Frédérique Deghelt
Jade Vertaald uit het Frans door Marijke Scholts
de geus
Het motto is afkomstig uit Ecrire (1993) van Marguerite Duras; vertaling Marianne Kaas, Schrijven (Van Gennep, 1994) De vertaling van het citaat uit Cyrano de Bergerac (1897, Edmond Rostand) op p. 50 is van de hand van Laurens Spoor (Uitgeverij Bert Bakker, 2003) Oorspronkelijke titel La grand-mère de Jade, verschenen bij Actes Sud Oorspronkelijke tekst © Actes Sud, 2009 This book is published by arrangement with Literary Agency Wandel Cruse, Paris Nederlandse vertaling © Marijke Scholts en De Geus bv, Breda 2011 Omslagontwerp Diny van Rosmalen Omslagillustratie © Jonathan Viner isbn 978 90 445 1548 0 nur 302 Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van De Geus bv, Postbus 1878, 4801 bw Breda, Nederland. Telefoon: 076 522 8151. Internet: www.degeus.nl. Wilt u het magazine Geuzennieuws, met informatie over onze nieuwe uitgaven, gratis ontvangen, ga dan naar www.degeus.nl en meld u aan.
Meteen toen ze het nieuws hoorde, besloot Jade haar te gaan halen. Haar grootmoeder Jeanne, haar Mamoune, had het bewustzijn verloren. Ze was de volgende dag pas gevonden, liggend op de grond in de keuken van de Savoyaanse boerderij, waar ze alleen woonde. Toen Jade zich ’s avonds klaarmaakte om met vrienden uit te gaan, rinkelde de telefoon … Elf uur. Jade deinsde even terug. Om deze tijd was het vast Julien, die een melancholieke bui had en ernaar verlangde haar te zien. Ze aarzelde, nam zuchtend op en hoorde de stem van haar vader, die al een jaar of twaalf in Polynesië woonde. Hij vertelde haar van Mamounes flauwte en had ook nog een ander slecht bericht: zijn zusters, Jades tantes, wilden niet afwachten of deze zwakte misschien van voorbijgaande aard was. Het kon opnieuw gebeuren en dat was voldoende voor de drie dochters van Jeanne, die op een steenworp bij haar vandaan woonden maar nooit bij haar op bezoek gingen. Ze hadden besloten op zeker te spelen. Mamoune had geen stem gehad in het kapittel en ook familie die te ver weg woonde, werd niet gekend in de beslissing. Serge, Jades vader, wist dat het uitgesloten zou zijn om zijn moeder van tachtig uit haar omgeving weg te halen en te vragen of ze bij hem op zijn verre eiland kwam wonen. En niemand had hem trouwens 7
om zijn mening gevraagd. Het besluit om haar in het verzorgingshuis te laten opnemen was al getekend en zijn zusters hadden hem alleen meegedeeld hoe de stand van zaken was. Probeer erachter te komen wat ze daar in hun schild voeren, had hij die avond tegen zijn dochter gezegd. Ze zeggen wel dat het tijdelijk is … Maar op haar leeftijd … Terwijl ze naar de ongeruste stem van haar vader luisterde, vroeg Jade zich af waarom haar tantes hun moeder, die altijd voor iedereen had klaargestaan, zo snel kwijt wilden, zonder haar zelfs maar een kans te geven, of, liever nog, hulp. Jades gevoel van onbehagen nam toe naarmate ze meer hoorde over dit complot tegen Mamoune. Een van de zussen was arts. Dat maakte het eenvoudig om Mamoune met een doktersverklaring in een tehuis te laten opnemen, alleen maar omdat haar leven even had gehaperd, zei Jade bij zichzelf. Het was natuurlijk gekkenwerk, maar zonder er verder over na te denken besloot ze om meteen de volgende dag in haar auto te stappen en gehoor te geven aan de grote verontwaardiging, die haar buikpijn bezorgde. Ze wist dat ze de hele weg, al naar gelang het aantal kilometers dat haar nog van Mamoune scheidde, argumenten voor en tegen zou verzinnen. Zo ging het altijd bij beslissingen die overijld waren genomen. In een vlaag van onbezonnenheid had ze pasgeleden Julien aan de kant gezet, die ze vijf jaar lang als de man van haar leven had beschouwd. Sinds twee maanden woonde ze alleen in haar appartement. En wilde ze nu, terwijl ze vond dat ze niet met een man kon samenleven, haar dagen gaan slijten met een tachtigjarige? Nee, nee, dat was volkomen belachelijk en onvergelijkbaar. Jade wist dat haar alter ego, dat altijd spaken in het wiel stak zodra ze toegaf aan haar onbesuisde kant, haar vervolgens met vragen zou bestoken. De andere 8
Jade, de redeneerster, zou met overtuigende argumenten komen, waardoor haar boosheid zou afnemen. Ze zou bijvoorbeeld zeggen dat ze de hele dag moest werken en dat ze er niet zeker van kon zijn dat alles goed ging met Mamoune. Of, als haar tantes gelijk hadden, als haar grootmoeder werkelijk voortdurend medische zorg nodig had, dan zou zij geen verpleegkundige, geen ziekenverzorgende kunnen betalen van haar miezerige journalistensalaris. Maar er dienden zich nog andere, verwarrender vragen aan. Wat wist Jade eigenlijk van Mamoune? Niet veel. Sinds haar prilste kindertijd aanbad ze deze grootmoeder, die, afhankelijk van de dag en haar stemming, naar rozen of viooltjes geurde. Met haar grijze vlechten opgestoken in een knot en haar heldere ogen leek ze op de goede fee uit een sprookje. Klein, een beetje rond. Mamoune had altijd op kinderen gepast, altijd geweten hoe ze met hen moest praten, hoe ze hen met haar zachte stem kon bereiken zonder de gebruikelijke vragen van volwassenen te stellen: Doe je goed je best op school? Wat wil je later worden als je groot bent? Bij haar bestond er geen kloof tussen de wereld van de kleine en die van de veel te grote mensen. Ze was moederlijk, met een warme liefde, en haar lach was als een gezang, die uitnodigde om met haar mee te lachen. Jade herinnerde zich dat haar grootmoeder de dochter was van een landbouwer en een vroedvrouw. Mamoune had haar een foto laten zien van haar ouders op hun trouwdag en Jade vond toen dat ze oude gezichten hadden, hoewel ze eruitzagen als vijftienjarigen. Hij met een snorretje zoals de boeren dat aan het begin van de eeuw hadden, zij met een knot en een ernstige blik. Toentertijd lachte men niet op foto’s. Hun dochter Jeanne was arbeidster aan de lopende band geweest toen ze een jong meisje was. Maar waarom wilde Jade zich zo graag herinneren wie Mamoune, of liever Jeanne was? Het 9
enige wat belangrijk zou moeten zijn, was de wens om haar voor haar lot te behoeden. Tenzij … Jeanne had haar man Jean ontmoet in de fabriek waar ze beiden werkten. Ze was toen erg jong. Met al haar zestien jaren voelde ze zich onweerstaanbaar aangetrokken tot de donkerharige jongeman met zijn hoekige gezicht, die de bergen zo goed kende en zich niet voor meisjes leek te interesseren. Desondanks had hij haar het hof gemaakt. Eenmaal getrouwd, wijdde Jeanne zich aan haar kinderen en daarna aan die van anderen. Er liep altijd een hele stoet in huis rond en ze wist haar troepje te leiden zonder boos te hoeven worden. De kinderen waren nooit ongehoorzaam, want daar was Mamoune – dat was de naam die de kinderen haar hadden gegeven – veel te lief voor. Jeanne had haar eigen manier om de wispelturige kinderen in bedwang te houden: met geruststellende en liefdevolle blikken. Haar ogen waren als een blauwe glimlach met grijze glittertjes, die elk kind dat het gewaagd had haar iets te weigeren onmiddellijk in een soort schaamte dompelden. Jean kwam laat thuis, moest hard ploeteren en spoorde zijn nakomelingen aan hun uiterste best te doen op school, zodat ze het arbeidersmilieu achter zich konden laten en toegang kregen tot het hoger onderwijs. Hij was er trots op dat hij ten aanzien van zijn drie dochters, van wie er twee advocaat waren en de derde arts, de taak die hij zichzelf had opgelegd tot een goed einde had gebracht. Zijn enige zoon, Serge, de vader van Jade, had in zekere zin de rol van rebel gespeeld. Hij was kunstschilder geworden. Hij woonde op een afgelegen eiland, buiten de gevestigde orde, samen met Jades moeder, een bohémienne die net zo onvoorspelbaar was als hij. Mamounes man was drie jaar geleden overleden aan een hartaanval en had zijn vrouw ontredderd achtergelaten. Zo 10
zelfstandig aan zijn zijde, leek zij een deel van zichzelf samen met Jean begraven te hebben. Haar verhuizing naar het verzorgingshuis stond gepland voor de zaterdag en Jade had bedacht dat ze vrijdag rond het middaguur, de volgende dag dus, onverwacht bij Mamoune op de stoep zou staan. Dat liet haar niet veel tijd om na te denken … Na het telefoontje van haar vader had Jade haar grootmoeder het liefst wakker willen bellen om haar, als een geheim, in te fluisteren: ik kom je halen. In die aangekondigde ontvoering zou ze de bevestiging horen van wat ze al had vermoed. Haar dochters hadden haar met wat gladde praatjes een proeftijd ‘verkocht’, omdat ze het inpakken van haar lievelingsspullen moesten verklaren. Het was om een poosje te herstellen, hadden ze haar verteld, een tijdelijke verhuizing, en Mamoune was slim genoeg om te doen alsof ze het geloofde. Maar er was haast geboden, en als ze dan toch haar huis uit moest, dan maar liever om naar dat van Jade te gaan. Je komt een poosje bij mij wonen in Parijs, zou ze tegen haar zeggen, en daarna bekijken we samen of je wilt blijven of naar huis wilt gaan, en onder welke voorwaarden. Op die manier zou Jade het gevoel hebben dat ze tegenover haar niets zou verzwijgen over haar toestand, die zo ernstig was dat ze eigenlijk in een tehuis moest worden opgenomen, en kon ze toch alle vragen bespreken die bij haar leefden. Die transparantie en die openhartigheid zouden in haar voordeel werken. Mamoune, die al jarenlang niet meer naar Parijs wilde komen, zou zich niet laten bidden. Dat hoopte Jade tenminste … Ze was de dochter van haar grootmoeders geliefde zoon en, gezien de omstandigheden, zou ze haar kant kiezen. Jade wist al wat Mamoune zou zeggen. Wat ik erg vind aan die huizen – ze zou ze niet bij naam noemen – is dat ze vol zitten met oude mensen. Ik ben ook niet jong meer, zou ze 11
eraan toevoegen, maar volgens mij word je minder snel oud als er meerdere generaties bij elkaar wonen … Ze zou even zwijgen om na te denken … Misschien zou ik je zelfs ergens mee kunnen helpen … Die laatste zin was net iets voor haar, en zou Jade tot tranen toe bewegen. Ze zag Mamoune voor zich, met al haar rondingen in haar blauwe jurk, zich met gefronste wenkbrauwen afvragend waar haar eenvoudige bestaan nog goed voor kon zijn, alsof ze een voorwerp was dat je in alle ernst kon afdanken.
12
Mamoune Ik ben zo bang dat ik vergeetachtig word en niet meer in staat zal zijn mijn eigen leventje te leiden. Tot op heden heeft het leven me niet alles gegeven, maar me wel het wezenlijke verleend. Iets waar ik niet om had gevraagd, maar wat een ontdekkingslust in me heeft gestild waarvan ik het bestaan niet kende. Ik weet zeker dat er mensen zijn die zullen zeggen dat ik alles wat me nu overkomt had kunnen verwachten. Toen ik nog op de fabriek werkte, was er een Afrikaanse die tegen alle moeders zei: ‘Slaap bij je kinderen zolang ze klein zijn, anders zullen ze niet voor je zorgen als je oud bent.’ Ik had toen nog geen kinderen. Ik moet haar raadgevingen vergeten zijn. Ik heb niet genoeg bij mijn dochters geslapen. Daar kom ik nu achter. Ik neem het hun niet kwalijk. Ik geloof zelfs dat ik hen begrijp. Wat moeten ze met mij aanvangen? Op mijn leeftijd ben ik een last en ik vind het erg genoeg dat het zo ver heeft kunnen komen. Ik ben te oud, te moe en kan nu ook nog zomaar flauwvallen. En morgen …? Ik hou van het uitzicht op de tuin vanuit mijn keukenraam. Hij is niet meer hetzelfde sinds Jean dood is, maar ik word het nooit moe om naar de vogels te kijken als ik met de afwas bezig ben. Wij vulden elkaar zo goed aan in ons 13
zwijgen. Hij bewerkte de grond, tot de stille tijd aanbrak. In de winter keek ik ’s ochtends bij mijn eerste kop koffie naar de kale struiken en stelde me de kleuren voor waarmee ik onze tuin in het voorjaar zou kunnen tooien. Elke ochtend fluisterde de zwarte aarde me weer een ander schouwspel in: gele of rode tulpen, forsythia’s, clematis, primula’s … Een schouwspel van kleuren en vormen, en daarna brak de grote dag aan waarop de zaden werden gekocht. Enkele weken later wachtte ik vol ongeduld op het moment waarop de tuin Jean de kleuren zou onthullen die ik had uitgekozen. Ik hield alleen nooit rekening met de wind, die mijn ontwerp altijd weer in de war stuurde. In de bloeitijd zorgde hij steeds voor verrassingen. Voor de vorm schold ik een beetje, maar eigenlijk beviel het me wel dat een onverwacht briesje mijn tuin een verwilderde aanblik gaf. We staan aan het begin van de lente. Alsof ik wist dat ik uit mijn huis gehaald zou worden, heb ik dit jaar niets gezaaid. Toch heb ik de tuin niet verwaarloosd na Jeans dood. Elke aprilmaand, er zijn er nog maar drie geweest, kreeg onze tuin zijn kleurenpracht weer terug. Het was alsof het een speciaal eerbetoon aan hem was, alsof de aarde zich erop toelegde het beste van zichzelf te geven. De buurvrouwen die bij mij langskwamen, waren gerustgesteld de oude tuinierster weer terug te vinden. Ze complimenteerden me met mijn groene vingers. Niemand zag er de boodschap in die degene die ontbrak me stuurde: dat ik de schoonheid van onze tuin voortaan alleen moest bewonderen. We hadden zo’n goede band met elkaar. In de loop van de jaren was zijn mond veranderd in een kleurloze streep, waarin alle ingehouden emoties tot uitdrukking kwamen. De mijne daarentegen was nog steeds zinnelijk gewelfd, in vorm gebleven door de vluchtige gesprekjes die nergens toe leidden. De babyhuidjes, de warme omhelzingen van de kin14