gemeente Leeuwarden
Midterm Review Collegeprogramma Doorpakken in nieuwe tijden!
Februari 2012
Woord vooraf
Bij de start van dit college is Leeuwarden neergezet als een vitale hoofdstad die de trekker en drager van ontwikkelingen in de regio moet zijn. Een hoofdstad, die samenwerkt op verschillende niveaus: regionaal, nationaal en internationaal. Een hoofdstad, die steeds minder werkt vanuit de rol van regisseur en steeds meer faciliteert en daarbij dienstbaar is aan de regio Fryslân. Het college bouwt voort aan de toekomst van Leeuwarden en die van Noord- Nederland. De samenwerking is gestoeld op bestaande en vertrouwde structuren, geworteld in de traditie, maar nooit traditioneel. In het collegeprogramma “Doorpakken in nieuwe tijden” is de basis gelegd voor een nieuwe visie op de rol van de hedendaagse overheid. In ons geval de gemeente. Onder druk van de grote decentralisaties en ook de bezuinigingen van de afgelopen jaren is het noodzakelijk om de rol van de gemeentelijke overheid opnieuw tegen het licht te houden. In dit proces wordt in toenemende mate duidelijk dat de oude rol van de gemeente, als uitvoerder en subsidieverstrekker, niet langer houdbaar is. De rol van de gemeente verschuift van uitvoerder naar facilitator. Die veranderende rol van de gemeente vraagt om een nieuwe visie op de manier waarop het college omgaat met vraagstukken in de stad en in de dorpen. Want wat betekent die faciliterende rol in de ogen van dit college? Een faciliterende gemeente dient ruimte te geven aan het maatschappelijk middenveld: we willen de kracht, die onze samenleving in zich heeft, benutten. Mensen de ruimte geven om met eigen ideeën te komen en de ruimte geven om ze ook uit te voeren. Gedragen initiatieven van inwoners ondersteunen en samen met hen tot uitvoering brengen. Zoveel mogelijk mensen uitdagen om mee te doen. Een geloofwaardig gemeentebestuur heeft vertrouwen in zijn inwoners en straalt dat ook uit. Inwoners dragen, naast het college en de gemeenteraad, medeverantwoordelijkheid voor het bestuur van onze stad en dorpen. Niet in een afhankelijke rol, maar juist als initiator en door het nemen van medeverantwoordelijkheid. Ruimte geven en faciliteren betekent geen vrijblijvendheid. Het college zal in deze tijden van bezuinigingen een beroep doen op de inwoners van Leeuwarden om, als het enigszins kan, zaken zelf op te pakken. Inwoners moeten hun eigen verantwoordelijkheid nemen en het heil niet altijd van de gemeente verwachten. Inzet wordt beloond, werken met prestatieafspraken en prestatiesubsidies kan een middel zijn om meer mensen te laten participeren. De gemeente zal als vangnet fungeren voor mensen die dat echt nodig hebben. Om dit ook naar de toekomst mogelijk te maken, is het noodzakelijk om op
andere gebieden een stap terug te doen en een beroep te doen op de kracht van de mensen in onze stad. Debat en dialoog, soms op het scherp van de snede, scherpen de visie op de betere of beste toekomst voor Leeuwarden. Inwoners in wijkpanels en dorpsbelangen, op scholen, in verenigingen, bij bedrijven, maatschappelijke en culturele organisaties en instellingen worden in de komende periode nadrukkelijker uitgenodigd om hieraan een bijdrage te leveren. Dit college wil een lokale overheid zijn, die in een veranderende en financieel uitdagender wereld scherp op koers blijft. Die samen met haar inwoners bedreigingen het hoofd biedt en creatief en innovatief inzet op de kansen en mogelijkheden die voor ons openliggen.
Samen staan we sterk!
INHOUD INLEIDING ............................................................................................................. 1 Samenvatting ............................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Opbouw Midterm review ................................................................................. 1 1. VERANDERDE CONTEXT .................................................................................... 3 Economie .......................................................................................................... 3 Nieuw kabinet ................................................................................................... 3 Demografische ontwikkelingen ........................................................................ 4 Herindeling ....................................................................................................... 4 Conclusie ........................................................................................................... 4 2. AANDACHTSPUNTEN UITVOERING COLLEGEPROGRAMMA ............................ 6 3. STAND VAN ZAKEN BEZUINIGINGEN ................................................................ 8 Totaalbeeld ....................................................................................................... 8 Bedrijfsvoering en personele krimp ................................................................. 8 4. FINANCIËLE POSITIE ........................................................................................ 12 Structureel beeld ............................................................................................ 12 Ontwikkeling Algemene Reserve en weerstandsvermogen ........................... 13 Tegenvallers .................................................................................................... 14 Stand SIOF ....................................................................................................... 14 Omgekeerde balanssanering .......................................................................... 15 5.RISICO’S EN UITDAGINGEN .............................................................................. 18 6. AANPAK........................................................................................................... 20 Bijlage 1: Relatie mutaties rijksbegroting en gemeentefonds............................ 24 Bijlage 2: SIOF ..................................................................................................... 25 Bijlage 3: Stand van zaken collegeprogramma ....................................................... Bijlage 4: Bezuinigingsmonitor ...............................................................................
INLEIDING Samenvatting Na twee jaar ‘Doorpakken in Nieuwe tijden’ hebben wij de balans opgemaakt. Wij hebben gekeken waar we nu staan, of de bezuinigingen die wij voorstonden haalbaar zijn en of we voldoende geanticipeerd hebben op de rijksbezuinigingen. Wij concluderen dat we er, ondanks de moeilijke tijden, goed voor staan. De uitvoering van het collegeprogramma ligt op schema en het totale bezuinigingspakket kan als reëel en haalbaar worden beschouwd. Deze bezuinigingen zijn van meer dan voldoende omvang om de doorgevoerde rijksbezuinigingen op te vangen. Kijkend naar onze financiële positie is het structureel meerjarenbeeld goed. Er is voldoende financiële ruimte beschikbaar om de projecten uit het collegeprogramma en desgewenst ook nieuwe projecten met inzet van het SIOF uit te voeren. Na verwerking van het bezuinigingsprogramma en de ingeschatte gevolgen van de septembercirculaire laat de meerjarenraming een positief saldo zien van ca. € 6,7 miljoen in 2015. We hebben echter wel te maken met een recessie, toenemende risico’s en mogelijk aanvullende bezuinigingen van het Rijk. Onze relatief goede financiële positie maakt het mogelijk om voor de resterende periode een goed evenwicht aan te brengen in een solide financiële huishouding enerzijds en een voortvarende aanpak anderzijds. Het collegeprogramma wordt hiertoe uitgevoerd, we anticiperen op mogelijke nieuwe rijksbezuinigingen, en dekken de risico’s zo goed mogelijk af. Daarnaast streven wij naar het creëren van incidentele budgetruimte dat kan worden ingezet voor door de raad te prioriteren beleidsintensiveringen c.q. aanvullende investeringen. De reservering voor nieuwe rijksbezuinigingen en voor de grote tegenvallers kan worden gedekt uit de bufferruimte van € 6,7 miljoen. Er vanuit gaande dat nieuwe rijksbezuinigingen een reservering van € 4,5 miljoen nodig maken en dat tegenvallers € 0,7 miljoen vergen, resteert een bufferruimte van € 1,5 miljoen. Indien een omgekeerde balanssanering wordt toegepast van de resterende bufferruimte , leidt dit tot een budget van € 24 miljoen aan incidentele middelen. Naar het oordeel van het college moeten deze middelen voor een belangrijk deel aangewend worden voor risicobeheersing en voor een kleiner deel kunnen nieuwe (sociaal-economische) impulsen in onze gemeente worden gefinancierd.
1
Aanvullend kan een bedrag van € 5 tot € 7 miljoen worden gecreëerd door de omzetting van de structurele voeding van het SIOF in incidenteel geld. Deze middelen kunnen worden aangewend voor projecten die voldoen aan de criteria van het SIOF. Hierbij kan gedacht worden aan de Watercampus, UCF, Culturele Hoofdstad, Binnenstadsprojecten en de IJshal.
Opbouw Midterm review Als eerste wordt ingegaan op de veranderde context. Na het verschijnen van het collegeprogramma is er een nieuw kabinet aangetreden met een stevig programma aan bezuinigingen. Tegelijkertijd is er zware economische tegenwind die tal van terreinen van het gemeentelijke beleid raakt. In de paragraaf ‘stand van zaken uitvoering collegeprogramma’ wordt stilgestaan bij het verloop van de uitvoering van het collegeprogramma tot nu toe. In de paragraaf ‘stand van zaken bezuinigingen’ wordt ingegaan op de voortgang van de geplande gemeentelijke bezuinigingen. In de paragraaf ‘Financiële Positie’ wordt de financiële kant van de zaak belicht. Als vertrekpunt voor de mid term review wordt uitgegaan van de financiële positie zoals die is verwerkt in de begroting 2012, aangepast voor de effecten van de zgn. septembercirculaire. Ingegaan wordt op de ontwikkeling van de algemene reserve, de ontwikkeling van de weerstandscapaciteit en de stand van het SIOF. Op basis van deze bevindingen beschrijven wij de richting voor de resterende collegeperiode.
2
1. VERANDERDE CONTEXT Economie Bij de opstelling van het collegeprogramma in 2010 gingen we er van uit dat gaandeweg de collegeperiode sprake zou zijn van een (internationaal) economisch herstel. De in 2008 ontstane economische en financiële crisis is echter nog steeds manifest, sterker nog, momenteel is sprake van een recessie. Lokaal zijn de gevolgen merkbaar aan de verslechterde situatie op de arbeidsmarkt, de stagnerende woningmarkt, teruglopende investeringen en de achterblijvende uitgifte van bedrijfslocaties. Er wordt een groter beroep op de bijstand gedaan en het is moeilijker om mensen naar werk te begeleiden.
Nieuw kabinet Het in 2011 aangetreden kabinet werkt aan financiële stabiliteit, consolidatie van de overheidsfinanciën, een sterke economie en een kleine krachtige overheid. Als gevolg van de tegenvallende economie en de Europese schuldencrisis overweegt het kabinet op dit moment opnieuw te gaan bezuinigen. Bezuinigingen en decentralisatie van rijkstaken Het kabinet heeft forse bezuinigingen ingezet, op meerdere terreinen. De omvang van het gemeentefonds wordt daardoor geraakt en wordt de komende jaren minder. Ook de inzet van het kabinet op terreinen als de zorg, cultuur, werk en inkomen en armoedebestrijding wordt minder. De rijksmiddelen voor veiligheid verdwijnen geheel. De decentralisatie van AWBZ/WMO/Begeleiding, Jeugdzorg en Wet werken naar vermogen zijn de drie grote operaties waardoor veel verantwoordelijkheid overgedragen wordt naar de gemeenten. De drie decentralisaties van rijkstaken gaan gepaard met bezuinigingen. Terugtredende overheid Het kabinet gaat uit van een slanke overheid waarbij meer verantwoordelijkheid in de samenleving wordt neergelegd. Als gevolg van de rijksbezuinigingen zal er een groter beroep gedaan moeten worden op de eigen verantwoordelijkheid in de samenleving. Tegelijkertijd blijkt in financieel slechte tijden het beroep op de overheid toe te nemen. De ontwikkeling van de stad vraagt om investeringen. Als private partijen daartoe willen overgaan, wenden zij zich steeds vaker tot de gemeente met verzoeken tot participatie. Investeringen van de gemeente blijken andere investeerders over de streep te trekken om te investeren. Wij steken hierbij in vanuit onze rol als facilitator.
3
Op sociaal terrein biedt de gemeente een vangnet voor diegenen die het zelf niet redden. Om dit ook naar de toekomst te kunnen garanderen, is het noodzakelijk om als gemeente op andere gebieden een stap terug te doen en een beroep te doen op de kracht van de mensen in onze gemeente. Inzet op versterking van de Randstad Het kabinet zet in op het versterken van de concurrentiepositie van Nederland. Hierbij signaleren wij een overconcentratie op de positie van de Randstad . Investeringen worden vooral gericht op de zogenoemde “ports” (mainport, brainport, greenport) en op een aantal economische topsectoren. Momenteel wordt de noordelijke samenwerking herijkt, niet alleen tussen de overheden onderling, maar ook met andere noordelijke stakeholders. Met de inzet op energyport en watertechnologie kan het noorden inspelen op het topsectorenbeleid en kan Leeuwarden zich profileren als ‘Capital of watertechnologie’. Demografische ontwikkelingen Fryslân zal de komende jaren te maken krijgen met krimp. De krimp zal zich met name voordoen in de landelijke gebieden. In de stedelijke gebieden zal de groei van bevolking langer doorzetten. Leeuwarden krijgt pas op zeer lange termijn (2030) te maken met krimp van de bevolking. Krimp en economische ontwikkelingen zijn nauw met elkaar verweven. Door een afnemende beroepsbevolking zal het in de toekomst lastiger worden goed gekwalificeerd personeel te vinden en zal de druk op de stedelijke voorzieningen toenemen . Samenwerking met de andere steden in Fryslân is van belang voor economische versterking. Leeuwarden speelt hierin als hoofdstad, die zorgt voor 25 procent van de Friese werkgelegenheid, een belangrijke rol. Leeuwarden is de Nederlandse hoofdstad voor watertechnologie, heeft een sterke zakelijke en financiële dienstverlening en heeft een sterk ontwikkelde en geprofileerde foodsector. Daarnaast heeft Leeuwarden een concentratie van onderwijsinstellingen, rijksdiensten en zorg die van belang zijn voor de hele provincie. Herindeling Per 1 januari 2014 wordt het noordelijk deel van de huidige gemeente Boarnsterhim samengevoegd met de gemeente Leeuwarden. De gemeente Leeuwarden komt daarmee ruim boven de 100.000 inwoners. De herindeling leidt tot vervroegde verkiezingen (november 2013). Conclusie De context waarbinnen de uitvoering van het collegeprogramma 2010-2014 plaatsvindt, is de afgelopen jaren sterk veranderd. De financiële en economische recessie blijkt taai, met als gevolg voor Leeuwarden een verslechterende situatie op de arbeidsmarkt en toenemend beroep op de
4
bijstand, stagnatie op de woningmarkt en van gronduitgifte, achterblijvende investeringen, De huidige (en te verwachten) bezuinigingen van het kabinet, evenals de decentralisatie van rijkstaken naar gemeenten, heeft een forse impact op een groot aantal huishoudens en op de gemeentelijke organisatie. Meer verantwoordelijkheid wordt gelegd in de samenleving, terwijl juist in moeilijke tijden het beroep op de overheid toeneemt. Belangenbehartiging en lobby blijven voor Leeuwarden belangrijk, vaak samen met anderen en vooral gericht op speerpunten als energie en watertechnologie, mede gezien in het licht van de demografische krimp in de provincie.
5
2. AANDACHTSPUNTEN UITVOERING COLLEGEPROGRAMMA Met de uitvoering van het collegeprogramma gaat het goed. In de bijlage is een overzicht opgenomen van de stand van zaken van de ontwikkelopgaven uit het collegeprogramma. Per ontwikkelopgave staat hier aangegeven hoe het staat met de uitvoering. Uit het overzicht valt op te maken dat de uitvoering van het collegeprogramma goed op schema ligt en ondanks de economische tegenwind geen werkelijke vertraging oploopt. Een aantal onderwerpen vraagt om extra aandacht of daar doen zich knelpunten voor, of is er door de raad anders besloten. Het gaat om de volgende onderwerpen: Arbeidsmarktbeleid Het rijksbeleid op het terrein van de sociale zekerheid wordt drastisch gewijzigd. Het gewijzigde rijksbeleid gaat gepaard met kortingen op het participatie-budget en het budget voor de sociale werkvoorziening. Daarnaast is er geen invoeringsbudget beschikbaar. Dit zal leiden tot een aanmerkelijk verminderde inzet van de gemeente op het terrein van de arbeidsmarkt, participatie en re-integratie. Culturele omvorming De gemeenteraad heeft op 31 januari 2012 besloten om de kunst -en cultuureducatie in Leeuwarden te laten plaatsvinden op basis van het model De Netwerkorganisatie. De structurele meerkosten van dit besluit bedragen € 250.000 per jaar. Er is tevens besloten om de meerkosten te dekken ten laste van het structurele begrotingsoverschot van € 6,7 van de meerjarenraming 2012-2015. Veiligheid Vanaf 2012 zijn er geen rijksmiddelen meer voor veiligheid. Door deze bezuiniging zijn de doelstellingen en ambities uit het meerjarenbeleidsplan 2010-2014 aangepast. Voor de resterende collegeperiode is een nieuw beleidsplan veiligheid vastgesteld. In dit nieuwe beleidsplan is ook ingegaan op de doorontwikkeling van het Veiligheidshuis Fryslân naar een nieuw organisatiemodel en een structurele financiering voor het Veiligheidshuis Fryslân vanaf 2013.
6
Projecten In het collegeprogramma wordt onder de noemer “prioritering projecten” een overzicht gegeven van projecten in het kader van de samenwerkingsagenda met de provincie, projecten in het kader van gebiedsontwikkeling en de Binnenstad. De projecten liggen goed op koers. Duidelijk is dat de focus op de “beste binnenstad” een goede drager voor het verkrijgen van middelen is geworden. Onder de aanpak van de binnenstad valt ook het Harmoniekwartier en het Speelmanskwartier. De projecten Watercampus en Landbouwcampus uit de samenwerkingsagenda zijn in uitvoering en hiervoor heeft de raad middelen beschikbaar gesteld. Met het rijk wordt overleg gevoerd over cofinanciering. De infrastructuurprojecten verlopen voortvarend. Conclusie De uitvoering van het collegeprogramma ligt goed op schema.
7
3. STAND VAN ZAKEN BEZUINIGINGEN Totaalbeeld In het Collegeprogramma is voor de periode 2011-2014 een bezuinigingspakket opgenomen van in totaal ca. € 14 mln. Daarvan zetten wij ongeveer € 2 mln. weer in voor nieuw beleid, zodat een netto besparing resteert van € 12 mln. Uit de als bijlage opgenomen bezuinigingsmonitor blijkt dat de uitvoering goed op schema ligt en dat de taakstellingen vrijwel allemaal gehaald worden. Circa € 0,5 mio wordt niet gerealiseerd. Dit heeft betrekking op:
Omvorming cultuureducatie: € 250.000,- als gevolg van de keuze door de gemeenteraad voor De Netwerkorganisatie als model om de kunst en cultuureducatie in Leeuwarden te laten plaatsvinden.
Het niet volledig doorvoeren van de opgenomen balanssanering; in verband met het gestegen risicoprofiel (zie begroting 2012) willen wij de algemene reserve niet verder belasten. Dit leidt tot een neerwaartse bijstelling van het te bezuinigingen bedrag ad € 273.000, -.
Daarnaast bestaat er over circa € 0,5 mio onzekerheid. We hebben in het collegeprogramma aangegeven de gemeentelijke bijdrage WSW ad € 493.000, te willen beëindigen. De herstructurering van de Sociale werkvoorziening is op dit moment volop gaande. De haalbaarheid van de taakstelling is onderdeel van het onderzoek. De taakstelling op de bedrijfsvoering staat niet ter discussie. Vanwege de complexiteit van de uitvoering wordt hier dieper op ingegaan.
Bedrijfsvoering en personele krimp In totaal ligt er een efficiencytaakstelling op de gemeentelijke organisatie van € 6,4 mio structureel. In de collegeperiode 2011-2014 moet hiervan een bedrag van € 3 mio geëffectueerd worden. Daarnaast is er nog sprake van een oude taakstelling van € 1,2 mio. X 100.000
8
2012
2013
Meerjarenraming 2010-2013
1.200
Collegeprogramma 1.000 Doorpakken in nieuwe tijden.
1.000
2014
2015
2016
2017
Totaal 1.200
1.000
1.000
1.000
1.400
6.400
De taakstelling is vertaald in specifieke opgaven op sector- en teamniveau en voor de eerste jaren ingevuld met concrete maatregelen. De ingeboekte structurele verlaging van de bedrijfsvoeringsbudgetten kan op basis van de huidige inzichten als “hard” worden gekwalificeerd. De personele reductie als gevolg van de volledige efficiencytaakstelling (uit het collegeprogramma) van € 6,4 mio. schatten wij in op 80 tot 100 fte. De uitvoeringskaders, die hiervoor gelden, zijn deels rechtspositioneel van aard (zie hieronder) en betreffen deels de budgettaire ruimte die beschikbaar is om flankerende maatregelen te nemen en doorlopende loonkosten als gevolg van boventalligheid op te vangen. Hiervoor is een frictiebudget beschikbaar gesteld. Dit frictiebudget blijkt echter niet toereikend te zijn. De interne en externe herplaatsingsmogelijkheden zijn minder dan in eerste instantie werd aangenomen. Dit wordt veroorzaakt door de verslechtering van de arbeidsmarkt waardoor spontane uitstroom zeer klein is geworden. Het keuzepensioen wordt als minder aantrekkelijk ervaren dan de voorgaande regelingen voor vroegpensioen waardoor medewerkers later de organisatie verlaten. Tegelijkertijd blijkt de uitstroom toevalligerwijs vooral plaats te vinden binnen de dienst Stadsontwikkeling- en beheer, terwijl de boventalligheid nu voornamelijk optreedt binnen de dienst Welzijn. Er treedt in toenemende mate een kwalitatieve mismatch op tussen het te herplaatsen personeel en de door natuurlijk verloop vrijkomende functies. Oorzaken hiervan zijn toenemende automatisering, digitalisering en specialisering (kennis en vaardigheden) binnen de organisatie. Het aantal generieke functies neemt af terwijl tegelijkertijd het benodigde kennis- en vaardighedenniveau toeneemt. De eisen die aan de medewerkers in de kleinere organisatie worden gesteld, worden daardoor hoger. De kansen om medewerkers om te scholen zijn kleiner. Daarnaast is het afgelopen decennium scherper gekeken of inkoop of uitbesteding voordeliger kan zijn, zeker daar waar flexibiliteit nodig is. Hierdoor is werkgelegenheid al werkende weg verdwenen. De opgave is gecompliceerd doordat er weinig natuurlijke uitstroom is in de organisatie. Het aantal vacatures is het afgelopen jaar behoorlijk gedaald. Ook hebben zich, na de totstandkoming van het collegeprogramma, ontwikkelingen aangediend die noodzaken tot extra krimp van het personeelsbestand. Vooral de rijksbezuinigingen op het zgn. participatiebudget en de daarmee verband houdende onontkoombare vermindering van het personeelsbestand t.b.v. de arbeidsmarkt re-integratie (het zgn. werkplein) stelt de organisatie voor een forse aanvullende opgave. De herplaatsingsverplichting van het voormalige GML personeel bij een eventuele afbouw van Parnas, vergroot het potentiele boventalligheidsprobleem. Zo zijn er nog enkele andere ontwikkelingen die leiden tot personele krimp en mogelijkerwijs het boventalligheidsprobleem vergroten.
9
Overzicht personele krimp t/m 2017 als gevolg van collegeprogramma en andere ontwikkelingen Geschatte aantallen in fte Oude taakstellingen (o.a. meerjarenraming 2010-2013)
Pm
Bestaande boventalligheid & frictie
25
Generieke efficiencytaakstelling
80-100
Omvorming Cultuur (Parnas)
10
Werkplein (participatiebudget)
30-40
Krimp rendabele sector (o.a. GEV)
5-10
(afhankelijk van projectenportefeuille) Herindeling (ca. 10% o.a. door frictie)
5-10
Totale personele krimp
155-195
Deze cijfers zijn voor een deel gebaseerd op nog ruwe schattingen en moeten dus voorzichtig worden benaderd. Daar komt bij dat deze getallen geen rekening houden met succesvolle herplaatsingen of uitplaatsingen. De cijfers geven alleen een indicatie van de zwaarte van de krimpoperatie. De zwaarte van de operatie wordt niet alleen bepaald door het aantal (potentiele) boventalligen maar vooral door de duur van de boventalligheid (wat weer afhankelijk is van de kwalitatieve herplaatsingsmogelijkheden) en de met de boventalligheid gepaard gaande (niet gebudgetteerde ) kosten. De komende tijd zal het inzicht op deze punten verder verfijnd worden. Er wordt op verschillende fronten hard gewerkt aan maatregelen gericht op het zoveel mogelijke voorkomen en beheersen van de boventalligheid. Er is een plan van aanpak opgesteld waarin procedures en instrumenten zijn uitgewerkt gericht op een zo effectief mogelijke herplaatsing van boventallig personeel. Voorts is de rol van de bestaande interne regiegroep aangepast zodat nog krachtiger gestuurd kan worden op herplaatsing. Onder de noemer “strategische personeelsplanning” zijn stappen gezet in het genereren en ontsluiten van personeelsgegevens die het management helpen bij het bereiken van de gewenste toekomstige personeelsbezetting.
10
Voor het deel van de € 6,4 mio. operatie dat momenteel in de meerjarenraming is verwerkt ( € 4 mio.) zijn er incidenteel frictiemiddelen beschikbaar gesteld ter hoogte van 80% van de taakstelling, zijnde € 3,2 mio., over een periode van vier jaar. Voor de omvorming van Parnas is een frictiebudget beschikbaar van € 1 mio. Voor de overige trajecten, bijvoorbeeld de omvorming van het Werkplein, zijn echter geen specifieke middelen beschikbaar. De reorganisatie van het Werkplein, als gevolg van rijksbezuinigingen, leidt in een kort tijdsbestek tot een relatief omvangrijke boventalligheid die vraagt om intensieve flankerende maatregelen. De complexiteit en omvang van de personele krimp zijn dusdanig toegenomen dat het beschikbare frictiebudget van € 3,2 mio. niet langer als voldoende kan worden beschouwd. Het speelveld waarbinnen de personele krimp moet worden gerealiseerd, betreft naast het budgettaire kader ook de rechtspositionele voorwaarden. In het Collegeprogramma hebben wij aangegeven dat ingezet wordt op natuurlijke uitstroom en dat gedwongen ontslagen worden uitgesloten. Deze werkgarantie sluit aan bij de bepalingen van het vigerende Sociaal Akkoord dat loopt tot eind 2012. Gelet op de bovenstaande overwegingen en ontwikkelingen is duidelijk dat er geen reële ruimte is om deze werkgelegenheidsgarantie onverkort voort te zetten. Conclusie 1 Het totale bezuinigingspakket van het Collegeprogramma kan in overwegende mate nog steeds als reëel en haalbaar beschouwd worden.
11
2
De taakstelling op het personeel die voortvloeit uit het collegeprogramma staat goed in de steigers en is haalbaar maar complex.
3
Als gevolg van de rijksbezuinigingen en de economische recessie zijn extra bezuinigingen op personeel noodzakelijk.
4
Het is noodzakelijk om het frictiebudget te verhogen voor een zorgvuldige uitstroom van personeel. Gedwongen ontslagen kunnen echter niet meer uitgesloten worden.
4. FINANCIËLE POSITIE Als vertrekpunt voor de beschouwingen en analyses van de mid term review zijn wij uitgegaan van de financiële positie zoals verwerkt in de begroting 2012, aangepast voor de effecten van de zgn. Septembercirculaire.
Structureel beeld In de volgende tabel wordt de verwachtte ontwikkeling van het meerjarenperspectief weergeven waarbij de effecten van het bezuinigingspakket van € 12 mln. en de gevolgen van de Septembercirculaire afzonderlijk zijn weergegeven X € 1000 Structureel meerjarenperspectief
2011
Eindstand 31/12 excl. Bezuinigingen
7.161
2012 7.615
2013
2014
2015
9.508
-2.698
-4.647
12.000
12.000
Effect bezuinigingen collegeprogramma Effect september circulaire Eind saldo
141
-877
-821
-331
-650
7.302
6.738
8.687
8.971
6.703
Na verwerking van het bezuinigingsprogramma en de ingeschatte gevolgen van de september circulaire laat de meerjarenraming een positief saldo zien van ca. € 6,7 miljoen in 2015. Deze buffer is beschikbaar voor de bij eerdere gelegenheden (richtinggevend debat, begrotingsbehandeling) genoemde risico’s: de drie grote decentralisatiedossiers. Aan die risico’s moeten nu een aantal nieuwe risico’s worden toegevoegd. Door de verslechterde economische vooruitzichten verkeert de Nederlandse economie in een recessie. Het is zeer waarschijnlijk dat het kabinet Rutte extra bezuinigingen zal gaan doorvoeren. Een begin van een inschatting van de gevolgen voor vooral de algemene uitkering uit het Gemeentefonds kan echter pas gegeven worden als op hoofdlijnen duidelijk is waar de rijks bezuinigingen zullen ‘neerslaan’. De bandbreedte is groot; in bijlage 1 wordt nader ingegaan op de relatie tussen de rijksbegroting en de algemene uitkering uit het Gemeentefonds. Als het kabinet € 5 miljard gaat bezuinigen dan kan dat betekenen in het meest sombere scenario voor Leeuwarden dat er een daling van de Algemene Uitkering uit het Gemeentefonds plaatsvindt met circa € 6,5 miljoen. Wij houden er rekening mee dat de nieuwe bezuinigingen gevolgen zullen hebben voor de algemene uitkering uit het gemeentefonds. Het structurele effect daarvan komt bij ongewijzigd beleid ten laste van het hiervoor genoemde saldo van € 6,7 miljoen. Een bijkomend punt van deze
12
bezuiniging is dat ze hoogstwaarschijnlijk in 2013 zullen plaatsvinden. Dat heeft dan ook gevolgen voor de ontwikkeling van de Algemene Reserve. Een ander nieuw risico is het onderzoek naar alle clusters van het gemeentefonds om te bezien of er aanpassingen in de verdeling of het volume van de clusters noodzakelijk zijn. De VNG pleit nadrukkelijk voor uitstel van de integrale herverdeling tot de volgende raadsperiode. Voormalige Minister Donner van BZK wilde niet wachten met deze herverdeling van het gemeentefonds tot de drie grote decentralisaties goed in de steigers staan. Hij is wel bereid om de integrale herijking 1 jaar uit te stellen. De financiële gevolgen zullen dan met ingang van het uitkeringsjaar 2014 e.v. merkbaar zijn. Er moet rekening worden gehouden met forse financiële aanpassingen binnen een bandbreedte van € 15,- positief of negatief per inwoner. Voor Leeuwarden gaat dan om plus of min € 1,3 miljoen per jaar. Op basis van het voorgaande is het duidelijk dat we voldoende buffer moeten houden voor het opvangen van de genoemde risico’s. Ontwikkeling Algemene Reserve en weerstandsvermogen De ontwikkeling van de Algemene Reserve kan als volgt worden weergegeven. X € 1000 Ontwikkeling algemene reserve
2011
Eindstand 31/12
11.438 10.638 14.904
2012
2013
2014
2015
12.913
13.444
Hierbij is ervan uitgegaan dat de financiële buffer in 2014 en 2015 volledig wordt aangewend voor het opvangen van de verdere gevolgen van de economische crisis en aanvullende rijksbezuinigingen. Er is nog geen rekening gehouden met het rekeningresultaat over 2011. Hier moeten nog twee punten aan toegevoegd worden. Als het kabinet besluit tot extra bezuinigingen met effecten voor de algemene uitkering uit het gemeentefonds dan zal hoogstwaarschijnlijk een (aanzienlijk) deel daarvan in 2013 worden doorgevoerd. Dat gaat dus direct ten laste van de stand van de Algemene Reserve in die jaarschijf. Deze werkt door in de standen van 2014 en 2015. Het tweede punt betreft de aanstaande herindeling. De gemeente Leeuwarden is de rechtsopvolger van de gemeente Boarnsterhim en dat betekent dat de te ontvangen herindelingsbijdrage door ons voorgefinancierd moet worden. Die voorfinanciering gaat ten laste van de Algemene Reserve en begint vóór 2014 te lopen. Dit betekent dat in de jaren 2012 en 2013 extra druk op de Algemene
13
Reserve ontstaat. Na de herindelingsdatum wordt dat weer rechtgetrokken door ontvangst van de herindelingsbijdrage. De ontwikkeling van de Algemene Reserve komt dus vóór 2014 nog meer onder druk te staan. Dit heeft gevolgen voor het gewenste weerstandsvermogen. In de paragraaf weerstandsvermogen van de begroting 2012 is een nieuwe maatstaf geïntroduceerd voor de minimale omvang van het beschikbare weerstandsvermogen. In essentie houdt deze norm in dat de omvang van het weerstandsvermogen minimaal 90% en maximaal 150% van de berekende risico’s moet bedragen. Dit weerstandsvermogen wordt gevormd door de (geraamde) omvang van de algemene reserve. Toepassing van deze norm voor de begroting 2012 betekende dat de laagste stand van de algemene reserve in de meerjarenraming 2012-2015 € 11,3 mio mocht bedragen. Omdat deze laagste stand juist € 11,3 mio bedroeg, werd de omvang van algemene reserve als net toereikend beschouwd. Uit de bovenstaande tabel blijkt dat op basis van de huidige inzichten de laagste stand van de algemene reserve € 10,6 mio bedraagt en dus door de ondergrens heen zakt. Dit vraagt op korte termijn om passende herstelmaatregelen. Wij zijn daarbij van mening dat de norm ten aanzien van de ondergrens van de algemene reserve moet worden verhoogd naar minimaal 150% van de uitkomsten van de risicoanalyse. Daarmee ontstaat meer zekerheid dat de algemene reserve voldoende is om voor langere tijd de geïnventariseerde risico’s op te vangen. Tot welke exacte gewenste omvang van de algemene reserve dit uitgangspunt leidt is overigens afhankelijk van het actuele risicoprofiel zoals dat van toepassing is voor de begroting 2013. Een eerste update van het risicoprofiel zullen wij laten uitvoeren in het kader van de voorbereiding van het richtinggevende debat zodat op dat moment meer inzicht ontstaat in de risicopositie van de gemeente en de verwachte ontwikkeling van het weerstandsvermogen. Indien de hogere risicoafdekking van de algemene reserve van 150% toegepast wordt op de cijfers van de oorspronkelijke begroting 2012 resulteert dit in een verhoging van de reserve met ongeveer € 5 mio.
Tegenvallers Bij de begroting 2013 wordt (zoals gebruikelijk) een overzicht van (onontkoombare) mee en tegenvallers opgenomen. Ondertussen heeft de raad besloten om de bezuinigingstaakstelling culturele omvorming te verlagen met € 250.00,-. We verwachten een grote structurele tegenvaller door de efficiency korting van het rijk op de invoering van de regionale uitvoeringsdienst.
Stand SIOF In de begroting 2012 is aangegeven dat het SIOF, zonder ingrijpen, vanaf 2015 een tekort zal vertonen dat kan oplopen tot € 1,5 mio in 2021 en daarmee niet toereikend zal zijn om de investeringsambities in het collegeprogramma te financieren. Vooral als gevolg van recente besluitvorming over de herinrichting
14
van het Europaplein is dit beeld verbeterd. In 2017 is er nog sprake van een relatief kleine negatieve stand, maar de verwachte eindstand in 2021 is positief. Ten aanzien van de projecten die in het collegeprogramma zijn geprioriteerd wordt verwezen naar de bijlagen. Hieronder wordt rekening houdend met het bovenstaande het verloop van het SIOF weergegeven:
Jaarlijkse voeding: € 590.000,-
Omgekeerde balanssanering Uit het bovenstaande blijkt dat de financiële positie van de gemeente gekenmerkt wordt door een scheve verhouding tussen de beschikbaarheid van incidentele en structurele middelen. In tegenstelling tot het verleden beschikt Leeuwarden momenteel over relatief veel structureel geld en weinig incidentele middelen. Incidentele ruimte die juist nodig is ter versterking van de algemene reserve, het kunnen afdekken van eenmalige risico’s en het versterken van het SIOF. Om de beschikking te krijgen over incidentele middelen is er de mogelijkheid om een omgekeerde balanssanering toe te passen. De gewone balanssanering is een middel dat door veel gemeenten wordt gebruikt om van incidenteel geld structureel geld te maken. Dit middel wordt vaak ingezet omdat overheden normaal gesproken meer incidentele dan structurele middelen in hun bezit hebben en de beleidskeuzes veelal structureel moeten worden gevoed. In Leeuwarden hebben we deze methodiek de afgelopen jaren ook enkele malen uitgevoerd. Dat houdt in dat een deel van de investeringen in bepaalde activa vervroegd wordt afgeschreven (afgeboekt) zodat de resterende kapitaallasten lager zijn en er structureel ruimte ontstaat. Bij de omgekeerde balanssanering wordt de handeling andersom uitgevoerd. Eenmalige investeringsbijdragen- in de vorm van eigen reserveringen of bijdragen van derden (subsidies)- worden dan niet afgetrokken van de oorspronkelijke investeringsuitgaven maar
15
toegevoegd aan de algemene middelen. De investeringen worden dan niet gekort voor de eenmalige bijdragen maar geactiveerd voor hun volledige uitgaafprijs zodat een groter deel van de investeringslasten over de jaren wordt uitgesmeerd en dus ten laste van de structurele begrotingsruimte komt. Indien een overheid over structurele middelen beschikt, maar niet over incidentele middelen kan deze methodiek worden gevolgd. Afhankelijk van gekozen afschrijvingstermijnen en de geldende rente omslag kan een factor 16 worden aangehouden. Dit betekent dat 1 euro structureel gelijk staat aan 16 euro incidenteel geld. Als gekozen wordt voor een omgekeerde balanssanering van bijvoorbeeld € 1 mio leidt dit dus tot een incidenteel budget van € 16 mio. Het structurele bedrag van € 1 mio komt daarbij ten laste van de structurele bufferruimte van € 6,7 mio. Voor een omgekeerde balanssanering zijn liquide middelen randvoorwaardelijk. In Leeuwarden zijn in het programma Infra liquide middelen beschikbaar van zowel eigen reserves als bijdragen van derden. Indien dit programma ten behoeve van de omgekeerde balanssanering haar incidentele middelen deels (d.w.z. eigen middelen) inlevert en daarvoor structureel geld terugkrijgt, is dat een goede oplossing. Immers de wegen worden geactiveerd en leiden dus ook tot structurele lasten die passen binnen de structurele begrotingsruimte die thans wordt voorzien. De methodiek van omgekeerde balanssanering is weinig bekend omdat de meeste overheden niet over structureel geld beschikken. Om alle risico’s uit te sluiten is de omschreven werkwijze voorgelegd aan de controlerende accountant. Deze bevestigt dat de methodiek zowel voor het BBV als de financiële verordening (art. 212 GW) geen problemen oplevert en het zelfs met het oog op de toekomst een fraaie oplossing is. Aanvullend hierop kan er ook voor gekozen worden om extra (eenmalige) investeringsmiddelen te creëren door dezelfde handelwijze toe te passen op de financiering van het SIOF. Het SIOF kent een structurele storting van € 0,6 mio. per jaar. Een optie is om de structurele voeding van het SIOF om te zetten in een incidentele storting via dezelfde methode van omgekeerde balanssanering zoals hierboven beschreven. Afhankelijk van het jaar waarin deze storting wordt gedaan levert deze financieel-technische handeling netto maximaal € 7 mio op (bij storting op 1-1-2016). Als de storting in 2013 plaatsvindt, levert dit een bedrag op van € 5,1 mio. Deze middelen kunnen dan aangewend worden voor projecten die voldoen aan de criteria van het SIOF.
16
Conclusie 1. Het structureel meerjarenbeeld is goed. De eerdere bezuinigingen van het rijk kunnen goed worden opgevangen en zijn robuust verwerkt in de begroting. 2. Er moet rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat het rijk besluit tot een aanvullende bezuinigingsronde. Dit rechtvaardigt, naast de onzekerheden rondom de grote decentralisatiedossiers en de aanstaande herverdeling van het gemeentefonds, het verder aanhouden van een substantiële bufferruimte om deze besparingen op te vangen. 3. De incidentele weerstandscapaciteit neigt onder de kritische grens te komen, wat vraagt om passende herstelmaatregelen op korte termijn. 4. In de behoefte aan extra incidentele middelen kan worden voorzien door de systematiek van “omgekeerde balanssanering”
17
5. RISICO’S EN UITDAGINGEN Leeuwarden staat er goed voor. Na verwerking van het bezuinigingsprogramma en de ingeschatte gevolgen van de september circulaire laat de meerjarenraming een positief saldo zien van ca. € 6,7 miljoen. De eerdere bezuinigingen van het rijk zijn goed ingeschat en robuust verwerkt in de begroting. We hebben echter wel te maken met een recessie, toenemende risico’s, tegenvallers en mogelijk aanvullende bezuinigingen van het Rijk. Daarnaast neigt de incidentele weerstandscapaciteit onder de kritische grens te komen. Op basis van de thans bekende gegevens achten wij het niet nodig structurele ingrepen te doen in de begroting van 2012.De resultaten van de MTR worden gebruikt als input voor de begroting 2013. Wij zien, op basis van het voorgaande, de volgende risico’s en uitdagingen: 1. Aanvullende rijksbezuinigingen: We moeten rekening houden met aanvullende bezuinigingen die consequenties hebben voor het gemeentefonds. (zie bijlage 1) 2. Werk: De druk op de bedragen die beschikbaar zijn voor Inkomen en Participatie neemt toe. De neergaande economie zorgt voor een groter beroep op de bijstand en de inspanningen om bijstandsgerechtigden aan het werk te krijgen, kosten meer en bieden minder kans op succes. In Leeuwarden is dit vanwege de economische en sociale structuur versterkt merkbaar. Dit zal gevolgen hebben voor de uitgaven op het I-deel. Dezelfde neergaande economie heeft tot gevolg, dat de mogelijkheden voor versterking van de bedrijvigheid, en daarmee versterking van de (vooral laaggeschoolde) werkgelegenheid sterk onder druk staat. Structurele uitstroom uit de uitkering wordt daardoor problematisch. Met ingang van 2013 is de nieuwe Wet Werken naar Vermogen (WWnV) in werking getreden. In het kader van deze wet wordt het rijksbudget voor de WSW en het re-integratiebudget WWB samengevoegd tot één budget. Het nieuwe re-integratiebudget WWnV zal veel lager zijn dan de som van de oorspronkelijke budgetten die hierin worden samengevoegd. Het inburgeringsbudget verdwijnt, er wordt gekort op de educatiemiddelen en het huidige W-deel (re-integratie en participatie) wordt voor een fors lager bedrag toegevoegd aan het nieuwe, ontschotte budget. Hetzelfde geldt voor het oorspronkelijke WSW-budget; ook dat budget wordt voor een veel lager bedrag toegevoegd aan het nieuwe ontschotte budget. Met het aldus nieuwe (lagere) ontschotte re-integratiebudget binnen de WWnV moet wel een grotere en anders samengestelde doelgroep bediend
18
worden. Ook ex-Wajongers en inwoners die voorheen voor de WSW aanmerking kwamen vallen nu onder de WWnV. Daarnaast moeten uit het re-integratiebudget WWnV ook de kosten van de WSW worden betaald. Met ingang van 2013 vallen de rijksmiddelen voor de jeugdwerkloosheid weg. Door deze bezuiniging is het niet mogelijk om in dezelfde mate door te gaan met de inzet van re-integratie instrumenten. Na aftrek van de niet beïnvloedbare loonkosten van de huidige (maar in de toekomst wel dalende)WSW-populatie blijft er een veel lager bedrag over voor de reintegratieinstrumenten dan in het verleden. Dit geldt met name voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Er komt wel een nieuw instrument beschikbaar om een deel van de WWnV-doelgroep aan werk te helpen: de loondispensatie. 3. Grond: Als gevolg van de economische recessie ontstaat het gevaar dat grond niet geëxploiteerd wordt en dat de boekwaarde van de grond hoger wordt dan de opbrengst die de grond nog opbrengt. Wij hebben steeds sterk gestuurd op een adequate beheersing van de grondexploitaties en de niet in exploitatie genomen gronden. Door achtereenvolgende accountants en uit verschillende onderzoeken is gebleken dat er sprake is van een robuuste situatie met voldoende buffers. Nu moet worden verwacht dat de huidige situatie nog langer voortduurt, is het gewenst de grondexploitatie tot een overzienbare termijn te beperken. 4. Personele krimp: Naast de taakstelling op het personeel die voortvloeit uit het collegeprogramma zijn, als gevolg van de rijksbezuinigingen en de economische recessie, extra bezuinigingen op personeel noodzakelijk. Bovendien is er een kwalitatieve mismatch tussen het te herplaatsen personeel en de door natuurlijk verloop vrijkomende vacatures. Daardoor zijn de budgettaire kaders voor het uitvoeren van de personele krimp te beperkt. De in het collegeprogramma opgenomen werkgelegenheidsgarantie moet ingetrokken worden 5. Weerstandscapaciteit: De weerstandscapaciteit beweegt zich momenteel rondom de minimale grens. Bij het opmaken van de financiële positie t.b.v. de begroting 2013 kunnen definitieve conclusies worden getrokken omtrent de vraag of de omvang van de algemene reserve toereikend is. Het hoge risicoprofiel van de gemeente en de kritische waarde van de algemene reserve vragen om een proactief beleid gericht op het in stand houden c.q. versterken van de weerstandscapaciteit. 6. Investeringen: Investeringen houden een stad gaande en versterken de economie. Juist in financieel slechte tijden blijft het belangrijk om te investeren.
19
6. AANPAK Conform het collegeprogramma willen wij een goed evenwicht zoeken tussen enerzijds een solide financiële huishouding en anderzijds een voortvarende aanpak voor het tweede deel van de collegeperiode. Daarnaast houden wij vast aan de lijn uit het collegeprogramma om de bezuinigingen van het Rijk niet te compenseren. Dit betekent: 1. Anticiperen op komende rijksbezuinigingen Het is nog onduidelijk hoeveel het rijk aanvullend gaat bezuinigen. Ook is niet bekend in hoeverre deze bezuinigingen van invloed zullen zijn op het gemeentefonds. Vooralsnog gaan wij uit van een bedrag van € 4,5 mio structureel om aanvullende bezuinigingen op te vangen. Meer betrouwbare inschattingen kunnen pas worden gemaakt bij de voorjaarscirculaire in mei/juni. 2. Anticiperen op grote tegenvallers De mee- en tegenvallers worden meegenomen bij de begroting 2013. Wij verwachten nu al enkele grote tegenvallers zoals de efficiency korting op de invoering van de regionale uitvoeringsdienst en de culturele omvorming. Wij reserveren hiervoor vooralsnog een structurele ruimte van € 0,7 mio. 3. Risicobeheersing Wij achten het noodzakelijk om een aantal risico’s af te dekken en de weerstandscapaciteit te versterken: a. Werkgelegenheid: Wij dekken de financiële risico’s grotendeels af wat betreft het tekort op het Ideel, maar kijken ook naar de arbeidsmarkt. Wij willen de activering door loonkostenmaatregelen maximaal toepassen. Het gaat om het voeren van een actief arbeidsmarktbeleid. De gemeente faciliteert en stimuleert bedrijven om werkgelegenheid te ontwikkelen en bijstandsgerechtigden worden ondersteund bij het vinden van werk. Samen met marktpartijen wordt gezocht naar mogelijkheden om bijstandsgerechtigden een plek te geven. Van het bestand bijstandsgerechtigden wordt een grotere groep geactiveerd. Acquisitie-inspanningen blijven op het huidige niveau met een accentverschuiving naar lager geschoolde arbeid. Inzet op innovatieve sectoren zoals water en energie blijft in stand. Gezocht wordt naar mogelijkheden om de sterke positie van Leeuwarden op het gebied van Food en Zorg verder te verzilveren door een clusteraanpak in samenwerking met de markt.
20
Ten aanzien van de WSW geldt dat de onbeïnvloedbare loonkosten uit het reintegratiebudget WWnV worden betaald maar de uitvoering, al dan niet in ‘eigen beheer’ van de WSW, moet minimaal kostendekkend zijn. De oriëntatie verschuift van de doelgroep naar het maximaal benutten van de mogelijkheden die de markt biedt. Vooralsnog gaan wij voor 2012 uit van een extra budget van € 5 mio voor het Ideel. Vanwege de grote onzekerheden in deze raming zal het overblijvende restrisico worden meegenomen bij de bepaling van het weerstandsvermogen. Aanvullend is het gewenst te investeren in het creëren van blijvende werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Afhankelijk van de financiële positie denken wij daarbij aan een incidenteel bedrag van circa € 1,5 mio. b. Grond In de huidige context is het noodzakelijk de looptijd van de exploitaties te verkorten en tot afboeking van een aantal nog niet in ontwikkeling genomen gronden over te gaan. De maximale looptijd van de exploitaties wordt gezet op 15 jaar. Gronden met een langere looptijd worden afgewaardeerd naar een lagere ontwikkelwaarde. De risico’s van de lopende grondexploitaties worden continue gemonitord en voorziene verliezen worden vroegtijdig genomen. Met nieuwe ontwikkelingen wordt terughoudend omgegaan. Uitgaande van ongewijzigd rijksbeleid gaan wij vooralsnog uit van een afwaardering van ca. € 12 mio bovenop de reserves en buffers in de grondexploitatie zelf. Overigens zal dit een voordelig effect hebben op het benodigde weerstandsvermogen van de reserve grondbeleid. c. Personele krimp Wij gaan uit van een het basisprincipe: ‘kwaliteit waar het moet, werkgelegenheid waar het kan’. Dit leidt tot een evenwichtige mix tussen interne en externe herplaatsing en een afgewogen maar niet op voorhand afgegeven commitment ten aanzien van werkgelegenheidsgaranties. Bij deze benadering hoort een aanvullend incidenteel frictiebudget dat 80% bedraagt van de extra besparingen op personeel die sinds de vaststelling van het collegeprogramma noodzakelijk zijn geworden. Dit komt overeen met een bedrag van ongeveer € 800.000. d. Verhogen van de weerstandscapaciteit Door versterking van de weerstandscapaciteit wordt ook voor de toekomst een solide fundament gelegd onder de financiële positie van de gemeente. De hoogte van deze versterking is afhankelijk van de keuze voor welke verhouding tussen de algemene reserve en het berekende bedrag aan risico’s wordt gekozen. Wij stellen voor uit te gaan van een verhouding van minimaal 1,5; dat wil zeggen dat de algemene reserve minimaal 1, 5 keer zo groot moet zijn als de uitkomst van de risicoanalyse. Herberekening van het risicoprofiel zal plaatsvinden in de aanloop naar het richtinggevend debat en nogmaals in
21
mei/juni als onderdeel van de definitieve bepaling van de financiële positie t.b.v. de begroting 2013. Dit in combinatie met de nieuwe prognose van de ontwikkeling van de algemene reserve. Als het verhoudingsgetal van 1,5 wordt toegepast op het risicoprofiel zoals nu verwerkt in de begroting, betekent dit een verhoging van de Algemene reserve van ongeveer € 5 mio. 4. Investeren Het is wenselijk om te investeren in de gemeente. Daarbij kan worden gedacht aan impulsen om de kracht van de samenleving te benutten, aan projecten op het terrein van leefbaarheid, veiligheid en werkgelegenheid en aan fysieke projecten. In ieder geval denken wij aan het creëren van werkgelegenheid. Veel van onze voornemens in het collegeprogramma zijn al verzilverd door het nemen van investeringsbesluiten. Veel investeringen zijn zorgvuldig opgebouwd met partners zoals het Rijk, de provincie en subsidieverstrekkers. Hoewel er hiervoor nog een aantal besluiten moet worden genomen is voor die co-financieringsprojecten al een point-of-no-return bereikt. Aanvullend kan worden gedacht aan extra Investeringsimpulsen in de (lokale) economie om ten tijde van laagconjunctuur de economische activiteit op gang te brengen en te houden. Extra investering met directe spin off in lokale werkgelegenheid kunnen worden getroffen in grondexploitaties maar ook in gebiedsontwikkeling. Kortom, investeringen in de samenleving en in de stad blijven noodzakelijk. Mogelijke dekking De reservering voor nieuwe rijks bezuinigingen en voor de grote tegenvallers kan worden gedekt uit de bufferruimte van € 6,7 mio. Uitgaande van rijks bezuinigingen van € 4,5 en van tegenvallers van € 0,7 mio, resteert van de bufferruimte € 1,5 mio. Omgekeerde balanssanering1 van het resterende deel leidt tot een incidenteel budget van € 24 mio aan incidentele middelen. Deze middelen kunnen worden aangewend voor risicobeheersing en voor nieuwe impulsen in de gemeente. Aanvullend kan een bedrag van € 5 mio2 tot € 7 mio3 worden gecreëerd door de omzetting van de structurele voeding van het SIOF in incidenteel geld. Deze middelen kunnen worden aangewend voor projecten die voldoen aan de
22
1
Zie hoofdstuk 4 voor toelichting
2
Per 1-1-2013
3
Per 1-1-2016
criteria van het SIOF. In dit verband wordt verwezen naar het SIOF overzicht in de bijlagen. Nadrukkelijk gaat het om indicatieve bedragen. Hierover moet de komende tijd meer duidelijkheid komen. Ondanks deze beperking hierbij een overzicht:
structurele ruimte reservering rijksbezuinigingen reservering RUD/Cultuur
6,7 -4,5 -0,7
Saldo
1,5
Incidenteel beschikbaar (omgekeerde balanssanering 1)
24
reservering WWNV frictie afboeken grond versterken AR (bandbreedte) Saldo voor impulsen in de stad
23
-5 -0,8 -12 -5 tot 0 1,2 tot 6,7
Bijlage 1: Relatie mutaties rijksbegroting en gemeentefonds Bezuinigingen door het rijk werken door op de hoogte van (de algemene uitkering uit) het gemeentefonds. De ontwikkeling van het gemeentefonds is via de zgn. ‘trap op, trap af’-systematiek gekoppeld aan de ontwikkeling van de uitgaven van het rijk. Gaan de uitgaven van het rijk omhoog, dan wordt het Gemeentefonds groter (het accres) en andersom. Echter, niet alle uitgaven van het rijk worden in deze systematiek meegeteld, het gaat om de zogenaamde Netto Gecorrigeerde Rijks Uitgaven (de ngru). Het gaat daarbij om te beginnen om de rijksuitgaven die vallen onder het kader van de Rijksbegroting in enge zin. De totale rijksbegroting is in drie kaders verdeeld: kader Zorg kader Sociale Zekerheid kader Rijksbegroting in enge zin De ontwikkeling van het Gemeentefonds is dus slechts gekoppeld aan het kader Rijksbegroting in enge zin. Dit betekent dat de stijgende zorgkosten niet doorwerken op de hoogte van het gemeentefonds. Het omgekeerde geldt ook: bezuinigingen op de zorgkosten zijn niet invloed op de ontwikkeling van het gemeentefonds. Indirect kan dat wel: als er extra bezuinigd wordt binnen het kader Rijksbegroting in enge zin, om een overschrijding van het kader Zorg op te vangen. Voor de ontwikkeling van het gemeentefonds tellen ook niet alle uitgaven mee die binnen het kader Rijksbegroting in enge zin vallen. Uitgaven die niet meetellen zijn bijvoorbeeld de rente-uitgaven over de staatsschuld en de afdrachten aan de EU. Voor de effecten van bezuinigingen op het gemeentefonds is dus niet alleen van belang hoeveel er door het rijk wordt bezuinigd maar ook op welke uitgaven dat gebeurt.
24
Bijlage 2: SIOF I Overzicht projecten die geprioriteerd zijn in Collegeprogramma a. Het project Valeriusplein/Julianalaan is meegenomen voor een gewijzigd bedrag: € 2,5 mio b. De projecten uit de Samenwerkingsagenda met de provincie Fryslân zijn voor de volgende bedragen opgenomen: - Landbouwcampus € 2,5 mio - Watercampus € 4,5 mio - UCF € 5 mio - Culturele Hoofdstad i.c. Harmoniekwartier € 5 mio (de cofinanciering van de SNN-bijdrage) - WTC Expo en westelijke kantorenhaak € 0 mio c. Binnenstad projecten - Harmoniekwartier: zie Samenwerkingsagenda provincie Fryslân - Speelmankwartier: € 0 mio d. Cambuur: afgewikkeld buiten SIOF om e. Blauwe Structuur:
€ 0 mio
II Aanvullende investeringsruimte SIOF door middel van omgekeerde balanssanering Het SIOF kent een structurele storting van € 0,6 mio. per jaar. Een optie is om de structurele voeding van het SIOF om te zetten in een incidentele storting via dezelfde methode van omgekeerde balanssanering zoals hierboven beschreven. Afhankelijk van het jaar waarin deze storting wordt gedaan levert deze financieel-technische handeling netto maximaal € 7 mio op (bij storting op 1-1-2016). Als de storting in 2013 plaatsvindt, levert dit een bedrag op van € 5,1 mio. Deze middelen kunnen dan aangewend worden voor projecten die voldoen aan de criteria van het SIOF. Gerelateerd aan het collegeprogramma valt hier te denken aan onder andere de Binnenstad (2,5 mio)met daarbij het Harmoniekwartier (5 mio is al gereserveerd in het SIOF) en Speelmanskwartier (0,2 mio, procesgeld). Maar ook de culturele hoofdstad (pm) en de blokhuispoort (€ 1 mln, aanjaaggeld).
25
Alle investeringen hebben effect op het specifieke beleidsterrein, maar scoren ook zeker effect op de (lokale) arbeidsmarkt. Uitgaande van de SNN normen is elke € 70.000,--aan investeringsmiddelen gelijk aan 1 FTE arbeid. Daarnaast kan worden gedacht aan de Blauwe structuur (€ 1,3 mio), gebiedsontwikkeling Nieuw Stroomland (€ 1 mio) en de ijshal (p.m.).
Bijlage 3: Stand van zaken collegeprogramma Bijlage 4: Bezuinigingsmonitor
26