Anne Delaflotte Mehdevi
De boekbindster Vertaald uit het Frans door Pauline Sarkar
de geus
Citaten uit Cyrano de Bergerac van Edmond Rostand zijn afkomstig uit de vertaling van Laurens Spoor, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam 2003 Oorspronkelijke titel La relieuse du gué, verschenen bij Gaïa Éditions Oorspronkelijke tekst © Gaïa Éditions, 2008 This book is published by arrangement with Literary Agency Wandel Cruse, Paris Nederlandse vertaling © Pauline Sarkar en De Geus bv, Breda 2011 Omslagontwerp Mijke Wondergem Omslagillustratie © Mohamad Itani/Trevillion Images isbn 978 90 445 1503 9 nur 302 Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van De Geus bv, Postbus 1878, 4801 bw Breda, Nederland. Telefoon: 076 522 8151. Internet: www.degeus.nl.
Proloog Ik werd die ochtend wakker van de zware windvlagen die door de steeg joegen. De hele nacht had het zo hard gewaaid dat het wel een storm leek. Ik deed de luiken open en boog me uit het raam. De pittige lucht die ik inademde slokte me helemaal op. Aan de hemel trokken wolkenstromen langs in alle schakeringen die de wind maar kan meevoeren, zo bont als een symfonie van kleuren. Aan de steeds lichter wordende hemel naderden hele legers dikke, zwarte wolken, angstaanjagend traag en zwaar. Om zeven uur liep ik de trap af van mijn appartement naar het eronder gelegen atelier op de begane grond. Ik had wel wat langer kunnen blijven liggen, maar ik heb het atelier altijd graag even voor mezelf, voor ik om half negen openga. Niet dat er zo veel mensen komen, maar ik heb een uithangbord dat heen en weer zwaait in de wind en een deur die openstaat voor elke voorbijganger. Ik leef en werk de hele dag met mijn gezicht of mijn rug naar die deur waar ik niets over te zeggen heb. Nog steeds onder de indruk van de wind liep ik snel de steeg in om de rode houten luiken weg te halen die de zorgvuldig gerangschikte voorwerpen in mijn etalage aan het oog onttrokken: boekblokken, houtvezelpapier, stukken leer, indigo pigment en wat bladgoud. Het was raar weer, van dat weer dat een mens naar de deuropening drijft om de lucht op te snuiven en naar de hemel te kijken, als een dier bij de ingang van zijn hol. Ik weet praktisch niets van de zee, maar ik had de indruk dat het aan de kust vaak zulk weer was en dat dit rustige stadje midden in de Dordogne zich die ochtend vastklemde aan een steil klif. Door de harde wind had ik zin om naar de rivier aan het 7
eind van de steeg te gaan, bij de voorde, die wel gezwollen zou zijn van de neerslag van die nacht. Maar ik liet me niet verleiden en gunde mezelf in plaats daarvan net als elke ochtend een kort ogenblik in mijn atelier, met de deur nog dicht. Anderhalf uur vrijwillige eenzaamheid om aan de dag te wennen. Het regende nu trouwens wel tweemaal zo hard. Ik ging koffie maken. Ik ontbijt altijd tussen de boeken die ik aan het restaureren ben, en dat is niet verstandig: ik ben boekbindster. Net als elke ochtend ging ik achter mijn computer zitten, aan de kant van het tuintje, met uitzicht op de straat, maar vandaag was ik alerter dan anders, om maar niets te missen van de onvoorspelbare dans van de wind. Ik hou van het geratel van mijn toetsenbord als ik schrijf, het brengt me er met zijn taalgeluidjes toe om te schrijven aan degenen die ik mis. Buiten regende het nog steeds. In het blauwige licht van het scherm las ik mijn e-mails terwijl ik mijn koffie dronk en mijn broodje at, en ik wenste mezelf geluk dat ik niet morste. Geen druppel en bijna geen kruimel: een kleine grote vreugde in een routine die zo nieuw was dat ik maar al te goed wist dat het nog weleens moeilijk zou worden. Deze evenwichtskunst had trouwens niet zozeer met routine te doen als wel met het voelen van je conditie. Werkt u met uw handen? Bespeelt u een muziekinstrument? Dan weet u dat er dagen zijn dat je handen trillen en je lichaam en hoofd weigeren om samen te werken, wat niet best is voor iemand die er voor zijn brood afhankelijk van is. Maar op deze maandag had ik een vaste hand en ik wilde zo gauw mogelijk aan de slag. Ik draaide me om op mijn stoel op wieltjes en rolde twee meter verder, tot bij een werktafel tegenover de openslaande deuren die uitkomen op mijn piepkleine besloten tuintje. Daar liggen de boeken die me zijn toevertrouwd. Ik knipte de bureaulamp aan en het licht viel op de nieuwe stapel waaraan ik zou gaan werken: voor tien boeken 8
kost me dat, afhankelijk van de staat waarin ze zich bevinden, één of twee weken. Ik pakte het bovenste boek en bekeek deze nieuweling aandachtig. Als ik iets ongewoons tegenkom in mijn werk, moet ik altijd weer even studeren. Ik doe alsof ik onvoorwaardelijk in de heilige theorie met zijn beloftes van perfectie geloof: dit boek zal zich zonder de minste weerstand, zonder enig risico, aan mij overgeven en gewoon volmaakt uit mijn handen komen. Zo’n gevoel duurt meestal ongeveer veertig seconden. Daarna maak ik echt kennis met het voorwerp. Ernaar kijken is niet voldoende, je moet het wegen, taxeren, in de hand houden. En dan lees ik ook altijd wel een paar fragmenten, zowel op dat moment als later. Hierin wijk ik af van de regel, althans van de regel van mijn meester, mijn grootvader, die zei dat een boekbinder niet leest, dat een boekbinder best analfabeet kan zijn, kleindochter of niet. Hij steigerde bij de gedachte dat je een boek, hoe voorzichtig ook, zou openslaan terwijl de lijm misschien nog niet helemaal droog was en het blok nog niet helemaal vastzat, om te genieten van de stijl. Ik wilde nu aan het werk gaan, de oude omslagen eraf halen. Precies op dat moment werd er op de deur geklopt. Ik had bijna geschreven: gebonkt, maar nee, dat was het niet. Toch klopte die iemand hard genoeg om me een beetje te doen schrikken. Zo klop je niet op de deur van een boekbinder.
9
Hoofdstuk een Met tegenzin kwam ik uit mijn eilandje van licht en liep het atelier door, dat nog steeds in schaduwen gehuld was. Misschien was er een ongeluk gebeurd, had iemand hulp nodig, of een telefoon, dat zou me niets verbazen met deze wind. Toen ik naar de glazen deur liep die uitkomt op de straat, zag ik vaag de silhouet van een lange man met brede schouders, die afstak tegen het matte ochtendlicht. Als een donkere wolk verhulde hij het weinige daglicht dat uit de steeg kwam. Voor ik opendeed, schakelde ik de verlichting in van het uithangbord aan de straat. Het licht viel recht op zijn gebogen nek en hij sloeg zijn ogen naar me op. Zijn gezicht droop van het water. Er hingen regendruppels aan zijn lange zwarte oogharen en die gleden langzaam over zijn oliejekker. Hij hield zijn grote witte handen gekruist voor de borst. Zijn grote ogen keken me aan en vroegen niets. Ik hield zijn onbewogenheid voor geduld. Je ziet niet vaak zo’n spectaculair knappe man, jong, in de dertig, die je recht in de ogen kijkt, wacht tot je de deur voor hem openmaakt op een onmogelijk tijdstip en daarbij zelfs niet naar je glimlacht. Zijn ogen keken hoe mijn handen de deur van de knip deden. Ik stapte opzij om hem door te laten, hij deed een klein stapje naar voren en bleef als een megaliet op de drempel staan. ‘Komt u binnen.’ Ik moest vlak langs hem heen omdat hij roerloos in de deuropening bleef staan. Ik moest de deur snel weer dichtdoen, de wind en de regen stortten zich in mijn atelier, waardoor ieder ogenblik mijn papieren konden wegwaaien. De wind verzette zich even tegen mijn geduw … Het was nog geen openings11
tijd, automatisch deed ik de grendel weer op de deur … om hem er meteen weer af te schuiven, verward bij de gedachte dat mijn ‘vermoedelijke klant’ misschien gemerkt had dat ik hem opsloot met mezelf. En dan te bedenken dat ik daarnet nog zo’n vaste hand had gehad! Het kwam van de wind, die verwarde me en prikkelde mijn zenuwen. Hij stond nog bijna op dezelfde plaats. Ik was verbaasd te ruiken hoezeer hij omgeven was door de geur van regen en wind. Daar kwam nog die van verse aarde bij, en ik herinner me dat ik dacht dat deze man beslist in het bos had geslapen, anders kon hij er niet zo van doordrongen zijn. De god van de wind kroop bij me binnen … Dit was even opwindend als om op mijn eentje de verzen van mijn dierbare Cyrano te declameren, veel opwindender dan in één ruk een mooi vel marmerpapier zomaar op het oog te snijden zonder eerst alles op te meten, en te gokken dat de snee tot op de millimeter nauwkeurig zou zijn. Had ik niet besloten niet naar de voorde te lopen, waartoe de wind me uitnodigde? Daarom was de wind maar bij mij binnengevallen. Aan de uiteinden van zijn halflange bruine, sluike haar hingen evenveel waterdruppels als aan zijn lange oogharen. Ik volgde er een tot ik die hoorde vallen op het witte parket van de ingang. Hij sprong in het plasje dat zich om zijn voeten gevormd had. ‘Bent u door de voorde gekomen?’ ‘Ja. Het spijt me dat ik uw vloer zo nat maak.’ Zijn stem klonk kleurloos, zijn woorden kwamen betrekkelijk traag, monotoon, alsof hij lang niet gesproken had. Ik: ‘Excuseer u maar niet, ik ga zelf ook zo vaak mogelijk door de voorde.’ Hij zei niets, wachtte … Waarop? Had hij een boek? 12
Om mezelf een houding te geven ging ik toch maar op mijn plaats zitten, achter een breed houten blad dat op twee stapels bakstenen rust: mijn toonbank, die de grens aangeeft tussen de voor het publiek toegankelijke ruimte en de rest van het atelier, waar zich mijn gereedschap bevindt. Ik knipte de bureaulamp aan, die alleen dit blad beschijnt, en zo schiep ik nog een eilandje van licht tussen ons. Toen pas gleden zijn handen van zijn borst en hij haalde een groot boek van onder zijn regenjas tevoorschijn: ‘Ik had geen tijd om het in te pakken … Ik wil het iemand cadeau doen, dat heb ik gisteravond laat pas besloten … Ik zag licht bij u en daarom was ik zo vrij …’ ‘Daar hebt u goed aan gedaan.’ Ik strekte mijn hand uit naar het dikke boek en noodde de man om eindelijk verder te komen. Nu zag ik hem beter, hij had een heel bleke huid, en ogen van een onbestemde kleur, grijs, groen, lichtbruin? Ik verbaasde me opnieuw over zijn gebeeldhouwde schoonheid. Ik maakte in gedachten een foto van zijn mooie, gesloten lippen. Alleen de neusvleugels trilden in al dat marmer. Hij: ‘Met twee handen, het is heel zwaar.’ Hij overhandigde me het boek, waarbij hij zorgvuldig vermeed zijn ogen op mij of op het voorwerp dat hij me aanreikte te richten, hij keek strak voor zich uit, naar het ommuurde tuintje. Ik schoof de lamp zo dicht mogelijk naar het midden van het blad, richtte het licht op het boek. Dat was al net zo onalledaags als de man. Mooi gemaakt, groot formaat, dertig bij veertig centimeter ongeveer, dik papier van goede kwaliteit, en tot mijn verrassing gebonden met een losse rug. ‘Is dit boek in Duitsland gebonden? Of in Centraal-Europa?’ ‘Nee, dat geloof ik niet.’ Mijn grootvader, een meester-boekbinder, was Duitser, hij deed het altijd op deze manier, en als kind had ik het zo van hem geleerd. Als de klanten mij de keus lieten, bond ik nog 13
steeds zoals hij het placht te doen. De omslag wordt anders bevestigd dan wanneer je op de Franse wijze bindt. De kaften van dit grote boek waren overtrokken met zachtbruin leer. Het voor- en het achterplat waren in het midden versierd met de contouren van een loofboom. Die vorm was van diepbruin leer. De kroon van de boom had op verschillende plaatsen losgelaten. Het fijne leer van de onderkant van de stam krulde naar buiten als een kleine haarlok. Net buiten de lichtkring, die ik nu weer op het blad gericht had, boog de man zich voorover en leunde met gestrekte armen op de tafel. Het witte ochtendlicht in de steeg achter hem verlichtte zijn gezicht niet, maar ik hoorde dat zijn steeds heftiger ademhaling hoe langer hoe onregelmatiger werd. Deze man was uitgeput, dat was duidelijk, hij kromp ineen en steunde met zijn volle gewicht op het blad. Als hij hier omviel … In de steeg tegenover ons was André de bakker zijn brood aan het maken. Ik legde het boek neer. ‘Neem me niet kwalijk, ik heb u niet eens een stoel aangeboden.’ Ik rolde een stoel op wieltjes naar hem toe zonder zijn reactie af te wachten. ‘Dank u.’ Hij ging opgelucht zitten, sloot even de ogen en sloeg meteen zijn benen over elkaar om zijn rug recht te kunnen houden. ‘Het is zo zacht vandaag, ik zal het raam een beetje openzetten.’ ‘Ja.’ Ik deed de deur open die uitkomt op het met hoge muren omgeven tuintje, waar de wind veel minder hard ging. Die piepkleine stadstuintjes slaan nergens op. Deze, met één enkele appelboom in het midden, was alleen geschikt voor de bezoekjes van een paar vogels en de kat van de kruidenier14
ster, en dan bij voorkeur niet tegelijk. De stam van de boom reikte kaal en recht naar het licht, zodat de weinige vruchten die eraan zaten onbereikbaar waren. Een dikke tak had geprobeerd te ontsnappen, maar toen er gevaar bestond dat de muur zou bezwijken was hij resoluut afgezaagd. Er zaten nu weer een paar schuchtere takken aan, die ook weer recht naar boven wezen. Dit tuintje was een tableau vivant of een bijna-stilleven. Je keek naar een schilderij, je stapte er niet in, trouwens, nu de herfst in aantocht was zou de deur weldra uitzetten van het vocht en niet meer open kunnen. Ik stopte een oude lap in de kier van het raam en aan de binnenkant zette ik er een ouderwets strijkijzer tegenaan, dat gewoonlijk dienstdeed als presse-papier. De boeken die in de weg lagen schoof ik opzij. In het voorbijgaan pakte ik van de stoelleuning mijn zwartlinnen schort vol vlekken van stijfsel, goudpoeder en pigment in allerlei kleuren, een herinnering aan de weken waarin ik samen met een collega marmerpapier had gemaakt. Ik knoopte het schort om terwijl ik naar hem toe liep. Ik zag aan zijn houding dat het weer wat beter ging. Hij keek naar me alsof hij me nu pas zag. Nu ik mijn schort voor had, intimideerde die indringende, transparante blik me niet meer zo. En dat boek was mooi, de inhoud, iets in het uiterlijk, de kwaliteit van het leer … Hij keek aandachtig hoe ik het boek aandachtig bekeek. Ik: ‘Het is een heel mooie kwaliteit papier, handgeschept …’ Ik bewonderde alles, het papier en de schutbladen op een hemelsblauwe achtergrond, heel licht gemarmerd in lichtgrijs en ivoor. Daarop stond hier en daar een driekleurig motief in de vorm van een Franse lelie. Het midden van dit motief had als basis hetzelfde blauw als de schutbladen, dan een okergele golf en ten slotte een steenrode. Als je het boek opensloeg, zag je dat de vezels van dit mooie 15