Arbeidsparticipatie van vrouwen met kinderen in Nederland
Naam:
Maaike Reimert
Collegekaartnummer:
0598313
Datum:
25 mei 2009
Voor vak:
Bachelorscriptie 1
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1: Inleiding
4
Hoofdstuk 2: Huidige regelingen voor vrouwen met kinderen
6
2.1
Inleiding
6
2.2
Arbeidsaanbod vrouwen met kinderen
6
2.3
Huidige regelingen
7
2.3.1 Kinderopvang
8
2.3.2 Verlofregelingen
9
2.3.3 Fiscale stimuleringsmaatregelingen
10
Hoofdstuk 3: Nieuwe regelingen doorgerekend
13
3.1
Inleiding
13
3.2
Uitbreiding opvangmogelijkheden
13
3.3
Daling kostprijs buitenschoolse opvang
13
3.3.1 Substitutie
14
3.3.2 Aanbod opvang
14
3.3.3 Slechte informatie
15
MIMIC-model
15
3.4.1 Gesubsidieerde kinderopvang
16
3.4.2 Betaald ouderschapsverlof
16
3.4.3 Betaald langdurig zorgverlof
18
3.5
Kanttekeningen bij de onderzoeken
19
3.6
Verbetering dagarrangementen
19
3.4
Hoofdstuk 4: OECD-landen met hoge arbeidsmarktparticipartie van vrouwen 4.1
Inleiding
20
4.2
Ontwikkelingen in OECD-landen
20
4.3
Financiële voordelen
21
4.3.1 Voorbeeldlanden
22
4.3.2 Uitgaven kinderopvang
22
4.3.3 Financiële ondersteuning
23 2
4.4
Ouderschapsverlof
24
4.4.1 Duur van het verlof
24
4.4.2 Duur ouderschapsverlof moeders
25
4.4.3 Verlof en formele opvang
25
Hoofdstuk 5: Conclusie
26
Bibliografie
28
3
H1: Inleiding
Een belangrijke doelstelling van de Nederlandse overheid sinds een aantal jaren is om de deelname aan de arbeidsmarkt te vergroten. Met de toenemende vergrijzing in Nederland is toename van deze deelname noodzakelijk. Het omslagstelsel levert immers in de volgende decennia niet meer voldoende op om de groei van de AOW en de stijgende zorgkosten te financieren. Om een hogere arbeidsparticipatie te bewerkstelligen is het belangrijk te weten waarom mensen er wel of niet voor kiezen deel te nemen aan de arbeidsmarkt. Er werken in Nederland in vergelijking met andere EU-landen relatief veel vrouwen maar ten opzichte van enkele Scandinavische landen blijven we achter. Ook in vergelijking met andere OECD- landen1 participeren relatief veel Nederlandse vrouwen op de arbeidsmarkt maar veel meer dan in andere landen gebeurt dit in deeltijd. De groep deeltijdwerkers omvat 60 procent van alle werkende vrouwen in Nederland (OECD, 2007). Een bijzonder punt van aandacht bij de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen betreft moeders met jonge kinderen. Voor hen geldt steeds de keuze om zelf voor de kinderen te zorgen (en dus niet of minder op de arbeidsmarkt te participeren) dan wel te kiezen voor kinderopvang of het inhuren van een oppas. Deze keuze heeft ook gevolgen voor de arbeidsparticipatie van de partner. Indien de moeder er voor kiest om niet te participeren en de zorg voor de kinderen op zich te nemen, moet de partner vaak extra werken om het inkomensniveau van het gezin op een bepaald niveau te houden. De beslissing om al dan niet zelf voor de kinderen te zorgen en de beslissing van de participatie van de moeder en haar partner zijn onderling gerelateerd. Een belangrijk aspect daarbij is de mate waarin de overheid de keuzes van beide partners wat betreft de combinatie van participatie op de arbeidsmarkt en zorg voor de kinderen kan beïnvloeden. Hiermee kom ik tot mijn onderzoeksvraag: “Op welke manier kan de Nederlandse overheid de arbeidsparticipatie van vrouwen binnen een gezin, met kinderen tot twaalf jaar, laten toenemen?”
1
Organisation for Economic Co‐operation and Development
4
Naast de eerder genoemde bekostiging van de toekomstige pensioenen en de stijging van de zorgkosten zijn er nog meer redenen waarom de overheid zich zou kunnen bemoeien met de verdeling van beschikbare tijd over arbeid en zorg. De overheid kan ook beleidsdoelstellingen formuleren die betrekking hebben op de welvaart van (jonge) kinderen. Zo wordt bijvoorbeeld in Nieuw Zeeland de kinderopvang bevorderd omdat men ervan overtuigd is dat dit goed is voor de ontwikkeling van kinderen (OECD, 2007). Deze overtuiging heerst in Nederland niet. Ook op deze overwegingen zal ik in deze scriptie in gaan. Jongen en van Vuuren (2003) geven in hun artikel aan dat de overheid ook streeft naar gelijkheid tussen verschillende bevolkingsgroepen en daarom regelingen treft die vrouwen er toe aanzetten meer te gaan werken zodat de verhouding mannen/vrouwen op de arbeidsmarkt meer in evenwicht is. De onevenwichtigheid die nu bestaat, resulteert in een lastenverschuiving van vrouwen naar mannen. Doordat er meer mannen voltijd werken betalen zij meer mee aan verlofregelingen en gesubsidieerde kinderopvang dan vrouwen terwijl vrouwen hiervan meer gebruik maken. De structuur van deze scriptie is als volgt. In het volgende hoofdstuk (2) behandel ik de huidige wettelijke en andere regelingen die de verdeling van arbeid en zorg binnen gezinnen met jonge kinderen beïnvloeden. In hoofdstuk drie ga ik in op beleidsvoorstellen die de arbeidsparticipatie van vrouwen ten opzichte van de huidige situatie bevorderen. Vervolgens bespreek ik de landen waarbij de arbeidsparticipatie van vrouwen binnen gezinnen ten opzichte van Nederland en andere OECD-landen hoog is en kijk ik of de methodes die deze landen toepassen ook geschikt kunnen zijn in Nederland. In hoofdstuk 5 staan de conclusies van dit onderzoek.
5
H 2: Huidige regelingen voor vrouwen met kinderen
2.1 Inleiding Er zijn door de Nederlandse overheid verschillende regelingen getroffen voor het bevorderen van de arbeidsparticipatie van moeders. Voordat deze regelingen aan bod komen, richt ik me eerst op de omvang van de arbeidsdeelname van vrouwen met kinderen. Vervolgens bespreek ik achtereenvolgend de regelingen die er in Nederland zijn ter bevordering van de arbeidsparticipatie van moeders.
2.2 Arbeidsaanbod vrouwen met kinderen Om te bepalen of vrouwen afhankelijk zijn van kinderen en de leeftijd van de kinderen bij de keuze om al dan niet betaald werk te verrichten, behandel ik hierna een aantal categorieën.
Tabel 1: Arbeidsparticipatie van vrouwen met kinderen in Nederland Arbeidsparticipatie in Nederland
Geen betaald
< 27 uur
28-34 uur
> 35 uur
2
van:
werk
Vrouwen met kinderen van 0-6 jr.
34%
16,6%
32%
7%
Vrouwen met kinderen van 6-12 jr.
30,3%
17,3%
44,9%
7,5%
Vrouwen met kinderen van 12-15 jr.
29%
16,3%
43,9%
10,8%
(Bron: CBS, 2006)
In bovenstaande tabel zijn de participatiepercentages in kaart gebracht van verschillende groepen vrouwen. De categorieën zijn verdeeld in vrouwen die geen betaald werk doen, deeltijd (minder dan 27 uur werk per week) werken, fulltime (meer dan 35 uur werk per week) werken en een categorie waarbij er 28-34 uur per week gewerkt wordt. Naarmate de kinderen ouder worden neemt het percentage onbetaald werk gestaag af. Deze beweging is omgekeerd bij de categorie fulltime en de categorie waarin 28-34 uur per 2
Deze groep vrouwen heeft geen betaald werk vanwege de zorg voor gezin of huishouden.
6
week gewerkt wordt. Naarmate kinderen ouder worden, neemt het percentage moeders dat deelneemt aan de arbeidsmarkt juist toe. Dit kan te verklaren zijn door het feit dat de hoeveelheid zorg bij oudere kinderen minder wordt, waardoor er meer tijd overblijft om te gaan werken. Het percentage deeltijdmoeders heeft noch een stijgende, noch een dalende lijn. Deze afwijkende beweging zou een gevolg kunnen zijn van een leeftijdseffect. Naast het feit dat oudere kinderen minder zorg behoeven waardoor er voor moeders meer tijd overblijft om betaald werk te doen, moet er ook rekening gehouden worden met een leeftijdseffect. Vrouwen met kinderen tussen de 12-15 jaar zijn van een andere generatie waar het minder gebruikelijk is een baan te zoeken. Deze opvatting kan een verklaring zijn voor het feit dat, in tegenstelling tot de toename van het percentage vrouwen dat fulltime gaat werken naarmate de kinderen ouder worden, de vrouwen die meer deeltijd gaan werken afneemt naarmate kinderen ouder worden. 2.3 Huidige regelingen3 Nu de omvang van het arbeidsaanbod van vrouwen en vooral vrouwen met kinderen in Nederland in kaart is gebracht, ga ik verder met de regelingen die er in Nederland getroffen zijn voor het stimuleren van het arbeidsaanbod van vrouwen met kinderen. De regelingen bestaan uit kinderopvang, verlofregelingen en fiscale stimuleringsregelingen. Hieronder staat een diagram die de onderverdelingen van de regelingen weergeeft die in dit hoofdstuk zullen worden besproken.
3
Bronnen voor paragraaf 2.3: Belastingdienst, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (2009).
7
Figuur 1: Onderverdeling huidige regelingen
Regelingen
Kinderopvang
Overheidssubsidies
Werkgeversbijdrage
Fiscale stimuleringsmaatregelen
Verlofregelingen
Eigen bijdrage
Ouderschapsverlof
Zorgverlof
Combinatiekorting
Aanvullende combinatiekorting
Aanvullende alleenstaandeouderkorting
Kortdurend zorgverlof
Calamiteiten verlof
Langdurig zorgverlof
2.3.1 Kinderopvang In het artikel van Jongen en van Vuuren (2004) worden er drie vormen van kinderopvang onderscheiden namelijk de formele kinderopvang, informele betaalde kinderopvang en informele onbetaalde kinderopvang. De informele vorm van kinderopvang is in Nederland, voornamelijk voor kinderen van 0 tot 1 jaar, nog steeds de belangrijkste vorm van kinderopvang. De informele betaalde vorm houdt in dat kinderen worden opgevangen door een betaalde oppas die niet geregistreerd staat bij de overheid. De formele opvang omvat de dagopvang van kinderen van 0 tot 4 jaar, buitenschoolse opvang, opvang door ouderparticipatiecrèches en opvang door gastouders via een gastouderbureau. Deze opvang wordt gefinancierd door overheidssubsidies, werkgevers en het overige door de huishoudens zelf. Kinderopvangtoeslag De Wet Kinderopvang regelt onder andere overheidssubsidies en de 8
Kinderkorting
werkgeversbijdrage voor kinderopvang. De overheidsbijdrage is afhankelijk van het inkomen. Daarnaast bestaat er de werkgeversbijdrage, deze wordt uitgekeerd door de overheid als extra toeslag. De werkgeversbijdrage is 1/6 deel van de kosten van kinderopvang en is bestemd voor één ouder. Indien deze toeslag samen met de partner wordt aangevraagd, krijgen beide ouders 1/6 deel van de kosten van kinderopvang vergoed, dus in totaal 1/3 deel. Indien er geen partner aanwezig is, wordt de vergoeding aangevuld tot 1/3 deel van de kosten. De hoogte van de werkgeversbijdrage is dus niet afhankelijk van het inkomen of het aantal kinderen in de opvang. De kinderopvangtoeslag wordt berekend over maximaal 6,10 euro. Bij een lager uurtarief wordt de vergoeding slechts over dat tarief berekend. 2.3.2 Verlofregelingen Zoals in de diagram staat vermeld, bestaan de verlofregelingen uit de ouderschapsverlofregeling en de zorgverlofregelingen.
Ouderschapsverlof Deze regeling houdt in dat er verlof kan worden opgenomen indien men thuis de zorg heeft over kinderen tot 8 jaar. Beide ouders hebben recht op dit verlof en het kan per kind aangevraagd worden. De duur van het ouderschapsverlof is 26 keer de wekelijkse arbeidsduur en het salaris wordt tijdens dit verlof niet doorbetaald. Nederland kent dus geen wettelijk recht op betaald ouderschapsverlof. Wel kan het voorkomen dat er in een cao is opgenomen dat er een vaste vergoeding per maand wordt betaald.
Zorgverlof Een andere variant wat betreft verlofdagen is de regeling voor zorgverlof. Er zijn verschillende soorten zorgverlof maar ik beperk me tot het kortdurend zorgverlof, het calamiteitenverlof en het langdurend zorgverlof. Deze regelingen kunnen betrekking hebben op werkende ouders die vanwege een ziek kind zorgverlof moeten opnemen.
Kortdurend zorgverlof Het aantal dagen kortdurend zorgverlof is afhankelijk van het aantal 9
arbeidsuren per week. Per twaalf maanden kunnen er maximaal tweemaal het aantal arbeidsuren per week worden opgenomen. De regeling bepaalt dat er minimaal 70 procent van het laatstverdiende loon wordt doorbetaald. Indien er in een cao andere afspraken hierover zijn gemaakt, staan deze afspraken boven de wettelijke regels. De kinderopvangtoeslag kan door deze regeling wijzigen omdat de toeslag afhankelijk is van het inkomen. Met kortdurend zorgverlof daalt het inkomen en daardoor kan in sommige gevallen de kinderopvangtoeslag toenemen.
Calamiteitenverlof Dit verlof wordt verleend indien er plotseling een vrije dag moet worden opgenomen, bijvoorbeeld door de ziekte van een kind. Er zitten een aantal voorwaarden aan het gebruik van het calamiteitenverlof. Zo moet het bij ziekte gaan om een direct familielid. Bij aanhoudende ziekte van een kind wordt het calamiteitenverlof de tweede dag, indien nodig, omgezet in kortdurend zorgverlof. Het salaris wordt over het algemeen voor 100 procent doorbetaald tijdens het calamiteitenverlof.
Langdurig zorgverlof Dit kan aangevraagd worden indien een familielid langdurig ernstig ziek is en zorg nodig heeft. Per jaar mag er twaalf weken lang maximaal de helft van het aantal gewerkte uren als zorgverlof worden opgenomen. De uren die als zorgverlof worden opgenomen worden niet doorbetaald, tenzij dit anders is aangegeven in een cao.
2.3.3 Fiscale stimuleringsmaatregelen Als laatste regeling wat betreft werkende vrouwen met kinderen komen de fiscale stimuleringsmaatregelen aan bod. Achtereenvolgend bespreek ik de combinatiekorting, de aanvullende combinatiekorting, de aanvullende alleenstaande-ouderkorting en de ouderschapsverlofkorting.
Combinatiekorting Deze korting geldt voor werkende ouders met kinderen die werk en zorg combineren. Voorwaarden om voor deze korting in aanmerking te komen zijn 10
de volgende: de belastingplichtige moet een kind verzorgen die minimaal 6 maanden bij de ouder in huis woont en dit kind mag niet ouder zijn dan 12 jaar. Daarnaast moet het inkomen uit tegenwoordige arbeid4 van de verzorger meer bedragen dan 4,542 euro per maand. De combinatiekorting bedraagt in deze gevallen 112 euro.
Aanvullende combinatiekorting Naast de combinatiekorting kan een ouder gebruik maken van een aanvullende combinatiekorting indien er geen fiscale partner is of indien er wel een fiscale partner is maar die meer inkomsten heeft uit tegenwoordige arbeid dan de belastingplichtige. Deze aanvullende combinatiekorting bedraagt 746 euro.
Aanvullende alleenstaande-ouderkorting Deze regeling geldt voor alleenstaande ouders. Men komt hiervoor in aanmerking indien er sprake is van inkomsten uit tegenwoordige arbeid en wanneer er minimaal één inwonend kind die niet ouder is dan 16 jaar bij de belastingplichtige voor minimaal 6 maanden in huis woont. Wanneer aan deze voorwaarden is voldaan kan er 4,3 procent van de inkomsten uit tegenwoordige arbeid als korting worden opgegeven. De korting bedraagt echter niet meer dan 1.458 euro. Ouderschapsverlofkorting Van de ouderschapsverlofkorting kan gebruik gemaakt worden als in 2008 gebruik gemaakt is van het recht op ouderschapsverlof en er deelgenomen is aan de levensloopregeling5. De korting wordt berekend door het aantal uren ouderschapsverlof in het kalenderjaar te vermenigvuldigen met een bedrag van 50% van het bruto minimumuurloon per opgenomen verlofuur. De korting 4
Tegenwoordige arbeid verwijst naar loon, winst uit onderneming of freelancerinkomsten. Werknemers kunnen deelnemen aan de levensloopregeling. Met deze regeling kan er fiscaal voordelig geld opzij worden gezet. Het spaartegoed kan gebruikt worden voor bijna elke vorm van verlof. 5
11
in 2008 bedraagt niet meer dan de terugval in het belastbare loon in 2008 ten opzichte van 2007.
12
H3 Nieuwe regelingen doorgerekend
3.1 Inleiding De overheid heeft een aantal redenen om de verdeling van tijd over arbeid en zorg te sturen. In dit hoofdstuk bespreek ik een aantal maatregelen die ervoor moeten zorgen meer moeders deel te laten nemen aan de arbeidsmarkt. Deze maatregelen worden doorgerekend om te kijken of ze het gewenste effect zullen bereiken. Achtereenvolgend zullen de volgende voorstellen behandeld worden: uitbreiding van opvangmogelijkheden, daling van de kostprijs van buitenschoolse opvang, gesubsidieerde kinderopvang, betaald ouderschapsverlof en betaald langdurig zorgverlof.
3.2 Uitbreiding opvangmogelijkheden In 2005 werd de motie van Aartsen/Bos aangenomen, hierin werden scholen verplicht voor- en naschoolse opvang te verzorgen wanneer ouders daarom zouden vragen. Naar aanleiding van deze motie werd onderzoek gedaan naar de effecten van deze maatregel. Er werd gekeken naar de effecten op de arbeidsparticipatie van mannen en vrouwen, het gebruik van formele opvang en de verschuiving van het gebruik van formele en informele opvang. Er werd onder andere onderzocht wat de gevolgen zouden zijn indien de opvangmogelijkheden voor kinderen zouden worden uitgebreid. In het artikel van Plantenga (2006) wordt dit voorstel doorgerekend. Uit het onderzoek blijkt dat er meer vraag naar buitenschoolse opvang is, dan aanbod. Het opheffen van dit vraagoverschot bleek echter nauwelijks invloed te hebben op de arbeidsmarktparticipatie. De reden hiervoor is de substitutie van formele opvang voor informele opvang. Door de groei van naschoolse opvang neemt de formele opvang toe. Moeders die gebruik maakten van informele opvang, stappen door de toename van formele opvang over op deze vorm van kinderopvang. Dit leidt echter niet tot een toename van arbeidsmarktparticipatie. Uit het onderzoek bleek dat de groei van de arbeidsmarktparticipatie in totaal zou uitkomen op slechts 0,1 procent.
3.3 Daling kostprijs buitenschoolse opvang Een ander onderzoek dat naar aanleiding van de motie van Aartsen/Bos door 13
het CPB (2006)6 werd ingesteld, was gericht op een verlaging van de kostprijs van buitenschoolse opvang met 5 procent. Deze lagere kostprijs zou kunnen worden gerealiseerd door een betere coördinatie van buitenschoolse opvang en door schaalvoordelen. De versnippering van kinderopvang zou door de buitenschoolse opvang immers afnemen. Echter, de effecten in termen van arbeidsmarktparticipatie zijn ook hier te verwaarlozen. Bij dit onderzoek staat de elasticiteit van het arbeidsaanbod van vrouwen voor de prijs van kinderopvang centraal. Een daling van de prijs van de kinderopvang is te vergelijken met een loonstijging, aan te nemen dat er een verband bestaat tussen het aantal gewerkte uren en het gebruik van formele kinderopvang. Internationaal onderzoek (Andersen & Levine, 2000: Blau, 2000) heeft de elasticiteit bepaald van het arbeidsaanbod van vrouwen voor de prijs van kinderopvang. De elasticiteiten liggen tussen -0,1 en -0,4. Dit betekent dat een daling van de prijs van kinderopvang met 5% leidt tot een stijging van het arbeidsaanbod in uren van 0,5 tot 2 procent. Opvallend aan dit onderzoek is de lage elasticiteit. Dit heeft onder andere te maken met substitutie van informele naar formele opvang, het aanbod van opvang en gebrek aan informatie. Deze oorzaken zullen hieronder aan bod komen.
3.3.1 Substitutie Door de daling van de kostprijs van buitenschoolse opvang kan informele opvang, zowel betaald als onbetaald, worden ingeruild voor formele opvang. Nu de kostprijs voor formele opvang is afgenomen, kiezen moeders ervoor gebruik te maken van formele opvang in plaats van informele opvang. Er vindt een substitutie plaats waardoor een effect van hogere arbeidsmarktparticipatie uitblijft.
3.3.2 Aanbod opvang Doordat het aanbod van formele kinderopvang voor ouders beperkt is, kan er niet gereageerd worden op de lagere prijzen van de buitenschoolse opvang. Hierdoor zal er geen positieve ontwikkeling op de arbeidsmarkt plaatsvinden.
6
Centraal Planbureau
14
3.3.3 Slechte informatie Vaak weten ouders maar weinig af van de beschikbaarheid en de prijzen van formele kinderopvang. Het kost veel tijd om alle informatie te verzamelen en daarom kiezen ouders er vaker voor om de zorg van de kinderen zelf op zich te nemen of om gebruik te maken van informele opvang. Op korte termijn zijn gedragsreacties meestal kleiner dan op langere termijn wegens aanpassingsproblemen (reorganisatie) en wegens informatieproblemen (het duurt even voor men de nieuwe informatie tot zich heeft genomen. Een betere informatievoorziening aan ouders, bijvoorbeeld met behulp van een imagocampagne van de kinderopvangsector, zal derhalve op langere termijn mogelijk kunnen leiden tot een hogere elasticiteit.
In voorgaande paragrafen van dit hoofdstuk bleek zowel uit het onderzoek van Plantenga (2006) als uit het onderzoek ingesteld door het CPB (2006), dat substitutie van formele opvang voor informele opvang één van de redenen is waarom de arbeidsparticipatie van vrouwen niet of nauwelijks toeneemt ondanks de uitbreiding van opvangmogelijkheden en daling van de kostprijs van formele kinderopvang. In de volgende paragraaf zullen aan de hand van het MIMIC-model7 de effecten van gesubsidieerde kinderopvang, betaald ouderschapsverlof en betaald langdurig zorgverlof op de arbeidsparticipatie van vrouwen bekeken worden.
3.4 MIMIC-model In het artikel van Jongen en van Vuuren (2003 ) worden enkele beleidsmaatregelen besproken die aan de hand van het MIMIC-model van het CPB zijn doorgerekend. Het MIMIC-model is een algemeen evenwichtsmodel voor de economie in Nederland dat de nadruk legt op de arbeidsmarkt. Met behulp van dit model wordt gekeken naar de macro-economische effecten van o.a. gesubsidieerde kinderopvang, betaald ouderschapsverlof en betaald langdurig zorgverlof. Er wordt met behulp van dit model rekening gehouden met de effecten die de maatregelen hebben op loonvorming, belastingen en
7
Multiple Indicator Multiple Cause
15
premies. Achtereenvolgend bespreek ik de gesubsidieerde kinderopvang, betaald ouderschapsverlof en betaald langdurig verlof.
3.4.1 Gesubsidieerde kinderopvang Deze regeling houdt in dat de eigen bijdrage van ouders aan de kinderopvang pro rata wordt verlaagd (ouders met verschillende inkomens gaan procentueel hetzelfde minder betalen). Deze regeling komt neer op een verlaging van de kostprijs van buitenschoolse opvang, zoals dit in paragraaf 3.3 is behandeld. Naast de substitutie van formele kinderopvang voor informele kinderopvang, levert deze maatregel volgens dit model nog een ander effect op. De lagere kosten van kinderopvang zorgen ervoor dat het voor vrouwen met kinderen aantrekkelijker wordt om meer (uren) te gaan werken. Het arbeidsaanbod stijgt derhalve. Uitkomsten van dit onderzoek suggereren een stijging van het arbeidsaanbod met 1,3 procent. De stijging van het arbeidsaanbod kan opgesplitst worden in kostwinners, vaak de man, en partners, vaak de vrouw binnen het gezin. Uit het onderzoek blijkt dat vooral partners, de vrouwen, goed reageren op extra beloning, namelijk het loon. Omdat de arbeidsaanbodbeslissing van vrouwen wordt beïnvloed door de verlaging van de eigen bijdrage aan kinderopvang en vrouwen daarnaast extra sterk reageren op de extra inkomsten (loon), zal deze maatregel volgens dit model zichzelf terugbetalen door de extra gegenereerde belastinginkomsten en lagere uitkeringsuitgaven. Het aantal vrouwen dat in aanmerking komt voor uitkeringsuitgaven zal immers afnemen wanneer het arbeidsaanbod van vrouwen toeneemt.
3.4.2 Betaald ouderschapsverlof Deze maatregel houdt een verhoging van de vergoeding tijdens ouderschapsverlof in met een maximale duur van 3 maanden. Wanneer wettelijk is bepaald dat er een vergoeding moet worden betaald aan werknemers die ouderschapsverlof opnemen, kan dit er toe leiden dat minder vrouwen hun baan opzeggen om voor hun kinderen te zorgen. Het wordt voor vrouwen immers voordeliger om te blijven werken door de vergoeding die ze krijgen tijden hun ouderschapsverlof. Het gewenste effect van deze maatregel
16
is dat vrouwen nadat ze betaald ouderschapsverlof hebben gehad, weer deel gaan nemen aan de arbeidsmarkt. Uit onderzoek blijkt dat de hogere vergoeding er toe leidt dat een grotere groep werknemers gebruik maakt van het ouderschapsverlof (Boelens, 2000 en Research voor Beleid, 2000). In totaal zijn er drie effecten van deze maatregel op het arbeidsaanbod te onderscheiden, te weten een direct effect en twee indirecte effecten.
Direct effect Door de toename van werknemers die gebruik maken van ouderschapsverlof, zal er een daling ontstaan van het arbeidsaanbod in arbeidsjaren. Hiermee zal de formele productie teruglopen. Door deze terugloop zal de vraag naar formele kinderopvang afnemen en de informele productie toenemen. Onder informele productie wordt verstaan niet geregistreerde productie zoals vrijwilligerswerk, huishoudelijk werk en werk waarbij over het salaris geen belastingen en premies worden betaald (zwart werken). Een ander gevolg van de afname van de formele productie is dat de belastingbasis zal krimpen waardoor de overheid belastinginkomsten mis zal lopen. Om dit te voorkomen zullen de belastingtarieven verhoogd moeten worden waardoor de wig8 zal toenemen. Deze toename heeft een negatieve invloed op het arbeidsaanbod.
Indirect effect Naast het directe effect zijn er nog twee indirecte effecten van deze maatregel op het arbeidsaanbod te onderscheiden. De toename van de verlofvergoeding resulteert in een stijging van de beloning per gewerkt uur. Voor het aantal gewerkte uren wordt immers meer uitbetaald door het betaalde verlof. Hierdoor zal het arbeidsaanbod toenemen van de gebruikers van de verlofregeling. Aan de andere kant zal deze vergoeding moeten worden betaald. Dit gebeurt door verhoogde belastingen of extra premies. Voor de werknemers die geen gebruik maken van de verlofregelingen, daalt de beloning per gewerkt uur. Per saldo vallen deze twee indirecte effecten tegen
8
Som van werknemers‐ en werkgeversbelastingen en premies als percentage van loonkosten
17
elkaar weg en dus is alleen het directe effect op het arbeidsaanbod van belang.
3.4.3 Betaald langdurig zorgverlof Deze regeling houdt in dat er een wettelijke vergoeding voor langdurig zorgverlof voor een periode van maximaal zes weken moet worden uitbetaald. Een onderzoek hiernaar van Timmermans e.a. uit 2001 wijst uit dat een vergoeding op zich geen invloed heeft op de hoeveelheid verlofopname, dit in tegenstelling tot de vergoeding bij betaald ouderschapsverlof. Echter, het is nog maar de vraag of mensen daadwerkelijk zo gaan handelen bij de invoering van betaald langdurig zorgverlof als zij zeggen te doen in de enquête die bij dit onderzoek is afgenomen. Wanneer wel van deze veronderstelling wordt uitgegaan, zou dit betekenen dat een toename van de vergoeding niet automatisch zal leiden tot een daling van het arbeidsaanbod. Indien de werknemers die gebruik maken van dit verlof zowel gebruikers als betalers zijn, heffen de indirecte effecten elkaar op, net als bij de invoering van betaald ouderschapsverlof. De vergoeding per arbeidsuur verandert dan immers niet. Vanwege het groter aantal werknemers dat gebruik zal maken van langdurig zorgverlof in vergelijking met het aantal werknemers dat gebruik maakt van betaald ouderschapsverlof (de doelgroep voor langdurend zorgverlof is immers groter), zal het arbeidsaanbod in arbeidsjaren sterker teruglopen. Door de afname van het arbeidsaanbod zal de hoeveelheid betaalde belasting ook teruglopen. Om de belastinginkomsten op hetzelfde niveau te houden zullen de belastingtarieven omhoog moeten. Hierdoor zal de ‘wig’ stijgen. Ondanks de forse toename van de informele productie door betaald langdurig zorgverlof, zal de totale productie meer dalen dan bij ouderschapsverlof. Deze maatregel leidt niet tot een herverdeling van formele arbeid en zorg tussen kostwinners en partners maar wel tot een toename in informele zorg ten opzichte van formele zorg.
Concluderend kan gezegd worden dat alleen gesubsidieerde kinderopvang leidt tot een toename van het aantal vrouwen aan de arbeidsmarkt. Dit is te verklaren door de grotere arbeidstoename van vrouwen ten opzichte van 18
mannen door de invoering van deze maatregel. Echter, de toename van arbeidsparticipatie is met een percentage van 1,3 procent niet erg groot.
3.5 Kanttekeningen bij de onderzoeken Er kunnen een aantal kanttekeningen geplaatst worden bij de verschillende onderzoeken. Ten eerste wordt er van uitgegaan dat de zorg van kinderen nog verder uitbesteed kan worden. Men gaat er dus vanuit dat de vrouwen in Nederland nog geen cultuurslag hebben gemaakt wat betreft de hoeveelheid formele kinderopvang. Het CPB (2006) stelt echter dat deze cultuuromslag al is gerealiseerd en dat verdere uitbesteding van zorg niet haalbaar is. Hier wordt in de onderzoeken geen rekening mee gehouden. Ten tweede wordt in de onderzoeken geen rekening gehouden met de marktwerking op langere termijn. Wanneer het arbeidsaanbod groter wordt door de toetreding van vrouwen met kinderen, zullen de lonen op langere termijn dalen. De vraag is dan of ouders nog voldoende zullen verdienen om de formele kinderopvang te kunnen betalen. Naar mijn mening bestaat er een kans dat er om die reden op langere termijn een daling kan ontstaan van de groep vrouwen dat deelneemt aan de arbeidsmarkt.
3.6 Verbetering dagarrangementen Op vrijdag 24 april is het Eindrapport van de Commissie Kinderopvang getiteld `Van beter subsidiëren naar beter organiseren' naar de Kamer gestuurd. De Commissie had de opdracht te onderzoeken of de regeling Kinderopvangtoeslag beter toegesneden kan worden op het bevorderen van de arbeidsparticipatie. Dit rapport bevestigt eveneens het kleine positieve effect op de arbeidsparticipatie door de verhoging van kinderopvangsubsidies. In dit rapport wordt de nadruk gelegd op een betere organisatie van dagarrangementen om een hogere arbeidsparticipatie te bewerkstelligen. Er is in de praktijk sprake van slechte aansluiting van werktijden op schooltijden. Dit is voor veel ouders een reden om niet (meer) te gaan werken. In plaats van de aandacht te vestigen op de vormgeving van kinderopvangsubsidies, wordt er in dit rapport geadviseerd meer aandacht te schenken aan de organisatie van de opvang. 19
H4: OECD-landen met hoge arbeidsmarktparticipatie van vrouwen
4.1 Inleiding Er wordt niet in alle landen hetzelfde omgegaan met de keuze zorg voor kinderen en werk. In het OECD-rapport ‘Babies and Bosses’ (2007) wordt hier uitgebreid aandacht aan besteed. Er is onderzocht wat de afwegingen zijn voor inwoners van verschillende landen om wel of niet te gaan werken. De onderdelen van dit onderzoek die voor deze scriptie van belang zijn zal ik in dit hoofdstuk uiteenzetten. In de eerste paragraaf (4.2) wordt er kort een algemeen beeld gegeven over de arbeidsparticipatie van vrouwen binnen de OECD-landen. Vervolgens ga ik in paragraaf (4.3) in op de financiële voordelen die invloed kunnen hebben op de keuze van ouders om te gaan werken. In paragraaf 4.4 bespreek ik ten slotte de verschillen tussen landen wat betreft verlofdagen.
4.2 Ontwikkelingen in OECD-landen De tijd dat alleen de man kostwinner was is voorbij. In tegenstelling tot de periode voor 1960, neemt het aantal vrouwen op de arbeidsmarkt in alle landen toe. In 2006 is het gemiddeld aantal vrouwen binnen de OECD, dat deelneemt aan de arbeidsmarkt bijna 57 procent. Toch bestaan er nog grote verschillen tussen landen wat betreft het aantal vrouwen dat deelneemt aan de arbeidsmarkt. Dit is terug te zien in onderstaande tabel.
20
Tabel 2: Arbeidsparticipatie van vrouwen in OECD-landen (in procenten)
Landen
Arbeidsparticipatie (voltijd en deeltijd)
Arbeidsparticipatie van vrouwen
van alle vrouwen in 2006
met kinderen <2 jaar in 2005
Voltijd
Deeltijd
België
53,6
34,7
63,8
Denemarken
73,2
25,6
71,4
Duitsland
61,5
39,2
36,1
Nederland
66
59,7
69,4
Zweden
71,2
19,0
71,9
UK
66,8
38,8
52,6
Verenigde Staten
66,1
17,8
54,2
OECD
56,8
26,4
-
(Bron: OECD, 2007)
Zoals al eerder is vermeld wordt er in Nederland door de vrouw misschien relatief vrij veel gewerkt (bijvoorbeeld meer dan in de buurlanden België en Duitsland, maar wel nog steeds minder dan in de Scandinavische landen). In Nederland is dit echter voornamelijk deeltijdwerk. Uit de gegevens uit de tabel blijkt dat Nederland internationaal het hoogste percentage aan deeltijdwerkers heeft. Het percentage werkende vrouwen in Nederland dat kinderen heeft die jonger zijn dan 2 jaar is, in vergelijking tot de meeste andere landen die in bovenstaande tabel zijn weergegeven, vrij hoog. Dit verschijnsel zou te verklaren kunnen zijn door de opvattingen die bestaan over werken onder de huidige generatie moeders en de mogelijkheid die er in Nederland bestaat om deeltijd te werken. Daardoor kunnen vrouwen deels de zorg van de kinderen op zich nemen en deels deelnemen aan de arbeidsmarkt.
4.3 Financiële voordelen De publieke uitgaven die een overheid doet, zijn over het algemeen afhankelijk van de belastingdruk die in een land heerst. Publieke uitgaven 21
worden onder andere gedaan om families die werken en de zorg van kinderen hebben, financieel te ondersteunen. In 2003 ging van alle OECD-landen hier ongeveer een tiende van alle publieke uitgaven naar toe. De Scandinavische landen, Hongarije, Frankrijk en de Canadese provincie Quebec hebben allemaal een sterk systeem ontwikkeld om de combinatie van werk en zorg te ondersteunen. Deze landen hebben ouderschapsverlof wettelijk geregeld. Dit verschilt van negen tot achttien maanden in IJsland, Denemarken en Zweden. Daarnaast worden in Finland, Hongarije en Noorwegen families gesubsidieerd voor de zorg thuis van de kinderen tot 3 jaar. Een ander aspect is de formele kinderopvang in deze landen. In Denemarken, Zweden en IJsland zijn de publieke uitgaven voor formele kinderopvang het hoogst van alle OECDlanden. In deze landen gaan de kinderen vanaf twee jaar al naar de formele opvang, dit in tegenstelling tot andere landen waar die leeftijd hoger ligt. Voor het bereiken van die 2-jarige leeftijd wordt er thuis gezorgd voor de kinderen. In Frankrijk staat men hier wat sceptisch tegenover en is voornamelijk formele opvang geregeld voor kinderen vanaf drie jaar.
4.3.1 Voorbeeldlanden Er wordt door regeringen altijd naar andere landen gekeken wanneer het daar goed gaat. Ook met betrekking tot dit onderwerp. Voornamelijk van de Scandinavische landen probeert men veel te leren. Toch zitten er ook nadelen aan het beleid van deze landen. Zo is het systeem wat in deze landen gehanteerd wordt, waarbij veel publieke uitgaven worden gedaan, erg duur. Daarnaast zijn dit relatief kleine landen waar de bevolking een groot vertrouwen heeft in de overheid wat betreft het leveren van goede faciliteiten voor formele opvang. Mede om die reden kunnen de overheden van deze landen de belastingdruk relatief gemakkelijk verhogen. Dit is echter niet altijd mogelijk in alle landen. In die landen is het veel moeilijker om via belastingen andere heffingen voldoende financiële middelen te vergaren om uitgaven voor huishoudens met kinderen die werk en zorg willen combineren te ondersteunen.
4.3.2 Uitgaven kinderopvang Uitgaven aan kinderopvang kunnen op twee manieren worden vorm gegeven. 22
Middelen kunnen worden toegekend op basis van leeftijdscategorie van kinderen of op basis van het inkomensniveau van het huishouden. Hieronder behandel ik beide opties.
Leeftijdscategorie Wanneer voor deze optie wordt gekozen moet er rekening mee worden gehouden dat wanneer gekozen wordt voor formele zorg voor zeer jonge kinderen, dit vaak duurder is dan formele zorg voor wat oudere kinderen. Jonge kinderen hebben meer begeleiders nodig dan oudere kinderen en er moeten meer mensen worden ingezet. In tegenstelling tot landen als Denemarken en Zweden wordt er in Finland, Noorwegen en Hongarije subsidie gegeven aan ouders die thuis voor hun kinderen zorgen totdat de leeftijd van drie jaar is bereikt. Dit om de hoge kosten van formele opvang te vermijden. Een nadeel hiervan is wel dat arbeidsmarktpositie van vrouwen daarmee afneemt.
Inkomen huishouden De uitgaven die vanuit de overheid toekomen aan families nemen in alle OECD-landen af naarmate er meer wordt verdiend binnen een gezin. Gezinnen met een inkomen dat 25 procent bedraagt van het gemiddelde inkomen, ontvangen een financiële bijdrage die twee keer zo hoog is als de financiële bijdrage voor gezinnen die twee keer het gemiddelde verdienen.
4.3.3 Financiële ondersteuning Bijna alle landen hebben een zekere vorm van belastingaftrek of een andere vorm van gezinsondersteuning voor niet-werkenden echtgenoten. Hierdoor is de niet-werkende partner minder geneigd om te gaan participeren op de arbeidsmarkt. Daarnaast is het belastingsysteem in veel OECD-landen op een dergelijke manier ingericht dat het inkomen van de tweede verdiener wordt opgeteld bij de eerste verdiener. Dit heeft tot gevolg dat de kostwinner en zijn/haar partner in een hoog marginaal tarief terechtkomen. Het is dan dus voordeliger niet te gaan werken. Indien er belastingvoordelen ontstaan wanneer de partner wel besluit te gaan werken, maakt dit de keuze al een stuk gemakkelijker. 23
Maar belastingvoordelen zijn niet de enige reden voor ouders om te gaan werken. Ook de mate van financiële ondersteuning met betrekking tot kinderopvang heeft invloed op de beslissing om te gaan werken. Om ouders, die de zorg van de kinderen op zich hebben genomen en zich hebben terug getrokken van de arbeidsmarkt weer aan het werk te krijgen, moet er worden geïnvesteerd in trainingen voor re-integratie maar ook moet er worden geïnvesteerd in kinderopvang. In de UK is sinds 1997 onder andere de financiële ondersteuning voor formele kinderopvang toegenomen en uit onderzoek blijkt dat de intentie om te gaan werken onder alleenstaande ouders is toegenomen van 4 tot 7 procent. In Australië heeft men het parttime werken bevorderd door de naschoolse opvang te verbeteren. Deze regelingen lijken sterk op wat er in de Scandinavische landen op dit gebied gebeurt. Voor een optimaal resultaat kan er gedacht worden aan regels die ervoor moeten zorgen dat herintreders stappen ondernemen om opnieuw deel te gaan nemen aan de arbeidsmarkt. Gedacht kan worden aan het korten op de bijstandsuitkering indien deze stappen niet worden genomen.
4.4 Ouderschapsverlof In alle OECD-landen zijn er verlofregelingen met betrekking tot de zorg van kinderen. Wel zijn er grote verschillen tussen de landen. Gemiddeld is de lengte van moederschap en ouderschapsverlof onder de OECD-landen 1 jaar. Hieronder ga ik verder met de duur van deze verlofregelingen, vervolgens bespreek ik de problemen die ontstaan bij de lengte van de verlofopname van vrouwen en ten slotte wordt de relatie tussen verlofopname en formele kinderopvang besproken.
4.4.1 Duur van het verlof Ouderschapsverlof kan het aanbod van arbeid vergroten maar als het te kort of te lang is, bestaat de kans dat ouders, voornamelijk vrouwen, niet meer terugkeren naar hun werkgever. Vanuit dit oogpunt is de meest ideale duur van het verlof 6 maanden per ouder. Als men kijkt naar de ontwikkeling van het kind, is tevens de zorg van ouders gedurende de eerste 6 maanden cruciaal.
24
4.4.2 Duur ouderschapsverlof moeders Moeders maken over het algemeen veel gebruik van de verlofdagen die ze op kunnen nemen. Dit heeft verlof van lange duur tot gevolg wat kan leiden tot slechte toekomstige arbeidsmarktperspectieven. Immers, indien het verlof te lang is bestaat de kans dat men niet meer aan het werk gaat. Dit kan weer leiden tot onder andere financiële afhankelijkheid van de kostwinner. Om dit tegen te gaan proberen enkele landen zoals Oostenrijk, Portugal en Scandinavische landen, vaders langer vaderschapsverlof te laten nemen. Dit heeft slechts gedeeltelijk succes en levert geen cultuuromslag op. Moeders blijven langer zorgverlof opnemen dan vaders. Een manier om dit tegen te gaan is om de uitkeringen van betaald verlof van vrouwen en mannen vast te leggen en er een bepaalde tijd aan te verbinden. IJsland is het enige OECDland waar een dergelijke regeling bestaat. Daar hebben zowel vrouwen als mannen beide 3 maanden ouderschapsverlof. Op dat gebied kunnen andere landen nog veel verbeteren.
4.4.3 Verlof en formele opvang Om goede ouderschapsregelingen te laten slagen is het belangrijk dat de verlofregelingen een onderdeel zijn van een compleet systeem wat betreft de ondersteuning van families met kinderen en werk. Wanneer het aantal verlofdagen wordt beperkt om bijvoorbeeld meer vrouwen te laten werken, moet er ook een goede regeling zijn voor de formele opvang. Deze twee dingen vullen elkaar aan en kunnen er samen voor zorgen dat er meer vrouwen de overweging maken te gaan werken.
25
H 5: Conclusie
De Nederlandse overheid is sinds een aantal jaren bezig om de deelname van vrouwen met kinderen aan de arbeidsmarkt te vergroten. Met onder andere de toenemende vergrijzing in Nederland is toename van deze deelname immers noodzakelijk. Er werken in Nederland relatief veel vrouwen, voornamelijk deeltijd. Echter, het aantal vrouwen dat voltijd werkt, blijft ten opzichte van enkele Scandinavische landen nog achter. Met deze scriptie heb ik geprobeerd naar een oplossing te zoeken waardoor meer vrouwen met kinderen deel zullen gaan nemen aan de arbeidsmarkt.
Uit mijn onderzoek is gebleken dat in Nederland het percentage vrouwen dat onbetaald werk verricht gestaag afneemt naarmate kinderen binnen een gezin ouder worden en het aantal vrouwen met een fulltime baan juist toeneemt. Deze beweging zou te verklaren kunnen zijn door het feit dat oudere kinderen minder zorg behoeven waardoor er voor moeders meer tijd overblijft om betaald werk te doen. Daarnaast was nam het percentage deeltijdmoeders naarmate kinderen ouder worden eerst toe en daarna af. De verklaring hiervoor kan gezocht worden in het generatieverschil. Vrouwen met kinderen tussen de 12-15 jaar zijn van een generatie waar het minder gebruikelijk is een baan te zoeken.
Er zijn in Nederland verschillende regelingen voor vrouwen met kinderen. Om de toename van het aantal vrouwen dat deelneemt aan de arbeidsmarkt te vergroten is er door middel van verschillende onderzoeken gekeken naar een aantal maatregelen die daarvoor zouden moeten zorgen. Uit de onderzoeken van Plantenga (2006) en het CPB (2006) kan geconcludeerd worden dat substitutie van formele opvang voor informele opvang één van de redenen is waarom de arbeidsparticipatie van vrouwen niet of nauwelijks toeneemt ondanks de uitbreiding van opvangmogelijkheden en daling van de kostprijs van formele kinderopvang. Uit het MIMIC-model blijkt dat alleen gesubsidieerde kinderopvang leidt tot een evenwichtigere verdeling van arbeid en zorg over mannen en vrouwen en er meer vrouwen gaan werken. Dit is te verklaren door de grotere arbeidstoename van vrouwen ten opzichte 26
van mannen door de invoering van deze maatregel. De toename van de arbeidsparticipatie blijft echter betrekkelijk klein. In het onlangs verschenen Eindrapport van de Commissie Kinderopvang wordt een oplossing gezocht in de organisatie van de opvang, meer specifiek de verbetering van dagarrangementen.
Tot slot heb ik gekeken naar de hoeveelheid werkende vrouwen met kinderen in omringende landen. Voornamelijk van de Scandinavische landen probeert men op dit gebied veel te leren. Er zijn echter een aantal kanttekeningen te noemen van het beleid van deze landen. Zo is een systeem, waarbij veel publieke uitgaven worden gedaan, erg duur. Daarnaast is het vertrouwen in de regering in deze landen erg groot. Mede hierom kunnen de overheden van deze landen de belastingdruk relatief gemakkelijk verhogen om regelingen te treffen voor de opvang van kinderen.
De oplossing voor het probleem dat ik in deze scriptie aan de orde heb gesteld kan gezocht worden in subsidies voor kinderopvang. Naar aanleiding van verschillende Nederlandse onderzoeken zou een toename van gesubsidieerde kinderopvang echter slechts een klein positief effect hebben op de arbeidsparticipatie van vrouwen. Wellicht is het tijd voor de Nederlandse overheid om zich te richten op de vormgeving van dagopvang in plaats van op kinderopvangsubsidies. Wanneer er een betere organisatie is van dagarrangementen, ondersteunt dit ouders immers in de combinatie van arbeid en zorg.
27
Bibliografie -
Andersen, P. & P.B. Levine (2000). Childcare en mothers’ employment decisions. In: D.E. Card & R.M. Blank (eds.) Finding jobs: work and welfare reform. New York: Russell Sage Foundation. 420-462
-
Boelens, A. (2000). Ouderschapsverlof, Kwartaalschrift Onderwijsstatistieken 200-I en –II. Voorburg/Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
-
Corpeleijn, A.W.F., Arbeidsmarktparticipatie van jonge vrouwen, een analyse van stroomgegevens. In: Economisch Statistische Berichten, 69 (1984) 3467, p. 716-719.
-
CPB (2006) Macro-economische analyse motie Van Aartsen/Bos. CPB notitie, 16 maart.
-
Eindrapport Commissie Kinderopvang ( 2009). Van beter subsidiëren naar beter organiseren. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
-
Graafland, J.J. (1999). Childcare subsidies, labour supply and public finance: an AGE approach. Economic Modelling,17, 2000, 209-246.
-
Jongen, E & D. van Vuuren (2003). De economische gevolgen van beleid. In: N. van Nimwegen en I. Esveldt, Bevolkingsvraagstukken Anno 2003; Werkverband Periodieke Rapportage Bevolkingsvraagstukken. Den Haag: Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut.
-
Jongen, E & D. van Vuuren (2004). Kinderopvang, verlofregelingen en arbeidsparticipatie. Tijdschrift voor Politieke Ekonomie, 25(4), 83-118.
-
Kok, L.M., J.P. Hop en Hettie Pott-Buter (2007). Kosten en baten van participatiebeleid. Amsterdam: SEO Economisch Onderzoek
-
Plantenga, J., Arbeidsmarktparticipatie en de kosten en baten van kinderopvang. In: Economisch Statistische Berichten, 91 (2006) 4492 (15 aug), p. 402-404
-
Poortman, A-R. (1999). Sex Differences in the Economic Consequences of Separation, A Panel Study of the Netherlands. European Sociological Review, 16, 4, 367-383.
-
Stevens, L.G.M. (2003). Gefiscaliseerd arbeidsmarktbeleid. In: Economisch Statistische Berichten, 88 (2003), 4405, D23. 28
-
Timmermans, J., A. de Boer, C. van Campen, M. de Klerk, J. de Wit en I. Woittiez (2001). Vrij om te Helpen – Verkenning Betaald Langdurig Zorgverlof. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Internetbronnen
-
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (www.minszw.nl)
-
Belastingdienst (www.belastingdienst.nl)
29