Genderspecifieke re-integratie voor ex-gedetineerde vrouwen met ‘Toekomst in Balans’ ?
Ingrid Brandsma Faculteit der Rechtsgeleerdheid Sectie Criminologie Begeleiders: Drs. S.N. Day / Dr. A. Slotboom Maart 2007
Woord vooraf Tijdens mijn studie Criminologie was de interesse voor vrouwelijke criminelen al aanwezig, maar op een klein verslag over meisjescriminaliteit na ben ik er niet veel mee bezig geweest. Na het volgen van het vak penitentiair recht was voor mij heel duidelijk dat mijn afstudeerscriptie over gedetineerden moest gaan, echter nog geen idee in welke vorm. Toen mij bekend werd dat er een onderzoek naar vrouwelijke gedetineerden ging plaatsvinden, (vrouwen én gedetineerden!) was het voor mij dan ook de perfecte combinatie. Ik ben vervolgens met veel enthousiasme aan het onderzoek begonnen. Het onderzoek is nu voltooid en daar ben ik blij om. Dit had niet kunnen gebeuren zonder de hulp van anderen. Ten eerste wil ik mijn afstudeerbegeleidster Samora Day bedanken die het geduld opbracht om mij te begeleiden. Helaas kon ik moeilijk op gang komen en schoot het geheel maar niet op waardoor zij niet meer in de mogelijkheid was om mijn scriptie te beoordelen. Vandaar dat ik ook graag mijn tweede begeleidster Anne-Marie Slotboom wil bedanken voor de overname en de kritische blik op mijn eindwerk. Daarnaast wil ik Elisabeth de Jong bedanken voor het wegwijs maken bij DJI en de begeleiders vanuit DJI, Geert Mol en Annelies Jorna voor de hulp bij het plegen van het onderzoek. Alle mensen die werkzaam zijn met het project ‘Toekomst in Balans’ en in het bijzonder Trudy Hoeymakers, wil ik bedanken voor hun openheid en behulpzaamheid. Mijn vrienden en familie dank ik voor hun steun en vooral voor de leuke afleiding die zij voor mij waren naast het afstuderen. Mijn moeder, Aly Brandsma, wil ik hierbij expliciet vermelden omdat zij naast mij te steunen tevens kritisch naar mijn scriptie heeft gekeken. Ten slotte gaat de meeste dank uit naar Manon Jongejan, waarmee ik het onderzoek heb verricht. Samen hebben we ons door het onderzoek geworsteld en het soms vervloekt. Maar aan de andere kant gaf het onderzoek ons tevens de mogelijkheid om kennis uit te wisselen en om samen in de pauzes Den Haag te verkennen. Ingrid Brandsma Maart 2007
2
Inhoudsopgave Samenvatting
5
1. Inleiding
6
1.1 Aanleiding van dit onderzoek
6
1.2 Vraagstelling
7
1.3 Opbouw
7
2. Vrouwelijke gedetineerden
8
2.1 De onzichtbaarheid van de gedetineerde vrouw
8
2.2 Beschrijving van vrouwelijke gedetineerden
10
2.3 Verklaring van vrouwencriminaliteit
12
2.4 In hoeverre verschillen gedetineerde vrouwen van gedetineerde mannen?
16
3. Re-integratie van ex-gedetineerde vrouwen
19
3.1 Re-integratie van (ex-) gedetineerden
19
3.2 Genderspecifieke re-integratie
20
4. ‘Toekomst in Balans’, een programma voor re-integratie van (ex-) gedetineerde vrouwen
24
4.1 Aanleiding en ontstaan van ‘Toekomst in Balans’
24
4.2 Partners en samenwerking
25
4.3 Re-integratie met een genderspecifieke aanpak
26
4.4 De selectiecriteria voor deelname aan het project
29
4.5 Visie op TIB vanuit het werkveld
30
5. Methodebeschrijving
33
6. ‘Toekomst in Balans’, de resultaten
36
6.1 Beschrijving van de vrouwen die hebben deelgenomen
36
6.2 Beschrijving van de doorlopen trajecten
45
6.3 Verbanden tussen de kenmerken van de doelgroep en het verloop van de trajecten 50 6.4 Voldoet de onderzoeksgroep aan de selectiecriteria?
54
3
7. Discussie
56
Literatuurlijst
61
Bijlagen
66
Bijlage 1: Kenmerken van deelneemsters van TIB
66
Bijlage 2: Interview met respondent 1
68
Bijlage 3: Interview met respondent 2
70
Bijlage 4: Interview met respondent 3
74
Lijst van afkortingen
78
4
Samenvatting In dit onderzoek is onderzocht in hoeverre een genderspecifieke aanpak bij de re-integratie van (ex-) gedetineerde vrouwen noodzakelijk is en vervolgens of de praktijkervaringen van het project ‘Toekomst in Balans’ (TIB) het uitgangspunt dat een genderspecifieke aanpak wel noodzakelijk is, ondersteunen. Vrouwelijke gedetineerden hebben namelijk veelal een slechtere fysieke en mentale gezondheid dan mannen in detentie. Zij hebben specifieke gezondheidsproblemen, voortkomend uit zwangerschap, bevalling en abortus, prostitutie. Zij zijn vaak de eerste verzorger van gezin en kinderen, van wie ze door detentie gescheiden worden. Dit vraagt om aandacht gedurende de detentie en bij hun re-integratie. Sommigen zijn door hun persoonlijke geschiedenis van huiselijk en seksueel geweld extra kwetsbaar in detentie. Het uitgangspunt dat een genderspecifieke aanpak noodzakelijk is bij de re-integratie van ex-gedetineerde vrouwen wordt bevestigd door criminologische theorieën die zich louter op vrouwelijke criminelen richten. De theorieën die behandeld zijn: relatietheorie, traumatheorie, verslavingstheorie en de economische marginalisatietheorie. Het gaat bij TIB niet alleen om arbeidstoeleiding, maar om alle sociale aspecten waar de vrouw mee te maken krijgt als ze terugkeert in de maatschappij. Het re-integratieproces voor vrouwen wordt beschreven, echter in de methodiek staat al vermeld dat de exacte uitvoering hiervan per inrichting kan verschillen door de verschillende invulling van de methodiek, de reikwijdte van het detentieplan, het aanbod van de re-integratie activiteiten en de interne organisatie. De kenmerken van de deelneemsters aan het project tussen januari 2001 en mei 2005 en de trajecten zijn beschreven, met als doel het zoeken naar eventuele aangrijpingspunten voor verbetering van het project. Aan de hand van dossieronderzoek (N = 285) is een typering van de TIB vrouw ontwikkeld en is het verloop van de trajecten in kaart gebracht. Hieruit bleek dat de TIB vrouwen redelijk overeen kwamen met alle gedetineerde vrouwen in december 2001, alleen hadden de TIB vrouwen procentueel meer opiumdelicten gepleegd en was er een veel groter deel afkomstig van de Nederlandse Antillen en Suriname. De meest voorkomende gestelde doelen en interventies in het project waren vooral gericht op arbeidstoeleiding, opleiding en huisvesting. Het belang van de ontwikkeling van goede relaties kwam niet naar voren in hoofddoelen. TIB profileert zich als een genderspecifiek programma, maar de beschrijving en de uitvoering van het project voldoen niet aan alle eisen van een degelijk genderspecifiek re-integratie programma. De praktische uitvoering ervan is niet universeel in alle inrichtingen, er is geen sprake van een integer programma, de uitvoering komt namelijk niet overeen met de opzet van het project en er zijn teveel verschillen intramuraal en extramuraal.
5
1. Inleiding Vrouwelijke gedetineerden spreken tot de verbeelding. Het algemene beeld van een vrouw is dat zij zachtaardig en verzorgend is en criminele vrouwen komen niet overeen met dit beeld. Zoals bleek uit de goed bekeken televisieserie ‘Vrouwenvleugel’ in de jaren 90, kijkt de Nederlandse samenleving graag naar gedetineerde vrouwen. Maar hoe zit het met de interesse in gedetineerde vrouwen op beleidsmatig en wetenschappelijk gebied? Vrouwen zijn lang de onderbelichte groep gebleken, niet zo vreemd gezien de cijfers, in 2005 was namelijk 93.5 procent van alle gedetineerden van het mannelijke geslacht (CBS, 2006). Ondanks het geringe aandeel van vrouwelijke gedetineerden, is het om twee redenen niet gewenst deze groep te verwaarlozen. Ten eerste omdat het aantal vrouwelijke gedetineerden de afgelopen tien jaar met 260 procent is gestegen van 440 vrouwelijke gedetineerden in 1995 naar 1145 vrouwelijke gedetineerden in 2005, veel meer dan het aantal mannelijke gedetineerden dat met 166 procent is gestegen (CBS, 2005). Ten tweede verdienen vrouwelijke gedetineerden meer aandacht omdat ze waarschijnlijk hun detentie anders beleven dan mannen en bijgevolg ook anders behandeld dienen te worden tijdens en na hun detentie. Vooral na de detentie hebben mannen en vrouwen een effectieve nazorg nodig om te voorkomen dat ze terugvallen in crimineel gedrag. De PI houdt zich primair bezig met het ten uitvoer leggen van vrijheidsbeperkende straffen en maatregelen, het bewaren van de gedetineerde wordt meestal als hoofdtaak gerekend. Deze primaire taak houdt op als de gedetineerde vrij komt, dan wordt hij of zij weer een probleem voor de buitenwereld (Duijvenbooden, 2005). De nota ‘Werkzame detentie’ uit 1994 bracht hier verandering in door middel van de uitbreiding van reintegratieprogramma’s. Echter veel van deze re-integratieprogramma’s zijn opgezet voor mannelijke gedetineerden. Het project ‘Toekomst in Balans’ (TIB) is hier een uitzondering op, dit is specifiek ontwikkeld voor vrouwelijke gedetineerden. 1.1 Aanleiding van dit onderzoek Het project TIB gaat uit van de gedachte dat vrouwen anders zijn dan mannen en bijgevolg andere behoeften hebben dan mannen. Aan hun detentieplan worden zodoende andere eisen gesteld en ook is een specifiek traject van maatschappelijke integratie nodig. Om dit te bereiken is het samenwerkingsverband TIB tussen de penitentiaire inrichtingen voor vrouwen, Stichting Exodus te Venlo, Humanitas, Stichting Zorgconcept en Delinkwentie & Samenleving ontwikkeld. Deze organisaties hebben besloten gezamenlijk een programma te ontwikkelen om de re-integratie van (ex-) gedetineerde vrouwen te bevorderen. De samenwerking van deze organisaties in TIB is in 2005 geëvalueerd door middel van een procesevaluatie (Koster, 2005). Mei 2006 is in opdracht van Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI)
6
begonnen aan een tweede onderzoek naar TIB, waarin de beschrijving van de onderzoeksgroep centraal staat en recidive van de deelnemers. Deze scriptie is een verslag van het onderzoek naar de kenmerken van de onderzoeksgroep. 1.2 Vraagstelling De gehanteerde vraagstelling in dit onderzoek luidt: ‘In hoeverre ondersteunen de praktijkervaringen in het project ‘Toekomst in Balans’ het uitgangspunt dat een genderspecifieke aanpak bij de re-integratie van ex-gedetineerde vrouwen noodzakelijk is?’ Deze vraag zal worden beantwoord aan de hand van de volgende deelvragen: 1. In hoeverre verschillen vrouwelijke van mannelijke gedetineerden? 2. In hoeverre is een genderspecifieke aanpak nodig bij de re-integratie van vrouwelijke gedetineerden? 3. Wat maakt TIB een genderspecifiek programma? De doelstelling van dit onderzoek: Zoeken naar eventuele aangrijpingspunten voor verbetering van het project. 1.3 Opbouw Deze scriptie is als volgt opgebouwd. Allereerst worden in hoofdstuk twee de vrouwelijke gedetineerden onder de loep genomen. In dit hoofdstuk wordt verklaard waarom de vrouwelijke gedetineerden al een lange tijd onderbelicht zijn, kenmerken van vrouwelijke gedetineerden worden beschreven, een verklaring wordt gezocht voor de vrouwencriminaliteit en gedetineerde vrouwen worden vergeleken met gedetineerde mannen. In het derde hoofdstuk wordt de re-integratie van vrouwelijke gedetineerden besproken en in hoeverre deze van mannen verschilt. Vervolgens wordt in hoofdstuk vier het programma TIB, besproken. De aanleiding en het ontstaan van het project, de partners, de inhoud van het project, de selectiecriteria voor deelname en de visies van de mensen die ermee werken, komen aan de orde. De methode van onderzoek wordt uiteengezet in hoofdstuk vijf. De wijze van uitvoering, de geraadpleegde bronnen en de toetsen die zijn gebruikt worden beschreven. In hoofdstuk zes worden de resultaten van het onderzoek weergegeven. De resultaten hebben betrekking op de kenmerken van de doelgroep van TIB en de trajecten die ze hebben doorlopen. Vervolgens wordt er gekeken welke kenmerken van invloed zijn op het verloop van het traject en ten slotte wordt er getoetst of de onderzoeksgroep aan de selectiecriteria heeft voldaan. Hoofdstuk zeven bevat de conclusie van deze scriptie, waarin een antwoord op de probleemstelling wordt gegeven en aanbevelingen worden geformuleerd.
7
2. Vrouwelijke gedetineerden Om te kijken of een genderspecifieke aanpak op het gebied van de re-integratie van ex-gedetineerden noodzakelijk is, zullen eerst de vrouwelijke gedetineerden beschreven worden. Vrouwelijke gedetineerden zijn een lange tijd onderbelicht gebleven omdat crimineel gedrag als iets mannelijks wordt ervaren, vrouwen waren als het ware onzichtbaar (Devlin, 1998). Dit verschijnsel en de invloed van het feminisme hierop, worden in de eerste paragraaf van dit hoofdstuk beschreven. Maar welke vrouwen verblijven er dan in detentie en hoe zijn ze daar terecht gekomen? Deze vragen worden beantwoord in paragraaf 2, waarin vrouwelijke gedetineerden worden beschreven en in paragraaf 3 waar getracht wordt een verklaring te geven voor de vrouwencriminaliteit. Ten slotte worden in paragraaf 4 de vrouwelijke gedetineerden vergeleken met de mannelijke gedetineerden. 2.1 De onzichtbaarheid van de gedetineerde vrouw Bij het zoeken naar verklaringen waarom vrouwen delicten plegen, wordt men snel geconfronteerd met het verschijnsel dat de meeste criminologische theorieën gebaseerd zijn op mannelijke criminelen. De focus ligt op de gedetineerde man omdat zij in de meerderheid zijn ten opzichte van vrouwen en omdat crimineel gedrag veelal als mannelijk gedrag gezien wordt. Vrouwen zijn hierdoor een ondergeschoven groep geworden en dit heeft weer consequenties voor de vrouwen die wél crimineel gedrag plegen. Ze hebben niet alleen de wet overtreden maar ook gendernormen, die bepalen dat vrouwen geen criminaliteit behoren te plegen. Zodoende worden ze dubbel gestraft, door informele sancties vanuit de samenleving en formele sancties vanuit de wetgeving (Heidensohn, 2002: 504). Volgens Joachim Kersten (1989:129) is een gender-specifieke benadering echter noodzakelijk: ‘Zolang de wetenschap en de onderzoekstechnieken die worden gehanteerd, zich voordoen als neutraal in relatie tot de perceptie van mannelijk/vrouwelijk, zullen aparte studies van levensomstandigheden en situaties van vrouwen, biografieën en dergelijke niets bijdragen aan de vraag welke rol ‘mannelijkheid’ en ‘vrouwelijkheid’ spelen met betrekking tot afwijkend gedrag en sociale controle’. Om crimineel gedrag van vrouwen te kunnen verklaren zijn er volgens Kersten specifieke theorieën nodig die zich op vrouwen en mannen apart richten. Feministische criminologen legden de basis voor deze zienswijze. Feministische criminologen doorbraken namelijk de eenzijdige blik op gedetineerden door voorbij het afwijkende gedrag naar het ‘normale’ vrouwenleven te kijken. Hierbij werden de vrouwen niet meer tot object van criminologisch onderzoek gemaakt in vergelijking tot mannen, zoals voorheen het geval was, maar werden de vrouwen bekeken als vrouwen (Verrijn Stuart, 1992). Volgens Kathleen Daly en Meda Chesney- Lind (1988) wordt de basis van het feminisme gevormd door vijf hoofdpunten over de relatie tussen criminaliteit en gender waardoor de
8
feministische theorieën zich onderscheiden van de andere criminologische theorieën. Het eerste punt is dat gender een sociaal, historisch en cultureel construct is, niet alleen voortkomend uit biologische sekse-verschillen. Als tweede punt geldt dat gender en gender relaties, de sociale instituties en het sociale leven vormen en beheersen. Het derde punt is dat gender relaties en het sociale construct van mannelijkheid en vrouwelijkheid gebaseerd zijn op aannames dat mannen superieur zijn ten opzichte van vrouwen en dit komt tot uiting in de mannelijke dominantie op sociale, economische en politieke gebieden. Ten vierde is de kennis over de natuurlijke en sociale wereld waarvan uit wordt gegaan, vanuit de man bekeken. Het vijfde punt is dat vrouwen het onderwerp van wetenschappelijk onderzoek zouden moeten zijn, niet ondergeschikt en onzichtbaar ten opzichte van mannen. Doordat andere criminologische theorieën deze punten niet erkennen, blijft de kijk op crimineel gedrag een eenzijdige (Lanier en Henry, 2004). De feministische stroming gaat hier op in door problemen te behandelen, waaronder het geldigheidsprobleem en het gender-ratio probleem. Bij het geldigheidsprobleem wordt gekeken of de tot dan toe gangbare theorieën ook bruikbaar zijn voor de verklaring van crimineel gedrag bij vrouwen. Het gender-ratio probleem gaat over de vraag waarom vrouwen minder en minder ernstige criminaliteit plegen dan mannen (Lissenberg, 1995). De neutraliteit van gender in theorie en praktijk wordt bij het geldigheidsprobleem ter discussie gesteld. Theorieën die pretenderen genderloos of genderneutraal te zijn, blijken vaak georiënteerd te zijn op mannen (Covington en Bloom, 2003). Deze theorieën worden zodoende op mannen en vrouwen toegepast. Feministen zijn echter van mening dat mannen en vrouwen juist niet gelijk behandeld horen te worden, want ze zijn niet gelijk. Of deze aanname juist is wordt besproken in paragraaf 2.4. Het gender-ratio probleem betreft de verhouding tussen geslacht en de omvang en aard van criminaliteit en gaat tevens gepaard met de vraag of de emancipatie van de vrouw de oorzaak is van de toenemende criminaliteit gepleegd door vrouwen. In de jaren 70 komen de criminologen Adler en Simon tot de conclusie dat gelijke kansen op de arbeidsmarkt zouden leiden tot gelijke kansen op de markt van misdaad en straf (Lissenberg, 1995). Zij gaan ervan uit dat de gender verschillen in criminaliteit niet veroorzaakt worden door biologische factoren maar door sociale factoren. Deze veronderstelling komt erop neer dat door de emancipatie vrouwen meer crimineel zullen worden omdat ze gelijk aan mannen zijn geworden. Adler dacht dat vrouwen door het verliezen van de beperkingen op hun gedrag, ze meer de mogelijkheid kregen om mannelijk gedrag te gaan vertonen zoals gewelddadig en hebzuchtig gedrag. Simon verklaarde de groeiende criminaliteit onder vrouwen door het groeiende aandeel van werkende vrouwen, waardoor vrouwen op hun werkplaats in de gelegenheid komen om vooral vermogenscriminaliteit te plegen (Daly en Chesney-Lind, 1988). Dit blijkt niet geheel zo te zijn, vrouwen die geëmancipeerd zijn zouden zelfs minder geneigd zijn tot delinquent gedrag dan vrouwen die meer in het traditionele rolpatroon passen (Wolleswinkel, 1997). Onder andere het feminisme heeft de vrouwelijke crimineel op de kaart gezet, maar de toegenomen aandacht voor vrouwen en criminaliteit heeft ook nadelige effecten. In Groot-Brittannië
9
heeft de toegenomen aandacht voor vrouwen en criminaliteit waarschijnlijk indirect tot een relatieve toename van het aantal vrouwelijke gedetineerden geleid, waarbij opmerkelijk is dat deze vrouwen voor veel minder ernstige delicten worden opgesloten dan mannen en dat er een relatief groot aantal vrouwelijke first-offenders vastzit (Verrijn Stuart, 1992). In de Verenigde Staten heeft de toegenomen aandacht voor vrouwen en criminaliteit ertoe geleid dat de war on drugs de war on women is geworden. De hardere aanpak bij drugsdelicten heeft er toe geleid dat vrouwen die meestal de ‘kleine’ klusjes in het drugscircuit opknappen, in meerdere mate worden opgepakt en in de gevangenis worden gezet. De mannen die vaak de grotere spelers in het drugscircuit zijn, gaan hierbij vaak vrijuit (Covington en Bloom, 2003). 2.2 Beschrijving van vrouwelijke gedetineerden Hoe komen vrouwen in de gevangenis terecht en wie zijn die vrouwen? De meeste vrouwen in de gevangenis zijn daar beland omdat ze zich schuldig hebben gemaakt aan een drugsdelict (46%), een gewelddelict (20%) of een vermogensdelict (13%) (DJI, 2002). Onder de vermogensdelicten valt vooral diefstal, bij de drugsdelicten gaat het meestal om drugssmokkel en als vrouwen geweld plegen doen zij dit vaak binnen eigen kring. Het motief voor het plegen van deze delicten is bij vrouwen vaak economisch, de delicten kunnen gezien worden als crimes of poverty of als survival crimes (Beth, 1999). Veel vrouwen hebben namelijk een zwakke sociale positie, ze zijn laaggeschoold en in 2001 had maar 40 procent van de vrouwen een baan voordat ze gedetineerd werden. Maar het economische motief heeft dikwijls een gecompliceerde achtergrond van seksueel geweld, gemiste scholingskansen én sociale en economische armoede. Dit wordt in de volgende paragraaf nader toegelicht. Vrouwelijke gedetineerden worden vaak getypeerd als arm, jong, laaggeschoold, alleenstaand, moeder en veelal allochtoon (Covington, 1998). Veel gedetineerde vrouwen zijn oorspronkelijk niet afkomstig uit Nederland. Uit het rapport Vrouwen in Detentie (DJI, 2002) blijkt dat de meerderheid, namelijk 59 procent van het aantal gedetineerde vrouwen, niet in Nederland is geboren. Het aantal vrouwen dat afkomstig is van de Nederlandse Antillen en Suriname bedroeg in 2001 bij elkaar 19 procent. Deze vrouwen zijn meestal veroordeeld voor het overtreden van de Opiumwet, door het koerieren van drugs naar Nederland (DJI, 2002). Vooral de afgelopen 30 jaar is er sprake van een massale migratiestroom vanuit de Antillen naar Nederland. De meerderheid van de Antilliaanse mensen die naar Nederland komen zijn afkomstig uit een lage sociale en economische maatschappelijke groep. Dit zijn mensen die de Nederlandse taal slecht of niet beheersen, afhankelijk zijn van uitkeringen, veel problemen hebben met het vinden en behouden van betaald werk, een grote schooluitval kennen, een grote schuldenproblematiek hebben, moeilijk aan geschikte woningen komen en vaak de fout in gaan. De situatie op de Antillen wordt namelijk overheerst door een slechte economie, waardoor een cultuur van armoede is ontstaan. Door de armoede zijn veel burgerlijke
10
waarden en normen verdwenen en is er sprake van een toename van drugsgebruik en criminaliteit. Om deze situatie te ontvluchten vertrekken veel mensen van de Antillen naar Nederland en omdat ze in het bezit zijn van een Nederlands paspoort hebben zij een vrije toegang tot dit land (Schrils, 2002). Van de gedetineerde vrouwen heeft 73 procent kinderen en de meerderheid van deze kinderen zijn minderjarig (76%). Dit betekent dat de moeders als ze in detentie gaan veelal afhankelijke kinderen thuis achter laten. Deze vrouwen zijn daarnaast vaak niet meer bij de vader van hun kinderen waardoor de kinderen bij familie of ergens anders buitenshuis belanden. Het moeten achter laten van hun kinderen zorgt voor een enorm schuldgevoel bij gedetineerde vrouwen (Bloom en Covington, 1998). De detentie brengt in dit opzicht een extra belasting met zich mee, doordat de zorg voor de kinderen en het schuldgevoel daarover psychisch zeer zwaar op hen kan drukken (Kelk, 2003). Andere psychische problemen komen volgens Bloom en Covington (1998) voort uit een geschiedenis van psychisch en seksueel misbruik, waar sommige gedetineerde vrouwen aan lijden. De gevolgen hiervan kunnen zich op latere leeftijd uiten in de vorm van een psychische stoornis of een drugs- of drankverslaving. Uit onderzoek van Warren e.a. (2002) blijkt dat gedetineerde vrouwen vaker last hebben van een psychische stoornis dan niet-gedetineerde vrouwen. Dit kan zich tijdens de detentie tevens uiten door het vele gebruik van slaap- en kalmeringsmiddelen en het hoge aantal meldingen van vage klachten bij de medische dienst (Kelk, 2003). Het gedrag van vrouwen in detentie wordt onder meer beïnvloed door de onderlinge verhoudingen, de relatie tot het personeel en het contact met de buitenwereld. In het onderzoek ‘Gedetineerd in Nederland’ (DJI, 2003) geven de gedetineerde vrouwen aan redelijk tevreden te zijn over de kwaliteit van de onderlinge contacten, maar dat de meesten zich wel eens onveilig heeft gevoeld door een medegedetineerde. De onderlinge verhoudingen tussen de gedetineerde vrouwen gaan meestal niet gepaard met onderlinge agressie, maar wel met jaloezie en geroddel. De vrouwen proberen zo goed mogelijk met elkaar op te schieten, echter een grote onderlinge solidariteit ontbreekt. Onderlinge conflicten komen vaak tot uiting door middel van jennen en treiteren, openlijke onderlinge agressie komt weinig voor. De aard van het gepleegde delict kan hier tevens een rol in spelen, vrouwen die een gewelddelict hebben gepleegd worden namelijk eerder gepest. Het beeld van de vrouw als lief en zorgzaam geldt zowel buiten als binnen de gevangenis en daar past een vrouw die een gewelddelict heeft gepleegd niet in, volgens haar medegedetineerden. Aan de andere kant kunnen er ook innige vriendschappen en liefdesrelaties in de gevangenis ontstaan (Wolleswinkel, 1997, p.54). Vrouwen zijn meestal relatiegericht, ze zoeken daarom door middel van vriendschappen en liefdesrelaties, steun en liefde bij hun medegedetineerden. Uit onderzoek van Bhavnani en Davis (1995) blijkt dat veel gedetineerde vrouwen zichzelf bestempelen als biseksueel, buiten de gevangenis hebben ze relaties met mannen binnen de gevangenis met vrouwen. De relatie van de gedetineerde vrouw tot het personeel wordt getypeerd door de afhankelijke positie van de vrouw. Sommige vrouwen hebben problemen met de machtpositie van het personeel en hebben het gevoel dat ze het personeel te vriend moeten houden. Het uitspreken van hun ongenoegen
11
blijft soms achterwege uit angst voor overplaatsingen of het niet meer kunnen zien van hun kinderen (Devlin, 1998). In het onderzoek naar detentiebeleving in de vrouweninrichtingen (DJI, 2003) geven gedetineerde vrouwen juist aan dat de kwaliteit van de contacten met penitentiair inrichtingswerkers (PIW-ers) over het algemeen goed is. Vooral de vriendelijke bejegening door de PIW-ers wordt zeer positief ervaren, minder tevreden zijn de vrouwen over de mate van aanmoediging wanneer men met iets nieuws begint. Voor gedetineerde moeders is het contact onderhouden met de kinderen van groot belang. Dit contact wordt door telefoongesprekken, brieven en bezoekuren onderhouden, echter dit gaat niet altijd probleemloos. Volgens Artikel 39 lid 1 Penitentiaire Beginselenwet heeft de gedetineerde ‘het recht om tenminste eenmaal per week op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen en met een daarvoor bestemd toestel gedurende tien minuten telefoongesprekken te voeren met personen buiten de inrichting’. De kosten hiervan komen voor rekening van de gedetineerde, dit kan voor de gedetineerden met weinig geld betekenen dat ze minder makkelijk in staat zijn om te bellen (Kelk, 2003). Daarnaast kan het tegelijk willen bellen van de gedetineerden tot ergernissen leiden en geeft bijna de helft van de vrouwen in het onderzoek ‘Gedetineerd in Nederland’ (DJI, 2003) aan dat ze te weinig privacy hebben tijdens het bellen. Bij het bezoek kan de reisafstand tussen de inrichting en de plaats waar het bezoek woont veel problemen op leveren. Bepaalde inrichtingen zijn per openbaar vervoer moeilijk te bereiken en de bezoekuren zijn meestal doordeweeks, hierdoor zijn vooral de kinderen minder goed in staat om hun moeder op te zoeken (Wolleswinkel, 1993). Vrouweninrichtingen hebben wel maandelijks speciale bezoekuren voor kinderen, om de moeder en kind in de gelegenheid te stellen om meer tijd met elkaar door te brengen en vaak onder andere omstandigheden dan tijdens een regulier bezoekuur (Wolleswinkel, 1993). Deze speciale bezoekuren voor kinderen staan echter niet expliciet in de wet- en regelgeving vermeld. PI’s hebben een eigen huisreglement, met de regels betreffende de bezoekuren. 2.3 Verklaring van vrouwencriminaliteit In paragraaf 2.1 is reeds besproken dat theorieën over crimineel gedrag grotendeels gebaseerd zijn op observaties van mannen. Bij het verklaren van criminaliteit gepleegd door vrouwen moet men dus gebruik maken van theorieën die gebaseerd zijn op mannelijke criminaliteit. Een andere mogelijkheid is het ontwikkelen van specifieke theorieën gericht op het verklaren van vrouwelijke criminaliteit. In deze paragraaf worden de specifieke theorieën behandeld. De eerste poging om criminaliteit door vrouwen gepleegd te verklaren kwam van de kant van de biologische criminologie door Lombroso en Ferrero. In hun boek ‘The Female Offender’ uit 1895 verklaarden ze dat vrouwen over het algemeen minder geëvolueerd zijn dan mannen en doordat ze primitiever zijn vallen de criminelen onder hen minder op (Wolleswinkel, 1997). De vrouwen die crimineel gedrag plegen, vertoonden meer mannelijk gedrag dan niet-criminele vrouwen. De theorie
12
van Lombroso is echter weerlegd vanwege zijn simplistische en gebrekkige onderzoeksmethoden, de discriminerende strekking ervan en het ontbreken van de empirische bevestiging van de theorie (Lanier en Henry, 2004). In de tijd daarna hebben de meeste criminologen zich niet meer aan een theorie gewaagd die de criminaliteit van vrouwen verklaart tot de feministische stroming in de jaren zestig, die in paragraaf 2.1 reeds is besproken. In het zoeken naar alternatieve verklaringen waarom vrouwen crimineel gedrag plegen is door sommige feministen gekeken naar de levensloop van criminele vrouwen. De levensloop van gedetineerde vrouwen is vaak niet een probleemloze. Een combinatie van verschillende factoren heeft tot het criminele gedrag geleid. Daly (1992) onderscheidt vijf verschillende typen vrouwen die door verschillende ontwikkelingen op het criminele pad terecht zijn gekomen. Ten eerste is er de street woman, deze vrouw is als kind misbruikt, op straat beland, verslaafd geraakt en is in de criminaliteit geraakt om haar drugsverslaving te onderhouden door drugs te verkopen, prostitutie en stelen. Ten tweede de harmed-and-harming woman, is ook als kind misbruikt, maar reageert hierop met woede, met als gevolg dat ze gewelddadig wordt door alcohol of drugs. Bij de meeste typen criminele vrouwen is er sprake van een geschiedenis van (seksueel) geweldsmisbruik dat resulteert in crimineel gedrag. Het gevolg hiervan is dat de grenzen tussen slachtofferschap en daderschap vervagen (blurred boundaries) (Lanier en Henry, 2004). Ten derde de battered woman, de vrouw die haar man na lange mishandeling en misbruik, mishandeld of vermoord. De vrouw leidt ten gevolge van de mishandeling aan het battered women syndrome, waardoor de vrouw in een voortdurende toestand van angst en dreiging verkeert (Verrijn Stuart, 1995). De vrouw is niet in staat om direct op de mishandeling te reageren, omdat de man haar eenvoudig kan overheersen, waardoor haar enige kans om zichzelf te verdedigen voordoet als ze hem fysiek aankan, bijvoorbeeld in zijn slaap. Ten vierde de drug-connected woman, die als gevolg van een relatie drugs gaat gebruiken of verkopen. Ten slotte als vijfde de overige vrouwen, de other woman, die criminaliteit met een economisch motief plegen uit hebzucht of armoede. Naar aanleiding van deze verschillende levenslopen zijn er theorieën ontwikkeld die een bepaald aspect uit een vrouwenleven als oorzaak van haar criminaliteit zien, zoals relaties, trauma’s, drugs en de economische situatie. Relatietheorie De relatietheorie heeft als uitgangspunt dat mannen en vrouwen een verschillende psychologische ontwikkeling doormaken in hun leven. Jean Baker Miller (1976) beschrijft als eerste in haar boek de ontwikkeling van de vrouw waarin het aangaan van relaties met anderen een grote rol speelt, in tegenstelling tot de ontwikkeling van mannen waarin separatie van anderen belangrijker is. Beide geslachten hebben relaties met anderen en differentiatie van anderen nodig, maar vrouwen zijn meer gericht op het aangaan van relaties en mannen op het differentiëren van anderen. Volgens Bylington (1997) ontstaat dit gedrag doordat meisjes zich niet hoeven te differentiëren van hun moeder om hun
13
identiteit te ontwikkelen en jongens moeten wel een identiteit ontwikkelen die verschilt van hun moeder. Daarnaast worden veel meisjes opgevoed om verzoeningsgezind en conflictvermijdend te zijn om relaties intact te houden en om aardig gevonden te worden (Morash, 2006). Het hebben van relaties is belangrijk voor vrouwen, dus als vrouwen weinig relaties of gewelddadige relaties hebben, heeft dit een negatief effect op hun ontwikkeling. Hierdoor leren ze zichzelf of anderen niet te waarderen, of ze waarderen anderen heel erg maar zichzelf niet. Vrouwen die worden misbruikt in een relatie voelen zich volgens Jordan vaak verantwoordelijk voor de problemen en denken dat zij de oorzaak zijn. Ze komen terecht in een depressieve spiraal die begint met het afnemen van de levenslust en het enthousiasme, het minder opkomen voor jezelf, verwarring en een verminderende eigenwaarde en eindigt bij het afstoten van relaties (Covington, 1998). Het gevolg van de depressieve spiraal kan het vermoorden van de mishandelende partner zijn, zoals bij de battered women het geval is. Daarnaast kan de depressieve spiraal eindigen in het gebruiken van drugs, wat op zijn beurt weer tot crimineel gedrag kan leiden. Volgens de relatie paradox van Miller (1990) zullen vrouwen als de relatie niet meer gelijkwaardig is, zichzelf veranderen om de relatie te behouden. Als hun partner crimineel gedrag vertoont, kunnen zij om de relatie te behouden zich aan hem aanpassen en ook criminaliteit gaan plegen. Crimineel gedrag als compromis kan ook het gevolg zijn van hun gender rolverwachtingen, geweld in intieme relaties of niet in contact kunnen komen met hulpinstanties. Morash (2006) omschrijft dit verschijnsel dat als gender entrapment. Een voorbeeld hiervan is de drug-connected women, die naar aanleiding van haar relatie drugscriminaliteit gaat plegen. Trauma theorie Een groot deel van de vrouwelijke gedetineerden is fysiek of psychisch mishandeld als kind of als volwassene en heeft hierdoor een trauma opgelopen. Uit een onderzoek van Chesney-Lind (2001) blijkt dat mannelijke én vrouwelijke gedetineerden vaker als kind zijn misbruikt dan de gemiddelde bevolking, maar bij meisjes begint het misbruik gemiddeld eerder en gaat het langer door. Door het meemaken van een traumatische gebeurtenis, kan een posttraumatische stressstoornis (PTSS) ontstaan. PTSS is een angststoornis met de volgende verschijnselen: chronische stress, extra grote waakzaamheid, en allerlei lichamelijke klachten. Daarnaast beleven mensen die leiden aan PTSS de traumatische gebeurtenis voortdurend opnieuw, ze gaan dingen uit de weg die bij het trauma horen, of ze laten afgestompte reacties zien en ze zijn prikkelbaarder geworden na de traumatische gebeurtenis. PTSS ontwikkelt zich na een traumatische gebeurtenis vaker bij vrouwen dan bij mannen, 20 procent bij vrouwen en 8 procent bij mannen. Daarnaast zijn er nog individuele kenmerken waardoor bepaalde mensen eerden PTSS ontwikkelen. PTSS komt eerder voor bij mensen die een lagere opleiding of een lager inkomen hebben en uit een armoedig gezin komen, mensen die kwetsbaar, angstig en emotioneel in het leven staan, mensen die al een angststoornis of een andere
14
psychische stoornis hebben, vooral een sociale fobie of een specifieke fobie en mensen met gedragsproblemen op jeugdige leeftijd (Trimbos, 2007). Uit onderzoek van Cann (2006) blijkt echter dat seksueel misbruik op zich geen criminogene factor is, maar slachtoffers hebben wel meer risico op drugsmisbruik en psychische problemen, die vervolgens weer kunnen bijdragen aan crimineel gedrag. Door de traumatische gebeurtenis kan de vrouw verslaafd raken en op straat belanden, zoals het geval is bij de street women. Op de straat gaan ze vervolgens illegale manieren gebruiken om aan hun geld te komen. Bij een slecht verwerkte trauma gaan vrouwen dikwijls alcohol of drugs gebruiken om de pijn te verzachten, omdat ze geen andere manieren weet om ermee om te gaan (Morash, 2006). De trauma kan ook resulteren in gewelddadig gedrag veroorzaakt door een alcohol of drugsverslaving, zoals te zien is bij de harmed-and-harming women. Vooral de combinatie en het daardoor versterken van de trauma, de verslaving en de psychische problemen vormen een groot risico bij het ontstaan van crimineel gedrag bij vrouwen. Verslavingstheorie Uit het voorgaande blijkt dat een verslaving bij vrouwen vaak een gevolg is van een niet gezonde relatie (drug-connected women) of van een trauma (street women en harmed-and-harming women). Verslavingsproblematiek speelt een grote rol bij gedetineerden, uit onderzoek gepleegd in Ierland blijkt dat 72 procent van de mannen en 83 procent van de vrouwen in gevangenissen rapporteert ooit in hun leven drugs te hebben gebruikt (Hannon e.a., 2000). Bloom e.a. (2003) beschrijven de belangrijkste punten betreffende vrouwen en een verslaving; vrouwen beginnen dikwijls later met het gebruiken van drugs en de aanleiding ertoe is vaak complexer dan bij mannen. Bij vrouwen begint het drugsgebruik vaak met een specifieke reden zoals een depressie of familieproblemen en de oorzaak ligt bij de aanwezigheid van psychische problemen. Bij vrouwen kan een verslaving veelal worden gezien als een ziekte of als een chronische verwaarlozing van zichzelf. Verslaafde mannen daarentegen zijn meer gericht op zichzelf en hebben meer last van grootheidswaanzin (Covington, 2002b:4). Andere opmerkelijke punten van verslaving bij vrouwen zijn; vrouwen ervaren sneller de negatieve effecten van een verslaving op het lichaam dan mannen, vrouwen die verslaafd zijn hebben meestal ook een partner die verslaafd is, verslaafde vrouwen zijn vaker misbruikt dan mannen en de verslaving vergroot bij vrouwen vervolgens weer de kans op misbruik in haar volwassen leven (Bloom e.a., 2003). Het psychosociale verschil tussen verslaving bij mannen en bij vrouwen is de stigmatisering. Verslaafde vrouwen worden volgens Covington (2002) meer dan verslaafde mannen door de samenleving afgekeurd. Alcohol en drugsgebruik wordt meestal gezien als ‘macho’ mannelijk gedrag en dit komt niet overeen met de maatschappelijke visie op vrouwelijkheid en de rol van vrouw en moeder. Dit stigma resulteert bij vrouwen vaak in gevoelens van schaamte, schuld, wanhoop en angst.
15
Een drugsverslaving kan tot crimineel gedrag leiden, wanneer de vrouw geen financiële middelen heeft om haar verslaving te financieren en ze deze op illegale manier gaat verdienen of ze belandt op de straat zoals de street women. Economische marginalisatie Vrouwen die weinig financiële middelen hebben of een weinig rooskleurige toekomst door de afwezigheid van scholing, een baan of een stabiele thuissituatie kunnen criminaliteit als oplossing zien. De primaire oorzaak van het criminele gedrag ligt dan bij het overleven, maar het criminele gedrag kan ook gezien worden als een ‘makkelijke’ oplossing van hun problemen. De vrouwen die criminaliteit plegen met een economisch motief vallen in de categorie the other women. Hun economische status wordt bepaald door onder andere opleiding en werk. Uit onderzoek van Bloom e.a. (2003) blijkt dat er nog steeds een gender verschil is in werkniveau en hoogte van het loon tussen mannen en vrouwen. Zij concluderen dat in de Verenigde Staten vrouwen 74 procent verdienen van wat mannen verdienen en dit geldt ook voor het vervullen van dezelfde functie door mannen en vrouwen. Daarnaast verdienen vrouwen vaker minder dan mannen omdat ze vaker thuisblijven bij de kinderen, vrouwen over het algemeen een lager opleidingsniveau hebben dan mannen en vervolgens in lager betaalde banen terecht komen. Het krijgen van kinderen speelt ook een grote rol bij de loopbaan van vrouwen, sommige meisjes stoppen eerder met school als ze zwanger raken, anderen stoppen met werken als ze kinderen krijgen en raken in de bijstand. Werkloosheid is op zijn beurt weer een voorspeller van criminaliteit. Vooral de combinatie van het ontbreken van financiële middelen en het moeten onderhouden van kinderen, kan bij vrouwen leiden tot het plegen van vermogens- of opiumdelicten om zo aan geld te komen (Morash, 2006). 2.4 In hoeverre verschillen gedetineerde vrouwen van gedetineerde mannen? Vrouwen verschillen van mannen door feitelijke eigenschappen van de geslachten en hun sociale positie (Kelk, 2003). In detentie zal dit niet veel anders zijn, maar wat zijn nu juist de grote verschillen waarin vrouwelijke gedetineerden zich onderscheiden van mannelijke gedetineerden? Om deze vraag te kunnen beantwoorden wordt er gekeken naar het eventuele verschil in aanleiding tot crimineel gedrag, verschillen in gedrag in detentie en verschillen in positie in de samenleving en het gezin. Bij het verschil in de aanleiding tot crimineel gedrag bij de verschillende geslachten blijkt uit onderzoek van Bonta e.a. (1995) dat de enige criminogene factor die uniek is voor vrouwen, mishandeling is. Een uitkomst van hun onderzoek is dat slachtofferschap van mishandeling in het volwassen leven van vrouwen namelijk een voorspeller is van recidive van vrouwelijke daders. Vrouwen zijn vaker slachtoffer van huiselijk geweld dan mannen. Uit gegevens van politiestatistieken over huiselijk geweld blijkt dat 86 procent van de slachtoffers, vrouwelijke
16
slachtoffers zijn van mannelijke aanvallers, 8 procent mannelijke slachtoffers zijn van vrouwelijke aanvallers, 2 procent zijn vrouwelijke slachtoffers van vrouwelijke aanvallers en 4 procent zijn mannelijke slachtoffers van mannelijke aanvallers (Heidensohn, 2002). Vrouwen hebben hun hele leven meer risico om het slachtoffer te worden van huiselijk geweld dan mannen. Vooral bij volwassenen zijn vrouwen vaker slachtoffer van misbruik dan mannen (Bloom e.a., 2003). In de gevangenis worden de mannen door de ITB-er (bijlage 4) als tammer dan de vrouwen ervaren. Ze licht toe: ‘Vrouwen laten niet zo met zich sollen, bij hun hoef je vandaag niet dit te zeggen en morgen dat, daar zullen ze wat over zeggen. Ze zullen het ook niet snel vergeten.’ Vrouwen kunnen minder goed met gevangenisregels omgaan, gaan er eerder tegenin dan mannen en ze willen overal een verklaring voor. Mannen accepteren hun situatie over het algemeen meer, ze hebben een delict gepleegd en daarvoor moeten ze nu zitten. Vrouwen vinden het meestal niet eerlijk dat ze in de gevangenis zitten, ze hebben veelal excuses voor het gepleegde criminele gedrag. Tevens blijkt uit het onderzoek ‘Gedetineerden in Nederland’ (DJI, 2003) dat vrouwen de opgelegde straffen vaak te streng vinden. Daarnaast hoort een moeder niet in de gevangenis thuis, maar moet ze in staat zijn om voor de kinderen te zorgen (Devlin, 1998). Volgens Covington (2002a:8) gaan vooral moeders die in detentie verblijven veelal als overlevingsstrategie negatief, manipulatief en regelovertredend gedrag vertonen, als reactie op het verdriet, het missen, de schaamte en het schuldgevoel dat deze vrouwen ervaren betreffende hun rol als moeder. Carlen en Worrall (2004) beschrijven dat vrouwen bijna twee keer zoveel disciplinaire overtredingen in detentie plegen dan mannen. Dit kan betekenen dat vrouwen moeilijker te handhaven zijn, dat discipline in vrouweninrichtingen minder belangrijk is of dat het leed van de detentie minder draaglijk voor vrouwen dan voor mannen is. Mannen zijn over het algemeen beter in staat zich door de inrichtingsarbeid te identificeren met een beroepsfunctie en zijn veelal gewend aan het verblijven in mannengemeenschappen (werksituatie, sportvereniging etc.). Vrouwen daarentegen verliezen door de detentie juist hun primaire sociale positie, die zij veelal in de gezinssituatie vervullen (Kelk, 2003). Het leed van de detentie wordt door vrouwen ook anders ervaren dan door mannen. Volgens Wolleswinkel (1997) blijkt uit onderzoek dat vrouwen in detentie een grotere identiteitscrisis hebben dan mannen, doordat zij gesocialiseerd zijn in een identiteit die afgeleid is van de ander, in de rol van partner, moeder of dochter. Vooral de rol van moeder komt bij vrouwen in het gedrang tijdens hun detentie. Bij vrouwen is de zorg voor de kinderen die ze achterlaten veelal groter dan die bij mannen. Indien mannen kinderen hebben dan kunnen de kinderen meestal terecht bij hun moeder, mannen hebben meer een achterban waar ze tijdens detentie op kunnen terugvallen. Voor vrouwen is de zorg dat hun kind goed achterblijft groter, omdat er vaak onzekerheid bestaat over de opvang van de kinderen, dit kan ook voor veel stress zorgen. Daarnaast hebben ze in hun ogen gefaald in hun moederrol en gedetineerde vrouwen worden door de samenleving ook vaak als slechte moeder getypeerd (Bennink, 1993). Vrouwen komen vaker bij medische dienst met vage klachten dan mannen (Kelk, 2003). Het medicijngebruik, met name van slaap- en kalmerende middelen, is ook hoger bij vrouwen. Vrouwen
17
hebben specifieke gezondheidsproblemen, voortkomend uit zwangerschap, bevalling en abortus, prostitutie: seksueel overdraagbare ziekten. Daarnaast hebben gedetineerde vrouwen ook vaak specifieke klachten die voortkomen uit hun verleden, zoals psychische problemen (Wolleswinkel, 2001). Uit Ierse gegevens blijkt dat 48 procent van de mannelijke en 75 procent van de vrouwelijke gedetineerden een psychische stoornis heeft (Hannon e.a., 2000). De genoemde stress uit zich bij vrouwen vaak naar binnen en bij mannen naar buiten. Mannen zijn meer geneigd om agressief gedrag te vertonen (externaliserend gedrag), terwijl vrouwen meer depressief worden, zichzelf verwonden en meer suïcidaal zijn (internaliserend gedrag) (Covington, 2002a). Daarnaast worden volgens (Covington, 2002a) vrouwen en mannen in dezelfde mate last van psychische stoornissen, maar ze ervaren verschillende soorten stoornissen. Vrouwen hebben meer last van depressies, angststoornissen, zoals
PTSS,
en
eetstoornissen,
mannen
hebben
eerder
last
van
een
antisociale
persoonlijkheidsstoornis. Penitentiaire inrichtingen voor vrouwen zijn veelal anders opgezet dan voor mannen. Bijvoorbeeld de constructie en inrichting van de P.I. Amerswiel1, is niet gericht op continu controleren en bewaken, maar meer op het behoud van zelfstandigheid door de eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid te stimuleren. Hierbij werd als uitgangspunt genomen dat vrouwen socialer zijn, beter in groepen functioneren en minder beveiliging behoeven dan mannen (Wolleswinkel, 2001). De ITBer (bijlage 4) beaamt dit: ‘Vrouwen zijn meer verantwoordelijk voor hun eigen detentie, de deuren zijn hier (in Ter Peel) binnen allemaal open. Vrouwen blijken een mate van vrijheid aan te kunnen’.
1
Voorheen een vrouweninrichting, nu bestemt voor mannelijke gedetineerden
18
3. Re-integratie van ex-gedetineerde vrouwen Hoe verloopt de re-integratie van gedetineerden vanuit leven in detentie naar inname van een volledige plaats in de samenleving en dient voor vrouwen sprake te zijn van een gerichte aanpak? 3.1 Re-integratie van ex-gedetineerden Mensen die een delict hebben gepleegd worden gestraft en deze straffen worden uitgevoerd met een bepaald doel. Door afschrikking, vergelding of resocialisatie moet criminaliteit tegen worden gegaan. Een door de rechter opgelegde straf dient in zwaarte in overeenstemming te zijn met de zwaarte van het gepleegde misdrijf en tegelijkertijd dient de opgelegde straf van dien aard te zijn dat het anderen afschrikt en hen doet afzien van het plegen van een crimineel feit. Daarnaast is een goede re-integratie van de gedetineerde in de samenleving een doel dat is gerelateerd aan het opleggen van een straf. De relevantie van een geslaagde re-integratie van ex-gedetineerden is groot, zowel voor de exgedetineerde als voor de maatschappij. De ex-gedetineerde kan na een succesvolle re-integratie beter deelnemen aan de maatschappij en zal daardoor minder of geen criminaliteit plegen, waar vervolgens de rest van de maatschappij bij gebaat is (Tweede Kamerfractie ChristenUnie, 2005). Re-integratie verwijst naar de pogingen om gedetineerden voor te bereiden op een leven na detentie (Carlen en Worrall, 2004:99). Maar de term re-integratie wordt ook vaak gebruikt voor de pogingen die worden ondernomen om de kans te verkleinen dat de gedetineerde na vrijlating weer criminaliteit gaat plegen. Hierbij staan de re-integratie activiteiten in kader van het verkleinen van de recidive. Een ex-gedetineerde beschrijft in een interview met Eaton (1993:55) waarom een goede reintegratie noodzakelijk is om na detentie niet terug te vallen in het oude criminele gedrag: ‘It’s like expecting an alien to come down from a totally different planet, because that’s what prison is like. There you’re in an environment that’s not real, you’re separated from the rest of society. So you come out and you just don’t know what to do. And that’s when you go back to knowing what is safe, which is usually crime.’ In het proces van re-integratie kunnen allerlei zaken optreden die belemmerend werken. De ex-gedetineerde kan verslaafd zijn aan drugs of alcohol, psychiatrische problemen hebben, niet over huisvesting of financiële middelen beschikken of kan in een verkeerd sociaal netwerk verkeren. Dit zijn bij uitstek zaken die de kans op recidive onder ex-gedetineerden vergroten (Tweede Kamerfractie ChristenUnie, 2005). Om goed te kunnen re-integreren, moet er aan een aantal basisvoorwaarden voldaan zijn. In de eerste plaats blijft de re-integratie de verantwoordelijkheid van de gedetineerde. Maar deze redt het vaak niet zonder medewerking van de penitentiaire instelling en de gemeente van herkomst. De mate van medewerking vanuit de penitentiaire inrichtingen en de gemeentes wordt beïnvloed door de
19
politieke context. De publieke en politieke bezorgdheid over de veiligheid in de samenleving is de afgelopen jaren aan het toenemen. Daarbij moest de recidivekans onder ex-gedetineerden worden verkleind door een effectieve re-integratie. Het gevangeniswezen en de Reclassering ontwikkelden zodoende het programma Terugdringen Recidive (TR), waarbij aan de hand van een bepaalde diagnostiek, door middel van Risico Inschattings Schalen (RISc), een risicoprofiel en een reintegratieplan wordt opgesteld voor de gedetineerde. In het re-integratieplan zijn goedgekeurde gedragsbeïnvloedende interventies opgenomen en de benodigde nazorgactiviteiten (Ministerie van Justitie, 2005). Daarnaast zijn er vanaf het begin van 2006 Medewerkers Maatschappelijke Dienstverlening (MMD-ers) aangesteld die de gedetineerden bij de re-integratie begeleiden in de inrichting. Ze zijn aanvankelijk als alternatief voor het vertrek van de reclassering uit de penitentiaire inrichtingen ingezet. De MMD-ers moeten zorgen voor een goede overdracht vanuit het justitiële circuit naar gemeenten en zorginstellingen (Duijvenbooden, 2005). Re-integratie is namelijk een proces op de lange termijn dat een tijd voor vrijlating uit de inrichting aanvangt en zich nog lang daarna vervolgt. Samenwerking tussen ketenpartners, zoals de gemeente en nazorginstellingen, is hierbij noodzakelijk (Duijvenbooden, 2005). Het werk van de MMD-ers is specifiek gericht op crisisinterventie, screening en overdracht met het accent op de materiële randvoorwaarden. Binnen tien werkdagen na het begin van de detentie brengen zij in kaart of de gedetineerde beschikt over een identiteitsbewijs, woonruimte, een inkomen en de nodige zorg. Zij bekijken dan wat er verbeterd kan worden op deze terreinen tijdens de detentie en zij verzorgen bij ontslag de overdracht aan de gemeente. Zodoende wordt er getracht de overgang van detentie na invrijheidstelling te verbeteren. 3.2 Genderspecifieke re-integratie De Intermediate Sanctions for Female Offenders Policy Group geeft een definitie van genderspecifieke programma´s: ´Gender specific services are those that take into account real differences between men and women in their learning and relationship styles and life circumstances. They are not those that admit only women and use the same approaches as are applied to male offenders´ (in: Bloom e.a. 2003:22). Bij gender-specifieke re-integratie worden dezelfde mogelijkheden voor mannen en vrouwen gecreëerd door een verschillende aanpak. Hier voegt Belknap e.a. (1997:23) aan toe dat uit hun onderzoek blijkt dat programma’s voor mannen meer succesvol zijn als ze gericht zijn op regels en een gestructureerde omgeving, bij vrouwen is het belangrijker te richten op hun relaties met andere mensen en de manier waarop ze controle op hun leven houden tijdens deze relaties. Volgens de relatietheorie is het vooral belangrijk dat gedetineerde vrouwen bij het reintegratie proces, niet terug hoeven vallen op relaties die verbonden zijn met hun verleden van verwaarlozing, eenzaamheid en misbruik (Covington, 1998). Toepassing van de relatietheorie op de re-integratie van gedetineerde vrouwen impliceert dat gestimuleerd moet worden dat vrouwen
20
gelijkwaardige empatische relaties met elkaar en respectvolle, gelijkwaardige relaties met het personeel aangaan. Uit onderzoek van Belknap (1997) blijkt dat vooral respect van het personeel belangrijk is voor de re-integratie en ontwikkeling van de vrouw in detentie. Daarnaast is een groot aandachtpunt in de re-integratie van vrouwelijke gedetineerden de zorg voor de kinderen. De ITB-er (bijlage 4) licht toe: ‘De re-integratie is toch wezenlijk anders bij mannen of bij vrouwen. Alleen al de zorg voor de kinderen, dat zal bij mannen ook wel aan de orde zijn, maar bij vrouwen is dit veel indringender. De detentie van de vrouw wordt bepaald door hoe goed of slecht het met de kinderen gaat. Daar moet je rust creëren, want dan gaat het met de moeder ook goed’. Een goede relatie tussen moeder en kind moet tijdens detentie worden onderhouden door middel van goed contact en belangrijk is goede voorlichting aan moeder en kind over de situatie van de ander. Na detentie is het van groot belang dat de moeder weer haar plek in het gezin kan innemen. Dit gaat vaak niet geheel vanzelf, soms willen kinderen niets meer met hun moeder te maken hebben of ze zijn hun verzorger als moeder gaan zien (Eaton, 1993). Re-integratie bekeken vanuit de verslavingstheorie impliceert dat de verslaafde gedetineerde vrouw alleen geholpen kan worden als er rekening wordt gehouden met de relatie met haar familie, haar lokale gemeenschap en de maatschappij, omdat daar veelal de oorzaak ligt van de verslaving. Vooral de persoonlijkheid en de relaties van de vrouw zijn belangrijke aspecten volgens Covington (1998). Vrouwen raken namelijk veelal verslaafd aan drugs of alcohol als gevolg van zelfverwaarlozing of door de negatieve invloed van relaties. De re-integratie begint bij het versterken van de persoonlijkheid van de vrouw en het ontdekken wie ze zelf is. Vrouwen zien zichzelf vaak in een bepaalde rol, als moeder, partner, dochter, en daarnaast zien gedetineerde vrouwen zichzelf vooral als misdadiger. Bij de re-integratie is het belangrijk dat ze hun eigen identiteit hervinden en ontwikkelen (Covington, 1998). Door het volgen van een opleiding zou de vrouw zich beter kunnen ontwikkelen. Dit moet wel onder professionele begeleiding plaats vinden en er moet een mogelijkheid zijn om het geleerde in praktijk uit te voeren. Door vrouwen werk te laten doen waar ze niets van leren, wordt het laatste beetje kracht vitaliteit en zelfvertrouwen afgebroken (Verrijn Stuart, 1993). Een project dat hier wel rekening mee houdt is het callcenter in de PI Zwolle. Hierbij krijgen vrouwen werkervaring waar ze na detentie ook wat aan hebben, daarnaast versterkt het de persoonlijkheid van de vrouwen, doordat het gevoel van eigenwaarde wordt vergroot. Het ontwikkelen van gezonde relaties zoals hiervoor omschreven is, is volgens de verslavingstheorie tevens van groot belang, omdat sommige verslaafde vrouwen verslavende middelen gebruiken om relaties met verslaafde partners te handhaven of de pijn die de relatie veroorzaakt te verzachten. Het afkicken van de verslaving moet dus gebeuren in een veilige plaats waar gezonde relaties kunnen worden gevormd en ze sterk genoeg worden om tegengas te bieden in slechte relaties. Veel gedetineerde vrouwen hebben een trauma opgelopen in de loop van hun leven en bij de re-integratie speelt het herstel van dit trauma een grote rol. Vrouwen hebben een veilige omgeving nodig om te herstellen van het eventueel geleden misbruik. Een veilige externe wereld dient gecreëerd
21
te worden om ze te beschermen tegen fysiek en psychisch misbruik, door een goede beveiliging en interne veiligheid door het aanleren van verwerkingsmechanismen. In detentie dient er rekening gehouden te worden met eventuele trauma’s, bijvoorbeeld de visitatie bij vrouwen die seksueel misbruikt zijn kunnen als traumatisch worden ervaren. Voor de mishandelde vrouw kan het traumatisch zijn als er tegen haar geschreeuwd wordt. Echter de gevangenis is geen therapeutische omgeving waarin zonder problemen het proces van herstel kan plaatsvinden. Daarnaast blijkt uit onderzoek in P.I. Nieuwersluis dat PIW-ers door de versobering minder mogelijkheden hebben om een rustig gesprek te voeren met een gedetineerde die het moeilijk heeft en die in een crisis dreigt te raken (Ministerie van Justitie, 2006). Op het economische gebied verschilt de re-integratie voor vrouwen volgens Bloom, Owen en Covington (2003), doordat vrouwen tegen andere barrières oplopen dan mannen, weinig economische middelen hebben, geen achterban hebben waarop ze kunnen terugvallen, arbeidsmoeilijkheden en problemen met het vinden van huisvesting. Voor vrouwen is het vaak moeilijker een baan te vinden na detentie vanwege de stigmatisering, vrouwelijke delinquenten worden over het algemeen minder geaccepteerd door de samenleving dan mannelijke delinquenten. Daarnaast belemmert de zorg voor de kinderen de vrouw ook vaak in het houden van een baan, vanwege gebrek aan opvang of het thuis willen blijven bij de kinderen. De invloed van gender in re-integratie programma’s komt volgens Morash (2006) op vier manieren tot uiting. Ten eerste zijn vrouwelijkheid en mannelijkheid ingesloten in de uitvoering van de programma’s. Bij vrouwen wordt vrouwelijk gedrag gestimuleerd en mannelijk gedrag zoals agressiviteit gestraft. Ten tweede, als mannelijkheid en vrouwelijkheid van invloed zijn op het maken van keuzes en veranderingen in het leven, dan houdt het stoppen met crimineel gedag een herziening in van wat mannelijk of vrouwelijk is voor de delinquent. Ten derde moeten re-integratie programma’s misschien bestaande gender regelingen wijzigen in concrete acties, zoals arbeidstoeleiding, sociale zekerheid en speciale hulp voor de benadeelde gender en etnische groepen. Ten slotte beïnvloeden de gender ideeën van programma ontwikkelaars het ontwerp en het ontstaan van re-integratie programma’s. Bij de ontwikkeling van genderspecifieke re-integratie programma’s moet er worden gewaakt voor het louter richten op de gender stereotypen. Zoals bij programma’s voor vrouwen alleen rekening houden met emoties en het ouderschap en bij mannen met arbeidstoeleiding en verslavingszorg. Een voorbeeld van een genderspecifiek re-integratie programma is ontwikkeld door het Correctional Service of Canada in 2004. Uitgangspunten die ze in acht nemen bij het ontwikkelen van genderspecifieke programma’s zijn het centraal stellen van de vrouw, een multi-dimensionale kijk, een ondersteunende omgeving en diversiteit. Door de vrouw centraal te stellen worden haar handelingen in de context van haar hele leven gezien en wordt er rekening gehouden met haar sociale en economische omgeving. De multi-dimensionele kijk is nodig omdat programma’s rekening meer moeten houden met alle aspecten van het leven van de vrouw, zoals haar zelf bewustzijn, relaties, seksualiteit en
22
spiritualiteit. Een ondersteunende omgeving is belangrijk voor de vrouw om te ontwikkelen door middel van opleidingen, cursussen en arbeid, de ondersteuning vanuit het personeel van de inrichting speelt hierbij een grote rol. Programma’s moeten uitgaan van de diversiteit van vrouwen, want het is geen homogene groep. De vrouwen hebben verschillend etnische en culturele afgronden en deze moeten worden onderkend en getolereerd (Program Strategy for Women Offenders, 2004).
23
4. ‘Toekomst in Balans’, een programma voor re-integratie van (ex-) gedetineerde vrouwen Als gedetineerden uit detentie komen, nemen ze niet zomaar weer probleemloos deel aan de samenleving. Dit kan bijvoorbeeld komen doordat ze geen baan hebben, geen huis hebben of omdat ze schulden hebben. TIB gaat ervan uit dat het voor vrouwelijke ex-gedetineerden vaak nog lastiger is om een maatschappelijk aanvaardbaar bestaan op te bouwen dan voor mannelijke ex-gedetineerden, omdat zij met meerdere problemen kampen. In dit hoofdstuk wordt het project besproken: de aanleiding en het ontstaan van het project, de deelnemende partners en hun samenwerking en de inhoud worden beschreven. 4.1 Aanleiding en ontstaan van ‘Toekomst in Balans’ In hoofdstuk drie is het belang van een goede re-integratie beschreven. Om dit te bewerkstelligen werd er in 1994 de nota ‘Werkzame Detentie’ ontwikkeld, met als hoofdpunten de uitbreiding van de reintegratieprogramma’s, zoals onderwijs, vakopleidingen en arbeidstrainingsprogramma’s, en het selectiever beschikbaar stellen van de programma’s, namelijk alleen voor de gemotiveerde gedetineerde. Dit was een aanleiding voor het Gevangeniswezen om verscheidene reintegratieprojecten op te zetten (Hoeymakers, 2005). Een voorwaarde voor de re-integratieprojecten is een goede samenwerking tussen de penitentiaire inrichtingen (PI). In 2000 hebben de inrichtingen voor vrouwelijke gedetineerden de concrete afspraken die zij hebben gemaakt in het kader van de re-integratie vastgelegd in het samenwerkingsconvenant. ‘Het doel van het samenwerkingsverband is de maatschappelijke integratie te verbeteren van de aan hun zorg toevertrouwde vrouwelijke gedetineerden. Meer specifiek richt het zich op gedetineerden die langdurig in detentie verblijven en voor wie bijgevolg een detentietraject uitgevoerd kan worden’ (DJI, 2000). Dit samenwerkingsverband geldt alleen voor de inrichtingen, maar om tevens de samenwerking tussen inrichtingen, ketenpartners en partners van buiten het gevangeniswezen te versterken is eind 2001 het project ‘Toekomst in Balans’ van start gegaan. Het project loopt tot 20082 en wordt gefinancierd door het Europees Sociaal Fonds (ESF) (Hoeymakers, 2005).
2
Hierin in onderscheid te maken tussen tranche 1 van TIB die duurde van eind 2001 tot 15 mei 2005 en de tweede tranche van TIB die loopt van 15 mei 2005 tot januari 2008. Tranche 2 heeft een andere samenstelling en andere doelen.
24
4.2 Partners en samenwerking TIB is een samenwerkingsverband tussen de penitentiaire inrichtingen voor vrouwen, het hoofdkantoor van DJI en een aantal nazorgpartners. De deelnemende inrichtingen zijn Nieuwersluis, Amerswiel, Ter Peel, Zwolle en Breda. Deze inrichtingen werken op managementniveau samen in het Categoriaal Overleg Vrouweninrichtingen (COV). Het doel van de samenwerking op dit niveau is het afstemmen van beleid en de dagelijkse uitvoeringspraktijk in de vrouweninrichtingen in brede zin. Specifiek voor TIB heeft het COV de zorg voor ontwikkeling, bewaking en evaluatie van de samenwerking van de partners. Het Ontwikkelingspartnerschap (OP) functioneert als stuurgroep voor het project en bestaat uit vertegenwoordigers van de samenwerkingspartners. In het Trajectenoverleg Vrouweninrichtingen (TOV) werken de inrichtingen op individueel niveau met elkaar samen, door het afstemmen van de individuele trajectplannen van gedetineerde vrouwen. Naast de individuele trajectbegeleiders (ITB-ers) van de inrichtingen is hier ook een vertegenwoordiger van de nazorgpartner, Zorgconcept aanwezig. De nazorgpartners die betrokken zijn bij TIB: - Stichting Zorgconcept die de vrouwen begeleidt op het gebied van arbeidstoeleiding als ze uit detentie komen door het opzetten van trajecten en de realisatie van randvoorwaarden met als doel arbeid en/ of scholing. - Stichting Exodus Venlo die huisvesting biedt aan ex- gedetineerde vrouwen (eventueel met kinderen) en ze individuele en groepsgewijze begeleiding biedt. - Humanitas die werkt aan het realiseren van een stabiele gezinssituatie, door middel van het moedermaatjes project (in en na detentie) en training van de moeder en de maatjes. - Delinkwentie & Samenleving die de vrouwen informeert over hun mogelijkheden in TIB en hen motiveert tot deelname via individuele gesprekken en voorlichtingsbijeenkomsten. De nazorgpartners beginnen vaak met de begeleiding van de vrouw als ze nog gedetineerd is, Zorgconcept begint circa 3 maanden voor vrijlating al met de begeleiding. De partners werken onderling samen en hebben contacten met externe instanties, zoals gemeenten, CWI’s, werkgevers, scholingsinstituten, opvanghuizen/woningcorporaties, diverse ondersteuningsorganisaties en de reclassering. De reclassering heeft in tegenstelling tot de nazorgpartners een wettelijke taak in de reintegratie van gedetineerden, maar heeft binnen TIB geen directe rol. De reclassering heeft als taak de re-integratie van gedetineerden, met als gevolg dat zij tijdens en na de detentie betrokken is bij de gedetineerde. Echter door bezuinigingen moest de reclassering zich louter op haar kerntaken richten, waardoor zij nu alleen over de re-integratie van ex-gedetineerden gaan die een verplicht reclasseringscontact van de rechter opgelegd hebben gekregen. De mate van samenwerking tussen de reclassering en de partners die deelnemen aan TIB verschilt en is vooral afhankelijk van de inzet van de individuele medewerkers (Projectbureau TIB, 2005). Een uitzondering hierop is de
25
vrouweninrichting in Zwolle, hier is het project Terugdringen Recidive 2004 van start gegaan, waar er wel sprake is van intensieve samenwerking met de reclassering. 4.3 Re-integratie met een genderspecifieke aanpak De doelstelling van TIB is: ‘De re-integratie van (voormalig) gedetineerde vrouwen succesvoller te maken door het realiseren van een eenduidige werkwijze van de penitentiaire inrichtingen, het verbeteren van de onderlinge samenwerking en het verbeteren van de samenwerking met de sociale en ketenpartners’ (Hoeymakers, 2005). En met re-integratie wordt hier bedoeld: ‘Alle activiteiten die primair en doelgericht het voorbereiden van gedetineerden op een succesvolle terugkeer in de maatschappij tot doel hebben’ (Hoeymakers, 2005). Het re-integratieproces verloopt aan de hand van een aantal stappen. Het proces begint met het afnemen van een intake van de gedetineerde bij binnenkomst, met als doel te bepalen of de gedetineerde ontvankelijk is voor re-integratieprogramma’s. Vervolgens wordt er op grond van de eerste indicatie een voorlopig detentieplan opgesteld en er vindt op grond van dit plan een voorlopige selectie plaats voor een re-integratieprogramma. Zo nodig wordt er tevens een tweede, meer gedetailleerde, indicatie gesteld om een specifieker beeld van de gedetineerde te verkrijgen, zodat er beter kan worden bezien welke vaardigheden aandacht behoeven. Op grond van de eerste en tweede indicatie wordt door de inrichting een individueel trajectplan opgesteld. In het trajectplan staat vermeld wat er moet gebeuren en door wie, in welk tijdspad en hoe dit financieel mogelijk is. De meest voorkomende hoofddoelen die in een trajectplan gesteld worden zijn, arbeidstoeleiding, zorg voor het gezin, directe materiële ondersteuning, begeleiding bij psychische stoornissen en gedragsproblemen en verslavingsproblematiek. Ten slotte wordt er een intentieverklaring opgesteld met betrekking tot deelname aan het trajectplan dat wordt ondertekend door de betrokken inrichtingen en de gedetineerde (Hoeymakers, 2005). De exacte uitvoering van het proces kan per inrichting verschillen door de verschillende invulling van de methodiek in de aanpak van begeleiders, de reikwijdte van het detentieplan, het aanbod van re-integratie activiteiten per inrichting en de interne organisatie rondom de re-integratie. Betreffende de verschillen in interne organisatie blijken niet alle inrichtingen een afdeling Vorming, Educatie en Maatschappelijke Integratie of ITB-ers te hebben. Ook hebben de inrichtingen verschillende budgetten te besteden aan de re-integratie, met name omdat twee inrichtingen gebruik maken van Europees Sociaal Fonds (ESF)-middelen, waardoor er meer mogelijkheden zijn voor het individuele traject (Hoeymakers, 2005). In het project wordt in het re-integratieprogramma de nadruk op arbeidstoeleiding gelegd. Dit middel wordt ingezet om recidive te voorkomen. De re-integratie van de gedetineerde vrouw heeft
26
volgens hun visie namelijk meer kans van slagen als ze een (betaalde) baan heeft verworven (Hoeymakers, 2005). Het re-integratie programma van TIB is speciaal voor vrouwen ontwikkeld, het houdt volgens TIB namelijk rekening met alle genderspecifieke aspecten. Het gaat bij vrouwen namelijk bij de reintegratie niet uitsluitend om arbeidstoeleiding, maar om alle sociale aspecten waar de vrouw mee te maken krijgt als ze weer terugkeert in de maatschappij. Voordat een vrouw na detentie in aanmerking kan komen voor arbeid heeft ze meestal veel problemen moeten trotseren, zoals de zorg voor kinderen, het opnieuw innemen van een plaats in het gezin, eventuele schuldproblematiek. Specifieke aandachtspunten waar TIB zich op richt voor de re-integratie van vrouwen zijn het ontlenen van zelfwaardering, zoals het alleen kunnen zijn, economische zelfstandigheid verwerven, in staat zijn de zorg voor de kinderen op zich te nemen, trots kunnen zijn op kleine dingen en het uitgavenpatroon aanpassen (Projectbureau TIB, 2005). Om het re-integratieproces voor vrouwen zo succesvol mogelijk te maken maakt TIB gebruik van een aantal fundamenten, deze zijn in de loop van het project ontwikkeld door de ervaringen met TIB en met het oog op de toekomst. Het competentiemodel is een fundament dat gebruikt wordt om de vaardigheden van de vrouwen te vergroten en hun probleemgedrag te verminderen. Veel gedetineerde vrouwen hebben een negatief zelfbeeld en weinig vertrouwen in de toekomst, daarom wordt empowerment gebruikt om hun zelfvertrouwen te vergroten. Daarnaast worden de vrouwen aangespoord om na te denken over zichzelf in concrete situaties door middel van ervaringsleren. Vervolgens wordt een motiverende gespreksvoering gebruikt door de medewerkers van TIB om onvoorwaardelijke acceptatie van het standpunt van de vrouw te krijgen en daarnaast haar subtiel te confronteren met haar afwegingen en ervaringen. De vrouw wordt actief benaderd. Ze wordt gestimuleerd om bepaalde handelingen zelf te verrichten, maar aan de andere kant wordt door begeleiders actief hulp geboden als de vrouw niet in staat is de eerste stap te zetten. Een ander fundament is dat de vrouw de regie zelf in handen heeft als het om haar kinderen gaat en zij bepaalt wanneer er hulp nodig is, de vraag vanuit de vrouw staat hier centraal. Bij de ondersteuning van moeders door moedermaatjes wordt de basis gevormd door een vertrouwensband die berust op gelijkwaardigheid, eigenheid en interactie. Ten slotte wordt er een socio-therapeutisch klimaat geschapen, dit is een klimaat waarin de vrouw zich veilig genoeg voelt om aan haar zelfbeeld en sociale vaardigheden te werken (Projectbureau TIB, 2005). Het traject bij de nazorgpartners Zorgconcept, Humanitas en Exodus is tevens speciaal ontwikkeld voor vrouwelijke ex-gedetineerden. Humanitas heeft het project Gezin in Balans ontwikkeld dat gericht is op de rol van de vrouw als moeder. Het project behelst vier activiteiten, namelijk het Moeder de Gansspel, de bezoekmoeders, de IK-JIJ-WIJ training en de moedermaatjes. Door middel van het Moeder de Gansspel worden moeders in het begin van hun detentie geïnformeerd over regels en gewoonten in detentie en over het omgaan met het feit dat zij hun kinderen hebben moeten achterlaten. Het doel van het Moeder de Gansspel is de vrouwen te stimuleren eerder naar hulp
27
te vragen. De bezoekmoeders zijn vrijwilligsters die de gedetineerde vrouwen steunen en informatie verstrekken betreffende de moeder kind relatie. De training IK-JIJ-WIJ is een groepsgerichte cursus met als doel de versterking van de eigen krachten van de gedetineerde moeders die in een moeilijke situatie verkeren. Er wordt gewerkt aan het zelfbeeld van de vrouw (IK), de relatie met haar kind (JIJ) en het samenleven (WIJ). Voor de ex-gedetineerde vrouwen zijn er moedermaatjes, dit zijn vrijwilligsters die de moeders helpen bij het opnieuw een rol verwerven in de maatschappij. Een moedermaatje kan ondersteuning bieden bij de opvoeding van de kinderen, eenzaamheid, inburgering, ontbreken van een sociaal netwerk et cetera (Projectbureau TIB, 2005). Stichting Zorgconcept begeleidt de vrouw op het gebied van werk, inkomen en scholing. De casemanager van Zorgconcept begint al tijdens de detentie met het begeleiden van de vrouw om vertrouwen op te bouwen en een inschatting te maken van de zelfredzaamheid van de vrouw. Na detentie begeleidt de casemanager de vrouw bij allerlei praktische zaken betreffende wonen en inkomen en bij gewenning aan haar nieuwe situatie. Daarnaast wordt met het arbeidsintegratieplan begonnen waarbij de nadruk in eerste instantie ligt op het motiveren en sterk maken van de vrouw. Belangrijke aspecten die bij de begeleiding van de vrouw worden betrokken zijn: er naar streven alles door de vrouw zelf te laten doen, haar veel te complimenteren, haar vertrouwen te winnen, haar niet te laten vallen, het inzetten van specifieke gesprekstechnieken, concretiseren, oefenen en evalueren, haar huiswerk geven, humor gebruiken, confronteren en eventueel doorverwijzen naar andere projecten of hulpverlening. In het Exodushuis in Venlo verblijven alleen vrouwen. Vrouwen die deelnemen aan TIB mogen na hun detentie ook naar Exodushuizen elders in het land, maar deze zijn niet specifiek voor vrouwen. Vrouwen die worden toegelaten tot het Exodushuis, krijgen begeleiding op grond van de vier sleutels: wonen, werken, relaties en zingeving. Deze sleutels staan ook centraal in de begeleiding van mannen in andere Exodushuizen. Bij de begeleiding op het gebied van wonen, worden de bewoners voorbereid op het zelfstandig wonen en geholpen bij het vinden van een nieuw huis. Voor vrouwen met kinderen is het over het algemeen makkelijker een huis te vinden dan voor mannen vanuit het Exodushuis, omdat vrouwen met kinderen voorrang hebben op de woningmarkt. Daarnaast staat het Exodushuis voor vrouwen in Venlo, waar makkelijker een huis te vinden is dan in de Randstad waar de andere Exodushuizen veelal staan. Op het gebied van werken worden de bewoners begeleid naar een betaalde baan of vrijwilligerswerk, vrouwen mogen zich daarentegen ook alleen bezighouden met de opvoeding van hun kinderen. Door de bewoners moeten er aan de relaties binnen en buiten het huis gewerkt worden, met als doel dat de bewoner bij de uitstroom over een sociaal netwerk beschikt. Vooral het contact tussen moeder en kind wordt bevorderd door de mentoren. Betreffende de laatste sleutel, de zingeving, is het doel dat de deelnemer inzicht verkrijgt in wat voor haar belangrijk is in het leven (Vijfhuize en Moerings 2005).
28
De begeleiding van de vrouwelijke bewoners in het Exodushuis is er op gericht vrouwen zoveel mogelijk zelf te laten doen en hen te laten ervaren wat ze wel kunnen, dit onder meer door het geven van veel positieve feedback om hun zelfbeeld te bevorderen. 4.4 De selectiecriteria voor deelname aan het project TIB is een programma dat ontwikkeld is voor een bepaalde groep (ex-) gedetineerde vrouwen. Voor deelname aan het project wordt gebruikt gemaakt van selectiecriteria om het programma zo succesvol mogelijk te maken voor een bepaalde groep vrouwen. In deze paragraaf wordt uiteengezet aan welke voorwaarden een (ex-) gedetineerde vrouw moet voldoen om deel te kunnen nemen aan TIB. Deze criteria zijn in het begin van het project binnen het TOV door de partners opgesteld en vastgelegd. Vanuit deze criteria is verder de selectie uitgewerkt naar de diverse partners. De selectiecriteria die worden gebruikt door de trajectbegeleiders in de penitentiaire inrichtingen bij het selecteren van vrouwen zijn: - er moet duidelijkheid zijn over het detentietraject; - de vrouw moet verstaanbaar Nederlands kunnen spreken en Nederlands begrijpen; - de vrouw moet in Nederland willen en kunnen blijven; - de vrouw moet beschikken over een geldig legitimatiebewijs en over een sociaalfiscaal nummer; - de vrouw moet in staat zijn om te werken; - de vrouw moet geen overheersende psychiatrische of verslavingsproblemen hebben; - de vrouw moet gemotiveerd zijn. De motivatie van de vrouw wordt op verschillende manieren en momenten getest. Zo moeten de vrouwen zichzelf aanmelden voor TIB en ze moeten zelf actief zijn in het programma. Zelf actief zijn wordt verwacht bij het uitzoeken van bepaalde zaken zoals een sofinummer of de hoogte van eventuele schulden. Daarnaast wordt er ook gekeken in hoeverre de vrouw haar afspraken nakomt. Het testen van de motivatie verschilt per inrichting en per ITB-er (Projectbureau TIB, 2005). De genoemde selectiecriteria die door de penitentiaire inrichtingen worden gebruikt, worden ook gebruikt door de nazorgpartners, hierbij legt Zorgconcept de nadruk op de motivatie bij de vrouw om werk te zoeken. In het kader van de arbeidstoeleiding is een traject bij Zorgconcept louter geschikt voor de groep (ex-) gedetineerde vrouwen die een reële kans hebben om toegeleid te worden naar een plek op de arbeidsmarkt en/of scholing. Indien de vrouw arbeidsongeschikt is, wordt er gekeken naar de mogelijkheid van re-integratie in het arbeidsproces. Bij blijvende arbeidsongeschiktheid zonder perspectief op verbetering, wordt er actie ondernomen richting zinvolle dagbesteding. Ten slotte moet de vrouw voldoende vaardig zijn om zich aan afspraken te kunnen houden en zelfstandig kunnen functioneren.
29
Stichting Exodus legt de nadruk op de motivatie om het leven definitief een andere wending te geven. Daarnaast moet de vrouw, als ze in aanmerking wil komen voor een plaats in een Exodus huis of gebruik wil maken van de andere diensten die Exodus te bieden heeft, aan de volgende eisen voldoen: ze moet de criminaliteit achter zich willen laten, aangeven waarom ze begeleiding nodig heeft, 17 jaar of ouder zijn, geen overheersende verslavingsproblemen of psychiatrische problemen hebben, in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit of een geldige verblijfsvergunning en ze moet de Nederlandse taal zodanig beheersen dat een goede participatie aan een groepsgesprek mogelijk is. Exodus neemt een besluit over toelating van de vrouw in het Exodushuis gebaseerd op het intakegesprek, het aanmeldingsformulier, het levensverhaal en informatie of advies van de ITB-er (Stichting Exodus, z.j.). De trajecten bij Humanitas zijn alleen bedoeld voor vrouwen met kinderen, die begeleiding nodig hebben met betrekking tot hun gezinssituatie. De begeleiding is bedoeld voor de gedetineerde vrouwen die opnieuw hun rol moeten vinden bij partner en / of kinderen en die bereid zijn om hulpverlening toe te laten in de gezinssituatie (Projectbureau TIB, 2005). Het gaat hier echter niet om professionele hulpverlening maar om begeleiding door vrijwilligers die worden opgeleid door Humanitas. Ten slotte kunnen begeleiders bij twijfeling of de vrouw wel geschikt is voor deelname aan het project, de betrokken vrouw als casus inbrengen in het TOV. Twijfel over toelating aan het project kunnen de volgende gevallen betreffen, gedetineerden die deel uitmaken van een criminele organisatie en waarvan geen of onvoldoende vertrouwen bestaat dat zij hun criminele activiteiten niet meer zullen voortzetten. De begeleider moet tevens de reden van dit wantrouwen onderbouwen. Vervolgens zal het TOV beslissen of de vrouw mag deelnemen aan het project TIB (DJI, 2000). 4.5 Visie op TIB vanuit het werkveld Om een beeld te schetsen van het project TIB zijn er interviews afgenomen bij mensen die met (ex-) gedetineerde vrouwen werken. De interviews zijn half-open om zoveel mogelijk informatie te verkrijgen aan de hand van de vooraf opgestelde vragen. Er is gekozen voor het interviewen van mensen
die
direct
met
(ex-)
gedetineerde
vrouwen
werken:
een
ITB-er
en
bij
de
samenwerkingspartners, Case manager van Zorgconcept en projectleider van TIB. De interviews zijn letterlijk opgeschreven en deze zijn terug te vinden in de bijlage 2, 3 en 4. Verwachtingen van TIB TIB is er volgens de projectleider vooral opgericht om een circuit te creëren waarin de inrichtingen samen gingen werken zodat de re-integratie beter en efficiënter kon worden. Tevens moest er een connectie worden gemaakt tussen de re-integratie tijdens en na de detentie.
30
Voor de projectleider heeft TIB aan haar verwachtingen voldaan: ‘Bij de inrichtingen zie je niet meer het in hokjes denken, maar een netwerk waarin ze elkaar vinden en ze elkaars deskundigheid waarderen. In het begin van het project stonden de inrichtingen, en ik denk hierbij met name aan de uitvoerenden, een beetje wantrouwig tegenover elkaar en
waren niet bereid tot informatie-
uitwisseling, maar nu staat openheid, respect en vertrouwen centraal in hun samenwerking. Daarnaast is er ook een link gevormd vanuit de inrichtingen met de nazorgpartners en de buitenwereld’. De case manager van Zorgconcept en de ITB-er noemen ook de samenwerking tussen de inrichtingen en nazorgpartners als één van de hoofdpunten van TIB en vermelden dat de doelstellingen hieromtrent zijn uitgekomen. De ITB-er voegt hieraan toe dat ze tevens had verwacht dat door TIB de vrouweninrichtingen meer op de kaart zouden komen te staan en dat dit tot op heden nog teleurstellend is geweest, vooral in ‘Den Haag’ hebben ze weinig poten aan de grond gekregen. Verbeteringen/ manco’s TIB De projectleider zou graag zien dat er een officiële keten van het project wordt gemaakt met een coördinatiepunt waaruit voor vrouwen zaken worden opgezet, met medewerking van de Reclassering. Hiervoor zou volgens de case manager van Zorgconcept een groot PR- offensief moeten worden opgezet, omdat TIB niet genoeg gezien wordt bij DJI en de gemeentes. Daarvoor had er tevens vanaf de start van het project meer geëvalueerd moeten worden door middel van onderzoek. Een gezamenlijke registratie binnen TIB is uitgebleven omdat volgens de case manager dit bij de opzet van het project niet is vastgesteld en omdat ze het vervolgens zo druk hadden met de begeleiding is er geen aandacht meer voor geweest. Re-integratie beleid Het huidige re-integratie beleid gaat volgens de projectleider nog te weinig uit van de succesvolle plannen die in de praktijk lopen en wordt teveel geleid door bezuinigingen. De case manager van Zorgconcept vindt dat de re-integratie van ex-gedetineerden in Nederland ronduit slecht is geregeld. Door het terugtrekken van de Reclassering uit de gevangenis is er een gat ontstaan waar TIB destijds in is gesprongen. Justitie trekt haar handen van de gedetineerde af wanneer ze uit detentie komt en legt het probleem bij de gemeente neer. Hier is sinds dit jaar wel enige verbetering in gekomen door Terugdringen Recidive, maar deze veranderingen duren lang. Volgens de case manager van Zorgconcept moet een vrouw die zorg nodig heeft, begeleid worden vanaf het moment dat ze in detentie zit totdat het netwerk gesloten is. Het gat tussen de datum van invrijheidstelling (VI-datum) en begeleiding door de gemeente of een re-integratiebureau wordt zodoende beslecht.
31
De ITB-er is ook van mening dat het beleid teveel geleid wordt door bezuinigingen. Zij zou graag willen zien dat er meer persoonlijk contact met de gedetineerde mogelijk was en zodoende beter gekeken kan worden naar wat ze nodig hebben en ze dat vervolgens ook geven. Genderspecifieke re-integratie De geïnterviewden zijn het er alle drie over eens dat een genderspecifieke aanpak noodzakelijk is. De ITB-er licht toe dat vooral de kinderen bij gedetineerde vrouwen van grotere invloed zijn dan bij mannen: ‘De detentie van de vrouw wordt bepaald door hoe goed of slecht het met de kinderen gaat. Daar moet je rust creëren, want dan gaat het met de moeder ook goed’.
32
5. Methodebeschrijving In dit hoofdstuk wordt besproken welke methoden zijn gehanteerd om een antwoord te geven op de onderzoeksvraag. Achtereenvolgens worden besproken: de onderzoeksgroep, de gebruikte bronnen, de gehanteerde procedure van gegevensverzameling en de methode van het in kaart brengen van de kenmerken van de vrouwen. Onderzoeksgroep In dit onderzoek worden de gegevens verwerkt van gedetineerde vrouwen die hebben deelgenomen aan het project TIB. De vrouwen die deel uitmaken van het onderzoek zaten in de eerste tranche van TIB, wat inhoudt dat zij tussen januari 2001 en mei 2005 hebben deelgenomen aan het project. De vrouwen zijn onderzocht aan de hand van gegevens over de intramurale periode en de extramurale periode. De vrouwen waar te weinig informatie over bekend was, de vrouwen die nog in detentie verbleven en de vrouwen waarvan geen trajectplan aanwezig van was, zijn in dit onderzoek niet meegenomen. Na deze selectie bleven er 285 vrouwen over die mee zijn genomen in dit onderzoek. Deze vrouwen verbleven in verschillende inrichtingen, te weten: Breda, Amerswiel, Nieuwersluis, Zwolle, Ter Peel, Middelburg, ’T Spoor en ’T Keern. Het is mogelijk dat de vrouwen hun traject in het kader van TIB in meerdere inrichtingen hebben doorlopen. Bronnen De gegevens over de deelneemsters zijn onttrokken aan bestaand materiaal. Met bestaand materiaal worden allereerst de trajectplannen bedoeld die van de individuele deelneemsters van TIB zijn bijgehouden. Het trajectplan bevat een beschrijving van hoe een gedetineerde wordt voorbereid op terugkeer naar de samenleving. In de methodiekbeschrijving van TIB wordt beschreven welke zaken er in het trajectplan worden opgenomen: 1. het einddoel (eindresultaat) van het traject; 2. de tussendoelen; 3. de functionarissen en organisaties die worden ingeschakeld ten behoeve van de tussendoelen en het einddoel; 4. overdrachtmomenten; 5. acties van deelneemster en acties van begeleider; 6. een tijdschema waarin (globaal) termijnen worden gesteld, evenals de duur, de frequentie en intensiteit van de begeleiding; 7. evaluatiemomenten, ijkpunten waarop het verloop van het traject wordt geëvalueerd (DJI, 2000). Tevens zijn uit de trajectplannen de persoons- en achtergrondkenmerken van de vrouwen te halen.
33
Daarnaast worden de Overzichten Trajecten Vrouweninrichtingen gebruikt, is het TULP-Selectie registratiesysteem geraadpleegd en Justitiële Documentatie doorgenomen en tot slot is de registratie van de nazorgpartners (Zorgconcept, Exodus en Humanitas) gebruikt voor dit onderzoek. De trajectplannen zijn in de penitentiaire inrichting opgesteld door ITB-ers, die de gedetineerde vrouwen begeleiden. Uit deze trajectplannen worden verschillende persoons- en achtergrondkenmerken verzameld. Grofweg zijn deze kenmerken onderverdeeld in de volgende categorieën: algemene gegevens, detentiegegevens, huisvesting, gezondheid, financiële situatie, verslaving, scholing en het arbeidsverleden. Iedere penitentiaire inrichting houdt in het Overzicht Trajecten Vrouweninrichtingen maandelijks bij welke vrouwen zich in de inrichting bevinden. Hierin staat tevens vermeld wat de startdatum van het traject is, wanneer de vrouw naar verwachting in vrijheid wordt gesteld, wat het doel van het traject is, en er is een weergave van de detentieroute en het tijdspad van de trajectonderdelen opgenomen. Gegevens van het intramurale gedeelte, die weergeven wat er met de vrouw gebeurt als ze in de penitentiaire inrichting verblijft, is terug te vinden in het trajectplan en het Overzicht Trajecten Vrouweninrichtingen. Informatie over het project na invrijheidstelling, het extramurale gedeelte, komt uit de registratie van de nazorgpartners. Exodus, Humanitas en Zorgconcept hebben per vrouw bijgehouden wat de begin- en einddatum van het traject was en of zij wel of niet de nazorg heeft afgemaakt. Daarnaast is uit de registratie van Zorgconcept tevens te halen wat de uitgevoerde interventies zijn geweest. Detentiegegevens worden gehaald uit TULP-Selectie, oftewel TULP-SI, dit is het registratiesysteem van DJI. In dit registratiesysteem wordt bijgehouden wie in een penitentiaire inrichting zit of heeft gezeten. Procedure Op basis van het doornemen van enkele trajectplannen is een variabelenlijst opgesteld. Deze lijst is later aangevuld met variabelen uit de andere informatiebronnen. Aangezien de gegevens zijn verzameld door twee onderzoekers is de betrouwbaarheid vergroot door eerst gezamenlijk een tiental dossiers door te nemen om overeenstemming te bereiken betreffende de scores op de variabelen. Vervolgens zijn er apart vijf dossiers behandeld die nadien van elkaar werden nagekeken en besproken. Na overeenstemming te hebben bereikt over de variabelen en de wijze van scoren, zijn aan de hand van de variabelenlijst alle trajectplannen doorgenomen. De gegevens, aangevuld met de extramurale gegevens afkomstig van Zorgconcept, zijn vervolgens met behulp van SPSS geanalyseerd.
34
Analyse De deelneemsters aan TIB worden beschreven aan de hand van een aantal kenmerken, grofweg zijn deze kenmerken onderverdeeld in de volgende categorieën: algemene gegevens, detentiegegevens, huisvesting, gezondheid, financiële situatie, verslaving, scholing en het arbeidsverleden. Voor de volledige lijst kenmerken zie bijlage 1. De gegevens over de kenmerken zijn vervolgens verwerkt in SPSS. De kenmerken worden weergegeven in de vorm van frequentietabellen en grafieken, tevens wordt het gemiddelde en bij variabelen waar er sprake is van uitschieters, de modus berekend. Vervolgens worden er verbanden gelegd tussen verschillende kenmerken en het verloop van het traject door middel van de Chi-kwadraat toets die van toepassing is bij verbanden tussen nominale variabelen.
35
6. ‘Toekomst in Balans’, de doelgroep In het voorgaande hoofdstuk is het project TIB besproken, in dit hoofdstuk wordt er dieper ingegaan op de doelgroep van TIB, de (ex-) gedetineerde vrouwen. In de eerste paragraaf worden de kenmerken van de deelnemende vrouwen uit de onderzoeksgroep en de trajecten die ze hebben doorlopen besproken. Vervolgens zal worden nagegaan of sprake is van verbanden tussen de eisen van een genderspecifieke aanpak, de kenmerken van de vrouwen en de doorlopen trajecten. Ten slotte wordt er getoetst in hoeverre de onderzoeksgroep aan de selectiecriteria voor deelname aan TIB voldoet. 6.1 Beschrijving van de vrouwen die hebben deelgenomen De vrouwen die in de periode 2001-2005 hebben deelgenomen aan TIB worden hieronder aan de hand van bepaalde kenmerken beschreven en vergeleken met alle gedetineerde vrouwen in december 2001, tenslotte wordt de paragraaf afgesloten met een typologie van de TIB vrouw. Leeftijd De leeftijd van de aan TIB deelnemende vrouwen is berekend bij aanvang van hun detentie. De jongste gedetineerde van TIB was bij aanvang van haar detentie 17 jaar en de oudste 59 jaar. De gemiddelde leeftijd van de vrouwen bedroeg 31.1 jaar. Uit figuur 6.1 is af te lezen dat over het algemeen meer jonge vrouwen in TIB zaten, de meest voorkomende leeftijd van de vrouwen was namelijk 22 jaar en meer dan de helft van alle vrouwen (55%) was onder de 30 jaar.
30
Percent
25 20 15 10 5 0 jonger dan 20
20-25
25-30
30-35
35-40
40-45
45-50
ouder dan 50
leeftijd bij start detentie in jaren Figuur 6.1 Leeftijd
36
Uit het rapport Vrouwen in Detentie (DJI, 2002) blijkt dat de gemiddelde leeftijd van alle strafrechtelijk verblijvende vrouwen3 in detentie in december 2001, 32.9 jaar bedroeg. Vrouwen die deelnamen aan TIB waren dus gemiddeld 2 jaar jonger dan de gemiddelde gedetineerde vrouw in 2001. Daarnaast geeft Vrouwen in Detentie aan dat 41 procent van alle vrouwen in 2001 onder de 30 jaar oud was, bij de TIB vrouwen was dit aandeel veel groter, namelijk 55 procent. Woonplaats Een groot deel van de gedetineerde vrouwen was voor haar detentie woonachtig in één van de grote steden, 45 vrouwen kwamen uit Amsterdam (16%), 45 vrouwen uit Rotterdam (16%) en 19 vrouwen (7%) uit Den Haag. Voor hun detentie waren 92 vrouwen (50%) in andere plaatsen woonachtig. Daarnaast waren er tevens 31 vrouwen die voor hun detentie geen vaste woon- of verblijfplaats hadden, dit bedroeg 11 procent van alle vrouwen. Veel vrouwen wilden na hun detentie ook weer terug naar de grote stad, naar Amsterdam wilden er 45 vrouwen (18%), naar Rotterdam 42 vrouwen (17%) en naar Den Haag 21 vrouwen (8%). Van de vrouwen die voor dat ze in detentie gingen geen vaste woon- of verblijfplaats hadden gingen er maar drie van de 21 vrouwen naar de stad, de overige vrouwen gingen elders in Nederland wonen. Tabel 6.1 Woonplaats voor detentie en gewenste woonplaats na detentie4 Gewenste Woonplaats Amsterdam Den Rotterdam Haag Woonplaats Amsterdam 36 0 1 Den Haag 0 16 0 Rotterdam 1 1 34 Geen 1 0 2 Overig 7 4 5 Totaal 45 21 42
Geen voorkeur 1 0 0 1 2 4
Onduidelijk Overig Totaal 1 0 1 3 16 21
4 2 5 14 94 119
43 18 42 21 128 252
Burgerlijke staat De meerderheid van de vrouwen, namelijk 212 vrouwen (76%) was ongehuwd tijdens het traject in TIB. Dit betekent echter niet dat al deze vrouwen geen partner hadden, dit kan wel degelijk het geval zijn alleen daar zijn verder geen gegevens over. Daarnaast waren 22 vrouwen (8%) gehuwd, 39 vrouwen (14%) waren gescheiden en 4 vrouwen (1%) waren weduwe. In vergelijking met alle vrouwen die op strafrechtelijke basis in detentie zaten in december 2001, is opvallend dat een veel kleiner percentage ongehuwd was, namelijk 44 procent, ten opzichte van 76 procent bij TIB vrouwen (DJI, 2002). Hierbij moet echter wel vermeld worden dat bij alle vrouwen die op strafrechtelijke basis in detentie zaten in 2001, bij 33 procent niet bekend was wat hun
3 4
De vreemdelingenbewaring is hier buiten gelaten De vrouwen waarvan de (gewenste) woonplaats onbekend was, zijn niet in de tabel opgenomen
37
burgerlijke staat was. In 2001 was 9 procent van de gedetineerde vrouwen gehuwd, 8 procent was gescheiden en 1 procent was weduwe, dit komt ongeveer overeen met de populatie TIB vrouwen. Land van herkomst In figuur 6.2 is af te lezen dat meer dan de helft van de gedetineerde vrouwen, namelijk 176 vrouwen (62%), niet in Nederland geboren is, 91 vrouwen (32 %) waren op de Nederlandse Antillen geboren en 44 vrouwen (16%) in Suriname. Daarnaast kwamen er nog 41 (14%) vrouwen uit overige landen. Uit het rapport Vrouwen in Detentie (DJI, 2002) blijkt ook dat de meerderheid van alle gedetineerde vrouwen, namelijk 59 procent, niet in Nederland is geboren. Het aantal gedetineerde vrouwen dat afkomstig is van de Nederlandse Antillen en Suriname bedroeg in 2001 bij elkaar 19 procent. Het deel dat afkomstig is van de Nederlandse Antillen en van Suriname is bij de TIB vrouwen dus veel groter (48%).
40
Percent
30
20
10
0 Nederland
Nederlandse Antillen
Suriname
Dominicaanse Republiek
Turkije
Marokko
anders
land van herkomst Figuur 6.2 Land van herkomst Indien niet in Nederland geboren, de verblijfsduur in Nederland Van de vrouwen die niet in Nederland geboren zijn, is er gekeken naar de verblijfsduur in Nederland per 5 jaar en dit is weergegeven in figuur 6.3. Er woonden 111 vrouwen (73%) nog geen 16 jaar in Nederland bij aanvang van hun detentie en de grootste categorie van 36 vrouwen woonden 11 tot 15 jaar in Nederland. Er was ook een groep vrouwen die nog niet woonachtig in Nederland was ten tijde van het plegen van het delict, het gaat hier om 20 vrouwen (13%). Van deze 20 vrouwen waren er 18 afkomstig van de Nederlandse Antillen. In tabel 6.2 is te zien dat vrouwen van de Antillen gemiddeld korter in Nederland wonen dan de vrouwen afkomstig uit andere landen, 53 van 77 vrouwen afkomstig van de Nederlandse Antillen (69%) woonden namelijk nog geen 11 jaar in Nederland bij aanvang van hun detentie. Tevens woonden er maar drie vrouwen afkomstig van de Nederlandse Antillen, meer dan
38
20 jaar in Nederland (4%). Van de vrouwen die niet uit Nederland afkomstig waren woonden de vrouwen uit Suriname het langst in Nederland, maar liefst 14 van de 37 vrouwen woonden al meer dan 20 jaar in Nederland (38%).
25
Percent
20
15
10
5
0 0 jaar
0-5 jaar
6-10
11-15
16-20
21-25
26-30
31-35
36-40
verblijfsduur, per 5 jaar
Figuur 6.3 Verblijfsduur Tabel 6.2 Verblijfsduur in combinatie met land van herkomst Verblijfsduur, per vijf jaar 0 Land
Nederlandse 18
van
Antillen
herkomst Suriname Anders Totaal
0-5
6-10
11-
16-
21-
26-
31-
36-
15
20
25
30
35
40
Totaal
28
7
14
7
2
1
0
0
77
1
4
5
8
5
3
7
2
2
37
1
2
9
14
6
4
1
0
1
38
20
34
21
36
18
9
9
2
3
152
Aantal kinderen Het aantal kinderen is berekend ten tijde van het opstellen van het trajectplan in de penitentiaire inrichting en is weergegeven in figuur 6.4. Ten tijde van hun detentie hadden 204 vrouwen (72%) één of meer kinderen. Het aantal kinderen varieert van één tot zeven, maar de meeste vrouwen hadden ten tijde van hun detentie twee kinderen. Dit komt overeen met alle vrouwen die op strafrechtelijke basis in detentie zaten in 2001, waar 73 procent van de vrouwen één of meer kinderen had (DJI, 2002).
39
30
Percent
25 20 15 10 5 0 0
1
2
3
4
5
6
7
aantal kinderen Figuur 6.4 Aantal kinderen Van de groep vrouwen die in Nederland is geboren, hadden er 55 procent 1 of meer kinderen. Maar van de vrouwen afkomstig van de Nederlandse Antillen of Suriname hadden in beide groepen 86 procent van alle vrouwen kinderen. Tabel 6.3 Het land van herkomst in combinatie met het aantal kinderen
Aantal kinderen
Totaal
0 1 2 3 4 5 6 7
Land van herkomst Nederland Nederlandse Antillen 47 13 16 24 28 26 9 9 1 16 2 3 0 0 1 0 104 91
Suriname
Anders
Totaal
6 14 8 5 5 6 0 0 44
12 6 12 7 2 0 1 1 41
78 60 74 30 24 11 1 2 280
Religie De meerderheid van de vrouwen, namelijk 183 (77%), gaf aan dat ze gelovig was. Het is echter onduidelijk in welke mate ze haar geloof praktiseert. Het overgrote deel van de gelovige vrouwen, namelijk 118 vrouwen (65%) was katholiek, 21 vrouwen (12%) waren protestant en 17 vrouwen (9%) waren moslim. Het overige deel van de gelovige vrouwen, 27 vrouwen, had een andere religie.
40
Inkomsten voor detentie Van 182 vrouwen stond het in het trajectplan vermeld of ze wel of niet een baan hadden voor de detentie. Van deze 182 vrouwen hadden er 106 vrouwen een baan. Van 239 vrouwen was bekend of ze voordat ze in detentie gingen een uitkering ontvingen. Ongeveer de helft van deze vrouwen (48%), namelijk 114, leefde van een uitkering. Een bijstandsuitkering werd door 71 vrouwen (30%) ontvangen, 22 vrouwen (9%) vielen onder de Werklozen Wet, 9 vrouwen (4%) in de Wet Arbeids Ongeschiktheid en 12 vrouwen ontvingen een andere uitkering (5%). Delicttype Uit figuur 6.5 is af te lezen dat de meerderheid van de vrouwen, namelijk 171 vrouwen (66%) zich schuldig had gemaakt aan een opiumdelict. De meeste vrouwen zijn veroordeeld voor het overtreden van Artikel 2 van de Opiumwet en dan voornamelijk sub A, die luidt: ‘Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst 1 dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid: A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen; B. te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren; C. aanwezig te hebben; D. te vervaardigen.’ Procentueel gezien werden de opiumdelicten het meeste gepleegd door vrouwen afkomstig van de Nederlandse Antillen (42%), vermogensdelicten en gewelddelicten werden het meest gepleegd door vrouwen uit Nederland afkomstig. Vervolgens hadden 32 vrouwen (13%) zich schuldig gemaakt aan het plegen van een vermogensdelict, waaronder diefstal, heling, fraude en verduistering. Aan een gewelddelict hadden 31 vrouwen (12%) zich schuldig gemaakt, waarbij de meerderheid zich schuldig had gemaakt aan moord of doodslag en gijzeling. Daarnaast hadden drie vrouwen een zedendelict gepleegd en zeven vrouwen waren veroordeeld voor het deelnemen aan een criminele organisatie. Eén vrouw is veroordeeld op grond van artikel 197 Wetboek van Strafrecht, dat inhoudt: ‘Een vreemdeling die in Nederland verblijft, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard.’ Alle vrouwen die op strafrechtelijke basis in detentie zaten in december 2001 zijn daar vooral beland omdat ze zich schuldig hebben gemaakt aan een drugsdelict (46%), een gewelddelict (20%) of een vermogensdelict (13%) (DJI, 2002). Opvallend is dus dat TIB vrouwen vaker zijn veroordeeld voor een opiumdelict en minder voor gewelddelicten.
41
Percent
60
40
20
0
opium
vermogensdelict
geweldsdelict
brandstichting
anders
delicttype
Figuur 6.5 Delicttype Opgelegde strafduur Er is gekeken naar de bruto opgelegde strafduur en dit is weergegeven in figuur 6.5. De meeste vrouwen, namelijk 192 (72%), hadden een strafduur van 1 tot 4 jaar opgelegd gekregen, waarvan een straf van 2 tot 3 jaar de meest voorkomende was. De laagste straf die was opgelegd was 1 maand en de hoogste straf was 12 jaar.
80
Frequency
60
40
20
0 1-2 mnd 2-3 mnd 3-4 mnd 4-5 mnd 5-6 mnd 7-8 mnd 8-9 mnd
9-10 mnd
10-12 mnd
1jr18mnd
18mnd2jr
2-3 jr
3-4 jr
4-5 jr
5-6 jr
7-8 jr
8-12 jr
Figuur 6.5 Strafduur
42
Gezondheidsconditie De gezondheidstoestand van de vrouwen werd beoordeeld door de ITB-er en vermeld in het trajectplan, het gaat hier dus om een subjectieve beoordeling die gebaseerd is op een algemene indruk. De meerderheid van de vrouwen verkeerde in een goede lichamelijke conditie, namelijk 189 vrouwen (71%) of een goede geestelijke conditie, namelijk 188 vrouwen (76%). Slechts bij acht vrouwen stond in hun trajectplan vermeld dat hun lichamelijke gezondheidsconditie slecht was en bij 14 vrouwen dat hun geestelijke gezondheidsconditie slecht was. Opmerkelijk is dat van één vrouw die arbeidsongeschikt is verklaard op grond van psychische klachten, in haar trajectplan vermeld stond dat ze over een goede geestelijke gezondheidsconditie beschikt. Tevens is dit gebeurd bij één vrouw waar in haar trajectplan vermeld stond dat ze over een goede lichamelijke conditie beschikt, terwijl ze arbeidsongeschikt is verklaard op grond van lichamelijke klachten. Arbeidsongeschiktheid Slechts tien vrouwen waren volledig arbeidsongeschikt en vier vrouwen waren gedeeltelijk arbeidsongeschikt bij aanvang van hun traject. De reden voor de arbeidsongeschiktheid was van 11 vrouwen bekend. Zeven vrouwen waren afgekeurd op lichamelijke gronden, vooral rugklachten waren bij de meeste vrouwen het grootste probleem, drie vrouwen waren afgekeurd op geestelijke gronden en één vrouw is afgekeurd op lichamelijke én geestelijke gronden. Problemen ten aanzien van drugs Drugsproblematiek werd beoordeeld door de ITB-er en dit werd vermeld in het trajectplan. Bij 19 vrouwen (7%) was er een verslavingsprobleem ten aanzien van drugs geconstateerd, het is hier echter niet geheel duidelijk hoe ernstig het verslavingsprobleem van de vrouw was. Schulden De informatie over de hoogte van de schulden is gebaseerd op zelfrapportage en weergegeven in figuur 6.6. De meerderheid van de vrouwen, namelijk 165 (72%), had toen ze in detentie verkeerde een schuld en 54 (24%) van alle vrouwen hadden een schuld van boven de 10.000 euro.
43
30
Percent
25 20 15 10 5 0 0
01000
1001- 2001- 3001- 4001- 5001- 6001- 7001- 8001- 9001- >10. 2000 3000 4000 5000 6000 7000 8000 9000 10.000 000
schulden in euro's Figuur 6.6 Schulden Opleidingsniveau Uit figuur 6.7 is op te maken dat bijna de helft van de vrouwen, 140 (49%) ongeschoold of laag geschoold was, wat inhoudt dat ze geen opleiding gevolgd hadden (9 vrouwen), of alleen de lagere school hadden afgemaakt (131 vrouwen). Middelbaar geschoold waren 89 vrouwen (31%), zij hadden namelijk hun VMBO/MAVO opleiding afgemaakt. Een MBO opleiding hadden 34 vrouwen voltooid en slechts 11 vrouwen waren hoog opgeleid, zij hadden een HBO opleiding of universitaire studie afgerond.
50
Percent
40 30 20 10 0 lagere school
lbo/vbo
vmbo
mulo/mavo
havo
vwo
mbo
hbo
universiteit
geen
anders
opleidingsniveau
Figuur 6.7 Opleidingsniveau
44
Soort werkervaring De meeste vrouwen hadden voordat ze in detentie kwamen werkervaring opgedaan in de horeca, namelijk 49 vrouwen (18%), en in administratief werk (16%). De andere vrouwen hadden vooral werkervaring opgedaan in schoonmaakwerk (13%), de zorg (11%), productiewerk (11%) en de verkoop (11%). Slechts negen vrouwen (3%) hadden helemaal geen werkervaring voordat ze in detentie kwamen. Typologie van de TIB vrouw De vrouwen die hebben deelgenomen aan TIB waren gemiddeld 31 jaar en de meerderheid was ongehuwd, ze waren veelal voor hun detentie woonachtig in een stad en de meerderheid wilde ook weer terug naar de stad. De meeste TIB vrouwen waren moeder ten tijde van hun detentie en meestal van twee kinderen. De TIB vrouwen behoren veelal tot een geloofsgemeenschap waarbij het katholicisme het meest voorkomende geloof was. Meer dan de helft was niet in Nederland geboren maar was vooral afkomstig van de Nederlandse Antillen of Suriname. Deze vrouwen woonden meestal 11-15 jaar in Nederland. De meerderheid leefde van een uitkering voordat ze in detentie ging. De meeste vrouwen zijn door het plegen van een opiumdelict in detentie beland en de meest voorkomende strafduur was 2 tot 3 jaar. Een klein deel van de vrouwen had een slechte geestelijke of lichamelijke gezondheidsconditie, drugsproblemen of was arbeidsongeschikt. De meerderheid had schulden, waarvan een kwart een schuld van boven de 10.000 euro had. De meerderheid van de vrouwen was ongeschoold, laaggeschoold of middelbaar geschoold. 6.2 Beschrijving van de doorlopen trajecten In deze paragraaf worden de trajecten van de 285 vrouwen beschreven tijdens en na detentie. De trajecten tijdens de detentie worden weergegeven door het in kaart brengen van de Penitentiaire Inrichtingen waar ze tijdens hun detentie verbleven, de duur en het verloop van de trajecten, de gestelde doelen en de intramurale interventies. De trajecten na detentie worden weergegeven aan de hand van de extramurale interventies, het verloop van de trajecten en de nazorgpartners. Penitentiaire Inrichtingen De vrouwen die deel hebben genomen aan TIB verbleven tijdens hun detentie in de penitentiaire inrichtingen in Breda, Amerswiel, Nieuwersluis, Zwolle, Ter Peel, Middelburg, ’t Spoor en overige inrichtingen. Alleen in de inrichtingen Breda, Amerswiel, Nieuwersluis, Zwolle en Ter Peel werden er trajectplannen geschreven. Tijdens hun detentie verbleven sommige vrouwen in meerdere inrichtingen. Bijna de helft van de vrouwen verbleef tijdens haar detentie in één inrichting, namelijk
45
46 procent, 31 procent verbleef in twee inrichtingen en 23 procent van de vrouwen verbleef tijdens haar detentie in drie of meer inrichtingen. Trajecten De trajecten die de vrouwen hebben doorlopen startten op het moment dat ze voor het eerst in het TOV waren besproken en eindigden als de trajectbegeleider of de nazorgpartner van mening was dat het traject afgebroken of afgesloten was. De gemiddelde duur van het hele traject van alle vrouwen die aan het project hebben deelgenomen was iets langer dan een jaar, namelijk 12.2 maanden, waarvan 6.4 maanden intramuraal. De vrouwen die hun traject hadden afgemaakt zaten gemiddeld 12.7 maanden in het traject en vrouwen die hun traject hadden afgebroken zaten gemiddeld 11.7 maanden in het traject. De duur van het traject verschilt dus niet veel bij de vrouwen die hun traject hadden afgemaakt of afgebroken. In het trajectplan van de penitentiaire inrichting stonden de doelen vermeld die de vrouwen hadden, namelijk arbeidstoeleiding, opleiding, zorg voor het gezin, huisvesting, revalidatie, schuldsanering, inburgering, sociale vaardigheden en anders. Het aantal gestelde doelen verschilde per vrouw, 15 procent had louter één hoofddoel, maar er waren ook vrouwen die meer dan drie doelen hadden. Het overgrote deel van de vrouwen had arbeidstoeleiding als hoofddoel5 in haar trajectplan staan, namelijk 71 procent. Daarnaast had 13 procent opleiding als hoofddoel in haar trajectplan staan. Het meest voorkomende tweede doel van het trajectplan was de opleiding, namelijk 35 procent en vervolgens wederom arbeidstoeleiding (23%). Als tweede doel was er ook meer aandacht voor de huisvesting (13%). Het laatste doel was bij ongeveer de helft van de vrouwen niet gesteld. Maar waar het derde doel wel was vermeld kwam huisvesting (25%) en zorg voor het gezin (11%) het meeste voor. Andere doelen die hier naar voren kwamen waren schuldsanering en sociale vaardigheden training. Wat deze interventies precies inhouden en wie de regie over de uitvoering ervan had is onduidelijk. Het project TIB gaat ervan uit dat de meest voorkomende hoofddoelen die in een trajectplan gesteld worden, arbeidstoeleiding, zorg voor het gezin, directe materiele ondersteuning (zoals huisvesting en schuldsanering), begeleiding bij psychische stoornissen en gedragsproblemen en verslavingsproblematiek zijn. De doelen begeleiding bij psychische stoornissen en gedragsproblemen en verslavingsproblematiek zijn bij de onderzochte vrouwen niet gesteld. Traject afgemaakt Het traject wordt formeel afgerond met een exit-interview, dat de case manager van Zorgconcept bij de vrouw thuis voert. Bij verblijf in een Exodus huis vindt in de laatste fase van verblijf de (voorbereiding van en) de verhuizing plaats, het traject is afgelopen wanneer de vrouw het huis verlaat 5
TIB krijgt subsidie van Europees Sociaal Fonds (ESF). ESF stelt de voorwaarde dat arbeidstoeleiding wordt gezien als voornaamste doel van het project
46
(Hoeymakers, 2005). Hoe de afsluiting van het traject plaats vindt als de vrouw niet in een traject bij Zorgconcept of Exodus zit is onbekend. De meeste vrouwen hadden hun traject bij TIB afgemaakt (zie tabel 6.4), namelijk 168 vrouwen (69 %). Echter bij 43 vrouwen (15%) was niet bekend of zij hun traject hadden afgemaakt dan wel afgebroken. Tabel 6.4 Traject afgemaakt Aantal vrouwen
Traject afgemaakt in procenten
Traject afgemaakt
ja
168
59%
69%
nee
74
26%
31%
onbekend
43
15%
285
100%
Totaal
100%
Van de vrouwen die hun traject hadden afgemaakt zat er 40 procent in een traject bij een nazorgpartner. De vrouwen die hun traject hadden afgebroken zaten grotendeels, namelijk 81 procent bij een nazorgpartner in traject. Zoals in tabel 6.5 is te lezen maakten bij Zorgconcept 51 vrouwen hun traject af en braken er 55 hun traject af, van 11 vrouwen was niet bekend hoe hun traject was geëindigd. Bij Exodus hadden drie vrouwen hun traject afgemaakt en vier vrouwen hun traject afgebroken, deze vrouwen verbleven allemaal in het Exodus huis in Venlo. Van de andere vijftien vrouwen die ook in een Exodus huis verbleven is niet bekend of ze hun traject hebben afgemaakt dan wel afgebroken, dit komt doordat er alleen gegevens beschikbaar waren van het Exodus huis in Venlo. Van de 25 vrouwen die in het traject zaten bij Humanitas was het van 8 vrouwen bekend dat ze hun traject hadden afgemaakt en van 1 vrouw was er bekend dat ze haar traject had afgebroken. Tabel 6.5 De aanwezigheid van nazorg in combinatie met het afmaken van het traject Geen
Zorgconcept
Exodus
Humanitas
nazorg Traject
ja
105
51
3
8
afgemaakt
nee
13
55
4
1
onbekend
33
11
15
16
151
117
22
25
Totaal
Van de 74 vrouwen die hun traject hadden afgebroken, was van 65 vrouwen (88 %) bekend wat hier de reden van was. De meest voorkomende reden was dat de nazorgpartner geen contact meer kon
47
krijgen met de vrouw (40%). Een andere reden voor 7 vrouwen was onttrekking6 of ontvluchting uit de gevangenis, waardoor het traject intramuraal al werd afgebroken. Daarnaast werden er 7 trajecten afgebroken doordat de vrouw door Zorgconcept werd afgestoten en 5 trajecten werden afgebroken door vertrek naar het buitenland. Zorgconcept Na deelname aan het intramurale gedeelte van TIB in detentie gingen er 117 vrouwen (41%) door met het extramurale gedeelte van het traject bij Zorgconcept. Gemiddeld zaten de vrouwen 13 maanden bij Zorgconcept in een traject. De duur van het traject wordt gerekend vanaf het moment van intake door de case manager van Zorgconcept, meestal tijdens detentie, tot het moment van afsluiting. Volgens de methodiekbeschrijving van TIB (Projectbureau TIB, 2005) duurt het traject bij Zorgconcept gemiddeld 1,5 jaar na de invrijheidstelling. De duur van het traject bij Zorgconcept is dus korter dan ze verwacht hadden. Ongeveer de helft, namelijk 51 vrouwen (48%), die een traject volgde bij Zorgconcept heeft het traject met positief resultaat afgesloten. Dit betekent dat ze een baan hebben gevonden, of ze hebben een goed netwerk opgebouwd, of ze zijn in een traject opgenomen bij een ander reintegratiebureau. In het trajectplan stond al vermeld of de vrouw wel of niet na haar detentie bij Zorgconcept in traject zou gaan, maar dit betekende niet dat ze ook daadwerkelijk bij Zorgconcept in traject kwam (zie tabel 6.4). Bij 41 vrouwen stond in hun trajectplan vermeld dat ze na detentie bij Zorgconcept in traject zouden komen. Van deze vrouwen hadden er 30 ook daadwerkelijk in traject gezeten bij Zorgconcept. Van de 172 vrouwen waarbij Zorgconcept niet als doel in hun trajectplan vermeld stond, waren er 53 wel bij Zorgconcept in traject gekomen (31%) en van de 83 vrouwen die uiteindelijk bij Zorgconcept in traject zaten, stond het bij 30 vrouwen ook in het trajectplan vermeld (36%). Na afloop van het traject bij Zorgconcept was van 53 vrouwen bekend (19%) welke inkomsten ze hadden. De meerderheid van de vrouwen, namelijk 29 vrouwen (55%), leefde van een uitkering. Een baan hadden 22 vrouwen (42%). De overige twee vrouwen hadden andere inkomsten, zoals studiefinanciering. Exodus Bij Exodus stonden 22 vrouwen ingeschreven en waren na vrijlating uit de penitentiaire inrichting woonachtig in een Exodus huis. Gemiddeld woonden deze vrouwen vijf maanden in een Exodus huis. Maximaal mogen vrouwen een jaar in een Exodus huis wonen. Van de 7 vrouwen van wie bekend was of zij hun traject bij Exodus hadden afgemaakt of afgebroken, waren er 3 vrouwen die hun traject hadden afgemaakt. Het traject was volgens Exodus
6
Bij onttrekking komt de vrouw na verlof niet meer terug naar de gevangenis.
48
succesvol afgerond als bij de vrouw de sleutelgebieden wonen, werken, relaties en zingeving voldoende waren ontwikkeld. Van alle vrouwen van wie de intramurale interventies vermeld stonden in het trajectplan, hadden 13 vrouwen een inschrijving bij Exodus in het trajectplan staan (zie tabel 6.6). Van de 22 vrouwen die in een Exodus huis hadden gezeten, was het bij 17 vrouwen bekend of ze Exodus in haar trajectplan had staan en daarvan stond het bij 5 vrouwen in het trajectplan vermeld (29%). Van de 13 vrouwen van wie in het trajectplan stond dat ze naar een Exodus huis zouden gaan, zijn er 5 vrouwen ook daadwerkelijk in een Exodus huis geplaatst (38%). Humanitas Een traject bij Humanitas volgden 25 vrouwen en gemiddeld deden zij er 19.2 maanden over. Van alle vrouwen bij wie de intramurale interventies vermeld stonden in het trajectplan hadden er 10 vrouwen een inschrijving bij Humanitas in het trajectplan staan (zie tabel 6.6). Van de 16 vrouwen die bij Humanitas terecht kwamen stond het bij 2 vrouwen in het trajectplan (13%). Van de 10 vrouwen van wie in het trajectplan stond dat ze naar Humanitas werden verwezen zijn er maar 2 bij Humanitas terecht gekomen (20%). Tabel 6.6 De gewenste nazorg in combinatie met de daadwerkelijke nazorgpartner Zorgconcept in plan
Exodus in plan
Humanitas in plan
ja
Nee
ja
nee
ja
Nee
30
53
9
74
5
78
nee
11
119
4
126
5
125
ja
2
15
5
12
0
17
nee
39
157
8
188
10
186
ja
3
13
0
16
2
14
nee
38
159
13
184
8
189
Zorgconcept ja Exodus Humanitas
Intramurale interventies De intramurale interventies zijn de gepleegde interventies in de gevangenis. Er is hier louter uitgegaan van de intramurale interventies die vermeld stonden in de TOV agenda, daarom is het van ongeveer een kwart van de vrouwen (25%) niet bekend welke intramurale interventies er zijn gepleegd. Gemiddeld kregen de deelneemsters twee interventies aangeboden tijdens hun detentie. Verder is het onduidelijk wat de interventies precies inhouden en door wie ze worden uitgevoerd. De meest voorkomende interventies waren opleiding/training (48%), computerlessen (31%), loopbaanonderzoek (18%), werkervaring krijgen (16%), huisvesting (13%), arbeidstoeleiding (12%), sociale vaardigheden (12%), schuldenproblematiek (11%), budgetteringscursus (10%) en Nederlandse les (10%). De interventies als zorg voor kinderen (5%), verslavingszorg (3%), sociale netwerk (1%) en delictverwerking (1%) werden nauwelijks toegepast.
49
Extramurale interventies De extramurale interventies zijn de interventies buiten de gevangenis, uitgevoerd bij vrouwen die bij Zorgconcept in het traject zaten. Gemiddeld verzorgde Zorgconcept bijna vier soort interventies per persoon. Van de andere nazorgpartners zijn de extramurale interventies niet bekend aangezien er geen registratie ervan beschikbaar was. Bij de registratie van Zorgconcept is sprake van een onderrapportage aangezien niet alle uitgevoerde interventies terug te vinden waren in de registratie en evenals voor de intramurale interventies geldt ook hier dat niet bekend is wat de interventies precies inhouden. De
meest
voorkomende
extramurale
interventies
waren
arbeidstoeleiding
(65%),
inkomen/contacten CWI (50%), opleiding/training (43%), schuldenproblematiek (41%), huisvesting (39%), zorg kinderen (36%), UWV (20%), loopbaanonderzoek (17%) en psychische ondersteuning (15%). 6.3 Verbanden tussen de kenmerken van de doelgroep en het verloop van de trajecten In het voorgaande zijn de doelgroep en het verloop van de trajecten van de vrouwen besproken, in deze paragraaf wordt bekeken of er verbanden bestaan tussen bepaalde kenmerken van de doelgroep en de invulling en het verloop van de trajecten. En zodoende wordt er bepaald of bepaalde kenmerken van de doelgroep van invloed zijn op het positieve dan wel negatieve verloop van het traject. Een genderspecifieke aanpak bij de re-integratie van vrouwen zou zich volgens de Relatietheorie vooral op het herstellen van relaties en de goede ontwikkeling hiervan moeten richten, maar uit de onderzoeksgroep blijkt dat maar 5 procent zorg voor het gezin als intramurale interventie had en maar 1 procent het sociale netwerk en relaties als intramurale interventie had. Bij de extramurale interventies speelde zorg voor het gezin een grotere rol, namelijk bij 36 procent van de vrouwen bij Zorgconcept vond deze plaats. Hierbij is het wel onduidelijk wat deze interventie inhoudt, vooral het verschil met de interventies bij Humanitas die zich officieel richten op de zorg voor het gezin is onduidelijk. De interventie sociaal netwerk en relaties vond echter ook bij de extramurale interventie zelden plaats. Nazorgpartner Humanitas richt zich vooral op de ontwikkeling van goede relaties tussen moeder en kind, dit is van groot belang voor moeders in detentie. Echter een klein aantal, namelijk 25 vrouwen, zat in een traject bij Humanitas. Trauma’s spelen volgens de traumatheorie ook een grote rol bij gedetineerde vrouwen. Echter deelnemende vrouwen mogen geen overheersende psychiatrische problemen hebben, de behandeling hiervan zal daarom een klein deel uitmaken van TIB. Bij 14 vrouwen stond in hun trajectplan vermeld dat hun geestelijke gezondheidsconditie slecht was. Van de intramurale interventies, volgde één procent van de vrouwen de interventie delictverwerking en negen procent psychotherapie. Van de 14 vrouwen die een slechte geestelijke conditie hadden, hebben er echter maar twee psychotherapie gehad in de inrichting. Arbeidsongeschikt vanwege psychische problemen waren vier vrouwen, geen van
50
deze vrouwen heeft in de inrichting een intramurale interventie gevolgd die gericht was op het verbeteren van de psychische situatie. Van de extramurale interventies, volgde 3 procent van de vrouwen aanpak trauma’s en 15 procent psychische ondersteuning. Van de 14 vrouwen waarvan bekend was dat zij een slechte geestelijke conditie hadden, zaten er na detentie nog zeven vrouwen in een traject bij Zorgconcept. Van de zeven vrouwen heeft er maar één vrouw de extramurale interventie aanpak van trauma’s gehad en zes vrouwen psychische ondersteuning. Daarnaast zijn er in de inrichting nauwelijks interventies met betrekking tot psychische ondersteuning uitgevoerd bij vrouwen met een slechte geestelijke conditie. Vrouwen die een slechte geestelijke conditie hadden verschilden niet met de andere vrouwen in het afmaken van hun traject, er is namelijk geen sprake van een statistisch significant verband tussen het traject afmaken en een slechte geestelijke conditie. Vrouwen met een verslavingsprobleem dienen ook speciale aandacht te krijgen bij hun reintegratie maar hierbij geldt ook dat bij overheersende verslavingsproblemen zij niet deel mogen nemen aan het project. Zeven procent van de vrouwen gaf aan een verslavingsprobleem te hebben en drie procent kreeg verslavingszorg als intramurale interventie en drie procent als extramurale interventie. Dit zijn echter niet dezelfde vrouwen. Uit tabel 6.7 is op te maken dat de vrouwen die intramuraal verslavingszorg hadden dit extramuraal niet hadden en omgekeerd. Tabel 6.7 Verslavingszorg intramuraal en extramuraal Verslavingszorg extramuraal Ja
Nee
N.v.t.
Totaal
Verslavingszorg Ja
0
1
6
7
intramuraal
2
76
124
202
2
77
130
209
Totaal
Nee
Er is wel sprake van een significant verband tussen de variabelen ‘traject afgemaakt’ en ‘problemen ten aanzien van drugs’ (χ² = 4.79, p < .05). Van de vrouwen bij wie een drugsprobleem was gesignaleerd, heeft 47 procent het traject afgemaakt, dit is een veel kleiner deel dan het gemiddelde (69%). De economische situatie staat volgens de Economische marginalisatietheorie in verband met criminaliteit gepleegd door vrouwen. De gestelde doelen van het traject waren vooral arbeidstoeleiding en opleiding en dit heeft betrekking op de verbetering van de economische situatie van de vrouwen. Verbanden zijn gezocht tussen het afmaken van het traject en de economische situatie, zoals opleidingsniveau, schulden, land van herkomst. Er is geen verband gevonden tussen het afmaken van het traject en het opleidingsniveau. Tevens is er geen verband gevonden tussen het afmaken van het traject en het hebben van schulden of de mate van de schulden. Er is wel sprake van een statistisch significant verband tussen de variabelen ‘traject afgemaakt’ en ‘land van herkomst’ (χ² = 9.00 en p < .05). Vrouwen afkomstig van de Nederlandse Antillen hebben het minst vaak hun traject afgemaakt,
51
namelijk 58 procent ten opzichte van de totale groep waar 69 procent het afmaakte. Deze vrouwen kwamen zoals eerder is besproken, vaak uit een slechte economische situatie. Maar er zijn geen verbanden gevonden tussen afkomstig zijn van Antillen en een slechte economische situatie zoals het hebben van schulden, het niet hebben van een eigen adres en een laag opleidingsniveau. Verbanden tussen de kenmerken van de doelgroep en het traject bij een nazorgpartner: Exodus Het Exodus huis is geschikt voor vrouwen die geen verblijfsplaats hebben na detentie. Het is dus niet opmerkelijk dat er een significant verband is tussen het niet hebben van een eigen adres en een aanmelding bij Exodus, (χ² = 7.16, p < .05), vrouwen die in een Exodus huis beland zijn hadden namelijk allemaal geen eigen adres voor detentie. Er is ook een significant verband gevonden tussen de verblijfsduur en verblijf in een Exodus huis (χ² = 13.27, p < .05), relatief veel vrouwen (30%) die nog niet in Nederland woonden voor hun detentie zaten in een Exodus huis. Tabel 6.9 Traject bij Exodus in combinatie met de verblijfsduur
Exodus
Ja Nee
Totaal
Verblijfsduur per vijf jaar 0 0-5 6-10 6 3 1 14 31 20 20 34 21
Totaal 11-15 2 34 36
16 ≥ 3 39 42
n.v.t. 7 99 106
22 237 259
Geen van de vrouwen die in een Exodus huis gewoond hebben hadden huisvesting als hoofddoel in hun trajectplan staan, zes bewoonsters hadden huisvesting als tweede doel en vier vrouwen hadden het als derde doel. In totaal hadden 10 van 22 bewoonsters van Exodus (45%) huisvesting als doel in hun trajectplan staan. Er is geen verband tussen het hebben van de intramurale interventie huisvesting en het verblijf in een Exodus huis, maar drie vrouwen die in een Exodus huis zijn verbleven hadden huisvesting als interventie tijdens detentie. Tussen het hebben van huisvesting als extramurale interventie en verblijf in een Exodus huis is ook geen verband gevonden, maar zes vrouwen die in een Exodus huis verbleven hadden huisvesting als extramurale interventie. Humanitas Trajecten bij Humanitas zijn bedoeld voor vrouwen met kinderen. Echter tussen het hebben van kinderen en een traject volgen bij Humanitas is geen verband gevonden. Er hebben namelijk zes vrouwen in een traject gezeten bij Humanitas, terwijl ze geen kinderen hadden. Geen van de vrouwen die in het traject hebben gezeten bij Humanitas, hadden zorg voor het gezin als hoofddoel van hun traject, twee vrouwen hadden het als tweede doel en drie vrouwen als derde doel. Vijf van de 25 vrouwen (20%) die bij Humanitas in een traject zaten hadden dus als doel zorg voor het gezin. Geen van de vrouwen die bij Humanitas in het traject zaten, hadden zorg voor de
52
kinderen als intramurale interventie. Zorg voor de kinderen is dus niet iets dat door het gehele traject terugkomt als doel. Zorgconcept Er is een verband tussen het afmaken van het traject bij Zorgconcept en het hebben van inkomsten na detentie (χ² = 15.46, p < .05). Van de 22 vrouwen die na afloop van het traject een baan heeft gevonden, hadden er 20 hun traject goed afgesloten bij Zorgconcept. Van de 23 vrouwen die na afloop van het traject een uitkering hadden, hadden er maar acht hun traject goed afgesloten. Tabel 6.10 Afmaken van het traject bij Zorgconcept in combinatie met inkomsten na detentie Inkomsten Baan
Uitkering
Totaal
Zorgconcept
Ja
20
8
28
afgemaakt
Nee
2
10
12
N.v.t.
0
5
5
22
23
45
Totaal
Er is geen verband tussen het gestelde hoofddoel arbeidstoeleiding en het uiteindelijk hebben van een baan. Van de vrouwen waarvan bekend was wat hun inkomsten na afloop van hun traject was, hadden van de 35 vrouwen die arbeidstoeleiding als hoofddoel in hun trajectplan, er 13 vrouwen uiteindelijk een baan (37%) en 22 vrouwen hadden een uitkering (63%). Tabel 6.11 Hoofddoel van het traject in combinatie met inkomsten na detentie Inkomsten
Hoofddoel traject Totaal
Baan
Uitkering
Totaal
Arbeidstoeleiding
13
22
35
Opleiding
5
3
8
Anders
4
3
7
22
28
50
Van de 73 vrouwen die als extramurale interventie bij Zorgconcept arbeidstoeleiding hadden, hadden er 21 na afloop van het traject een baan en 21 een uitkering, van de overige 31 vrouwen is het onbekend wat hun inkomen na het traject was. Er is geen significant verband gevonden tussen de extramurale interventie arbeidstoeleiding en het uiteindelijk hebben van een baan. Het lijkt vanzelfsprekend dat vrouwen die in de inrichtingen de intramurale interventie arbeidstoeleiding hadden ook bij Zorgconcept in het traject zouden zitten. Echter er is geen verband gevonden. Van de 26 vrouwen die arbeidstoeleiding als interventie in de inrichting hadden, zijn er
53
maar zes (23%) bij Zorgconcept in het traject gekomen. Er is ook geen verband tussen het hebben van arbeidstoeleiding als hoofddoel gesteld in het trajectplan en een traject bij Zorgconcept. Het lijkt logisch als vrouwen arbeidstoeleiding als hoofddoel hebben, dat ze vervolgens bij Zorgconcept terecht komen. Echter van de 197 vrouwen die arbeidstoeleiding als hoofddoel hadden, zijn er 81 bij Zorgconcept terecht gekomen (41%). 6.4 Voldoet de onderzoeksgroep aan de vooraf gestelde normen? In de voorgaande paragrafen is uiteengezet aan welke criteria een vrouw moet voldoen om deel te kunnen nemen aan TIB en vervolgens zijn de onderzoeksgroep en de trajecten die zij hebben doorlopen besproken. In deze paragraaf wordt besproken of de groep van deelnemende vrouwen in de periode van 2001 tot 2005 aan de vooraf gestelde normen voldeed. In de vooraf gestelde normen aan de doelgroep van TIB staat dat er duidelijkheid moet zijn over het detentietraject, dit houdt in dat bij aanvang van het traject, de datum van vervroegde invrijheidstelling (VI datum) bekend moet zijn. In de onderzoeksgroep was één vrouw van wie bij aanvang van het traject de VI datum niet duidelijk was. Van de meeste vrouwen was tevens bekend in welke inrichtingen ze zou verblijven, dit is namelijk vermeld in het trajectplan. De vrouw moet voor deelname aan TIB verstaanbaar Nederlands kunnen spreken en Nederlands begrijpen, maar de mate van het spreken van de Nederlandse taal wordt niet geheel duidelijk uit het bronnenmateriaal. Wel kan gezegd worden dat tijdens detentie 10 procent van de vrouwen Nederlandse les heeft gevolgd, hierbij is echter niet duidelijk in welke mate ze de Nederlandse taal nog niet beheersten. Daarnaast moet de vrouw in Nederland willen en kunnen blijven, echter van zeven vrouwen is bekend dat ze met hun traject zijn gestopt omdat ze naar het buitenland zijn vertrokken. Onduidelijk hierbij is de kenbaarheid van de plannen bij aanvang van het traject. Vrouwen die illegaal in Nederland verblijven zijn uitgesloten van deelname aan het project, maar één vrouw is zelfs veroordeeld voor het overtreden van artikel 197 Wetboek van Strafrecht dat het verblijf van ongewenste vreemdelingen strafbaar stelt. De vrouw moet beschikken over een geldig legitimatiebewijs en over een sociaalfiscaal nummer. In de onderzoeksgroep waren er negen vrouwen die bij Zorgconcept in het traject zaten, die problemen hadden met hun identiteitsdocumenten. De vrouw moet in staat zijn om te werken en in het geval van arbeidsongeschiktheid wordt er gezocht naar een passende dagbesteding. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt echter dat tien vrouwen geheel arbeidsongeschikt waren en maar voor 3 vrouwen bij Zorgconcept naar een passende dagbesteding werd gezocht. Deelnemende vrouwen mogen geen overheersende psychiatrische of verslavingsproblemen hebben. Bij 7 procent van de vrouwen was er een verslavingsprobleem ten aanzien van drugs
54
geconstateerd, het is hier echter niet duidelijk hoe verstrekkend het verslavingsprobleem voor de vrouw was. Bij deze vrouwen lag het percentage dat het traject heeft afgemaakt beduidend lager dan gemiddeld. Tevens had 6 procent van de vrouwen bij aanvang van het traject een slechte geestelijke gezondheidsconditie. Vrouwen moeten ook gemotiveerd zijn om deel te nemen, dit is niet te toetsen aan de gegevens die beschikbaar zijn van de doelgroep. Daarnaast verschilt het testen van de motivatie per inrichting en per ITB-er. Maar bij de meeste vrouwen die hun traject hebben afgebroken was de reden dat zij geen contact meer met hun begeleider zochten. Bij hun is de motivatie waarschijnlijk tijdens het traject afgenomen. Om gebruik te kunnen maken van de projecten die Humanitas de vrouwen die deelnemen aan TIB aanbiedt, moet de vrouw moeder zijn. Van de vrouwen die deelnamen aan TIB van 2001 tot 2005, was 72 procent moeder en 76 procent was tevens ongehuwd. Dit betekent dat een groot deel van de vrouwen moeder was en ook nog alleenstaand, hierdoor vallen ze in de doelgroep van Humanitas. Humanitas werkt namelijk vooral aan het realiseren van een stabiele gezinssituatie. Echter in tabel 6.12 is te zien dat 6 vrouwen geen kinderen hadden maar wel in een traject bij Humanitas zaten. Tabel 6.12 Traject bij Humanitas in combinatie met het hebben van kinderen Kinderen Humanitas Totaal
Totaal
Niet
Wel
Ja
6
19
25
Nee
72
185
257
78
204
282
Over het algemeen voldoet de onderzoeksgroep aan de vooraf gestelde normen van TIB, er zijn een paar uitzonderingen. De vrouwen die hebben deelgenomen aan het project waarvan bekend was dat ze problemen hadden ten aanzien van drugs, hebben procentueel vaker hun traject afgebroken dan gemiddeld.
55
7. Discussie In dit afsluitende hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vraagstelling en tevens worden er aanbevelingen geformuleerd. Ten eerste wordt het uitgangspunt van TIB, dat een genderspecifieke aanpak noodzakelijk is bij de re-integratie van ex-gedetineerde vrouwen, besproken. Vervolgens worden de resultaten besproken en wordt er getracht een antwoord te geven op de hoofdvraag. Ten slotte worden er aanbevelingen gegeven voor verbeteringen van het project TIB en voor verder onderzoek naar de re-integratie van gedetineerde vrouwen. De gehanteerde vraagstelling in het onderzoek luidt: ‘In hoeverre ondersteunen de praktijkervaringen in het project ‘Toekomst in Balans’ het uitgangspunt dat een genderspecifieke aanpak bij de re-integratie van ex-gedetineerde vrouwen noodzakelijk is?’ Het uitgangspunt dat een genderspecifieke aanpak noodzakelijk is bij de re-integratie van exgedetineerde vrouwen wordt bevestigd door criminologische theorieën die zich louter op vrouwelijke criminelen richten. De theorieën die behandeld zijn: relatietheorie, traumatheorie, verslavingstheorie en de economische marginalisatietheorie. Deze theorieën zijn gebruikt omdat ze zich specifiek richten op de verklaring van crimineel gedrag gepleegd door vrouwen in tegenstelling tot de algemene theorieën, echter een kanttekening moet bij het gebruik van deze theorieën geplaatst worden. Door het veelal ontbreken van onderzoek op het gebied van criminaliteit gepleegd door vrouwen, is het empirische bewijs van de theorieën, louter gericht op vrouwelijke criminelen, mager. Lissenberg (in: Wolleswinkel, 1997:62) omschrijft dit verschijnsel als: ‘er zijn meer essayistische dan empirische onderzoekspublicaties over criminele en gedetineerde vrouwen en dit komt omdat de verstrengeling van actiebereidheid en wetenschapsbeoefening, het innemen van standpunten en het uitoefenen van kritiek meer stimuleert dan het verrichten van veelal tijdrovend onderzoek’. Volgens de relatietheorie is het vooral belangrijk bij het re-integratie proces van gedetineerde vrouwen, dat vrouwen relaties ervaren die niet terugvallen op hun verleden van verwaarlozing, eenzaamheid en misbruik (Covington, 1998). Willen deze vrouwen na detentie goed deel kunnen nemen aan de samenleving, dan zullen ze gelijkwaardige en niet-gewelddadige relaties moeten ervaren. Re-integratie bekeken vanuit de verslavingstheorie impliceert dat de verslaafde gedetineerde vrouw alleen geholpen kan worden als er rekening wordt gehouden met de relatie met haar familie, haar lokale gemeenschap en de maatschappij. Vooral de persoonlijkheid en de relaties van de vrouw zijn belangrijke aspecten volgens Covington (1998). Vrouwen raken namelijk vaak verslaafd aan drugs of alcohol als gevolg van zelfverwaarlozing of door de negatieve invloed van relaties. De reintegratie begint bij het versterken van de persoonlijkheid van de vrouw en het ontdekken wie ze zelf zijn.
56
Een groot deel van de vrouwelijke gedetineerden is fysiek of psychisch mishandeld als kind of als volwassene en heeft hierdoor een trauma opgelopen. Uit onderzoek van Warren e.a. (2002) blijkt dat gedetineerde vrouwen vaker last hebben van een psychische stoornis dan niet-gedetineerde vrouwen. Tijdens de re-integratie van de vrouwelijke gedetineerden moet er rekening gehouden worden met de psychische stoornis en herstel van het trauma. Volgens de economische marginalisatietheorie kunnen vrouwen die weinig financiële middelen hebben of een weinig rooskleurige toekomst door de afwezigheid van scholing, een baan of een stabiele thuissituatie geneigd zijn om criminaliteit te gaan plegen. Ondersteunen de praktijkervaringen in het project ‘Toekomst in Balans’ het uitgangspunt dat een genderspecifieke aanpak bij de re-integratie van ex-gedetineerde vrouwen noodzakelijk is? Er is gekeken of het uitgangspunt van TIB tot uiting komt in de volgende onderdelen van het project: beschrijving van het programma, beschrijving doelgroep en de uitvoering van het project. Beschrijving van het project Het project is beschreven in de methodiekbeschrijving programma TIB (Projectbureau TIB, 2005) en hier komt duidelijk naar voren dat het is opgezet als een genderspecifiek programma. De methodiekbeschrijving is het eindproduct van tranche 1 en het uitgangspunt van tranche 2.Het gaat bij TIB namelijk niet alleen om arbeidstoeleiding, maar om alle sociale aspecten waar de vrouw mee te maken krijgt als ze terugkeert in de maatschappij. Er worden een aantal fundamenten van het reintregratieproces van TIB beschreven zoals empowerment en het competentiemodel, maar het blijft onduidelijk wat dit concreet meer inhoudt dan praten en schouderklopjes geven. Daarnaast staat tevens in de methodiek vermeld dat de exacte uitvoering van het re-integratieproces per inrichting kan verschillen door de verschillende invulling van de methodiek, de reikwijdte van het detentieplan, het aanbod van de re-integratie activiteiten en de interne organisatie. Daarnaast verschilt het testen van de motivatie bij de vrouwen voor deelname aan het project, wat als criteria voor deelname geldt, bij de inrichting en per ITB-er. Na de detentie komt de vrouw in een traject bij een nazorgpartner die alle drie op een gender-specifieke wijze een ander aspect van de re-integratie aanpakken. Zorgconcept richt zich op de arbeidstoeleiding, zodat de vrouw beter in staat is zichzelf financieel te onderhouden dan voorheen. Dit sluit aan bij de economische marginalisatietheorie die een slechte economische situatie als oorzaak ziet van criminaliteit door vrouwen. Daarnaast wordt de vrouw begeleidt bij andere aspecten van de re-integratie zoals het creëren van een veilige omgeving en de zelfredzaamheid van de vrouw vergroten. Humanitas is gericht op de relatie tussen moeder en kind, de rol van de moeder en haar zelfbeeld. De rol van de moeder is een belangrijk aspect van genderspecifieke re-integratie, aangezien hierin vrouwen verschillen van mannen. Gedetineerde vrouwen zijn vaak de eerste verzorger van
57
gezin en kinderen, in tegenstelling tot mannen die meestal een achterban hebben voor de opvang van het gezin. Bij Exodus worden de vrouwen intensief begeleid op het gebied van wonen, werken, relaties en zingeving. Deze nazorg voldoet aan de eisen van de relatietheorie door het leren aangaan van goede relaties en aan de eisen van de economische marginalisatietheorie, vanwege het creëren van een goede economische situatie, door het vinden van werk. Beschrijving doelgroep De TIB vrouwen kwamen redelijk overeen met alle gedetineerde vrouwen in december 2001, alleen hadden de TIB vrouwen procentueel meer opiumdelicten gepleegd, waren ze jonger en was een veel groter deel afkomstig van de Nederlandse Antillen en Suriname. Een verklaring voor de hoge criminaliteitscijfers bij Antilliaanse vrouwen vanuit de relatietheorie is dat ze geen stevige relaties hebben. Dit kan komen doordat ze andere waarden en normen in relaties hebben dan in Nederland, ze hebben misschien weinig goede relaties ervaren door de slechte situatie op de Antillen en doordat ze nog niet lang in Nederland wonen zijn ze minder goed in staat geweest om al goede relaties op te bouwen in Nederland. Verklaring vanuit de economische marginalisatietheorie luidt dat mensen van de Antillen naar Nederland komen om te ontsnappen uit de slechte economische situatie die op de Antillen heerst. Echter in Nederland slagen ze er slecht in te integreren, blijven ze vaak afhankelijk van uitkeringen, hebben problemen met het vinden en behouden van een baan, kennen een grote schooluitval, hebben een grote schuldenproblematiek en komen moeilijk aan geschikte woningen. Om toch het doel te bereiken van een betere economische situatie, zijn de vrouwen eerder verleid tot het plegen van crimineel gedrag en dan in het bijzonder het koerieren van drugs. De TIB vrouwen afkomstig van de Antillen hadden procentueel meer kinderen dan vrouwen afkomstig uit Nederland, waardoor ze vaker behoefte hebben aan de begeleiding van de vrouw in de rol als moeders. Deze vrouwen hebben ook minder vaak hun traject afgemaakt dan vrouwen die niet van de Antillen afkomstig waren. Vrouwen met overheersende psychiatrische- en verslavingsproblemen zijn uitgesloten van deelname aan TIB. Echter er bevonden zich in de onderzoeksgroep wel een aantal vrouwen met een drugsproblematiek of een slechte geestelijke gezondheid en opvallend is dat de meerderheid van de vrouwen veroordeeld is voor het plegen van een opiumdelict. Daarnaast vindt de vaststelling van deze problematiek plaats door een beoordeling van de ITB-er. Misschien waren er wel meer vrouwen met dergelijke problemen. Van de vrouwen die namelijk arbeidsongeschikt waren op grond van geestelijke of lichamelijke problemen, was er in sommige gevallen in het trajectplan vermeld dat ze een goede lichamelijk of geestelijke conditie hadden. Deze vrouwen hadden volgens de trauma en verslavingstheorie een specifieke behandeling moeten hebben. Vrouwen die problemen hadden ten opzichte van drugs hebben ook minder vaak hun traject afgemaakt dan andere vrouwen.
58
Uitvoering van het project De meest voorkomende gestelde doelen en interventies in het project zijn vooral gericht op arbeidstoeleiding, opleiding en huisvesting en dit zijn juist doelen die ook voor mannelijke gedetineerden heel belangrijk zijn. Het belang van het ontwikkelen van goede relaties komt niet naar voren in hoofddoelen, terwijl uit de relatietheorie blijkt dat relaties voor vrouwen van groot belang zijn. Daarnaast zijn de gestelde doelen vaak niet terug te vinden in de intramurale interventies, de extramurale interventies sluiten niet aan op de intramurale interventies en er is geen verband tussen het hoofddoel en een bijpassende nazorgpartner. Er is ook geen verband tussen het hebben van een bepaalde nazorgpartner in het trajectplan en het uiteindelijk bij de nazorgpartner terecht komen. Uit de interviews blijkt dat de mensen die met TIB werken vooral de samenwerking tussen de partners prijzen, echter de resultaten van de samenwerking blijft achterwege. De ondersteuning van de vrouw in haar rol als moeder komt niet naar voren in de uitvoering. Humanitas heeft verschillende projecten ontwikkeld om de moeders te ondersteunen, echter 25 van 285 vrouwen hebben deelgenomen aan een project bij Humanitas. Hieruit blijkt dat TIB niet een volwaardige ondersteuning aan moeders heeft geleverd. Concluderend kan gezegd worden dat TIB is opgezet als een genderspecifiek programma, maar dat de beschrijving en de uitvoering van het project niet aan alle eisen van een degelijk genderspecifiek reintegratie programma voldoet. De praktische uitvoering ervan is niet universeel in alle inrichtingen, er is geen sprake van een integer programma, de uitvoering komt namelijk niet overeen met de opzet van het project en er zijn teveel verschillen intramuraal en extramuraal. Uitvoering van het project is niet geheel duidelijk, wat houden de interventies precies in en hoe worden ze uitgevoerd? Deze factoren bemoeilijken het beantwoorden van de vraag of TIB rekening houdt met genderspecifieke factoren. Aanbevelingen Het doel van dit onderzoek is het leveren van aangrijpingspunten voor verbetering van het project TIB. Na de bestudering van het project en haar uitvoering zijn de volgende aanbevelingen geformuleerd: Ten eerste dient er meer duidelijkheid komen over de trajecten die de vrouwen doorlopen en daarbij kan alles beter worden geregistreerd. Gedurende het hele traject is het nodig duidelijkheid te scheppen per vrouw wat haar problemen zijn, wat de plannen zijn, de verrichte interventies en welke nazorg daarbij past. Dit dient in alle inrichtingen en nazorgpartners op dezelfde wijze worden geregistreerd om zodoende het verloop van de trajecten en toekomstig onderzoek te verbeteren. Tevens is het belangrijk dat de mate van trauma’s en verslaving beter in kaart wordt gebracht. Er kan meer duidelijkheid worden geschept wat betreft het toelaten van vrouwen met een verslaving of slechte geestelijke conditie. Indien er wel sprake is van een dergelijke problematiek dan zou er meer rekening mee gehouden kunnen worden bij de re-integratie.
59
Uit de beschrijving van de populatie van TIB vrouwen is gebleken dat een groot deel van de vrouwen afkomstig is van de Antillen en dat juist deze vrouwen ook het minst vaak hun traject afmaken. Specifieke aandacht voor deze groep is aan te bevelen omdat zij waarschijnlijk met andere problemen kampen. Een goede samenwerking tussen inrichting en nazorg is heel belangrijk voor goede reintegratie van zowel mannen als vrouwen. Door TIB is het contact en de samenwerking tussen de partners verbeterd, maar de uitvoer van de trajecten mist enige continuïteit van de doelen. Nazorg vervolgt niet altijd de doelen die in de inrichting zijn gevolgd of in de inrichting zijn bepaalde problemen niet ondervangen en moet de nazorg dit vervolgens oplossen, zoals een eventuele verslavingsproblematiek. De inhoud van het traject dient intramuraal en extramuraal beter op elkaar te worden afgestemd. Daarnaast is er sprake van zeer weinig inschrijvingen bij de nazorgpartners Humanitas en Exodus, dit is jammer gezien de bijdrage die ze kunnen leveren aan een goede re-integratie. In de inrichting zou er meer doorverwezen kunnen worden naar deze nazorgpartners en de nazorgpartners zouden zich meer kunnen richten op de begeleiding van meerdere vrouwen. Ten slotte is meer onderzoek naar vrouwelijke gedetineerden aan te bevelen. Een genderspecifieke aanpak betreffende de re-integratie van vrouwelijke gedetineerden staat ter discussie vanwege het gebrek aan informatie uit wetenschappelijk onderzoek.
60
Literatuurlijst Adler, F. (1974). Sisters in crime: The rise of the new female criminal. New York: McGraw-Hill. Belknap, J., Dunn en M., Holsinger, K. (1997). Moving toward juvenile justice and youth-serving systems that adress the distinct experience of the adolescent female. A report to the Governor. Columbus, OH: Office of criminal justice services. Bennink, T. (1993). Aandacht voor ondergeschoven nooit tevergeefs. Vrijspraak, 10 (7) 14-17. Beth, E. (1999). Exploring the link between violence against women and women’s involvement in illegal activity. Chicago: University of Illinois. Bhavnani, K-K. en Davis, A. (1995). Incarcerated women: transformative strategies. In: Gevangen vrouwen, over criminaliteit en detentie. Amsterdam: Nemesis Bloom, B., Owen, B. en Covington, S. (2002). A theoretical basis for gender-responsive strategies in criminal justice. Illinois: National Institute of Corrections Gender-Responsive Strategies: Research, Practice and Guiding Principles for Women Offenders Report. Bloom, B., Owen, B. en Covington, S. (2003). Gender-responsive strategies: Research, practice and guiding principles for women offenders. National Institute of Corrections, U.S. Department of Justice. Bloom, B. en Covington, S. (1998, november). Gender-specific programming for female offenders: what is it and why is it important? Paper presented at the annual meeting of the American Society of Criminology, Washington, D.C. Bonta, J., Pang, B. en Wallace-Capretta, S. (1995). Predictors of recidivism among incarcerated female offenders. Prison journal, 75 (3) 277-294. Bylington, D. (1997). Applying relational theory to addiction treatment. In: S.L.A. Straussner en E. Zedner (red.), Gender and addictions: men and women in treatment. Northvale: Aronson. Carlen, P. en Worrall, A. (2004). Analysing women’s imprisonment. Willan publishing: Devon Centraal Bureau voor de Statistiek (2005). Kenmerken van de gedetineerde bevolking.
61
http://statline.cbs.nl/StatWeb/table.asp?LYR=G3:0&LA=nl&DM=SLNL&PA=37264&D1=a,!720&D2=a&D3=a&D4=a&D5=l&STB=G4,G2,G1&HDR=T. 3-11-2006 Centraal Bureau voor de Statistiek (2006). Bijna 18 duizend gedetineerden. Webmagazine, 7 augustus. http://www.cbs.nl/nl-nl/menu/themas/mens-maatschappij/rechtsbeschermingveiligheid/publicaties/artikelen/2006-1964-wm.htm. 3-11-2006 Chesney-Lind, M. (2001). Girls, violence and delinquency. In: S.O. White (red.), Handbook of youth and justice (p.135-158). New York: Kluwer Academic/Plenum. Covington, S.S. (1998, november). The relational theory of women’s psychological development: implications for the criminal justice system. Paper presented at the annual meeting of the American Society of Criminology, Washington, D.C. Covington, S.S. (2002a). A woman’s journey home: challenges for female offenders. Washington, DC: The Urban Institute. Covington, S.S. (2002b). Helping women recover: creating gender-responsive treatment. In: S.L.A. Straussner en S. Brown (red.), The handbook of addiction treatment for women: theory and practice. Jossey-Bass. Covington, S.S. en Bloom, B.E. (2003). Gendered justice: Women in the criminal justice system. In: B.E. Bloom (red.), Gendered justice: addressing female offenders. Carolina Academic Press. Daly, K. (1992). Women’s pathway to felony court: Feminist theories of lawbreaking and problems of representation. Review of law and women’s studies, (2) 11-52. Daly, K. en Chesney-Lind, M. (1988). Feminism and criminology. Justice Quarterly, (5) 497-538. Dienst Justitiële Inrichtingen (2000). Maatschappelijke integratie van vrouwelijke gedetineerden. Samenwerkingsconvenant. Den Haag: DJI. Dienst Justitiële Inrichtingen (2002). Vrouwen in Detentie. Concernstaf uitvoeringsbeleid, afd. informatieanalyse en documentatie. Dienst Justitiële Inrichtingen (2003). Gedetineerd in Nederland. Concernstaf uitvoeringsbeleid, afd. informatieanalyse en documentatie.
62
Devlin, A. (1998). Invisible women. Winchester: Waterside press Duijvenbooden K. van (2005). Naar een sluitende overdracht. Proces, (6) 212-217. Eaton, M. (1993). Women after prison. Buckingham: Open University Press. Hannon, F., Keleher C. en Friel S. (2000) General healthcare study of the Irish prison population. Dublin: Staatsuitgeverij. Heidensohn, F. (2002). Gender and crime. In: M. Maguire, R. Morgan, R. Reiner (red.) The Oxford Handbook of Criminology. Oxford: University Press. Hoeymakers, T. (2005). ‘Toekomst in Balans’. Re-integratie van vrouwelijke gedetineerden. Voorstel meerjarenplan 2005-2008. Kelk, C. (2003). Nederlands Detentierecht. Deventer: Kluwer. Kersten, J. (1989). The institutional control of girls and boys. An attempt at a gender-specific approach. In: Cain, M. (red.) Growing up good. Policing the behaviour of girls in Europe. London: Sage Publications. Koster, A. (2005). Evaluatie ‘Toekomst in Balans’. Rapportage voor de eindevaluatie van het EQUAL-project ‘Toekomst in Balans’. ’s-Hertogenbosch: PSW onderzoek. Lanier, M. en Henry, S. (2004). Essential criminology. Colorado: Westview Press. Lissenberg, E. (1995). Vrouwencriminaliteit en feminisme in de criminologie. In: B van Dam, A. Fuldauer, R. Römkens, H. Verrijn Stuart en R. Wolleswinkel (red.), Gevangen vrouwen. Amsterdam: Nemesis essays. Miller, J.B. (1976). Toward a new psychology of women. Boston, MA: Beacon Press. Ministerie van Justitie (2005). Terugdringen Recidive. Gedragsinterventies. Den Haag. Ministerie van Justitie (2006). Doorlichting - PI Utrecht locatie Nieuwersluis. Inspectie voor de Sanctietoepassing. Den Haag.
63
Morash, M. (2006). Understanding gender, crime and justice. Thousand Oaks: Sage publications Inc. Projectbureau ‘Toekomst in Balans’ (2005). Methodiekbeschrijving ‘Toekomst in Balans’. Evertsoord: PIV Ter Peel. Program Strategy for Women Offenders August 2004.
Geraadpleegd: 4 juli 2006 Rutenfrans, C. (1989). Criminaliteit en sexe. Een verklaring voor de verschillen in het criminele gedrag van vrouwen en mannen. Arnhem: Gouda Quint. Schrils, J.M.R. (2002) Nèt loke falta. Rapport adviescommissie Antilliaans medeburgerschap. Justitiële Verkenningen, 28 (1). 90-98. Steffensmeier, D. en Emilie A. (1998). The Nature of Female Offending: Patterns and Explanations. In: Zaplin, R (red.), Female Offenders: Critical Perspectives and Effective Intervention. Aspen: Gaithersburg, Md. Stichting Exodus (z.j.). Voor wie is Exodus bedoeld? Informatie voor verwijzers. Leiden: Stichting Exodus Nederland. Trimbos Instituut 2007. Geraadpleegd: 29 januari 2007 Tweede Kamerfractie ChristenUnie (2005). Voorkomen is beter dan wéér voorkomen. Een notitie van de ChristenUnie over schuldenproblematiek tijdens en na detentie, gedetineerdenarbeid, recidive en mogelijke oplossingen. Verhoeven, J, Toemen, R. en Dekkers, L. (1995). NOW of nooit; trajectbegeleiding in de penitentiaire inrichting voor vrouwen. ’s-Hertogenbosch: Provinciaal Steunpunt Werkgelegenheid, PI Breda, PI Ter Peel. Verrijn Stuart, H. (1993). Gevangen vrouwen. Naar een detentiebeleid voor vrouwen als vrouwen. Proces, 71 (7), 170-181. Verrijn Stuart, H. (1995). Meer dan vrees alleen. In: B van Dam, A. Fuldauer, R. Römkens, H. Verrijn Stuart en R. Wolleswinkel (red.), Gevangen vrouwen. Amsterdam: Nemesis essays.
64
Vijfhuize, P. en Moerings, M. (2005). Exodus, de weg terug naar de samenleving. Proces, (6) 239246. Warren, J., Burnette, M., South, S., Chauhan, P., Bale, R. en Friend, R. (2002). Personality Disorders and Violence Among Female Prison Inmates. The Journal of the American Academy of Psychiatry and the Law. (9) 30-502 Wolleswinkel, M.W. (1997). Gevangen in moederschap. Deventer: Gouda Quint. Wolleswinkel, M.W. (2001). Vrouwen in detentie. Deventer: Gouda Quint.
65
Bijlagen 1. Kenmerken van deelneemsters van TIB Leeftijd bij begin van de detentie Woonplaats Burgerlijke staat Aantal kinderen Religie Land van herkomst Indien niet in Nederland geboren, verblijfsduur in Nederland Uitkeringen Opgelegde bruto strafduur Penitentiaire Inrichting 1 Penitentiaire Inrichting 2 Penitentiaire Inrichting, laatste Detentieverleden Eerdere delicten Delicttype Duur traject in maanden Hoofddoel traject Doel 2 traject Doel 3 traject Traject afgemaakt Reden niet afgemaakt Gewenste woonplaats Gezondheidsconditie lichamelijk Gezondheidsconditie geestelijk Problemen t.a.v. drugs Problemen t.a.v. alcohol Problemen t.a.v. gokken Problemen t.a.v. medicijnen Schulden Opleidingsniveau Soort werkervaring Ingeschreven bij Zorgconcept
66
Duur traject bij Zorgconcept Zorgconcept afgemaakt Zorgconcept vermeld in trajectplan Ingeschreven bij Exodus Duur traject bij Exodus Exodus vermeld in trajectplan Ingeschreven bij Humanitas Duur traject bij Humanitas Humanitas vermeld in trajectplan Welke intramurale interventies zijn er gepleegd (opleiding/training, computerlessen, budgetteringscursus, Nederlandse les, inburgeringcursus, loopbaanonderzoek, baan- en beroepenoriëntatie, sollicitatietraining, stage, arbeidstoeleiding, werkervaring, CWI, Reclassering, verzekeringen, schuldenproblematiek, huisvesting, zorg kinderen, sociaal netwerk-relatie, delictverwerking, psychotherapie, sociale vaardigheden, assertiviteitscursus, verslavingszorg) Welke extramurale interventies zijn er gepleegd (relaties, opleiding/training, identiteitsdocumenten, inkomen/contacten CWI, huisvesting, medische zorg, UWV, verslaving, verzekeringen, zorg kinderen, schuldenproblematiek, arbeidstoeleiding, dagbesteding, sollicitatietraining, aanpak trauma's, psychische ondersteuning, sociale activering/vrije tijdsbesteding, beroepskeuzetest, budgetteren, sociale vaardigheidstraining, loopbaanonderzoek en overige)
67
2. Interview met Respondent 1, Projectleider ‘Toekomst in Balans’ Sinds wanneer bent u bezig met het project? Op 15 november 2001 is TIB gestart en per 1 januari 2001 is er begonnen met de voorbereidingen. Daarvoor heb ik van 1993 tot 1997 in Ter Peel samen met ITB-er Marjan Bruil de trajectbegeleiding als methode vormgegeven. Vervolgens ben ik bij een fusie tussen Ter Peel en Maashegge, overgeplaatst naar de manneninrichting Maashegge om als ITB-er te werken. In 2001 ben ik weer terug gekeerd in Ter Peel als projectleider van TIB. Hoe is het tot stand gekomen? De grondslag van TIB ligt in het Convenant Maatschappelijke Integratie Vrouweninrichtingen, met als doel het tot stand brengen van een betere samenwerking tussen de vrouweninrichtingen door middel van het creëren van netwerken tussen de inrichtingen. Eén van de uitgangspunten van dit convenant was het aanstellen van een coördinator die de verbeteringen zou regelen en ik ben tevens benaderd om uit te vinden wat de mogelijkheden waren om de netwerken te financieren. Deze financiering is van ESF EQUAL gekomen. Daarnaast moesten de nazorgpartners die het circuit al had, benaderd worden. Grootste nazorgpartners bij aanvang van het project waren FNV Brug- en Instroomprojecten en Humanitas, dit in tegenstelling tot Zorgconcept die het op dit moment is. De nazorgpartner FNV Brug- en Instroomprojecten werd, echter op 18 november 2001 failliet verklaard en hierna heb ik Roland Wolters van Stichting Zorgconcept benaderd en in januari 2002 is Zorgconcept toegetreden tot TIB. In 1e instantie waren partners in TIB DJI, Humanitas en Zorgconcept. Stichting Exodus Venlo, nam toen deel als een bestuur in oprichting, zij zijn later formeel als stichting toegetreden tot het project, ESF/EQUAL vereist een eigen cofinanciering van 50 procent die door de aangesloten partners gezamenlijk opgebracht moeten worden. Waarom was het project nodig? Er waren destijds vijf vrouweninrichtingen die op het gebied van re-integratie allemaal op eigen houtje bezig waren, waardoor bij overplaatsing van een vrouw iedereen weer opnieuw van voor af aan begon met intake etc. Er moest een circuit komen zodat de inrichtingen beter gingen samenwerken en de reintegratie beter en efficiënter kon worden uitgevoerd, waardoor middelen en menskracht efficiënter werden ingezet . Daarnaast moest er een connectie worden gemaakt met het re-integratiewerk voor als de vrouwen uit detentie kwamen.
68
Wat waren uw verwachtingen van het project? En zijn aan deze verwachtingen voldaan? Ik kreeg in 1e instantie een dienstverband van een jaar, waardoor ik met het idee van ervaring opdoen en nieuwe netwerken creëren het project in ging. Het was dan ook boven mijn verwachting toen daadwerkelijk de subsidie van ESF werd toegewezen en het project ook echt van start kon gaan. En als ik terug kijk op EQUAL 1 dan heeft het zeker aan mijn verwachtingen voldaan. Bij de inrichtingen zie je niet meer het in hokjes denken, maar een netwerk waarin ze elkaar vinden en ze elkaars deskundigheid waarderen. In het begin van het project stonden de inrichtingen, en ik denk hierbij met name aan de uitvoerenden, een beetje wantrouwig tegenover elkaar en waren niet bereid tot informatie-uitwisseling, maar nu staat openheid, respect en vertrouwen centraal in hun samenwerking. Daarnaast is er ook een link gevormd vanuit de inrichtingen met de nazorgpartners en de buitenwereld. Wat me is tegen gevallen, is het uitblijven van de officiële erkenning vanuit DJI. Dit vind ik vooral frustrerend omdat DJI ook een partner van het project is. Zou u iets aan TIB willen veranderen? Zo ja, wat? Een officiële keten van het project maken met een coördinatiepunt waaruit voor vrouwen zaken kunnen worden opgezet. In 2008 loopt het project af en het geheel moet dan niet gaan versnipperen, een netwerk onderhouden is namelijk moeilijker dan een netwerk opzetten en zonder de officiële erkenning voor het project zal dit moeilijk worden. Ik voorzie daarom dat het uit elkaar gaat vallen. Daarnaast zou ik graag willen zien dat ketenpartners die niet mee willen doen aan het project, zoals de Reclassering, het nut van dit project voor hun werk gaan inzien en er een actieve bijdrage aan willen leveren. Wat vindt u van het beleid t.o.v. de re-integratie van gedetineerde vrouwen? Het gaat teveel uit van projecten die bedacht zijn door mensen die achter een bureau op een kantoor zitten en er wordt te weinig gekeken naar de succesvolle plannen die al lopen in de praktijk. Daarnaast moet er werkelijk gekeken worden naar een genderspecifieke aanpak, deze is noodzakelijk. Het beleid gooit namelijk alles op één hoop omdat het teveel wordt geleid door bezuinigingen. Beleid moet efficiënt en effectief zijn, maar dit moet niet ten koste van alles gaan. Bedankt voor het interview en wilt u nog iets toevoegen? Mijn gevoel is dat DJI de positieve elementen van het project nog te weinig een plek kan geven in hun beleid en dat is heel frustrerend; maar wie weet wat de toekomst ons nog brengt, ik heb nog een jaar.
69
3. Interview met Respondent 2, Case manager Zorgconcept Hoe lang werkt u als case manager bij Zorgconcept? Vanaf oktober 2002, dus dat is vier jaar. Ik ben de eerste die aangenomen is voor het project TIB bij Zorgconcept. Ik was eerst trajectbegeleider in Ter Peel. Wat zijn uw werkzaamheden? Ik begeleid nu vooral mijn collega’s in hun werk. Daarnaast begeleid ik nog enkele vrouwen. Maar ik zal de werkzaamheden van de case manager wel uitleggen. Als case manager leer je de vrouw 3 maanden voordat ze uit detentie komen kennen en dan ga je kijken wat moet er worden gedaan, idealiter. Je kijkt wat er al gedaan of wat er nog niet gedaan is. We noemen dit de verkorte intake, ITB-ers leveren het trajectplan aan en wij doen de intakes op 9 tot 12 maanden voordat ze in vrijheid worden gesteld. We gaan dus eerst een verkorte intake doen voor alle vrouwen die aangemeld zijn, dan gaat de case manager kijken of de vrouw geschikt is om in traject te komen bij ons. Er wordt gekeken of er al dingen voor Humanitas zijn, of er al doorverwezen kan worden. We kunnen dan ook meteen uitslag geven of wij haar wel of niet in traject nemen. Vervolgens als iemand wel bij ons in het traject komt dan begint de grote intake en dan gaat het echt de diepte in. Dan kun je ook vaststellen, hoe daadkrachtig ze is, welke problematiek zit er omheen en dan komt er ook een lijst van ‘things tot do’ die je intern kunt afstemmen met de MMD-er en de ITB-er. Je kunt dan ook meteen aan de slag met het programma voor die vrouw. Dus de taken van een case manager is afstemmen waar iemand staat als ze uit detentie komt. Vervolgens is het onze taak alles aan te pakken rondom de vrouw wat nodig kan zijn om ervoor te zorgen dat straks die arbeid of scholing lukt. Sociale activering mag ook, maar ideaal is dat iemand arbeid of scholing heeft. In Duitsland is uitgewezen dat dat het beste is, ze hebben dan de minste kans op recidive. En ja, uiteindelijk heb ik ook mede bij Zorgconcept alle case managers aangenomen. We hebben voornamelijk mensen aangenomen die op die arbeidsmarkt heel veel ervaring hebben, ook ervaring hebben met moeilijk plaatsbare doelgroepen, want daar behoren gedetineerden ook toe. Wat had u van TIB verwacht? Ja, eigenlijk alles wat eruit gekomen is, een groot samenwerkingsverband tussen de vier vrouweninrichtingen, destijds waren het er vijf. Dat je ook zorgt dat de nazorg goed geregeld is. Dit werkt eigenlijk heel erg goed. Zou u iets aan TIB willen veranderen? Zo ja, wat? Ja, ik zou willen dat er een groot PR-offensief kwam, omdat we helemaal niet gezien worden bij DJI en bij de gemeentes. Ja, ik zou willen dat we met z’n allen door kunnen gaan naar 2007 en we hadden veel eerder met onderzoek moeten beginnen, veel eerder. Dat vind ik echt een heel groot manco.
70
Eigenlijk hebben we daar al heel lang om geroepen, het kwam er maar niet van en nu loop je dus achter de feiten aan. Als we nou met cijfers hadden kunnen bewijzen dat het wel werkt of dat het niet werkt, meten is weten, dan hadden ze ons ook serieus genomen. En ik denk ook wel dat, als we vanaf het begin meteen begonnen waren met een onderzoek, dan had je op die punten kunnen registreren. Maar ja, ik heb het toen zo bedacht en dat vind ik toch wel heel slecht. Volgens mij is het ook heel slecht dat we van af het begin niet gezamenlijk geregistreerd hebben. Ik heb dat toen bedacht omdat er iets moest komen en vervolgens krijg je het zo druk dat er niet de aandacht was om het beter te maken of hiaten te zien. Je bent er inhoudelijk zo druk mee bezig dat je geen afstand meer kunt nemen. Ik heb op dag één dat ik begon bij Zorgconcept een tweede case manager aangenomen, die kwam een maand later werken. Ik had toen vier cliënten vanuit mijn ITB- functie uit Ter Peel meegenomen. Ik ben toen de inrichtingen ingegaan om reclame te maken en ik heb een werkplan geschreven wie primair die cliënten zijn. Dat zijn allemaal dingen die we toen goed neer hadden moeten zetten, maar dat is niet gebeurd. Belangrijke dingen kregen we er ook wel uit, zoals waar kwamen ze vandaan en waar willen ze naar toe, ik bedoel we hebben wel gemeten maar niet gezamenlijk als TIB en dat is slecht. Hoe lang werkt u al met vrouwelijke (ex-) gedetineerden? 20 of 21 jaar, alleen bij Ter Peel Hebt u voorheen ook met mannelijke (ex-) gedetineerden gewerkt? Nee Wat vindt u van het beleid t.o.v. de re-integratie van gedetineerde vrouwen? Ik vind gewoon dat er niets tot weinig is geregeld, nu start eindelijk vanaf dit jaar ‘Terugdringen Recidive’ binnen Justitie en gemeentes kijken wat ze kunnen betekenen. Maar voor de rest, ja het is niet voor niets dat TIB zo nodig was, we zijn gewoon in een gat gesprongen dat ontstaan is toen de Reclassering zijn vingers van de ex-gedetineerden af moest trekken. Want eerst deed de Reclassering dat en nu mogen ze het alleen doen bij de mensen die verplicht reclasseringcontact hebben. Het is gewoon slecht beleid. Als ik nu kijk wat ze doen dan zitten er heel veel goede dingen in en ik zie ook dat het in de toekomst veel beter gaat worden, maar het duurt heel lang. Ik ben op al de regiodagen geweest die er zijn en ik hoor overal hetzelfde: gemeentes vragen geld van Justitie om de nazorg te regelen en Justitie zegt geen verantwoordelijkheid meer te hebben na de einddatum van detentie. Zij leggen het weer bij de gemeentes neer. Vervolgens wordt het probleem naar elkaar toegeschoven. Je ziet wel dat gemeentes naar elkaar komen, maar dan nog denk ik, een gemeentelijke case manager kan niet leveren wat wij leveren, want die hebben een case-load van 135 vrouwen en die kun je niet thuis gaan begeleiden. Daar gaat het om een uitkering en niet iedereen van onze vrouwen heeft een uitkering. Dus nee, ik vind het gewoon slecht geregeld in Nederland voor ex-gedetineerden.
71
Hoe zou u het regelen? Ik zou als ik de gemeente was, één persoon op de ex-gedetineerde vrouwen zetten en die moet dan zorgen dat het geregeld wordt wat betreft die vrouwen. Nog beter is het, als in elke inrichting waar vrouwen zitten die zorg behoeven, een neutraal persoon wordt aangesteld, die hetzelfde doet als iemand van ons of Humanitas: iemand coachen totdat een netwerk gesloten is. Dat is het meest ideaal. Als ik op de regiodagen ben en hoor hoe het speelt en wat de problemen zijn voor de toekomst dan denk ik daar zit het hem in. Er zit gewoon een gat tussen de VI-datum en het tijdstip dat ze uiteindelijk aan de zorg van de gemeente of een ander re-integratiebedrijf worden toevertrouwd. Ik zou dat gat beslechten, zorgen dat daar iemand boven op zit, al is het maar voor een paar maanden, iemand die daar coacht. Dan moeten ze de eerste teleurstellingen incasseren, als je ze dan niet boven water houdt dan verdrinken ze en dan kunnen ze zelf niet meer boven komen. Waar loopt u tegen aan bij de begeleiding van vrouwen? Dat we landelijk zijn is heel goed, tegelijkertijd is het ook een nadeel. Want dit houdt ook in dat je in heel veel gemeentes een netwerk op moet bouwen en voordat je dat gedaan hebt, zijn er alweer mensen weg omdat je bij de gemeente steeds verschillende mensen hebt zitten. Dus geen vaste contactpersonen bij de gemeente, identificatiebewijzen die er niet zijn, die niet geldig zijn, daar begint het, zonder identificatiebewijs geen uitkering, geen lening. Geen woonhuisvesting, dat is een groot probleem. Grote schulden en als ze schulden bij het CJIB hebben, dan kunnen ze ook niet in aanmerking komen voor schuldhulpverlening. Men wil daar geen regelingen treffen. Dat zijn de enige schuldeisers die geen regelingen willen treffen en die zitten ook weer bij het Ministerie van Justitie, dus je zou toch zeggen als dit zo’n groot probleem is dan zouden we daar toch wat aan moeten doen. Op de regiodagen hoor je van de overkoepelende instantie dat ze in gesprek zijn met het CJIB maar er gebeurt gewoon niets. Gemeentes hebben ook duidelijk kritiek; geen identificatiebewijs als ze eruit komen, CJIB die schulden niet wil regelen, ga zo maar door. We lopen al vier jaar tegen dit soort problemen aan. Hoe ziet u TIB in de toekomst? Ik denk dat wij na 2008 niet meer bestaan. Misschien gaan we nog wel verder als TIB maar dan met een kleine afsplitsing. Misschien dat dan de gemeentes voor nazorg bij ons komen. Ik denk dat de samenwerking tussen de vrouweninrichtingen en de ketenpartners wel zal blijven, maar dat ligt er nogal aan waar wij ons geld vandaan halen want van Justitie krijgen we echt niets en de subsidie houdt ook een keer op. Dus ik denk dat er een afsplitsing komt van de partners van TIB en dat wij het moeten doen met reguliere gelden. Ik denk niet dat de samenwerking tussen de vrouweninrichtingen onderling helemaal weg zal gaan en ook denk ik dat de vrouweninrichtingen met Zorgconcept en Humanitas zullen blijven werken als het geld geregeld is. Maar als dat niet geregeld is dan hebben ze ook geen poot om op te staan.
72
Maar hoe zit het met Zorgconcept als het geld niet geregeld is? Wij doen al mee met aanbestedingen bij de gemeentes. Maar wij zijn ook aan het lobbyen bij de gemeentes, om te zorgen dat er geld bij hun vrij komt om ex-gedetineerde vrouwen door te kunnen verwijzen aan ons. Die trajecten moeten gewoon betaald worden, zoals andere re-integratiebedrijven. Maar het is niet gemakkelijk omdat wij veel meer dan andere re-integratiebedrijven doen, zoals alles opruimen wat er van te voren, voor ze uiteindelijk bemiddeld kunnen worden, in de weg zit. Dat doen de re-integratie bedrijven veel minder dan wij. Het feit dat wij nu al 4 jaar of 5 jaar met exgedetineerde vrouwen werken, zal er misschien voor zorgen dat er een potje voor gemaakt wordt en dat de vrouwen naar ons worden doorverwezen. Zo zou het uiteindelijk moeten gaan. Maar het blijft tot eind 2007 onzeker, denk ik. Dat kun je niet tegen gaan. Maar ik zou het wel heel jammer vinden als de methodiek niet voort zou blijven bestaan, want zo moet er eigenlijk wel gewerkt worden. En het liefst nog veel groter, met meer betrokken partners. Aan de andere kant denk ik dat je ook niet moet willen blijven bestaan door subsidies en fondsen. Ik denk dat je bij een project iets moet ontwikkelen en dat je uiteindelijk moet zorgen dat het regulier door kan blijven bestaan, er is niets wat met subsidies kan blijven bestaan. Maar maak het maar eens kenbaar bij gemeentes en Justitie, die hebben een systeem van het houdt op bij de poort. En dat ze dan uiteindelijk die mensen weer terug krijgen omdat ze niet begeleid zijn, dat is kennelijk weer een zorg voor later. Ik weet het niet maar de denkwijze zou moeten zijn: ‘Doe wel iets in die pot, want wij willen ze niet terug hebben’. En dan komen we weer bij het begin uit, daarom hadden wij dat onderzoek al veel eerder moeten doen. En daarom hadden wij moeten meten wat wij ingezet hebben en dat hebben we veel te weinig gedaan. En Justitie is heel erg van meten is weten. Het moeten harde feiten zijn. Bedankt voor het interview en wilt u nog iets toevoegen? Nee.
73
4. Interview met Respondent 3, ITB-er Hoe lang werkt u al als ITB-er? Als ITB-er vanaf 1993. Daarvoor was ik werkzaam als onderwijskracht en daarvoor ook als vormingsleidster in Ter Peel. Wat zijn uw werkzaamheden? Er zit in mijn werkzaamheden een flink stuk administratie, maar dat komt ook vooral omdat wij met ESF subsidie werken. Daarnaast gesprekken voeren, zoals intake gesprekken, voortgangsgesprekken en begeleidingsgesprekken. Begeleiding naar de werkplek toe, begeleiding op de werkplek, coaching. Interne opleidingen plannen en opzetten, organiseren. In hoeverre heeft het project TIB invloed op uw werkzaamheden? Zijn ze veranderd? Ja natuurlijk, want dit project maakte wel dat we gingen samenwerken met de andere vrouweninrichtingen. Ik denk door de maandelijkse bijeenkomsten leer je elkaar ook beter kennen, weet je ook meer wat je inhoudelijk doet. Je maakt ook afspraken dat de inrichtingen niet dezelfde cursussen aanbieden en daarnaast bespreek je ook inhoudelijk de trajectplannen onderling. Verandering in mijn werkzaamheden is het bijhouden van meer administratie. Je moet nu eerder de plannen klaar hebben. Meer vergaderingen. Overdracht naar de vervolginrichtingen en/of ketenpartners. In het begin was de samenwerking ook om het financieel af te dekken. Alleen dat is niet echt van de grond gekomen, want Breda en Ter Peel hebben ESF subsidie en bij de andere inrichtingen zouden de directeuren een budget van de inrichting beschikbaar stellen en dat is eigenlijk niet echt van de grond gekomen. Wat had u van TIB verwacht? Dat we als vrouweninrichtingen op de kaart zouden staan. Het leek of het eerste jaar iets bereikt was, nu zijn de geluiden anders. Wat me eigenlijk ook verbaast is dat ‘Den Haag’ zo weinig kijkt naar wat voor goede dingen er in de praktijk al zijn en dan vind ik dat wij een goed ding zijn, zonder meer. Misschien kun je zeggen, achteraf, dat er te weinig aan PR gedaan is, gelobbyd in ‘Den Haag’. En op het gebied van de samenwerking in TIB zijn die verwachtingen uitgekomen? Ja, één van de sterke kanten is dat je juist één keer per maand samen aan tafel zit tijdens het TOV, dat je dingen moet laten zien en dat je daar ook op afgerekend kan worden of dat mensen kritisch kunnen zijn. En dat je elkaar leert kennen, ik pak nu ook veel makkelijker de telefoon als ik vragen heb. Nu ligt het accent meer op de toekomst, de nieuwe ontwikkelingen.
74
En de samenwerking met nazorgpartners? Ja hetzelfde, laatst was ik op zoek naar een plek in de catering in Rotterdam. Toen heb ik via via een paar lijntjes kunnen leggen waardoor ik uiteindelijk een paar plekken over had en die heb ik vervolgens ook aan Zorgconcept aangeboden. Dat is prima, denk ik. Bij Humanitas precies hetzelfde. Ik kreeg laatst een telefoontje van een vrouw die hier vijf jaar geleden al is weggegaan, huilend omdat haar ex-partner over haar heen loopt en haar mishandelt. Maar ja, ik zat hier in Ter Peel en zij woont in Tilburg, maar het klonk wel echt heel erg. Daarna heb ik iemand van Humanitas gebeld en gevraagd of zij niet iemand wist in Tilburg die naar die vrouw kon gaan. Vervolgens heeft zij een collega gebeld en die heeft ook contact met de vrouw gehad en dit weer terug gekoppeld. Zou u iets aan TIB willen veranderen? Zo ja, wat? Nee, het project zelf loopt goed, de informatievoorziening is goed geregeld, je wordt goed op de hoogte gehouden van alles, themadagen etc. Over het algemeen is dat allemaal goed geregeld. Misschien hadden we achteraf meer moeten lobbyen en meer aan PR moeten doen, dan hadden we misschien meer poten aan de grond gekregen in ‘Den Haag’. Hoe ziet u TIB in de toekomst? Daar heb ik me eigenlijk niet echt een beeld van gemaakt. Ja, ik denk als TIB zou blijven bestaan dan zou dat een winst zijn. Als het een functie krijgt binnen de hele vrouwendetentie dan zou het winst zijn, maar ik zie het nog niet. Ik heb ook geen verwachtingen, ik heb wel hoop natuurlijk maar ik weet ook niet hoe het hier met de nieuwe inrichting, DBM-V zal lopen. Hoe lang werkt u al met vrouwelijke gedetineerden? vanaf 1988. Heeft u voorheen ook met mannelijke gedetineerden gewerkt? Ja, maar wel ruim 20 jaar geleden. Zo ja, in hoeverre verschillen zij van vrouwelijke gedetineerden? Mannelijke gedetineerden zijn wat tammer dan vrouwen. En verder doen mannen heel andere dingen, veel mannen moesten er bijvoorbeeld nog hun rijbewijs halen. Verder hebben we een project alcoholmisbruik gehad en basiseducatie. Vrouwen laten niet zo met zich sollen, bij hun hoef je vandaag niet dit te zeggen en morgen dat, daar zullen ze wat over zeggen. Ze zullen het ook niet snel vergeten. Er gebeurt wat meer. Mannen hebben ook meer een achterban, dingen zijn thuis gewoon geregeld. Ze vinden het jammer dat ze vast zitten, maar ja dat is het risico van het vak. En bij vrouwen merk je toch dat ze of heel jong zijn of ze hebben heel veel kinderen, zijn hun huis kwijt, hebben heel veel schulden, hebben zich altijd afhankelijk opgesteld, hebben nooit echt een keuze gemaakt om
75
ergens voor te gaan. Met vrouwen is er gewoon veel meer aan de hand, veel complexer. Het werkt ook niet om alleen te kijken naar werk, opleiding, schulden en dan ervan uitgaan dat het dan wel goed gaat. De reden dat ze in detentie komen heeft ook wat met hun persoonlijkheid te maken en met welke keuzes ze maken, je moet ze ook een spiegel voorhouden. Ik denk dat vrouwen grotere problemen hebben dan mannen, omdat mannen toch vaak een achterban hebben. Ik vind dat het bij vrouwen wat triester is, dan bij mannen. Veel vrouwen moeten het doen met het geld dat ze hier verdienen, 64 eurocent per uur. Ze krijgen dan geen financiële steun van buitenaf. Daarnaast hebben vrouwen ook anderen nodig, die moet je niet isoleren. Hun delict is ook vaak terug te voeren naar de relatiesfeer. Bij mannen is dit veel minder. Speelt verslaving (drugs) een andere rol bij gedetineerde vrouwen dan bij gedetineerde mannen? In principe doen we niks met vrouwen die nog acuut verslaafd zijn, maar we hebben wel vrouwen die een drugsverslaving hebben gehad. In de inrichting heeft een collega een scriptie geschreven over veelplegers. Daarin kwam naar voren dat vrouwen vaak in de prostitutie terechtkomen en verslaafd raken door hun verleden van bijv. misbruik, incest. En dan zou het drugsgebruik haast meer zijn bij vrouwen dan bij mannen, denk ik. De beginsituatie is bij vrouwen anders dan bij mannen. Is er een ander beleid nodig voor mannen en vrouwen op het gebied van re-integratie? Ja, dat vind ik heel duidelijk. Het is toch wezenlijk anders bij mannen of bij vrouwen. Alleen al de zorg voor de kinderen, dat zal bij mannen ook wel aan de orde zijn, maar bij vrouwen is dit veel indringender. De detentie van de vrouw wordt bepaald door hoe goed of slecht het met de kinderen gaat. Daar moet je rust creëren, want dan gaat het met de moeder ook goed. Vrouwen zijn meer verantwoordelijk voor hun eigen detentie, de deuren zijn hier binnen allemaal open. Vrouwen blijken een mate van vrijheid aan te kunnen. Mannen gaan, denk ik, meer voor het geld, prestige. Vrouwen, denk ik, meer voor werk waarbij ze zich goed voelen, waar ze iets kunnen betekenen. Wat vindt u van het beleid t.o.v. de re-integratie van gedetineerde vrouwen Het leek erop dat we de goede kant uit gingen. Nu, in het kader van bezuinigingen, lijkt het er niet meer zoveel toe te doen. Beveiliging is belangrijker. Hoe zou u het regelen? Meer persoonlijk contact en dat er meer per vrouw wordt bekeken naar wat ze nodig hebben en ze dat geven. Dat je een stukje beloning ook kunt geven per persoon en dat je ook bij een werkgever kunt aangeven waarom ze deze persoon toch een kans moet geven, meer behandeling op maat. Nu zijn we in Ter Peel gewend dat een vrouw buitenkomt met een goed gevuld rugzakje. De toekomst lijkt erop dat ze met een mager rugzakje buiten komen te staan. En dan moet je al weer gelijk gaan werken voor
76
je uitkering. Op zich niets mis mee maar in de praktijk blijkt dat vrouwen ook weer tijd nodig hebben om hun zorgtaken op zich te nemen. Bedankt voor het interview en wilt u nog iets toevoegen? Ik hoop dat door jullie onderzoek de gedetineerde vrouwen in ieder geval in ‘Den Haag’ meer in beeld worden gebracht. En dat cijfers duidelijk maken wat wij, werkers, misschien al langere tijd weten. Misschien moeten bepaalde cijfers en effecten ook financieel vertaald worden. Ik heb geen idee waar ‘Den Haag’ ontvankelijk voor is.
77
Lijst van afkortingen CJIB
Centraal Justitieel Incasso Bureau
COV
Categoriaal Overleg Vrouweninrichtingen
CWI
Centrum voor Werk en Inkomen
DJI
Dienst Justitiële Inrichtingen
ESF
Europees Sociaal Fonds
ITB-er
Individuele Trajectbegeleider
MMD-er
Medewerker Maatschappelijke Dienstverlener
PI
Penitentiaire Inrichting
PIW-er
Penitentiair Inrichtingswerker
PTSS
Post Traumatische Stress Stoornis
RISc
Risico Inschattings Schalen
TIB
Toekomst in Balans
TOV
Traject Overleg Vrouwen
TR
Terugdringen Recidive
UWV
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
VI-datum
Vervroegde Invrijheidstelling - Datum
78