Vestiging Haarlem
Provinciale Staten van Zuid-Holland T.a.v. mevrouw I. van Westbroek Postbus 90602 2509 LP DEN HAAG
Doorkiesnummer: Faxnummer:
088 - 888 66 66 088 - 888 66 40
Datum:
29 november 2010
Betreft:
Zienswijze op ontwerp Agenda Landbouw
Referentie:
ZH/AW/jk/10.131
Geachte mevrouw Van Westbroek, Hierbij geven wij onze zienswijze op de Ontwerp Agenda Landbouw die tot en met 29 november 2010 ter inzage ligt. LTO Noord Is verheugd met de aandacht voor de grondgebonden landbouw als aanvulling op de Provinciale structuurvisie. Omdat de niet-grondgebonden landbouw ook een groot belang vertegenwoordigt binnen de totale agribusiness van Zuid-Holland, zouden wij in het vervolg dan ook liever spreken van een Agenda Grondgebonden landbouw. De beschrijving en de positie van de grondgebonden landbouw in ZH wordt slechts summier genoemd. Planologische druk is zeer groot in Zuid-Holland. Dat komt door meerdere factoren: • ZH is o.a. de grootse tuinbouwprovincie van Nederland. Dit komt mede door de 3 Greenports en de aanwezigheid van ruim 60 % van het landelijke glasareaal; • Aanzienlijke planologische claims vanuit de steden, hoge bouwopgave voor de Randstad ondanks krimp in andere gewesten; • Flinke claims van EHS, RVZ’s en RODS. Dat leidt er mede toe dat in grote delen van de provincie de prijs van landbouwgronden erg hoog is. In deze context is het verrassend dat de Zuid-Hollandse bedrijven de concurrentie landelijk goed bijhouden ook al zijn de omstandigheden vaak niet gemakkelijk (bijv. in het Groene Hart). Deze soms moeilijke omstandigheden hebben ondernemers gedwongen met hun specifieke kennis en gedreven inzet de bedrijven in stand te houden en verder te ontwikkelen. Ook de akkerbouw is in ZH altijd al intensief geweest waarbij er sprake is van een akkerbouwmatige tuinbouw. De Intensieve veehouderij daarentegen is met een landelijk aandeel van 3 % in ZH altijd laag geweest. Het valt te betreuren dat het restant van intensieve bedrijven, dat de kop boven water heeft weten te houden, nu wederom geen ontwikkelingsruimte krijgt terwijl daarvoor wel op een verantwoorde wijze inpassing voor is te vinden. Kortom, een provinciaal kader dat gemeenten de ruimte biedt een verantwoorde ontwikkeling mogelijk te maken. Zie ook onderdeel intensieve veehouderij in deze brief. Specifiek voor Zuid-Holland zijn voorts de belangrijke centra van verwerking en distributie van land- en tuinbouwproducten. Ook de rol van het landelijk gebied als contramal van de sterke verstedelijking is zeer bepalend voor Zuid-Holland. Bovengenoemde punten missen wij als specifieke context waarin de grondgebonden bedrijven in ZH moeten werken. Het beleid t.a.v. bodemdaling in de veenweidegebieden krijgt zijn vervolg in de 1ste herziening PSV die gelijk ter visie ligt. Wij zullen n.a.v. de voorstellen om de ruwvoederteelt in de diepe veenweidegebieden te verbieden een afzonderlijk zienswijze geven. LTO Noord - Fonteinlaan 5 - 2012 JG Haarlem - Postbus 649 - 2003 RP Haarlem T 088 - 888 66 66 - F 088 - 888 66 60 - E
[email protected] - I www.ltonoord.nl Het hoofdkantoor is gevestigd in Zwolle - KvK 08 13 06 50
1
Wij geven onze zienswijze op Agenda Landbouw weer n.a.v. de volgende punten: 1. Uw inleiding Voor de landbouw zijn de wettelijke kaders voor een groot deel landelijk of Europees ingevuld. Wij delen op hoofdlijnen de beschrijving van de rol van de provincie dat zich vooral toespitst op de PSV en het Provinciaal Waterplan. Deze laatsten bieden het juridische kader waarin bedrijven moeten werken. De Agenda Landbouw geeft daarnaast meer een beschrijving van de mogelijke andere beïnvloeding door de provincie. In de inleiding wordt bij de kerncijfers een gemiddelde kavelgrootte gegeven van 4.7 ha. Als hiermee bedrijfsgrootte per ha wordt gebruikt dan klopt dit niet omdat deze voor de grondgebonden bedrijven rond 40 ha ligt. Wellicht wordt hier bedoeld de gemiddelde perceelsgrootte? 2. Opgave en trends Uw beschrijving van het Europese Landbouwbeleid herkennen wij. De uitwerking van een verdere liberalisering, de afschaffing van subsidies en het ‘meer ophouden van eigen broek’ beklemtonen het belang om in de regio’s met goede productieomstandigheden te kunnen werken. In dit verband hechten wij veel waarde aan de steun voor het instrument Kavelruil, dat ook mede met Brussels geld wordt ingezet (POP gelden). Uw opsomming van een 7-tal trends geven ons aanleiding hierop het volgende te zeggen. Trend 5, het verdwijnen van de landbouw in de stadsrandzones delen wij niet. Wij spreken liever van een landbouw onder planologische druk. Het is niet alleen in de stadsrandzone waarin zich dit manifesteert, maar bijna in heel ZH. Dan valt het met de verrommeling aan de stadsranden nog best mee. Wij zien juist nog redelijk goed functionerende gebieden nabij de steden. Ondermeer het gebied van Haaglanden met daarin het Land van Wijk en Wouden en Midden-Delfland. Gebieden die het, ondanks de planologische druk, nog steeds goed doen. Stadsgewest Haaglanden heeft in haar structuurvisie het belang van de grondgebonden landbouw erkend en wil de positie daarvan ook versterken. De planologische druk heeft ook gevolgen voor de bedrijven op afstand van de steden, vooral in de doorwerking van de grondprijzen. Dit kan op den duur gevolgen hebben voor de landbouwstructuur. Trend 6 gaat over de bodemdaling in de veenweidegebieden. Wij erkennen de problematiek van bodemdaling. Bodemdaling in de veenweidegebieden is al heel lang gaande als een natuurlijk proces. Uw opvatting in de zin op pag. 9 “Door de daling van de bodem is er geen sprake van een duurzaam water- en bodemsysteem”, achten wij te algemeen voor alle veenweidegebieden. Daar waar deze discussie leidt tot die conclusie moeten ingrijpende beleidskeuzen gemaakt worden. Voor delen van de Krimpenerwaard (2450 ha) en de Zuidplas Polder (375 ha) zijn die keuzen reeds gemaakt. Maar wij moeten er niet aan denken dat ook de 6000 ha in het centrum van de Krimpenerwaard als “niet duurzaam” voor de landbouw zou moeten worden afgeschreven. Ook uw vergelijkbare beschrijving van de opgave op pag. 21 geeft aanleiding daar nader op terug te komen. LTO Noord wil meewerken aan onderzoek en maatregelen om de bodemdaling af te remmen. Trend 7 gaat over de behoefte het platteland meer aantrekkelijk, toegankelijk en vitaal te maken. LTO Noord staat daarvoor open. In diverse regio’s werken ook de ANV’s hier aan mee. Belangrijk is daarbij wel dat er ruim aandacht is voor de inpasbaarheid van dergelijke plannen. Het combineren van dit soort plannen, waarbij tevens de landbouwstructuur wordt versterkt, is dan het meeste kansrijk. 3. Visie In hoofdstuk Visie schetst u een toekomstige landbouw die verder is uitgebouwd op basis van de criteria van de bekende 3 p’s. De vraag is hoe realistisch deze beelden zijn. De melkveebedrijven zullen in Zuid-Holland, internationaal sterk concurrerend, blijven produceren voor de bekende zuivelverwerkers die te maken hebben met een open wereldmarkt. De sterk schommelende melk- prijs van het laatste jaar is daar getuige van. Regionalisering en afzet direct aan de consument zal in onze ogen slechts een beperkt aandeel krijgen. De consument weigert tot nu toe de meerkosten hiervoor te betalen. Ook zien we dat de grote zuivelbedrijven met hun marketing inspelen op regiotrends en steeds vaker laten zien waar en hoe producten worden geproduceerd.
2 ZH/AW/jk/10.131
Opmerkelijk is dat u als provincie ZH het succesvolle ontmoedigingsbeleid ten opzichte van de Intensieve Veehouderij voor 100% doorzet; daar waar wij er juist voor pleiten om op basis van de 3 p’s te komen tot een acceptabel aandeel van de Nederlandse intensieve veehouderij op een klein aantal bedrijven in ZH. Dan de afbakening van de agrarische landschappen in: • Agrarische topgebieden; • Agrarische gebieden met een opgave; • Agrarische gebieden onder invloed van de stad. Het bijgeleverde kaartbeeld zien wij niet als juridisch kader waarbinnen bedrijven zich moeten ontwikkelen. De betekenis is voor ons een vraagteken. Ziet de provincie er een gewenste trend in? Wij houden u een ander beeld voor dat meer uitgaat van de ontwikkeling op de landbouwbedrijven: • Gezonde, zich ontwikkelende bedrijven; • Bedrijven die zich consolideren en/of groeien door verbreding; • Bedrijven die vooralsnog bestaan maar op den duur stoppen. Als wij de 3 soorten bedrijven in een matrix brengen met de 3-type gebieden dan levert dit naar ons beeld weinig sturing op. Het kaartbeeld suggereert dat in de loop van 50 jaar de landbouwgebieden onder invloed van de stad meer functies hebben die aansluiten op de behoeften van de stedelingen. Wat betekent dit voor die landschappen? Die zijn nu vaak nog net zo waardevol en authentiek als de topgebieden. De schaalgrootte van de bedrijven nabij de steden is soms wat kleiner. Dat vraagt dan eigenlijk om meer bescherming i.p.v. mogelijkheden. Wilt u bijv. het Plassengebied nabij Leiden nog meer toegankelijk maken voor de recreant en wilt u de Hoeksche Waard op slot zetten? Ook zien wij nog een andere onduidelijkheid omdat delen van de gebieden die nu vallen onder invloed van de stad al jaren een sterk beschermde status hebben als Rijksbufferzone (o.a. landgoederenzone Leiden-Wassenaar). Deze overlapping van beleidsgebieden biedt weinig houvast voor een beeld van deze gebieden over 50 jaar. Vooral om het gevaar van verrommeling te keren, zouden wij eerder een beleidslijn willen voorstellen dat je ruimtelijk veel strenger in de leer moet zijn bij kleinschalige landschappen dan bij grootschalige. Bijvoorbeeld, strenger in Midden-Delfland dan in de Hoeksche waard. Een oude boerderij omzetten in een paardenmanege heeft op de schaal van Midden-Delfland meer gevolgen voor de beleving dan in de Hoeksche Waard. Wij stellen ons voor de betekenis van deze afbakening te relatieveren. Juist hier ligt een toenemende verantwoordelijkheid bij het gemeentelijk beleid. Het ware naar onze mening dan ook beter de kwaliteiten van de verschillende landschappen te benoemen. Dan kunnen gemeenten dit bij hun verdere invulling van de bestemmingsplannen betrekken. 4. Hoofdstuk specifieke relaties 4A) Intensieve veehouderij Het is te teleurstellend dat de provincie de lijn uit de Provinciale Structuurvisie voor wat betreft de Intensieve Veehouderij doortrekt. Zelfs de gevraagde herontwikkeling wordt niet mogelijk gemaakt. Wij verzoeken u dringend deze kleine sector een ruimte te bieden die noodzakelijk is vanwege gewijzigde wetgeving op gebied van dierenhuisvesting en milieu. Zie voor meer informatie bijgevoegde bijlage 1. Ook vinden wij het onjuist dat u een onderscheid maakt tussen doorontwikkeling en herontwikkeling. Dat u een economische voorwaarde inbouwt van een dreigend faillissement lijkt ons voor de regelgeving onwerkbaar. De RO biedt de ruimtelijke randvoorwaarden en de ondernemers bepalen of dit leidt tot investeringen of niet. Dat er in bestemmingsplannen een landbouwkundige toets wordt ingebouwd zouden wij nog kunnen begrijpen. In bestemmingsplannen kunnen gemeenten daarbij nog hun eigen gebiedseisen aan toevoegen.
3 ZH/AW/jk/10.131
Wij verzoeken de Provincie ZH (her)ontwikkelruimte voor de Intensieve veehouderij onder de volgende randvoorwaarden mogelijk te maken: • • • •
De intensieve veehouderijsector in ZH mag in omvang niet uitbreiden; Voldaan moet worden aan de wettelijke eisen van de milieuwetgeving, dierenwelzijn en geurhinder; Een verantwoorde inpassing in het landschap is een vereiste; Een landbouwkundige toets is gewenst.
Wij stellen voor daarom het tekstdeel in de nota over herontwikkeling en doorontwikkeling als volgt aan te passen: Herontwikkeling elders of doorontwikkeling van bestaande intensieve veehouderij op de huidige locatie is alleen toegestaan indien dit op ruimtelijk en milieuhygiënisch vlak op verantwoorde wijze kan plaatsvinden. Een maximum van 2 ha wordt gesteld aan het bouwblok. Verplaatsing van een bedrijf wordt alleen toegestaan als deze verplaatsing tot [aanzienlijke] winst op het gebied van milieu, leefomgevingkwaliteit of landschap leidt. In de actuele bestemmingsplannen is voor veel bedrijven de intensieve veehouderij, bij gebrek aan ontwikkelingsruimte, een aflopende bedrijfstak. Een beperkte verruiming van de randvoorwaarden kan voor een kleine groep van bedrijven de mogelijkheid bieden op een economisch verantwoordde (her)ontwikkeling. Met deze bijstelling zal het succesvolle beëindigingbeleid van de intensieve veehouderij van de laatste 15 jaar in ZH voortgang kunnen vinden. Daarnaast kan dit ook een ontwikkeling van bedrijven beteken binnen de streng gestelde woordwaarden. Tenslotte verwijzen wij u verder naar de zienswijze van de NOP (Nederlandse Organisatie van Puimveehouders) van 26 november 2010 4B) EHS/Bentwoud Wij wachten af welke de gevolgen zijn van de bezuinigingen op aankopen en natuurbeheer door Kabinet en provincie. In de prioritering hebben wij u per brief aangegeven de plannen voor IJsselmonde (Buijtenland) stop te zetten. Ook het voortschrijdend inzicht zou voor het verouderde bosplan voor het gebied Bentwoud wellicht kunnen leiden tot het bijstellen van deze plannen waardoor delen van de beste akkerbouwgronden in ZH nabij Waddinxveen in productie kunnen blijven en de weidse akkers hun landschappelijke uitstraling, midden in de Randstad, blijven houden. 4C) Zoetwater en Landbouw (pag. 15) Op hoofdlijnen ondersteunen wij uw benadering. Wij willen hier benadrukken veel waarde te hechten aan het onderzoek naar de hoofdstructuur van de zoetwatervoorziening voor in de Zuid-Hollandse Delta. Daarbij zoekend naar mogelijkheden om de het rivierwater hiervoor optimaal te benutten. Voldoende zoetwater van een goede kwaliteit blijft voor een zich ontwikkelende land- en tuinbouw van het grootste belang. 4D) Recreatie en landbouw (Hierover vindt nog afstemming plaats met “Veelzijdig platteland”). 5. Hoofdstuk 6 De Strategie (pag. 16 e.v.) • Bij dit hoofdstuk doen wij het voorstel om bij functiewijzingen de door ons voorgestelde Landbouwtoets toe te passen, zie bijlage. Deze toets is van belang voor het behoud van een goede landbouwstructuur en kan helpen verrommeling van landschappen tegen te gaan (zie bijlage 2).
4 ZH/AW/jk/10.131
5A) Topgebieden (pag. 17) Wij onderschrijven uw inzet voor de topgebieden. Voor ons roept dit wel vraagtekens op voor de overige gebieden want ook daar vinden wij schaalvergroting en het tegengaan van verrommeling een groot goed. LTO Noord is voorstander van een EU-regeling Landbouw met handicaps. 5B) Diepe Veenweidegebieden (pag. 21) Aansluitend op wat wij eerder over de bodemdaling in de veenweidegebieden schreven (zie pag. 3), wijzen wij de passage op pag. 21: ‘…. , zal een peilverhoging moeten worden ingezet tot een peil van 40 cm”, voor deze gebieden af. Dit leidt in de praktijk als gemiddelde over een peilgebied, tot onmogelijke situaties die landbouwkundig gebruik voor grote delen onmogelijk maakt. Deze stelling is te ongenuanceerd en brengt ons terug bij de discussie over de nota Peilbeheer van 2008 met als verwarrend credo: “Functie volgt Peil”. Wij verzoeken u hierover een meer evenwichtige formulering te kiezen en niet 20.000 ha veenweidegebied in onzekerheid te brengen. De zinsnede om de bodemdaling in de Alblasserwaard (pag. 22) te remmem in relatie tot de rendabiliteit begrijpen wij niet. LTO Noord is voorstander van de toepassing van onderwaterdrainage omdat de eerste resultaten vanuit pilots positief uitpakken. LTO Noord bepleit daarom voor een bijdrageregeling om voor gebieden die zich hiervoor lenen een bijdrage regeling te maken. Ook middelen vanuit de Nota Ruimte kunnen hiervoor worden ingezet. Kaderstelling (pag. 23): LTO Noord reageert op het maïsteelt verbod afzonderlijk n.a.v. de 1ste herziening van de PSV. De veenkern Alblasserwaard wordt door ons afgewezen omdat het hier gaat om een goed functionerend landbouwgebied. Het toestaan van schuilstallen levert volgens ons weinig of geen bijdrage tot het behoud van de weidegang. Het risico van verrommeling speelt hierbij ook. In gemeentelijke bestemmingsplannen dient dit geregeld te worden. De weidegang zal eerder gebaat zijn bij een gezonde landbouwstructuur waaronder een ruime huiskavel. T.a.v. polders met verzilting. Over de Droogmakerij Middelburg-Tempel, pag. 25, merken wij op dat de provincie zelf 10 jaar geleden hiervoor een ingrijpend plan heeft gemaakt (Inundatie) maar dat de hydrologische gevolgen voor de omgeving niet waren te overzien. Waarop dit plan is ingetrokken. Voor Polder Noordplas zijn recentelijk peilaanpassingen doorgevoerd. Wij gaan ervan uit dat voor de Noordplas de peilen voorlopig niet meer ter discussie staan. Dat de landbouw in dit gebied nu toch op pag. 25 ter discussie wordt gesteld verbaasd ons zeer. Voorstellen om te stimuleren. LTO Noord wil gaarne met de provincie genoemde punten mede stimuleren. Een goed voorbeeld is de aangepaste POP-regeling voor Kavelruil en aanleg van kavelpaden in veenweidegebieden. Onderzoeken/ ontwikkelen. Pilot grootschalige extensieve veehouderij ondersteunen wij (Krimpenerwaard). Studies zijn er al voldoende o.a. de Landschapswaaier, gemaakt samen met SBB 2007 en Natuurlijk Lukt het (Min. LNV en LTO, 2009). 5C) Gebieden onder invloed van de Stad (pag. 26) Wij kunnen instemmen met uw voorstellen om in deze gebieden de mogelijkheden voor verbreding te verruimen. In de praktijk zien wij dat gemeenten hier zeer strenge eisen aan stellen. Voor LTO Noord zit hier ook wel een tegenstelling. Door meer mogelijkheden van verbreding belemmert dit de grondmarkt en de ontwikkeling van de bedrijfsgrootte. In ons voorstel voor een eerder genoemde landbouwtoets willen wij juist de bedrijfsvergroting beter mogelijk maken met gelijktijdig het tegengaan van verdere verrommeling. De voors en tegens van een open ruimteheffing (pag. 30) zijn door het Rijk in de voorbereiding van de nieuwe WRO (2005) uitvoering onderzocht. De Grondexploitatiewet is uiteindelijk hieruit voortgekomen en alle andere modellen zijn afgevallen. Het lijkt ons niet wenselijk dit model naast de exploitatiewet toe te passen. 5 ZH/AW/jk/10.131
6. Financieel kader Hoofdstuk 7 Wij kunnen instemmen met uw voorstellen. Eerder hebben wij een lans gebroken om de mogelijkheden voor onderwaterdrainage in de veenweidegebieden te stimuleren. De gebieden die hiervoor in aanmerking komen zijn waarschijnlijk dezelfde gebieden waar u in de PSV voorstelt de ruwvoederteelt te verbieden. Reden te meer dit met een bijdrageregeling aantrekkelijk te maken. Tot zover onze zienswijze op de Ontwerp Agenda Landbouw. Hoogachtend,
T. Beishuizen, Algemeen Voorzitter LTO Noord
Drs. T.H.H. van Vuren, Algemeen Secretaris LTO Noord
(Deze zienswijze is ook per e-mail op 29 november 2010 aan u (
[email protected]) verzonden).
Bijlagen: 1) Ontwikkeling Intensieve veehouderij in Zuid-Holland 2) Voorstel voor een landbouwtoets bij kleinschalige functiewijziging.
Nadere informatie kan verkregen worden bij Antoine Willemsens, beleidsadviseur LTO Noord ZH, 06-41561724.
6 ZH/AW/jk/10.131
BIJLAGE 1 bij LTO Noord brf 10.131 Bedrijven met varkens en kippen in ZH, notitie LTO Noord 17 mei 2010 Bedrijven met vleesvarkens: NL ZH
bedrijven 2000 12.895 431(3%)
bedrijven 2009 6.508 186 (3 %)
Wijziging van het aantal dieren 2000/2009
Bedrijven met kippen: Vlees NL Vlees ZH Leg NL Leg ZH
1090 34 2292 81
638 18 1422 40
50 milj. à 43 milj. 900.000 à 530.000 (1,2 %) landelijk aandeel) 44 milj. à 45 milj. Van 400.000à 150.000
546
244
Daling aantal bedrijven met 44%
Totaal aantal bedrijven met varkens en kippen
6,4 milj. à 5.8 milj. 134.000 à 76.000 (1.3% v. landelijk aandeel)
Intensieve veehouderij in Zuid-Holland op slot. LTO Noord doet een dringend beroep op provinciale staten van ZH om in de Provinciale Stuctuurvisie enige ruimte te bieden voor een mogelijkheid voor herstructurering van bedrijven met varkens of kippen. De provincie heeft in het verleden met succes een roze invasie afgewend en is er zelfs in geslaagd het aantal bedrijven met varkens en kippen de laatste 10 jaar te laten krimpen van 546 naar 244 bedrijven. Het aantal vleesvarkens daalde in deze periode van 134.000 naar 76.000 en het aantal kippen daalde van 1, 3 miljoen naar 680.000 stuks. De overlevingsdruk op de nu nog bestaande bedrijven is groot maar de provincie steekt er geen poot naar uit. LTO Noord vraagt nu het beleid enigszins bij te stellen om bestaande bedrijven de kans te bieden om zich te herstructureren. Dat loopt nu stuk op vergunningverleningen door de gemeenten. En die verschuilen zich dan weer achter de rug van de provincie omdat deze het “exitbeleid” van de streekplannen in de nieuwe provinciale structuurvisie blijft voortzetten. De antistemming tegenover de deze bedrijven is geheel onterecht omdat er ruimtelijk goede oplossingen mogelijk zijn. Bedrijven lopen echter tegen de beperkende regels aan en krijgen geen ruimte om uit te breiden of te verplaatsen. De intensieve veehouderij is in de grootste agrarische provincie van Nederland inmiddels weg gezakt naar een aandeel van 1.2 % Het gaat LTO Noord er niet om deze sector verder uit te breiden maar breekt wel een lans voor de nog bestaande bedrijven die op basis van goede plannen, uitgaande van de strenge milieuwetten, dierenwelzijnseisen, de wet geurhinder en een verantwoorde landschappelijke inpassing het bedrijf verder willen ontwikkelen. De noodzaak voor vernieuwing van de bedrijven is vaak een gevolg van milieu- en dierenwelzijnseisen. LTO Noord vraagt de provincie ZH het “exitbeleid” bij te stellen: Het beleid van wegpesten heeft zijn vruchten afgeworpen, het gaat er nu om bedrijven die op een verantwoorde wijze hun bedrijf duurzaam willen voorzetten daartoe de kans te geven. Dit signaal is ook belangrijk om bij de gemeenten steun te vinden voor een verantwoorde ontwikkeling van deze bedrijven. Het aantal bedrijven in de knel is niet groot maar het is jammer dat in het grote geheel deze bedrijven geen aandacht krijgen terwijl er goede oplossingen mogelijk zijn. Voorstel voor een motie daartoe t.a.v. de provinciale structuurvisie luidt als volgt: Kennis genomen hebbende van de grote afname van varkens en kippenbedrijven in de provincie ZH de laatste 10 jaar als gevolg van de strikte ruimtelijke beperkingen van deze bedrijven, houden P.S. van Zuid-Holland vast aan dit beperkend RO beleid ten aan zien van de intensieve veehouderij maar bieden ruimte voor bestaande bedrijven om op basis van een herstructurering te komen tot een duurzame voortzetting van hun bedrijven. Daarbij zal voldaan moet worden aan de eisen van de milieuwetgeving, dierenwelzijn de wet geurhinder en een verantwoorde inpassing in het landschap. 7 ZH/AW/jk/10.131
BIJLAGE 2 bij LTO Noord brf 10.131 Landbouwtoets bij functiewijziging, voorstel 13 maart 2008, LTO Noord. Het gaat hier om een aanvullende toets bij nieuwe bestemmingen en te verlenen bouwvergunningen waar de functie van agrarische bedrijfswoning (en) en bedrijfsgebouwen niet meer aan de orde is. Door de opschaling van bedrijven zullen ook in de toekomst nog tal van bedrijven beëindigen. In het gunstige geval komen de vrijkomende gronden terecht bij blijvende landbouwbedrijven. Dat hoeft echter niet het geval te zijn. LTO Noord wil daarom alleen aan nieuwe functies meewerken als er voldaan wordt aan een zgn. landbouwtoets. Dat wil zeggen dat de nieuwe functie geen afbreuk doet aan de landbouwstructuur en deze helpt te versterken. Deze regel is aanvullend op de al genoemde voorwaarden. Wij zien in dit voorstel een parallel met het Raamplan gemaakt in de gemeente Westland in 2005, op grond waarvan men voor ongeveer 800 voormalige tuinderwoningen onder strikte voorwaarden medewerking verleent de bestemmingen te wijzigen van agrarische naar burgerwoningen. Belangrijk in het raamplan van de gemeente Westland is dat de achterliggende tuinbouwstructuur wordt verbeterd en een toekomstige herstructurering van de glastuinbouwgebieden niet wordt belemmerd. De achterliggende tuinbouwkavels moeten daarbij worden toegevoegd aan de naastliggende bedrijven. De tuinkavel mag dus niet los worden verkocht aan een buitenstaander op straffe dat de bestemming van de woning niet wijzigt. Hiermee wordt ook voorkomen dat losse percelen van een landbouwbedrijf apart worden verkocht aan derden, voor paardeweidjes of voor andere particuliere doelen. Een voorbeeld van een dergelijke regeling kent ook de gemeente Wassenaar waarin in het bestemmingsplan is opgenomen dat functiewijziging van het bouwperceel voor woondoeleinden alleen toelaatbaar is als de gronden die door het bedrijf worden losgelaten in gebruik dan wel eigendom worden toegedeeld aan aangrenzende landbouwbedrijven. Wij zouden een dergelijke koppeling ook willen terugzien in de voorschriften van dit plangebied. Een dergelijke bepaling heeft 3 voordelen: • tegengaan van verdere versnippering van bedrijfsgronden • versterking van de landbouwstructuur. • Tegengaan van verrommeling van de lintbebouwing
8 ZH/AW/jk/10.131