FOCUS : Brusselaars bij de gewestelijke administratie Auteur : Benoît Laine
Personeelsggegevens - Statistieken 2011
19
Deze analyse is grotendeels beschrijvend van opzet. Ze geeft een stand van zaken weer wat betreft de aanwezigheid van Brusselaars bij de gewestelijke administratie sinds 1997. De opgetekende cijfers worden in verband gebracht met : • het profiel van de Brusselse werkenden ; • hun globaal aandeel in de gewestelijke interne werkgelegenheid ; • de trend inzake keuze van woonplaats die wordt vastgesteld bij de onderzochte populatie in het algemeen, rekening houdend met haar kenmerken.
1. METHODOLOGISCHE BASIS De onderzochte populatie in het kader van deze analyse omvat het volledige personeel van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (MBHG), met uitzondering van de personeelsleden die als “externen” of als “handelsattachés” zijn opgenomen in de databank van het personeel van het MBHG. Met deze beide categorieën werd geen rekening gehouden in de analyse omwille van statistische redenen : hun woonplaats zoals die is vermeld in de databank stemt immers niet overeen met de werkelijkheid, wat vooral verband houdt met de functie die zij uitoefenen. Deze populatie werd uit de databanken geselecteerd op basis van de gegevens van 7 februari 2012. De onderzochte populatie bestaat in het totaal uit 1731 personeelsleden. Voor de vergelijkingen met de gewestelijke werkende bevolking en de gewestelijke interne werkgelegenheid werd de enquête naar de arbeidskrachten (EAK) als bron gebruikt, aan de hand van gemiddelden over de drie recentste beschikbare jaren (van 2008 tot 2010), om stabielere resultaten te bekomen.
2. ALGEMENE VASTSTELLING Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (BHG) is de belangrijkste werkgelegenheidspool van het Rijk en is als zodanig een bestemming voor vele pendelaars die buiten het Brussels grondgebied wonen, maar zich er dagelijks naartoe begeven om er hun beroepsactiviteit uit te oefenen. Dit verschijnsel neemt een grote omvang aan : zowat de helft van de arbeidsplaatsen in het Gewest worden ingenomen door deze pendelaars. Over de periode 2008-20101 namen Brusselaars gemiddeld 48% van de arbeidsplaatsen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor hun rekening. Daarom wordt een verhouding van 48% Brusselaars t.o.v. 52% pendelaars voor de in Brussels ingenomen arbeidsplaatsen als uitgangspunt genomen voor deze studie. Na de bepaling van deze vergelijkingsbasis gaan we in grafiek 1 de situatie bij het Ministerie na, alsook het recente verloop ervan. Grafiek 1 : Aandeel van de Brusselaars in het personeelsbestand, in het totaal en per statuut
Contractuelen
Statutairen
Totaal
Bron : databank van het personeel van het MBHG.
We stellen vast dat het aandeel van de Brusselaars bij het Ministerie in het totaal vrij goed aansluit bij het cijfer van 48% voor het Gewest als geheel. Wanneer we een uitsplitsing maken en enkel de werkgelegenheid bij overheidsdiensten (zonder onderwijs) in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in aanmerking nemen, daalt het aandeel van de Brusselaars in de totale werkgelegenheid van 48% naar 31%. In dat opzicht laat het MBHG dus een mooi resultaat optekenen inzake lokale tewerkstelling.
1 Alle vermelde cijfers met betrekking tot het Gewest en vele andere gegevens zijn gemakkelijk te vinden op de website van het BISA: www.bisa.irisnet.be
20
Qua verloop blijkt uit grafiek 1 dat het totale aandeel van de Brusselaars bij de Brusselse administratie slechts langzaam geëvolueerd is sinds 1997, van een stabiele waarde van rond 50% tussen 1997 en 2001 naar een nieuwe gestabiliseerde waarde van 47% van 2005 tot op heden, met een geleidelijke daling tussen deze beide stabiele periodes. Aanvullend op deze algemene vaststelling maken we een uitsplitsing volgens statuut voor het Ministerie. Grafiek 1 geeft een sterk verschillend beeld voor de statutaire en de contractuele personeelsleden. Laatstgenoemden zijn overwegend Brusselaars – weliswaar met een gering overwicht in de recentste periode – terwijl de statutaire personeelsleden steeds overwegend buiten het Gewest woonachtig zijn geweest. Het aandeel van de Brusselse statutaire personeelsleden stijgt snel aan het begin van de analyseperiode en piekt op ongeveer 47% rond 2000, om vervolgens gestadig af te nemen tot 42% begin 2011. Sindsdien is de trend omgeslagen en momenteel is het cijfer opnieuw gestegen tot ongeveer 43 %. Deze bijdrage heeft niet tot doel de oorzaken van deze verschillen in detail na te gaan, maar het is duidelijk dat de verklaring voor een deel gezocht kan worden bij de verschillende wervingsprocedures voor beide statuten. Voor de ondervertegenwoordiging van de Brusselse inwoners in de tewerkstelling wordt vaak als reden aangehaald dat hun kwalificaties niet beantwoorden aan de verwachtingen van de werkgevers. In het volgende hoofdstuk zullen we vanuit dat oogpunt stilstaan bij het aspect kwalificaties.
3. KWALIFICATIES Grafiek 2 geeft een uitsplitsing van de arbeidsplaatsen volgens kwalificatieniveau voor : • het personeel van het MBHG ; • het personeel van alle overheidswerkgevers in Brussel ; • het personeel van alle Brusselse werkgevers samen ; • de Brusselse bevolking op arbeidsleeftijd (25-64 jaar). De kwalificatie van het MBHG-personeel wordt onderzocht volgens niveau van werving of indienstneming, respectievelijk E, D, C, B en A, met andere woorden van lager onderwijs (of zonder diploma) tot universitair onderwijs. De kwalificatie van het personeel van de Brusselse overheidswerkgevers, de Brusselse werkgevers als geheel en de Brusselse bevolking op arbeidsleeftijd werd bepaald op basis van de enquête naar de arbeidskrachten (EAK) en omgezet naar het hoogste niveau dat de betrokkenen met die kwalificatie zouden kunnen innemen mochten ze in dienst treden bij het MBHG. Grafiek 2 : Vastgesteld kwalificatieprofiel - opgedeeld volgens kwalificatieniveau
MBHG
Overheidswerkgevers in Brussel Brusselse werkgevers
Brusselse bevolking tussen 25 en 64
Kwalificatieniveau
Bron : databank van het personeel van het MBHG – EAK voor de andere gegevens.
We stellen vooreerst vast dat het Ministerie een vrij hoog kwalificatieniveau weergeeft, dat lichtjes hoger ligt dan voor de totale tewerkstelling in het BHG en opmerkelijk hoger dan voor de overheidstewerkstelling in het Gewest. Overigens kan worden opgemerkt dat de arbeidsgerechtigde bevolking2 van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gekenmerkt wordt door een hoog aandeel (30%) personen met een opleidingsniveau van ten hoogste lager middelbaar onderwijs. De Brusselse interne werkgelegenheid onderscheidt zich daarentegen door het grote aandeel van de betrekkingen van niveau A (36%). Verder blijkt dat de kwalificatieniveaus die beantwoorden aan de opdrachten van het MBHG in nog sterkere mate afwijken van de niveaus die vastgesteld worden bij de arbeidsgerechtigde bevolking van het Gewest. Het Ministerie werft immers vooral personen
2 Het gaat hier om de bevolking tussen de 25 en 64 jaar, die beter overeenstemt met de leefttijdspiramide bij het Ministerie dan de officiële definitie «15-64 jaar». Personeelsggegevens - Statistieken 2011
21
met vrij hoge kwalificatieniveaus aan, waarbij het aandeel van niveau A 41% bedraagt. Dit verschijnsel doet zich bij het MBHG meer uitgesproken voor dan bij de overheidsdiensten in Brussel als geheel. In dat opzicht is het opmerkelijk dat het Ministerie een groter dan gemiddeld aandeel Brusselaars in zijn personeelsbestand kan laten optekenen. Dit aandeel ligt zelfs aanzienlijk hoger dan voor de globale overheidssector. Deze vaststelling moet echter gerelativeerd worden : ongetwijfeld kan het aandeel van de lokale werving voor alle overheidswerkgevers als erg laag beschouwd worden in absolute waarden, gelet op de objectieve kenmerken van de lokale arbeidskrachten. Op basis van deze vaststelling van relatieve onaangepastheid kunnen we met meer afstand grafiek 3 interpreteren, die voor elk kwalificatieniveau het verloop van het aandeel Brusselaars weergeeft bij het MBHG. Grafiek 3 : Verloop per niveau van het aantal Brusselaars bij het MBHG
Bron : databank van het personeel van het MBHG – EAK voor de andere gegevens
Wat opvalt aan deze grafiek is het verschil tussen de uitersten van de kwalificatieverdeling (m.a.w. de niveaus A en E) en de tussenliggende niveaus. Niveau A – in het bijzonder – en niveau E geven een percentage Brusselaars te zien dat het gemiddelde overtreft voor het grootste deel van de onderzochte periode. Voor tussenliggende niveaus blijkt het aandeel van de Brusselaars daarentegen beduidend lager dan het gemiddelde te liggen. Dit stemt niet overeen met de omvang van de verschillen in de verdeling van de kwalificaties zoals vastgesteld hierboven. Het statuut van de personeelsleden biedt hier evenmin een verklaring. Hoewel de statutaire personeelsleden gemiddeld minder in het Gewest wonen (grafiek 1) is het zo dat de personeelsleden van niveau A juist overwegend statutairen zijn (66 %). Zij zouden op basis van hun statuut dus vooral van buiten het Gewest afkomstig moeten zijn, terwijl de betrekkingen van niveau A in werkelijkheid het hoogste aandeel Brusselaars laten optekenen. Op basis daarvan vervalt dus het argument dat ongeschikte kwalificaties de belangrijkste reden zouden zijn voor de relatief lage vertegenwoordiging van Brusselaars onder het personeel van de gewestelijke administratie. Grafiek 4 geeft ten slotte een vergelijking van deze resultaten met het aandeel van Brusselaars per kwalificatieniveau bij de andere gewestelijke werkgevers. Grafiek 4 : Aandeel van Brusselaars per kwalificatieniveau
MBHG
Overheidswerkgevers
Brusselse werkgevers
Kwalificatieniveau
Bron : databank van het personeel van het MBHG – EAK voor de andere gegevens.
22
Uit deze grafiek blijkt dat het Ministerie gemiddeld lokaal werft voor vrij hoge kwalificatieniveaus, terwijl de andere werkgevers overwegend voor lage niveaus lokaal werven. In dat opzicht kan gesteld worden dat de andere werkgevers – uit zowel de privésector als de overheidssector – betere kansen bieden voor laaggeschoolde Brusselaars.
4. BEPALENDE FACTOREN Tot nu hebben wij de tewerkstelling van Brusselaars bij het Ministerie onderzocht in het licht van de totale aantallen. Deze benadering is niet noodzakelijk de beste maatstaf wat betreft de middelen van waarover de HRM-verantwoordelijken beschikken om in te grijpen, noch wat betreft de resultaten van hun optreden. Daar het personeelsverloop bij een overheidsdienst laag is3, komen de resultaten van de beleidsmaatregelen inzake HR-management en in het bijzonder qua werving pas na verloop van tijd tot uiting in het personeelsbestand als geheel. In dit hoofdstuk staan we stil bij de oorzaken van de hiervoor beschreven ontwikkelingen, die meer rechtstreeks verband houden met het beleid. Drie stromen beïnvloeden het aandeel van Brusselaars in het totale personeelsbestand: • de instroom van personeelsleden (volgens het aandeel van de Brusselaars daarin) • de uitstroom van de personeelsleden (volgens het aandeel van de Brusselaars daarin) • de woonmobiliteit van de personeelsleden, die tijdens hun loopbaan kunnen verhuizen uit of naar het Gewest. We vatten de analyse aan met de in- en uitstroom. Grafiek 5 geeft het aandeel van de Brusselaars in deze stromen weer, vergeleken met hun aandeel in het totale personeelsbestand. Een snelle blik op de uitstroom, die het moeilijkst te beïnvloeden is omdat ze het sterkst samenhangt met structuren en beslissingen uit het verleden, leert dat het aandeel van de Brusselaars daarbij globaal beschouwd identiek is aan hun aandeel in het totale personeelsbestand (met name rond 50%). Dit sluit aan bij het feit dat de uitstroom grotendeels uitdiensttredingen en pensioneringen4 betreft en dat globaal beschouwd het aandeel van de oudste Brusselse personeelsleden in de categorie van de oudste personeelsleden in de lijn ligt van het aandeel van de Brusselse personeelsleden van elke leeftijd in het totaal bestand van de personeelsleden van elke leeftijd, zoals blijkt uit de bijgevoegde grafiek A. Wat de instroom (wervingen) betreft, kan als eerste opmerking gesteld worden dat het aandeel van de Brusselaars grotendeels gelijkloopt met of lichtjes hoger ligt dan hun aandeel in het totale personeelsbestand, met uitzondering van de periode van de recente wervingsstop. Tijdens deze periode lag het aandeel van de Brusselaars bij de aanwervingen beduidend hoger. Een analyse van de wervingen per statuut (zie grafiek 6 voor de percentages) biedt hiervoor een gedeeltelijke verklaring. Zoals ook geldt voor het personeel als geheel, ligt het aandeel van Brusselaars bij wervingen hoger voor contractuele dan voor statutaire personeelsleden. Door de tijdelijke stopzetting van de statutaire wervingen, neemt hun gemiddeld aandeel bij de wervingen dus automatisch toe. Dit verklaart evenwel niet ten gronde de stijging die we vaststellen in 2009. Zoals blijkt uit grafiek 6 is het aandeel van de Brusselaars dat jaar sterk toegenomen, zowel voor de contractuele indienstnemingen als voor de zeldzame statutaire wervingen. Mogelijk gaat het om een statistisch toeval, te wijten aan het lage totale aantal wervingen als gevolg van de wervingsstop; een verschil van enkele eenheden beïnvloedt in die omstandigheden immers sterk de percentageberekening. Grafiek 5 : Aandeel van de Brusselaars in de in- en uitstroom
Instroom
Uitstroom
Totaal personeelsbestand
Bron : databank van het personeel van het DHRGK.
3 Zie in dat verband de analyse in verband met de leeftijdspiramides bij het MBHG in 2010, die gepubliceerd werd in het statistisch verslag 2011. 4 idem Personeelsggegevens - Statistieken 2011
23
Grafiek 6 : Aandeel van de Brusselaars in de wervingsstromen, volgens statuut
Contractuelen
Statutairen
Totaal
Bron : databank van het personeel van het DHRGK – EAK voor de andere gegevens.
De opmerkingen die geformuleerd werden in hoofdstuk 2 met betrekking tot het verschil in lokale werving volgens statuut voor het personeel als geheel, gelden ook hier wanneer we enkel de wervingen beschouwen, als weergegeven in grafiek 6. Bij de werving blijken de statutairen immers verhoudingsgewijs vaker in het Gewest te wonen dan de contractuelen. Ook in dit geval kunnen we een uitsplitsing maken per kwalificatieniveau. Dit is geen overlapping met de uitsplitsing die in hoofdstuk 3 verricht werd. De verdeling van de wervingsstromen per kwalificatieniveau is immers niet noodzakelijk gelijklopend met die voor het personeelsbestand als geheel, zoals ook het kwalificatieniveau van de Brusselaars jonger dan 35 jaar (een typische doelgroep van de wervingen bij het Ministerie5) verschilt van dat voor de totale arbeidsgerechtigde bevolking. Grafiek 7 toont het aandeel van elk kwalificatieniveau bij de Brusselse bevolking tussen de 25 en 34 jaar en voor het totale aantal aanwervingen tussen 2005 en 2011 bij het Ministerie. Op het vlak van de bevolking stellen we vast dat de aandelen van de niveaus D en vooral E minder groot zijn bij de -35-jarigen. De aandelen van de niveaus C en A zijn daarentegen groter bij deze bevolkingsgroep dan bij de totale bevolking tussen de 25 en 64 jaar (zie grafiek 2). Bij de jongsten komt het nog maar zelden voor dat ze enkel hun diploma basisonderwijs hebben behaald, en het universitaire niveau is het best vertegenwoordigd bij de Brusselaars tussen de 25 en 34 jaar. In het licht daarvan kan opgemerkt worden dat de vereiste kwalificaties om bij het MBHG in dienst te treden sinds 2005 in sterke mate gelijk lopen met de kwalificatieniveaus van het volledige personeelsbestand in 2011, met evenwel een verschuiving van niveau C naar niveau B. We kunnen dus stellen dat de kwalificatiebehoeften van het Ministerie de laatste jaren nog licht zijn toegenomen in vergelijking met de situatie uit het verleden. Grafiek 7 : Aandeel van de kwalificatieniveaus voor Brusselaars tussen 25 en 34 jaar en voor de recente wervingsstromen bij het MBHG
Brusselaars tussen 25 en 34
Gemiddelde werving sinds 2005
Kwalificatieniveau
Bron : databank van het personeel van het DHRGK – EAK voor de andere gegevens.
Als we beide uitsplitsingen onderling vergelijken, valt op dat het verschil in de uitsplitsing van de kwalificaties minder groot is aan de uiteinden van het spectrum van deze kwalificaties (de niveaus A en E). Het percentage aanwervingen van niveau A en niveau E bij het MBHG komt globaal goed overeen met het percentage van de Brusselse bevolking tussen de 25 en de 34 jaar met dit soort kwalificatie. De kloof is daarentegen wijder voor de tussenliggende niveaus ten opzichte van de totale bevolkingsgroepen.
5 Zie in dat verband de analyse in verband met de leeftijdspiramides bij het MBHG in 2010, die gepubliceerd werd in het statistisch verslag 2011.
24
De elementen die zojuist geanalyseerd zijn, wijzen erop dat het aandeel van de Brusselaars bij de aanwervingen lichtjes hoger ligt dat het aandeel voor alle personeelsleden, wat overeenstemt met de lichtjes minder uiteenlopende verdeling van de gevraagde en de aangeboden kwalificaties wat de aanwervingen betreft. Wanneer we voor elk niveau het aandeel nagaan van de Brusselaars die daadwerkelijk aangeworven worden, als weergegeven in grafiek 8, stellen we vast dat de verschillen tussen de diverse niveaus over de recentste jaren globaal gelijk lopen met de verschillen die tot uiting komen in grafiek 7. Behalve voor niveau E, waar de gesubsidieerde contracten logischerwijze het aandeel van de Brusselaars doen toenemen, varieert het aandeel van de aangeworven Brusselaars per niveau van 2005 tot 2011 parallel met de over- of ondervertegenwoordiging van het betrokken kwalificatieniveau bij de wervingen ten opzichte van de bevolking tussen 25 en 34 jaar met een geringe spreiding. In het bijzonder voor niveau B kan het zeer lage aandeel van Brusselaars tussen 25 en 34 jaar met kwalificatieniveau B een verklaring bieden voor het lagere aandeel van de aangeworven Brusselaars binnen dit functieniveau. Grafiek 8 : Aandeel van Brusselaars in de instroom, per niveau
Wervingsperiode
Bron : databank van het personeel van het DHRGK – EAK voor de andere gegevens.
De laatste stroom die het aandeel van de Brusselaars bij het Ministerie beïnvloedt, is die van de woonmobiliteit. Globaal beschouwd geeft de stroom van de woonmobiliteit een negatief saldo te zien voor alle Brusselaars ; er is met andere woorden sprake van een netto-emigratie6. Concreet betekent dit dat het aantal Brusselse gezinnen dat het gewestelijke grondgebied verlaat elk jaar hoger ligt dan het aantal Belgische gezinnen dat zich in het BHG vestigt. Grafiek 9 geeft de situatie weer voor de personeelsleden van het Ministerie. Zoals te verwachten was, geldt voornoemde algemene vaststelling eveneens voor deze beperkte populatie. Het aantal personeelsleden dat in het Gewest woont en eruit verhuist ligt gemiddeld tweemaal zo hoog als het aantal personeelsleden dat in omgekeerde richting verhuist. Gemiddeld tellen we jaarlijks ongeveer 20 uitgaande verhuizingen voor 10 inkomende. De nettostroom beïnvloedt het aandeel van de Brusselaars bij het Ministerie dus in negatieve zin. Grafiek 9 : Woonmobiliteitsstromen over de gewestgrenzen voor het personeel in dienst (aantal perpar jaar) (nombre an)
Inkomende verhuizingen Uitgaande verhuizingen
Bron : databank van het personeel van het DHRGK – EAK voor de andere gegevens.
6 Zie bijvoorbeeld cahier nr. 1 van het BISA : “Bevolkingsprojecties 2010-2020 voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest” van mei 2010, waarin gewestelijke en gemeentelijke bevolkingsvooruitzichten toegelicht worden. Personeelsggegevens - Statistieken 2011
25
Het hogere aandeel van de Brusselaars bij de wervingen ten opzichte van het volledige personeel wordt meer dan tenietgedaan door deze woonmobiliteitsstroom. De conclusie van dit deel van de analyse luidt dan ook dat de uitstroom (vooral de pensioneringen) globaal beschouwd geen invloed heeft op het aandeel van de Brusselaars in het personeelsbestand van het Ministerie. De samenstelling van de instroom qua woonplaats van de betrokkenen zou dit aandeel moeten doen toenemen, maar het saldo van de woonmobiliteit doet dit effect meer dan teniet. Tot besluit kunnen we dus stellen dat zoals de zaken er nu voor staan, de woonmobiliteit oorzaak is van de geleidelijke daling van het aandeel van de Brusselaars bij ons Ministerie.
26
BIJLAGEN Grafiek A : Aandeel van Brusselaars in het totale personeelsbestand, per leeftijdsgroep
Bron : databank van het personeel van het DHRGK – EAK voor de andere gegevens.
Grafiek B : Aandeel van Brusselaars in het totale personeelsbestand, per bestuur
BROH
BUV
BEW
BFB
BPB
SG
Totaal
Bron : databank van het personeel van het DHRGK – EAK voor de andere gegevens.
Personeelsggegevens - Statistieken 2011
27