Kjell Westö
De Woensdagclub Uit het Zweeds vertaald door Clementine Luijten
de geus
Deze uitgave is mede tot stand gekomen dankzij een bijdrage van fili – Finnish Literature Information Centre, Helsinki, Finland De vertaalster ontving voor deze vertaling een werkbeurs van het Nederlands Letterenfonds
Oorspronkelijke titel Hägring 38, verschenen bij Schildts & Söderströms Oorspronkelijke tekst © Kjell Westö 2013 Published by agreement with Hedlund Agency Nederlandse vertaling © Clementine Luijten en De Geus bv, Breda 2015 Omslagontwerp Berry van Gerwen Omslagillustratie © Getty Images/The life Picture Collection/ William Vandivert isbn 978 90 445 2293 8 nur 302 Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van De Geus bv, Postbus 1878, 4801 bw Breda, Nederland. Telefoon: 076 522 8151. Internet: www.degeus.nl. Meer weten over onze boeken en auteurs? Meld u dan aan voor onze nieuwsbrief via www.degeus.nl of volg ons via social media: De_Geus
DeGeusBreda
(woensdag 16 november) toen mevrouw wiik die ochtend niet op haar werk verscheen, raakte hij eerst geïrriteerd. Misschien zat er nog een restje irritatie in hem na de mislukte rit naar Kopparbäck gisteravond. Hij had zijn gedachten voor zich gehouden om Jary niet te kwetsen, had vervolgens de hele nacht liggen piekeren en was bijna twee uur eerder naar kantoor gegaan dan anders. Hij was uitgeput, zo simpel was het. De clubbijeenkomst vanavond voelde als een beproeving en het werk stapelde zich op. Drie nieuwe cliënten in twee weken, een lastige zaak in de plaatselijke rechtbank, onbetaalde rekeningen, onduidelijkheden rond het vertrek van Rolle, brieven die gedicteerd, getypt en verzonden moesten worden: zonder mevrouw Wiik was hij nergens. Hij was om half acht al op kantoor. Anders kwam hij zelden voor negenen, hij werkte liever tot laat in de avond. Maar hij wist dat mevrouw Wiik er elke dag stipt om acht uur was, ook op zaterdag. Terwijl hij wachtte tot ze zou verschijnen, bleef de irritatie hangen en die zeurde nog steeds in hem toen het half negen werd en hij bedacht dat hij haar misschien thuis moest bellen om zich ervan te verzekeren dat ze geen gebroken been had, of keelontsteking en haar stem kwijt was of iets dergelijks. Toen hij het nummer de eerste keer draaide, was hij ongeconcentreerd. Terwijl hij wachtte tot ze zou opnemen, dacht hij aan de bijeenkomst van vanavond en aan dingen die hij onder vier ogen met de andere clubleden wilde bespreken. Hij zou Arelius vragen tegenover zijn moeder Esther geen kritiek meer te leveren op zijn
13
politieke opvattingen. En hij moest het met Lindemark vooral over Jogi Jary hebben: er moest toch íéts zijn wat ze konden doen. Toen mevrouw Wiik niet opnam, bedacht hij dat ze vast en zeker onderweg naar kantoor was. Hij kon nu elk moment haar voetstappen op de trap verwachten en de sleutel in het slot horen steken. Maar ze kwam niet. En toen hij drie keer had opgebeld en er nog niet werd opgenomen, werd hij ongerust. Ze was de stiptheid zelve. En ze vroeg hem altijd om toestemming als ze een langere lunchpauze wilde nemen of ’s ochtends later wilde komen. Het was nog voor negenen, maar hij besloot naar haar huis in Tölö te gaan en aan te bellen. Toen hij dat besluit eenmaal had genomen, handelde hij snel. Hij trok zijn ulster en handschoenen aan, pakte zijn hoed van de hoedenplank, nam de trap naar beneden en liep op een drafje naar de tramhalte. Pas toen hij al in de tram zat, realiseerde hij zich hoe dom hij was geweest. De auto stond nota bene op het plein Kaserntorget. Waarom had hij die niet gepakt om linea recta naar de Mechelingatan te rijden? Dat was veel sneller geweest.
14
1 (acht maanden eerder, woensdag 16 maart) de ochtend was van de soezerige soort, nevelig en vochtig. Als een slap koord, dacht Miljameisje, een groezelig touw, slordig gespannen tussen wegstervende winter en nog verre lente. Veel later zou ze zich herinneren dat ze had zitten dagdromen over vroeg naar huis gaan, en dat ze een vastomlijnd plan had gehad over wat ze die dag verder ging doen. De droom: het kantoor om drie uur verlaten en te voet de paar blokken naar de Academische Boekhandel in het donker glanzende warenhuis Stockmann afleggen. Een tijdschrift kopen, liefst het laatste nummer van Elokuva-Aitta, met Rolf Wanka op de omslag. Dan proberen zonder afspraak een manicure te krijgen bij mevrouw Tuomisto in Salon Roma. Vorige zomer had ze zichzelf de eerste manicure van haar leven gegund, in juli, toen Hoffman & Laurén haar twee weken doorbetaalde vakantie had gegeven. Nu waren haar handen weer gehavend, de nagels ruw en afgebrokkeld, dat kwam door al het gedoe met ordners en papieren bij Thune en het huishoudelijk werk thuis. Maar waarom liegen: als Miljameisje zich ongemakkelijk voelde en niemand keek, beet ze op haar nagels; daardoor waren ze lelijk en dan moest die keurige mevrouw Wiik zich weer schamen en de ongerechtigheden zo goed mogelijk zien te verbergen. Miljameisje beet ook op haar vingertoppen, ’s avonds laat als de gordijnen dichtgetrokken waren voor de nacht. Dan kon ze zich verliezen in een boek of zo verzonken raken in Miljagedachten dat ze niet merkte hoe ze verstrooid in de buitenste huidlagen van haar
15
topjes beet en die met haar tanden lostrok. De huid liet los en Miljameisje was er in de loop der jaren bedreven in geraakt, ze wist precies wanneer ze moest ophouden, ze beet de dunne velletjes altijd af tot vlak voordat de vingertop begon te bloeden, spuugde ze daarna op de grond of ze belandden bij haar in bed. Ze was nu al enige tijd niet meer in die gewoonte vervallen. Haar nagels waren afgebrokkeld, maar verder waren haar handen heel en goed verzorgd: daar zou ze het filmtijdschrift mee vasthouden in de salon terwijl mevrouw Tuomisto haar handen een voor een manicuurde, met haar vrije hand kon ze dan de bladzijden omslaan. Ze zou een artikel uitkiezen om te lezen, misschien de internationale column met roddels over Hollywood en de ufa-filmstudio in Berlijn. Ze zou naar de foto’s van haar idolen Leslie Howard en Cary Grant kijken en genieten. In haar portemonnee had ze een vergeeld knipsel met Grant en Randolph Scott in zwembroek, het was drie jaar oud en ze had het nooit aan iemand laten zien. Ze schaamde zich. Bijna zevenendertig jaar oud dweepte Miljameisje nog steeds met Amerikaanse filmsterren met gepommadeerd haar, witte tanden en een perfect kuiltje in het midden van hun kin. I am a very great lover of your art and I should be the luckiest. Miljameisje wilde naar Grant en Scott en Howard en de andere filmsterren schrijven en vragen om foto’s van haar idolen. Ook naar Rolf Wanka – Ich bin eine grosse Verehrerin – zou ze schrijven. Maar tot dusver had ze helemaal niemand geschreven. Santeri Soihtu had trouwens net zo’n perfect kuiltje in zijn kin als Cary Grant en Rolf Wanka. Maar dat was niet hetzelfde. Santeri Soihtu woonde niet in een paleis in een sprookjesachtige filmstad ver weg, maar samen met zijn vrouw in een appartement in de wijk Tölö. Hem kon je zomaar elke dag van de week in Helsingfors tegenkomen, een bank zien binnengaan of lunchen bij Kämp of
16
Monte Carlo of een van de andere betere restaurants van de stad. Op het witte doek speelde Soihtu een moedige activist die streed tegen de Russische onderdrukking in 1902, of een rechtschapen legerofficier in de winter van 1918, maar in werkelijkheid was hij helemaal niet spannend. Of misschien toch? In Elokuva-Aitta schreven ze dat Santeri Soihtu zijn artiestennaam was en dat de ster zijn ware naam geheim wilde houden. Om met rust gelaten te worden, had er gestaan. En daar kwam de bokkigheid van Miljameisje boven. Het had haar niets uitgemaakt als ze zou weten dat Cary Grant niet Archibald Leach heette maar Bronimi Mankoelovski, of dat Leslie Howard geboren was als Joram Kardashian en niet als Leslie Steiner. Maar hier in Helsingfors wilde Miljameisje weten waar iemand vandaan kwam, in het echt. Als niemand wist wat Santeri Soihtu’s echte naam was, dan wist ook niemand wat hij twintig jaar geleden had gedaan. Hij was toen nog een jongen, een kind in feite, maar stel dat hij toch in een van de kampen had gezeten? Als loopjongen had gefungeerd of de laarzen van de soldaten had gepoetst in ruil voor geld of eten? Er heerste chaos destijds, gebrek en angst regeerden, je deed dingen waar je naderhand over zweeg. Als de manicure klaar was en ze mevrouw Tuomisto had betaald, zou ze naar een delicatessenwinkel gaan. Naar een van de exclusieve, Klimscheffsky of Marstio. Ze zou zich iets lekkers gunnen voor ’s avonds, een blik geconserveerde perziken op sap of een zakje gemengde toffees. Of misschien Da Capobonbons, ze hield van het goudgele papiertje om de pure chocola. Daarna zou ze de tram naar Tölö nemen. De geur van roestig ijzer, vochtige kleding en ongewassen lichamen tijdens de rit. Ze zou boodschappen doen bij de kruidenierswinkel in de Caloniusgatan. Koken, eten en afwassen. Wachten tot het avondconcert
17
op de radio begon, het geluid wat zachter zetten, de leeslamp aanknippen, wegzakken in de rode fauteuil met de lichte armleuningen, de plaid om zich heen slaan en lezen, met de chocolaatjes of het schoteltje perziken onder handbereik. Ze zou wegdromen. Naar Brentwood en Beverly Hills, naar vrijstaande villa’s met twintig kamers en luxe, open auto’s en swimming pools, naar een wereld van goed onderhouden tuinen met palmbomen en acacia’s en bougainville, met chauffeurs in lange uniformjassen en weelderige negerdienstmeisjes die altijd een rake maar troostende opmerking paraat hadden. Een andere wereld dan haar eigen scherpe, wrede, grauwe. Ze zou zich laten opslokken door de artikelen, en pas opschrikken als het volkslied klonk. De uitzending was afgelopen, terug naar de realiteit. De radio uitzetten, het leeslampje uitknippen, avondtoilet maken, controleren of het gasfornuis uit stond. Ze was bang in huis te verbranden, gasexplosies kwamen geregeld voor en brand was verwoestend, ze controleerde het fornuis altijd voordat ze de deur uitging en ’s avonds als ze ging slapen. Het zou fris zijn in de slaapkamer, haar kleine tweekamerwoning was altijd koud en tochtig tot ver in mei. Het bed zou leeg zijn, dat was al zo sinds Hannes haar had verlaten, hij had er gewoon genoeg van gekregen en was zonder een woord te zeggen vertrokken. Ze zou de plaid uitspreiden, onder het dekbed kruipen, op haar zij gaan liggen, haar benen optrekken, zich oprollen in foetushouding en misschien een hand op haar buik leggen, tussen het dek en haar nachthemd, voor meer warmte. Ze zou de eenzaamheid voelen, ongetwijfeld, helemaal tot in haar merg. Maar ze zou ook genieten. Van het feit dat ze toch iets had bereikt. Ver weg van dat alles waar niemand, vooral advocaat Claes Thune en zijn deftige clientèle niet, ook maar een vermoeden van had als ze (dachten ze!)
18
verstolen blikken wierpen op haar eenvoudige maar goed gesneden mantelpakje, haar glanzende haar en smalle enkels in de hooggehakte schoenen. En vanaf morgen: op haar gemanicuurde handen, gevijlde en roodgelakte nagels. Ja. Vanavond zou een van de pasbehandelde handen voor meer warmte op haar buik rusten, en Miljameisje zou braaf zwijgen en Matilda zou rustig en snel in slaap vallen en verder dromen. Over iets beters. Iets nog beters dan ze al had.
19
2 een half uur na de middagpauze had ze de uitgaande brieven uitgetypt, in een envelop gestoken en gefrankeerd. Matilda keek op en liet haar blik over het plein glijden: de mist was dikker geworden, ze kon amper de radiostudio aan de overkant onderscheiden. Ze stond op van haar stoel, wilde aankloppen bij de advocaat om te vragen of ze om drie uur naar huis mocht. Thune had die ochtend een aantal cliënten ontvangen, ze had hen bij hem binnengelaten maar hem verder amper gezien, hij had haar de twee brieven gedicteerd, dat was alles. De brieven waren kort en afgemeten van toon, op het randje van onvriendelijk. Thune had in zijn kamer geluncht, een paar boterhammen met leverpastei en augurk, slordig in boterhampapier gewikkeld, ze had gezien dat hij ze ’s morgens al uit zijn aktetas had gehaald. De boterhammen hadden er droog en verschrompeld uitgezien en ze had zich in stilte afgevraagd wat hij erbij dronk. Tafelbier misschien, er stond een koele provisiekast naast het raam en daarin had ze bruine flesjes gezien. Ze wist dat Thune onlangs was gescheiden: hij leek zijn draai nog niet te hebben gevonden. De deur gleed open en het ovale, bijna kale hoofd van de advocaat verscheen in de opening. Matilda ging snel weer zitten, wachtte tot hij haar zou aanspreken. Thune leek een beetje op de Dunne, op Stan Laurel, dat was haar tijdens het sollicitatiegesprek al opgevallen. Nu leunde hij met zijn schouder tegen de deurpost, handen in zijn broekzakken, de slungelige gestalte had iets van een slang. Het slangachtige was gezichtsbedrog, dacht Matilda, een Miljagedachte, een illusie. Thunes pak zat net zo slecht als anders, de kleur van de dag was blauw met kreukels. Ze mocht Thune nogal. Af en toe was hij arrogant zonder dat hij
20