises. Onderstaande lijst is niet volledig, maar geeft een idee van de verscheidenheid: Divisie Havenmeester van het Havenbedrijf Milieudiensten Openbaar Ministerie Defensie, in het kader van de intensivering civiel-‐ militaire samenwerking Waterschappen Rijkswaterstaat Nutsbedrijven Landelijk Operationeel Coördinatie Centrum (LOCC) (Openbaar) vervoersbedrijven Chemische industrie, voor bijvoorbeeld expertise in verband met gevaarlijke stoffen Nederlandse Rode kruis Reddingsbrigades Regionale omroepen Zendamateurs
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
16 Handboek Incidentmanagement 3.10
Wettelijk kader voor de bijstandsverlening
Voor een goede beheersing van crises moet de burgemeester een beroep kunnen doen op tal van instanties, buurregio’s of defensie. Het Landelijk Operationeel Coördinatie Centrum (LOCC) draagt zorg voor de landelijke coördinatie van de operationele inzet tijdens crises, calamiteiten en grootschalige evenementen. Een dergelijk centraal punt voor brandweer, politie, geneeskundige hulpverlening en Defensie is noodzakelijk om de operationele inzet op landelijk niveau adequaat te laten plaatsvinden. De burgemeester vraagt interregionale bijstand aan bij de minister van Veiligheid en Justitie (VenJ). Daarbij stelt de burgemeester de commissaris van de Koningin (CdK) van het verzoek in kennis. De minister richt zich met het verzoek om bijstand tot de voorzitter van een andere veiligheidsregio, tot de commissaris van de Koningin of een andere betrokken minister zoals de minister van Defensie. Tevens kan de minister ambulancevervoerders een aanwijzing geven over de inzet van ambulances. Verder is het mogelijk dat de voorzitter van de veiligheidsregio rechtstreeks een verzoek richt tot de voorzitter van een aangrenzende veiligheidsregio mits hierover afspraken zijn gemaakt en er sprake is van spoed. De voorzitter van de veiligheidsregio dient zijn verzoek echter kenbaar te maken aan de minister en de commissaris van de Koningin. 3.10.1 Bijstandsverlening door de politie De bijstandsverlening door de politie verloopt volgens de bepalingen in de Politiewet 1993. Wanneer het regionale politiekorps voor het grootschalige optreden tijdens een crisis niet voldoende capaciteit heeft om de openbare orde te handhaven, dient de burgemeester een aanvraag voor politiebijstand in bij de korpsbeheerder. De korpsbeheerder kan dan bij de commissaris van de Koningin een verzoek indienen om bijstand van politieregio's uit andere provincies. Is het potentieel in de provincie onvoldoende, dan wordt de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in kennis gesteld, die vervolgens passende maatregelen treft. 3.10.2 Militaire bijstand Voortvloeiend uit de bestuursafspraken Intensivering Civiel Militaire Samenwerking (ICMS) is er overzicht in de personele materiële en logistieke ondersteuning van defensie, waar de veiligheidsregio's een beroep op kunnen doen voor militaire bijstand en -‐ondersteuning.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
17 Handboek Incidentmanagement Het Regionaal Militair Commando (RMC) is het eerste aanspreekpunt van Defensie. Nederland kent drie RMC’s (RMC Noord, RMC West en RMC Zuid). Deze RMC’s sluiten aan op meerdere veiligheidsregio’s waarbij elk veiligheidsregio zijn eigen officier veiligheidsregio (OVR) heeft.
3.11
Bevoegdheden en verplichtingen bij calamiteiten op het water
De bevoegdheden en verplichtingen bij het optreden en afhandelen van calamiteiten op het water zijn onder meer vastgelegd in de volgende wetten: Natuurbeschermingswet Scheepvaartreglement territoriale zee Scheepvaartverkeerswet Waterschapswet Waterwet Wet Bestrijding Ongevallen Noordzee Wet bodembescherming Wet milieubeheer Wet op de waterkeringen Wet vervoer gevaarlijke stoffen Wet voorkoming van verontreiniging door schepen Wrakkenwet En daarnaast zijn de volgende regelingen van belang: Regeling inzake SAR-‐dienst 1994 Besluit Instelling Kustwacht Beheerplan voor de Rijkswateren Waterbeheersplannen van de Waterschappen
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
18 Handboek Incidentmanagement 4. DE VEILIGHEIDSKETEN Centraal in het veiligheidsbeleid staat de veiligheidsketen. Deze keten is een schematische voorstelling van alle activiteiten die gericht zijn op het bevorderen van veiligheid. Al deze activiteiten beïnvloeden elkaar en vormen samen een cyclisch proces. De keten kan op alle deelterreinen van het veiligheidsbeleid worden toegepast, dus ook op crisisbeheersing. De activiteiten zijn gegroepeerd in vijf schakels.
4.1 De vijf schakels Proactie Deze schakel omvat activiteiten die gericht zijn op het wegnemen van structurele oorzaken van onveiligheid ter voorkoming van het ontstaan van gevaarlijke situaties. Proactie vindt vooral plaats op het terrein van ruimtelijke ordening: uitsluiten van mogelijke risico's in de ontwerpfase. Proactie is een belangrijke schakel in de veiligheidsketen: voorkomen is beter dan genezen.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
19 Handboek Incidentmanagement Preventie Deze schakel omvat maatregelen die erop gericht zijn om de risico's zo klein mogelijk te houden en de gevolgen van eventuele ongevallen te beperken: wetten: voorbereidingen voor bouwen, productie, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, en de hiervoor afgegeven vergunningen adequaat handhaven publiek weren in bepaalde gebieden (bijvoorbeeld een stadionverbod) voorzieningen creëren (zoals vluchtwegen in gebouwen en tunnels) en deze bereikbaar en bruikbaar houden installeren van rookmelders aanleg en onderhoud van dijken. Preparatie Deze schakel omvat activiteiten ter voorbereiding op de beheersing van ongevallen en crises: planvorming (beleidsplan, regionaal crisisplan en rampbe-‐ strijdingsplan) informatievoorziening oefenen en opleiden aanschaffen van de juiste materialen. Repressie Deze schakel omvat de daadwerkelijke beheersing van crises en het zorgen voor de daarbij behorende hulpverlening. Hierbij moet onder andere worden gedacht aan de inzet van politie, brandweer en andere hulpverleningsdiensten. Nazorg Dit is het sluitstuk van de veiligheidsketen. Hierbij gaat het om terugkeer naar de normale situatie. Voorbeelden hiervan zijn: medische en psychosociale zorg voor slachtoffers en hulpverleners schadeafhandeling en milieuzorg evalueren van de kwaliteit van de crisisbeheersing afleggen van verantwoording door bestuurders. De organisatie van de crisisbeheersing is beschreven aan de hand van de schakels die ontleend zijn aan de veiligheidsketen. Deze schakels kennen een onderlinge samenhang waarbij er een balans moet zijn tussen de onderkende risico’s, het voorkomen en beheersen van risico’s en de responsecapaciteit. Soms overlappen de schakels elkaar. De nafase kan al beginnen terwijl repressie nog in volle gang is en daarbij kan in de nafase
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
20 Handboek Incidentmanagement nagegaan worden wat er van het incident geleerd is, waardoor duidelijk wordt hoe de pro-‐actie en preventie beter hadden gekund. Tenslotte zal er altijd een “restrisico” blijven bestaan, immers absolute veiligheid bestaat niet. Over de risico’s zal expliciet gecommuniceerd moeten worden met de bevolking.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
21 Handboek Incidentmanagement 5. OP-‐ EN AFSCHALING Zodra zich een ramp of zwaar ongeval voordoet of dreigt voor te doen, wordt de organisatie van de crisisbeheersing via het principe van opschaling opgebouwd. Bij een crisis moet de overheid vanaf het moment van de melding snel en daadkrachtig kunnen optreden.
5.1 Opschaling De organisatie van de crisisbeheersing moet vanuit de dagelijkse situatie snel worden opgebouwd. Bij acute incidenten rukken in eerste instantie de hulpdiensten direct uit naar het plaats incident. Afhankelijk van de aard van het incident werken eenheden van brandweer, GHOR, politie en ook gemeenten mee aan de beheersing. In eerste instantie beginnen ze op routinematige wijze met de beheersing. Vanuit deze beginsituatie kan multidisciplinaire opschaling nodig zijn, bijvoorbeeld wanneer de diensten ter plaatse meer eenheden inzetten en onderlinge coördinatie noodzakelijk is, wanneer effecten van het incident zich uitstrekken over een groot gebied of wanneer het incident bestuurlijke gevolgen dreigt te krijgen. Door opschaling wordt de schaal van de organisatie aangepast aan de schaal van het incident.
5.2 Gecoördineerde Regionale Incidentenbestrijdings Procedure (GRIP) In de GRIP-‐regeling wordt onderscheid gemaakt in verschillende opschalingniveaus (GRIP 1 t/m 4) genoemd (zie tabel 1). Bij elke GRIP-‐ fasering wordt de organisatie verder opgebouwd en krijgen organisatieonderdelen en functionarissen specifieke taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden toegewezen. De GRIP-‐regeling is gebaseerd op de principes van eenvoud, eenduidigheid en eenheid. Niveau Reikwijdte incident
Regionale hoofdstructuur
1
Brongebied
CoPI
2
Bron-‐ en effectgebied
CoPI + ROT
3
Bedreiging van het welzijn van (grote groepen van) de bevolking
CoPI + ROT +GBT
4
Gemeentegrensoverschrijdend, eventueel schaarste CoPi: Commando Plaats incident ROT: Regionaal operationeel Team GBT: Gemeentelijk Beleidsteam RBT: Regionaal Beleidsteam
© NNVO 24-‐09-‐2013
CoPI + ROT + RBT
1 2
22 Handboek Incidentmanagement 5.2.1 Dagelijkse werkwijze: routine De opschaling in de GRIP-‐structuur wordt voorafgegaan door de normale dagelijkse situatie en de daarbij behorende werkwijzen. Elke dienst werkt dan monodisciplinair (een activiteit wordt aangepakt vanuit een enkele discipline: gemeente, politie, brandweer of GHOR), volgens eigen regels en procedures. Het incident is lokaal. Er is alleen een ad-‐hoc afstemmingsbehoefte bij de diensten ter plaatse. Dit wordt motorkapoverleg (of stuurhutoverleg) genoemd. Dit past prima in de dagelijkse routine en wordt monodisciplinair (een activiteit wordt aangepakt vanuit een enkele discipline: gemeente, politie, brandweer of GHOR) gecoördineerd door de Gemeenschappelijke Meldkamer.
5.2.2 GRIP 1 Het incident is lokaal. De effecten naar de omgeving beperken zich tot het brongebied (een incident waarvan de effecten zich maximaal tot de directe omgeving beperken) en kunnen vanaf de plaats van het incident worden beheerst. De nadruk ligt op het aansturen van operationele processen ter plaatse. Er zijn monodisciplinaire eenheden actief. Voor een goede multidisciplinaire afstemming wordt op de plaats van het incident een operationele staf ingericht: het Commando Plaats Incident (CoPI). Bij het onderwerp 'organisatiestructuur' lees je meer over het CoPI. Op bestuurlijk niveau wordt er geen staf ingericht.
5.2.3 GRIP 2 Het incident heeft naast een brongebied (een incident waarvan de effecten zich maximaal tot de directe omgeving beperken) ook een (beperkt) effectgebied (gebied rondom het incident dat direct getroffen is of kan worden door gevaarlijke stoffen, schokgolven, brokstukken, water of hitte ten gevolge van het incident) dat is een uitstraling naar de omgeving. Er zijn dus ook duidelijke effecten buiten de plaats van het incident. Ter plaatse functioneert een Commando Plaats Incident (CoPI). Regionaal wordt voor de operationele coördinatie een Regionaal Operationeel Team (ROT) ingesteld. Daarnaast zijn er monodisciplinaire actiecentra en teams actief. Bij het onderwerp 'organisatiestructuur' lees je meer over het ROT. Als er sprake is van een incident zonder duidelijke aanwijsbare plaats incident, kan een afzonderlijk ROT, zonder CoPI worden ingesteld (bijvoorbeeld bij een grootschalige, langdurige stroomstoring). Met GRIP 2 is het hoogste operationele opschalingniveau bereikt.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
23 Handboek Incidentmanagement 5.2.4 GRIP 3 Het incident heeft een effectgebied met ingrijpende gevolgen voor de samenleving, waarbij bestuurlijke besluitvorming of sturing nodig wordt geacht. Ter plaatse functioneert een Commando Plaats Incident (CoPI) en regionaal is het Regionaal Operationeel Team (ROT) operationeel. Door de gemeente worden één of meerdere gemeentelijke processen opgestart. Bij de besluitvorming moeten bestuurlijke afwegingen worden gemaakt. Het Gemeentelijk Beleidsteam (GBT) wordt ingericht. Bij het onderwerp 'organisatiestructuur' lees je meer over het GBT.
5.2.5 GRIP 4 De effecten van het incident overschrijden de gemeentegrens. Dit vraagt om afstemming tussen de verschillende gemeenten. Er kunnen meerdere gemeentelijke beleidsteams worden ingericht, net als een Regionaal Beleidsteam (RBT). Flexibiliteit In de manier van opschaling lijkt het net alsof de GRIP-‐fasen netjes stap voor stap in oplopende volgorde worden doorlopen. In de praktijk is dat vaak niet het geval. In spoedeisende gevallen is het mogelijk om bijvoorbeeld vanaf routine of na GRIP 1 direct het advies te geven om op te schalen tot en met GRIP 3. Een GRIP 2 wordt automatisch in werking gesteld als het gasmeetplan (meetplanorganisatie) in werking treedt. Dit gebeurt indien de chemisch adviseur in overleg met de (H)OvD-‐B meer dan twee meetploegen inzet. Bij het activeren van de sirenes wordt automatisch opgeschaald naar GRIP 3. Het systeem van opschaling kan dus flexibel gehanteerd worden. De regel is dat men beter te hoog dan te laag kan opschalen.
5.3 Afschaling Als de beheersing van de crisis effectief is, is er steeds minder aansturing nodig om de effecten te beheersen. Er is steeds minder behoefte aan leiding en coördinatie. Daarom wordt er op een gegeven moment afgeschaald naar een lagere GRIP-‐fase. Ook voor afschaling geldt dat deze niet analoog aan de aflopende GRIP-‐fasen hoeft te verlopen.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
24 Handboek Incidentmanagement 5.4 Uitgangspunten op het water Bij incidenten op vaarwegen doet zich al snel de situatie voor dat meerdere gemeenten en soms regio’s betrokken zijn. Immers door stroming of verwaaiing (bijv. bij rookontwikkeling of vrijkomend gas) wordt het effectgebied vergroot. Daarnaast liggen gemeente-‐ en regiogrenzen vaak in het midden van de vaarwegen en is er naast de bronbestrijding in de ene regio ook regelmatig sprake van aanlandingsplaatsen voor slachtoffers in een andere regio. Daarom dienen er duidelijke afspraken te zijn over de wijze van op-‐ en afschaling. Bij incidenten op het water moet ten aanzien van die op-‐ en afschaling rekening worden gehouden met een aantal complicerende factoren: 1. De waterpartijen kennen (deels) een andere opschalingstructuur en/of fungeren in de dagelijkse praktijk niet als hulpverlenings-‐dienst. 2. Niet alle partijen hanteren een zelfde wijze van op-‐ en afschalen. 3. Niet altijd duidelijk is wie bij waterincidenten bevoegd is tot op-‐ en afschalen. In antwoord op de eerdergenoemde complicerende factoren zijn in de volgende deelparagrafen oplossingen aangegeven voor de inrichting van de op-‐ en afschaling bij incidentbestrijding op het water.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
25 Handboek Incidentmanagement 5.4.1 Oplossing voor “verschillende opschalingstructuren operationele diensten” De volgende drie opschalingstructuren kunnen worden onderscheiden: 1. Structuur hulpverleningsdiensten 2. Structuur waterbeheerder 3. Structuur Noordzee Om de monodisciplinaire activiteiten goed op elkaar af te stemmen, valt het totaal van alle opgestarte rampbestrijdingsprocessen ten tijde van een incident onder multidisciplinaire aansturing. De leiding en coördinatie ten tijde van het incident wordt ingericht via de landelijk vastgestelde GRIP-‐ structuur. Sommige waterbeheerders hanteren monodisciplinair zogenaamde coördinatiefasen. Deze kunnen worden gekoppeld aan de GRIP-‐structuur. In het volgende figuur is de structuur bij Rijkswaterstaat als voorbeeld opgenomen. Provincies en waterschappen werken veelal met vergelijkbare structuren. Het verdient aanbeveling te bevorderen dat overal een eenduidige GRIP-‐ structuur wordt gehanteerd. Bij Rijkswaterstaat wordt de volgende structuur gehanteerd: RCP
GRIP 0
GRIP 1
GRIP 2
GRIP 3
RWS
FASE 0
FASE 1
FASE 2
FASE 3
Grip 4
RCP
Motorkapoverleg CoPI
ROT
GBT
RWS
Monodisciplinair
Regionaal Crisisteam
Landelijk Beleidsteam
Bestrijdingsteam
Operationeel
Tactisch
Strategisch
District en/of Verkeer en Watermanagement
Hoofdkantoor Regionale Dienst
Directie RWS
Incidenten op zee zonder effecten op de wal Voor een incident op de Noordzee geldt een andere opschalingstructuur dan op het land. In het “Incidentsbestrijdingsplan Noordzee” is de classificatie van incidenten op de Noordzee naar omvang en wijze van aanpak beschreven. Deze classificatie kent eveneens 4 categorieën (I t/m IV). Door de Kustwacht wordt een incident in eerste instantie in één van deze categorieën ingedeeld. Vanaf categorie II wordt ook het Departementaal Coördinatiecentrum Crisisbeheersing IenM (DCC-‐IenM) geïnformeerd. Op bestuurlijk niveau vindt de coördinatie van het overheidsoptreden met betrekking tot de rampenbestrijding op zee plaats door het IBT via het NCC (Nationaal Crisis Centrum) als er sprake is van o.a. belangenconflicten, dreigende grote uitstraling naar de wal etc. Is dit niet het geval dan is het
© NNVO 24-‐09-‐2013
RBT
1 2
26 Handboek Incidentmanagement Incidentsbestrijdingsplan Noordzee verantwoordelijk voor de uitvoering. De operationele coördinatie gebeurt door het LOCC. Incidenten op zee met effecten op de wal De leiding en coördinatie ten tijde van het incident met effect op de wal wordt aan de landzijde ingericht via de landelijk vastgestelde GRIP-‐structuur. Aan de landzijde wordt voor een eenduidige coördinatie-‐ en besluitvormingsstructuur bij grotere incidenten op rijksniveau voor beheersing van crisissituaties zorg gedragen op basis van het “Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming”. De afhandeling op het land wordt gecoördineerd door het NCC van het ministerie van Binnenlandse Zaken.
5.4.2 Oplossing voor “verschillende wijzen van op-‐ en afschaling” Opschaling van de hulpverlening bij incidenten gebeurt in de regel in fasen en start vanuit de monodisciplinaire benadering. De hulpverleningsorganisatie op het land wordt in eerste instantie gevormd door politie, brandweer en GHOR. Bij incidentbestrijding op het water zullen daarnaast ook organisaties zoals de Kustwacht, de KNRM, de reddingsbrigades, de nautisch beheerder en eventueel andere (private) organisaties worden ingezet. Uiteindelijk dient tijdens de opschaling het juiste aantal en het juiste niveau van mensen en middelen te worden ingezet. Opschalen wil niet altijd zeggen dat er (meer) eenheden ter plaatse gaan. Dit kan ook alleen een leidinggevende zijn. Indien er behoefte is aan eenhoofdige leiding wordt er multidisciplinair opgeschaald: De processen en prioriteiten worden door de diensten bepaald en in multidisciplinair verband afgestemd. De mensen (sleutelfunctionarissen) die bij de bestrijding betrokken moeten worden zijn via de Geïntegreerde Regionale Incidentbestrijdingsprocedure (GRIP) gekoppeld aan alarmfasen, in gezamenlijke rampenbestrijdingsteams. Op die manier wordt geborgd dat op het juiste niveau door de juiste mensen de beslissingen kunnen worden genomen. Ook bij incidenten op het water wordt de landelijke GRIP-‐structuur gevolgd.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
27 Handboek Incidentmanagement Afspraken GRIP-‐niveau: Aan de hand van alle beschikbare informatie (naast de melding o.a. gegevens betreffende lading-‐ en scheepsinformatie waarover de nautisch beheerder meestal beschikt) vindt de eerste beoordeling van het incident plaats. Het incident wordt geclassificeerd volgens GRIP. Er wordt opgeschaald volgens dezelfde principes als op het land. Dat wil zeggen als basis een stapsgewijze opschaling van GRIP 1 tot en met GRIP 4 waarbij afhankelijk van de situatie het overslaan van tussenliggende GRIP-‐fases mogelijk is.
5.4.3 Oplossing voor “onduidelijke bevoegdheid tot opschalen” Met betrekking tot de bevoegdheid tot op-‐ en afschaling dienen de volgende afspraken te worden gemaakt: Volgens het gemeentelijk rampenplan kunnen de leidinggevenden van de operationele diensten en de burgemeester de opschalingsprocedure in werking laten treden. In de meeste (afhankelijk van lokale afspraken) veiligheidsregio’s zijn ook de centralisten van de GMK bevoegd tot het instellen van de opschalingsprocedure tot en met niveau GRIP 2. De OSC (On Scene Coördinator), medewerkers van het Kustwachtcentrum en de verkeersposten dienen op de hoogte te zijn van de GRIP-‐structuur en dienen in overleg te treden met de GMK indien opschaling in hun ogen gewenst is. Het is van belang dat de bevoegdheid tot opschaling door middel van mandaatregelingen is vastgelegd. De afschaling vindt plaats zodra dat mogelijk is, na instemming van de hoogst leidinggevende functionarissen. Voorkomen moet worden dat er in de “kolommen” zonder overleg afgeschaald wordt.
5.5 Nazorg (de nafase) De ramp na de ramp wordt ook wel de nafase genoemd. In tijd en kosten uitgedrukt, gaat het misschien wel om de meest ingrijpende fase voor een gemeentelijke organisatie. Na het plaatsvinden van een crisis moet de overheid er namelijk zorg voor dragen dat de getroffenen zo snel mogelijk weer terug kunnen keren naar hun “normale” dagelijkse situatie. Een groot aantal diensten binnen de gemeente, maar ook daar buiten, heeft een rol bij het uitvoeren van werkzaamheden die er toe bijdragen dat het mogelijk is om dit te bereiken. Het college van burgemeester en wethouders is verantwoordelijk voor de coördinatie van deze werkzaamheden. De rampen in de Bijlmer, Enschede en Volendam hebben de grote behoefte hieraan duidelijk gemaakt.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
28 Handboek Incidentmanagement 5.6 Aandachtspunten Aandachtspunten bij de nafase zijn: Het is van belang dat de bevoegdheid tot opschaling door middel van mandaatregelingen is vastgelegd Bewaar gegevens die betrekking hebben op handelingen en beslissingen van de organisatie en personen tijdens en na crisissituaties. De gegevens zijn van belang voor de democratische controle, voor recht-‐ en bewijszaken en voor historisch onderzoek Denk aan een op de medewerkers afgestemde (interne) nafase en Communicatie Zorg voor een goede financiële administratie. Dit bevordert de financiële afwikkeling van de crisis Laat de coördinatie van de psychosociale en medische zorginstanties verzorgen door de directeur van de Gemeentelijke gezondheids-‐ dienst (GGD).
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
29 Handboek Incidentmanagement 6. ORGANISATIE Zowel bij de dagelijkse routine als bij een crisis moeten er in korte tijd beslissingen genomen worden, verschillende functionarissen moeten intensief samenwerken. Er zijn verschillende disciplines bij betrokken. Daarom moet duidelijk zijn wie de leiding en de coördinatie tijdens een crisis heeft. Dit is afhankelijk van de GRIP-‐fase. Tijdens crises wordt er gewerkt volgens een vaste en van tevoren beoefende organisatiestructuur, vastgelegd in procedures.
6.1 Leiding & coördinatie Het proces Leiding & Coördinatie omvat voor alle disciplines (horizontaal) en voor alle niveaus (verticaal) de volgende activiteiten: Het in onderlinge samenhang vaststellen van de prioriteiten bij het bestrijden van het incident (de besluitvorming). Het coördineren van en leiding geven aan de feitelijke bestrijding c.q. aan de uitvoering van de rampbestrijdingsprocessen. Het monitoren van de resultaten. Het op basis hiervan beoordelen en bijstellen van de bestrijding. Benadrukt wordt dat het proces van Leiding & Coördinatie van betekenis is voor alle inhoudelijke en voorwaardenscheppende processen bij de incidentbestrijding en dat het proces niet pas start nadat de opschaling is voltooid. Bij de eerste alarmering wordt er al een beslissing genomen over de opschaling en over de leiding en coördinatie. Vanaf het eerste moment moet daarom de beslissingsbevoegdheid zijn belegd. Deze cruciale besluiten werken door in de bestrijding tijdens de fase waarin de rampbestrijdingsorganisatie volledig op strekte is.
6.1.1 Uitgangspunten op het water Bij incidenten op het water moet in de opschalingstructuur rekening worden gehouden met een aantal complicerende factoren: Er zijn andere en meer partijen betrokken dan bij incidenten op het land. Processen die zich op het water afspelen zijn bij verschillende eigenaren belegd. Er is vaak behoefte aan coördinatie ter plaatse (mede ingegeven door het feit dat er vanaf het land niet altijd zicht is op de incidentlocatie). Een incident op het water is vaak gemeentegrensoverschrijdend en vaak zelfs regiogrensoverschrijdend. De locatie van het incident is daarbij niet altijd meteen eenduidig vast te stellen.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
30 Handboek Incidentmanagement In antwoord op de bovenstaande factoren zijn in de volgende deelparagrafen oplossingen aangegeven voor de inrichting van de incidentbestrijding op het water. Oplossing voor “betrokkenheid meer en andere partijen” Bij incidentbestrijding op het water zijn vaak meer en andere partijen betrokken dan op het land. Het gaat dan om de volgende ‘extra’ partijen (niet uitputtend): (Water)politie Kustwacht Waterbeheerder Reddingsbrigade Bergingsbedrijven Andere publieke en private partijen Via aanvullende afspraken worden de taken en verantwoordelijkheden van de ‘waterpartijen’ op elkaar afgestemd betreffende: De inrichting De voorbereiding De uitvoering Om helderheid te verkrijgen in de verschillende processen waar deze diensten verantwoordelijk voor zijn of een bijdrage aan leveren, wordt de hulpverlening opgesplitst in rampbestrijdingsprocessen. In het Handboek Voorbereiding Rampenbestrijding zijn deze processen reeds beschreven en in het kader van het Referentiekader Regionaal Crisisplan op onderdelen aangescherpt. Voor incidentbestrijding op het water geldt op onderdelen een andere invulling en/of aanvulling per proces. Daarom zijn de reguliere “landprocessen” in het “Referentiekader Regionaal Crisisplan” uitgebreid met het Cluster Water-‐ en scheepvaartzorg. De processen die separaat zijn benoemd betreffen: Search and Rescue Nautisch verkeersmanagement Beheer waterkwaliteit Beheer waterkwantiteit en waterkeringen Bij incidentbestrijding op het water zijn meer en andere partijen dan op het land betrokken. Om al deze partijen te betrekken bij de Veiligheidsregio en afstemming te organiseren wordt een ”Waterfunctionaris” per watergebied aangesteld. Deze Water functionaris heeft tot taak om in de voorbereidende fase de monodisciplinaire operationele invulling, van alle partijen die betrokken zijn bij incidentbestrijding op en rond het samenhangende risicowatersysteem, voor en met de betrokken veiligheidsregio’s op elkaar af
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
31 Handboek Incidentmanagement te stemmen. Dit betekent dat de Waterfunctionaris een netwerkfunctie vervult, met als taak zorg te dragen voor afstemming van de incident-‐ en hulpverleningsorganisatie op het betreffende water, via de juiste planvorming en afspraken vanuit de Coördinerende Veiligheidsregio. Op 1 september 2009 is het project Waterrand afgerond. De definitieve resultaten zijn beschikbaar en worden toegepast en uitgewerkt. Uit diverse evaluaties en onderzoek is gebleken dat de incidentbestrijding op het water moet verbeteren. Hoewel de regelgeving solide is, geldt dat niet voor de uitvoering. In 2006 startte daarom op initiatief van het Ministerie van Infrastructuur en Milieuen het Ministerie van Binnenlandse Zaken een landelijk project Waterrand. De opdracht van Waterrand was om de bestrijding van incidenten op het water te verbeteren en te komen tot een landelijk geldend unité de doctrine. Waterrand heeft concrete resultaten opgeleverd, die gericht zijn op een goede multidisciplinaire samenwerking. Voorbeelden hiervan zijn alarmeringsprotocollen en meldingsclassificaties voor meldkamers, een handreiking voor het opleiden, trainen en oefenen (inclusief een instructiefilm), verbindingsschema’s voor communicatie in het veld, de structuur van operationele en bestuurlijke leiding en coördinatie, scenariokaarten met een beschrijving van maatregelen en informatiemanagement. Waterrand biedt niet alleen het beleidskader maar ook de praktische procedures voor incidentbestrijding op het water. Bij de afsluiting van project Waterrand zijn de volgende resultaten overgedragen: Handboek Incidentbestrijding op het Water Handreiking Opleiden, Trainen en Oefenen Instructiefilm Incidentbestrijding op het Water Stappenplan Implementatie Waterrand Vademecum Incidentbestrijding op het Water Informatieve website www.waterrand.nl (alles te vinden incl. filmmateriaal) Bovenstaande resultaten zijn landelijk geldend en dienen geborgd te worden in alle regio’s en bij alle partijen die betrokken zijn bij (de voorbereiding op) incidenten op het water. Opgemerkt wordt dat de resultaten geen verplichtend karakter hebben via wet-‐ of regelgeving en als deskundigenadvies aan het veld worden overgedragen. Echter, de resultaten zijn door en voor alle betrokken partners opgesteld en het systeem kan alleen werken als alle betrokkenen zich houden aan de gemaakte afspraken. Incidenten op het water zijn vaak regiogrensoverschrijdend en partners als Rijkswaterstaat en de KNRM werken op basis van landelijk gemaakte afspraken. Afwijken van deze afspraken kan dus geen optie zijn.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
32 Handboek Incidentmanagement Oplossing voor “brede verantwoordelijkheidsverdeling” In de voorgaande paragraaf is toegelicht dat er meerdere organisaties zijn die op het water een rol spelen. Deze organisaties geven invulling aan de vier processen van Water-‐ en scheepvaartzorg. Om eenduidig optreden en effectieve incidentbestrijding in te richten dient de verantwoordelijkheidsverdeling te allen tijde helder te zijn. Voor de processen nautisch verkeersmanagement, beheer waterkwaliteit, beheer waterkwantiteit en waterkeringen ligt die verantwoordelijkheid bij de waterbeheerder(s). Waterbeheerder kunnen zijn: Rijkswaterstaat, Waterschap, provincie of gemeente, afhankelijk van het werkingsgebied. De verantwoordelijkheid voor Search and Rescue (SAR) is minder duidelijk bij één operationele partij belegd. Uit de Nota naar aanleiding van het verslag18 van de behandeling van de Wet veiligheidsregio’s door de Tweede Kamer kan hierover het volgende worden geciteerd: “De primaire verantwoordelijkheid voor het redden van mens en dier op gemeentelijk ingedeeld water maakt onderdeel uit van de brandweerzorg en ligt derhalve bij het college van burgemeester en wethouders. Dit geldt zowel in de huidige wetgeving als in het wetsvoorstel veiligheidsregio’s. Het college van burgemeester en wethouders bepaalt bij wie de taak van het redden in een voorkomend geval belegd wordt: bij de (regionale) brandweer, de Kustwacht of mogelijk een andere (particuliere) partij. Het ligt voor de hand dat daarbij gebruik wordt gemaakt van de daarvoor het best toegeruste organisatie. De veiligheidsregio kan hierover met de Kustwacht als crisispartner afspraken maken. Over deze inzet en de coördinatie ervan worden in de voorbereiding afspraken gemaakt en procedures vastgesteld. Dit wordt vastgelegd in het regionaal crisisplan dat het bestuur van de veiligheidsregio ingevolge artikel 14 van het wetsvoorstel dient te vast te stellen.” (…) “Het wetsvoorstel veiligheidsregio’s brengt geen wijzigingen in de verhouding tot de Wet bestrijding ongevallen Noordzee ten opzicht van de huidige situatie met Wet Veiligheidsregio’s. Bij de rampenbestrijding in het gemeentelijk ingedeeld gedeelte van de Noordzee wordt ingevolge de Wet bestrijding ongevallen Noordzee afgeweken van het systeem waarbij het zwaartepunt van de bestrijding bij de lokale overheid ligt. Op de Noordzee blijft voor de coördinatie de minster van Infrastructuur en Milieuverantwoordelijk, die bij de uitvoering moet handelen in overeenstemming met de ministers die het mede aangaat. Dit is de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties indien latere overheden zijn betrokken.” De taak tot het redden van mens en dier op gemeentelijk ingedeeld water is dus onderdeel van de brandweerzorg (cf. de wet veiligheidsregio’s) waarbij (onderdelen van) die brandweerzorg, zoals SAR, aan een andere partij overgedragen kan worden. Via aanvullende afspraken, bijvoorbeeld via een
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
33 Handboek Incidentmanagement incident bestrijdingsplan, en vastgelegd in het regionaal crisisplan (art. 14), kunnen dus ook andere partijen dan de brandweer door het bevoegd gezag als SAR-‐verantwoordelijke worden aangewezen, zoals de Kustwacht of de nautisch beheerder. In de praktijk is dit Waterrand. Uitgangspunt is dat het aantal vertegenwoordigers van de waterpartijen in de operationele en bestuurlijke teams zoveel mogelijk wordt beperkt. Als er een waterbeheerder is met verantwoordelijkheid voor zowel het nautisch verkeersmanagement, het beheer van de waterkwaliteit als het beheer van de waterkwantiteit en waterkeringen, dan wordt in ieder team volstaan met 1 vertegenwoordiger voor deze waterprocessen te weten: Eén OvD-‐Water-‐ en scheepvaartzorg (OvD-‐W) in het CoPI Eén vertegenwoordiger van het Actiecentrum Water in het ROT (Algemeen Commandant) Eén vertegenwoordiger van de waterbeheerder (of bij meerdere bevoegde gezagen, meerdere vertegenwoordigers) in het G/RBT; afhankelijk van de locatie van het incident kunnen dat bijvoorbeeld zijn: - de HID (namens RWS) - de dijkgraaf (namens Waterschap) - de gedeputeerde (namens provincie als waterbeheerder) - de wethouder (namens de gemeente als waterbeheerder) - de (Rijks)havenmeester Op de wateren waar de Kustwacht is aangewezen als SAR-‐verantwoordelijke geldt dat zij bij de dagelijkse zorg (tot de opschaling naar GRIP) fungeren als operationeel verantwoordelijke (als OvD) voor het monodisciplinaire SAR-‐ proces. Bij GRIP 1 en hoger is er een OvD-‐W van de waterbeheerder in het CoPI aanwezig en stemt deze het SAR-‐proces af met de Kustwacht. In deze gebieden zal er een verbinding tussen het C-‐ROT en de Kustwacht worden ingericht via het Actiecentrum Water en scheepvaart. Deze verbinding wordt onderhouden door een liaison vanuit het Kustwachtcentrum in het actiecentrum.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
34 Handboek Incidentmanagement De OvD-‐W heeft de volgende taken: Aansturen (ter plaatse of op afstand) van de operationele processen water-‐ en scheepvaartzorg op plaats incident en het afstemmen van de aanpak met andere ketenpartners zoals bijvoorbeeld de Inspectiedienst Verkeer en Waterstaat, het KLPD en de milieudienst. Bepalen van de te nemen maatregelen en de daarvoor benodigde middelen. Deelnemen in het CoPI als het incident wordt opgeschaald naar een GRIP-‐fase. Adviseren Leider CoPI vanuit monodisciplinaire achtergrond met multidisciplinaire blik. Hierin de belangen van de processen waarvoor hij verantwoordelijk is optimaal vertegenwoordigen. Verantwoordelijk voor het informatiemanagement en de eventuele opschaling van de eigen processen (via Verkeerspost, of KWC, naar de GMK). Aansturen van contractpartners, afstemmen werkzaamheden en aanpak met bergers voor zover behorend bij zijn operationele verantwoordelijkheid in het bestrijdingsproces. Oplossing voor “behoefte aan coördinatie op incidentlocatie” Bij incidentbestrijding op het water is al snel behoefte aan afstemming en coördinatie op de plaats van het incident. Dit vanwege het feit dat op het water niet altijd het gehele incident voor alle procesverantwoordelijken zichtbaar is en verschillende partners aanwezig zijn. Om in die gevallen toch een goede afstemming en een juist beeld te krijgen van de situatie op het water kan een functionaris worden belast met de praktische coördinatie op de plaats van het incident. Deze functionaris wordt “On scene coördinator” (OSC) genoemd. Omdat de functie van OSC een ‘extra’ functie is ten opzicht van incidenten op het land, roept deze term veel vragen op (vooral bij de landpartijen). Om helderheid te verschaffen in zijn taken en bevoegdheden, en om toe te lichten hoe deze functionaris past in het geheel van de incidentbestrijding, is de functie van OSC hieronder nader uitgewerkt. De volgende uitgangspunten gelden voor de instelling van een OSC: Op basis van bepaalde criteria kan besloten worden zo spoedig mogelijk een OSC in te zetten. Bijvoorbeeld bij het ontbreken van zicht op het incident kan er behoefte bestaan aan ‘een verlengde arm’ van de OvD. De procesverantwoordelijke wijst in dat geval één (functionaris als) OSC aan op een geschikt vaartuig of verkeerspost met zicht op het incident. Deze eenheid neemt in principe niet deel aan de procesuitvoering. De OSC dient bij voorkeur te beschikken over zowel VHF (marifoon) als over C2000: Indien in een acute situatie
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
35 Handboek Incidentmanagement nodig kan de OSC taak worden uitgevoerd door de schipper van een passerend vaartuig totdat een beter toegeruste functionaris de OSC taak kan overnemen. Er worden vaak eenheden van andere disciplines ingezet bij de genoemde waterprocessen. Deze eenheden melden zich in dat geval bij aankomst bij de OSC. De OSC valt afhankelijk van het type incident onder één van de procesverantwoordelijken. Ter illustratie: bij verontreiniging is dat de OvD-‐W, bij ordeverstoring de OvD-‐P, bij SAR de OvD-‐W of de OvD-‐B. Bij elke incidentlocatie kan maar één OSC tegelijkertijd operationeel zijn. De OSC stemt de activiteiten op het water op elkaar af en wordt ingezet als ‘ogen en oren’ voor de wal. De OSC dient niet in de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden te treden van de OvD en de Leider CoPI. De OSC heeft de volgende taken: Zich ter plaatse een totaalbeeld vormen van het incident en de positie van de verschillende betrokken schepen, personen etc. Het coördineren van de inzet van de vaartuigen ter plaatse. Het afstemmen van de tactiek van de inzet ter plaatse en briefing van nieuw aangekomen eenheden. Het maken van afspraken over de tijdstippen waarop deelnemende eenheden zich melden bij de OSC en (virtueel) stuurhutoverleg hebben. Zo spoedig mogelijk communiceren met de OvD in het CoPI over het totaalbeeld van het incident. Onderhouden van de verbinding met de OvD in het CoPI en bij SAR op ruime binnenwateren tevens met de Kustwacht. Om verwarring te voorkomen wordt benadrukt dat de OSC de volgende taken niet heeft: ‘Aansturing’ en ‘bevelsvoering’ van de ingezette bestrijdingsteams -‐ dat gebeurt door de hoogst leidinggevende van het betreffende proces, bij GRIP 1 en hoger via een OvD in het CoPI. Totale multidisciplinaire “coördinatie”. Die vindt bij GRIP 1 en hoger plaats in het CoPI. Deze afstemming is gericht op het belangrijkste monodisciplinaire proces van dat moment. In het CoPI zijn leidinggevenden van de hulpdiensten en eventueel adviseurs actief. Zij moeten de informatie die binnen de verschillende diensten bekend is op een efficiënte manier met elkaar delen en acties afstemmen op de te behalen operationele doelen. Daarnaast moeten zij het hogere echelon (ROT) adequaat informeren, adviseren en besluiten voorleggen. Hierbij is vooral het effect van het incident op de omgeving van belang. De OSC
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
36 Handboek Incidentmanagement voorziet de OvD in het CoPI van informatie over de activiteiten op de plaats van het incident. Criteria voor de locatie van een CoPI zijn: Een veilige plaats Goed bereikbaar Bij voorkeur met zicht op het incident Goede communicatiemiddelen Bij voorkeur bij de aanlandingsplaats Oplossing voor “regiogrensoverschrijdende waterincidenten” Gemeente-‐ en regiogrenzen liggen veelal gesitueerd in wateren, waardoor incidenten op het water al snel gemeente-‐ of grensoverschrijdend zijn. Het is dan belangrijk om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de gebruikelijke werkwijzen en procedures binnen de hulp verlening om ervoor te zorgen dat de incidentbestrijding effectief wordt uitgevoerd. Hiertoe worden de volgende afspraken gemaakt: Bij de voorbereiding: Volgens bepaalde criteria wordt een logische eenheid van oppervlaktewateren bepaald als samenhangend risicowatersysteem (SRWS). Per SRWS is er één vooraf aangewezen regio die een bovenregionale coördinerende functie heeft ten aanzien van de incidentbestrijding op het water. Dit is de Coördinerende Veiligheidsregio. In de voorbereidingsfase betekent dit dat deze regio de spil vormt van de planvorming en oefening van incidentbestrijding op het water. Het maken van goede afspraken met de (landelijke) waterpartijen is hier een belangrijk onderdeel van. Bij de uitvoering: Bij regiogrensoverschrijdende incidenten wordt de locatie waar het incident plaats vindt (bron), vastgesteld en is daarmee bekend. In de uitvoeringsfase wordt afhankelijk van de bronlocatie deze regio aangewezen als C-‐ROT en C-‐RBT een eventuele latere vaststelling dat de plaatsbepaling toch niet juist was, brengt in de aanwijzing van C-‐ ROT en C-‐RBT geen verandering meer). De gemeente of regio waar het incident gebeurd is, neemt de bestrijding van de bron en het effect op het eigen grondgebied op zich. Vervolgens wordt in diezelfde gemeente/regio bij opschaling naar GRIP 2, 3 en 4 een ROT en RBT (met een vertegenwoordiger van de waterpartijen en eventueel het Actiecentrum Water) gevormd. Dit Actiecentrum bevindt zich bij voorkeur fysiek bij het ROT.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
37 Handboek Incidentmanagement Vanwege de onderlinge communicatie heeft het de voorkeur dat ook de Coördinerende GMK zich in dezelfde regio bevindt als het coördinerende ROT. Bij effecten in andere gemeenten/regio’s worden daar eventueel één of meerdere ROT‘s en G/RBT’s ingericht voor de bestrijding van de effecten op het eigen grondgebied. De afspraken kunnen als volgt worden gevisualiseerd:
De bovenstaande werkwijze heeft de volgende voordelen: Er kan (o.a. door middel van de Waterfunctionaris) door de vooraf aangewezen Coördinerende Veiligheidsregio extra worden geïnvesteerd in de voorbereiding en oefening van incidentbestrijding op het water. De werkwijze komt het meest overeen met de normale structuur en de werkwijze. Er is een verdergaande, goed voorbereide, coördinatie mogelijk zodra dat nodig is. Het geeft de mogelijkheid per samenhangend risicowatersysteem, indien gewenst, vooraf een verdergaande coördinatie af te spreken. Zo kan bijvoorbeeld een regio met slechts een gering watergebied het verzoek doen aan een aangrenzende regio om bij incidenten op het water het optreden over te nemen. Hieronder is een incident gevisualiseerd waarbij in regio X een incident plaatsvindt zodat daar een C-‐ROT in actie komt terwijl in regio Z een ROT actief is in verband met de effectbestrijding.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
38 Handboek Incidentmanagement
Opgemerkt wordt dat er in de verschillende regio’s verschillende GRIP-‐ niveaus van toepassing kunnen zijn. Vanwege het effect van de gaswolk kan gemeente E in dit voorbeeld zijn opgeschaald tot GRIP 2, terwijl veiligheidsregio X is opgeschaald tot GRIP 4. De onderstaande teams zijn binnen de GRIP-‐structuur verantwoordelijk voor de operationele coördinatie: Motorkapoverleg (stuurhutoverleg op het water) bij dagelijkse routine. Commando Plaats Incident (CoPI) bij GRIP 1 en hoger. Regionaal Operationeel Team (ROT) bij GRIP 2 en hoger. En de volgende teams zijn verantwoordelijk binnen de GRIP-‐structuur voor de bestuurlijke coördinatie: Gemeentelijk Beleidsteam (GBT) bij GRIP 3. Regionaal Beleidsteam (RBT) bij GRIP 4. Interdepartementaal/Ministerieel Beleidsteam (IBT/MBT) mogelijk vanaf GRIP 4. De provincie (CdK) heeft een toezichthoudende rol op de veiligheidsregio’s en een aanwijzingsbevoegdheid ten tijde van een incident.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
39 Handboek Incidentmanagement Bij incidentbestrijding op het land wordt een CoPI op de plaats van het incident ingericht. Bij incidentbestrijding op het water wordt dat veelal op de wal geplaatst, in de nabijheid van de aanlandingsplaats (en zo mogelijk met zicht op de incidentlocatie). In Zeeland zijn enkele vaartuigen uitgerust met een CoPI ruimte. Het CoPI is er vooral op gericht om een adequate samenwerking en eenduidige prioriteitstelling en communicatie tussen alle betrokkenen te waarborgen. Voor informatie-‐uitwisseling met het CoPI vanaf plaats incident is er, indien van toepassing, contact tussen de OSC en de betreffende OvD in het CoPI. Het CoPI heeft onder meer tot taak: Leiden van de multidisciplinaire bron-‐ en/of effectbestrijding. Vaststellen van op te starten processen of deelplannen. Multidisciplinair afstemmen van processen en prioriteiten bepalen. Bepalen van het niveau van multidisciplinaire opschaling. Afstemmen van de inzet met andere CoPI’s, voor zover hiervan sprake is. Coördineren van de informatievoorziening vanuit het incidentgebied. Het Regionaal Operationeel Team (ROT) is verantwoordelijk voor een gecoördineerde uitvoering van de incidentbestrijding. Het ROT stuurt één of meerdere CoPI’s aan. Daarnaast schept zij de praktische voorwaarden voor de uitvoering, zoals het realiseren van aflossing, restdekking in de omgeving van het incident, prioriteitstelling in de bestrijding en een zodanige verdeling van middelen en eenheden, dat iedereen zijn taken ook daadwerkelijk kan uitvoeren. Het ROT heeft onder meer tot taak: Aansturen van de uitvoering van alle bestrijdingsactiviteiten (bron en effect) van de ingezette hulpverleningsdiensten/organisaties. Vervullen van een technisch-‐adviserende rol zowel naar het beleid als naar de uitvoering. Zorgdragen voor de logistiek van de hulpverlening. Aansturen vanuit de afzonderlijke deelnemers van de operationele hulpverleningsdiensten. Zorgdragen voor een goede informatievoorziening richting de gemeentelijke crisisstaven over de bestrijding van het incident. Het ROT staat onder voorzitterschap van de Operationeel Leider. De onderlinge af stemming vindt door de operationele partijen plaats in het ROT en de daaronder hangende actiecentra (waaronder het Actiecentrum Water). Via vertegenwoordiging van het ROT in het GBT of RBT worden de bestuurders geïnformeerd over de relevante operationele zaken.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
40 Handboek Incidentmanagement Operationele leiding houdt in: de bevoegdheid tot het in opdracht van de burgemeester geven van bindende aanwijzingen aan commandanten/ hoofden van de bij de rampbestrijding samenwerkende zelfstandige diensten, zonder daarbij te treden in de bevoegdheden van de commandanten/hoofden van de diensten over de wijze van uitvoering. Daarmee stuurt de Operationeel Leider op prioriteiten en processen. Het Coördinerend Regionaal Operationeel Team (C-‐ROT) is verantwoordelijk voor een bovenregionale gecoördineerde uitvoering van de incidentbestrijding op het water. Het C-‐ROT dient de praktische voorwaarden te scheppen voor de uitvoering, in nauw overleg met de betrokken waterpartijen. Het C-‐ROT heeft als extra taak: Regie houden over de bovenregionale inzet. Afstemmen met het Actiecentrum Water. Communiceren met de betrokken ROT’s en indien betrokken het KWC. Communiceren met /adviseren van het C-‐RBT. Het Gemeentelijk Beleidsteam (GBT) vormt in de incidentbestrijding het crisismanagement van de gemeentelijke organisatie. Het opereert op strategisch niveau en ondersteunt de burgemeester die het opperbevel heeft. Meestal is de burgemeester de voorzitter van het GBT. De burgemeester met het opperbevel heeft onder meer tot taak: Het nemen van beleidsbeslissingen. Het nemen van beslissingen en (laten) uitvoeren van publieks-‐ en persvoorlichting. Het uitvaardigen van noodbevelen en noodverordeningen. Het (laten) organiseren van de processen in de nafase. Wanneer bij een incident meerdere gemeenten zijn betrokken, wordt het Regionaal Beleidsteam (RBT) ge(ïn)formeerd. De coördinerend bestuurder is voorzitter van het RBT en het aanspreekpunt van de Operationeel Leider. De Operationeel Leider is de verbindende schakel tussen de bestuurlijke en operationele bestrijding van het incident en geeft vanuit het ROT leiding aan de operationele organisatie. Het RBT heeft onder meer tot taak: Het op beleidsmatig niveau adviseren van afzonderlijke burgemeesters over de (ontwikkeling van de) bestrijding van het incident. Het stellen van prioriteiten en/of het verdelen van capaciteit en middelen bij schaarste.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
41 Handboek Incidentmanagement Het coördineren en uitvoeren van door gemeente gedelegeerde taken, zoals opvang en verzorging en/of perscommunicatie. Het vertalen van beleidsbeslissingen in uitvoeringsopdrachten. Wanneer bij een incident op het water meerdere regio’s zijn betrokken, wordt het Coördinerend Regionaal Beleidsteam (C-‐RBT) ge(ïn)formeerd. De coördinerend bestuurder van de betrokken regio is voorzitter van het C-‐RBT en is het aanspreekpunt van de Operationeel Leider van het C-‐ROT. Het C-‐RBT heeft als extra taken: Het op beleidsmatig niveau, in nauw overleg met de vertegenwoordiger van de waterpartijen adviseren en coördineren van de afzonderlijke regio’s over de (ontwikkeling van de) bestrijding van het incident op het water. Het stellen van bovenregionale prioriteiten en/of het verdelen van capaciteit en middelen bij schaarste. Zorgdragen voor een goede informatievoorziening richting de regionale of gemeentelijke beleidsteams (G)RBT-‐ indien van toepassing. Het afstemmen over de publieks-‐ en perscommunicatie. De Departementale Coördinatiecentra Crisisbeheersing van de betrokken departementen beschikken veelal over informatie van grote incidenten op het water. De informatie zal aangeleverd worden aan het Nationaal Crisis Centrum (NCC), zodat ieder betrokken departement hetzelfde informatieniveau heeft. Het NCC heeft op Rijksniveau een coördinerende functie. Het Landelijk Operationeel Coördinatie Centrum (LOCC) heeft een landelijke operationele functie en verleent bijstand als landelijke coördinatie, prioritering en verdeling van in te zetten middelen noodzakelijk is. Bij een incident op het water zal het NCC samen met (de DCC-‐BZK (i.o.) en) het DCC-‐IenM bepalen of er tot rijksniveau opgeschaald moet worden. Indien dit het geval is zal een Ambtelijk Coördinerend Overleg plaatsvinden, waarin alle hoofden van de betrokken departementen zitting nemen. Zij adviseren het Interdepartementaal Beleids Team (IBT). Wanneer het incident een dusdanige omvang heeft en de ministers geïnformeerd dienen te worden, zullen zij bijeenkomen in een Ministerieel Beleids Team (MBT).
6.2
Eenheden
Dit zijn de operationele eenheden op de plaats van het incident, van de brandweer, politie, geneeskundige hulpverleningsorganisaties en gemeentelijke diensten. In het veld voeren de functionarissen van de
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
42 Handboek Incidentmanagement hulpdiensten en gemeenten de processen uit om te zorgen voor een veilige afhandeling van het incident en terugkeer naar de normale situatie. Naast deze parate diensten kunnen ook andere diensten en organisaties optreden, zoals het Nederlandse Rode Kruis, reddingsbrigades, Havendienst of Milieudienst.
6.3
Commando Plaats Incident (CoPI)
Als op een incidentterrein verschillende diensten direct van elkaar afhankelijk zijn, wordt eerst afgestemd via het zogeheten motorkapoverleg. Dit is het multidisciplinaire overleg tussen de functionarissen van de verschillende diensten die het eerst ter plaatse zijn. Bij normale routine volstaat dit overleg voor de coördinatie van de verschillende taken. Het Commando Plaats Incident wordt actief als er gestructureerde multidisciplinaire coördinatie ter plaatse nodig is. Het CoPI is belast met de uitvoering van de operationele leiding op de plaats van het incident en staat onder leiding van de leider CoPI. De leider CoPI wordt bijgestaan door een operationele staf ter plaatse. Het CoPI heeft tevens als taak het adviseren van het Regionaal Operationeel Team (ROT). Kernbezetting CoPI (volgens Besluit Veiligheidsregio’s) Leider CoPI Officier van Dienst Brandweer (OvD-‐B) Officier van Dienst Geneeskundig (OvD-‐G) Officier van Dienst Politie (OvD-‐P) Voorlichtingsfunctionaris CoPI Informatiemanager CoPI Zie bijlagen voor de taakbeschrijvingen van de leden in het CoPI.
6.3.1 Instellen CoPI Het CoPI kan op twee manieren worden ingesteld: In de meeste gevallen bepaalt een officier van dienst op de plaats incident dat opschaling nodig is. Op het moment dat er bij een of meerdere disciplines behoefte is aan structureel overleg en multidisciplinaire coördinatie en afstemming, neemt een officier van dienst ter plaatse de beslissing om op te schalen. Ook de meldkamer kan opschalen als de melding aan bepaalde door de veiligheidsregio vastgestelde criteria voldoet. In beide gevallen alarmeert de meldkamer de piketfunctionarissen van het CoPI.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
43 Handboek Incidentmanagement 6.3.2 Opkomsttijd CoPI In het Besluit veiligheidsregio’s is vastgelegd dat het eerste CoPI binnen 30 minuten na alarmering moet plaatsvinden. CoPI nul minuten Bij dreigende incidenten, bijvoorbeeld bij risicowedstrijden, bij grootschalige evenementen of terroristische dreiging, kan er uit voorzorg een CoPI ingesteld worden. Het gaat dan om een CoPI dat ergens klaar staat en direct kan uitrukken naar de plaats incident als dat nodig is.
6.3.3 Hoofdtaken CoPI Het CoPI kent drie hoofdtaken: Bepalen van de situatie op de plaats incident en de ontwikkelingen daarin: § Bekrachtigen GRIP 1 § Beeldvorming en oordeelsvorming over het incident § Bepalen welke operationele processen ter plaatse aan de orde zijn en welke operationele eenheden per discipline daarvoor ingezet moeten worden § Afbakenen van het inzetgebied van het CoPI § Bepalen welke specialisten als ad-‐hoc adviseurs aan het CoPI moeten worden toegevoegd. Leidinggeven aan de operationele bestrijding in het inzetgebied van het CoPI § Bepalen van de aanpak voor een gecoördineerde incidentbestrijding § Bepalen van de aanpak voor een gecoördineerde hulpverlening aan slachtoffers gericht op het voorkomen en beperken van slachtoffers § Leidinggeven aan de deelnemende disciplines bij de incidentbestrijding en hulpverlening aan slachtoffers § Periodiek informeren over de ontwikkelingen op de plaats incident; bij GRIP 1 de (contactpersoon van de) burgemeester en vanaf GRIP 2 het ROT § Adviseren van het ROT over: • De opschaling en inzet van de gemeentelijke processen • Aanvragen van personele en materiële bijstand van buiten de veiligheidsregio § Verzorgen van de operationele woordvoering door de voorlichter CoPI op de plaats incident.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
44 Handboek Incidentmanagement Organiseren van het CoPI § Afspreken van de vergadercyclus § Regelen van aflossing § Beslissen tot afschaling bij GRIP 1 en adviseren over de afschaling aan de leider ROT vanaf GRIP 2. §
6.4
Regionaal Operationeel Team (ROT)
Als blijkt dat een incident uitstraling heeft naar de omgeving, dus ook effecten buiten de plaats incident heeft of dreigt te ontwikkelen, wordt er opgeschaald naar GRIP 2. Naast een Commando Plaats Incident (CoPI) wordt dan ook een Regionaal Operationeel Team (ROT) ingesteld. Het ROT is belast met de operationele leiding, de afstemming met andere betrokken partijen en het adviseren van het Gemeentelijk of Regionaal Beleidsteam (GBT/RBT). Kernbezetting ROT (volgens Besluit Veiligheidsregio’s) Regionaal Operationeel Leider Sectie Brandweer Sectie GHOR Sectie Politie Sectie Bevolkingszorg Voorlichtingsfunctionaris ROT Sectie Informatiemanagement
6.4.1 Instellen ROT Een ROT wordt ingesteld wanneer blijkt dat een incident duidelijke effecten heeft vanuit de plaats incident naar de omgeving, ook wel het effectgebied genoemd. Er zijn twee situaties waarin een ROT functioneert. In de eerste plaats een GRIP 2 situatie waarbij een ROT en een CoPI functioneren. In de tweede plaats een GRIP 2 situatie met een ROT, maar zonder CoPI. In het laatste geval is er een crisis zonder aanwijsbare plaats incident. Uiteraard wordt er ook een ROT ingesteld bij een GRIP 3 en 4 situatie, zonder dat er eerst een GRIP 2 situatie aan voorafgegaan is.
6.4.2 Opkomsttijd ROT In het Besluit veiligheidsregio’s is vastgelegd dat de leidinggevenden in het ROT binnen 45 minuten na alarmering met de uitvoering van hun taken moeten zijn begonnen. Dit met uitzondering van de leidinggevende van de Sectie Informatiemanagement die binnen 30 minuten moet zijn begonnen. De overige secties dienen binnen 60 minuten begonnen te zijn.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
45 Handboek Incidentmanagement ROT nul minuten Bij dreigende incidenten, bijvoorbeeld bij terroristische dreigingen of bij dreigende grootschalige uitval van infrastructuur kan er uit voorzorg een ROT worden ingesteld. Er kan dan direct worden opgetreden als dat nodig mocht zijn. Dit wordt doorgaans een ROT nul minuten genoemd. ROT in voorbereidende fase Wanneer er geen sprake is van een plotselinge crisissituatie maar van een toenemende crisisdreiging of van een komend grootschalig evenement, wordt er niet opgeschaald volgens de normale GRIP-‐procedure. Wel is een multidisciplinaire coördinatie nodig over voorzorgsmaatregelen. Reguliere ROT-‐leden kunnen dan bij elkaar komen om versneld de planvorming op de onverwachte dreiging of het komende evenement voor te bereiden. Er is dan sprake van een voorbereidend ROT.
6.4.3 Hoofdtaken ROT Het Regionaal Operationeel Team is in hoofdlijnen verantwoordelijk voor de volgende taken: Het bepalen van het effectgebied. Het bepalen van de situatie in het effectgebied en de ontwikkeling daarvan. Het bepalen van de tactiek die moet leiden tot snelle hulpverlening en/of incidentbestrijding. Het geven van de operationele leiding aan de aan de crisisbestrijding deelnemende diensten door de coördinatie van de werkzaamheden van de betreffende actiecentra. Het verzamelen en verstrekken van relevante gegevens over de crisissituatie en de crisisbestrijding aan de bij de bestrijding van de crisis deelnemende organisaties. Het plannen en coördineren van de behoefte aan bijstandspotentieel voor de crisisbestrijding en het namens het bevoegd gezag aanvragen daarvan. Het onderhouden van contacten met de bestuurlijke autoriteiten (NCC, LOCC, Waterschappen, omliggende gemeenten). Het onderhouden van contacten met externe deskundigen. Het doen van voorstellen aan de burgemeester over het waarschuwen, alarmeren, verplaatsen en opvangen van de bevolking. Het verzorgen van de ingezette eenheden. Het geven van informatie en handelingsperspectieven aan de bevolking en media, eventueel na afstemming met de communicatieadviseur van de Regionaal of Gemeentelijk Beleidsteam, ten aanzien van de operationele aspecten. Het overleg met en de informatievoorziening aan de Commissaris van de Koningin in de provincie.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
46 Handboek Incidentmanagement 6.5
Actiecentra van de diensten
De verschillende diensten die bij crisisbeheersing betrokken zijn richten binnen de eigen dienst (monodisciplinair) een actiecentrum in. Van daaruit regelt een dergelijke dienst de uitvoering van de taken.
6.6
Team Bevolkingszorg (Gemeentelijk Managementteam)
Dit is het team van waaruit de gemeentelijke actiecentra worden aangestuurd. Het team bestaat uit procesverantwoordelijken voor de gemeentelijke processen. Het hoofd van het Team Bevolkingszorg, de Algemeen Commandant Bevolkingszorg (ACBV), aangewezen door de gemeentesecretaris/algemeen directeur van een gemeente is belast met de operationele leiding van de gemeentelijke crisisorganisatie. Nu de coördinatie en de uitvoering van de processen binnen de bevolkingszorg steeds meer op regionaal niveau plaatsvinden, wijst het bestuur van de veiligheidsregio een coördinerende functionaris aan. Deze functionaris zorgt (buiten een crisis om), voor een goede organisatie, werkwijze, taakverdeling, verantwoordelijkheids-‐ en bevoegdheidsverdeling van deze processen in overleg met de gemeenten binnen de regio. Meestal is een gemeentesecretaris van een van de gemeenten binnen de regio, de coördinerende functionaris, er wordt dan ook wel gesproken over de coördinerend gemeentesecretaris.
6.7
Burgemeester
De burgemeester heeft het opperbevel in geval van een crisis of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. Degenen die aan de bestrijding van een ramp deelnemen, staan onder zijn bevel. Onder opperbevel wordt verstaan: De leiding en eindverantwoordelijkheid van de burgemeester over de wijze waarop de crisisbestrijding wordt uitgevoerd en over degenen, die aan de crisisbestrijding deelnemen. De burgemeester kan tijdens een crisis onder andere gebruikmaken van twee noodbevoegdheden om af te wijken van de normale wetgeving: De noodverordening is gericht aan een grote groep, is vaak van langere duur en geldt voor een afgebakend gebied. Het schenden van een noodverordening is een overtreding. Een noodverordening moet worden afgekondigd, kenbaar worden gemaakt (ook aan de gemeenteraad) en moet weer tijdig worden ingetrokken. Volgens de gemeentewet moet de gemeenteraad de verordening bekrachtigen. Daarmee heeft zij een controlefunctie. Wanneer de gemeenteraad dit niet doet, vervallen de daarin opgenomen voorschriften.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
47 Handboek Incidentmanagement Een noodbevel is zwaarder en richt zich specifiek op één of enkele personen. Overtreding van een noodbevel is een misdrijf. Indien de normale wetgeving en de twee noodbevoegdheden niet toereikend zijn, kan de burgemeester ongeschreven noodrecht toepassen. Toepassing van ongeschreven recht is een door de rechter geaccepteerd fenomeen. Daarnaast neemt de burgemeester deel aan het driehoeksoverleg. Dit is een geïnstitutionaliseerd, regelmatig overleg tussen het Openbaar Ministerie (Hoofd)Officier van justitie), de politie (Korpsbeheerder) en het plaatselijk bestuur (burgemeester) over openbare orde en veiligheidsvraagstukken.
6.8
Gemeentelijk Beleidsteam (GBT)
Ter ondersteuning van de bestuurlijke leiding is er het Gemeentelijk Beleidsteam (GBT). Dit team adviseert de burgemeester bij het maken van bestuurlijke afwegingen en bij het nemen van beleidsbeslissingen. Kernbezetting GBT (volgens Besluit Veiligheidsregio’s) Burgemeester Leidinggevende van brandweer, GHOR, politie en bevolkingszorg.
6.9
Regionaal Beleidsteam (RBT)
In geval van een crisis waarbij meerdere gemeenten betrokken zijn (bovenlokale crisis) of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, roept de voorzitter van het bestuur van de veiligheidsregio (de burgemeester die benoemd is als korpsbeheerder) een Regionaal Beleidsteam (RBT) bijeen. De voorzitter van het bestuur van de veiligheidsregio is tevens voorzitter van het RBT. Het RBT bestaat uit de burgemeesters van de gemeenten die betrokken zijn of dreigen te worden bij de crisis en de hoofdofficier van Justitie. Verder wordt de voorzitter van elk direct betrokken waterschap uitgenodigd. Kernbezetting RBT (volgens Besluit Veiligheidsregio’s) Voorzitter veiligheidsregio Burgemeesters betrokken gemeenten (Hoofd-‐)officier van justitie Voorzitter van elk direct betrokken waterschap wordt uitgenodigd.
6.10
Commissaris van de Koningin
De commissaris van de Koningin (CdK) en de minister van Veiligheid en Justitie (VenJ). De commissaris van de Koningin en de minister van Veiligheid
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
48 Handboek Incidentmanagement en Justitie hebben geen directe bemoeienis met de beheersing van een crisis. De provincie heeft taken als handhaver milieuwetgeving en beheerder van provinciale (water-‐)wegen. De commissaris van de Koningin kan bij een bovenlokale crisis aanwijzingen geven aan de burgemeesters van de betrokken gemeenten over het door hen te voeren beleid en de samenwerking binnen het RBT. De commissaris van de Koningin doet dit onder verantwoordelijkheid van de minister van Veiligheid en Justitie.
6.11
De Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (IOOV)
De inspectie toetst de wijze waarop de veiligheidsregio, een gemeente of andere betrokken organisaties en diensten uitvoering geven aan de voorbereiding van crisisbeheersing. Daarbij onderzoekt de inspectie incidenten tenzij de Onderzoeksraad voor Veiligheid een onderzoek instelt.
6.12
Crisisbesluitvorming
6.12.1 Beeldvorming, oordeelsvorming en besluitvorming Binnen de crisisorganisatie wordt meestal besloten met behulp van een vooraf vastgestelde vergaderprocedure “beeldvorming, oordeelsvorming en besluitvorming” (BOB). Deze driedeling ondersteunt de groepsbesluitvorming door de feitelijke informatie, meningen van betrokkenen daarover en besluiten te scheiden. Beeldvorming Het gaat hierbij om het uitwisselen van informatie (vanuit verschillende hulpdiensten en organisaties) om tot een gemeenschappelijk beeld te komen. Daarna wordt het probleem of de problemen gedefinieerd. Oordeelsvorming Aan de hand van het geconstrueerde gemeenschappelijke beeld worden de knelpunten benoemd en de beslisalternatieven besproken. Besluitvorming Bij besluitvorming vindt de feitelijke besluitvorming plaats. Deze besluiten worden na de vergadering gecommuniceerd naar een lager echelon. De typische kenmerken van crises (informatieschaarste, tijdsdruk, verschillende en verschuivende doelen) maken dat besluitvorming tijdens crises wezenlijk verschilt van besluitvorming onder ‘normale’ omstandigheden. Een gegeven binnen de crisisorganisatie is verder de moeizame informatie-‐uitwisseling tussen veldeenheden, CoPI, ROT en het beleidsteam.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
49 Handboek Incidentmanagement Accepteer onzekerheid Bij elke crisis is er een tekort aan betrouwbare en relevante informatie (en een overschot aan niet relevantie informatie (ruis). Crisisbesluitvorming vergt dus de durf om besluiten te nemen op basis van onzekere informatie in plaats van het steeds uitstellen ervan door naar meer informatie te zoeken. Stel prioriteiten Een eerste les voor crisismanagers is om realistische verwachtingen te hebben over de hoeveelheid besluiten die gecommuniceerd kunnen worden richting het veld. De aanbeveling is dan ook om alleen die besluiten te nemen die echt van vitaal belang zijn. Zie toe op uitvoering van besluiten Crisisbesluitvorming vergt een ruime actiefase waarin toe kan worden gezien dat besluiten ook daadwerkelijk en tijdig het strijdtoneel bereiken. Wanneer ze op operationeel niveau daadwerkelijk begrepen zijn, past vertrouwen dat daar op een juiste manier wordt besloten over uitvoering. Denk, wanneer de tijd dat toelaat, in scenario’s Voor alle teams in de commandostructuur geldt dat er na een eerste hectische fase tijd is om meer gestructureerd tot besluiten te komen. In deze fase is het behulpzaam om te denken in scenario’s, dat wil zeggen om bewust de mogelijke ontwikkelingen in relatie tot te nemen besluiten af te wegen. Het opstellen van scenario’s helpt om de effecten van de besluitvorming te doorgronden. Crisisleiderschap vraagt vaker om volgen dan om leidinggeven Leiderschap bij crises vraagt vaker om bewust het oordeel en de ingezette acties van medewerkers te volgen in een onzekere situatie dan om zelf als zogenaamd krachtig leider eigen besluiten te nemen. Door af te wijken van een al ingezette actie of genomen besluit wordt tijd en energie verloren zodat er een wel heel dringende reden moet zijn om tot een afwijking te besluiten. Prepareer jezelf Het is goed jezelf te prepareren door vooraf na te gaan wat te doen wanneer zich een bepaalde situatie voordoet. Het vooraf stellen van de juiste vragen kan helpen om ondanks de stress en tijdsdruk de meest prioritaire beslissingen te kunnen nemen.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
50 Handboek Incidentmanagement 7. CRISISTYPEN Crises zijn er in alle soorten en maten. Ze kunnen geclusterd worden tot crisistypen, variërend van luchtvaartongevallen tot overstromingen en grootschalige ordeverstoringen. Een crisistype bepaalt voor een groot deel welke activiteiten er in de crisisbeheersing plaatsvinden.
7.1
Mogelijke crises en maatrampen
In deze module worden de volgende crisistypen benoemd: erkeer en vervoer gevaarlijke stoffen volksgezondheid infrastructuur bevolking natuurramp ramp op afstand Onderstaande tekst beschrijft kort enkele clusters van crisistypen en de bijbehorende risico’s. De benaming volgens de module is tussen haakjes aangegeven.
7.1.1 Verkeer en vervoer Grote luchtvaartongevallen, waarbij zowel civiele als militaire toestellen, en zowel passagiers-‐ als vrachttoestellen, betrokken zijn: rashes op of nabij een vliegveld tijdens het opstijgen of het maken van een (nood)landing het neerstorten van een vliegtuig in buitengebied het neerstorten van vliegtuigen op bebouwing. Crisisverschijnselen en effecten: • vooral verdrinkingsslachtoffers;betrekkelijk veel dodelijke slachtoffers, vooral brandwonden en mechanisch letsel • betrekkelijk veel telefonische informatieverzoeken • mogelijke aanwezigheid van gevaarlijke stoffen. Grote verkeersongevallen op het water: passagiers-‐ en vrachtschepen op zee (brand, aanvaring, zinken of kapseizen) offshore platforms (brand, explosies, zieken en op drift raken) passagiersschepen of veerponten op binnenwater (brand, aanvaring, zinken of kapseizen) waterrecreatiegebeid met grote aantallen zeilers, surfers en andere watersporters (windhozen, plotselinge stormen) het neerstorten van vliegtuigen in zee of groot open water.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
51 Handboek Incidentmanagement Crisisverschijnselen en effecten: • vooral verdrinkingsslachtoffers; • onderkoeling; • moeilijke bereikbaarheid crisisgebied ten gevolge van afstand en weersgesteldheid. Grote verkeersongevallen op het land: grote ongevallen in het wegverkeer (kettingbotsingen, busongevallen en dergelijke) ontsporingen van of botsingen met/van reizigerstreinen. Crisisverschijnselen en effecten: • vooral mechanisch letsel; • moeilijke bereikbaarheid incidentterrein; • verkeersstremmingen; • relatief veel telefonische informatieverzoeken. Vervoersongevallen in tunnels, met name waarbij brand ontstaat of sprake is van gevaarlijke stoffen: in treintunnels met passagierstreinen in autotunnels met metrotunnels aanslagen op ondergrondse stations. Brand kan de effecten van ongevallen in tunnels sterk vergroten. Doordat de hitte snel toeneemt en door sterke rookontwikkeling kunnen de beperkte beschikbare vluchtmogelijkheden moeilijk gebruikt worden. Er kunnen uiterst brandbare of giftige stoffen vrijkomen. Dit kan de effecten verder vergroten. Crisisverschijnselen en effecten: • veel slachtoffers met brandwonden en/of ademhalingsklachten; • zeer lastige bereikbaarheid van de plaats van het incident; • verkeersstremmingen; • veel bellers.
7.1.2 Gevaarlijke stoffen Ongevallen met explosieve en brandbare stoffen, waarbij buiten de directe plaats van het ongeval slachtoffers kunnen vallen. Het gaat hier om ongevallen in de open lucht, met zowel stationaire als niet-‐stationaire bronnen, bij of tijdens: vervoer op de weg vervoer over water spoorvervoer en rangeeremplacementen transport via buisleidingen
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
52 Handboek Incidentmanagement opslag, productie, verwerking en gebruik. Crisisverschijnselen en effecten: • gewonden door rondvliegende brokstukken (glas), hitte (straling), drukgolf of instorting; • secundaire branden; • intensieve (giftige) rookvorming. Ongevallen met giftige stoffen die zich (snel) via de lucht kunnen verspreiden. Het gaat hier om ongevallen in de open lucht, met zowel stationaire als niet-‐stationaire bronnen met, bij of tijdens: vervoer op de weg; vervoer over water spoorvervoer en rangeeremplacementen transport via buisleidingen opslag, productie, verwerking en gebruik. Crisisverschijnselen en effecten: • veel mensen met ademhalingsproblemen; • grote bedreigde groep in dicht bewoond gebied (2.000-‐20.000) betrokken); • aanwezigheid van gevaarlijke stof.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
53 Handboek Incidentmanagement 7.1.3 Veiligheid kernenergie Ongevallen met nucleaire installaties en vervoersongevallen met radioactief materiaal en radioactieve bronnen: A-‐objecten: kerncentrales en onderzoeksreactoren in Nederland en in de buurt van Nederland soortgelijke nucleaire faciliteiten op grotere afstand, ook (havens met)schepen of ruimtevaartuigen die gebruik maken van kernenergie en nucleair defensiemateriaal. B-‐objecten: (ongevallen hebben in principe alleen lokale gevolgen) vervoer van grote eenheden radioactief materiaal in verband met opwekking van (kern)energie nucleaire faciliteiten, voornamelijk laboratoria; Crisisverschijnselen en effecten: • vooral een sterke uitstraling in figuurlijke zin; • gevaar voor veiligheid, voornamelijk laboratoria.
7.1.4 Volksgezondheid Bedreiging volksgezondheid: Plotselinge gebeurtenissen, inzichten in of vermoedens over een directe bedreiging voor de gezondheid van een grote groep personen, maar (nog) zonder (veel) ziektegevallen. Het gaat hierbij namelijk om het dreigen van gezondheidseffecten, waaronder speciaal gezondheidseffecten op langere termijn: voedingsmiddelen die besmet zijn met een gevaarlijke stof drinkwaterbesmetting (snelle ontdekking van) een verspreiding of uitstoot van stoffen die schadelijk zijn voor de gezondheid ontdekking van besmettingsbronnen of enkele ziektegevallen van riskante besmettelijke ziekten zoals polio en tbc andere acute hygiënische crises met een hoog risicogehalte of grote beladenheid. Crisisverschijnselen en effecten: • veel onrust; • groot effectgebied bij verspreiding via de lucht. Ziektegolf: Een (feitelijke) golf van gezondheidsklachten met initieel soms een onbekende oorzaak. Het typerende verschil met het ramptype Bedreiging
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
54 Handboek Incidentmanagement volksgezondheid is dat bij de ziektegolf vrij plotseling een behoorlijk aantal ernstige gezondheidsklachten optreedt. Er is dan dus sprake van een forse zorg voor zieken. laat ontdekte oorzaken van ramptype Bedreiging volksgezondheid, bijvoorbeeld voedingshygiënische problemen een ziekteverwekker die een grootschalige epidemie teweeg brengt die leidt tot vele ziekenhuisopnames, bijvoorbeeld een ongewoon zware griep. Crisisverschijnselen en effecten: • veel doden; • onrust onder de bevolking; • ziekteverschijnselen onder hulpverleners, dus een beperking van inzet.
7.1.5 Gebouwveiligheid Branden en incidenten met veel rookontwikkeling of giftige dampen, in gebouwen waarin zich veel mensen kunnen bevinden: grote branden in gebouwen voor niet-‐ of verminderd zelfredzame personen grote branden in gebouwen met een grootschalige publieksfunctie grote branden in bijzonder hoge gebouwen branden in dichte binnensteden (stadsbrand). Crisisverschijnselen en effecten: • veel slachtoffers met brandwonden en/of ademhalingsklachten; • zeer veel overige aanwezigen; • gevaar voor veiligheid van redders/hulpverleners. Instortingen van grote gebouwen door verschillende oorzaken: gebrekkige bouwconstructie of overbelasting aardgasexplosie (interne oorzaak) munitie-‐explosies en bomaanslagen grondverzakkingen windhozen of stormen aardschokken. Ook al gaat het in dit maatramptype in de eerste plaats om de instorting van één gebouw, het kan ook gaan om de (gedeeltelijke) instorting van meerdere kleinere gebouwen. Crisisverschijnselen en effecten: • veel slachtoffers met mechanisch letsel; • lastige bereikbaarheid van de plaats van het incident.’
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
55 Handboek Incidentmanagement 7.1.6 Bevolking Paniek in menigten. De gevolgen van verdrukkingen door massale paniek in vluchtgedrag in menigten, zoals: grote festiviteiten, concerten e.d. grote demonstraties grote voetbalstadions (rellen in en rondom stadions) en dergelijke objecten. Het gaat bij al deze situaties om drie zaken: 1. hoge dichtheid van aanwezigen op een bepaald grondoppervlak; 2. grote mate van ingeslotenheid van de aanwezigen (beperkte bewegingsruimte en vluchtwegen); 3. ‘trigger-‐incident’ waardoor de paniek wordt aangewakkerd. Crisisverschijnselen en effecten: • mechanisch letsel; • (een groot aantal) gewonden; • zeer veel overige aanwezigen. Grootschalige verstoringen van de openbare orde, zoals: rellen rondom demonstraties en andere publieke manifestaties met een politiek karakter (politieke demonstraties, stakingen of demonstraties bij kerntransporten) gewelddadigheden rondom voetbalwedstrijden massale vechtpartijen en ‘buurtrellen’. Crisisverschijnselen en effecten: • agressie tegen het gezag in het algemeen en de politie in het bijzonder; • beperkt mechanisch letsel; • grote materiële schade aan straatmeubilair en particuliere eigendommen (winkeliers); • zeer veel overige aanwezigen.
7.1.7 Natuurrampen Overstromingen. overstromingen vanuit zee overstromingen door hoge rivierwaterstanden vollopen van een polder of droogmaking, bijvoorbeeld door langdurige regenval. De leidraad Maatramp richt zich bij de verdere uitwerking van dit ramptype, voornamelijk op overstromingen waardoor een binnendijks gebied in belangrijke delen minstens 1 meter onder water kan komen te staan.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
56 Handboek Incidentmanagement Crisisverschijnselen en effecten: • mogelijk verdrinkingsslachtoffers; • grote materiële schade; • lastige bereikbaarheid van de plaats van het incident; • verkeersstremmingen. Natuurbranden. Grote tot zeer grote natuurbranden, zoals: bosbrand (voornamelijk in gemengd bos en naaldbos) heide-‐, (hoog)veen-‐ en duinbranden voor zover deze bedreigend kunnen zijnvoor een substantieel bosareaal of bebouwing, bijvoorbeeld dorpen of vakantieparken. Crisisverschijnselen en effecten: • slachtoffers met brandwonden en/of ademhalingsklachten; • intensieve rookvorming; • gevaar voor veiligheid van redders/hulpverleners. Extreme weersomstandigheden. extreme kou, sneeuw of ijzel; extreme hitten en eventueel smog windhozen en vele verspreide ongevallen en dreigende situaties die bij zware storm kunnen optreden. Sneeuw en ijzel kunnen een groot aantal verspreide (kleinere) verkeersongevallen veroorzaken, en strand verkeer. Kou vormt een probleem voor gestrande reizigers en voor kwetsbare groepen in de samenleving. Landelijke gebieden kunnen geïsoleerd raken. Kou en hitte kunnen smog opleveren. Dit kan voornamelijk bij ouderen gezondheidsklachten opleveren. Ook kunnen zich persoonlijke ongevallen voordoen met omgewaaide bomen en losgeraakte stukken dak of gevel. Campings kunnen platwaaien bij een storm of een windhoos. Bijkomend algemeen kenmerk van dit ramptype is een grote hoeveelheid verstoringen en gevarieerde hulpvragen tegelijkertijd. Crisisverschijnselen en effecten: Bij strenge kou, ijzel en sneeuw en eventueel ook na eens storm: • onbereikbaarheid; • verkeersongevallen; • gestrande reizigers; • onderkoelingproblemen. Bij een hittegolf: • verspreide personen, vooral ouderen en zieken thuis, die dringend hulp nodig hebben.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
57 Handboek Incidentmanagement Na een storm of windhoos: • gestrande groepen mensen; • materiële schade; • verkeersstremmingen; • gewonden.
7.1.8 Infrastructuur Uitval of storing van publieke nutsvoorzieningen: Elektriciteitsvoorziening Drinkwatervoorziening voorzieningen voor spraak-‐ en datacommunicatie gasvoorziening. Crisisverschijnselen en effecten: • mogelijk levensbedreigende situaties voor hulpbehoevende in verzorgings-‐, verpleeg-‐ en ziekenhuizen bij langdurige uitval van voorzieningen; • verkeerschaos bij uitval van verkeersregelinstallaties; • valse automatische meldingen door uitval van brand-‐ en inbraakalarminstallaties; • mogelijke vernielingen en plunderingen.
7.1.9 Ramp op afstand het repatriëren of opvangen van slachtoffers van een crisis elders. Denk daarbij aan het repatriëren van ‘eigen’ burgers die in het buitenland in de problemen zijn geraakt (bijvoorbeeld door een bus-‐ of vliegtuigongeluk, of burgeroorlog) het opvangen van burgers uit een andere veiligheidsregio of (zelfs) uit het buitenland. Denk daarbij aan de coördinatie van de informatievoorziening en hulpverleningsactiviteiten vanuit Nederland en aan de opvang en verdere verzorging van slachtoffers die weer in Nederland zijn aangekomen. Het kan daarbij gaan om doden (hulp bij identificatie), gewonden en mensen die op een andere manier getroffen zijn. Crisisverschijnselen en effecten: • mogelijk veel slachtoffers; • grote maatschappelijke ontwrichting; • besmettingsgevaar bij onbekende bacteriële infectie.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
58 Handboek Incidentmanagement 7.1.10 Terrorisme De voorbereiding op mogelijke terroristische acties speelt zich af op het snijvlak tussen monodisciplinair optreden van de politie, onder gezag van de driehoek (korpschef, burgemeester en (hoofd)officier van justitie) en het multidisciplinair optreden van de (operationele) diensten onder gezag van de Regionaal Beleidsteam. Indicaties over mogelijke concrete dreigingsbeelden zullen via de lijn van politie en justitie binnenkomen. Vervolgens is het aan het bevoegd gezag om te besluiten welke maatregelen in gang zullen worden gezet om deze dreiging het hoofd te bieden en/of de gevolgen te beperken.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
59 Handboek Incidentmanagement 8. CRISISBEHEERSINGSPROCESSEN Bij de beheersing van een crisis vinden allerlei verschillende activiteiten plaats, een brand wordt bestreden, een gebouw wordt ontruimd, slachtoffers worden geregistreerd, wegen worden afgezet enzovoort. Veel van die activiteiten hangen direct met elkaar samen. Een groep samenhangende activiteiten noemen we een proces. Deze processen zijn verdeeld over vijf hoofdprocessen: A. bevolkingszorg B. brandweerzorg C. geneeskundige zorg D. politiezorg E. water-‐ en scheepvaartzorg Deze beschrijvingen vormen een kader waarbinnen de gemeenten en hulpdiensten hun taak uitvoeren tijdens een crisis. In het Regionaal Crisisplan staat wie wat gaat doen op het moment dat er een crisis is en wat daarvoor is geregeld.
8.1 Bevolkingszorg Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van de gemeentelijke crisisbeheersingsorganisatie. De gemeentelijke crisisbeheersingsorganisatie moet ervoor zorgen dat de gemeente in staat is om bij voorkomende crises de processen goed te vervullen waar ze verantwoordelijke voor is of waar ze een rol in speelt. De gemeenten kennen de volgende hoofdprocessen: Communicatie publieke zorg omgevingszorg
8.2 Brandweerzorg De brandweer is procesverantwoordelijke voor bron-‐ en emissie (effect-‐) bestrijding, redding en ontsmetting. Dit geldt zowel voor de voorbereiding op een crisis als voor de beheersing ervan. De brandweer levert een algemene basisvoorziening; naast brandbestrijding kan zij diverse vormen van technische hulp uitvoeren, bijvoorbeeld bij lekkages en gevaarlijke stoffen. Tevens is zij verantwoordelijk voor adequate ontsmetting van mens en dier evenals voor de ontsmetting van voertuigen. Onder bronbestrijding worden alle activiteiten geschaard die gericht zijn op het voorkomen van verdere uitbreiding en het terugdringen van de fysische
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
60 Handboek Incidentmanagement oorzaak en de daarmee samenhangende fysische effecten van een ramp. Bij ramptypen waarbij de bron (fysische oorzaak) niet bestreden kan worden, bijvoorbeeld rampen veroorzaakt door weer en klimaat, neerstortende voorwerpen of plotselinge explosies, is in bepaalde gevallen effectbestrijding vaak nodig. Zo kunnen secundaire branden worden geblust en dijken worden gedicht of versterkt. Vooral in dit soort gevallen is er geen helder onderscheid tussen bron-‐ en effectbestrijding en ‘verdere schadebeperking’. De volgende hoofdprocessen worden geschaard onder de noemer brandweerzorg: bron-‐ en emissiebestrijding redding ontsmetting ondersteuning
8.3
Geneeskundige zorg
De Directie Ambulancezorg en GHOR (Geneeskundige Hulpverlenings Organisatie in de Regio) is procesverantwoordelijk in de geneeskundige zorg. Binnen de crisisbeheersing is de GHOR eindverantwoordelijk voor de volgende hoofdprocessen: spoedeisende medische hulpverlening psychosociale hulpverlening bij ongevallen en rampen publieke gezondheidszorg: 1. gezondheidsonderzoek publieke gezondheidszorg: 2. infectieziektebestrijding Het uitgangspunt van de geneeskundige zorg is dat slachtoffer en de kwaliteit van de geneeskundige hulpverlening aan het slachtoffer centraal staan. Het hoofddoel is het redden van mensen en beperken van letsel (en schade). Voor alle duidelijkheid: hulpverlening aan niet-‐gewonde slachtoffers of verdere hulpverlening aan behandelde (licht)gewonden valt hier buiten.
8.4
Politiezorg
De bestuurlijke verantwoordelijkheden en bevoegdheden betreffende de inzet van de politie bij grootschalige incidenten en crises is voornamelijk geregeld in de Politiewet 1993 en de Gemeentewet. Daarnaast is in de ‘Landelijke Referentiekaders Conflict-‐ en Crisisbeheersing Politie 2002’ opgenomen dat de politie voorbereid moet zijn op samenwerken bij crisisbeheersing. De politie is bij crises en grootschalige ongevallen systeemverantwoordelijk voor de volgende hoofdprocessen: Mobiliteit
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
61 Handboek Incidentmanagement bewaken en beveiligen ordehandhaving opsporing opsporingsexpertise interventie preventie en netwerken
8.5
Waterbeheer en scheepvaartzorg
Waterbeheer en scheepvaartzorg (onder andere Rijkswaterstaat, Waterschappen en het Havenbedrijf) richt zich op de volgende hoofdprocessen: Waterkeren en waterkwantiteitsbeheer In Wet Veiligheidsregio’s en in het Wetsvoorstel veiligheidsregio’s wordt, bij de definiëring van de incidenten die als ramp of zwaar ongeval worden betiteld, expliciet aandacht besteed aan een ramp in de vorm van een overstroming. Een overstroming kan een ramp of zwaar ongeval zijn of daartoe leiden. Ten tijde van een incident kan voor de bestrijding van het incident de waterkwantiteitsbeheerder het waterpeil aanpassen. Ook ter voorkoming van incidenten kan beïnvloeding van het waterpeil noodzakelijk zijn. Het beheer van waterkwantiteit en waterkeringen betreft de zorg voor de regulatie van de waterhoeveelheden en het peilbeheer in het waterhuishoudkundig systeem. De beheerder van waterkwantiteit en/of van waterkeringen kan Rijkswaterstaat, provincie, waterschap of gemeente zijn. Alle instanties die betrokken zijn bij het waterkwantiteitsbeheer of de gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Activiteiten die verricht worden in het kader van waterkwantiteitsbeheer is de zorg met betrekking tot hoogwater/overstromingen, laagwater en ijsbezwaar (in de zin van waterkwantiteit: ijsdammen en stuwing). Als een incident op gemeentelijk ingedeeld gebied plaatsvindt, heeft de burgemeester op grond van de Wet Veiligheidsregio’s het opperbevel indien het een ramp dan wel zwaar ongeval betreft. Op de Noordzee is de minister van Infrastructuur en Milieuverantwoordelijk. De waterkwantiteitsbeheerder en/of de beheerder van de waterkering is als procesverantwoordelijke ook verantwoordelijk voor de voorbereiding. Daarvoor is noodzakelijk: een bestuurlijk vastgesteld deelplan, een draaiboek, een alarmeringsschema c.q. een piketregeling, aangewezen, opgeleide en geoefende medewerkers ondersteunt door checklisten/instructies en kwalitatief hoogwaardig materiaal. Alle plannen, procedures en instructies worden jaarlijks geactualiseerd. Tevens wordt in
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
62 Handboek Incidentmanagement incident/rampbestrijdingsplannen aandacht besteed aan het proces beheer van waterkwantiteit en waterkeringen. De beheerder van waterkwantiteit en/of de beheerder van de waterkering is verantwoordelijk voor het beheer van de waterkwantiteit. Verantwoordelijkheid houdt niet in dat het proces door de verantwoordelijke dient te worden uitgevoerd. De procesverantwoordelijke dient zorg te dragen dat het proces functioneert en kan de uitvoering door anderen laten doen. De uitvoering van het proces geschiedt door het nemen van diverse maatregelen. Door middel van sluizen en andere waterstaatswerken kan het waterpeil worden beïnvloed. Waterkwaliteitsbeheer In de Wet Veiligheidsregio’s wordt, bij de definiëring van de incidenten die als ramp of zwaar ongeval worden betiteld, expliciet aandacht besteed aan een ramp in de vorm van een grootschalig milieu-‐incident. Rampen en zware ongevallen kunnen immers ernstige schade veroorzaken aan het milieu. Bodem, lucht en grond-‐ en oppervlaktewater kunnen als gevolg van de ramp en de bestrijding van de ramp verontreinigd (dreigen te) raken. Bij diverse rampscenario’s kan een situatie ontstaan dat in het water stoffen komen die daar niet in thuishoren. Gedacht kan worden aan containers, vloeistoffen en scheepswrakken. De waterkwalititeitsbeheerder is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het water, het verwijderen of neutraliseren van watervreemde materie is daar een onderdeel van. Het waterkwaliteitsbeheer betreft de zorg voor de kwaliteit van het water en het behoud van het afgesproken niveau inclusief het opruimen van (opdrijvende) stoffen of objecten op water of oevers die het waterbeheer en/of het nautisch beheer hinderen. De waterkwaliteitsbeheerder kan Rijkswaterstaat, provincie, waterschap of gemeente zijn. Alle instanties die betrokken zijn bij het waterkwaliteitsbeheer of gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Activiteiten op het gebied van milieuverontreiniging, thermische verontreiniging, nucleaire besmetting en botulisme behoren tot het takenpakket van de waterkwaliteitsbeheerder. Als een incident op gemeentelijk ingedeeld gebied plaatsvindt, heeft de burgemeester het opperbevel indien het een ramp dan wel zwaar ongeval betreft. De provincie heeft bijzondere bevoegdheden en kan bijvoorbeeld acute sluiting van zwemwater gelasten voor zwemmers. Op de Noordzee is de minister van Infrastructuur en Milieu verantwoordelijk.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
63 Handboek Incidentmanagement De waterkwaliteitsbeheerder is als procesverantwoordelijke voor het waterkwaliteitsbeheer verantwoordelijk voor de voorbereiding op incidenten. Daarvoor is noodzakelijk: • een bestuurlijk vastgesteld plan, een draaiboek, een alarmeringsschema c.q. een piketregeling, aangewezen, opgeleide en geoefende medewerkers ondersteunt door checklisten/ instructies en kwalitatief hoogwaardig materiaal. Alle plannen, procedures en instructies worden dienen periodiek te worden geactualiseerd. Tevens wordt in incident/ rampbestrijdingsplannen aandacht besteed aan het proces waterkwaliteitsbeheer. De waterkwaliteitsbeheerder is verantwoordelijk voor het beheer van de kwaliteit van het water. Verantwoordelijkheid houdt niet in dat het proces door de verantwoordelijke zelf dient te worden uitgevoerd. De procesverantwoordelijke dient zorg te dragen dat het proces functioneert en kan de uitvoering ook door anderen laten doen. De uitvoering van het proces geschiedt door het nemen van diverse maatregelen. Om drijvende stoffen op te ruimen kunnen bijvoorbeeld oliebooms worden ingezet. Andere stoffen kunnen een andere bestrijdingsmethode vragen. Nautisch verkeersmanagement Wanneer een incident, ramp of zwaar ongeval zich voordoet wordt soms de normale gang van het verkeer op het water ingrijpend wordt verstoord. Bij een stremming van de vaarweg kan in een dergelijke situatie omleiding van het verkeer noodzakelijk zijn. Het nautisch verkeersmanagement betreft de zorg voor de veilige en vlotte afwikkeling van het scheepvaartverkeer. Het proces van nautisch verkeersmanagement vindt plaats zowel tijdens ‘normale’ omstandigheden als bij incidenten en kent twee doelen: 1. Verkeersopstoppingen of verkeersstremmingen voorkomen en/of op te lossen, zowel binnen als buiten het rampterrein, om belemmering in de hulpverlening en bestrijdingsactiviteiten zo veel mogelijk te voorkomen en een situatie van vlotte verkeersafwikkeling zo snel mogelijk te herstellen. 2. Economisch schade zoveel mogelijk beperken door het scheepvaartverkeer zo spoedig mogelijk weer doorgang te laten vinden eventueel via een alternatieve route. In de Scheepvaartverkeerswet is opgenomen dat het bevoegd gezag de verkeersaanwijzingen verstrekt. Deze aanwijzingen hebben betrekking op een veilige en vlotte afwikkeling van het scheepvaartverkeer. De nautische
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
64 Handboek Incidentmanagement beheerder is verantwoordelijk voor het scheepvaartverkeer buiten de plaats incident. Het regelen van het verkeer is een wettelijke taak van de politie. Deze taak is neergelegd in de Politiewet 1993. Op het water is de politie verantwoordelijk voor een veilige werkplek en voor verkeersaanwijzingen op de plaats incident. Het verkeer regelen op grond van de Scheepvaartverkeerswet door de nautisch beheerder is een specifieke bepaling en prevaleert boven de Politiewet. Op wateren waar het regelen van het scheepvaartverkeer niet valt onder een nautisch beheerder is de politie ook op het water verantwoordelijk. Dan valt de verkeersbegeleiding onder het proces “verkeer regelen” / “handhaven mobiliteit”. Als een incident op gemeentelijk ingedeeld gebied plaatsvindt, heeft de burgemeester het opperbevel indien het een ramp dan wel zwaar ongeval betreft. Op de Noordzee is het afhankelijk van de categorie-‐indeling bij opschaling en de instelling van het Regionaal Beheersteam Noordzee (RBN), of er in de aanloopgebieden overdracht van bevoegdheden plaatsvindt. Beleidsmatig gaan deze bevoegdheden van de nautisch beheerder over naar het RBN, operationeel naar het Kustwachtcentrum. Afstemming tussen de nautische beheerder en de politie in voorbereidende fase evenals tijdens een incident is van belang. Het is aanbevelingswaardig om met reddingsbrigades, KNRM of andere hulpverleners afspraken te maken. Deze afspraken kunnen onder andere betrekking hebben op het bereiken van schepen zonder marifoon zoals kleine recreatievaart. Ook kunnen overkoepelende organisaties zoals Schuttevaer, worden betrokken bij de voorbereiding en uitvoering van dit proces. Primair wordt voor het informeren en waarschuwen van de scheepvaart gebruik gemaakt van de marifoon. Een groot deel van het scheepvaartverkeer heeft hier beschikking over. Het proces nautisch verkeersmanagement dient zo ingericht te worden dat bij incidenten ook de noodzakelijke verkeersaanwijzingen aan vaarweggebruikers die geen marifoon uitluisteren gegeven kunnen worden. De instantie die het communicatieverkeer afhandelt dient bereikbaar te zijn op elk moment dat zich verkeer op de vaarweg bevindt. De verkeerspost die verantwoordelijk is voor het stimuleren van vlot en veilig scheepvaartverkeer op de rijkswateren is de verkeerpost van Rijkswaterstaat. Ook op niet-‐Rijkswateren en kan de nautisch beheerder een verkeerscentrale hebben en kan het berichtenverkeer van verschillende nautische beheerders gezamenlijk verzorgd worden.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
65 Handboek Incidentmanagement Indien nodig kan onder meer ondersteuning worden gevraagd aan: Politie Reddingsbrigades KNRM Kustwachtcentrum Koninklijke Marechaussee Havenbedrijf Opgemerkt wordt dat de plicht van goed zeemansschap door hulp te verlenen door nabij gelegen schepen in de eerste fase van de calamiteit kan zorgen voor meer verkeer rondom het incident, waarbij extra coördinatie gewenst is. Daarbij speelt een snelle directe berichtgeving naar het scheepvaartverkeer door de verkeersposten een grote rol. Vervolgens zullen de zogenoemde Berichten aan de scheepvaart (BAS) of Berichten aan zeevarenden (BAZ) via het Infocentrum Binnenwateren of de Kustwacht uitgaan. Search And Rescue Bij een incident kunnen slachtoffers en/of letsel ontstaan. Slachtoffers en gewonden krijgen door middel van Search and Rescue toegang tot de geneeskundige hulpverleningsketen. Search and Rescue (SAR) betreft de zorg voor de opsporing en redding van in nood verkerende mensen en dieren op en onder water in de periode dat er nog overlevingskansen zijn. Redding van personen kan met verschillende middelen worden uitgevoerd. In alle gevallen moeten de geredde personen naar een veilige plek worden gebracht. Via de aanlandingsplaats bereikt men de wal. Search and Rescue is het enige rampbestrijdingsproces met een Engelse term. Er is voor gekozen om geen Nederlandse vertaling hiervan op te nemen omdat de meeste organisaties die uitvoering geven aan dit proces gewend zijn aan deze terminologie vanuit internationale standaarden. Een andere/extra benaming zal niet tot verheldering leiden. Een ieder die op of in het betreffende water gezocht en/of gered moet worden. SAR is een term die dus niet alleen op ruime binnenwateren van toepassing is, maar ook op alle overige wateren. In eerste instantie dienen er aan boord van het betrokken (lucht)vaartuig voldoende reddingsmiddelen aanwezig te zijn voor alle opvarenden. In tweede instantie dient er een beroep te worden gedaan op de capaciteit van in de nabijheid van het incident aanwezige scheepvaart.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
66 Handboek Incidentmanagement In derde instantie zal een beroep worden gedaan op de aanwezige reddingscapaciteit van hulpverleningsdiensten zoals helikopters en reddingboten. SAR is een specialistische vorm van redden. Op verschillende wateren is SAR anders ingericht. Op de Noordzee is SAR een taak van de Kustwacht. Voor de overige (gemeentelijk ingedeelde) wateren is het proces SAR een primaire verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders. Zij bepalen bij wie de taak van het redden belegd wordt: bij de (regionale) brandweer, de Kustwacht of mogelijk een andere (particuliere) partij. Het ligt voor de hand dat daarbij gebruik wordt gemaakt van de daarvoor het best toegeruste organisatie. SAR betreft een specifiek proces, anders dan redden op het land, en vraagt dan ook een specifieke voorbereiding. Zo zullen wind en stroming hun invloed uitoefenen op personen en voorwerpen te water met als gevolg dat deze zich mogelijk niet meer bevinden in de nabijheid van de positie waar het incident heeft plaats gevonden. Het gebied waarin mogelijke overlevenden van het incident zich kunnen bevinden wordt met het verstrijken van de tijd steeds groter. Dit heeft gevolgen voor de omvang van het te definiëren zoekgebied. Een adequate voorbereiding op het zoeken naar drenkelingen is essentieel. Voor het opsporen en redden van mensen is de relevante wet-‐ en regelgeving verwerkt in het Operationeel Plan Search and Rescue (OPPLAN-‐SAR). Het OPPLAN-‐SAR beschrijft de werkwijze van de SAR-‐dienst en de te volgen procedures. Voor een succesvolle redding is het van belang dat met de relevante partijen afspraken gemaakt worden over de invulling van de taken en het opleiden en oefenen. De SAR-‐actie kan afhankelijk van de procesverantwoordelijke worden gecoördineerd vanaf het Kustwachtcentrum, vanuit de GMK, of vanuit een verkeerspost. De ingezette eenheden opereren onder de afgesproken leiding en coördinatie. De SAR-‐dienst kan voor de uitvoering van de genoemde taak de volgende eenheden inzetten: Reddingboten, duikteams vliegende reddingseenheden, bestaande uit een of meer patrouillevliegtuigen en/of helikopters.
8.6
Kritische processen
Uit recente evaluaties van enkele grotere incidenten in Nederland (Herculesramp Eindhoven, vuurwerkramp Enschede, cafébrand Volendam) kwam naar voren dat vier processen onvoldoende ontwikkeld zijn: 1. melding en alarmering 2. op-‐ en afschaling 3. leiding en coördinatie 4. informatiemanagement
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
67 Handboek Incidentmanagement 1. Melding en alarmering Doel van dit proces is: essentiële gegevens van een incident verkrijgen, (zo mogelijk) verifiëren en combineren de gegevens beoordelen de gegevens vertalen naar de initiële hulp-‐ en inzetbehoefte; de hulp zo snel mogelijk beschikbaar maken. 2. Op-‐ en afschaling Doel van dit proces is: steeds zoveel mogelijk het juiste bestrijdingspotentieel van mensen en middelen beschikbaar hebben om een groot incident optimaal te bestrijden. 3. Leiding en coördinatie Doel van dit proces is: zo optimaal mogelijk bestrijden van een grootschalig incident de beschikbaarheid regelen van het potentieel van mensen en middelen de effectieve aansturing van alle betrokken diensten, sleutelfunctionarissen en eenheden. 4. Informatiemanagement Doel van dit proces is: alle informatie verkrijgen die voor de bestrijding van het grootschalig incident relevant is deze informatie actief beschikbaar stellen de juiste informatie moet in de juiste vorm op het juiste moment beschikbaar zijn voor de juiste mensen. Informatiemanagement tijdens crisissituaties is een cyclisch proces van effectief en efficiënt organiseren van de informatievoorziening binnen en tussen crisisstaven.
8.7
Goede afstemming
Crisisbeheersing is een ingewikkeld samenspel tussen al deze processen. Wat maakt een goede afstemming tussen de processen ingewikkeld ? veel processen moeten gelijktijdig worden opgestart processen moeten in onderlinge samenhang worden uitgevoerd processen moeten onder tijdsdruk worden uitgevoerd. Bij een crisis is vaak ook nog sprake van een samenloop van meerdere ramptypen. Bijvoorbeeld: er stort een gebouw in en daarbij komen giftige stoffen vrij. In een dergelijke situatie wordt het nog ingewikkelder om
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
68 Handboek Incidentmanagement processen goed op elkaar af te stemmen. Dan neemt ook de kans toe op vergissingen, vertragingen en misverstanden.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
69 Handboek Incidentmanagement
9. PARTNERS IN DE CRISISBEHEERSING Tal van organisaties kunnen als partner betrokken zijn bij de daadwerkelijke beheersing van crises en zware ongevallen. In deze illustratie zie je een aantal bij elkaar.
9.1 Openbaar Ministerie/Operationele Stafparket De afgelopen jaren hebben diverse rampen, aanslagen en incidenten duidelijk gemaakt dat het Openbaar Ministerie (OM) een belangrijke rol speelt bij het proces van crisisbeheersing. Met de toegenomen dreiging van terrorisme is het belang van het OM als partner in het proces van crisisbeheersing alleen maar toegenomen. Afhankelijk van het incident kan het OM aansluiting zoeken bij de diverse gremia op het gebied van crisisbeheersing in de regio. Het OM is binnen de crisisbeheersing verantwoordelijk voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Dit betekent dat het OM: leiding geeft aan het opsporingsonderzoek betreffende de toedracht van de calamiteit of ramp het plegen van strafbare feiten door potentiële daders voorkomt door ze op te pakken en/of personen, objecten en diensten te laten bewaken en beveiligen de rechtsorde handhaaft door het laten aanhouden (en vervolgen) van burgers die zich schuldig maken aan het overtreden van wet-‐ en regelgeving tijdens een calamiteit of ramp.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
70 Handboek Incidentmanagement 9.2 Provincie De provincie heeft een verantwoordelijkheid op het gebied van bestuurlijke coördinatie, informatievoorziening en bijstandsverlening. Indien nodig kan de Commissaris van de Koningin (CdK) een beleidsaanwijzing geven aan een burgemeester. De taken en bevoegdheden van de Commissaris van de Koningin zijn nader uitgewerkt in het Provinciaal Coördinatieplan.
9.3
Ministerie van Veiligheid en Justitie (VenJ)
De rijksoverheid (Het ministerie van Veiligheid en Justitie) is systeemverantwoordelijk voor de crisisbeheersing en geeft vanuit die rol sturing en ondersteuning aan de crisisbeheersing. De Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (IOOV) houdt daartoe tevens vierjaarlijks de Algemene Doorlichting Rampenbeheersing (ADR).
9.4
Rijkswaterstaat
Rijkswaterstaat is de uitvoeringsorganisatie van het ministerie van infrastructuur en milieu. In opdracht van de minister en de staatssecretaris werkt Rijkswaterstaat aan het aanleggen, beheren en ontwikkelen van de infrastructurele hoofdnetwerken van ons land. Rijkswaterstaat werkt aan de vlotte en veilige doorstroming van het verkeer, aan een veilig, schoon en gebruikersgericht landelijk watersysteem en aan de bescherming van ons land tegen overstromingen. Rijkswaterstaat is onderverdeeld in tien regionale diensten, 36 districten, vijf landelijke diensten en drie projectdirecties. Aan het hoofd van elke dienst staat een hoofdingenieurdirecteur (HID). De HID is in zijn beheergebied als bevoegde autoriteit verantwoordelijk, namens de minister van Verkeer en Waterstaat voor het nautisch beheer en het infrastructureel beheer van de scheepvaartwegen en het waterbeheer. Bij crises en rampen heeft de HID vooral de rol van rijksheer en adviseur. Als facilitator kan de HID optreden indien de primaire taken van RWS niet in het geding zijn. Hij kan, naast zijn normale bevoegdheden in het kader van verkeersregeling, ondersteuning vanuit RWS geven aan de verantwoordelijken voor de rampenbestrijding in het kader van Wet Veiligheidsregio’s. De uitvoering door de Kustwacht van alle rampbestrijdingsprocessen op de Noordzee worden namens de minister van IenM door de HID Dienst Noordzee beheersmatig aangestuurd.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
71 Handboek Incidentmanagement 9.5
Defensie
Het ministerie van Defensie heeft drie hoofdtaken: 1. Bescherming van de integriteit van het eigen en bondgenootschappelijk grondgebied. 2. Bevordering van de internationale rechtsorde en stabiliteit. 3. Ondersteuning van civiele autoriteiten bij rechtshandhaving, rampenbestrijding en humanitaire hulp, zowel nationaal als internationaal (de Kustwacht en de uitvoering van kustwachttaken valt onder deze hoofdtaak). De derde hoofdtaak is steeds meer van belang bij de incidentbestrijding. Defensie heeft mensen en materiaal beschikbaar om lokale autoriteiten te ondersteunen. Om deze inzet te garanderen is het project “Intensivering Civiel-‐Militaire Samenwerking” (ICMS) opgestart. Voor ondersteuning van de politie is de Koninklijke Marechaussee inzetbaar. Defensie neemt deel in de vijfentwintig veiligheidsregio’s via Regionaal Militaire Commando’s (RMC’s). Zij vervullen een brugfunctie naar de civiele instanties in zijn gezagsgebied. In het convenant ICMS en de bijbehorende catalogus is specifieke informatie opgenomen. Op grond van de Politiewet 1993 heeft de Koninklijke Marechaussee een eigenstandige verantwoordelijkheid voor het vervullen van de aan haar opgedragen politietaken. De Kustwacht is op grond van het “Besluit Instelling Kustwacht” ondergebracht bij het ministerie van Defensie. De helikopters van Defensie worden onder andere ingezet door de Kustwacht ten behoeve van SAR.
9.6
Nutsbedrijven
In het kader van de crisisbeheersing onderhouden de veiligheidsregio’s contacten met de nutsbedrijven die actief zijn in de regio. Het doel is om afspraken te maken met betrekking tot de multidisciplinaire samenwerking met deze partners bij calamiteiten.
9.7
Kamer van Koophandel
In een crisissituatie kan de directeur van de Kamer van Koophandel van de grootste gemeente in de regio als Economisch Commissaris worden aangesteld. De directeur van de Kamer van Koophandel heeft geen wettelijke basis waarop hij kan opereren tijdens crisisbeheersing in de regio. De directeur heeft wel een algemene rol tijdens crisisbeheersing, namelijk het behartigen van de belangen van het bedrijfsleven en zorg dragen dat het bedrijfsleven door kan draaien zonder groot verlies als gevolg van een crisis.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
72 Handboek Incidentmanagement 9.8
Nationaal Crisis Centrum (NCC)
Het Nationaal Crisis Centrum (NCC) van het ministerie van BZK zorgt er voor dat bestuurders tijdig beslissingen kunnen nemen, zodat zowel voorafgaand aan risicovolle evenementen als tijdens crises, negatieve maatschappelijke gevolgen zoveel mogelijk worden beperkt. Op basis van een melding en situatie-‐inschatting wordt bepaald of de nationale structuur voor crisisbesluitvorming wel of niet wordt geactiveerd. In de crisisstructuur worden adviezen opgesteld voor het bevoegd nationaal gezag. Het nationaal gezag beslist over deze adviezen. Deze besluiten worden door middel van situatierapporten en besluitenlijsten aan alle betrokkenen kenbaar gemaakt en vertaald naar concrete acties. De diensten die het NCC aanbiedt, ondersteunen partners op verschillende manieren voorafgaande en gedurende een crisis. Centrale doelstelling is dat het NCC er voor zorgt dat haar partners alle ruimte krijgen om goede beslissingen te nemen. Tijdens crisissituaties is het NCC voor alle overheden het loket voor informatie. Met het oog op snelle en adequate wederzijdse informatievoorziening kunnen de betrokken departementen liaison-‐ambtenaren bij het NCC stationeren.
9.9
Landelijk Operationeel Coördinatie Centrum (LOCC)
Het doel en de taken van het Landelijk Operationeel Coördinatie Centrum (LOCC) van het ministerie van BZK zijn beschreven in de circulaire d.d. 15 juni 2006. Met ingang van 1 juni 2006 voert het LOCC de regie op bijstand. In praktische zin geeft het LOCC daar al sinds de oprichting uitvoering aan. Vanaf 2 januari 2007 is het LOCC eveneens verantwoordelijk voor de formele afhandeling van bijstand die is aangevraagd in het kader van de Politiewet 1993 en de Wet veiligheidsregio’s en voor zover de gevraagde bijstand valt onder verantwoordelijkheid van de Minister van BZK.
9.10
Specifieke Watergerelateerde partijen
9.10.1 Bevoegde gezag voor het water Waterbeheer is de overheidszorg gericht op de doelstellingen zoals voorheen neergelegd in diverse wetten en wordt veelal onderscheiden in de zorg voor: Waterkwaliteit Waterkwantiteit Veiligheid zowel waterkwantitatief, als ook waterkwalitatief en waterkering Het zogenaamde bakbeheer De bovenstaande onderdelen van waterbeheer wel kunnen worden onderscheiden, maar worden in samenhang behandeld (Waterwet). Dit wordt aangeduid als integraal waterbeheer.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
73 Handboek Incidentmanagement Onder nautisch beheer wordt verstaan het beheer dat verband houdt met de ordening van het scheepvaartverkeer (verkeersmanagement). Het nautisch beheer is gebaseerd op de Scheepvaartverkeerswet. Voor de rijksvaarwegen is de minister van Infrastructuur en Milieu het bevoegd gezag (art. 2 Svw). Voor regionale vaarwegen is in de meeste gevallen de provincie bevoegd gezag, voor de gemeentelijke vaarwegen is dit de gemeente. In de Waterwet is een aantal bepalingen opgenomen in verband met de rampenbestrijding. De beheerders van waterstaatswerken (Rijkswaterstaat, waterschappen, provincies en gemeenten) zijn verplicht tot het uitvoeren van risicoanalyses, het maken van calamiteitenplannen die zijn afgestemd op de rampenbestrijding op het land, het beoefenen van de plannen en het actualiseren. Indien er sprake is van een gevaarlijke situatie in de zin van de Waterstaatswet 1900, terwijl die situatie niet is te kwalificeren als een ramp in de zin van Wet Veiligheidsregio’s (Wrzo) beschikt de beheerder van waterstaatswerken over de noodzakelijke bevoegdheden. In een dergelijk geval is de bevoegdheid van de burgemeester (nog) niet aan de orde. Bij gevaren voor het waterstaatswerk kunnen onder omstandigheden ook tot een onmiddellijke belemmering (stopzetten) van het scheepvaartverkeer leiden. De Wrakkenwet stelt in openbare wateren, waartoe ook de territoriale zee wordt gerekend, de beheerder van het water of waterstaatswerken in staat vaartuigen of overblijfselen daarvan en alle andere voorwerpen, die zijn gestrand, gezonken of aan de grond geraakt, op te (doen) ruimen zonder voor eventuele schade aan het vaartuig, het opgeruimde voorwerp dan wel zaken aan boord of in het voorwerp aansprakelijk te kunnen worden gesteld. Beheerder Noordzee Het nautisch beheer van de Noordzee berust bij de Directeur Kustwacht. Voor wat de aanloopgebieden naar de zeehavens (vastgesteld in artikel 2, sub d, Scheepvaartreglement territoriale zee (STZ)) betreft, berust het nautisch beheer bij de rijkshavenmeesters die door de minister van IenM als bevoegde autoriteit voor het STZ zijn aangewezen. Voor het nautisch beheer is van belang dat aan de scheepvaart verkeersaanwijzingen kunnen worden gegeven. De nautisch beheerders en door hen aangewezen functionarissen zijn hiertoe bevoegd. Afhankelijk van de categorie-‐indeling bij opschaling en de instelling van het Regionaal Beheersteam Noordzee (RBN), vindt er met betrekking tot de aanloopgebieden overdracht van bevoegdheden plaats. Beleidsmatig gaan deze bevoegdheden van de nautisch beheerder over naar het RBN, operationeel naar het Kustwachtcentrum. Namens de voorzitter van het RBN
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
74 Handboek Incidentmanagement wordt de betrokken nautisch beheerder van het toepassen van de Wet BON en/of het vigerende “Incident Bestrijdingsplan Noordzee” op de hoogte gesteld. Onderstaand schema geeft de nautisch beheerder voor de aanloopgebieden van de Noordzee aan Gebied
Nautisch beheer
Aanloopgebied Scheldemonden
Rijkshavenmeester Westerschelde
Aanloopgebied Rotterdam
Rijkshavenmeester van Rotterdam, werkzaam bij Havenbedrijf Rotterdam N.V.
Aanloopgebied Scheveningen
Stadsbeheermanager van het Stadsdeel Scheveningen van de Dienst Stadsbeheer van de gemeente Den Haag
Aanloopgebied IJmuiden
Centraal nautisch beheer: Rijkshavenmeester Amsterdam
Aanloopgebied Den Helder
Commandant der maritieme middelen van de Koninklijke marine te Den Helder
Aanloopgebied Brandaris en het aanloopgebied Eemsmonding
Hoofdingenieur-‐directeur in de directie Noord-‐ Nederland van het Directoraat-‐generaal Rijkswaterstaat
Territoriale zee behoudens de aanloopgebieden
Minister van IenM belegd bij de Directeur Kustwacht
Beheerder rijkswateren Het Rijk is beheerder van het zogeheten waterhuishoudkundig hoofdsysteem: grote rivieren en kanalen en de Noordzee, van de dammen tussen de Zeeuwse en Zuid-‐Hollandse eilanden, en van de Afsluitdijk. Daarnaast is Rijkswaterstaat (RWS) als bevoegd gezag verantwoordelijk voor het nautisch beheer op scheepvaartwegen. RWS is de uitvoeringsorganisatie van het ministerie van Infrastructuur en Milieu die in de praktijk aan deze beheerders rol gestalte geeft. De rijksoverheid is, net als waterschappen, gemeenten en provincies, ook beheerder van waterstaatswerken. De rijksheren als HID’s en rijkshavenmeesters kunnen als adviserend crisispartner betrokken zijn in de veiligheidsregio’s. Beheerder provinciale wateren De provincie heeft op grond van diverse wettelijke bepalingen watertaken. Dit is het geval bij het grondwaterbeheer en bij het vaarwegbeheer. Als vaarwegbeheerder op de regionale wateren gaat de provincie over het nautisch beheer en/of het beheer van waterstaatswerken. Deze taken zijn niet automatisch aan elkaar gekoppeld.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
75 Handboek Incidentmanagement Waterschappen Een waterschap is belast met de waterstaatkundige zorg van een bepaald gebied. De rol die het waterschap in het kader van de incidentbestrijding vervult, hangt nauw samen met de wettelijke taken waarmee het waterschap kan zijn belast: Zorg voor de bescherming van het land tegen overstroming (waterkeringszorg). Zorg voor waterhuishouding (oppervlaktewaterbeheer, zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin). Zorg voor land-‐ en vaarwegen. Soms blijft de provincie de bevoegde vaarwegbeheerder en wordt bij bestuursovereenkomst geregeld dat het waterschap tegen vergoeding het vaarwegbeheer verzorgt. De dijkgraaf is in de Wet Veiligheidsregio’s opgenomen als mogelijke adviseur van het Veiligheidsbestuur. De dijkgraaf is verantwoordelijk voor de zorg voor de waterkering en huishouding, ook bij incidenten. In geval van een incident waarbij het Waterschap betrokken is bij de incidentbestrijding kan de dijkgraaf worden gevraagd deel te nemen aan het RBT. Beheerder gemeentelijke wateren Naast de indeling van wateren naar rijk, waterschap en provincie kan ook de gemeente watertaken hebben. Dit geldt voor grondwater in de bebouwde kom en hemelwater alsmede voor het vaarwegbeheer op de gemeentelijke wateren. Ook kan een gemeente havenbeheerder zijn. Havens Een haven is een aanlegplaats voor schepen. Vaak wordt de benaming ook gebruikt om de plek aan te geven waar goederen worden verscheept en gelost. De havenbedrijven zijn verantwoordelijk voor het zorgdragen voor een vlotte, veilig, schone en beveiligde afwikkeling van de scheepvaart in het beheergebied. De Havenmeesters zijn meestal de bevoegde autoriteit voor het binnenvaartpolitie reglement, de Havenverordening en andere relevante wetten. Het Havenbedrijf kan ten behoeve van een goede doorstroming en orde op het water verkeersmaatregelen nemen zoals verkeersbesluiten en bekendmakingen aan de scheepvaart. Een havenbedrijf kan zowel privaatrechtelijke als publiekrechtelijke bevoegdheden hebben en kan qua rechtspersoonlijkheid verschillen (bijvoorbeeld als NV of gemeentelijke dienst). In de haven van Rotterdam treedt de Divisie Havenmeester (de nautisch beheerder) op als hulpverleningsdienst. De Rotterdamse rol bij
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
76 Handboek Incidentmanagement incidentbestrijding wijkt af ten opzichte van de overige taakuitvoering van de nautisch beheerders. De havenbeheerders in de overige (zee)havens zijn veelal ondersteunend aan de hulpverleningsdiensten. De rijkshavenmeester is door de minister van IenM aangewezen als de bevoegde autoriteit voor de nautische veiligheid en het scheepvaartverkeer. Hij is verantwoordelijk voor de veiligheid van het scheepvaartverkeer in zijn gebied. Er zijn enkele belangrijke ‘aanloopgebieden’ waarbinnen scheepvaart Nederland bereikt. Het gaat hier om de kustwateren voor de Westerschelde, Rotterdam, Scheveningen, IJmuiden, Den Helder, Terschelling en de Eemsmonding. Voor zover de Rijkshavenmeester niet de HID van Rijkswaterstaat is, staat deze wel in nauw contact met de HID. Kustwacht Bij incidentbestrijding op zee is er in veel gevallen sprake van opsporings-‐ en reddingsactiviteiten, meestal aangeduid als Search and Rescue (SAR). In internationale verdragen is bepaald dat kuststaten de verplichting hebben een SAR-‐dienst in stand te houden (zowel maritiem als aeronautisch). De Directeur Kustwacht is verantwoordelijk voor het functioneren van de SAR-‐dienst, de coördinatie van de opsporing en redding en het opstellen van operationele procedures in een Operationeel Plan Search and Rescue (OPPLAN-‐SAR). De SAR-‐verantwoordelijkheid is in Nederland vastgelegd in de “Regeling inzake de SAR-‐dienst 1994”. Het maritieme verantwoordelijkheidsgebied voor de SAR-‐dienst strekt zich uit over de Territoriale Wateren en de Exclusieve Economische Zone (EEZ) van de Noordzee en aeronautisch over het Nederlandse Flight Information Region (FIR-‐Amsterdam). Deze regeling kent geen onderscheid tussen aanloopgebieden en de rest van de territoriale zee en is dus van toepassing op de gehele territoriale zee en EEZ (waaronder de gemeentelijk ingedeelde eerste kilometer Noordzee gezien vanaf de kust). In aanvulling hierop heeft de minister van IenM in samenspraak met de minister van Defensie besloten dat de verplichte SAR-‐taak van de Kustwacht voor de kustwateren wordt uitgebreid met de SAR-‐taak voor een aantal gemeentelijke ingedeelde wateren, te weten het IJsselmeergebied inclusief de randmeren, de Waddenzee en de Zeeuwse en Zuid-‐Hollandse Stromen (de zogenaamde ruime binnenwateren). Het redden op de gemeentelijk ingedeelde wateren maakt deel uit van de rampenbestrijdingsketen die onder verantwoordelijkheid van de burgemeester valt van de plaats waar het incident zich voordoet. Voor de incidentbestrijding op de Noordzee dient er onderscheid gemaakt te worden in de rol van de Kustwacht als nautisch beheerder en haar taak tot Search & Rescue: Voor de territoriale zee buiten de aanloopgebieden is op grond van de Wet BON en het Scheepvaartreglement territoriale zee de
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
77 Handboek Incidentmanagement Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen als nautisch beheerder en zodoende verantwoordelijk voor de incidentbestrijding. Deze taak is belegd bij de Directeur Kustwacht. In de Regeling inzake de SAR-‐dienst 1994 is opgenomen dat de directeur Kustwacht verantwoordelijk is voor de SAR-‐acties op de Noordzee. De SAR-‐dienst is uitgebreid met het werkgebied op de gemeentelijk ingedeelde ruime binnenwateren. Het college van burgemeester en wethouders bepaalt, via de veiligheidsregio bij WGR, bij welke organisatie het redden op gemeentelijk ingedeelde wateren (SAR-‐proces) belegd wordt, dus ook op deze ruime binnenwateren.
9.10.2 Uitvoering Verkeersposten Voor een vlotte en veilige doorvaart krijgt de scheepvaart begeleiding vanaf speciale verkeersposten op de wal. Vanuit de verkeerspost wordt informatie gegeven (of er werkzaamheden zijn, mogelijke ondieptes of verplaatste betonning, afwijkingen van de waterstand, etc.) aan het scheepvaartverkeer. Opgemerkt wordt dat de verkeerposten geen landelijke dekking hebben op alle wateren. In de Scheepvaartverkeerswet is opgenomen dat een bindende verkeersaanwijzing door een daartoe bevoegd persoon gegeven kan worden aan een of meerdere verkeersdeelnemers. Deze hebben betrekking op zowel het varende als het stilliggende “verkeer”. De aanwijzing is een gebod of verbod om een bepaald resultaat in het verkeersgedrag te bewerkstelligen. De kapitein is verplicht de aanwijzing op te volgen, tenzij hij op grond van goed zeemanschap verplicht is hiervan af te wijken. Indien de kapitein de verkeersaanwijzing overtreedt en daardoor onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen ontstaat of dreigt te ontstaan, kan het bevoegd gezag de bestuursdwang toepassen ter voorkoming of bestrijding van dat gevaar. KNRM De Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij (KNRM) is hulpverlener op zee en de ruime binnenwateren in het werkgebied van de Nederlandse Kustwacht. Op reddingstations langs de kust zijn reddingboten gestationeerd en worden bemand door professionele vrijwilligers. Alarmering geschiedt door het Kustwachtcentrum en gemeenschappelijke meldkamers. De KNRM garandeert haar inzet 24 uur per dag. Gestreefd wordt dat 15 minuten na alarmering de reddingboten op het water zijn.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
78 Handboek Incidentmanagement Via het Kustwachtcentrum is daarnaast de Radio Medische Dienst (RMD) 24 uur per dag oproepbaar. Deze dienst wordt ingevuld door de KNRM. Zeevarenden, waar ook ter wereld, kunnen hier medisch advies vragen bij één van de artsen. De RMD geeft uitvoering aan de internationaal vastgelegde verplichting van de Staat der Nederlanden (i.c. ministerie van Infrastructuur en Milieu) om in die advisering en hulpverlening te voorzien. De KNRM is een zelfstandige organisatie, die bestaat dankzij donaties en schenkingen, zonder structurele overheidssubsidie. Reddingsbrigade Nederland Reddingsbrigade Nederland (voorheen KNBRD) is de overkoepelende organisatie van ongeveer 180 reddingsbrigades in Nederland. Deze verzorgen onder meer strandwacht-‐ of bewakingsdiensten langs de Noordzeekust, de Zeeuwse wateren, het IJsselmeer, drukke vaarwegen en recreatiegebieden. Op basis van een overeenkomst tussen het Nationaal Rampenfonds (NRF), het ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en de Reddingsbrigade Nederland hebben de reddingsbrigades een taak in de landelijke rampbestrijding op het water. Voor deze taak beschikt de Reddingsbrigade over reddingsvaartuigen geschikt voor evacuatie en vervoer van personen over water. Overige particuliere organisaties Op het water zijn meerdere particuliere organisaties actief. Zo dragen bergingsmaatschappijen zorg voor het ver-‐, wegslepen en bergen van schepen die in nood verkeren of hebben verkeerd. Het bergen geschiedt primair in opdracht van de kapitein/scheepseigenaar en secundair kan de overheid opdracht geven tot het bergen van schip en/of de lading. De (rijks)overheid kan met (bergings)maatschappijen waakvlam-‐ overeenkomsten afsluiten. De uitvoering van taken wordt dan onder verantwoordelijkheid van de (rijks)overheid uitgevoerd door andere partijen. In sommige gebieden zijn hierover afspraken gemaakt. Ook zijn er naast de KNRM en de Reddingsbrigade Nederland nog andere hulpverleners op het water actief. Deze zijn niet aangesloten bij de twee eerder genoemde organisaties en verrichten uit eigen naam hulp. De opdracht tot ondersteuning kan door de kapitein en/of bevoegd gezag (waaronder de nautisch beheerder) worden gegeven. Alle activiteiten op het water vallen onder het toezicht van de nautisch beheerder.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
79 Handboek Incidentmanagement 9.10.3 Eigenaar en kapitein De eigenaar van een schip dient zorg te dragen dat de risico’s op het schip tot een minimum beperkt worden. Tevens dient de eigenaar zorg te dragen voor een adequate uitrusting en materiaal om incidenten zelf te kunnen bestrijden. De kapitein heeft het gezag over het schip, de bemanning en opvarenden.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
80 Handboek Incidentmanagement 10 BIJLAGE: TAAKBESCHRIJVINGEN CoPI-‐LEDEN Taakbeschrijving Leider CoPI
Functie Bij grootschalig multidisciplinair optreden wordt de Hoofdofficier van Dienst Brandweer (HO) ingezet als leider CoPI. Afhankelijk van de aard van het incident kan de burgemeester van de getroffen gemeente of de coördinerend burgemeester beslissen een gekwalificeerde leidinggevende van een andere dienst te benoemen als leider CoPI. Hij is eindverantwoordelijk voor de multidisciplinaire aanpak in het brongebied en treedt op als technisch voorzitter van het CoPI. De leider CoPI is primair verantwoordelijk voor de integrale besluitvorming en de processturing en treedt op als gemandateerd Operationeel Leider (bron: Operationele leiding en commandovoering, 2006). Taken • Is gemandateerd Operationeel Leider. • Zorgt dat alle voorbereidende maatregelen uitgevoerd worden (conform rampbestrijdingsplannen en procesdeelplannen). • Is eindverantwoordelijk voor besluitvorming. • Is eindverantwoordelijk voor de SITRAPS. • Is eindverantwoordelijk voor de voorlichting vanuit het CoPI. • Adviseert Burgemeester (bij GRIP 1). • Adviseert de Leider RegOT (vanaf GRIP 2). • (Gegeven de aard van het incident inschatten of andere operationele dienst de Operationeel Leider moet leveren en hiertoe burgemeester adviseren.) Functionele eisen • Is bekend met processen, procedures en verantwoordelijkheden van de verschillende disciplines. • Heeft kennis van alle rampbestrijdingsprocessen. • Heeft kennis van de structuur van de rampenbestrijding tot op nationaal niveau. • Heeft inzicht in zijn verantwoordelijkheden en bevoegdheden en in die van de andere leden van het CoPI. Deze zijn per dienst bepaald. • Heeft inzicht in de rol die het RegOT en de gemeentelijk/regionaal beleidsteam (GBT/RBT) vervullen. Algemene bekwaamheid • HBO werk-‐ en denkniveau. • Basisopleiding crisisbeheersing. • Heeft een multidisciplinair voorbereidingsprogramma gevolgd. • Minimaal enkele jaren leidinggevende ervaring op het gebied van crisismanagement; kan omgaan met meervoudige belangen in multidisciplinaire teams en met complexe problemen. • Beschikt over de onderstaande competenties voor het vervullen van de aangegeven taken onder tijdsdruk/crisisomstandigheden: leiderschap, politiek-‐bestuurlijk inzicht, communiceren,
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
81 Handboek Incidentmanagement stressbestendig handelen, coördineren, analyseren, samenwerken en daadkracht.
Taakbeschrijving Voorlichter CoPI Functie De voorlichter is ondersteuner van het CoPI en krijgt leiding van de leider CoPI. De voorlichter CoPI maakt onderdeel uit van de regionale voorlichterspool en wordt geleverd door de politie. De voorlichter CoPI stemt de voorlichtingsboodschap af met de leider CoPI. De voorlichter CoPI overlegt over de voorlichtingsboodschap met de voorlichter RegOT en de coördinator persvoorlichting van de getroffen gemeente. Taken • Ondersteunt het CoPI bij communicatie met media en publiek. • Adviseert over de communicatietactiek vanuit zijn communicatiedeskundigheid. • Organiseert ter plaatse informatievoorziening voor en informatieverstrekking aan de aanwezige media en voert het woord namens het CoPI naar de media. • Informeert media over feiten, omstandigheden, te voorziene ontwikkelingen en aandachtspunten. • Helpt/begeleidt media veilig hun werk te doen: maken opnames, bezoeken plaats incident, afnemen interviews. • Informeert media over besluiten, voornemens en ontwikkelingen. • Informeert media over plaats en aard van eerstvolgende officiële persmomenten. • Reageert in overleg met contactpersoon in gemeente op mediaverzoeken. • Ondersteunt tijdens bezoeken, bijeenkomsten ter plaatse inzake mediacontacten. • Maakt aantekeningen van alle werkzaamheden (zoals vragen, antwoorden, afspraken, ontmoetingen). • Rapporteert contactpersoon continu over communicatievraagpunten/ -‐aandachtspunten (toon media, geruchten). • Rapporteert contactpersoon over (dreigende) conflicten met of vijandigheid vanuit de media. • Rapporteert contactpersoon continu over aard, omvang en inhoud van de mediacontacten. Functionele eisen • Heeft oog en oor voor relevante communicatiefeiten en – gebeurtenissen en kan daarover rapporteren aan contactpersoon. • Beschikt over kennis en inzicht betreffende de deelprocessen rampenbestrijding. • Heeft inzicht in zijn verantwoordelijkheden en bevoegdheden en in die van de leden van het CoPI. Deze zijn per dienst bepaald. • Kan de geldende richtlijnen/procedures hanteren. • Heeft inzicht in de rol die het RegOT en de gemeentelijk / regionaal beleidsteam (GBT/RBT) vervullen.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
82 Handboek Incidentmanagement Algemene bekwaamheid • HBO werk-‐ en denkniveau. • Basisopleiding crisisbeheersing. • Minimaal 1 jaar ervaring op het gebied van crisiscommunicatie. • Beschikt over de onderstaande competenties voor het vervullen van de aangegeven taken onder tijdsdruk/crisisomstandigheden: communiceren, accuraat, stressbestendig, analyseren, samenwerken.
Taakbeschrijving Informatiemanager
Functie De informatiemanager is een multidisciplinaire functie voor interne informatievoorziening. Het proces interne informatievoorziening is één van de vier randvoorwaardelijk processen voor alle onderdelen van de bestrijding en is daarom ook kritisch: zonder de randvoorwaardelijke processen is er geen hoofdstructuur, laat staan dat deze kan functioneren (Basisvereisten Crisismanagement, 2006). De informatiemanager werkt nauw samen met de leider CoPI die verantwoordelijk is voor het tweede randvoorwaardelijke proces “leiding en coördinatie” en de voorlichter, die verantwoordelijk is voor de externe informatievoorziening. De taak van de leider CoPI is coördinatie en van de informatiemanager is de taak het halen, valideren en brengen van informatie. Hij/ zij neemt met een laptop plaats in het CoPI. Tijdens het plenair overleg is hij verantwoordelijk voor het bijhouden van de actielijst en het vastleggen van het gezamenlijk operationeel beeld. Taken • Informatie (tekst/grafisch) valideren, halen en brengen (eigenstandige taak, hulpmiddelen zijn onder meer het informatiesysteem en Internet); • Is eindverantwoordelijk voor het communiceren van het gezamenlijk operationeel beeld op een bepaald tijdstip vanuit het CoPI naar andere staven in de vorm van situatierapportages (SITRAPS). In nauw overleg met en in opdracht van de leider CoPI kan het sitrap worden uitgebreid met concrete vragen en problemen (met inbegrip van de voorgestelde oplossingsrichtingen en de bijbehorende consequenties) gericht aan een ander team (zoals het RegOT). • Opstellen, bijhouden en bewaken actielijst CoPI; • Door gebruik van het informatiesysteem en verzamelen van informatie ontstaat automatisch als bijproduct een chronologisch overzicht van het incidentverloop (voor evaluatie en langdurige incidenten); • Het toezien op het invullen van papieren aanwezigheids-‐ en bereikbaarheidslijsten ten behoeve van evaluatie achteraf. Functionele eisen • Beschikt over kennis en inzicht in alle rampbestrijdingsprocessen op hoofdlijnen. • Kan in een plenaire vergadering onderscheid maken tussen hoofd-‐ en bijzaken en is daarbij gespitst op besluiten. • Heeft nadrukkelijk aandacht voor het evenwicht tussen de snelheid van communiceren van informatie versus het valideren van informatie. • Is in staat om besproken zaken kort en bondig te formuleren in sitraps en
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
83 Handboek Incidentmanagement
• •
besluitenlijsten. Heeft inzicht in zijn verantwoordelijkheden en bevoegdheden en in die van de leden van het CoPI. Deze zijn per dienst bepaald. Heeft inzicht in de rol die het RegOT en de gemeentelijk / regionaal beleidsteam (GBT/RBT) vervullen.
Algemene bekwaamheid • HBO werk-‐ en denkniveau. • Basisopleiding crisisbeheersing. • Kan werken met het gebruikte informatiesysteem (Cedric). • Beschikt over de onderstaande competenties voor het vervullen van de aangegeven taken onder tijdsdruk/crisisomstandigheden: communiceren, accuraat, stressbestendig, analyseren, samenwerken.
Taakbeschrijving Officier van Dienst Brandweer Functie De Officier van Dienst Brandweer (OD) krijgt leiding van de leider CoPI en heeft contact met de Officier van Dienst Brandweer in het veld. Is procesverantwoordelijk voor de uitvoering van de processen: • Alarmering. • Bron-‐ en effectbestrijding. • Waarschuwen bevolking. • Ontsmetten van mens en dier. • Ontsmetten voertuigen en infrastructuur. • Waarnemen en meten. • Toegankelijk/begaanbaar maken en opruimen. • Logistiek rampbestrijdingspotentieel. • Verbindingen. Taken • Geeft leiding aan de brandweerinzet. • Stemt de bestrijding af met de andere leden van het CoPI. • Bij GRIP 2 of hoger: rapporteert aan het Hoofd Sectie Brandweer in het ROT. Functionele eisen • Beschikt over kennis en inzicht betreffende de brandweerprocessen en over die van andere diensten op hoofdlijnen. • Heeft inzicht in zijn verantwoordelijkheden en bevoegdheden en in die van de andere leden van het CoPI. Deze zijn per dienst bepaald. • Kan de geldende richtlijnen/procedures hanteren. • Heeft inzicht in de rol die het RegOT en de gemeentelijk / regionaal beleidsteam (GBT/RBT) vervullen. Algemene bekwaamheid • HBO werk-‐ en denkniveau. • Basisopleiding crisisbeheersing. • Brandweerfunctionaris, minimaal in het bezit van diploma Adjunct Hoofdbrandmeester of de Leergang Officier van Dienst. • Beschikt over onderstaande competenties voor het vervullen van de
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
84 Handboek Incidentmanagement aangegeven taken onder tijdsdruk/crisisomstandigheden: politiek-‐ bestuurlijk inzicht, communiceren, stressbestendig handelen, analyseren, samenwerken, daadkracht, overtuigen.
Taakbeschrijving Officier van Dienst Politie
Functie Het CoPI-‐lid krijgt leiding van de leider CoPI en geeft leiding aan de totale inzet van politie in het brongebied. Is procesverantwoordelijk voor de uitvoering van de processen: • Ontruiming en evacuatie. • Afzetten en afschermen. • Regelen verkeer. • Handhaven openbare orde en rechtsorde. • Berging en identificatie overleden slachtoffers. • Begidsen. • Strafrechtelijk onderzoek. Taken • Ter plaatse van het incident zo spoedig mogelijk de CoPI-‐taken overnemen van de Chef van Dienst. • Zet CoPI-‐besluiten om in maatregelen en ziet toe op de uitvoering daarvan d.t.v. de Chef van Dienst-‐politie. • Overleggen en afstemmen met de Chef van Dienst. • Bewaken van de uitvoering van de zeven politieprocessen. • Overleggen en afstemmen met betrekking tot maatregelen en inzet politieeenheden, met de andere diensten in het CoPI. • Treffen van maatregelen gericht op het voorkomen en beperken van slachtoffers op de plaats van het incident. • Verstrekken van informatie over de rampenbestrijding of de hulpverlening aan de MKpolitie of actiecentrum politie. • Informeren van de districtschef. Zo mogelijk door tussenkomst van de chef van dienst • Aanvragen van (districtelijke of interdistrictelijke) politiebijstand. Functionele eisen • Beschikt over kennis en inzicht betreffende de politieprocessen en over die van andere diensten op hoofdlijnen. • Heeft inzicht in zijn verantwoordelijkheden en bevoegdheden en in die van de andere leden van het CoPI. Deze zijn per dienst bepaald. • Kan de geldende richtlijnen/procedures hanteren. • Heeft inzicht in de rol die het RegOT en de gemeentelijk / regionaal beleidsteam (GBT/RBT) vervullen. Algemene bekwaamheid • HBO werk-‐ en denkniveau. • Gecertificeerd hulpofficier van justitie. • Is aangewezen als CoPI-‐lid door de Korpsleiding. • Basisopleiding crisisbeheersing. • Basisopleiding plaats-‐delictmanagement. • Operationele achtergrond en ervaring op leidinggevend niveau.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
85 Handboek Incidentmanagement • •
Ervaring in werkzaamheden bij Grootschalig en/of Bijzonder optreden op het gebied van rampenbestrijding. Beschikt over onderstaande competenties voor het vervullen van de aangegeven taken onder tijdsdruk/crisisomstandigheden: politiek-‐ bestuurlijk inzicht, communiceren, stressbestendig handelen, analyseren, samenwerken, daadkracht, overtuigen.
Taakbeschrijving Officier van Dienst Geneeskundig
Functie De Commandant van Dienst Geneeskundig krijgt leiding van de leider CoPI en geeft leiding aan de totale inzet van geneeskundige eenheden in het brongebied. Is procesverantwoordelijk voor de uitvoering van de processen: • Preventieve openbare gezondheidszorg. • Geneeskundige hulpverlening. • Hulpverlening psychosociaal (pshor). Taken • Geeft leiding aan de geneeskundige inzet op de plaats incident. • Stemt de bestrijding af met de andere leden van het CoPI. • Beoordeelt de toestand op het rampterrein t.a.v. de rampenbestrijding in het algemeen en de geneeskundige hulpverlening in het bijzonder. • Schat de gezondheidrisico’s in van de veiligheid in het algemeen en van de GHOR eenheden op het rampterrein in het bijzonder. • Rapporteert functioneel aan het Hoofd Sectie GHOR. Functionele eisen • Beschikt over kennis en inzicht betreffende de GHOR processen en over die van andere diensten op hoofdlijnen. • Heeft inzicht in zijn verantwoordelijkheden en bevoegdheden en in die van de andere leden van het CoPI. Deze zijn per dienst bepaald. • Kan de geldende richtlijnen/procedures hanteren. • Heeft inzicht in de rol die het RegOT en de gemeentelijk / regionaal beleidsteam (GBT/RBT) vervullen. Algemene bekwaamheid • HBO werk-‐ en denkniveau. • Basisopleiding crisisbeheersing. • Is aangewezen als Commandant van Dienst Geneeskundig door de Regionaal Geneeskundig Functionaris (RGF). • Beschikt over de onderstaande competenties voor het vervullen van de aangegeven taken onder tijdsdruk/crisisomstandigheden: politiek-‐bestuurlijk inzicht, communiceren, stressbestendig handelen, analyseren, samenwerken, daadkracht, overtuigen.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
86 Handboek Incidentmanagement Functiebeschrijving Officier van Dienst-‐Water en Scheepvaartzorg ALGEMEEN Functienaam Officier van Dienst-‐Water-‐ en scheepvaartzorg (OvD-‐W) Kern/doel van de functie • Adviseren Leider CoPI vanuit monodisciplinaire achtergrond met multidisciplinaire blik. • Aansturen operationele processen Water-‐ en scheepvaartzorg op plaats incident. N.B. Voor het proces SAR geldt dat deze taak wordt uitgevoerd door de organisatie waar deze taak is belegd. Daaruit volgt of de OVD-‐W ook voor de aansturing van het SAR-‐proces verantwoordelijk is. • Het afstemmen en coördineren van de ingezette eenheden op het water, eventueel met behulp van een OSC. PLAATS IN DE ORGANISATIE Taken/verantwoordelijkheden in hoofdlijnen • De OvD-‐W is verantwoordelijk voor het gecoördineerd uitvoeren van de taken met betrekking tot de water-‐ en scheepvaartprocessen in af stemming met de overige hulpdiensten en advisering ketenpartners. • De aansturing van de ingezette eenheden en eventuele private partijen zoals bergers. Leiding ontvangen • Het afdelingshoofd water-‐ en scheepvaartzorg geeft de kaders aan waarbinnen de OvD-‐W moet werken. • Tijdens de incidentbestrijding valt de OvD-‐W onder de aansturing van eigen leidinggevende en vanaf GRIP 1 en hoger ook onder de aansturing van de Leider CoPI. Leiding geven De OvD-‐W geeft functionele leiding aan de eigen eenheden en eventuele eenheden van (private) partijen op de incidentlocatie. Contacten De OvD-‐W werkt nauw samen met leidinggevenden en professionals op operationeel niveau.
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
87 Handboek Incidentmanagement TAKEN EN VERANTWOORDELIJKHEDEN Situatieschets De OvD-‐W wordt gepositioneerd op het operationele niveau, opschalingniveau GRIP 1 en hoger. De OvD-‐W is hierbij de vertegenwoordiger van de processen water-‐ en scheepvaartzorg binnen het CoPI (Bronbestrijding) en daarmee de counterpart van de Officier van Dienst (OvD) zoals deze door de politie, de brandweer en de GHOR worden ingezet. Dit betekent dat de OvD-‐W een coördinerende en leidende rol heeft ten aanzien van de processen Water-‐ en scheepvaartzorg en de communicatie op de incidentlocatie. Binnen de multidisciplinaire incidentafhandeling zal de OvD-‐W de leidinggevenden van de betrokken diensten (ketenpartners) adviseren en trachten het proces mee te sturen en te ondersteunen. Taken / verantwoordelijkheden • Aansturen (ter plaatse of op afstand) van de operationele processen in water-‐ en scheepvaartzorg op plaats incident en het afstemmen van de aanpak met andere ketenpartners zoals bijvoorbeeld de Inspectiedienst Verkeer en Waterstaat, het KLPD en de milieudienst. • Bepalen van de te nemen maatregelen en de daarvoor benodigde middelen. • Deelnemen in het CoPI als het incident wordt opgeschaald naar een GRIP fase. • Adviseren Leider CoPI vanuit monodisciplinaire achtergrond met multidisciplinaire blik. Hierin de belangen van de processen waarvoor hij verantwoordelijk is optimaal vertegenwoordigen. • Verantwoordelijk voor het informatiemanagement en de eventuele opschaling van de eigen processen (via Verkeerspost, of KWC, naar de GMK). • Aansturen van contractpartners, afstemmen werkzaamheden en aanpak met bergers voor zover behorend bij zijn operationele verantwoordelijkheid in het bestrijdingsproces. FUNCTIE-‐EISEN Opleiding • MBO+/ HBO werk-‐ en denkniveau. Kennis en ervaring • Kennis van en ervaring met incidentbestrijding, operationele calamiteitenplannen en bestrijdingsplannen. • Kennis en ervaring van operationele leiding en coördinatie (GRIP-‐ structuur). • Nautische kennis. • Milieu-‐ en ecosysteem kennis. • Kennis en ervaring op het gebied van Olie en Chemicaliënbestrijding. Competenties • Politiek-‐bestuurlijk inzicht • Onafhankelijk • Analyseren • Samenwerken
© NNVO 24-‐09-‐2013
1 2
88 Handboek Incidentmanagement • • • •
Communiceren Overtuigen Daadkracht Stressbestendig handelen
© NNVO 24-‐09-‐2013