Jean-Christophe Grangé
Godenstemmen Vertaald uit het Frans door Floor Borsboom
de geus
Deze uitgave is mede mogelijk gemaakt dankzij een bijdrage van de Europese Commissie in het kader van het programma Cultuur 2000
Oorspronkelijke titel Miserere, verschenen bij Albin Michel Oorspronkelijke tekst © Éditions Albin Michel, Parijs 2008 Nederlandse vertaling © Floor Borsboom en De Geus bv, Breda 2009 Omslagontwerp Studio Ron van Roon Omslagillustratie © François-Xavier Seren/Picturetank Dit boek is gedrukt op fsc-gecertificeerd papier isbn 978 90 445 1396 7 nur 332/305 Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van De Geus bv, Postbus 1878, 4801 bw Breda, Nederland. Telefoon: 076 522 8151. Internet: www.degeus.nl.
1 De gil zat gevangen in het orgel. Floot door de pijpen. Weergalmde door de kerk. Afgezwakt. Gedempt. Staccato. Lionel Kasdan zette drie stappen, maar bleef in de buurt van de brandende kaarsen. Hij keek naar het verlaten koor, de marmeren pilaren, de met donker framboosrood skai beklede stoelen. Sarkis had gezegd: ‘Boven, bij het orgel.’ Hij draaide zich om en ging de stenen wenteltrap op naar de galerij. Het orgel van de Saint-JeanBaptiste heeft een bijzonderheid: de pijpen verrijzen in het midden, als een batterij raketten, maar het klavier bevindt zich rechts, gescheiden, loodrecht op de orgelkast. Kasdan gleed over het rode tapijt, langs de blauwstenen balustrade. De dode lag ingeklemd tussen de pijpen en het klavier. Languit op zijn buik, het rechterbeen opgetrokken, de handen verkrampt alsof hij probeerde weg te kruipen. Een kleine zwarte plas omcirkelde zijn hoofd. Kasdan keek onwillekeurig op zijn horloge: 16.22 uur. Heel even benijdde hij die dode, die rust. Hij had altijd gedacht dat hij op zijn oude dag doodsangsten zou uitstaan bij het idee dat hij er niet meer zou zijn. Maar het omgekeerde was gebeurd. In de loop van de jaren was hij er juist naar gaan verlangen, alsof de dood een soort van magnetische aantrekkingskracht op hem uitoefende. Eindelijk rust. De stilte van zijn innerlijke demonen. Afgezien van de plas bloed was er geen spoor van geweld. De man kon aan een hartaanval zijn bezweken en in zijn val zijn hoofd hebben verwond. Kasdan knielde neer op de grond. Het gezicht van de dode ging schuil achter zijn gevouwen arm. Nee, het was moord. Hij voelde het aan zijn water. De elleboog van het slachtoffer drukte op het pedaal van het orgel. Kasdan wist niets van orgels, maar hij vermoedde dat het ingedrukte pedaal de tinnen en loden pijpen had geopend en de weergalm van de 9
gil versterkte. Hoe was de man vermoord? Waarom had hij gegild? Kasdan richtte zich weer op en pakte zijn telefoon. Uit zijn hoofd toetste hij verscheidene telefoonnummers in. Telkens als er werd opgenomen, herkende men zijn stem. Telkens was het antwoord: ‘Oké.’ Warm gevoel in zijn aderen. Hij was nog niet dood. Nog niet helemaal. Hij dacht aan Secret Agent van Alfred Hitchcock, een van die zwartwitfilms waarmee hij de middag soms doorbracht in een van de filmhuizen van het Quartier Latin. In een kerkje ergens in Zwitserland ontdekten twee spionnen een lijk achter het klavier van een orgel, zijn vingers verstard in een vals akkoord. Hij liep naar de balustrade, bekeek de kerk aan zijn voeten. Achter in de apsis het schilderij van de Heer met de engel van de apostel Matteüs en de adelaar van Johannes de evangelist. De kroonluchters. Het goudkleurige gordijn van het altaar. De purperen tapijten. Het was dezelfde scène als in de film van Hitchcock, maar dan in een Armeense versie. ‘Wat doet u daar?’ Kasdan draaide zich om. Een onbekende, laag voorhoofd, zware wenkbrauwen, stond boven aan de trap. In het halfduister leek hij op een spotprent in zwarte viltstift. Hij keek woedend. Kasdan gaf geen antwoord, maar legde hem met een ondubbelzinnig gebaar het zwijgen op. Hij wilde nog even naar het gefluit luisteren dat al bijna niet meer te horen was. Toen de laatste noten waren weggestorven, liep hij op de nieuwkomer af. ‘Lionel Kasdan, commandant Moordzaken.’ De uitdrukking van de man veranderde van woede in verbazing. ‘Nog steeds actief?’ Dat was een goede vraag. Kasdan kon niemand meer voor de gek houden. Met zijn kaki tenue, zijn kortgeknipte grijze haar, de Palestijnse sjaal om zijn hals en zijn drieënzestig jaren die hun sporen hadden achtergelaten, leek hij meer op een vergeten huurling in een uithoek van Tsjaad of Jemen dan op een dienstdoende politieofficier. De ander was zijn exacte tegenpool: jong, energiek, zeker van zijn zaak. Een bodybuilder ingesnoerd in een glimmend groen bomberjack, met zijn Glock goed zichtbaar aan de riem van zijn baggy jeans. 10
Alleen hun bouw hadden ze gemeen. Twee forse kerels van meer dan één meter vijfentachtig en over de honderd kilo. ‘Blijf waar u bent’, zei Kasdan. ‘Anders ruïneert u de sporen.’ ‘Kapitein Éric Vernoux’, beet de smeris hem toe. ‘Eerste Recherchedivisie. Wie heeft u erbij gehaald?’ Hij sprak zachtjes, ondanks zijn irritatie, alsof hij bang was een plechtigheid te verstoren. ‘De eerwaarde vader Sarkis.’ ‘Vóór ons? Waarom u?’ ‘Dit is mijn kerk.’ De man fronste zijn wenkbrauwen, die een ononderbroken zwarte streep vormden. ‘U bevindt zich in de Armeense kathedraal Saint-Jean-Baptiste’, zei Kasdan. ‘Ik ben Armeniër.’ ‘Hoe kwam het dat u hier zo snel was?’ ‘Ik was er al. In het secretariaat, aan de overkant van de binnenplaats. Toen vader Sarkis het lijk had gevonden, kwam hij me halen. Simpel als wat.’ Hij stak zijn handen op. ‘Ik ben naar mijn auto gegaan om handschoenen te halen en via de hoofdingang weer binnengekomen. Net als u.’ ‘En u hebt niets gehoord? Ik bedoel ervóór? Geluiden van een worsteling?’ ‘Nee. Aan de overkant hoor je niet wat er in de kerk gebeurt.’ Vernoux stak zijn hand in zijn jack en haalde er een mobiele telefoon uit. Kasdan staarde naar de schakelarmband, de zegelring. Een echte smeris. Lomp. Vulgair. Hij voelde iets van vertedering. ‘Wat doet u?’ ‘Ik bel het om.’ ‘Is al gebeurd.’ ‘Wat?’ ‘Ik heb mijn teams al gebeld.’ ‘Uw teams?’ Buiten, in de rue Goujon, loeiden sirenes. Technici in witte pakken waaierden plotseling uit over de kerk, terwijl anderen, uitgerust met verchroomde koffertjes, de trap opgingen naar de galerij. De man die vooropliep, glimlachte breed van onder zijn capuchon. Hugues Puy11
ferrat, een van de leidinggevenden van Forensische Opsporing. ‘Kasdan … Ben je niet kapot te krijgen?’ ‘Het lijk is nog springlevend’, glimlachte de Armeniër. ‘Doe je het complete pakket?’ ‘We zijn bezig.’ De blik van Vernoux ging heen en weer tussen de forensisch rechercheur en de ex-smeris. Hij keek verbijsterd. ‘We gaan naar beneden’, verordonneerde Kasdan. ‘Er is hier niet genoeg plaats voor iedereen.’ Zonder op antwoord te wachten verdween hij in het trapgat en daalde af naar het schip, waar de technici al bezig waren met het nemen van afdrukken tussen de rijen met stoelen en flitslampen ratelden in de vier hoeken van de kerk. Rechts van de apsis dook vader Sarkis op. Witte boord. Sober tenue. Hij had zwarte wenkbrauwen en grijs haar, net als Charles Aznavour. Toen Kasdan hem was genaderd, mompelde hij: ‘Het is niet te geloven. Ik begrijp het niet.’ ‘Is er niets gestolen? Heb je het gecontroleerd?’ ‘Er valt hier niets te stelen.’ Wat de eerwaarde vader zei was waar. De Armeense eredienst verbiedt afgoderij. Geen beelden, heel weinig schilderijen. Er bevonden zich geen voorwerpen in deze kerk, op een olielamp en enkele vergulde zetels na. Kasdan nam de priester zwijgend op. De oude man berustte al. Zijn donkere ogen stonden dof van fatalisme. Het fatalisme dat immer op de loer ligt wanneer je volk al zo’n tweeduizend jaar wordt vervolgd, je zelf een heel leven in ballingschap hebt doorgebracht, je complete familie is uitgemoord, terwijl de daders van die genocide weigeren om zelfs maar te erkennen dat ze een misdaad hebben begaan. Hij draaide zich om. Vernoux stond een paar meter verderop, met zijn rug naar hem toe, in zijn mobiel te fluisteren. Hij liep naar hem toe, met gespitste oren. ‘Ik weet niet wat hij hier uitspookt … Ja … Hoe je dat schrijft? Weet ik veel! Met de c van Charlie, niet?’ Achter hem barstte de Armeniër in lachen uit. ‘Nee, met de k van klootzak!’ 12
2 Het eerste tafereel stelde de leiders voor van de slag bij Avaraïr, in 451 n.Chr., toen de Armeniërs in opstand kwamen tegen de Perzen. Het tweede was een portret van de heilige Mesrob, de uitvinder van het Armeense alfabet. Het derde was gewijd aan beroemde intellectuelen die tijdens de genocide van 1915 waren weggevoerd en vermoord. Éric Vernoux stond naar de bebaarde figuren op de muur van de binnenplaats te turen, terwijl hij omstuwd werd door een stuk of twintig jochies die tikkertje aan het spelen waren. Hij keek ongelovig, verbijsterd, alsof hij zojuist op de planeet Mars was geland. ‘Het is woensdag’, legde Sarkis uit. ‘De godsdienstles is net afgelopen. Normaal gesproken gaan de meeste kinderen naar koorles. De repetitie had al moeten beginnen. Hun ouders komen ze halen. We hebben ze gebeld. In de tussentijd kunnen we ze hier maar beter laten spelen, niet?’ De smeris van de Eerste Recherchedivisie stemde lauwtjes in. Hij keek op naar het grote tufstenen kruis dat de muur naast het fresco sierde. ‘U bent … katholiek?’ Kasdan antwoordde een tikkeltje boosaardig: ‘Nee, de Armeense Apostolische Kerk is een zelfstandige oosters-orthodoxe kerk. Hij maakt deel uit van de kerken van de drie concilies.’ Vernoux’ pupillen verwijdden zich. ‘Historisch gezien’, vervolgde Kasdan met stemverheffing om boven het gegil van de kinderen uit te komen, ‘is de Armeense kerk de oudste christelijke kerk. Gesticht in de eerste eeuw van onze jaartelling door twee apostelen van Jezus. Later waren er nogal wat conflicten met andere christenen. Concilies, scheuringen … Wij zijn bijvoorbeeld monofysieten.’ ‘Monofiwat?’ ‘Voor ons was Jezus Christus geen mens. Hij was de zoon van God, oftewel van zuiver goddelijke afkomst.’ Vernoux zei niets. Kasdan glimlachte. Hij moest altijd lachen om de 13
schok die het Armeense wereldje bij mensen teweegbracht. De regels. De geloofsovertuigingen. De afwijkingen. Knorrig haalde de smeris zijn notitieboekje tevoorschijn. Hij had genoeg van die wijze lessen. ‘Goed dan. De naam van het slachtoffer was …’ Hij keek in zijn notities. ‘… Wilhelm Goetz, klopt dat?’ Sarkis knikte, zijn armen over elkaar. ‘Is dat een Armeense naam?’ ‘Nee, Chileens.’ ‘Chileens?’ ‘Wilhelm behoorde niet tot onze gemeenschap. Onze oude organist is drie jaar geleden teruggekeerd naar het vaderland. We zochten een vervanger. Een musicus die ook ons koor kon leiden. Iemand vertelde me over Goetz. Organist. Musicoloog. Hij leidde al verscheidene koren in Parijs.’ ‘Goetz …’ herhaalde Vernoux twijfelend. ‘Dat klinkt ook niet erg Chileens …’ ‘Het is Duits’, zei Kasdan. ‘Een groot deel van de Chileense bevolking is van Duitse afkomst.’ De smeris fronste zijn wenkbrauwen: ‘Nazi’s?’ ‘Nee’, zei Sarkis glimlachend. ‘De familie van Goetz heeft zich, geloof ik, al in het begin van de twintigste eeuw in Chili gevestigd.’ De kapitein tikte met zijn viltstift op zijn notitieboekje: ‘Ik snap er niks van. Een Chileen, Armeniërs, wat hebben die met elkaar gemeen?’ ‘De muziek’, antwoordde Sarkis. ‘De muziek en de ballingschap’, voegde Kasdan eraan toe. ‘Wij Armeniërs begrijpen vluchtelingen. Wilhelm was een socialist. Hij had de onderdrukking meegemaakt tijdens het bewind van Pinochet. In ons vond hij een nieuwe familie.’ Vernoux maakte notities. Hij leek het allemaal maar doodvermoeiend te vinden. Toch voelde Kasdan dat de man deze zaak wilde. ‘Hoe was zijn gezinssituatie in Parijs?’ ‘Geen vrouw of kinderen, geloof ik …’ Sarkis leek na te denken. ‘Wilhelm was een gereserveerd man. Zeer terughoudend.’ Kasdan maakte in zijn hoofd een profielschets van de Chileen. De man speelde twee zondagen per maand orgel tijdens de mis en leidde 14
elke woensdag de repetities van het koor. Hij had geen vrienden binnen het bestuur van de kathedraal. In de zestig, aan de magere kant, afstandelijk. Een schim die zich onzichtbaar maakte, waarschijnlijk gebroken door de beproevingen die hij had doorstaan. De Armeniër richtte zijn aandacht op Vernoux, die vroeg: ‘Had iemand misschien een appeltje met hem te schillen?’ ‘Nee,’ zei Sarkis, ‘dat geloof ik niet.’ ‘Geen politieke problemen? Oude vijanden, uit Chili?’ ‘De staatsgreep van Pinochet was in 1973. Goetz kwam in de jaren tachtig naar Frankrijk. Veel later dus. De militaire junta is trouwens al jaren geleden van het toneel verdwenen. En Pinochet is net overleden. Het is allemaal oude geschiedenis.’ Vernoux was nog steeds aan het schrijven. Kasdan probeerde in te schatten hoe groot de kans was dat de smeris deze zaak zou kunnen houden. In principe zou de officier het onderzoek aan Moordzaken toewijzen, behalve als Vernoux hem ervan kon overtuigen dat hij goede aanwijzingen had en snel met resultaten zou komen. Kasdan gokte hierop. Hij hoopte het in ieder geval. Die klerenkast zou makkelijker te manipuleren zijn dan zijn ex-collega’s van Moordzaken. ‘Waarom was hij daar?’ vervolgde de kapitein. ‘Ik bedoel, alleen in de kerk?’ ‘Hij kwam woensdag altijd wat eerder’, legde Sarkis uit. ‘Hij speelde orgel terwijl hij op de kinderen wachtte. Ik ging hem altijd even gedag zeggen. Zoals vandaag …’ ‘Hoe laat was dat precies?’ ‘Kwart over vier. Toen zag ik hem daar liggen. Ik ben onmiddellijk Lionel gaan waarschuwen. Hij heeft bij de politie gezeten, dat heeft hij u vast wel verteld. Daarna heb ik u gebeld.’ Kasdan realiseerde zich opeens iets: toen Sarkis het lijk had gevonden, bevond de moordenaar zich misschien nog op de galerij. Hij was ervandoor gegaan toen de priester hem, Lionel, was gaan halen. Het had maar een paar seconden gescheeld of hij was hem op de trap tegen het lijf gelopen.
15